Metapatroon > informatieverkeerskunde > metaforen
Een stad, regio of land, laat staan de gehele aarde, is natuurlijk niet hetzelfde als een ènkel gebouw zoals een huis, vooruit, wat groter misschien. Evenmin is onze informatiemaatschappij een hoogstens wat groter apàrt informatiesysteem. Er geldt blijkbaar schaalverschil dat kwalitatief uitpakt voor ontwerp tot en met beheer van voorzieningen.
in: Digitale architectuur door-de-schalen-heen: van informatiesysteem tot en met -maatschappij
Schaalidentiteit van probleem en oplossing is we-zen-lijk!!! Aan een ladder van anderhalve meter terwijl je op het veel hogere dak moet zijn, heb je niets.
Hoewel het wereldrecord hoogspringen nog altijd verbeterd wordt, zit het er niet in dat een mens op die manier ooit de maan haalt. Daarvoor moet je kwalitatief iets anders verzinnen (en [dat] is ook gebeurd).
[G]evarieerd informatieverkeer […] verklaart het ruime karakter van de opgave: semantiek op stelselschaal. Er is stelselmatig aan, dat samenhang telt door-de-schalen-heen. Dat is bekend van planologie.
in: Korte boodschap over semantische interoperabiliteit
Wij leven in een informatiemaatschappij. Dat vergt (dus) voorzieningen voor informatiekeer op overeenkomstige schaal. Het lukt echter maar niet om benodigde voorzieningen adequaat te treffen. Waarom niet? [We] lopen […] tegen de grens van òpschaling aan. We moeten daarom, met andere woorden, erkennen dat 'het' op die (veel) ruimere schaal van het maatschappelijk verkeer kwalitatief ànders in elkaar zit dan waarmee we voor voorheen aparte informatiesystemen/toepassingen vertrouwd zijn. Je zou het kunnen vergelijken met de gebouwde omgeving. Zodra het aantal gebouwen dat bijelkaar staat een bepaalde 'grens' overschrijdt, ontstaat behoefte aan een èxtra discipline, in dat geval stedenbouwkunde ... en zo door naar planologie. Voor infrastructuur voor informatieverkeer modderen we vooralsnog echter door alsof louter de som der gebouwen een heuse stad oplevert.
Zo beschouwd is een stad een algeméén verkeersmiddel en zijn de huizen daarin geïntegreerd als bepáálde, zeg maar even ruwweg, woonmiddelen, zoals dezelfde stad van alles en nog wat omvat. […] Omgekeerd hebben de (algemene) verkeersvoorzieningen (lees: infrastructuur) invloed op o.a. de aparte woningen die door facilitaire verbindingen immers niet langer strikt ... apart zijn.
in: Digitale architectuur door-de-schalen-heen: van informatiesysteem tot en met -maatschappij
Als iemand een fiets of een auto aanschaft, gaan we niet vervolgens pas kijken hoe we de mobiliteit ervan gaan regelen, dus steeds pèr vervoermiddel. Er bestaat enerzijds verkeersinfrastructuur, anderzijds zijn er de verschillende voertuigen.
[H]oe stelselmatiger voorzieningen opgezet zijn, des te minder specificaties afzonderlijk herkenbaar zijn. Kijk opnieuw maar naar het verkeersstelsel voor fysieke mobiliteit. Dat bijvoorbeeld jouw vervoerbehoefte op enig moment begint op locatie a en dan na enige tijd eindigt op locatie b is er als zodanig niet maatgevend voor. Daarvan is geabstraheerd met o.a. het potentieel voor die ene concrete verplaatsing als (infrastructureel) resultaat.
Zoals altijd, als iets vàstzit, moet er voor (op)lossing minstens één scharnier bij. Om als zodanig te functioneren, valt zo'n scharnier per definitie buiten de vertrouwde bouwdelen (zoals de bekende muur en deur). Gelet op wat we allang kennen, gebeurt er dus een verrassende toevoeging.
En een knooppunt legt slechts een … knoop. Wie vervolgens ook
de verknoopte, samenstellende elementen helemaal in het ene punt
probeert te proppen, weet nog niet wat een knooppunt … qua
knooppunt is. Daar moet juist niets in. Dat leert de
vergelijking met een scharnier. Dat werkt, omdàt het deur noch wand
opneemt. Integendeel, het scharnier zit ‘slechts’ vast aan
allebei en laat de deur ten opzichte van (lees ook: in verhouding tot)
de wand bewegen, klaar.
Oh ja, gelet op reële variëteit loont het om zowel deur als wand op
hun beurt te beschouwen als gescharnierd met wat nader bepaalde deur,
respectievelijk wand.
Met andere technologieën verloopt dagelijks leven natuurlijk allang via allerlei netwerken respectievelijk verkeersstelsels. Van voetpad tot elektriciteit, van schrift tot vliegtuig vormen ze tevens de basis van infrastructuur. Mensen gedragen zich vergaand volgens verwante, doorgaans sterk impliciete maatschappijvisies. En mede als gevolg van wat infrastructuur veroorzaakt, moeten ook zijzèlf weer in ontwikkeling blijven. De nieuwigheid van wat bekend staat als de informatie- of netwerkmaatschappij valt door reële vergelijking met bijzondere aandacht voor infrastructuur dus reuze mee.
[I]edereen [moet] vooral zijn eigen gedoetje houden, maar ànders: onlosmakelijk geënt op èn als inspiratie voor infrastructuur. Dergelijke wisselwerking is voor de zgn gebouwde omgeving bekend […] als benadering-door-de-schalen-heen. Voor fysieke mobiliteit geldt eveneens zo’n per saldo productieve indeling die reële variëteit erkent en bevordert, te weten dat iemand zich met zijn eigen vervoermiddel verplaatst door gebruik van algemene infrastructuur.
Ja, […] èlke ordening [kan] als architectuur aangeduid […] zijn, maar het gaat […] om zoiets als het omslagpunt waarna zo’n suggestieve term eerder verhullend en remmend werkt. Voor de traditionele gebouwde omgeving geldt niet voor niets allang onderscheid tussen, zeg maar, gebouwkunde en stedenbouwkunde. Die gebouwkunde is daar architectuur blijven heten. Vervolgens gaat het op maatschappelijke schaal dus om spanning, evenwicht enzovoort tussen architectuur en stedenbouw(kunde). Natuurlijk staan er gebouwen in de stad! Inderdaad, deels máken gebouwen de stad. Maar een stad is méér dan de verzameling gebouwen. […] Een architect werkt op gebouwschaal, terwijl stedenbouwkundigen de schaal van de stad kennen. De ene is niet beter of slechter dan de andere. Er bestaat kwalitatief verschil. Noodzakelijke samenhang ontstaat met aandacht, wat stedenbouwkundigen noemen, door de schalen héén. […] Vanaf een zekere variëteit loont het dat de stedenbouwkunde er als èxtra discipline op let, met overeenkomstige ontwerpbijdragen.
[V]ergelijkbaar met het verschil tussen (gebouw)architect en stedebouwkundige [is] ook voor informatievoorziening kenmerkend verschil in expertise enz. nodig […]. […] Tussen (gebouw)architectuur en stedebouwkunde bestaat uiteraard continuïteit, maar wel degelijk tevens discontinuïteit (precies zoals je verschillen in samenhang dankzij contextuele verbijzondering kunt uitdrukken). Zolang je de noodzakelijke discontinuïteit niet accentueert, kom je er louter volgens continuïteit domweg niet.
[D]at kàn principieel onmogelijk iets bruikbaars opleveren, zolang
daarvoor een ònstelselmatige methode voor ordening van betekenissen
(lees ook: conceptuele informatiemodellering) gehanteerd blijft.
Vergelijk het met een hoge toren die je met bakstenen wilt bouwen.
Dergelijk bouwmateriaal kent nu eenmaal een kritieke grens. Die stenen
liggen immers op elkaar gestapeld. Door het gewicht van bovenliggende
stenen vergruizelt een baksteen. Wèg draagvermogen, dus … wèg
hele toren.
Eén van de problemen is bestuurlijk onbenul inzake constructie. Elke
keer, overdrachtelijk gesproken, als die toren weer scheef gaat staan,
onvermijdelijk instort enzovoort, zien bestuurders de factor over het
hoofd die constructief telt.
in: aantekening 38.5
Natuurlijk zijn er ook verschillen tussen de ruimte van de gebouwde omgeving en de informatieruimte.
in: Voorbeeldige vacaturemelding
[In d]e aanduiding […] dynamisch evenwicht […] ligt de nadruk op evenwicht, want dat staat er als het zelfstandig naamwoord. Maar zulk evenwicht is natuurlijk niet statisch! Werkelijkheid is tijd en daarmee veranderlijk. Het professionele doél is echter nooit de dynamiek zèlf. De tandarts geeft zijn klant na behandeling ook geen snoepgoed mee waardoor gaten in tanden en kiezen sneller vallen dan z/hij ze kan vullen. [… V]anwege zijn inherente dynamiek [moet] dat evenwicht continue onderwerp van ontwerp […] zijn. In die zin komen ontwerp en onderhoud sterk overeen.
[Het] verband [tussen ontwerp en onderhoud] groeit met schaal, zoals de vergelijking met fysieke mobiliteit leert.
Vergelijk het met het openbare wegenstelsel waarover mensen zichzelf
en hun goederen verplaatsen. Voor de planning, het ontwerp, de aanleg
en het beheer doet het er helemaal niet toe welke merken auto’s,
fietsen en dergelijke erover bestuurd worden. Met het doel van elke
afzonderlijke verplaatsing houdt zulke infrastructuur evenmin
rekening.
Kortom, voor allerlei soorten infrastructuur is iedereen allang gewend
geraakt ‘algemeen,’ zeg ook maar abstraherend, te denken en
doen. Het opzettelijke gevolg is dat het ene weggedeelte nooit veel
verschilt van een ander. In elk geval zijn alle wegen op dezelfde
manier begaanbaar, wat mobiliteit sterk bevordert.
in: Infrastructuur voor informatiediensten
Zo zijn we […] weer aangeland bij ruime opvatting van infrastructuur. Stel jezelf letterlijk achter het stuur van een (rijdende) auto voor. Als je door een groen verkeerslicht rijdt, vertrouw je erop dat het verkeerslicht voor het haakse verkeer op rood staat. Dat ontslaat je echter nooit van je verantwoordelijkheid om te blijven opletten. Maar je doet/kan dat daar toch wat minder, omdat er tevens faciliterende verantwoordelijkheid (voor adequaat functionerende verkeerslichten) mééspeelt. Per saldo komt zo iedereen vlotter, veiliger op haar/zijn bestemming.
Het is maar waarop de nadruk ligt. Over sprong gesproken, stel dat iemand jou aan de ene kant een vijfentwintigmeterbad ziet induiken en helemaal aan de andere kant pas weer boven water ziet komen. Terwijl jij je staat af te drogen, komt hij naar je toe en vraagt "Hoe doe je dat toch?" Gevleid door zijn belangstelling, althans, zo vat je dat gedrag graag op, begin jij je uitleg. Over situatie gesproken, jij meent dat je er gerust vanuit mag gaan dat de toeschouwer, nu toehoorder al aardig kan duiken en zwemmen. Daarom houd je vooral een verhaal over adembeheersing. Daar snapt hij echter niets van. Wat heeft dat met water te maken?
Het civiele paradigma verduidelijkt dat de infrastructuur beschikbaar is voor algeméén informatieverkeer. Dat geldt natuurlijk allang voor, bijvoorbeeld, de infrastructuur voor de fysieke mobiliteit. Daar staat zelfs het private gebruik van de publieke voorzieningen voorop. Dankzij het civiele paradigma ligt dat voor het informatieverkeer eveneens voor de hand.
in: Civiele informatiekunde: op weg naar infrastructuur voor informatieverkeer
Operationalisering van het algemeen belang voor evenwichtiger informatieverhoudingen moet bestuurlijk haar beslag krijgen. Het bestuurlijk aspect is dus absoluut nodig, maar beslist niet voldoende. Zo kunnen bestuurders van steden aan weerszijden van een rivier het volkomen erover eens zijn dat een schitterende brug hun steden moet gaan verbinden, maar die brug moet vervolgens wèl deugdelijk ontworpen en gebouwd worden. En onderhoud mag vooral niet vergeten zijn.
Als voorbeeld neem ik steeds maar weer een brug. Stel dat de
constructie een last toestaat van 100 kilo. Aan de ene kant heeft een
bestuurder een auto staan die alles bijelkaar 1.000 kilo weegt. Ik wijs
er dan op dat de andere kant via die brug ònbereikbaar is voor de auto.
Nu wil de bestuurder mijn waarschuwing graag serieus nemen. Als
oplossing antwoordt z/hij héél langzaam te zullen rijden. Waarop ik
steevast zeg: als u er met alle geweld overheen wilt, rijdt dan
tenminste juist zo hard mogelijk.
Wat zo iemand uitwisselbaar veronderstelt, zijn gewicht en vaart.
Stel, z/hij wilde aanvankelijk met 80 kilometer per uur over de brug
rijden. Blijkbaar is dat tien keer harder dan veilig is, zo redeneert
z/hij, want haar/zijn auto is tien keer zwaarder dan de brug kan
hebben. Nietwaar? Vooruit, als het moet en wie weet zelfs om mij een
plezier te doen rijdt z/hij er dus met 8 km/h overheen.
Dat is niet "next best," maar natuur(wette)lijk faliekante onzin.
Vergelijk het met fysieke mobiliteit. Dankzij infrastructuur, dus een verkeersstelsel met zijn materiële en immateriële elementen, zijn vervoersvoorzieningen geen opgave voor louter de ènkele [persoon resp.] organisatie met vervoersbehoeften.
in: Infrastructurele dynamiek en verdwijnende cultuurbegrippen
Vertrekpunt voor civiele informatiekunde is dat voor stelselmatige
informatievoorziening de infrastructuur sui generis is, met
andere woorden ònvergelijkbaar met waarmee we vertrouwd zijn voor
waterbeheer, fysieke mobiliteit enzovoort. Tja, als ik toch met
vergelijkingen bezig ben, dan veroorloof ik me even om informatica met
werktuigbouw te vergelijken. Het is dan de (retorische) vraag in
hoeverre het vanuit werktuigbouw mogelijk is om tot inzicht in resp.
ontwerp van het - toekomstig - verkeersstelsel te komen. Auto’s,
ja, dat kan ik me voorstellen.
Omgekeerd stelt - de visie op - het verkeersstelsel eisen aan allerlei
materiële voorzieningen. Zo blijkt bij uitstek informatica inderdaad
nieuwe oplossingen te moeten leveren.
How the built environment is dealt with in a multidisciplinary fashion could serve as an example of productively merging paradigms. Simply put, a room is part of a building is part of a town or city is part of a country is part of the earth. The scales of room and building are the domain of architecture. The next larger scale is addressed by the discipline of urban planning. For it is long since recognized that a town is not just a bigger house. It is qualitatively sufficiently different to justify a characteristic approach. Of course, the disciplines for different scales are also heavily interdependent. Nonetheless, in recognition of limits to transposing methods etcetera across scales, corresponding disciplines such as architecture, urban design and regional/national/supranational spatial planning (co-)exist.
Zijn er onafhankelijke problemen? [W]e [moeten] een keertje […] ophouden zo'n verlammende aanname te hanteren. We kunnen niet, in termen van de verkeersmetafoor, de scheepvaart in Noordoost-Groningen apart regelen van het Zeeuwse fietstoerisme. Ja, tot op zekere hoogte wel, maar er zijn óók afhankelijkheden.
in: Aantekeningen over informatieverkeer in publiek domein, voorheen elektronische overheid
Informatiemanagement, of informatiekunde, schiet vooralsnog in
wezenlijke aspecten èn hun samenhang tekort voor bijdragen aan
informatievraagstukken op maatschappelijke schaal. Een vergelijking met
de stedenbouwkunde bevestigt de noodzaak van een èxtra discipline. Die
heet […] civiele informatiekunde [of informatieverkeerskunde].
[…]
Dankzij intensieve vergelijking met een gevestigde discipline zoals de
stedenbouwkunde valt de inhaalslag door de civiele informatiekunde
vlotter te maken.
in: Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs
Blijkbaar wilt u met steeds meer ballen jongleren zònder de wet van de zwaartekracht serieus te nemen.
De traditionele architectuur, die van de gebouwde omgeving met
bakstenen, beton, staal, asfalt enzovoort, kiest allang een alsmaar
ruimere oriëntatie onder invloed van mobiliteit. Verplaatsingen van
mensen en goederen scheppen immers ruimtelijke afhankelijkheden op
groeiende schaal. Naarmate verkeersintensiteit toeneemt, is er zelfs
feitelijk één fysieke ruimte. Hoe lukt het om daarin enige orde te
vestigen?
Onder de noemers van gebouw en ruimte telt architectuur twee polen met
nadrukkelijk wisselwerking. Het ene gebouw constitueert mede de
omvattende ruimte, terwijl omgekeerd die ruimte voorwaarden biedt
respectievelijk stelt voor het gebouw.
in: Bipolaire informatiearchitectuur rondom de burger
Juist de vergelijking met stedenbouwkunde bedoel[t] de informatiekundige vraagstukken op maatschappelijke schaal algemener herkenbaar te krijgen.
Het is dus de voorzichtige aanpak met wat bewezen nièt-werkt die
voor de nieuwe opgave niet eens risicovol is, maar zelfs faliekant
desastreus uitpakt. U kunt dat vergelijken met een patiënt waar
overgeleverde behandelingswijzen niet aanslaan. Kortom, de prognose is
zachtjes uitgedrukt òngunstig. Er blijkt echter een nieuwe behandeling
mogelijk, uitgewerkt volgens een nieuwe theorie, waarmee de prognose
aantóónbaar gunstig is. De retorische vraag: Welke aanpak kent nu
wèrkelijk risico?
Soms is vernieuwing de voorzichtigste aanpak die er reëel is.
Vergelijk het eens met een verzameling van talloze, allemaal kleine
en geïsoleerd levende stammen (tribes). Zeg dat elke stam nog een eigen
monocultuur heeft.
Op een dag vervallen de grenzen tussen hun leefgebieden. De
oorspronkelijke losse verzameling wordt daardoor, zo is het gewoon, één
samenleving.
in: Informatieverkeer en de tweede infrastructurele opgave
Bedenk eenvoudig dat instant digitale verbindingen ertoe leiden dat als het ware op één en hetzelfde toneelpodium allerlei opvoeringen door elkaar lopen. Voor èlk woord en gebaar moet daarom àltijd expliciet worden aangegeven bij welk toneelstuk het precies hoort. Anders raakt niemand er wijs uit. Om zulke maatregelen hoefde je je voor een enkel, geïsoleerd informatiesysteem nooit te bekommeren. Maar als die principiële betekenisordening op heuse infrastructurele stelselschaal er niet komt, […] gebeurt er nog altijd niets.
in: Macht maakt onmacht vanuit luchtkastelen
Voor het autoverkeer van medewerkers legt een organisatie géén eigen
wegenstelsel aan (of slechts bij hoogste uitzondering een
verbijzonderde aansluiting). Zij gebruiken voor hun verplaatsingen dus
‘doorgaans’ de openbare weg. Dat heeft vanzelfsprekend
gevolgen voor beveiligingsmaatregelen.
Het is niet mogelijk om het gehele wegenstelsel af te schermen, zodat
daarbinnen geen verdere beveiliging per verplaatsing nodig zou zijn.
Het moet daarom zelfs andersom. Het openbare verkeersstelsel is
inherent ònveilig, zodat voor èlke verplaatsing maatregelen ter
beveiliging nodig zijn. Indien vertrouwen in die maatregelen gewettigd
is, kan meteen infrastructuur in ruime zin voor verplaatsingen benut
worden.
Wat een enkele organisatie vaak als háár infrastructuur voor
informatievoorziening beschouwt, blijkt aldus slechts een onderdeel van
wat nodig is voor informatieverkeer. Dat verbijzonderde
infrastructurele aandeel neemt naar verwachting (verder) af.
in: aantekening 20.4
Zoals gebouw en stad in wisselwerking staan, geldt dat natuurlijk ook voor a. informatiesysteem/toepassing, voorheen allemaal apart, en b. infrastructuur voor informatieverkeer die systemen voortaan verbindt. Dus, hun wisselwerking is de crux. Dat is, nogmaals, een nieuwe dimensie. Het is niet anders.
in: Infrastructuur op een briefje
Als repliek op het conservatieve verwijt van nieuw taalgebruik bedacht ik het verhaaltje van iemand die altijd in een Daf Variomatic gereden had. Dus, met een gas- en een rempedaal. Hoe krijgt z/hij dan het voetenwerk voor een handgeschakelde auto uitgelegd? Is dat derde pedaal een soort gaspedaal? Nee, want als je erop trapt ga je niet sneller. Of toch een soort rempedaal? Ook niet, omdat de auto niet (sneller) stopt als je dáárop trapt. Omdat het een kwalitatief àndere functie dient, is een aparte term ervoor nu eenmaal handig: koppelingspedaal. Eigenlijk zelfs: òntkoppelingspedaal. Ja, dat is een nieuw woord en moet je (willen) leren. Dat maakt echter de rest ineens eenvoudiger (of, zo je wilt: minder ingewikkeld).
in: aantekening 32.1
Met moderne digitale technologie neemt, om de vergelijking met de gebouwde omgeving door te trekken, informatiemobiliteit een hoge vlucht. Het potentieel voor afhankelijkheden is zelfs onvergelijkbaar groter; verplaatsing van digitale ‘goederen,’ zeg maar de signalen, vergt een minieme fractie van wat het kost om mensen en traditionele goederen van geografische plaats te laten veranderen. Kortom, in informatiearchitectuur ligt de bipolaire benadering inmiddels nog meer voor de hand dan in de architectuur voor de traditionele gebouwde omgeving.
in: Bipolaire informatiearchitectuur rondom de burger
Betekenisdifferentiatie is […] zinvol, zelfs ònmisbaar, zodra allerlei specialismen moeten bijdragen aan het gemeenschappelijk resultaat. Zolang iedereen slechts gelijk begrip zou hebben, tillen ‘we’ op commando hoogstens een zwaardere steen. Dankzij gecoördineerde differentiatie groeit beschaving.
As the concept of ecology should establish, independency in the sense of autarky has of course always been an illusion[.]
in: Ontology for interdependency: steps to an ecology of information management
Omdat onze voorouders dat ooit begrepen van bijvoorbeeld
waterdreiging en zij daarom een waterstáát als overkoepelende
gemeenschap organiseerden, houden we het in Nederland redelijk droog.
Over onderlinge afhankelijkheid gesproken! Het risico met louter
vrijwilligheid is nu eenmaal te groot. Solidariteit heeft weleens een
steuntje nodig.
Inmiddels is er óók voor digitaal informatieverkeer sprake van vitale
infrastructuur. Tja, dat brengt me toch op bestuur. Infrastructuur
vergt karakteristieke besturing, te weten met voldoende gezag gelet op
algemener erkend belang.
Zo is er niemand die van een vertrekpunt naar een bestemming ad hoc
een eigen fietspad aanlegt voor een enkele verplaatsing. Ook wie vaker
dezelfde route aflegt, doet dat niet over een privé weg. Daarvoor
bestaat allang een verkeersstelsel met alles erop en eraan, materieel
èn immaterieel. Dat stelsel blijft ook in ontwikkeling, afgestemd op
verplaatsingsbehoeften.
Voordat ik het vergeet te zeggen, die fiets is doorgaans wel een eigen
middel. De voorwaarden voor mobiliteit zijn aldus een karakteristiek
mengsel van private en publieke voorzieningen. Het publieke aandeel is
infrastructuur.
[E]én en hetzelfde kind [vertoont] allerlei gedragingen […].
Vergeleken tussen verschillende situaties, kunnen die gedragingen zelfs
tegenstrijdig lijken. Ik schrijf: lijken. De clou is inderdaad dat de
ene situatie de andere niet is. Dankzij situationele, respectievelijk
contextuele differentiatie lost eventuele ònverenigbaarheid op. Ik voeg
eraan toe dat ùw professionele indruk, of een willekeurige indruk van
wie dan ook, van gedrag door een ànder mens zeker niet dè waarheid
betekent. Zo heeft iedereen eigen opvattingen over ondermeer ook eigen
gedrag.
Dergelijke reële gedrags- en bijgevolg betekenisvariëteit is niets
nieuws. U weet dat het misgaat met kinderen, zodra geen ruimte bestaat
voor dynamisch evenwicht van hun gevarieerde gedragingen.
in: Omslagpunt
[Zijn] bewustzijn en het onbewuste […] aparte verschijnselen, waartussen je vervolgens relaties moet verklaren[?] Zoals elk beeld voor een vergelijking, klopt ongetwijfeld dat van de ijsberg hier niet. Ik merk desondanks op dat een bepaalde ijsberg altijd maar één ijsberg is. De spreekwoordelijke top is géén apart object. Als je de enneade even als ijsberg beschouwt en je gooit 'm in een vloeistof, is het afhankelijk van zowel het semiotisch gewicht als van dat van de vloeistof wáár de grens komt tussen wat je ziet en wat onzichtbaar blijft. […] Omdat bewustzijn zowat het enige is dat je ervaart, hoeft het in ruimer verband nog weinig tot niets te betekenen.
Als je het al over bewustzijn wilt hebben in verband met gedragsturing, betreft het in verhouding het stokje van een ijslolly waarmee je een olietanker koers geeft. Dat kan wel lukken, maar verwacht er niet te veel van.
Vergelijk het met de opkomst van de automobiel. Stel dat er toen een programma ‘de mobiele overheid’ gestart was, met als hoofddoel, precies, verbetering van de overheidsdienstverlening. Dat zou toch raar geweest zijn, wanneer de overheid daarvoor basisvoorzieningen had laten ontwikkelen die burger en bedrijf slechts kunnen gebruiken om zich per auto naar en van een overheidskantoor te verplaatsen. Oh ja, en natuurlijk kunnen ambtenaren zich er voor hun werkverkeer over verplaatsen … Wat de elektronische overheid daarom vooral moet zijn, is opmaat voor de volgende generatie infrastructuur voor informatieverkeer in onze samenleving.
Er is zoveel méér, en ànder informatieverkeer [dan louter zgn
elektronische overheid] ... De openbare weg is er toch ook niet alleen
maar voor burgers op weg naar een overheidsinstelling en weer terug
naar huis, of voor ambtenaren van en naar hun werk?
Het, zeg maar, fysieke verkeerstelsel met alles erop en eraan (dus
inclusief verkeersregels enz. enz.) vinden 'we' blijkbaar belangrijk,
zelfs onmisbaar, voor maatschappelijke dynamiek, verdere ontwikkeling.
Daar hoort een plukje 'overheidsverkeer' inderdaad bij, maar vormt
allesbehalve het absolute bestaansrecht van dergelijke infrastructuur.
Met een beetje visie moet duidelijk zijn dat voor
informatieverkeer principieel hetzelfde geldt.
in: aantekening 17.7
[C]onstitution surely is a more productive metaphor than foundation. Where foundation ignores differences, plurality, relativity, multiplicity, etcetera, at least in a democratic sense constitution embraces such concepts.
Het is alsof je op een vàst frame zit met twee wielen onder je.
Zolang je stilstaat en je je ergens aan kunt vasthouden, blijf je
keurig staan. Het heeft inderdaad geen zin om vervolgens bijvoorbeeld
het frame te vervaardigen van steeds duurder, sterker materiaal. Daar
ga je niet beter van stáán.
Nu verandert de wereld echter. Stel, je moet van je oorspronkelijk
vaste plaats ergens ànders zien te komen. Gelukkig zitten er al
trappers op, een ketting e.d. Hé, wat pijnlijk, je valt subiet op je
gezicht zodra je in beweging komt. Vooruit, weer op je fiets, nog een
keertje proberen, boem, weer mis! Dat illustreert wat onvermijdelijk
gebeurt door kwalitatief andere vraagstukken op te lossen vanuit dat
stilstandparadigma.
Passende (stuur)variëteit ontbreekt, zo heet dat zelfs formeel. Je
komt pas beheerst van a naar b, zodra je op die fiets óók ..., precies,
een stuur hebt. Natuurlijk moet je 'even' leren fietsen. Dan blijf je
dankzij je eigen dynamisch evenwicht overeind tussen zelfs wisselende
vertrek- en aankomstpunten. Omdat je weleens haast hebt om ergens te
komen, blijk je ook wel degelijk nut te hebben van dat duurdere frame
enzovoort. Maar zolang je fiets òn(be)stuurbaar is, ga je geheid
voortdurend op je gezicht.
in: Op fietsreis in de wijde wereld
Wellicht helpt het […] om de vergelijking te maken met een,
zeg maar, keizerlijke koerier. Die moest in z'n eentje een bericht
overbrengen (want er kon niet een hele legereenheid mee ter
bescherming) in een open wereld. Daarom wordt het ene bericht
versleuteld, ofwel de beveiliging en het beveiligde zijn tijdens de
reis een onlosmakelijke twee-éénheid (ipv de beveiliging apart en 'om'
het beveiligde heen). Het uitgangspunt voor maatregelen moet zijn dat
het bericht verloren kan gaan, gestolen worden, weet ik veel. Moraal,
overigens: de boodschap is belangrijker dan de koerier.
In een grootschalig, wezenlijk open verkeersstelsel met kleinschalige
informatiebewegingen valt informatiebeveiliging onmogelijk te borgen
door uitsluitend maatregelen op die stelselschaal. Zonodig vormt èlke
informatiebeweging eveneens een maat voor beveiliging.
Het is òndenkbaar dat een professionele componist geen harmonieleer kent. Hij moet haar als vak tijdens opleiding serieus, intensief studeren en vergroot vervolgens zijn kennis, beheersing e.d. extra door ervaring. Zodra het over betekenissen gaat in relatie tot gebruik van digitale informatie- en communicatietechnologie, lijkt nadruk op samenhangende verschillen echter nog altijd niet besteed aan talloze zgn informatiearchitecten. Van de weeromstuit blijven tevens opdrachtgevers daarover in het ongewisse, wat bijelkaar ernstige stagnatie verklaart. Want harmoniëren en uniformeren zijn nu eenmaal onverenigbaar.
in: Informatiekundige harmonieleer
"Te ingewikkeld!" riep [iemand]. Het is ook een vàk, reageerde ik. Nu wist ik van zijn hartaanval, enkele jaren geleden. Daarom vroeg ik hem vervolgens of hij dat ook tegen de hartchirurg zou zeggen over de inrichting van de operatiezaal, vlak voordat die vakman of -vrouw aan zijn levensreddende ingreep zou beginnen.
Pas met een infrastructurele visie kan stelselmatig worden gewerkt aan bestrijding van het eindeloze gemodder door verkeersdeelnemers met hun achterhaalde idee dat zij betrekkingen compleet zelfvoorzienend willen aangaan. Vergeet dat infrastructuur vrijheid aantast. Wie voelt zich (nog) beknot, dat het spoelwater voor de wc van het waterleidingbedrijf komt? Houd toch op!
Het minste dat je mag verwachten is dat zo’n stelsel die organisatiecentrische/actorcentrische benadering niet nodeloos beperkt. Natuurlijk legt het stelsel (gedrags)beperkingen op, maar per saldo wil je er ‘individueel’ beter vanaf zijn. Voel jij je soms beperkt doordat je gas, water en elektriciteit koopt van het nutsbedrijf? Dat lijkt me geen zinvol verzet. Je kunt daardoor in andere opzichten juist veel meer, je wint onevenredig aan handelingsvrijheid.
in: Aantekeningen over informatieverkeer in publiek domein, voorheen elektronische overheid
Een alledaags voorbeeld is rechts houden als verkeersregel. Die regel beperkt inderdaad de bewegingsvrijheid van de individuele deelnemer. Op de tegenoverliggende rijbaan mag hij zich niet vertonen. Dat bevordert doorstroming, veiligheid e.d. … waardoor de bewegingsvrijheid van de individuele deelnemer juist (sterk) toeneemt in opzichten met groter belang.
in: Bauhaus in de informatiemaatschappij
Dat dynamische evenwicht vergelijk ik met fysiek verkeer. Dankzij strakke regels voor de verkeersvorm (rechts houden, stoppen voor rood verkeerslicht en dergelijke) groeit zelfs de variëteit van verplaatsingen, ofwel mobiliteit. Verkeersdeelnemers zijn juist vrijer om bestemmingen te bereiken - wat u met semantiek zou kunnen vergelijken - doordat zij zich tijdens de verplaatsing voegen naar vergaand gestandaardiseerde middellijkheid. Dat lukt met mobiliteitsinfrastructuur beter naarmate die vrij is van bestemmingsvoorschriften.
in: Semantiek, interoperabiliteit en infrastructuur
[V]ergelijk het met méér woningen bijelkaar. Dan leven er méér mensen, ze onderhouden allerlei betrekkingen, intensiever, gevarieerder, voilà, maatschappelijk verkeer.
in: Digitale architectuur door-de-schalen-heen: van informatiesysteem tot en met -maatschappij
Dat is natuurlijk het gevaar van elke vergelijking! Ergens klopt die
niet meer. Zo vind tenminste ikzelf het ònmogelijk om informatieverkeer
volledig te verklaren aan de hand van fysiek verkeer. […]
Natuurlijk valt de vergelijking óók voor inrichting vruchtbaar te
benutten. Maar dat moet [dus] altijd in het besef van, over
situationele differentiatie gesproken, principiële divergentie. Anders
was het ook geen vergelijking!
Denk bijvoorbeeld aan de prent van Escher waarop hij de ene hand de andere hand laat uittekenen, en omgekeerd. Begin en einde zijn relatief gemaakt. Enigszins vergelijkbaar gerelateerd zijn enerzijds de structuur vàn de semantische variëteitsmethode, anderzijds het variëteitsresultaat dóór diezelfde methode. Zeg ook maar dat de methode geschikt moet zijn om zichzèlf te (laten) beschrijven. En de methode klopt naar de mate van succes met zèlfbeschrijving.
in: Semantiek, interoperabiliteit en infrastructuur
[I]n analytical geometry there is no space between that of two dimensions and three dimensions. It is one or the other. It requires a shift. Two-dimensional ‘objects’ will always fit in three dimensional space, but not the other way around.
in: note 23.23
[D]e informatiekundige methode voor zgn passende variëteit [vormt] zelfs de kritieke factor […]. Laat ik een vergelijking maken. Stel dat de constructie van een verkeersbrug ondeugdelijk blijkt. Wat u ook doet aan verkeersregeling, dat helpt allemaal niets ter verbetering van het kunstwerk in kwestie. Zolang de brug wegens gebrekkige constructie gesloten moet blijven, kan er helemaal geen verkeer over. […] Voor het voorbeeld van de instortende of zelfs ingestorte brug is de prioriteit voor iedereen duidelijk. Die ligt bij de brugconstructie. Voor complexe informatievoorziening moeten bestuurders de werkzame prioriteitstelling blijkbaar nog leren.
Stel dat een gemeente overweegt een brug te laten aanleggen als oeververbinding tussen stadsdelen die door een rivier gescheiden zijn. Is het redelijk om van de wethouder, gemeenteraadsleden e.d. te verwachten dat zij de documentatie met het constructieve ontwerp begrijpen? Nee, zo werkt het niet. Maar stel dat er reeds diverse pogingen tot aanleg gedaan zijn. Steeds stortte de brug in zelfs voordat zij voltooid was. Dan komt er een ontwerper die een andere methode propageert. Gelet op diverse mislukkingen lijkt er alle reden te bestaan om het eens ànders aan te pakken. Extra zenuwachtig kan de wethouder zich wèl buigen over de nieuwe documentatie. Die keurt hij àf, omdat hij die niet begrijpt. Maar naar die eerdere documentatie keek z/hij ongetwijfeld niet eens. Het zoveelste ontwerp volgens die oude methode keurt hij echter netzo ongezien goed. Dat is qua bestuurlijk gedrag wellicht begrijpelijk, maar daardoor kunnen oplossingen voor èchte problemen uitblijven.
H[et zgn Web 2.0] mist het structurele karakter van semantiek[. …] Het is gewoon niet stelselmatig genoeg gelet op wat thans reëel als (verkeers)stelsel geldt. Zonder passende variëteit werkt het niet een beetje, maar nog altijd helemaal niet, punt. Vergelijk het […] met een brug. Stel dat je haar versterkt. Kon er vroeger één voetganger tegelijk overheen, dan houdt zij nu een last van 1.000 kilo. Het is echter niet zo, herhaal, niet zo dat van een last van 2.000 kilo dan toch maar de helft de overkant bereikt. Nee, die 2.000 kilo zakt er subiet volledig doorheen, zodat de overkant principieel onbereikbaar blijft. Maar dan splitsen we die lading toch in gedeelten van èlk lichter dan 1.000 kilo? Nee, wat informatie betreft gaat daardoor betekenis onherstelbaar verloren. Wat als gevolg van zwaarder verkeer moet veranderen, kortom, is de constructie van de brug. Voor informatieverkeer bestaat het kritieke gewicht tegenwoordig uit zgn onlosmakelijke samenhangende betekenissenvariëteit. Het interessante is, dat als we daarop de overdrachtelijke brug kwalitatief berekenen, we ook nog zoveel mogelijk van het traditionele verkeer kunnen blijven faciliteren (lees: voetgangerspassage). Voor dergelijk inzicht moet je echter het verschil èn samenhang, daar zijn ze allebei weer, kennen tussen infrastructuur resp. het verkeer dat erover verloopt.
Voor de gebouwde omgeving hebben we geleerd, dat samenhang slechts met oriëntatie 'door de schalen heen' bereikbaar is. Zo moet dat voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal (natuurlijk) ook gebeuren.
Op stelselschaal moet registratie […] niet slechts variëteit van exemplaren soepel weerspiegelen. In de veranderlijke wereld vergt nota bene tevens de structuur voor betekenisordening aanpassingen. Juist door dàt stelselmatige aspect is de vergelijking met infrastructuur voor ‘fysiek’ verkeer & vervoer opportuun. Dat verkeersstelsel wordt steeds zo lokaal mogelijk gewijzigd, opdat het overige verkeer zo ongestoord mogelijk blijft verlopen. Voor informatieverkeer op stelselschaal moet de inrichting van semantische interoperabiliteit vergelijkbare lokalisering van onderhoud en beheer faciliteren. Een specifieke context biedt precies zo’n afbakening.
in: Modellering werkgeversbegrip
[D]e traditionele verkeersrotonde [dient] als metafoor voor een extra voorziening ter facilitering van verbindingen tussen zgn informatiesystemen. Een informatierotonde, dus. Voorrang verkrijgt borging van sporende betekenis: semantische interoperabiliteit.
in: Informatierotonde voor semantische interoperabiliteit
De ANWB 'doet' de [verkeers]borden (of dat was tenminste zo) en dat
kan je opvatten als het schakelniveau. Wat er op die borden aangegeven
staat, bepaalt de concrete route van elke deelnemer vanaf een
vertrekpunt naar een bestemming. Aan het wegenstelsel doet de ANWB
echter niets. Die organisatie heeft dus ook geen kopie ervan 'in
beheer,' nogmaals, helemaal niets. Zolang zij die borden maar adequaat,
ja, dat natuurlijk wel, beheert.
Het schakelpaneel [resp. een informatierotonde] kan je dus met die
verzameling (verkeers)borden vergelijken. Als je ze optimaal beheert,
lever je de overeenkomstig optimale bijdragen aan het verkeersverloop.
De auto's, de wegen enzovoort moeten allerlei andere partijen netzo
adequaat beheren. Zo zijn verantwoordelijkheden ook zo scherp mogelijk
gescheiden.
A useful comparison exists with architecture of the built environment. For information systems, despite rhetoric, there’s actually still only one type of ‘architect.’ S/he deals with an information system as if it were a separate building, only. Lacking is the additional and complementary discipline of considering information flows at the scale of, as the analogy suggests, city, region, etcetera.
in: On "nil" modality and Metapattern
Stel dat allerlei kundige tandartsen, nota bene, als tàndarts, met
hun tandheelkundige vakkennis & -spullen ook open hartoperaties
gaan verrichten. Kijk, die patiënt hebben ze al in hun stoel liggen.
Dat blijken telkens langdurige, moeizame operaties. De vaste uitkomst
is dat de patiënt tijdens de operatie sterft.
De kundige hartchirurg, nota bene, als hàrtchirurg, weet daarentegen
prima hoe het wèl moet. Hij probeert verdere beunhazerij met evident
noodlottig gevolg te vermijden. Zo probeert hij de tandartsen die hart
en vaten met boor en vulling aanpakken voor te lichten dat het een
ànder vak betreft. Fijn dat ze er zoveel belangstelling voor hebben,
dat is het niet, maar doe het alsjeblieft goed! Hij biedt tevens aan
een deugdelijke hartoperatie ter bewijsvoering vóór te doen. Naar die
voorlichting wil echter geen enkele tandarts luisteren, zijn aanbod
voor een operatieve demonstratie slaan ze geërgerd af. Precies, de
tandartsen menen dat ze daarvoor helemaal geen tijd hebben vanwege hun
… operaties. Intussen blijven de tandartsen zich wel uitgerekend
bij de hartchirurg beklagen dat ze het zo druk hebben en dat hun
patiënten allemaal doodgaan. Van dat gezeur over wat vanuit zijn optiek
professioneel ònverantwoordelijk gedrag is, wordt ook de hartchirurg
ziek.
In een [sport]team moet juist niet iedereen hetzelfde kunnen, anders kom je nooit werkelijk verder.
in: Aantekeningen over informatiekunde, deel 2
In kwalitatief opzicht zit toegevoegde waarde van samenwerking (het geheel is meer dan de som der delen) altijd principieel in gecoördineerde verschillen. Volgens dat beginsel functioneert, bijvoorbeeld, een succesvol sportteam. De linksbuiten moèt zelfs iets anders (goed) kunnen dan de keeper, enzovoort. Als de linksbuiten de aanwijzing “voorgeven!” opvolgt, schiet hij nota bene precies de àndere kant op dan de rechtsbuiten die hetzelfde hoort; dat zijn allemaal samenhangende verschillen.
in: Modellering werkgeversbegrip
Vergelijk het met een stuklijst. Daar staan, eenvoudig gezegd, de onderdelen op voor een product. Dat is handig voor inkoop, voorraadbeheer e.d. Maar je moet dat product-als-samenhang kennen om er de passende stuklijst van àf te leiden. Anders is het onzin, punt. Dat is nog helemaal afgezien van de assemblage van onderdelen tot product. Wie denkt dat samenhang inherent aan de stuklijst is, is allereerst onbenullig en nadat z/hij erover voorgelicht is ronduit … nalatig.
Het is lastig om een, zeg maar, business case te ontwikkelen voor Metapatroon. […] Het gaat immers niet om een eendimensionaal product of dienst. De crux is, zeg maar, infrastructureel. Dankzij Metapatroon bereik je een positie waarvanuit pas concrete, individuele business cases te ontwikkelen zijn. Nogmaals, dat komt vanwege het infrastructurele karakter. Vergelijk het […] met elektrificatie. Het is moeilijk om een apàrte bedrijfsbaas ervan te overtuigen dat de overgang van stoom naar elektriciteit loont, laat staan op korte termijn. De 'winst' ontstaat pas door toepassingen met elektriciteit. En welke toepassingen dat precies zijn, varieert van bedrijf tot bedrijf. Iemand kiest daarom voor een nieuwe infrastructuur op basis van zijn eigen geloof in innovatiepotentieel enz. Een voorbeeld dichter bij huis is de overschakeling op relationele databasetechnologie. Dat is ook vooral een infrastructurele wijziging. Hoe maak je die in een vroeg stadium bedrijfseconomisch hard?
in: Aantekeningen over veranderkundige verstandhouding
Je kunt het vergelijken met cartografie. Het is nu eenmaal onmogelijk om vele, laat staan alle aspecten van de 'echte' werkelijkheid en dan ook nog eens in samenhang constructief op één kaart weer te geven. Daarom zijn er zgn kaartlagen, dus steeds een aparte kaartlaag voor enkele sterkst samenhangende aspecten. Die lagen behouden samenhang dankzij zoiets als een gemeenschappelijk kader. Zo kan je de deelmodellen volgens metapatroon als dergelijke kaartlagen opvatten. Op, zeg maar, de achtergrond verzorgt de zgn nulidentiteit van een object voor de eventuele samenhang tussen zijn verschijningsvormen ongeacht het deelmodel.
in: aantekening 27.7
In [Metapattern’s] conceptual scheme, so-called shared meaning simply doesn't exist. […] It is an assumption, one that I myself f[i]nd liberating. In fact, differences (also read: relativity) do not at all hamper coordinated action, but actually promote it. Just think of members of a soccer team; they can play together properly because they are different (of course, I don't want to stretch such an analogy). Just imagine how life would stagnate from uniformity.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 1
From the original Metapattern perspective, what [was] 'needed' for practical information modeling at 'open' scale was a way to loosely couple what became called context and intext. The engineer's solution is to add a third element, acting as their hinge. [The] innovation regarding information modeling is to move in the direction that is considered counterintuitive for the modeling tradition so far. Rather than filling up the 'hinge,' that is, stuffing it with attributes, [Metapattern] ke[e]p[s] it as empty as possible. As with a physical entrance, a hinge does not at all pretend to be door-like and/or wall-like. Precisely by its intervention, it allows the door ... to remain door, and the wall to remain wall.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
Stelt u zich een zgn draagconstructie voor, bijvoorbeeld een houten
plank die aan beide uiteinden rust op een draagpunt, zeg een baksteen.
Neemt u aub verder eens aan dat die plank in het midden tot maximaal
100 kilogram belastbaar is. Nu is dat een richtgetal, zodat de plank
daar met een beetje extra gewicht ook nog wel houdt. U moet zich echter
voorstellen dat zij door véél hogere belasting - ik zie nu pas dat hier
ook een welkome woordspeling aan de orde is - domweg breekt.
Mijn indruk is dat politici, bestuurders en hogere ambtenaren vaak
zulk empirisch inzicht weigeren. Aan de top van het bedrijfsleven is
het overigens hetzelfde. Zij menen, overdrachtelijk gesproken, dat
zo’n plank een last van 200 kilogram ongetwijfeld weliswaar niet
perfect draagt, maar in elk geval toch wel ongeveer op de helft van het
beleidsmatig optimale kwaliteitsniveau. Als dat nog goed genoeg is,
moet het dus maar zo.
Maar nee, zó werkt het niet. Met die veel hogere last dan waarop de
draagconstructie berekend is, begeeft zij het vroeg of laat, punt. De
plank draagt nooit een beetje, maar helemaal niets meer nádat zij
brak.
in: aantekening 21.5
[D]e overheersend geraakte betekenis van architectuur in het vlak van informatievoorziening [verloor] de ontwerpassociatie nagenoeg compleet […] die de term voor zgn gebouwde omgeving van oudsher draagt. Daarom slaan vergelijkingen meestal nèrgens meer op.
Stel dat je (ernstig) besmet raakte met zgn mexicaanse griep. Weiger
jij dan een werkzaam vaccin, louter omdat je het niet kent?
Je zou slechts redelijk van een bezwaar kunnen spreken, indien reeds
een werkzaam vaccin bestaat. Dan is inderdaad de vraag gewettigd waarom
je een onbekend in de zin van ònbewezen vaccin zou verkiezen boven het
middel dat wel degelijk bewézen werkt.
Het komt erop neer dat je geen nodeloos risico zoekt.
Voor informatiemodellering op stelselschaal bestaan echter nog
helemaal geen bewezen in de zin van alom pràktisch gebruikte,
respectievelijk geaccepteerde middelen/methoden. Dus vroeg of laat moet
je daarvoor iets voor de eerste, nota bene àllereerste keer
toepassen.
Daarom is focus als element van de enneade tegelijk een krachtige metafoor. De lens heeft een focus, waarbij nu nèt die focus onzichtbaar is voor wie de lens gebruikt om te kijken.
Met nog maar eens een vergelijking probeer ik te verduidelijken waarom informatiekundig ontwerpen een apàrt vak is. Stel dat ik een beetje olie nodig heb. Op een of andere manier ben ik er achter gekomen dat zich ergens een depot bevindt. Hup, boren dus. Zo'n aanpak moet elke mijnbouwkundige professional verafschuwen. Want als amateur verzin ik maar wat. Daarentegen moet je stellig rekening houden met geologische structuur, exploitatie van nabije velden/depots, vervoer naar raffinaderij, weet ik veel. Allemaal daarom is mijnbouw(kunde) een vak. Het is dus normaal dat bijna iedereen benzine tankt, maar zich toch niet met exploratie, exploitatie, raffinage enzovoort màg bemoeien.
in: Aantekeningen over informatiekunde, deel 2
[D]e manier [om] informatievoorziening [te] stroomlijnen [valt te]
vergelijken met verbouwing van een pand dat [staat] onder
monumentenzorg […]. Je wilt het grondig verbeteren, maar dat kan
nu eenmaal niet omdat van alles en nog wat juist moet blijven zoals het
ooit gemaakt is. Op dat laatste heb je echter vaak nog geen duidelijk
zicht. Bijvoorbeeld aan muurbehang of plafondgips kan je immers niet
zien, wat je precies tegenkomt als je het weghaalt. Je moet dus
weliswaar (goed) weten waarop je mikt, maar steeds rustig een enkele
stap zetten, vervolgstappen aanpassen aan eventuele verrassingen, zodra
die ene stap gereed is op weg naar je al dan niet aangepaste mikpunt
toch slechts de eerstvolgende stap zetten, enzovoort. Op die manier kan
je zelfs een oud pand functioneel nog aardig opkrikken.
De informatierotonde helpt om met die stappen op koers te blijven. Als
je voor dat middel kiest, is qua dagelijkse sturing eigenlijk steeds de
praktische vraag: Wat is de volgende stap?
[Er] zijn groeiende vervoersvraagstukken, bijvoorbeeld dat mensen
sneller van a naar b willen komen. [D]at [lukt] met de gangbare
technologie, zeg eens paard en wagen, nooit […]. [Stel, a]ls
oplossing bedacht ik niet alleen ‘vliegen,’ maar bouwde
zelfs een heus vliegtuig. Op kleine schaal doen mijn proefmodelletjes
het allemaal prima, maar helaas kunnen mensen zich daarbij toch geen
voorstelling ervan maken dat zijzèlf zich pakweg mòrgen per vliegtuig
kunnen verplaatsen. Ik moet het dus op mensenschaal tonen. Nogmaals,
het opgeschaalde vliegtuig staat er allang klaar voor. Wat voor een
demonstratievlucht echter nodig is, is ergens een weiland om op te
stijgen en weer te landen. Daar vraag ik dus naar: Heb jij via-via
zo’n veldje beschikbaar voor een achternamiddag? Jij denkt graag
mee, maar wil ook niet voor gek staan. Daarom stel je een wedervraag.
Die komt erop neer: Okee, ik wil zeker m’n best doen voor een
geschikt weiland, maar dan wil ik je vliegtuig natuurlijk wel eerst
zien vliegen. Rara, waar …?
Je wedervraag is logisch, zolang je denkt dat je er met paard en wagen
prima blijft komen. Dat lijkt me echter onmogelijk vol te houden. Zodra
je beseft dat het-anders-moet, moet je ooit van continuïteitslogica
omschakelen naar innovatielogica. […]
Als jij een weilandje regelt, valt de patstelling te doorbreken.
Het kan ook zijn, dat je nadruk op noodzakelijk andere aanpak onzin
vindt. Vroeg of laat zie je dan een vliegtuig ‘over komen,’
dat van een ander weiland kon vertrekken. Ik blijf het overal
vragen.
Je moet niet blijven hangen in wat je een inspirerende analogie vindt. Nogmaals, wat doe je ermee voor je eigen thematiek …
in: aantekening 42.3
Dat valt te vergelijken met iemand die haar/zijn huisarts bezoekt met de mededeling “Dokter, ik heb zus-en-zo!” Voor de professionele arts is dat nog maar de vraag. De patiënt noemt wat in dat stadium telt als een symptoom. Maar is dat ook hèt probleem? Voor een deugdelijke diagnose verricht de arts … stelselmatig onderzoek. Het gevaar van spanning dreigt. De patiënt kan gauw oordelen, dat de arts nodeloos moeilijk doet. Wat de patiënt mist, is dat de arts wellicht nòg serieuzer meent dat er … een probleem is. Zij kunnen er samen naar zoeken met symptomen als aanknopingspunten. Een vergelijkbare rolverdeling speelt tussen opdrachtgever en ontwerper. De opdrachtgever die zichzelf onmiddellijk als oplosser beschouwt, vergeet weleens iets.
Na zovele jaren van vooral bestuurskundige koersbepaling met basisregistraties mag het toch eens gaan dagen dat er wellicht in het informatiekundig vlak iets principieels schort aan de aanpak. Ik noemde je een brug. Het is prima, dat bestuurders tot een oeververbinding besluiten. Vergeet echter niet dat ‘ie deugdelijk ontworpen enzovoort moet worden, zodat verkeer er veilig overheen kan.
Zomaar een voorbeeld van veranderende contextualisering. Vroeger liepen er paden tussen het dorp en de omliggende boerderijen. Als er een kar reed op het pad naar de boerderij van Zandstra, zat het er dik in dat het de kar van boer Zandstra was. Ofwel, noem mij het pad en ik zeg u het voertuig. Dat kòn bijna niet missen. Voor identificatie van voertuigen die op de A12 rijden, geldt die impliciete correspondentie niet. Daarom zijn auto’s e.d voorzien van expliciete identificatie; de zgn nummerplaten vormen zelfs integrale onderdelen van wat als auto toelaatbaar is tot het verkeer. Zolang — we met — bepaalde auto’s alléén maar op de A12 rijden en — met — weer àndere auto’s alleen maar op de A4, enzovoort, is een identificatiesysteem pèr snelweg toereikend. Er is echter een algemener geldige identificatie nodig, … wereldwijd toepasselijk. Want met de auto kunnen we tegenwoordig in allerlei ‘hoeken en gaten’ komen.
in: Redactionele correspondentie over de tekstbundel Interoperabel Nederland
Met de term standaard dreigt fixatie op uniformiteit. Maar voor ordelijk verkeersverloop zijn óók verschillen nodig. Rechts houden, bijvoorbeeld, is tegelijk zo’n verschilregel. Die geldt als zodanig, even grofweg gezegd, voor deelnemers die zich in tegenovergestelde richtingen bewegen. Die verschillende richtingen maken de aanwijzing betrekkelijk.
in: Wat is een semantische standaard en hoe kan College Standaardisatie die vraag (anders) beantwoorden?
Wellicht helpt de vergelijking dat voor, bijvoorbeeld, een elektronisch apparaat de bouw- annex onderhoudstekening in stelseltaal opgesteld is en de gebruikershandleiding in publiekstaal.
in: Publieks- en stelseltaal in wetgeving: Wat is het geval?
De truc om uit een moeras te geraken is om gewicht ipv van te concentreren zoveel mogelijk te spreiden. (Ook) basisregisters lossen als het ware op. Dat komt overeen met het optimale patroon van reële verschillen. Daarom heet de methode: Metapatroon.
in: Uit het moeras van stam- en basisgegevens
Zulke infrastructuur heeft in omgekeerde richting gevolgen voor zgn toepassingen. Dat is au fond niets anders dan een huis (vgl toepassing) in een stadswijk met aansluitingen op stoep, straat, gas, water, elektra, kabel, riool ... (allemaal infrastructuur).
in: aantekening 44.4
Vergelijk zo’n organisatie eens met een gebouw. Dat is allang niet meer de ruimste schaal voor professionele ontwerpbemoeienis, vooruit, architectuur, onder de noemer van gebouwde omgeving. Daarvoor kennen we (inmiddels) disciplines zoals stedenbouwkunde, landschapsarchitectuur en planologie. En ontwerpen doen we zonodig, òf omdat het kansen biedt, door-de-schalen-heen.
in: aantekening 45.1
Ja, natuurlijk heeft de binnenhuisarchitect een ander vàk dan de planoloog, maar tegelijk ontmoeten — ik zie nu pas het woord ‘moeten’ erin — ze elkaar onder de noemer van gebouwde resp. leefomgeving. Hoeveel zin heeft koppig ruzie blijven maken dan …?
Zoals de spanning tussen muur(gedeelte) en deur(gedeelte) verdwijnt dankzij een scharnier, moeten voor een stelselmatig productief informatiemodel er wat begrippen bij.
Het is nu net de clou van infrastructuur dat “spanningen” tùssen verkeersdeelnemers zo veel mogelijk vermeden blijven. Ze uitsluiten, die spanningen dus, lukt in de praktijk nu eenmaal nooit. Maar als u en ik allebei rechts houden, is de kans dat we elkaar als tegenliggers raken toch een stuk kleiner.
in: Infrastructuur voor maatschappelijk informatieverkeer
Kenmerkend voor dynamiek van beschaving zijn juist productieve verschillen die tegelijk samenhang vertonen … maar als zodanig verschillen blijven! Klinkt ingewikkeld? Denk bijvoorbeeld aan een teamsport, neem voetbal. Voor de optimale teamprestatie moet de keeper zich zelfs anders gedragen dan, pakweg, de linksbuiten. In positiespel, passen van de bal enzovoort stemmen zij hun gedragingen wèl op elkaar af. Zo betekent voorzet voor de linksbuiten dat ‘ie ‘m moet geven en voor de keeper dat ‘ie ‘m moet vangen. Als dat zo evident is, waarom raken die reële verschillen ontkend zodra er sprake is van toepassing van digitale technologieën?
in: Infrastructuur voor maatschappelijk informatieverkeer
Vergelijk het met timmeren. Daarvoor heeft de timmerman allerlei gereedschappen. Zijn gereedschappen verschillen van elkaar, maar hebben tegelijk gemeen dat ze timmergereedschappen zijn. Met dat familiebegrip, zo’n beetje op z’n Wittgensteins, probeer ik alert te zijn op de relevante verschillende gereedschappen èn hoe ze in samenhang door de vakman gebruikt — moeten kunnen — worden.
Het is de crux om allereerst breed te mikken. Het risico bestaat immers iets te missen van, zeg maar, structureel belang. Vergelijk het met een bouwwerk. Wanneer (pas) tijdens de afbouw van de zolder blijkt, dat daarvoor in het fundament zèlf iets moet veranderen en het complete gebouw (dus) opnieuw gebouwd moet worden, is dat zachtjes uitgedrukt niet handig. Dat ‘breed mikken’ lukt door raadpleging van enkele ervaren (ex-)medewerkers. Het gaat om de variëteit van taken met bijbehorende variëteit van hoedanigheden waarin partijen erbij betrokken zijn. Met al dan niet dezelfde medewerkers kunnen gesprekken tevens gaan over hun visie op toekomst.
‘Variëteit’ is het sleutelbegrip. Dankzij ‘breed mikken’ moet variëteit in structureel opzicht zo vergaand mogelijk bekend raken. Nadere details passen (dan) altijd wel. Vergelijk het met een wiskundige functie. In welk verband staan de variabelen tot elkaar? Dan is het later met waarden van die variabelen een kwestie van invullen.
Voor knooppunten telt Metapatroon slechts één, zeg maar, basistype.
Vergelijk het met een doos vol met gelijkvormige Lego-steentjes.
Wie bijvoorbeeld een huisje bouwt met steentjes van aldus één en
hetzelfde basistype, benut ze echter als verschillende, laat ik ze maar
even functionele typen noemen. Zo zijn er exemplaren van Lego-steentjes
die gaan ‘functioneren’ als muurdelen en andere exemplaren
als dakdelen. Hoe Metapatroon ‘werkt’ is overigens weer
iets anders. Nog vergelijkbaar met Lego bestaat er tevens maar één
verbindingstype. Door twee knooppunt(exemplaren) volgens Metapatroon
met elkaar te verbinden, ontstaat echter steevast een dèrde
knooppunt(exemplaar). En àls knooppunt behoort het tot het basistype
van knooppunten.
in: Ander metaconcept, enzovoort
Een wellicht — te? — vergezochte vergelijking is die met
kosmologie. De aanname dat de aardse waarnemer in het middelpunt staat
van wat z/hij waarneemt, is eenvoudig. Dat maakt de verklaring van wat
z/hij waarneemt echter complex, zo niet onmogelijk om consistent te
geven. Van een àndere orde, een heuse paradigmawissel dus, is de
aanname dat de aarde behoort tot een zonnestelsel in een uitdijend
heelal, waarbij de aarde draait om zowel ‘zijn’ zon als
zijn eigen as. Weliswaar is die aanname ingewikkelder, maar daardoor
zijn allerlei verschijnselen ‘betrekkelijk’ eenvoudig,
onderling consistent verklaarbaar.
Wie van jongs af aan geleerd krijgt dat de aarde om zijn as draait,
enzovoort, kan zich onmogelijk voorstellen waarom het ooit zo moeilijk
was om dat te bedenken, om over aanvaarding van zo’n kwalitatief
ànder paradigma nog maar te zwijgen.
in: Ander metaconcept, enzovoort
Vergelijkbaar is, zeg maar, rotatie als een kosmologisch
metaconcept. De recursieve toepassing luidt dan dat de aarde draait om
zijn eigen as. En als draaiende om z’n eigen as draait de aarde
om de zon … Dat roept inderdaad de vraag op of op zijn beurt ons
zonnestelsel ergens om draait, enzovoort.
Nou ja, ik geef maar een voorbeeld van de kracht van herhaling.
Methodisch eraan is zowel de vooralsnog contraintuïtieve aanname van
wat telt als bouwsteen — want die duidt op zichzèlf op reductie
— als de herhalingsregel.
Axiomatisch is aldus zoiets als een tweeslag gevestigd. Voor
subjectief situationisme annex Metapatroon hoort de herhalingsregel er
dus onlosmakelijk bij!
in: Ander metaconcept, enzovoort
In termen van een voertuig is cognitief vermogen zó wendbaar dat het op een dubbeltje van richting enzovoort kan veranderen.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Het is alsof we een stratenmaker de opdracht geven voor een trottoir zònder besef van de noodzaak van beheerste verkeerscirculatie in ruimer verband. Door overal en nergens tegels te leggen, hoe strak en netjes ook, komt een deugdelijk plan er nooit, laat staan dat infrastructurele voorzieningen worden gerealiseerd voor optimaal verkeersverloop.
De gemakkelijkste vergelijking van Metapatroon met een stroming van (moderne) kunst vind ik die met het zgn kubisme[.]
in: Mooi meegenomen
Omdat de gepropageerde modelleertaal ànders is en blijkbaar daarom niemand belangstelling ervoor heeft, zijn we het over paradigmawissel gaan hebben. En — maar? — omdat de notie van paradigma niet aanslaat, laat staan dat van een wissel ervan, ben ik nu maar eens over randfiguren begonnen. Intussen groeit natuurlijk de reële behoefte aan die modelleertaal voor stelselmatige ordening van veranderlijke betekenissenvariëteit …
Intussen vind ik het raadselachtig dat een dia-enneadisch model een deels nieuw, vèrderstrekkend inzicht in communicatie biedt …, maar dat zulk inzicht — vooralsnog? — averechts lijkt te werken voor onze daadwerkelijke verzoeken. Voelen mensen zich soms — onbewust? — betrapt en krijgt daarom de vermeende boodschapper ervan langs? Was het wellicht een sluwe vertekening door Freud om àlles op seks te gooien? (Want) dat vonden mensen — juist toen? — spannend genoeg om er tòch wat meer van te willen weten. De rest is geschiedenis … Wist (ook) hijzelf allang beter?
Nee, wie stug de andere kant op blijft kijken, ziet nooit dat de spijker zich moeilijk nauwkeuriger laat — blijven — raken.
Voor pijnloze visie kan informatiekunde overigens een heel eind komen door erkenning van reële betekenissenvariëteit. Hoe concrete betekenissen inclusief hun samenhang zich — blijven — ontwikkelen, doet er voor infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer immers niet of nauwelijks toe. Vergelijk het met een nieuw model fiets; het fietspad dat er al ligt is ook daarvoor geschikt. Het is (pas) weer extra opletten, zodra een soort vervoermiddel verschijnt dat kwalitatief afwijkt.
Wanneer iemand een arts consulteert en die arts draagt een witte jas, dan is o.a. óók die jas onderdeel van het teken dat de arts voortbrengt. Z/hij draagt die jas, opdat het als context onderdeel vormt van wat de patiënt in kwestie als het totale teken waarneemt en tot gemotiveerd concept interpreteert. Ik zie als teken tussen woord en jas géén onderscheid.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
[M]et een toneelstuk [is] overigens netzogoed dia-enneadische dynamiek aan de orde, enzovoort. Als er n toneelspelers op het podium staan, zijn dat evenzovele actoren. Ook ieder individu van het publiek is een actor in semiotische zin. Elke actor ervaart ‘zijn’ situatie. Er bestaat dus geen scene die gelijk is voor àlle actoren, op het podium en in de zaal.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
Voor de zoveelste keer, […] wat is er toch op tégen om voor een informatiekundige opgave met voorrang informatiekundige functie-eisen te stellen? Sterker nog, er lijkt wederom zelfs niet eens naar gevráágd te zijn! Overdrachtelijk gesproken, het is toch niet zo’n gek idee dat een badmeester vooral het reddend zwemmen aantoonbaar moet beheersen.
Burgers raken nog sterker gedupeerd door gebrekkige infrastructuur. Vergelijk het met een fysieke brug. Wie heeft er last van, als hij krakkemikkig gebouwd is en daarom voor verkeer gesloten blijft?
Wie spijkers alsmaar krom slaat, kan dat de hamer blijven verwijten. Vaak is er met zo’n stuk gereedschap echter weinig tot niets mis. Dus ligt het onbruikbare resultaat vooral toch ècht aan het onvermogen van de timmeraar om verantwoord om te gaan met hamer èn spijkers èn materialen die verbonden moeten raken. Intussen zit er nog altijd niets goed vast …
Let’s say, it is a nail that you want to drive through two planks in order to hold them together. For that task, you have a tool available, which you also know how to handle: a hammer. Suppose you don’t know about hammers. Confronted with the task of connecting two planks with a nail, you might set out to design, develop, and so on, an instrument to perform the task. With hammers available as a commodity, that would certainly amount to a waste of effort, et cetera. Of course, you’d be completely right to embark on trying to come up with a new method for modelling when you’ve established that existing methods don’t qualify. I found myself in such a situation, with Metapattern as one of several results.
in: note 53.6
When you care to take a look at the — metamodel of the — semiotic ennead, you see that concept appears as a teleological … concept. For it is inherently motivated, through focus. For example, the concept of water varies with motivation. Are you thirsty? Or soaking wet? Et cetera … And it is again different when I am thirsty, and so on.
in: note 53.8
For equating event with behavior I took my cue from Schopenhauer. He
attributes will to anything. Well, why not? You see how such a tolerant
attitude promotes formalism. When someone objects that, for example, a
stone does not have a will, you can respond that it does, but with a
value […] set at zero. Like recursion, so-called boundary values
are a great mathematical trick (and really nothing
‘more’).
With a particular stone taken as object, it does ‘behave.’
Dependent on — what is taken as — the situation, it
continues to lie, it momentarily falls, it erodes, et cetera. So, event
can be taken to mean behavior … Doesn’t it rather sound
like Alice in Wonderland?
in: note 53.13
And I would say that metaphor is even an illusionary category when we realize that signs irreducibly mediate between objects and interpretants (Peirce). To paraphrase Kant, just as it is impossible to know a Ding-an-sich, it is equally impossible to express it as such. That effectively makes every sign metaphorical …
in: note 53.17
The relevant concept of behavior mediates between the apparent opposites of identity and difference. Example: water. The child is familiar with water as a fluid. Cool it sufficiently, and water becomes a solid. For it to appear as steam, heat it. Throughout, it remains water. However, what makes its properties change, in other words, what makes water behave differently, are mutually exclusive circumstances, or situations.
in: Analytic philosophy for synthesis from early education on
De vraag is natuurlijk hoe diep de draad moet zakken om van een plooi te kunnen spreken. Ik vind dat een plooi bestaat zodra een aanvullend punt past. Sterker nog, èlke zgn plooi telt niet meer èn niet minder dan wat ten opzichte van zijn beide uitgangspunten een èxtra punt is[.…] Ook dat extra punt is vervòlgens beschikbaar voor het spannen van een draad met aan weerszijde willekeurig welk punt (inclusief het referentiepunt). Opnieuw is het resultaat wederom een punt, zodra de desbetreffende draad voldoende geplooid is. Door alsmaar meer plooien komen er navenant alsmaar méér punten met hun (draad)verbindingen, dwz een dichter en dichter vlechtwerk. Zo’n vlechtwerk kan eenduidig gemodelleerd worden met Metapatroon (Engels: Metapattern). Nota bene, het ruimtelijk beeld dat ik hierboven probeer op te roepen is driedimensionaal. Metapatroon mikt op tweedimensionale weergave. Voorts verlangt Metapatroon duiding van de vertrekpunten. Het ene betreft — aanknopingspunt van — een te verbijzonderen object en het andere — aanknopingspunt van — een situatie waarin de objectverbijzondering exclusief van toepassing is. Het resultaatpunt heet daarom situationeel object.
in: Vlechtwerk van puntige plooien
De enneade illustreert dat een gemotiveerd concept géén situationeel gedrag ‘is,’ maar een interpretatie ervan (inclusief plan ervoor). Die interpretatie kan op allerlei manieren tekort schieten. […] Vervolgens kan er van alles en nog wat mis gaan met de uitvoering, het feitelijk gedrag, dus. Dat is wat er allemaal middellijk is aan leven volgens semiosis. Het vermogen tot gedragswisselingen vergt een bemiddelende dimensie en per dimensie een bemiddelend element. Peirce houdt het met teken op bemiddelend element. Volgende de enneade ipv triade is bemiddeling als het ware verdubbeld. Wat zo’n dubbelslag betreft helpt wellicht de vergelijking met de overgang van geo- naar heliocentrische theorie. Met de zon ‘in het midden’ draait de aarde om zowel de zon als zijn eigen as.
Aan het wiskundige begrip van ruimte is dat van dimensie gekoppeld. Zo is een ruimte bepaald door een bijbehorend aantal dimensies. Een ééndimensionale ruimte is een rechte lijn, een tweedimensionale ruimte een plat vlak en een driedimensionale ruimte, welnu, dàt is de ruimte zoals we die normaal ervaren, dus met lengte èn breedte èn hoogte. Problemen zijn onvermijdelijk èn onoplosbaar indien relevante verschijnselen slechts consequent beschreven enz. kunnen worden als bestaand, bewegend e.d. in een ruimte met n dimensies, terwijl de beschrijver het blijft proberen met een ruimte met minder dimensies. Elke beschrijving gaat principieel mank. Dat tekort kan deels opgevangen worden door wat vanuit de nodige en voldoende, ‘ruimere’ ruimte projecties zijn. Voor verschillende verschijnselen zijn echter uiteenlopende projecties (sub)optimaal. Tevens is zicht op samenhang ertussen prompt belemmerd. Hoe de drie bekende oorzaaksoorten zich tot elkaar verhouden, vind ik redelijk vergelijkbaar met zulke wiskundige ruimten. Zoals de driedimensionale ruimte willekeurige tweedimensionale ruimten omvat, behelst een teken altijd een prikkel. En een prikkel gaat altijd met een botsing (massa) gepaard. In de reeks van massa tot en met teken is wat oorzaak wordt genoemd, als zodanig steeds minder volledig bepalend voor het gevolg. Zeg ook maar dat de werking verandert van hèt gevolg naar een gevolg. Zo is een teken oorzakelijk weliswaar nodig, maar niet voldoende (en dat geldt reeds voor een prikkel). Met een teken is ook een subject nodig voor gevolg. Geldt mutatis mutandis een onzekerheidsbeginsel, zoals Werner Heisenberg (1901-1976) voor kwantummechanica opstelde? Dus zoiets als, naarmate gedrag gedetailleerder bekend is, laten zich de respectievelijke bijdragen van object (lees ook: subject) en situatie moeilijker onderscheiden?
Wie dit voor zijn eigen gedragingen overweegt, zal grif toegeven dat hij op een vlakke vloer ànders loopt dan op een trap, enzovoort. Dat hij voor een doelpunt van zijn favoriete club juicht, maar een tegendoelpunt niet kan uitstaan. Wat is er dan zo ingewikkeld aan om die overtuiging omtrent eigen gedragingen dóór te trekken? Zo ‘werkt’ het voor àlle mensen. En als ‘we’ kunstmatige voorzieningen voor òns informatieverkeer treffen, hebben ‘we’ er pas wèrkelijk iets aan met ruimte voor reële betekenissenvariëteit. Dat vergt zgn contextuele verbijzondering als onderdeel van tekens: Metapatroon.
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
Dergelijk verkeer is natuurlijk niets nieuws. Er is ook al sinds mensenheugenis aandacht voor onder de noemer van infrastructuur. Wat er is bijgekomen, samengevat als digitale technologie, zijn middelen met deels nieuwe mogelijkheden voor informatieverkeer, inclusief nieuwe risico’s van dien. Denk aan een stad waarin iedereen zich te voet of per fiets verplaatste. Voor verkeer met die middelen bestaat stellig infrastructuur. Met de introductie van de auto is er echter nogal wat veranderd. Nog steeds lopen en fietsen mensen, maar sinds sommige mensen dat deels in dezelfde verkeersruimte en tegelijkertijd doen als waarin en wanneer andere mensen per auto onderweg zijn, hebben we de infrastructuur voor fysieke mobiliteit drastisch moeten aanpassen (en dat gaat door). Daarbij gaat het om op elkaar afgestemde materiële èn immateriële voorzieningen. Nota bene, voor fysieke mobiliteit is asfalt zeker niet alles. Netzomin als we ivm fysieke mobiliteit spreken over asfaltinfrastructuur oid is de aanduiding digitale infrastructuur zinvol voor facilitering van informatieverkeer.
in: Infrastructuurcommissaris informatieverkeer
Tja, als met Nederland ònterecht een grens gesteld is voor infrastructuur voor informatieverkeer, dan slaat de verdere beperking tot overheidsbreed zelfs nergens op. Ik zie niet wat er breed aan is, als ik het met fysieke mobiliteit vergelijk, dat ik als burger voor het ophalen van mijn paspoort een apart fietspadennetwerk moet gebruiken. Omdat ik er verder nooit gebruik van maak, raak ik er nooit vertrouwd mee. Wat is er qua verkeer in …naam ànders aan dan het wegennet dat iedereen vertrouwd is en blijft door de talloze keren dat wij naar ons werk gaan, familie, vrienden en kennissen bezoeken, inkopen doen … Die overheidsapartheid is niet breed, maar eng.
in: Infrastructuurcommissaris informatieverkeer
Met de doorbraak van digitale technologieën voor communicatie, zeg maar sinds het Internet, is er wereldwijd voor informatieverkeer overdrachtelijk gesproken feitelijk één stad.
in: Generatiewissels
Gedrag resulteert uit samenloop van object en situatie. Staat het water in een bakje in de vriezer, dan wordt het ijs. In een pannetje op een brandende fornuispit daarentegen stoom.
Uitgaande van — erkenning van — reële variëteit moeten beheer(sings)middelen nodige en voldoende passende variëteit bieden (Ashby: Law of Requisite Variety). Anders gaat het mis. Denk aan een wand van 12 vierkante meter. Als je die netjes wilt schilderen, maar je hebt slechts verf voor pakweg 10 vierkante meter en/of geen geschikte verfkwast, dan schiet passende tekort voor reële variëteit. Het is verleidelijk om daar die wand de schuld van te geven, zo doen we ons allemaal vaak beter voor dan we zijn, maar dat helpt natuurlijk niet, integendeel. Stel, terecht, dat je onder die omstandigheden jezèlf vraagt “en nou?” Het enige opbouwende antwoord luidt: Zorg gewoon voor genoeg verf en een adequate kwast. Ofwel, (be)zorg (voor) passende variëteit, klaar.
De crux zit’m in variabel gedrag. Neem een stoplicht. Als het rood schijnt, moet u stoppen. Klopt, dat geldt ook voor mij, enzovoort. Waarom heet het eigenlijk geen rijlicht? (Want) staat het daarentegen op groen, doorrijden. Algemeen gesteld, uw gedrag kan c.q. moet variëren al naar gelang wisselende situaties. U, zeg nòg algemener ook maar een subject, bepaalt gedrag dus niet in isolement, zelfs nooit, maar altijd in samenloop met omstandigheden. Dat noem ik kortweg subjectief situationisme. Wie er zelfs maar even over doordenkt, staakt prompt — vaak tot dusver onbewust gebleven — ontkenning van zulke samenloop voor haar/zijn eigen variabele gedragingen èn voor gedragingen door àndere subjecten. Het gaat mis, omdat kennelijk bijna niemand erover wìl doordenken.
Uitgaande van verschillen in samenhang kunnen we voortaan vervòlgens bepalen waarin optimaal door respectievelijke toepassingen kan/moet worden voorzien. Dat valt enigszins met stadsontwikkeling te vergelijken. Afzonderlijke bebouwing volgt het stadsontwerp; dankzij de integrale aanpak kunnen voor die schaal — pas — adequate verkeersvoorzieningen worden getroffen. Aparte huizen e.d. verdwijnen zeker niet, maar veranderen functioneel door — in deze vergelijking, stedelijke — infrastructuur. Bedenk wat een woning is zònder aansluitingen op o.a. straat, gas, water, elektriciteit en riolering.
in: Stelselmatige oriëntatie op meervoudig informatiegebruik
Het communicatieprobleem lijkt mij vergelijkbaar met uitleggen wat
lucht is aan iemand die zijn hele leven al adem haalt. En dan zou hij
dat niet weten? Iemand voelt zich daardoor voor dom gehouden.
Onmiddellijk diep beledigd sluit hij zich àf voor de uitleg. In de
vergelijking die ik hier opper, is zo iemand echter niet zomaar …
iemand, maar iemand die opdracht verstrekt om, bijvoorbeeld,
vliegtuigen te bouwen. Zonder deugdelijke kennis van aerodynamica bij
op z’n minst de opdrachtnemer komt er letterlijk niets van de
grond. Maar om te beginnen moet de opdrachtgever er dus niet zo …
luchtig over doen. Het huis-tuin-en-keuken begrip voldoet voor
dergelijke opgaven niet.
Zo is het ook met informatie, zeg ook maar taal. Voor dagelijks gebruik
staat niemand er bij stil hoe dat werkt. Dat is tijdens
informatieverkeer vaak maar goed ook, want zodra je stil staat, kan je
niet dóór. Maar een naïef, impliciet begrip van informatie schiet
kwalitatief prompt ernstig tekort voor ontwerp enz. van
infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer. Het blijkt
echter moeilijk, zo niet onmogelijk, om dat stadium van uitleg te
bereiken. De meeste mensen wachten immers niet op uitleg van wat zij
menen allang te weten, en zelfs beter dan die arrogante kwast die ze
met zulke onzin komt lastigvallen, kom nu toch! Denk ook aan het
gezegde, dat de vis de laatste is die begrijpt wat water is. Zij
beseffen niet, dat ze in hun hoedanigheid (!) van opdrachtgever open
moeten staan voor een — veel — rijker begrip. Dat geldt
voor èlk onderwerp van overheidsbemoeienis. Bijvoorbeeld voor
milieubeheer is het relevante referentiekader ook wat ruimer dan de
geraniums die de minister op zijn eigen balkon water geeft. Of?
Toen Copernicus opnieuw bedacht — dat wisten immers o.a. de oude Grieken al — dat de aarde om de zon draait ipv andersom, duurde het enige tijd totdat die opvatting gemeengoed was (en bleef dankzij opleiding). Daar was toen ook wat minder haast bij. Maar wat doen we ons tegenwoordig aan met gebruik van digitale informatie- en communicatietechnologieën op reële verkeersschaal? Daarvoor schieten we elke dag, ik doe maar een gok, het kostenequivalent van een raket naar de planeet Mars af. Die missen zonder passende veronderstellingen nota bene allemaal hun doel (laat staan dat er ooit eentje terùg komt). Zonder stelselmatig informatiebegrip steken we dus slechts, overdrachtelijk gesproken, gevaarlijk vuurwerk af. Dat geld kunnen we maatschappelijk natuurlijk beter gebruiken.
Met schaaleffect wordt aangeduid dat ‘iets’ niet ònbeperkt werkt. Een tragisch voorbeeld is de man die met een cape om van de Eiffeltoren sprong in de verwachting dat hij er als een vogel mee kon vliegen; daarvoor was hij in verhouding o.a. toch echt te zwaar.
in: aantekening 58.4
Wat zelfs principieel nooit àf is, is natuurlijk infrastructuur. Door heuse infrastructuur voor informatieverkeer veranderen wat traditioneel toepassingen heten. Vergelijk het met een geïsoleerd gebouw dat — daarom — zelfvoorzienend ingericht moet zijn. Dat betreft het achterhaalde toepassingsbegrip. Tegenwoordig worden de meeste gebouwen in een stad opgetrokken, dus aangesloten op infrastructuur, terwijl die infrastructuur ontwikkeling ondergaat mede door veranderende eisen waaraan gebouwen moeten beantwoorden. Ofwel, vroeger was automatisering, zeg maar, éénpolig, dwz louter op/volgens — aparte — toepassingen georiënteerd. Omdat digitale technologieën tevens communicatie faciliteren, is thans tweepolige oriëntatie aan de orde, ofwel volgens wisselwerking tussen infrastructuur en specifiekere middelen.
Programmeren in de zin van voertuigbeheersing is hoogstens een aspect. Vergelijk het eens met het verkeersexamen dat leerlingen van de basisschool afleggen. Fietsend leggen ze een parcours af. Het gaat er echter vooral om dat zij tonen zich verantwoord te gedragen als deelnemer aan verkeer. Verantwoorde deelname informatieverkeer vergt dus op z’n minst adequate beheersing van passende tekenleer.
Neem tegenstanders in een voetbalwedstrijd. Wat is de bal? Voor spelers van de ene ploeg is het een ding dat het ene doel zoveel mogelijk in moet gaan èn het andere doel zoveel mogelijk uit moet blijven, terwijl het voor spelers van de andere ploeg precies andersom is. En dan verandert ook dat weer van de eerste naar de tweede helft van de wedstrijd. Vanwege verschillende gedragingen betekent bal dus steeds iets anders. Dat spreekt voor iedereen vanzelf, ook voor de toeschouwers, enzovoort (omdat we jòng dat zo leren). Niemand doet er moeilijk over, integendeel. Wel beschouwd is het dus juist moeilijk te begrijpen, dat die reële variëteit doorgaans met zoveel woorden wordt ontkend zodra zgn wetenschap aan de orde is of, algemener, bescherming resp. bevordering van bevoorrechte positie in maatschappelijke verhoudingen. Ook dat is vooral aangeleerd. Dat is de fictie van verabsolutering van kennis, alsof die lòs van gedragingen staat, zelfs ver verheven is.
Ik blijf erbij dat het nogal eenvoudig is om voor informatiekunde allerlei relevante lessen te trekken. Raadpleeg literatuur over, zeg maar, gebouwde omgeving. Eventueel geparafraseerd blijkt e.e.a. tevens toepasselijk voor — ontwerp enz. van — voorzieningen voor informatieverkeer (nog ervan afgezien dat het verband van gebouwde omgeving met maatschappelijk verkeer uiteraard informatieverkeer omvat).
De paradigmawissel van Plato’s metafysica naar subjectief situationisme laat zich vergelijken met de zgn Copernicaanse wending. Die betreft een tweeslag. Het ene uitgangspunt met de aarde als absoluut draaipunt is vervangen door twee samenhangende uitgangspunten. Er geldt zowel dat de zon draaipunt is, althans, voor wat dan het zonnestelsel gaat heten, als dat de aarde draait om ‘zijn’ as. Dat maakt de plaats van een mens òp aarde dùbbel betrekkelijk. Vanaf strikt objectivisme komt de sprong neer op de aanname van zowel subject als gedifferentieerd subjectgedrag.
in: aantekening 61.8
Stel je een kaart voor waarop voor een bepaald gebied alle wegen
aangegeven staan waarover verplaatsing per fiets mogelijk is. Kortweg,
een fietswegenkaart. Nota bene, zo’n kaart is niet hetzelfde als
een bepaald (fiets)routeplan. Er valt een route uit te zetten door
‘op’ de kaart — weergaven van — een vertrek- èn
een aankomstpunt te kiezen. Het routeplan in kwestie telt dan —
de weergave van — de achtereenvolgende, aaneengesloten
weggedeelten vàn A náár B. (Ik laat in het midden dat tùssen A en B
stellig talloze routes mogelijk zijn.)
Enigszins vergelijkbaar verhoudt zich een afzonderlijk teken tot een
model à la Metapatroon. Een model telt allerlei (knoop)punten. Er valt
een teken te duiden door een bepaald knooppunt als signatuur te kiezen.
De bijbehorende context bestaat uit alle knooppunten, inclusief
horizon, die in hun samenhang uitmonden in de signatuur in kwestie. En
de bijbehorende intext omvat alle knooppunten die samenhangend waarvoor
die ene signatuur op zijn beurt juist — mede — als naderste
bron geldt.
Zoals je met een àndere keuze voor A en/of B op een kaart pertinent tot
een ànder routeplan komt, kies je met een ànder knooppunt in een
Metapatroon-model voor een ànder teken. Met verandering van signatuur
veranderen dus ook context èn intext.
Maar hoe zit het dan met het complete model, of een willekeurig
gedeelte ervan? Is dàt dan geen teken? Ja en nee. Dat is géén teken mbt
de correspondentie die voor het desbetreffende model verondersteld is.
Altijd maar weer betrekkelijkheid …[…]
Met een Metapatroon-model als een soort kaart, kan je overdrachtelijk
netzoveel aparte routes uitzetten, dwz verschillende tekens aanwijzen
— nou ja, tekensoorten — als er (knoop)punten uitgewerkt
zijn.
in: aantekening 61.9
Ik herhaal dat het zelfs onthutsend eenvoudig is om relevante lessen voor informatiekunde op stelselschaal op te sporen. Kies treffend vergelijkingsmateriaal en bewerk dat volgens zoek-en-vervang mbt het leidende begrip. Veel tijd kost dat niet.
Als je mij een vergelijking veroorlooft, neem een gespijkerde
constructie. Omdat spijkers in lengterichting, zeg maar, glad zijn, met
aan het ene uiteinde ook nog eens een scherpe punt, maak je een
verbinding door ze eenvoudig door twee of meer stukken hout te slaan.
Maar precies daardoor bieden ze géén weerstand tegen zgn trekkrachten
(zoals met schroeven alweer veel beter lukt). Het woord timmermansoog
zegt het al dat een vakman of —vrouw onmiddellijk ziet of er met
de verbindingen zoals ontworpen wellicht trekkrachten in het spel zijn
(en de aldus gebouwde constructie prompt faalt). Dan kan je nieuwe
steigers opzetten, mooiere overalls aantrekken, duurdere bestelbusjes
enz. inzetten wat je wilt, maar dàt helpt allemaal niets,
integendeel.
Zo is het ook met verschillende betekenissen die nu eenmaal zelfs
karakteristiek zijn voor — dynamiek — van/met
informatieverkeer. Als je aan het voorstel ziet, dat als uitgangspunt
nog steeds uniforme betekenis telt, weet je dat het op relevante
verkeersschaal geheid mis gaat. Indien een betekenissenmodel überhaupt
aan het voorstel ontbreekt, heb je zelfs nòg sneller door dat er een
beunhaas bezig is.
Tja, ook een metafoor is … onvermijdelijk — onderdeel van — een teken. Voor adequate duiding moet de geadresseerde enerzijds reeds voldoende hebben geleerd, terwijl z/hij er anderzijds ook vèrder iets van kan leren.
Maar hoe stel je dat voor aan mensen die geen benul van enig paradigma hebben, laat staan van noodzaak om van paradigma te wisselen?
Je kunt de moeite met het paradigma trouwens aan de vorm waarin ik de enneade … teken al zowat halverwege afzien. De tekendimensie kan je opvatten als de kam van een ijsberg, waarvan je ook nog eens slechts een signatuur als enige tòp meent te herkennen; de beide overige enneadische dimensies verkeren ònder water, terwijl tevens de context in kwestie doorgaans niet tot zoiets als het teken zèlf gerekend is (maar er dus doorslaggevend aandeel van uitmaakt). En elke keer als je een duik wil nemen om het gedeelte van de ijsberg ònder water te bekijken, neemt ’ie prompt een draai en kijk je aan tegen wat dàn als het topje verschijnt, enzovoort.
Vergelijk het eens met de openbare weg, die van straatstenen, asfalt e.d. Daaraan is toch nergens aan af te zien dat, vooruit, Rijkswaterstaat opdrachtgever is voor aanleg, onderhoud enzovoort? Voor, zeg maar, gewone verplaatsingen is een medewerker van Rijkswaterstaat op een fiets e.d. ook ‘maar’ een verkeersdeelnemer zoals alle andere, prima. Voor het fysieke wegenstelsel vinden we dat normaal, sterker nog, vrijwel niemand is er zich ooit van bewust. Naar ik aanneem zijn zelfs — of juist? — medewerkers van Rijkswaterstaat dat evenmin. Voor hen is de verkeersoriëntatie allang ‘vanzelfsprekend.’ Dat past bij de aard van, bijvoorbeeld, fiets en auto. Dat zijn immers verkeersmiddelen. Welnu, computers — inclusief smartphones en allerlei andere ‘dingen’ die op netwerken aangesloten zijn — zijn dat allang óók, verkeersmiddelen. Voor informatieverkeer.
[D]e ene soort verkeersmiddel is de andere niet. Vergelijk maar eens
een fiets met een brief. Op een fiets kan je jezelf verplaatsen,
terwijl je door een brief zo’n verplaatsing van jezèlf juist
vermijdt. Verbergt dat ene woord, verkeersmiddel, een
tegenstelling?
Hoe dan ook lijkt het gauw, om bij de aldus vergeleken middelen te
blijven, dat briefverkeer kan dienen ter vervanging van fietsverkeer.
Mooi, minder fietspaden! Wat nader beschouwd blijkt dynamiek echter
dóór te werken. Stel dat iemand per post iemand ànders voor een bezoek
uitnodigt en dat die ànder er op ingaat en daarom op zijn fiets stapt
en … Oeps, meer fietspaden! Van het één kan het ànder komen,
enzovoort.
Er verschijnen nieuwe verkeersmiddelen. En soms raken verkeersmiddelen
in onbruik. Daarentegen zijn er blijven er twee soorten, te weten voor
verplaatsing van, ruwweg aangeduid, 1. dingen en 2. tekens (lees ook:
informatie).
Misschien helpt een vergelijking. Als we maar zouden zijn blijven
doorgaan met het bouwen van aparte gebouwen, waren er nooit
levensvatbare steden gekomen. En zelfs volgens — een bepaalde
mate van — stedelijk ontwerp enz. is de opgave trouwens nog
moeilijk genoeg (en vergt daarom vàkmensen). Vanaf een bepaalde schaal
van verkeersintensiteit verdient facilitering van dat verkeer dus
voorrang.
Terug naar de vergelijking met een stad. Het stelsel van openbare
wegen, nutsvoorzieningen en overige infrastructuur betekenen allerminst
dat er géén aparte gebouwen meer zijn. Maar dànkzij infrastructuur zijn
dat àndere gebouwen dan toen ze nog — vrijwel volledig —
zèlfvoorzienend moesten kunnen ‘functioneren.’ Denk ook aan
het verschil tussen, bijvoorbeeld, een fiets en een tank(voertuig).
Zo’n tank kan vergaand zijn eigen weg banen. Dankzij de openbare
weg is een fiets veel eenvoudiger.
in: aantekening 63.2
Er valt te vrezen, dat er een volkomen blinde keizer heerst die heilig gelooft, en daar dus ook niet van af te helpen is, dat er ijverig aan nieuwe kleren dóórgeweven moet blijven, terwijl hij feitelijk alsmaar verder wordt uitgekleed (wat een smak belastinggeld kost en betrokken deelnemers aan maatschappelijk verkeer frustreert vanwege gebrekkiger voorzieningen). Daarbij doen die professionele uitkleders vaak niet eens kwaadwillig alsof ze wevers annex aankleders zijn, maar weten ook zij domweg niet beter.
Als voorbeeld van noodzakelijke dynamiek is de zgn gebouwde omgeving overigens duidelijker. Daarbij gaat het om ruimtelijke ingrepen, en een bepaalde ruimte kan op enig moment slecht door een bepaald object ingenomen zijn. Ofwel, de afweging oud òf nieuw is onmiddellijk aan de orde. Met dit proviso zijn opmerkingen enz. […] over steden […] tevens toepasselijk voor, vooruit, de via digitale technologieën alsmaar omvattender integrale informatieruimte.
Ter oriëntatie helpt wellicht een vergelijking. Neem je behoeften
aan mobiliteit. Vanuit huis, zeg locatie x, wil je locaties a, b,
enzovoort kunnen bereiken. Zolang je strikt je eigen behoeften serieus
neemt, ligt het voor de hand om weg x-a, weg x-b, enzovoort aan te
leggen. Maar je bènt niet alléén op de wereld. Daarvan getuigen
overigens reeds jouw eigen bestemmingen, dus a, b, enzovoort. Je wilt
er doorgaans naartoe om andere mensen te treffen. En zo hebben àlle
mensen hun gevarieerde mobiliteitsbehoeften. Vergaand overlappen de
gewenste trajecten. Dus, waarom zou je voor iedereen
‘eigen’ wegen aanleggen? Klopt, dat doen ‘we’
dus niet. Daarvoor dient zgn infrastructuur. Maar zodra één en
hetzèlfde wegenstelsel in/uit beginsel voor iedereen geschikt is, zijn
er als verdere (im)materiële infrastructuur uiteraard tevens
maatregelen nodig om o.a. het verkeersverloop te regelen.
Nota bene, infrastructuur functioneert optimaal, indien iedereen de
valse indruk heeft dat z/hij ‘de weg’ voor zich alléén
heeft. Hoe vaak komt het nu voor, bijvoorbeeld, dat er géén water uit
de kraan komt omdat àndere mensen de capaciteit reeds uitputten? Vergis
je niet, dat lukt niet vanzelf. Aan dergelijke stelselopgaven is met
KEI voorzover ik weet echter zelfs nog helemaal géén aandacht besteed
(terwijl dat dus juist vrijwel het enige moet, en ook kan, zijn) .
Op de noodzaak om reële verschillen te erkennen, ze zelfs te bevorderen indien ze — potentieel — opbouwend zijn, hamer ik alweer sinds jaren als het gaat om facilitering van informatieverkeer. Ik ben inderdaad informatiekundig ontwerper. O.a. van stedenbouw vind ik dat er voor informatiekunde nog veel valt te leren. Herstel, van sòmmige stedenbouwkundigen kan dat.
U kunt zich voorstellen dat vroeg of laat problemen ontstaan met
(maatschappelijk) verkeer, wanneer ergens klakkeloos alsmaar huizen
bijgebouwd worden. Vanaf een zeker aantal verdient voor de bewoners met
hun bezigheden elders, onderlinge contacten enzovoort óók hun
samenhangende opstelling aandacht. Voilà, stedenbouw.
Wat informatievoorziening met digitale technologieën betreft, worden er
feitelijk slechts nog steeds lòsse zgn systemen gemaakt, klaar. Dat is
dus vergelijkbaar met steeds méér aparte huizen. Dat leidt echter tot
problemen met informatieverkeer op ruimere schaal.
Waarvan ik “werk” gemaakt heb, tijdens pakweg dertig jaren,
is zoiets als een stedenbouwkunde voor informatieverkeer. Zoals voor
stedenbouw deels àndere beginselen gelden dan voor huizenbouw, geldt
dat ook voor, zeg maar, informatieverkeerskunde vergeleken met
traditionele systeem- annex toepassingsbouw.
Neem de spreekwoordelijke spijker. Om verder te komen is een hamer
nodig en moet je de spijker daarmee voldoende krachtig op z’n kop
raken.
Maar de allermeeste opdrachtgevers weten helaas nog niet eens, hoe ze
òpbouwend een spijker moeten vasthouden. Erger nog, daarvan hebben de
doorgaans klakkeloos aangestelde/ingeschakelde opdrachtnemers evenmin
een idee. Bijvoorbeeld, ze leggen hun wijsvinger er bovenòp. Tja, zou
je met een hamer op de spijker mikken èn toeslaan, dan voelen ze pijn.
Daarmee maak je inderdaad geen vrienden, integendeel. Ook al zit de
spijker die we moeten raken eronder, feitelijk òp die vinger hameren,
en al helemaal niet om dat te blijven doen, heeft voorlopig dus geen
zin. Ook verkeerd valt de suggestie dat ze hun vingers thuis moeten
houden. Waar bemoei je je eigenlijk mee?!
Er is allang niet één spijker, maar het zijn er zelfs een heleboel.
Over pijn lijden gesproken, een spijkerbed. Als je er niets aan
‘mag’ veranderen, laat je die spijkers vooral staan (nou
ja, in elk geval voorlopig …) en die functionarissen erop
liggen.
De reële behoeften aan samenhang verdwijnen echter niet.
Een model met Metapatroon mikt op een stelsel van zulke interdependente gevallen. Daarom vind ik de vergelijking met analytisch kubisme het passendst. Hoewel daarbij de afbeelding meestal weliswaar tot één (hoofd)onderwerp beperkt blijft — want anders zouden er meer “kunstproblemen” bij komen — krijgt uitdrukking van perspectivische variëteit aandacht.
De onoverkomelijke moeilijkheid […] laat zich vergelijken met het eenduidig aangeven van punten in een alledaagse bewegingsruimte. Dat lukt nooit samenhangend (!) met een één-assig, en ook een twee-assig stelsel schiet daarvoor ‘grondig’ tekort. Pas met een drie-assig stelsel is er zelfs überhaupt géén probleem. Als drie-dimensionaal stelsel biedt de semiotische enneade nodige èn voldoende verklaringsvariëteit voor tekengebruik, te weten te bemiddeling, heen èn weer, van gedrag en interpretatie.
Een deur op zich is vast, en een muur op zich is dat ook. Met scharnieren functioneert een deur in een muur (en dat maakt duidelijk dat een deur-op-zich e.d. onzin is).
De hoogtijdagen van het kubisme in de beeldende kunst zijn alweer ruim honderd jaar voorbij. Voor informatiekunde komt de stroming die een oplossing probeert te vinden voor vergaand vergelijkbare modelleerproblemen maar niet op gang. Sterker nog, informatiekundig bestaat [met Metapatroon] zo’n oplossing stelselmatig wèl, omdat daarvoor überhaupt géén figuurlijke afbeelding geldt.
Voor een vergelijking met een paradigmasprong heb ik […] de paardensprong in het schaakspel ontleed tot twee deelsprongen. (Ook) die vergelijking blijft echter gebrekkig. Ik bedoel vooral dat beide, zeg maar, constituerende factoren van probleem resp. oplossing ònlosmakelijk samenhangen (en vanwege hun zgn interdependentie dus niet achtereenvolgens zijn te veranderen).
Als vervolg op [d]e beeldspraak klok-klepel is mijn indruk dat er twee klokken luiden. De ene overstemt volledig de andere, waardoor nog — bijna — iedereen voor de klepel precies de verkeerde kant op gaat. Als je ze op het àndere geluid, en zo door op de àndere klepel, opmerkzaam probeert te maken, beweren ze niets te horen. En dat klopt natuurlijk ook voor wie zich op voorhand doof houdt.
in: aantekening 68.6
Vergelijk het met een methode om getallen bij elkaar op te tellen. Wie die methode eenmaal beheerst, vergeet met welke getallen precies hij ermee ter lering geoefend heeft.
Zoals voor de traditionele zgn gebouwde omgeving allang bestaat, gelden verschillende disciplines die tegelijk mikken op, nota bene, samenhang door-de-schalen-heen. Bijvoorbeeld, de huisarchitect kan voor een stadswoning rekenen op openbare ruimte inclusief stratennetwerk, riolering, enzovoort. Dat heeft tevens invloed op binnenhuisarchitectuur. Omgekeerd moet o.a. het stratennetwerk berekend zijn op verplaatsingsbehoeften van bewoners. Zo zijn er voor de traditionele gebouwde omgeving inmiddels zo’n vier onderling complementaire (ontwerp) disciplines aanwijsbaar: binnenhuisarchitectuur, huis- annex gebouwarchitectuur (met daarbij tuinarchitectuur), stedenbouwkunde en regionale planning (met landschapsarchitectuur qua schaalbereik in overeenstemming met de twee laatstgenoemde disciplines).
Zoveel [moeite kost] het toch niet om te beseffen dat gedrag van ‘iets’ nu eenmaal varieert naar omstandigheden? Zo is, grofweg ingedeeld, ijs het gedrag van water bij een temperatuur lager dan nul graden Celsius, damp bij een temperatuur hoger dan honderd graden Celsius en vloeistof in het temperatuurbereik ertussen. Er bestaat dus niet zoiets als het wezen van water, dwz er is géén ònveranderlijk watergedrag. Wèlk watergedrag wèrkelijk geldt, nogmaals, hangt telkens af van omstandigheden (lees ook: situatie). Dùs, als je de algemene aanduiding als water handhaaft, moet je ter eenduidige aanduiding van relevant gedrag ook en vooral de situatie in kwestie kennen. Dáárvoor dient context. Populair uitgedrukt, een context betreft een situatieschets.
Nogmaals, zo bijzonder is dat niet. Stelt u zich voor dat uw enige
zintuig uw gehoor is. Rondom u is alles geluid. Maar dan is er één
geluidsbron waarvan u zich met een snelheid hoger dan die van geluid
verwijdert (terwijl de rest wel binnen gehoor blijft). In dàt
bolsegment van uw (waarnemings)wereld is het dus … stil. Klinkt
logisch, nietwaar? Impliciet is de toegepaste veronderstelling echter
atomistisch, dwz met elders een bron als object. Uitgaande van wat u
ervaart, bestaat er een gat in uw ervaring. Vervolgens speculeert u
over wat er ‘is’ dat zo’n ervaringsgat veroorzaakt.
Voor wat u bedenkt, maakt het nogal wat uit of u daarvoor een
atomistische dan wel een situationistische veronderstelling over
objectgedrag benut. En of u daarvoor tevens uzelf als subject al dan
niet verdisconteert.
Ja, of het nu als object of als situatie is, maar dan bestaat een zwart
gat toch wel degelijk? Juist ik vind die samenloopverhouding toch
recursief toepasbaar? Klopt, de situatie in kwestie dient op haar beurt
opgevat dient te zijn als resultante van samenloop van een object en
een situatie, enzovoort, totdat we niets omvattender meer kunnen
bedenken als constituerend(e) object en/of situatie (en daarvoor als
grens een horizon trekken). Voor hoe dat met een zwart gat zit, heb ik
geen idee. Maar zulk situationistisch ipv atomistisch perspectief past
volgens mij ‘natuurlijker’ voor redelijke(r)
verklaring.
[D]igitale techniek [kan] tot vernauwing van ervaringen […] leiden. Maar [dat] dreigt […] ook met andere technieken, terwijl tegelijk een verruimde ervaring aan de orde kan zijn. Wie per auto reist, nog gezwegen van een vliegtuig, ervaart de wereld anders dan bijvoorbeeld iemand die van A naar B wandelt.
in: aantekening 69.7
Nu weet ik er niets van alpinisme als topsport, maar ik besef natuurlijk dat je een heuse berg onmogelijk kan beklimmen zoals je voor een boodschap naar een winkel om de hoek loopt. De bergexpeditie moet in àlle voorzienbare opzichten gedegen voorbereid zijn, zeg ook maar gepland resp. ontworpen. Daarvoor zijn bekwame expeditiedeelnemers nodig, bij voorkeer méér dan genoeg met veel ervaring. Als die er nog niet zijn, wat kan gebeuren voor een vergaand nieuw soort expeditie, moeten potentiële deelnemers zo goed en zo kwaad als het kan worden opgeleid (en vanwege de onzekerheid over de nieuwe opgave moet dat onvermijdelijk deels tijdens de expeditie gebeuren). […] Vooral wie de expeditie opzet, moet begrijpen dat er zo vroeg mogelijk een bekwame ‘ontwerper’ bij betrokken moet zijn. Anders is de bergtop ònbereikbaar, sterker nog, blijft het maar raden waar die eigenlijk is en hebben zgn expedities geen enkele zin, integendeel.
in: aantekening 70.1
Wanneer helpt een metafoor? Met — meestal — een term suggereert iemand een vergelijking. Eigenlijk, zo zegt z/hij er geruststellend dan letterlijk met één woord mee, is er over iets nieuws al aardig wat bekend voor zover dat nieuws op iets oud lijkt. […] Met een metafoor dreigt het gevaar dat hij prompt overtuigt. [W]anneer de vergelijking meteen stopt bij de term, is er feitelijk géén vergelijking gemaakt. In dat geval blijft de gelegenheid ònbenut om van nadere overeenkomsten èn verschillen te leren. [… Maar] àls de vergelijking behoorlijk opgaat, valt er door dáár te zoeken stellig èn gauw ook meteen véél te vinden. Wat klopt er van? Wat juist niet? Wat geeft alweer nader te denken, enzovoort?
We zijn nog maar net begonnen, zo lijkt de veronderstelling
alleszins redelijk, om informatieverkeer op maatschappelijke, inclusief
internationale schaal tevens met digitale technologieën mogelijk te
maken. Daarom kunnen we ook maar beter toegeven nog maar nauwelijks een
evenwichtig idee te hebben van wàt we ermee willen bereiken en hoe dat
dan kan lukken.
Onze opgave staat echter niet volledig op zichzelf. Er bestaan allerlei
relevante ideeën. We kunnen ze benutten ter overweging van wat ervan
toepasselijk is voor digitalisering van informatieverkeer, van wat als
aanzet ervoor bruikbaar lijkt of van wat juist geheid niet klopt. Zo
vind ik het allang overduidelijk dat het ter facilitering van
informatieverkeer met zulk algemeen bereik om — uitbreiding van
— infrastructuur gaat. Daarvan betreft de schaal dus niet een
ènkel informatiesysteem (lees ook: toepassing). Daarentegen gaat het
met infrastructuur om verbindingen ertùssen, waardoor ook kan c.q. moet
veranderen wat erdoor verbonden raakt, zeg ook maar voortaan
samenhangt. In termen van de traditionele zgn gebouwde omgeving is er
niet langer — het bouwen van — telkens een alleenstaand,
vergaand zelfvoorzienend huis aan de orde, maar hun … omgeving.
Voor oriëntatie enz. volgens aldus opgevatte ruimere schaalniveaus zijn
voor de gebouwde omgeving complementaire vakdisciplines ontstaan.
Voor de informatiekundige opgave op maatschappelijke schaal,
informatieverkeer dus, biedt m.i. stedenbouwkunde in samenhang talloze
onderwerpen ter overweging. Er is veel literatuur beschikbaar[.
…] Inderdaad [zijn] daarin [gemakkelijk] diverse
aanknopingspunten voor informatiekundige overwegingen mbt
infrastructuur voor informatieverkeer aan [te] wijzen.
[Er] zijn […] verschillen tussen enerzijds, zeg maar, fysieke
ontmoeting, anderzijds virtuele ontmoeting. Voor een fysieke ontmoeting
verplaatsen de deelnemers eraan zich naar een ènkel trefpunt. Dat
trefpunt vergt daarvoor geëigende ruimtelijke voorzieningen; dat geldt
uiteraard óók voor de verplaatsing van de respectievelijke deelnemers
ernaartoe èn weer terug (of dóór). Voor het zgn informatieverkeer
tùssen de deelnemers aan een fysieke ontmoeting zijn daarentegen géén
voorzieningen — meer — nodig; allemaal aanwezig òp hun
ontmoetings- annex trefpunt kunnen zij elkaars communicatieve
gedragingen immers onmiddellijk tonen resp. waarnemen.
In het geval van een virtuele ontmoeting liggen de verhoudingen zowat
andersom. De ruimtelijke voorzieningen blijven daarvoor grotendeels
beperkt tot de respectievelijke verblijfplaatsen van de deelnemers en
… daar ìs elke deelnemer ‘al.’ Maar wàt is hun
trefpunt dan nog? Zij hebben voor een virtuele ontmoeting niet zozeer
een ruimtelijke plek gemeenschappelijk. In wat tijdens een fysieke
ontmoeting vanzelfsprekend is, en waarin daardoor impliciet is
voorzien, moet nu expliciet voorzien zijn. Dat is het onderlinge
informatieverkeer. Dat vergt ook weer ruimtelijke …
voorzieningen, maar die vallen ruimtelijk in het niet vergeleken met
wat er nodig is voor fysieke verplaatsing en ontmoeting van deelnemers.
En wat telt voor virtuele ontmoetingen is aldus het bereik (lees ook:
dekking) van de digitale infrastructuur voor informatieverkeer.
Ook voor fysieke ontmoetingen is méér nodig dan slechts een plein als
trefpunt. Nogmaals, hoe komen mensen er, en hoe komen ze er weer weg?
Voor zgn virtuele ontmoetingen moet evident zijn dat deelnemers eraan
zich juist niet van hun respectievelijke plekken bewegen, althans niet
voor hun virtuele ontmoeting in kwestie. De ene deelnemer
‘ontmoet’ de andere deelnemers door de informatie die
haar/hem van hen bereikt. Het ene fysieke trefpunt bestaat daarvoor
niet. Dat is voor virtuele ontmoeting veranderd in netzoveel trefpunten
als er deelnemers zijn met daartùssen — hun gebruik van —
infrastructuur voor informatieverkeer. Om aandacht te vestigen op het
vertrouwde ontmoetingskarakter is de term plein geschikt, maar virtuele
ontmoetingen verlopen infrastructureel dus vergaand ànders dan
fysieke.
[H]erhaalde mislukkingen van menig zgn ict-project [zijn te vergelijken] met de [legendarisch] vergeefse moeite die Sisyphos doet. Hij duwt een rotsblok een berg omhoog, maar zodra hij de top ermee bereikt valt het omlaag en begint hij opnieuw, enzovoort. Wat ik […] die vergelijking […] verduidelijk[t], is dat een project tot in de eeuwigheid kan worden herhaald, maar […] zinloos [blijft, of van kwaad tot erger leidt,] zolang het doel ònstelselmatig, dus verkeerd, gekozen is en de middelen daarom niet met het doel stroken (omdat ze de reële variëteit op stelselschaal niet faciliteren).
Met ruimtelijk wordt traditioneel — zoiets als — fysieke ruimte bedoeld. Naar analogie laat zich — ook zoiets als — een informatieruimte veronderstellen, dwz een ruimte voor informatieverkeer. De materiële voorzieningen ervoor zijn natuurlijk weer … fysiek-ruimtelijk. En op maatschappelijke schaal van informatieverkeer betreffen ze eveneens een macrostructuur. [Er is daarom] verwantschap van wat ik civiele informatiekunde noem, of informatieverkeerskunde, met stedenbouwkunde[.]
Voor fabricage van fysieke goederen is het inderdaad populair om de
fabriek c.q. het fabricageproces als een systeem te beschouwen met
invoer (grondstoffen) van en uitvoer (producten) naar buiten. Vanwege
fabricageketens geldt dan de uitvoer van de ene schakel als invoer voor
de volgende. Aldus zijn zowel grondstof en product betrekkelijke
begrippen.
Naar analogie is het gebruikelijk om een organisatie(onderdeel) vooral
als informatieverwerkend te typeren. Exemplarisch daarvoor gelden
banken en verzekeringsfirma’s. Dus ook
overheidsinstellingen.
Volgens mijn opvatting van semiotiek (lees ook: tekenleer, en dat is
dan weer synoniem met informatieleer) gaat de duiding van informatie
als grondstof mank. Ik beschouw èlk teken als een verzoek tot
inschikkelijkheid. Het is daarom onzin om te veronderstellen dat
informatie op zichzèlf bestaat. Daarentegen is er iemand die iemand
ànders — of zichzelf — tot bepaald gedrag wil bewegen; voor
dat doel dient informatie als middel.
[O]m serieus ‘mee te doen’ op stelselschaal is dus een kwalitatief àndere aanpak nodig dan de, zeg maar, traditioneel-toepassingsgerichte. Zo is een stad iets ànders dan een huis, terwijl ertussen verband bestaat. Ter vergelijking, zolang ‘we’ voor een stedenbouwkundige opgave abusievelijk menen dat we slechts allemaal huizen bouwen, één voor één, ontbreekt samenhang (en scheppen ‘we’ aldus vanaf een bepaald aantal huizen vooral wanorde). Intussen kan het overigens met een zgn informatierotonde vlot, beheersbaar en goedkoop lukken om reeds bruikbaar overzicht te bieden met informatie uit — registers behorend bij — apart opgezette toepassingen; […] dat [is daarmee] voor de zgn multiproblematiek […] meteen wèl zoveel mogelijk in stelselmatige richting opgezet[.]
When, indeed, Metapattern is a qualitatively different modeling method, there is a lot of ground to cover. Or, rather, depth to reassess.
in: note 71.20
When attempts at solving problems continue to fail, at some point in time it seems reasonable to question basic assumptions — often implicitly — held so far and methods — often routinely — applied so far. When trying different assumptions et cetera, of course it is extremely difficult to let go of the previous set.
in: note 71.21
[So far,] I didn’t succeed in convincing any business or government organization, or academic institution for that matter, of the need for a shift in scope and consequently in both paradigm and modeling method for information exchange.
in: note 71.25
It might help to see the conceptual modeler producing two different
kinds of models. One — and the first to draw up, iteration for
the time being ignored — is, as argued above, as purely
conceptual as possible. It is about meanings of information of and for
users.
When users agree that their (!) relevant meanings are being catered for
properly, unambiguously, exhaustingly and so on, another model may be
derived from the purely conceptual one. It is aimed, not at users for
their understanding and approval, but at programmers et cetera for
subsequently developing the actual tools.
This is not different at all form what we are familiar with for the
so-called built environment. When you are not a (building) architect
yourself, you engage one for designing, say, a house. Upon your
approval, ‘your’ architect draws up specifications for one
or more building contractors (and in their turn they may elaborate such
specifications for their particular contributions under the original
architect’s supervision on your behalf). In this analogy, for
digital information systems assignments are still right away given to
programmers-as-building-contractors. So far, no architect is involved
‘in between.’ Adding to the confusion is that programmers
now often call themselves architects. Indeed, they do design —
well, who doesn’t — but they do so from a tool, rather than
from a user perspective. And users, knowing no better, only pay
attention to the job title, assuming that what will be produced is done
from their perspective. Wrong!
in: note 71.36
[C]oncepts should first of all be modeled without any consideration of how information-about-them should be facilitated by technology (with, for example, pen-and-paper of course deserving to be called a technology, too). When conceptual variety is at stake, there really is nothing more practical than suspending actual construction until after it has become clear enough what to construct. I am all in favor of trial and error, but without design-as-plan merely error results. You would mistrust a carpenter who would right away start hammering planks together, and even most confident and happy to do so, for constructing your new house.
in: note 71.36
Vergelijk het met regels voor fysiek verkeer. Dat zijn er zó weinig, en ook nog eens zó begrijpelijk, dat iedereen wéét waaraan z/hij zich tijdens verkeersdeelname heeft te houden. Maar over dergelijke regels voor informatieverkeer door willekeurige burgers gaat het met bedoelde standaardisatie nog niets eens. Dat zou wel moeten, en daarvoor moeten burger vooral opgevoed worden om tussen relevante hoedanigheden te onderscheiden waarin zij in relatie tot andere deelnemers in hùn navenant nadere hoedanigheden in/voor concrete situaties aan informatieverkeer deelnemen. Dat is inderdaad alweer ingewikkelder dan fysiek verkeer dat een deelnemer eerder als één situatie meent te ervaren (hoewel dat evenmin zo is).
Er zijn stratenmakers. Zij bestraten volgens een bepaalde methode.
Nou ja, elke stratenmaker volgt vooral een eigen methode (of wat z/hij
de schijn ervan geeft). Methoden zijn er zo zelfs méér dan genoeg. Op
die manier(en) kost het ze al heel veel moeite om een straat vol met
straatstenen te leggen, zodat het resultaat er netjes uitziet. Vooruit,
na verloop van tijd en met inzet van alsmaar méér leger van
stratenmakers lijkt die straat begaanbaar voor verkeer. Feestelijke
opening, burgermeester knipt lint, maar telkens als er een auto
passeert, vliegen straatstenen uit hun verband. Om ze enigszins passend
terùg te leggen blijkt zelfs een nòg groter leger van stratenmakers
nodig. Intussen verloopt het verkeer over die straat niet bepaald vlot,
voetgangers raken door stenen geraakt en ernstig gewond, of erger.
[… D]e oplossing [is] niet […] om alsmaar méér
stratenmakers aan het werk te zetten. Dat moeten er juist véél minder
kunnen zijn. Ligt het dan niet voor de hand om hun methode en zodoende
doelmatigheid te verbeteren? Dat moet dan een methode, nota bene één en
dezèlfde methode, zijn die àlle betrokken stratenmakers wèl volgen (en
dus niet naast zich neer kùnnen leggen om ook verder door elkaar heen
te werken). Je zou zelfs kunnen gaan mikken op een methode die
programmeurs overbodig maakt (waarin tot dusver overigens nog niemand
geslaagd is, zgn programmeertaalgeneraties ten spijt). Daarmee is het
probleem van de doeltreffendheid echter niet opgelost. Elke keer als
een auto door de straat rijdt, vliegen nog steeds straatstenen in het
rond en zijn er ambulances op rupsbanden nodig om de gewonden af te
voeren.
De crux is natuurlijk, dat de bestrating kennelijk òngeschikt is voor
het verkeer dat erdoor gefaciliteerd behoort te zijn. Dus, ga
allereerst na om wèlk verkeer het wèrkelijk gaat. Bepaal (lees ook:
ontwerp) daarvoor geschikte bestrating. Zet dàn pas bekwame (!)
stratenmakers aan het werk, en bekwaam zijn zij pas indien zij tevens
methoden volgen die helpen om geschikte bestrating te leggen. Nota
bene, een methode is een middel, nooit doel op zichzèlf.
Zodra je de aandacht in aanleg wisselt naar het daadwerkelijke verkeer,
kan je er ook pas achter komen of het veronderstelde verkeer al dan
niet gewenst, noodzakelijk e.d. is. Wie weet verdient het voorkeur om
géén verkeer door die straat te leiden. Dan is die drukte over
bestrating zelfs onzin. Als je het zó bekijkt, besef je wellicht dat
het ook onzin is om òmgekeerd de belabberde bestratingskwaliteit als
maat te nemen voor het verkeer dat toegestaan is. Je kunt nota bene
òngeacht de kwaliteit ervan niet met programmatuur een
‘eigen’ werkelijkheid inrichten om daarmee ‘de’
werkelijkheid te koloniseren, verhuld door retoriek van
dienstverlening. Programmatuur, of welk gereedschap dan ook, heeft géén
kwaliteit (lees ook: doeltreffendheid) op zich. Waarvoor dient het?
Een schaaleffect treedt op, zodra wat op de ene schaal wèl werkt,
dat op een andere schaal juist niet doet. Een tragisch voorbeeld is de
man die met een mantel om van de Eifeltoren sprong en te pletter
stortte. Hij dacht ermee over vleugels te beschikken, maar om te
vliegen was hij verhoudingsgewijs toch echt te zwaar.
Met een apart, lòsstaand informatiesysteem (lees ook: toepassing) heeft
het gauw de schijn dat betekenis van informatie volstrekt duidelijk is.
Wie niet beseft, dat zo’n toepassing als gebruikssituatie reeds
allerlei informatie biedt, kan abusievelijk menen dat het ook in ruimer
verband een kwestie is om een term van een vàste omschrijving te
voorzien. Een korte blik in een woordenboek zou echter moeten volstaan
om die aanname te verlaten. Een ènkel woord kan met talloze
betekenissen verschijnen. De vraag is op stelselschaal dus, dwz heel
praktisch want principieel àlle informatieverkeer omvattend, hoe
betekenissen van elkaar zijn en blijven te onderscheiden.
in: Wen er maar aan! Over noodzaak en opzet van stelselmatig informatiebeheer
De bewoners zèlf van een woning verschaffen zich er toegang toe met
een sleutel. Enkele uitzonderingen daargelaten — bijna iedereen
vergeet weleens haar/zijn sleutel en haalt een ander exemplaar bij de
buren op — heeft verder niemand een sleutel die past. Wie
rechtmatig naar binnen wil, heeft daarvoor telkens toestemming van een
bewoner nodig.
Wat betreft het verkrijgen of de weigering van toegang voor gebruik is
een apart informatiesysteem vergelijkbaar met een woning.
Op stelselschaal gaat die vergelijking echter niet meer op. Informatie
die relevant is om ‘iets te doen,’ kan daarvoor immers uit
verschillende registers verzameld moeten worden. In haar/zijn
desbetreffende hoedanigheid moet een gebruiker zelfs allereerst bevoegd
zijn tot zulke selectie. Het komt dan op hetzelfde neer of z/hij als
zodanig over een passende sleutel beschikt voor toegang tot —
eventueel nog nader bepaalde informatie in — registers òf door
die registers toegang enz. verschaft krijgt in de hoedanigheid waarmee
z/hij zich er aanmeldt.
De regeling van toegang tot resp. uitsluiting van informatie heet
kortweg autorisatie. Niet alleen is dat op stelselschaal, zachtjes
uitgedrukt, nogal wat ingewikkelder. Deugdelijke autorisatie is een
noodzakelijke voorwaarde voor ordelijk verloop van
informatieverkeer.
in: Wen er maar aan! Over noodzaak en opzet van stelselmatig informatiebeheer
Weliswaar is de term informatiekunde her en der in gebruik, maar nog niet met de sociale strekking van ontwerpdiscipline voor stelselmatig bemeten voorzieningen, zeg ook maar infrastructuur, voor informatieverkeer. En hoewel de term architectuur mbt informatie- en communicatietechnologie, kortweg digitalisering, niet van de lucht is, gaat het daarbij doorgaans om wat zich onder de noemer van de traditionelere gebouwde omgeving laat duiden als installatietechniek. Dat staat veel te ver van, volgens de vergelijking, (ge)bouwkunde, laat staan stedenbouw enzovoort.
Je kunt de vergelijking vergezocht vinden, maar kijk eens naar
(eet)bestek. Dergelijke hulpmiddelen zijn er slechts in ruwweg drie
soorten: mes, vork en lepel. Vooruit, rietje. Stel je voor, dat voor
èlk soort voedsel, en dan ook nog eens verbijzonderd naar
bereidingswijze, bijbehorend apart bestek nodig is.
Toch worden digitale hulpmiddelen vaak nog steeds zo nodeloos beperkt
opgevat. Dat heeft geleid tot kostbare chaos, ònbeheersbaar en
belemmerend voor informatieverkeer.
Het loont voor infrastructuur om te speuren naar, zeg maar,
onderliggende overeenkomsten, als het even kan zelfs ter bevordering
van — overige — variëteit. Met welke verschillen moet er
dàn nog rekening worden gehouden?
Zo kan voedsel vooralsnog een grotere omvang hebben dan wat telt als
hapklare brok (mes). Daarnaast, en dat verklaart waarom we met mes èn
vork leren eten, is er het spectrum dat loopt van vast (vork; China:
stokjes) via smeuïg (lepel) tot vloeibaar voedsel (rietje). Meer
‘smaken’ zijn er nauwelijks. Alle bestek betreft variaties
op luttele thema’s.
Mensen leven alweer enkele duizenden jaren in stedelijk verband.
Daar is dus al over nagedacht èn geschreven. Wat wij gefaciliteerd door
digitale technologieën pas sinds kort beleven, is óók een sociaal
verband. Ik vind informatieverkeer daarvoor kenmerkend; andere termen
ervoor zijn o.a. informatiemaatschappij en netwerksamenleving.
In sommige opzichten heeft — verband volgens —
informatieverkeer veel weg van stedelijk verband, sterker nog, beide
verbanden zijn gedeeltelijk gelijk, maar in andere weer niet. Hoe dan
ook is met — digitalisering van — informatieverkeer niet
àlles nieuw. Ter oriëntatie kan voor informatieverkeer daarom
literatuur dienen over een deels vergelijkbaar sociaal verband, en
daarvoor vind ik als eerder gevestigd onderwerp o.a. — dus
— stedenbouw passend.
in: aantekening 74.8
Maatschappelijk informatieverkeer is ònlosmakelijk aspect van maatschappelijk verkeer. En voor facilitering van verkeer zijn nu eenmaal samenhangende voorzieningen nodig. Dus onafhankelijk van elkaar opgezette informatiesystemen (lees ook: toepassingen) vormen achteraf verzameld resp. òpgeteld géén infrastructuur, en dat kan er ook nooit voor optimaal verkeersverloop van gemaakt worden. Vroeg of laat is een sprong naar een ander voorrangsperspectief onontkoombaar. Ook een stad valt niet langer impliciet te ontwerpen enz. als verzameling van telkens een apart gebouw. Vanaf een bepaalde verkeersintensiteit moet het andersom; gebouwen richten zich voor verkeersaspecten naar het stadsplan.
Techniek? Als je iemand niet hoort, kan het aan de geluidsinstallatie liggen (en dan gewoon wat harder zetten, nee, ook weer niet tè hard, helpt daarvoor doorgaans genoeg èn meteen). Tja, als je iemand niet begrijpt, eigenlijk zelfs weigert te begrijpen, helpt een alsmaar duurdere installatie natuurlijk niet. Nooit.
Voor de opgaven van digitale facilitering van informatieverkeer biedt een stad een bruikbaarder vergelijkingsbegrip dan een gebouw.
Neem de openbare weg. Voor het wegdek maakt bijvoorbeeld een gemeentegrens geen verschil. Een verkeersbord geeft de vèrder toegestane maximum snelheid aan. Gemeentelijke uitbreiding? Dat bord wordt verplaatst, klaar. Toegegeven, dit is een karikatuur. Maar hopelijk is hiermee het structuurbeginsel voor voorzieningen alweer wat duidelijker.
in: Maatschappelijk informatieverkeer en gegevensbescherming
[A]ls jurist ben je er vertrouwd mee het belang van omstandigheden te erkennen. Voilà, situationele variëteit. Om daaraan recht te doen moet informatie voorzien zijn van nodige en voldoende context. En daar bestaat een stelselmatig bemeten ontwerpmethode voor. Dat is Metapatroon.
Zo is infrastructuur voor informatieverkeer géén verzameling aparte informatiesystemen (lees ook: toepassingen). Zoals stadsontwerp een àndere vakdiscipline is dan gebouwontwerp, moet er informatiekundig ook zo’n schaalonderscheid gemaakt worden. Sterker nog, terwijl een gebouw als ònderdeel van een stad beschouwd nog steeds een daarop gerichte vakdiscipline verlangt, geldt m.i. voor oorspronkelijk aparte informatiesystemen dat ze vrijwel opgaan in het bereik volgens integrale verkeersoriëntatie. Dat moet in elk geval gebeuren voor de — dynamiek van — betekenisverschillen plùs hun samenhang.
Door een apart informatiesysteem, een enkele zgn toepassing dus, met een apart gebouw te vergelijken blijft veranderlijkheid doorgaans zelfs nog beheersbaar, indien het gehele gebouw in één keer moet worden vervangen. Voor een stad gaat dat uiteraard niet — meer — op, laat staan voor feitelijk grenzeloze digitale infrastructuur voor informatieverkeer.
(Enigszins) vergelijkbaar is er ‘de’ openbare weg waarvan wij voor verschillende verplaatsingen gebruik maken.
in: aantekening 76.1
Zoals een stad kwalitatief iets ànders is dan een huis, lukt het ook nooit om digitale infrastructuur voor informatieverkeer deugdelijk voor elkaar te krijgen als verzameling apart opgezette informatiesystemen (lees ook: toepassingen). Ja, bedoelde infrastructuur omvat o.a. toepassingen zoals een stad o.a. huizen telt. En dankzij a. de structureel alweer omvattender voorziening zijn dat b. een ànder soort toepassingen c.q. huizen. Je kunt reorganiseren om huizen van een achterhaald type, te weten volgens de illusie van zelfvoorziening, telkens goedkoper te blijven bouwen. Maar op die manier blijven ze véél en véél te duur.
Zo rijden er vrachtwagens van àlle bedrijven over dezèlfde wegen. Ze onderscheiden zich dus niet door èlk een eigen wegennet, maar door eigen opschriften op de aanhangers. En omdat iederéén over dezèlfde wegen rijdt, is dàt onderscheid-met-ànder-middel ook voor iederéén zichtbaar. Dat pakt zelfs dùbbel voordelig uit.
De informatiekundige opgave om variëteit van betekenissen te ordenen
valt m.i. enigszins — maar ook niet meer dan dat — te
illustreren met wat analytisch kubisme heet. […] Wat van een
driedimensionaal voorwerp vanuit een veronderstelde positie visueel kan
worden waargenomen, wordt tweedimensionaal als een facet opgevat en
enkele van zulke facetten worden tot afbeelding samengevoegd.
Klopt, een kubus is geen facet. Daarom is de aanduiding kubisme nogal
misleidend. Terwijl iemand door haar/zijn positiewisseling gewoonlijk
telkens één facet van een voorwerp waarneemt en verschillende facetten
aldus achtereenvolgens ervaart, krijgt z/hij ze met een kubistische
afbeelding als het ware tegelijk voorgesteld. Dat maakt een òngewone
indruk[. …]
Een schilderij schiet uiteraard haar kubistische doel voorbij, zodra de
configuratie van facetten het onherkenbaar maakt waarvàn het facetten
verzameld zijn. Dit lijkt mij een redelijke verklaring waarom
kubistische schilders zich vaak beperken tot één voorwerp (of het voor
een afbeelding met meerdere voorwerpen zoals een dorpsgezicht houden op
luttele facetten per voorwerp). Maar in beginsel geldt geen grens voor
het aantal facetten. Dat opent de mogelijkheid om als facetten, zeg
maar, visualisaties tùssen te voegen van eigenzinnige interpretaties
door de schilder tot en met wat oorspronkelijk volstrekt onzichtbaar
is. Nee, dat maakt interpretatie van een schilderij door een
toeschouwer niet eenvoudiger. […]
Met enige oefening vind ik een betekenissenmodel à la Metapatroon zelfs
eenvoudig te begrijpen. Dat komt omdat het strookt met twee
betekenissen van analytisch. Het is analytisch in de kubistische zin
van zoiets als ontbinding in facetten. Maar terwijl de schilder zich
gedwongen weet tot synthese (meetkundig: beschrijvend), kan de
informatiekundig ontwerper analyse volhouden (vergelijkbaar met
algebraïsche meetkunde). Ofwel, de contextuele verbijzonderingen zijn
weliswaar tot één model verweven, maar daarin tegelijk afzonderlijk
eenduidig opgenomen (en aldus herkenbaar).
in: note 77.71
Ondanks alsmaar ruimer beschikbare digitale technologieën ontbreekt
naar mijn idee echter nog steeds een informatiekundig vergelijkbare èn
nota bene ook toenemend overlappende vakdiscipline. Daarom blijf ik
maar wijzen […] op stede(n)bouwkunde als voorbeeld enzovoort voor
wat ik civiele informatiekunde of informatieverkeerskunde noem.
De noemer van verkeer verduidelijkt dat infrastructuur ervoor geboden
is, maw voorzieningen getroffen volgens resp. voor het algemeen belang.
Zo heet dat, nogmaals, infrastructuur, wanneer wij als leden van een
samenleving gemeenschappelijke voorzieningen met dienovereenkomstig
bereik treffen.
Een stad is als zodanig, dwz wat er stad is aan het
werkelijkheidsdomein in kwestie, zo’n gemeenschappelijke
verkeersvoorziening. Voor — de opzet van — een stad tellen
dus infrastructurele overwegingen. Ik ga ervan uit dat veel ervan
tevens gelden voor infrastructuur voor informatieverkeer.
Infrastructuur dient verkeersdeelnemers door hun gebruik ervan. Met
infrastructuur als gemeenschappelijke voorziening(en) kan gebruik door
een deelnemer tevens inzet van eigen middelen vergen. Zulke publieke en
private aspecten moeten uiteraard op elkaar zijn afgestemd.
[…]
Wat telt als stelsel is bepaald door het bereik van de infrastructuur
voor informatieverkeer, en met digitale technologieën allang
grenzeloos. Dat neemt m.i. niet weg, dat o.a. stedebouwkunde ter
oriëntatie zinvol is en blijft voor informatieverkeerskunde als
vakdiscipline. […]
En wisselwerking niet te vergeten, want door een gewijzigde —
opzet van de — stad verandert op haar beurt de maatschappij,
enzovoort. Dergelijke dynamiek is allang nadrukkelijk aan de (wan)orde
onder invloed van — ontwikkeling van — digitale
technologieën resp. allerlei toepassingen ervan.
in: note 77.72
Met een opdrachtgever van zgn digitalisering is het vaak zo alsof iemand die een bestemming zoekt, aanwijzingen over de weg ernaartoe vraagt aan een fabrikant van verkeersborden. De betrouwbare gids blijft immers onopgemerkt àchter de schreeuwerige reclamezuil. Maar die fabrikant heeft uiteraard geen idee van de bestemming waarover de opdrachtgever zèlf nog in onzekerheid verkeert. Of zo’n fabrikant oprecht wil helpen of vooral alsmaar meer geld wil verdienen, maakt voor wat er gebeurt géén verschil. Z/hij wekt de schijn van ’onderweg‘ door her en der verkeersborden te plaatsen. Dat gaat maar door. De opdrachtgever raakt nagenoeg eindeloos verdwaalt, terwijl de verkeersbordenzaak — wèl — loopt als een trein.
Ik stel nog maar eens een vergelijking voor. Bijna iedereen in
Nederland gebruikt de fiets voor allerlei verplaatsingen. Ter
bevordering van de verkeersveiligheid doen kinderen ’op‘ de
lagere school een fietsexamen.
Ook bijna iedereen, en overigens zeker niet alleen in Nederland,
gebruikt digitale technologieën voor allerlei activiteiten. Geen gek
idee, dus, ook zoiets als een computerexamen.
Wat komt als leerstof voor zo’n examen in aanmerking? [Daarvoor
wordt] klakkeloos veronderstel[d], […] dat zgn problemen
tegenwoordig noodzakelijkerwijs programmatuur als oplossing hebben.
Feitelijk slaat [men] de maatschappelijke “vragen” over. Ik
zou zeggen, maar dat is ook meteen een tautologie, dat het beslist kan
helpen om het soort àntwoorden (lees dus ook: oplossingen) dat volgens
programmatuur ’werkt‘ alweer wat beter te begrijpen, als je
iets weet van … programmeren. Maar van de relevante vragen weet
je zodoende dus nog steeds niets.
Vooruit, wisselwerking. En je moet èrgens beginnen. Wie op de fiets
veilig aan verkeer heeft leren deelnemen, kan vervòlgens realistischer
bedenken voor welke verplaatsingen dat vervoermiddel al dan niet nuttig
e.d. is. Wat moet het lagere-schoolkind daarvoor als, zeg maar, aanzet
beheersen, en wat is daarvoor — nog — niet nodig? Om voor
het fietsexamen te slagen moet een kind er ’slechts‘ blijk
van geven verkeersdéélnemer te kunnen zijn met het — soort
— vervoersmiddel in kwestie. Als voorwaarde moet het kind enkele
basisvaardigheden tonen: opstappen, voortbewegen, richting wijzigen,
remmen, afstappen. Verder gaat het nadrukkelijk om het kunnen
onderhouden van verhoudingen met àndere verkeersdeelnemers: rechts
houden, voorrang geven en nemen, op stoplichten reageren, zichtbaar
zijn met voor- en achterlicht e.d.
De vergelijking is illustratiever door te overwegen wat het kind
allemaal niet hoeft te weten resp. kunnen om voor het fietsexamen te
slagen. Band plakken? Nee. Ketting spannen, soms? Nee. Wielspaak
vervangen en wiel opnieuw richten? Nee. Ga zo maar door.
Wie wat ouder — geworden — is en als gediplomeerd
fietsenmaker aan het werk wil, dat allemaal wèl kunnen, en uiteraard
nog veel meer. Maar een fietsenmaker hoeft zèlf niet — meer
— veilig te kunnen fietsen om haar/zijn reparatiewerk optimaal te
doen.
En, bijvoorbeeld, een stedenbouwkundige die een plan voor fietsroutes
moet integreren hoeft zèlf nog nooit een lekke band geplakt te hebben.
Het lijkt mij overigens wel, dat z/hij veel en vaak moet hebben
gefietst voor een optimaal ontwerp.
Wat zo’n computerexamen voor lagere-schoolkinderen betreft stap
ik voor een vergelijking even van een fiets over naar een Formule
1-auto. Max Verstappen had al een wedstrijd gewonnen, toen hij
rij-examen kon doen. Daar is niets vreemds aan. De verhoudingen tussen
verkeersdeelnemers zijn op een racebaan immers ànders dan op de
openbare weg. Het is redelijk dat Verstappen er blijk van moest geven
zich naar die publieke verhoudingen te kunnen gedragen.
Terug naar kind en computer. Ik kan mij voorstellen dat de vraag hoe
iets werkt vaker door de onderwijzer(es) aan een leerling gesteld wordt
dan omgekeerd. Nog even dan, Verstappen kan véél sneller rijden dan de
rij-examinator, beheerst de auto véél en véél beter. Maar de examinator
kan vaststellen, dat was rood, meneer Verstappen, waar u doorheen reed,
u bent gezakt.
Wat kan resp. moet de onderwijzer(es) kinderen in de klas zonodig nog
bijbrengen? Zoals met de fiets is dat het sociale gebruik (!) van het
hulpmiddel. Dat komt, vrees ik, praktisch vooral neer op waarschuwingen
tegen asociaal gebruik. Ik kan mij voorstellen dat enig inzicht in
programmeren daarbij kan helpen. Ik zou daarmee het fundamentelere
inzicht proberen te bevorderen dat een, algemeen aangeduid, computer
nooit intelligent ’van zichzèlf‘ kan zijn. Wat een computer
doet, volgt programmatuur. Dat maakt altijd de programmeur … zèlf
verantwoordelijk voor de (a)sociale gevolgen.
Daar draait het met het fietsexamen uiteraard ook om. Niet de fiets,
maar de fietser is verantwoordelijk voor haar/zijn verkeersgedrag.
[…]
Vergelijkenderwijs gesproken vind ik allang dat er juist veel te veel
programmeurs zijn. Dat valt bijna niemand op, omdat er vrijwel nergens
fatsoenlijke fietspaden aangelegd worden, laat staan volgens een
samenhangend plan. De fietsen blijven het maar niet doen, gaan prompt
stuk, wat inderdaad de vraag naar fietsenmakers stuwt. Als zij zelfs
maar op de lagere school ooit hun fietsexamen hadden gehaald, zouden al
beter — moeten — weten.
Ik ben dus vóór fietsenmakers. Maar ik ben nog feller tégen alléén maar
fietsenmakers met hun monopolistische kortzichtigheid van dien. En
zeker gelet op de veranderlijkheid van omstandigheden moeten kinderen
juist niet vroegtijdig op een bepaald spoor voor loopbaan worden
gezet.
Wat doet een kaartenmaker? Hij (lees natuurlijk ook: zij, maar valse
kaartenmakers zijn naar mijn ervaring meestal mannelijk) faciliteert
oriëntatie. Een kaart betreft daarom een gebied. Iemand kan zich
vòlgens een kaart in een gebied oriënteren.
Met een aforisme benadrukt Alfred Korzybski (1879-1950) het principiële
(!) verschil: de kaart is het gebied niet (Engels: the map is not the
territory).
Een valse kaartenmaker probeert aan dat verschil te ontkomen. Dat
mislukt — dus — ònvermijdelijk, maar zo’n
kaartenmaker weigert erkenning. Daarentegen jaagt hij alsmaar blinder
de illusie na dat hij met een kaart wel degelijk het gebied (lees ook:
de werkelijkheid) schept.
Tegenwoordig heerst digitale verleiding. Wie eraan bezwijkt, is een
valse regelaar. Hij ontkent het verschil tussen — maatschappelijk
— verkeer en de regeling ervan. Abusievelijk meent hij met de
regeling tegelijk het verkeer te omvatten.
What Charles Peirce basically does is transferring a well-proven engineering solution to a conceptual problem. For when there are just two elements, keeping them mutually related necessarily limits possibilities for variety. Have you ever realized what makes you open and close a door with the surrounding wall — and the rest of the building, for that matter — remaining where it is? Right, hinges supply a third element mediating between wall and door (or window, et cetera). So, I find Peirce’s real stroke of genius is to have added sign as a mediating concept between the concepts of object and interpretant respectively. Indeed, the so-called semiotic triad results.
in: note 80.1
De opgave […] is uniek. Dat wil echter niet zeggen dat het gereedschap ervoor uniek moet zijn. Als jij naar een bouwmarkt gaat en vraagt om gereedschappen om één plank op een lengte van 83 cm te zagen en een àndere plank op een lengte van 134 cm, krijg je als advies — tenzij je met een oplichter te maken hebt — dat je daarvoor genoeg hebt aan één houtzaag (waarmee je willekeurige lengtes aankan).
Het blijft, zachtjes uitgedrukt, moeilijk om te accelereren in een voertuig met overal remmen, maar nergens een gaspedaal.
Een vergelijking kan nuttig zijn om iets te verduidelijken. Een schets van waarmee iemand reeds bekend is, wordt als illustratie benut van wat z/hij wellicht nog niet kent. Omdat het ene echter het andere niet is, gaat een vergelijking altijd maar gedeeltelijk op. Oppassen! Dan blijkt een vergelijking ook — juist? — op die manier vaak leerzaam.
[Zodra] allerlei medewerkers […]zich er volgens zgn governance mee mogen bemoeien[ staan er s]preekwoordelijk […] zóveel paarden allemaal afzonderlijk àchter de wagen gespannen, dat die wagen allang in dienovereenkomstig afzonderlijke stukjes uit elkaar getrokken is. Met géén van die stukjes valt daardoor ooit te rijden, terwijl iedereen er een (on)machtpositie aan ontleent. Als variant op het gezegde dat je met zulke vrienden geen vijanden nodig hebt, geldt dat je met zulke medewerkers helemaal zònder tegenwerkers kunt. Nieuwigheid, althans voor hen, maakt hun weerstand ertegen kennelijk onvermijdelijk. Ja, dàt doen nogal wat werknemers inderdaad ook, dwz veranderingen belemmeren.
Onder de noemer van de gebouwde omgeving is ontwerp(en) door-de-schalen-heen geboden. Grof samengevat is daarmee bedoeld dat een gebouw niet op zichzèlf staat, maar als ònderdeel moet gelden van een omgeving die dan eveneens onderwerp van ontwerp is met in òmgekeerde richting aandacht voor de samenstellende delen — zoals o.a. gebouwen — ervan. Zo zijn als zgn schaalniveaus gangbaar gebouw, wijk, stad, regio … Er moet dus tevens tùssen dergelijke schaalniveaus op samenhang gelet worden. Daarom is stelselmatig een ander woord voor door-de-schalen-heen.
Als ik het enigszins met kosmologie mag vergelijken, weliswaar
groeit aandacht voor wat er verder als heelal bestaat, maar blijft
verklaring ervan uitgaan dat de aarde het middelpunt is en ‘de
rest’ netjes is verdeeld over slechts enkele vàste, elkaar niet
overlappende ‘schillen’ eromheen. Daar schieten we dus nog
steeds niet ècht mee op.
Het is ‘natuurlijk’ òmgekeerd. Rara, wat is de
betrekkelijke plaats van de aarde in het heelal? Realistischer kan de
vraag m.i. niet luiden, hoewel er zeker twee onoverkomelijke, onderling
verwante, moeilijkheden zijn voor een redelijk antwoord. Want wie
precies weet wat — zoiets als? — het heelal is, moet het
vooral zeggen. En praktisch lijkt het mij dat we voor een standpunt van
waarneming ook niet veel vèrder dan de aarde kunnen komen, niet ècht.
Dat zijn echter, nogmaals, géén redenen om eigen navel dan maar als dè
spil te beschouwen.
Zo beschouwd mikt [een subject met] een teken als verzoek tot
inschikkelijkheid als het ware op een domino-effect. […] De
paradigmawissel vergt aldus zoiets als een samengestelde sprong.
Vergelijk het met de begripsovergang van aarde- naar zonnestelsel. Dat
blijft niet bij vervanging van het middelpunt. In één moeite door
behoort tot het zonnestelselbegrip dat o.a. de aarde tevens om zijn
eigen as draait met die as in een scheve hoek tov het vlak waarin de
aarde om de zon draait. [… Maar d]e meeste mensen geloven
[helaas] dat een uitgangspunt ènkelvoudig moet zijn. Dè waarheid,
toch?! Zij kunnen zich nog voorstellen het ene door het andere
absolutisme te vervangen. Een samengestelde veronderstelling met
relativeringspotentieel van dien, en de enneade telt nota bene zelfs
negen elementen, kàn volgens hen echter niet-waar-zijn. Zelfs maar
overweging weigeren zij.
Dat is voor die paradigmawissel inderdaad niet hoopgevend.
in: aantekening 84.1
[E]en voorziening voor willekeurig informatieverkeer […] biedt de beste waarborg dat informatieverkeer ‘van’ de zgn eigen organisatie, voor facilitering waarvan z/hij als bestuurder inderdaad verantwoordelijk is, optimaal … meeloopt zònder extra voorzieningen. Op weg naar de brand beschikt de brandweer ook niet over een ‘eigen’ wegennet, maar zet de sirene aan opdat iedereen uit de weg gaat. Daarentegen elke beperking wat deelnemers en/of informatie-onderwerpen betreft, maakt stelselmatige opzet praktisch ònhaalbaar.
Denk ajb maar weer aan de openbare weg als algemeenste voorziening met verkeersregels als — verdere — voorziening voor differentieel gebruik ervan. Dus, ook verder overdrachtelijk gesproken, maak de band juist breed, verdeel de talloze specifieke frequenties (waarvoor dan ook alle ruimte is), maar laat de opdrachtgever volgens haar/zijn bestuurlijke insteek aanvankelijk slechts muziek van haar/zijn favoriete zender horen. […] Zo kan je vervòlgens — pas — laten horen dat er nog veel meer muziek in zit[. …] Mag ik eraan toevoegen dat die politieke noodzaak allang bestaat?!
Laat ik […] met een vergelijking beginnen. Jij bent filmmaker.
Als gereedschap heb je minstens een camera nodig. Wat telt is de
combinatie. Want geen camera, geen film. Maar de kunde van de filmmaker
weegt stellig het zwaarst voor kwaliteit van resultaat.
In mijn onwetendheid over het maken van films stel ik mij voor dat er
verschillende soorten camera’s zijn. Voor deze poging tot
filmische vergelijking veronderstel ik twee typen. Een camera van het
ene type zet je voor de eerste opname neer; daarna laat hij zich niet
verplaatsen. Er zit ook maar één lens op en die laat zich niet
vervangen. Voor sommige films is zo’n camera beslist
geschikt.
Er zijn echter films die je daarmee nooit kan maken. Daarvoor, zo
veronderstel ik ter vergelijking, heb je een verplaatsbare camera
nodig, met over ruim bereik instelbare lenzen. Ja, nogmaals, ik weet
dat ik er niets van afweet. Als de vergelijking jou maar helpt aan een
degelijker inzicht in en wie weet antwoord op jouw verschilvraag.
Vooruit, dan hèb je een camera van het tweede type. Nee, een kluns kan
er nog steeds niets mee.
Vraag je nu iemand die zowel slechts vertrouwd is met het ene
cameratype als — daarmee uiteraard verwant — géén idee
heeft dat films ook ànders kunnen zijn, naar het verschil van wat z/hij
als dè camera beschouwt met een àndere camera, dan kàn z/hij jou
onmogelijk wijzer maken. Je moet het daarentegen vragen aan iemand met
een visie op àndere films, iemand die dùs terdege beseft dat voor dat
andere doel als middel o.a. een ànder type camera nodig is. Maar op
jouw beurt kàn jij zulke uitleg resp. het nùt van een ànder middel pas
grondig begrijpen, als jij overtuigd raakt van die àndere
filmvisie.
Laat maar eens zo’n film zien, stel je voor. Dan snap ik het wel,
kondig je aan. Je laat meteen je voorkeur weten. Maak de demofilm
begrijpelijk, houd het dus overzichtelijk, dus liefst beperkt tot een
enkele scene.
Tja, jij bènt filmmaker en je beseft meteen dat met zulke voorwaarden
die demo niets oplevert, althans géén wijziging van inzicht in
mogelijkheden met verschillende camera’s. Die ene scene kan
immers prima met een camera van het ene type worden opgenomen. Ook al
gebruik je daarvoor een camera van het andere type, aan het resultaat
ermee valt het verschil niet àf te zien.
Het is terecht dat mensen iets begrijpelijks willen zien. Dat moet de
demofilm dus hoe dan ook bieden. Maar de demofilm (lees ook:
proefopstelling) moet vervòlgens mensen helpen om iets kwalitatief
ànders te gáán begrijpen. Doen ze dàt, pas dàn zijn ze in staat
redelijkerwijs te erkennen dat zo’n inderdaad àndere film nooit
met een vàste camera gemaakt had kunnen worden. En je moet er tegen
kunnen dat ze het aandeel van de filmmaker veronachtzamen. Vooruit,
resultaat telt.
Er zijn verdere belemmeringen. Zo zijn er, zeg maar, camera-technici.
Zij weten hoe een camera van het ene soort in elkaar zit. Is nodig.
Zulke technici zijn echter als filmmaker aan de slag gegaan. Dat levert
— gedwongen door een camera van het ene type — zelfs
beperkt tot een enkele scene belabberde films op. In de
‘techniek’ van het andere cameratype zijn ze niet
geïnteresseerd. Het dringt niet eens door dat er allang iets anders
bestaat, omdat zij abusievelijk menen dat hùn cameratype hèt cameratype
is. Zolang filmproducenten niet beter — willen — weten en
dergelijke eenkennige technici als filmmaker engageren, verandert er
niets.
Nu de proefopstelling. Die moet allereerst herkenbaar zijn […].
Dat stelt alvast gerust, wekt vertrouwen om te kunnen blijven doen wat
er volgens de heersende taakopvatting moet gebeuren. Vervòlgens moet de
proefopstelling èxtra mogelijkheden laten verkennen. Zo van, hé, dat is
best handig. Klopt, optimaal gebruik vergt dan weer verruiming van
taakopvattingen, enzovoort.
Het doet er voor een toeschouwer natuurlijk helemaal niet toe met welke
camera’s een film gemaakt is. Er bemoeien zich vooral mensen mee
die hun belangen bedreigd kunnen zien door veranderingen. Vergelijk een
domein met een scene. Indien voor hen een film vooral tot een enkele
scene beperkt moet blijven, zien zij hun resp. belangen zelfs bevorderd
door gebruik van een camera van het ene type met bijbehorende
inschakeling van àls filmmakers onbekwame (mede)werkers.
Maatschappelijk samenhangend is natuurlijk ànders.
Dus jij bent filmmaker, zeg ook maar regisseur. Je benadert daarom
filmproducenten. (Want) jij bent ervan overtuigd dat zij als zodanig,
als producenten, dus, het soort films ‘nodig’ hebben
waarvoor jij over de filmkundige visie enzovoort beschikt.
Jij wéét dat voor hùn opgaven, nee, niet van àlle producenten, maar
voor zover je redelijkerwijs (lees ook: maatschappelijk verantwoord)
mag veronderstellen wèl van met wie je contact zoekt, verschillende
scenes relevant zijn waartùssen uiteraard samenhang aangebracht moet
zijn als-onderdelen-van-een-geheel. Sterker nog, jij weet ook allang
dat films gemaakt in naam van verschillende — van zùlke! —
producenten met elkaar verband moeten houden. Zelfs primair heeft het
publiek dat immers ‘nodig.’
Als filmkùndige heb jij vooral zo’n, vooruit, noem het maar
architectonische, opvatting van het resultaat. Maar óók beschik je over
de dienovereenkomstig variabel bruikbare middelen inclusief kennis om
ze daarvoor optimaal te — laten — benutten. Je kunt per
film wisselend verweven verhoudingen verbeelden — anders is een
film niet interessant, nietwaar? — èn die verwevenheid navolgbaar
laten doorlopen van film tot film.
Wat blijkt? De producenten hebben geen interesse.
Integendeel, ze gedragen zich volgens wat jij voor redelijk
publiekperspectief houdt zelfs nog, eh merkwaardiger. Elke producent
beweert allang druk bezig te zijn met films (lees: donder op) en
daarvoor ook nog eens de allerbeste regisseurs aan het werk te
hebben.
Hmm.
Jij herkent onmiddellijk dat op wie zij als regisseurs vertrouwen dat
in elk geval niet zijn voor het soort films dat jij van belang acht.
Jij ziet overal slechts technici in de weer. Aan hun ijver ligt het
niet. Maar zij zijn gefixeerd op een middel, zelfs exclusief op het
middel dat zij — helaas vaak ook nog eens overmoedig menen te -
kennen. Daaraan ontlenen zij dienovereenkomstig beperkt en beperkend
wat als doel ermee geldt, wat een omkering is met inderdaad voor leden
van het publiek vaak rampzalige gevolgen. De valse illusie van
kunstmatige (film)intelligentie werkt zo mogelijk verder
averechts.
Dat komt natuurlijk nooit goed zolang producenten tevreden zijn, nota
bene, kùnnen en mógen zijn, met, zeg maar, ènkelscenige filmpjes
waarmee ze het publiek verjagen resp. benadelen.
Nogmaals, van films regisseren weet ik niets.
Met een vergelijking is altijd ook voorzichtigheid geboden. Vroeg of laat gaat ‘ie immers mank.
in: aantekening 86.2
Opdrachtgevers (lees ook: bestuurders) hebben meestal geen idee wat zgn ict-ers uitvoeren. Andere vergelijking, een auto die in een modderpoel is vastgeraakt. De ict-ers blijven gas geven. Als dat niet helpt, sterker nog, als de auto daardoor onvermijdelijk dieper en dieper in de modder verdwijnt, stellen ze voor een sterkere motor in de auto te plaatsen. De meeste bestuurders gaan akkoord. Er moet iets gebeuren, nietwaar? Als na verloop van tijd — en nòg meer geld — de motor is vervangen, hoera, geven de ict-ers wederom gas. ‘Dankzij’ de sterkere motor komt de auto zelfs versneld nog weer dieper vast te zitten. Dat gaat zo maar door. Dat werkt dus niet. Er is een principieel andere werkwijze nodig. Vandaar paradigmawissel. Je moet ‘m als theorie ècht willen begrijpen om vervòlgens te kùnnen begrijpen wat er praktisch allemaal mee kan.
in: aantekening 86.4
Het heeft inderdaad geen zin om ergens op te blijven hameren als je
te maken houdt met mensen die geen spijker herkennen en zelfs denken
dat je je eigen duim raakt (en dat gehamer dus maar vervelend vinden
voor hèn en dom van jezelf, tja, je eigen schuld dat het pijn
doet).
Kunnen we ajb onder elkaar wèl het verschil tussen duim en spijker
erkennen?
Ontwerpen aan/van de zgn gebouwde omgeving gebeurt sinds mensenheugenis en er is veel literatuur over beschikbaar. Daaruit valt m.i. vergelijkenderwijs van alles en nog wat zowel aan als af te leren voor informatiekundig ontwerpen (zoals dat onder invloed van — mogelijkheden met — digitale technologieën sinds enkele decennia óók als vakdiscipline behoort te gelden, en wel allang met stelselmatig bereik).
Hoe dan ook ben ik mij gaan afvragen of zo’n indeling relevant kan zijn voor digitale voorzieningen voor informatieverkeer. Mij lijkt van wel, maar uiteraard ànders. Wat in de modellenreeks in aantekening 87.48 als voorziening geldt, zou dan weleens vooral als collectieve voorziening moeten worden beschouwd. Dat strookt met de praktijk tot dusver, te weten dat het organisaties zijn die met digitalisering elk nog overwegend apàrt voorzieningen beschikbaar stellen voor wat zij als hùn respectievelijke collectieven ‘koesteren.’ Voor een bedrijf is dat uit concurrentieoverwegingen begrijpelijk, hoewel ik dat zeker op langere termijn kortzichtig vind, maar voor een overheidsinstelling is dat van meet af aan verkeerd. Zo’n instelling komt vanwege taakspecialisatie wellicht niet onder het aanbieden van ‘haar’ collectieve voorzieningen uit, maar moet ze aanvullend op publieke voorzieningen bieden.
[Men] gaat van de valse veronderstelling uit dat een hoop stenen als
vanzelf een stevige muur kan worden. Dat moet dus omgekeerd. Om bij
deze vergelijking te blijven, ontwerp eerst de muur en kijk vervolgens
welke stenen erbij passen èn hoe ze moeten passen om er zo’n muur
van te maken. […]
Allerlei, zeg maar, componenten (lees vergelijkenderwijs o.a.: stenen)
waaruit digitale infrastructuur samengesteld kan worden, zijn inderdaad
“niet bijzonder.” Nogmaals, het omvattend ontwerp is dat
naar zijn aard (!) wèl. En daaruit zal blijken dat andere componenten
wel degelijk nog ontbreken, en dus als nieuw moeten worden bedacht
enzovoort.
Of een koffiezetapparaat blijft werken, staat volstrekt lòs van de werking van het gereedschap waarmee het ooit in elkaar gezet is. Overigens is bedoelde werking wèl afhankelijk van weer àndere ’gereedschappen,‘ zoals elektrische-stroomvoorziening. […] Stel dat het koffiezetapparaat, over door een consument zèlfgekozen afhankelijkheid gesproken, beslist terug naar de fabriek moet als/omdat de stroomvoorziening wijzigt. Klopt, als de fabriek intussen niet langer bestaat, kan je in elk geval met dàt apparaat geen koffie meer zetten.
Als begrip werkt virtuele werkelijkheid nodeloos verwarrend. Er bestaat geen hybride categorie als overlapping van werkelijkheid en informatie. Waarin een subject verkeert, is werkelijkheid. Z/hij interpreteert via tekens.
In kubisme als kunststroming zie ik een poging om, vandaar mijn
belangstelling ervoor, van beperkend enkelvoud los te komen. Maar met
… beeldende kunst, wat ‘zie’ je dan nog? Meervoud
resp. variëteit volgens visuele facettering maakt, eh, iets in elk
geval voor mij gauw onherkenbaar. [Overigens] vermoed [ik] dat Picasso
niet of nauwelijks mikt op een variëteitsvoorstelling. Anders zou hij
beseffen dat met oneindige variëteit zo’n voorstelling
principieel ònvoltooid is en blijft. Om dáárover moeilijk te doen,
heeft dus geen zin. […]
Mijn idee is dat de grondslag van zo’n theorie nu juist erkenning
omvat van meervoud van perspectieven. Hoe valt er nog steeds één beeld
van/mee te maken? Dat vraagt om een oplossing van verhouding tùssen
verschillende perspectieven als probleem. Oh ja, wat als beeld nu
eenmaal :-) zichtbaar is, zou dan, eh,
iets-voorbij-zichtbare-werkelijkheid afbeelden. Huh?!
Het heeft er m.i. alles van weg, dat het Picasso e.a. juist ontbreekt
aan een deugdelijke theorie. […] Dus, terwijl Picasso kennelijk
niet weet wat hij wil, voelt hij blijkbaar sterk dat wat hij ànders
doet iets moet kunnen opleveren, maar wat dat — niet — is
blijft hem ontgaan. Mikt hij niet zozeer op een variëteitsvoorstelling,
maar veeleer op tweedimensionale vertaling van driedimensionale maskers
afkomstig uit Afrika? […]
Is [anders] Braque àls kubist [soms] een situationist volgens wat ik er
vèrder als subjectief situationisme onder versta? [… Hoe dan
ook,] als er een beeld aan de orde is, moet er onlosmakelijk
‘sprake’ zijn van verbeelding, nietwaar? De
structuuraanwijzing voor een … beeld (lees ook: methode voor
afbeelding) kan niet lòs gezien worden. Voor Metapatroon, over
methodische — eenheid van — samenhang tussen —
meervoud van — verschillen gesproken, vind ik daarom de
semiotische enneade als ruimere grondslag dienen. Aan dergelijke
(meta)theorie is ‘men’ ook onder de noemer van kubisme
echter niet toegekomen.
Neem een bril. Die heet multifocaal als de drager ermee over een
— bijstelling van zijn (lees ook: haar) — focus beschikt
die verschilt al naar gelang zijn blikinval. […] Het is slechts
zo’n hulpmiddel dat zgn multi- resp. varifocaal is. Op enig
moment heeft de brildrager nota bene zèlf ook daarmee echter altijd
niet meer èn niet minder dan één focus. Ofwel, uitgerust met cognitief
vermogen leeft een subject van moment tot moment als het ware
monofocaal. Hij (lees ook: zij) ‘weet’ zijn aandacht
tèlkens gericht. Dat helpt hem aan, zeg maar, feitelijk gericht gedrag
dat hem dienovereenkomstig beperkte moeite kost. Indien een subject
tegelijk met àlles rekening zou moeten houden, heeft hij géén …
leven.
(Mono)focaliteit moet wel evolutionair voordeel bieden. Anders …
bestond cognitief vermogen immers als zodanig niet, althans niet, of ik
moet me sterk vergissen, zelfs alom kenmerkend voor (aan)passende
levensloop.
Het focusbegrip laat zich — dus — ruimer dan strikt optisch
benutten. Allereerst, waarnaar een subject ‘kijkt,’ hangt
vergaand af van zijn zowel opstelling als instelling. Hij
‘ziet’ slechts een gedeelte van wat er allemaal te
‘zien’ is. Dat werkelijkheidsdeel volgens een opstelling
noem ik een situatie. Volgens een instelling ‘ziet’ een
subject daarin … iets scherp. Dat geldt voor hem dan als het
object.
Het voordeel van (mono)focaliteit zit ‘m in de illusie dat het
subject slechts een object ‘ziet,’ en dat hij er op dat
moment ook adequaat ‘zicht’ op heeft. Zolang hij
kritiekloos ‘kijkt,’ gelooft hij hèt object te zien, en
niet subjectief, maar ook nog eens … objectief.
Dat is prima, nou ja, zolang het ene subject zijn gedragingen niet op
die van andere subjecten hoeft af te stemmen. Zodra verhoudingen aan de
orde zijn, klopt er prompt echter niets van. Ik stel daarom een
semiotiek als o.a. kritische theorie voor.
Kritiekloos ‘kijkt’ een subject met zichzèlf als middelpunt
en hij ‘ziet’ een object dat om hèm draait. Waar doet dat
aan denken? Oh ja, dat is het idee dat de aarde stil staat; de zon, de
planeten, de sterren en wat (heel)al niet draaien allemaal òm de aarde.
Waarom viel het vele mensen zo moeilijk, en doet dat nog steeds, om het
idee van Copernicus te volgen? Hij suggereert een ànder middelpunt dan
wijzèlf zijn. Au! En het blijft niet bij wijziging van één
veronderstelling. Er is wijziging van een àndere veronderstelling
inbegrepen. Twee tegelijk, dat is èxtra moeilijk. Wat ons zgn
zonnestelsel betreft, de planeten inclusief de aarde draaien om de zon
èn de aarde draait tevens om z’n ‘eigen’ as.
Zo moet het nog véél moeilijker zijn, want het betreft nòg
onmiddellijker het zèlfbeeld, om te — durven — aanvaarden
dat situaties niet draaien om een subject (mijzèlf) met zijn (mijn)
ònveranderlijk wezen. 1. Een subject (ik) draai(t) daarentegen veeleer
om situaties met verandering van zowel subject (mij … zelf) als
situatie van dien, enzovoort. 2. Een subject (ik), hoezo wezen,
vèrdraai(t) voorts van situatie tot situatie, enzovoort.
Waarvoor ik hier nog maar eens … aandacht vraag, :-) is de
moeilijkheid om iemand te bewegen tot zelfs maar heroverweging van
ònkritische (mono)focaliteit. Wat ik met verwijzing naar
evolutietheorie wil zeggen, is dat zo’n ònkritische houding
enzovoort ten onrechte gauw voor redelijk, eh, natuurlijk wordt
gehouden. Dat betreft echter misvattingen volgens sociaal darwinisme.
Recht van de sterkste, en zo. Charles Darwin … zèlf wist allang
beter volgens grondig besef van … verhoudingen.
En dan beschikken we tegenwoordig over digitale technologieën. Die
lenen zich ook en vooral voor voorzieningen voor informatieverkeer, zeg
maar gerust op maatschappelijke schaal, dùs voor infrastructuur. De
opgave is om elke deelnemer voor de verkeersbeweging waarin hij
momentaan verwikkeld is — zoveel mogelijk — de illusie te
geven dat hij monofocaal opereert. Maar die illusie moet dus gelden
voor willekeurig wie in willekeurig welke verhouding. Daarvoor schiet
de opvatting van informatie als ènkelvoudig (on)gestructureerd met
objectief annex absoluut geldige betekenis meteen principieel tekort.
Want wat een subject volgens een bepaalde focus ‘ziet,’ is
niet hèt wezenlijke object, maar telkens situationeel objectgedrag
volgens zijn subjectieve perspectief. Voor stelselmatig bereik, noem
het ook maar open verkeersbereik, moet in-form-atie daarom
dienovereenkomstig èxpliciet gestructureerd zijn. Kortweg noem ik dat
contextueel verbijzonderd.
Ja, àls een gebouw in een stad staat, maakt het ònderdeel ervan uit. Daarom kan zo’n gebouw maar beter als zodanig worden ontworpen. Omgekeerd moet met het stadsontwerp rekening gehouden zijn en blijven met wie er zoal verblijft en verkeert, dwz met passende verblijfs- en verkeersvoorzieningen. Ofwel, interdependentie.
William Shakespeare wijst op ‘een’ betrekkelijkheid van
taal(gebruik): "What’s in a name? That which we call a rose by
any other name would smell as sweet."
Er kunnen echter diverse betrekkelijkheden, dwz meer dan die ene,
worden opgemerkt die dan samenhangend in enigszins verantwoorde
overwegingen moeten worden … betrokken. Zo kan iemand die op het
ene moment ergens van geniet, er op een ander moment van walgen. Voorts
kunnen verschillende personen (lees: subjecten) al dan niet op
verschillende momenten verschillend duiden wàt zij als object van hun
respectievelijke aandacht enzovoort (h)erkennen. Dat gebeurt ook al
omdat zo’n verondersteld object op het ene moment kan verschillen
van wat het op een ander moment … lijkt voor subjecten die
— als objecten — uiteraard eveneens aan veranderingen
onderhevig zijn.
De term cloud (Nederlands: wolk) is gangbaar geraakt voor
uitbesteding van aspecten van digitalisering. Wat daarvoor in
aanmerking komt, kan echter sterk verschillen. Een vergelijking volgens
voedsel kan m.i. helpen ter verduidelijking.
Wie zich slechts om het eten van een maaltijd wil bekommeren, en zich
dat financieel kan veroorloven, bezoekt een restaurant. Waarvoor de
gast betaalt, omvat niet alleen o.a. een zitplaats, keuzemogelijkheden
naar haar/zijn smaak en bediening, maar ook dat er een ingerichte
keuken is, beschikbare ingrediënten, keukenpersoneel dat er maaltijden
mee kan bereiden, enzovoort, enzovoort.
Iemand ànders wil zich, bijvoorbeeld, ‘slechts’
concentreren op de bereiding van een maaltijd. Z/hij acht zich erbij
gebaat een schone keuken te betreden, dankzij beschikbare hulpmiddelen
eventueel gaandeweg precies — en zonder nodeloze haperingen
— de maaltijd te verzorgen die z/hij op dàt moment voor passend
houdt, om vervolgens de daardoor aangebrachte ‘vervuiling’
van de keuken niet te hoeven opruimen. Dat kost inderdaad ook
geld.
Een cloudstrategie is daarom niets anders dan een
uitbestedingsstrategie[. …] Een bruikbaar aanknopingspunt volgt
uit bovenstaande vergelijking met verschillende oriëntaties
‘op’ voedsel. [Het is ten onrechte meestal nog] vooral
[beperkt tot] een voorstel van een ‘kok,’ zelfs van zo
iemand die abusievelijk meent dat het volgen van aanbod van het
materiële kookgerei de topkok maakt.
Om bij de vergelijking te blijven, wie daarentegen met voorrang moeten
tellen, zijn de ‘consumenten’ van de uiteindelijke
maaltijden. Wat digitalisering betreft, heten zij gebruikers.
Zijn gebruikers […] in staat zèlf voorzieningen voor
informatieverkeer inclusief -verwerking te treffen? Zelfs wanneer zij
over dat vermogen beschikken, is het gewenst, aanvaardbaar e.d. dat zij
dat ook doen?
Hoe dan ook is facilitering van […] informatieverkeer geen
exclusieve opgave voor [een enkele] organisatie. […] Maaltijden
die bezoekers voorgeschoteld moeten — kunnen — krijgen,
moeten samengesteld (!) — kunnen — worden door
verschillende koks. Een apàrte maaltijdstrategie per ‘kok’
is er dus strijdig mee. En elke kok die zijn aandacht houdt bij aanbod
van kookgerei, mist gauw de omvattender — ontwikkeling van de
— vráág naar voeding van de daadwèrkelijke bezoekers.
Ja, de kwaliteit van kookgerei waarmee koks maaltijden — kunnen
— bereiden, is zeker niet ònbelangrijk voor de kwaliteit van wat
restaurantbezoekers àls maaltijden opgediend — kunnen —
krijgen. Maar hoe een kok kookt, moet àfgeleid zijn en blijven van wàt
z/hij kookt.
Elke vergelijking gaat vroeg of laat mank.
Het is redelijk dat een specialist haar/zijn gereedschap kiest.
Althans, zolang de gevolgen ervan tot haar/zijn eigen werk(kr)ing
beperkt blijven. [… S]trategie [raakt] echter alle gebruikers.
Sterker nog, gebruikers verdienen erkenning als voornaamste
belanghebbenden. Hun belangen komen [nog vaak] helaas slechts bezwerend
(lees ook: obligaat) tot uitdrukking.
Stel dat iemand zich vestigt in wat eerder nog niemandsland was. Hij
(lees uiteraard ook: zij) bouwt een huis. Buren heeft hij niet om
contact mee te onderhouden, dus bouwt hij geen wegen.
Er komt iemand bij. Die bouwt ook een huis. Voor hun onderlinge verkeer
bouwen ze samen ook een weg tùssen hun huizen. Daarvoor is precies één
weg, zoals het formeel heet, nodig èn voldoende.
Dan komt er nòg iemand, enzovoort.
Met n huizen en met telkens een aparte weg tussen èlk huizenpaar vergt
verkeer een exponentieel stijgend aantal wegen. Variabel uitgedrukt
zijn er n huizen. Allemaal ‘hebben’ ze een weg met àlle
andere huizen, en dat zijn er (n-1). Vooruit, elke weg is in beide
richten begaanbaar, ofwel delen door twee.
Dus, als formule: (n x (n-1))/2.
Vul maar eens een getal voor n in.
Nee, niemand heeft behoefte aan verkeer met alle overige leden van de
gemeenschap. Maar niemand kan van te voren weten wie hij waarom wel, of
juist niet, wil — kunnen — treffen.
Er treedt dus zelfs spoedig zoiets als een omslagpunt op. De leden van
een zgn gemeenschap zorgen gezamenlijk, algemeen belang en zo, voor een
wegenstelsel. Als ze verandering resp. groei van de gemeenschap
verwachten, verzekeren ze een mate van aanpas- resp. uitbreidbaarheid
ervan.
Wie voortaan een huis bouwt, is daarmee feitelijk al een eind op
… weg. Want om aan verkeer met bewoners van àlle andere huizen te
kunnen deelnemen, hoeft hij nog slechts te voorzien in, zeg maar,
aansluiting van zijn huis op de dichtstbijzijnde weg; dat biedt immers
toegang tot het volledige wegenstelsel. Hij moet er uiteraard wel een
infrastructurele bijdrage aan leveren. Nogmaals, die valt al gauw
— véél — lager uit dan aparte verbindingen te moeten
— blijven — treffen.
Wie van meet af aan een aanzienlijk aantal ‘vestigers’
verwacht, draait de volgorde zelfs òm. Kijk maar hoe bijvoorbeeld de
klassieke Romeinen dat voor hun kampen enzovoort gingen
aanpakken.
Denk — inmiddels — ook aan andere aspecten dan fysieke
verplaatsingen die voor infrastructuur in aanmerking komen, zoals
aanvoer van schoon (waterleiding) èn afvoer van vervuild water
(riolering), elektriciteit, brandstof(fen), telefonie, internet, en ga
zo maar door.
Zgn administratieve informatiesystemen die werken op basis van wat
allang één digitale technologie is voor zowel informatieverwerking als
-verkeer (lees ook: communicatie) worden echter nog vaak klakkeloos als
geïsoleerd, overdrachtelijk gesproken, huis gerealiseerd. Dat isolement
is echter nota bene vooràl voor informatie een valse illusie.
in: aantekening 97.8
Ik probeer het vaak door met een vergelijking te beginnen, maar vergelijkingen passen inderdaad slechts tot op zekere hoogte.
Mag ik een vergelijking voorstellen? Stel, bijvoorbeeld, dat vanuit
het oogpunt van volksgezondheid besloten is tot voorlichting door de
overheid van burgers over andere voeding. Dat vergt voorafgaand op- en
vaststelling van, vooruit, voedselbeleid. Dan is het, zachtjes
uitgedrukt, niet zo’n gek idee om daarvoor voedingsdeskundigen in
te schakelen. Want zolang onder de noemer van voeding slechts
keukeninrichting en kookinstrumenten voorgesteld worden, blijft de
reële opgave veronachtzaamd. Duidelijk, nietwaar?
Desondanks is de misvatting gaan heersen, nou ja, dat heersen doen
uiteraard de mensen die haar — inderdaad vaak zelfs —
koesteren, dat uit digitale informatie- en communicatietechnologie als
het ware vanzelf volgt wat informatie is resp. waartoe informatie
dient, dus ook aan welke informatie behoefte is en hoe zulke informatie
moet zijn geordend. Onzin, ècht onzin.
Een fornuis, potten, pannen e.d. kùnnen weliswaar onmisbaar zijn. Maar
— de evenwichtige samenstelling als gezonde voeding van —
een menu bepaalt wèlke middelen nodig zijn en hoé ze voor toebereiding
te gebruiken. Nee, dat het woord ‘informatie’ erin
voorkomt, wil dus beslist niet zeggen dat informatietechnologiebeleid
(lees ook: digitaliseringsbeleid) hetzèlfde is, zelfs maar kàn zijn,
als informatiebeleid op z’n informatiekùndigs.
Mag ik mijn aanbeveling herhalen? Omgekeerd moet
digitaliserings(technologie)beleid van informatiebeleid zijn àfgeleid.
Nota bene, informatiebeleid heeft prioriteit. Is het er op z’n
informatiekundigs nog niet? Inhalen! Vervolgens kan dááraan, en moet
ook, passend digitaliseringsbeleid worden ontleend. Dus zeker niet
àndersom, of netzo onbenullig en/of gemakzuchtig digitaliserings- voor
informatiebeleid laten doorgaan.