2.
Aantekeningen over informatiekunde, deel 2

Pieter Wisse

Hier staan tekstpassages verzameld, merendeels overgenomen uit emailberichten die ik schreef in de periode 2002-2005.

 

 

2.1
Is het niet juist zo dat informatiekunde nog altijd erg ònrijp is? Wat het volgens mij voor informatiekunde extra ingewikkeld maakt, is dat het feitelijk een 'gemengd bedrijf' is. Daar hoort navenant bij, wat ik met een weidse slogan 'multiple axiomatization' noemde. Zo moeten we voor de constructie van hard- maar ook software denken in termen van strikte fysica inclusief cybernetica. Voor toepassingontwerp ontkomen we echter niet aan sociale psychologie (en vandaar die semiotische enneade met motief enz.). We kunnen m.i. met machines de menselijke sociale psychologie niet nadoen; we kunnen er wel veel en veel betere ondersteuning aan verlenen.

2.2
Je kunt overal overheen springen behalve over je eigen schaduw.

2.3
Ik zou ze zo niet genoemd hebben, maar als je wilt, (h)erken ik informatiekundige “helden” in mensen die met ... menselijke maat op zoek gingen naar begrip van samenhang. Het lijkt niet toevallig dat ze a. nooit goed aan de bak kwamen en b. nu (dus) vrijwel vergeten zijn. Dan vind ik het weer de moeite waard hun werk niet alleen te bestuderen, maar daarover ook iets op te schrijven. Je hebt gelijk, daarmee a. kom ik evenmin aan de bak en b. manoeuvreer ik me op voorhand eveneens in de vergeethoek. Kortom, van harte beveel ik je Welby (1837-1912; zie mijn  opstel Victoria Welby's significs meets the semiotic ennead) en Mannoury (1867-1956; zie mijn opstel Mannoury's significs, or a philosophy of communal individualism) aan.

2.4
Wat integratie van informatievoorziening betreft, daarover heb ik hoofdstukken 16 en 17 (deel IV, over financial accounting) van Metapattern: context and time in information models (Addison-Wesley, 2001) nogeens nagekeken. Paragraaf 16.7 begint met:

A transaction can be seen as an overall object, in which a journalizing group, one of its partial objects, represents the financial aspect of the transaction.

Dus van de weeromstuit, als een bepaalde transactie geen relevant financieel aspect kent, blijft een journaalpost achterwege; aspecten die wel relevant zijn, worden 'vertegenwoordigd' door dienovereenkomstige informatie, dwz over relevante deelobjecten. Als voorbeelden van 'deeltransacties' van een 'kerntransactie' noem ik daar financiële transactie, voorraadtransactie, commerciële transactie en 'shareholder value transaction.' Dergelijke aspecten zijn invullingen die je geeft aan de algemene variabele aspect-van-transactie,' zodat je voor je eigen informatiebehoeften dergelijke verbijzondering kan/moet bepalen. Omdat financiële (deel)transactie zo'n wijdverbreid begrip is, ligt het voor de hand die de facto als standaard aan te houden. Diezelfde vanzelfsprekendheid heeft overigens een obstakel voor werkelijke integratie gevormd. Daarvoor moet je immers buiten je deelgebied treden en dat is lastig voor elke specialist (dus ook voor financiële specialisten). Ik pretendeer dus niet alleen een theorie over geïntegreerde, transactiegerichte informatievoorziening te bieden, maar die theorie tevens te hebben uitgewerkt naar conceptuele modellen (zoals in mijn boek figuur 16-7).

2.5
Nu ik Duranti's boek Diplomatics, New Uses for an Old Science (The Scarecrow Press, 1998) lees, bij nader 'inzien' heb ik toch wel over haar gehoord. Dat was toen ik betrokken was bij het nieuwe beleid voor archiefbeheer, rondom 1990. Medewerkers van het Rijksarchief hadden het er weleens over. Inmiddels ben ikzelf met mijn semiotische aanpak ook weer verder en dan valt het me toch op hoe monodisciplinair ook zelfs Duranti's werk is. Zo valt er m.i. mooi verband met Mannoury's significa te leggen (oorkonde/akte is ook een taaldaad).
Duranti is echter wel degelijk actueel en relevant, bijvoorbeeld in het licht van de ontwikkeling van de zgn basisregisters. Was het maar ontwikkeling. Er heerst stagnatie, bijvoorbeeld omdat een basisregistratie zgn authentieke gegevens zou moeten bevatten. Maar ja, wat is authentiek? Bij Duranti zijn er al diverse betekenissen te vinden (over meervoudige context gesproken).
Haar benadering mist toch de kwalitatieve verandering die zgn conceptuele normalisatie inhoudt. Dergelijke normalisatie was 'met papier' onmogelijk, maar met de postcoördinatieve kracht van digitale techniek nu praktisch haalbaar. Je kunt rustig zeggen dat radicale normalisatie op hetzelfde neerkomt als dito postcoördinatie.
Duranti's publicaties geven mij trouwens wel weer een aardig, vind ik tenminste, nader idee. Het draait erom dat ontvankelijkheidscriteria — te weten, wat is een archiefstuk? — tevens toelating tot registratie bestemmen. Het effect is echter dat je de 'rest' kwijt bent, althans in de zin dat je er geen 'spoor' van bijhoudt. Dat blijkt een overheersende houding te zijn. Zo bestemmen we over en weer bepaalde mensen als vreemdelingen. Dat is iemand die je niet wilt kennen. De paradox luidt echter dat je vaak juist die vreemdeling moet kennen, waardoor zij/hij ..., inderdaad, géén vreemdeling meer is.
Ik leg dit verband, ook omdat ik voor de vreemdelingenpolitie enkele jaren geleden een nota(atje) schreef, geïnspireerd door die paradox. Ik gaf er de titel De bekende vreemdeling aan.
Netzo kom je m.i. niet verder door — Duranti's begrip van 'record' — als uitgangspunt te nemen. Dat beperkt op voorhand, zoals in de GBA 'slechts' zgn. ingezetenen (burgers?) geregistreerd — zouden — staan.
Je moet daarentegen uitgaan van het ruimst denkbare begrip. Het zal je niet verbazen dat ik daarvoor 'teken' (sign) neem. Wat je eventueel nog records wilt noemen, is hoogstens een deelverzameling van de tekens. Dienovereenkomstig, wat je eventueel nog je eigen burgers wilt noemen, is hoogstens een deelverzameling van de mensen. Algemeen zijn er 'persoonsidentiteiten,' waarvan een selectie telt als zgn. registerpersonen. Over die selectie 'gaat' blijkbaar een soevereiniteit/autoriteit die als waarborg van 'sporen' zo'n (deel)register voert.

2.6
Hij gooit ineens wel veel verschillends op één hoop, door ook het verband met twee gereedschappen te leggen. Ik zou zeggen dat het ene een hulpmiddel is om associatieve suggesties aangereikt te krijgen voor nadere navigatie door een informatieverzameling met elementen met nogal willekeurige oorsprong. (Alweer vele jaren terug bezocht ik Chanowski in Schellingwoude, dus ik wist ervan.) De vraag is dan uiteraard hoe de associaties tot stand kwamen. Hoe gedetermineerd verloopt dat? Misschien vergis ik me, maar er lijkt geen ontologie vooropgezet te zijn. De accuratesse ontbreekt dus voor processturing. Zo'n ontologie pretendeert het andere gereedschap wel expliciet, maar die hanteert nog evenmin een formeel mechanisme voor contextverbijzondering. Op mijn beurt heb ik daarom wel belangstelling hebben voor de evaluaties die bedoelde proefopstellingen blijkbaar als ‘veelbelovend’ bestempelden.

2.7
Hoewel je uiteenlopende vertrekpunten kunt kiezen, worstelt iedereen — nou ja, iedereen zou dat moeten doen — uiteindelijk ermee hetzelfde evenwicht te verzekeren. Zo gaat de één weliswaar uit van de individuele burgermaat, maar poneert gaandeweg toch dat de informatie-infrastructuur een collectief goed is. Uit die spanning leidt hij dan af wat hij architectuur noemt, waarin hij het eenzijdige primaat van de individuele burger als 'vrager' overeind houdt. Een ànder stelt daar — tenminste als vertrekpunt — de bestuurlijk-organisatorische eenheid tegenover. Als ontwerper denk ik dan: Het moet allemaal kunnen. Dan ga ik eerst maar eens 'ontbinden in factoren' en de kleinste factor moet dan variabel (in)pasbaar zijn.

2.8
Over de bijdragen van ons ontwerpbureau Information Dynamics het volgende. Zoals deze aanduiding wil zeggen, zijn wij primair adviseurs/ontwerpers. Geen aannemers. Wij bouwen dus niet de totale operationele informatievoorziening. Het is echter praktisch zo dat zulke bouwers nooit tevens (goede) ontwerpers zijn. Zodra informatievoorziening noodgedwongen ingewikkeld is, en dat geldt zeker voor een complexe organisatie in 'haar' omgeving, ontkom je niet aan die functiescheiding tussen ontwerpers en bouwers.

2.9
Het lijkt er sterk op dat betrokken organisaties er nog vanuit gaan dat begrippen gedefinieerd moeten worden met absolute geldigheid. Dat kàn zelfs principieel echter niet. Het baanbrekende — vind ik, tenminste — van situationele differentiatie à la metapatroon is dat je noodzakelijke verschillen ook geformaliseerd kunt erkennen, terwijl netzo noodzakelijke samenhang netzo geformaliseerd gewaarborgd kan zijn. Op die manier valt uiteraard eenvoudiger — want realistischer — samenwerking te smeden.

2.10
Onder de noemer van subjectief situationisme/metapatroon kan de conceptuele inrichting wijzigen. Maar er zijn ook technische impulsen waarvan de zgn internettechnologie nu (in)richtinggevend is. Ik noem dat opzettelijk een impuls, want zovele andere aspecten raken erdoor getroffen. Het is praktisch om werk anders te verdelen, om overeenkomstig daarmee het patroon van delegatie en verantwoordelijkheid te wijzigen, enzovoort.

2.11
Het is volgens mij dus weer de veranderkundige kunst om van de nood een deugd te maken. Mijn idee daarover is de drukte erover te benutten, maar om als sodemieter over te proberen schakelen op een minder waarde-beladen referentiekader. Als bijna iedereen daarvoor nu de term ‘architectuur’ accepteert, vind ik dat ook best. Het is echter kort dag (of is 'ie al voorbij?), want ‘architectuur’ ondergaat natuurlijk ook in ijltempo de politiek-bestuurlijke associatie die we juist qua inrichting van basisvoorziening willen vermijden, ik althans (en hoezeer ik besef dat ook zo'n voorziening natuurlijk uitdrukking van ideologie vormt).

2.12
Het is natuurlijk zo dat ik weer voornamelijk voor mijn eigen 'lol' schrijf; inderdaad kom ik verder met samenhang, althans dat meen ikzelf.

2.13
Het probleem is dat allerlei betrokkenen uiteenlopende opvattingen koesteren — nog erger is dat zij zich daarvan überhaupt niet bewust zijn — over wat ik hier kort door de bocht als 'grondslagen' aanduid.

2.14
Wanneer ik de term ‘informatiearchitectuur’ negeer, galoppeert de hele commerciële meute er letterlijk domweg langs. Dat lijkt me nog erger.

2.15
Soms voel ik me echt een overgangsfiguur. De internetgeneratie zal juist ‘modulariteit voor dynamiek’ als wezenlijk opvatten, denk ik zo (en gesteld dat ze het willen lezen). Ik begòn inderdaad wat traditioneler met ‘identiteit, identificatie en informatiebetrekking,’ maar ontdekte dat ik daarmee andere aspecten (vooral, wat nu ketenoriëntatie heet) nog niet in de greep had. Infrastructurele mechanismen voor processturing horen er nu wel degelijk bij. Dat aspect ontbreekt, althans zoals ik het nu ‘teruglees,’ in IVR 1990. Dat stond toen qua stelsel gewoon op niemands netvlies. Bijvoorbeeld, wanneer je mijn boek Aspecten Fasen er bijhaalt en via de index opzoekt hoe ik daarin zoiets als — wat ik noemde — procedureboek plaatste, herken je stellig een vroege worsteling om wat we natuurlijk wel snapten van (industriële) productieprocessen te vertalen naar het administratieve domein. Ik schreef dat boek van ca. 1987 tot en met 1989, dus dat klopt aardig.

2.16
Overigens heb ik me niet 'als wetenschapper' beperkt tot abstractie. Want ik vind mijzelf dus door-en-door praktisch en daarom wil ik vermijden dat partij A in de concreetheid over deelgebied B een aanleiding ziet samenwerking te frustreren. Ik besef dat samenwerking via abstractie moeizaam groeit, maar dan vermijd ik tenminste de onmiddellijke weerstand. Natuurlijk zijn er verschillen tussen 'situaties,' maar ook genoeg overeenkomsten om samenwerking te laten lonen.

2.17
Ik meen dat we tegenwoordig toch de alomtegenwoordige communicatiemiddelen alweer kwalitatief anders ervaren (en die ontwikkeling zet stellig door).

2.18
Onderscheid naar systeem-, respectievelijk informatiebeheer is belangrijk. Tegelijk moet daartussen qua overkoepelende 'organisatie van de informatievoorziening' een balans bestaan. Als ik nu even hiërarchische sturing met netwerksturing (wat dit laatste ook is) contrasteer, dan valt te herkennen dat zulke sturingsvormen nergens absoluut bestaan. Dus, wat is hun optimale verhouding? Dat hangt natuurlijk weer af van het domein, of hoe je het noemen wilt.
Ik meen dat 'systeem' uit systeembeheer vergaand hetzelfde is als infrastructuur. Alle inspraak ten spijt, voor dat domein ontkomen we toch niet aan enkele, letterlijk 'overheersende,' hiërarchische sturingselementen? Is het dan zo dat het accent, nota bene in de huidige Nederlandse samenleving, voor informatiebeheer andersom juist op netwerkelementen van sturing moet liggen? Ik vind dus van wel (hoewel ik wellicht niet eens goed besef wat dat voorstelt). Maar ja, is het dan niet zo dat netwerkachtig informatiebeheer als zodanig geconditioneerd moet zijn door hiërarchie-achtig systeembeheer. Ja, en zo staat het met wat andere woorden allang in IVR 1990 (en in vroegere geschriften). Waarom komen we er echter niet verder mee? Ligt dat aan (ons) ontbrekend inzicht in die spanning tussen hiërarchie-achtig systeembeheer als vóórwaarde voor netwerkachtig informatiebeheer? Hebben we — en voor wie meegaat met de voorgaande redenering, stel ik hier een retorische vraag — daaraan verander- en bestuurskundig wel genoeg aandacht geschonken?

2.19
De algemene boodschap is natuurlijk dat het om een evenwichtige benadering gaat: wat verdient erkenning voor continuïteit, resp. discontinuïteit? Er is veel meer continuïteit herkenbaar dankzij 'geheugen.' Dat maakt het tegelijk mogelijk scherper te zien waar het echt anders moet dan vroeger.

2.20
Ik moet nog even aan de naam wennen, waarbij ik twijfel of dat helemaal gaat lukken.

2.21
Vrijdag bezocht ik tussendoor even De Slegte. Daar kon ik de verleiding niet weerstaan van een zgn handboek uit 1962, uitgegeven door Springer. Samensteller is K. Steinbuch. Op het stofomslag staat dat het een naslagwerk is voor ingenieurs, wiskundigen, natuurkundigen, organisatiedeskundigen "und so weiter." De ondertitel luidt: Grundlagen und Technik der Rechenautomaten, Datenverarbeitung und Maschinensteuerung. Nu komt het, de hoofdtitel is Taschenbuch der Nachrichtenverarbeitung. Met 1522 pagina is zakboek overigens wat bescheiden omschreven. Wat ik er intrigerend aan vind (en het daarom kocht als aanwinst voor mijn bibliotheek), is dat destijds op z'n minst voor Steinbuch — what's in a name? — zoiets als message processing dus als leidraad gold ipv data processing. Het informatiebegrip van Shannon en Weaver ligt uiteraard ook in dat vlak. Dus, is het nu eigenlijk wel een c-epidemie? Of, in termen van ict, kwam zelfs de i pas later? Het gaat er maar om wie vanuit welke positie naar meer macht streeft. Een c-boer trekt er i bij, terwijl een oorspronkelijke i-boer dat met de c doet.

2.22
Tegelijk betekent de oriëntatie op digitale techniek dat je die pas kunt inschakelen, zodra het model wel degelijk helder is. De pionier betreedt nieuw gebied. In ons geval is dat zoiets als een nieuwe discipline die je pas bereikt door een veelvoud van oudere disciplines te doorkruisen, mee te nemen en dergelijke. Dan verandert oud postmodernisme (waarin we het verband nog niet helder hadden) in nieuw modernisme (dankzij een strak handelingsmodel). Na verloop van tijd snappen we niet meer wat mede door ons nieuwe modernisme weer complexer werd. Dat is de ervaring van postmodernisme, en zo doorlopen we de cycli. Dus ook, Ashby's wet van passende variëteit gaat over een dynamisch evenwicht.

2.23
Ik ontwikkel theorie vanwege praktische vraagstellingen. Het 'werkt' gewoon beter dankzij fundamenteel solide kader.

2.24
Graag speel ik een teamsport. In een team moet juist niet iedereen hetzelfde kunnen, anders kom je nooit werkelijk verder.

2.25
Ik verheug me op samenwerking; in onderling vertrouwen is daar nog nooit iets slechter van geworden. Excuus, positief heet het dat alles er alleen maar beter van wordt.

2.26
Ik heb afgeleerd alles te willen snappen.

2.27
Voor de informatiekunde zou ik ze zelfs dilemma's noemen, want erg succesvol gaan de informatiekundige opleiders er nog niet mee om (gelet op het povere aantal studenten).

2.28
In de stijl van Paul Haenens alter ego — nou ja, één van zijn vermommingen — dominee Gremdaat schreef ik een korte tekst over informatiekundige architectuurprincipes. In dit stadium leek satire mij de enige manier om het onderwerp 'ontwerp' serieus te behandelen. Belangrijker nog, dan is het tenminste nog leuk om te doen.

2.29
Voor een auto gaat de ontwerper niet pas bedenken dat er een rem nodig is, als zij/hij er een proefrit mee maakt. Die rem zit ' in' het systeem.

2.30
Over informatiegebruik maak je een afspraak, bijvoorbeeld met een uitgever over het adres voor toezending van een papieren tijdschrift. En zoals dit voorbeeld al aangeeft, behalve een kwantitatieve gebruikspecificatie moet er een kwalitatieve zijn. Want raadpleging enz. van informatie is niet alleen aan toestemming/recht verbonden, maar ook aan een specifiek doel (op een bepaald moment, in een bepaalde context). Simpelweg betekent dit dat informatie uitsluitend dan en daarvoor geraadpleegd mag worden. Alle gebruik daarbuiten is (feitelijk nu ook al) verboden.

2.31
Het resultaat van deze creatieve 'worp' heeft tegelijk de kwaliteit van een ambachtelijk werkstuk. Dat is precies het wezen van geslaagd ontwerp(en). Wie dat architectuur noemt, spreek ik niet tegen.

2.32
Qua informatieve ordening maakt het op het nog één-treetje-hoger-abstractieniveau inderdaad niets uit. Als je 'het spul' daar variabel maakt, kan je (her)combineren wat je wilt.

2.33
Ik krijg steeds meer het gevoel dat 'portaal' inmiddels 'architectuur' betekent. En omdat we niet weten wat architectuur betekent ...

2.34
Ik was gaan luisteren of hij eveneens een zgn organization bias hanteert, zeg ook maar de intra-organisatorische nadruk op informatiemanagement. Daar heb je dus op zichzelf niets aan voor een evenwichtige benadering, die nodig is vanaf een beetje complexiteit.
Inderdaad werkt hij nog vanaf die intra-organisatorische kant van het spectrum (terwijl ik iets voor de stelselkant verzon en vervolgens bezig ben met uitlijning; nb! dat is dus een andere uitlijning dan die van Henderson et al., want dat blijft nog intra-organisatorisch).

2.35
Ik verbaas me extra dat er geen ruimte is voor een fundamentele behandeling van — de meervoudigheid van — het informatiebegrip.

2.36
Wat ik organization bias noemde blijkt onverminderd dominant, wat oa. blijkt uit slogans als enterprise architecture. Nu is het zeker niet zo dat die — overwegend — intra-organisatorische benadering compleet vervangen moet worden. Er moet allereerst een stelselmatige benadering worden toegevoegd, waarna uitlijning gebeurt voor balans. Nota bene, dat is dus geen alignment zoals Henderson en Venkatraman bepleitten. Het is als het ware eroverheen de alignment van het ene raamwerk (separate organism bias) met het andere raamwerk (ecosystem bias).

2.37
Ik ken niemand die als zelfstandige haar/zijn brood verdient met informatiekundig conceptueel modelleren. Dat zou ikzelf ook wel willen, eindelijk eens zo de kost verdienen, maar helaas ken ik de potentiële opdrachtgevers niet die modellering specifiek als dienstverlening begrijpen.

2.38
Het organisatorische primaat boven de inrichting van de informatievoorziening is natuurlijk de hoofdstelling van wat ik in Delft bewust leerde. Inmiddels zie ik dat wel algemener. Het primaat ligt bij gedrag. Daarvan is het voordeel dat je (ook) met organisatie als variabele kunt 'spelen.'

2.39
Op dat schetsboek Informatieverkeer in publiek domein krijg ik reacties die variëren van “onleesbaar” tot “fantastisch.” Wat me geruststelt is dat ze precies kloppen met mijn idee van het leespubliek. De positieve reacties komen van serieuze informatiekundigen (wat er dus niet zo veel zijn), terwijl bestuurlijke types het “te theoretisch” vinden. Dat is het natuurlijk ook, voor hen tenminste. Daar kan ik ook niets aan doen.

2.40
Om zo'n complete toepassing aan de praat te krijgen, moet je met technologie alle aspecten integraal dekken. Omdat die andere aspecten vanuit het perspectief van jouw kerncompetentie eigenlijk maar ballast zijn, zou je daar zo flexibel, modulair, dus uitwisselbaar e.d. in willen voorzien. Die 'klik' je kant-en-klaar aan en, hopla, het werkt mee. Met hoge kwaliteit en tegen — verhoudingsgewijs — lage kosten dek je op die manier allerlei ‘ aanvullende’ aspecten af. In het ideale geval steek jij slechts significant geld in, of moet je financiering regelen voor, ontwikkeling van hulpmiddelen die jouw specifieke proceskennis direct betreffen.
Kan het zijn dat jij nu nodeloos veel maatwerk in jouw opdracht laat ontwikkelen, terwijl je voor diverse aspecten prima inderdaad toekunt met confectiecomponenten? Het bedrijf dat voor jouw ontwikkelopdracht betaald krijgt, heeft uiteraard minder belang bij verschuiving van ingrediënten van maatwerk naar confectie; dat verkleint hun opdracht maar.

2.41
Natuurlijk zijn er (ook) allerlei overeenkomsten tussen bouw- en informatiekunde. De metafoor, of zelfs analogie, gaat echter allesbehalve dogmatisch (lees ook: absoluut) op. Ikzelf, bijvoorbeeld, meen dat we voor nadere inspiratie (ook) terecht kunnen bij vooral semiotiek, taalkunde, sociale psychologie, psychotherapie enz. Verder probeer ik steeds te bedenken dat er tot dusver heus niet alleen maar sukkels zich met informatievoorziening bemoeiden. Daarom vind ik het praktisch verstandig om toch even na te gaan wat er voor oplossingen allemaal vanuit de eerdere informatiekundige ontwikkeling toepasbaar zijn, blijven c.q. worden.

2.42
De oproep (agendering, dus) voor wat ik maar even een humanistische informatiekunde noem is evenmin nieuw, maar helaas onverminderd nodig.

2.43
Het is verleidelijk voort te borduren langs alsmaar toenemend inzicht in 'het probleem.' Dat genre beoefen ik (ook) met plezier. Er zijn inderdaad veel te weinig vakgenoten zo fundamenteel problematiserend bezig. Ik probeer dat echter te complementeren met inspanningen waarmee ik passende oplossingen voorstel.

2.44
Laat ik het mogelijke nut van perspectiefwissel illustreren. Het ministerie van Buitenlandse Zaken — waar ik destijds, zeg maar, baas informatievoorziening was — 'doet' naar de aard van het werk veel aan buitenlandse dienstreizen. De ambtenaar vraagt een dienstreis aan, krijgt o.a. een geldvoorschot mee op basis van een voorcalculatie (dat was begin jaren 1980, dus voor de wijde verspreiding van credit cards) en na afloop van de reis moet er afgerekend worden. De gebruikelijke methodiek ging uit van 'verblijf.' De ambtenaar reist dus van plaats A naar — een bepaald verblijf tijdens een zekere periode — B, vervolgens eventueel door van B naar C, enzovoort. En het is helemaal geen regel, dat zij/hij terugkeert in A. De overplaatsing van A naar B vergt immers ook een dienstreis.
Zo'n enkele dienstreis voor een overplaatsing maakt meteen duidelijk dat het model gebaseerd op verblijf te beperkt is. Er is in dat geval immers geen sprake van enig verblijf, waarna de (terug- of door)reis begint, e nzovoort.De ambtenaar reist slechts, verblijft nergens (anders dan tijdens de reis in het vervoermiddel; dat telt niet voor zijn vergoeding). Zij/hij vertrekt uit A, komt in B aan, klaar. En toch moet dat betaald worden, punt.
Toen daarvoor een geautomatiseerd informatiesysteem moest komen, kreeg ik vrijwel meteen de ingeving om niet verblijf, maar reistraject als basisbegrip te kiezen. Omkering, dus. Vervolgens bleek die hypothese prima bestand tegen kritiek. En dan de voordelen ... Dankzij het omgekeerde basisbegrip is 'de enkele reis' geen enkel probleem. En elk verblijf is voortaan een afgeleide, te weten als stop tussen twee reistrajecten. Geen speld meer tussen te krijgen. Ik meen dat ik dat in 1982 verzon, en dat informatiesysteem doet 't bij mijn weten nog altijd. Ik bedoel maar, als het conceptuele ontwerp hout snijdt ...

2.45
Wij doen niemand en niets tekort door van buiten naar binnen te modelleren. Integendeel zelfs, daardoor lukt het ongetwijfeld nog weer beter om expliciet te krijgen hoe ingewikkeld dat feitelijk is (omdat er zoveel meer factoren aangeduid zijn).

2.46
Nogmaals merk ik op dat het doorgaans slechts ogenschijnlijk eenvoudiger is om een strikte beperking te hanteren. Want als blijkt dat zo’n beperking niet realistisch is, moet je alsnog voorzieningen treffen voor wat je eerder weigerde als relevant te zien. De ‘regel’ is dat ze als ‘uitzonderingen’ de samenhang ondermijnen. Knoeiwerk, punt. Zie ook de korte tekst Integratie en uitzondering.

2.47
Zodra de uitdrukkingskracht tekort schiet van de gebruikelijke initiële modelleerbenadering, zeg ook maar wat het conceptuele model oplevert, kan het met rest ook niet veel worden. Het is als het ware het 'detail' van gebrekkige uitdrukkingskracht van populair gereedschap waarop ik nog even wijs. Nou ja, de bedoelde uitdrukkingskracht is feitelijk geen kleinigheid, maar van fundamenteel belang.

2.48
Ik suggereer een spectrum dat 'loopt' van conceptueel tot operationeel. Daarmee bedoel ik zeker niet dat het ook in die richting lineair 'doorlopen' wordt. Integendeel. Met dat spectrum probeer ik 'slechts' de overheersende oriëntatie te duiden. Dat het feitelijk 'doorlopen' iteratief/cyclisch gebeurt, is juist logisch vanuit de primaire oriëntatie op het conceptuele model. Daarentegen het opleggen van het operationele instrumentarium als referentiekader leidt tot het valse idee van strikt lineaire ontwikkeling.
Tegelijk kan je zeggen wat je wilt, maar de ambitie is natuurlijk wel degelijk om lineariteit te optimaliseren. Zeg dat lineaire ontwikkeling een asymptoot vormt. Je komt er weer een beetje dichter bij door meteen de eerste conceptualisering met redelijk passende variëteit op te zetten.

2.49
Het idee van onafhankelijkheid leidt m.i. maar op een dwaalspoor; ik bepleit daarentegen erkenning van hun inherente afhankelijkheid; daardoor valt het optimum van afleiding van werkend middel vanuit (ontwerp)model reëel te benaderen.

2.50
Je hebt gezien dat het werkt, dus zitten we zeker niet gevangen in louter filosofische vraagstukken. Gelukkig maar.

2.51
Wat moet ik daarmee? Als jij naar je tandarts gaat, heb je er geen boodschap aan dat hij een probleem heeft met zijn eigen gebit. Stel dat jijzelf ook tandarts bent, dan wil je hem daar best mee helpen. Hij hoeft het maar te vragen. Maar zijn eigen klachten moet hij wel professioneel op afstand houden zolang hij met jouw gebit bezig is.

2.52
Als verstokte systeemdenker weet ik gewoon dat ketenregie, stelselregie enzovoort een kwalitatief andere, nieuwe opgave vormen. Hoe maken we een productief beginnetje? Dus meteen praktisch genoeg, maar in potentie met de passende variëteit om ontwikkeling tot volwaardig stelsel te blijven faciliteren. Juist ruime ontwerpbenadering maakt beheersbare veranderstappen mogelijk.

2.53
Over het nut van een prototype valt gerichter te praten aan de hand van ... een prototype. Wat ik je liet zien is 'een' prototype en ik vond dat ons gesprek erover al allerlei aspecten explicieter tot uitdrukking kwamen. Als je dat prototype als eerste versie beschouwt, ben je dus al op weg.

2.54
Ik ben er doorheen gevlogen, maar ik begrijp er genoeg van om op te merken dat ik in dit stadium toch iets anders onder 'architectuur' versta (en stellig in latere stadia ook).

2.55
Helaas zijn er voor de zoveelste keer enige hardnekkige misverstanden op te ruimen, voordat een strakke planning in zicht komt.

2.56
Met nog maar eens een vergelijking probeer ik te verduidelijken waarom informatiekundig ontwerpen een apàrt vak is. Stel dat ik een beetje olie nodig heb. Op een of andere manier ben ik er achter gekomen dat zich ergens een depot bevindt. Hup, boren dus. Zo'n aanpak moet elke mijnbouwkundige professional verafschuwen. Want als amateur verzin ik maar wat. Daarentegen moet je stellig rekening houden met geologische structuur, exploitatie van nabije velden/depots, vervoer naar raffinaderij, weet ik veel. Allemaal daarom is mijnbouw(kunde) een vak. Het is dus normaal dat bijna iedereen benzine tankt, maar zich toch niet met exploratie, exploitatie, raffinage enzovoort màg bemoeien.
Het opmerkelijke is dat het met 'informatie' anders ligt. Natuurlijk is iedereen voortdurend met informatie bezig, maar de inrichting van structurele informatievoorziening is iets anders. Omdat 'iedereen' zich ermee bemoeit (en ik snap de onderliggende psychologische wetmatigheid ook wel), blijft het blunderen. Zo werkt het met informatiekundig ontwerpen echter niet, netzomin als — ik me voorstel dat — lukraak gegraven schachten, geboorde gaten enzovoort een degelijke mijn vormen.
De ontkenning dat het systeem meer — of op z'n minst iets anders — is dan de som der delen/elementen, is wijdverspreid als het om informatievoorziening gaat. Maar zonder een verbindend perspectief of hoe je het ook noemen wilt, is het onmogelijk om architectuurprincipes/-elementen überhaupt te herkennen. En wat is het criterium voor wat al dan niet goed is?
Het probleem is dat vrijwel niemand de noodzaak van het systeemperspectief begrijpt. Onder besluitvormers (meestal bestuurskundigen of juristen) lijken ze zelfs uitgestorven. Er is dus geen voedingsbodem voor ook maar een begin met vruchtbare communicatie erover. Het dilemma valt slechts deels op te lossen door als de sodemieter zo'n perspectief te 'ontwerpen,' maar om dat vervolgens nadrukkelijk binnenskamers te houden, zeker voorlopig.
Binnenskamers houden gaat trouwens niet helemaal op. Er is zo'n volume geproduceerd met vermelding van architectuur-dit en architectuur-dat, dat ik het als groot risico zie op diezelfde stapel nachtkaarsen te belanden. We moeten opvallen. Dus moeten we met iets 'anders' komen. Ons perspectief moet opvallend onderscheidend zijn. Dus toch communiceren. Dat vergt verdichting tot een aansprekende metafoor. Maar welke metafoor doet 't?

2.57
De verhouding tussen enerzijds behoeften (lees: beleid), anderzijds voorzieningen (lees: uitvoering) is praktisch nooit één-op-één. Ik bedoel, in de zin dat er niet steeds voor precies één behoefte ook precies één overeenkomstige voorziening bestaat. De zgn integratiefuncties gaan echter deels mank aan dergelijke 1:1-gelijkstelling tussen behoefte en voorziening.
Dankzij dat onderscheid valt echter keurig te ontleden welke integratiefunctie feitelijk de status van een behoeftestelling verdient (en dus eigenlijk aan de beleidskant van het scharnier hoort) en welke de status van een uitvoeringsvoorziening. Dan blijkt dat de laatstbedoelde deelverzameling integratiefuncties vrijwel naadloos afbeeldt op 'mijn' figuur 8 en de elementen daarin (zie Informatieverkeer in publiek domein). En die integratiefuncties zijn, zo heb ik dat schetsboek tenminste opgebouwd, nodig voor de vervulling van wat je nu integratiebehoeften kunt noemen.

2.58
Je ziet zo mooi dat de aanduiding 'integratiefunctie' uitgaat van het huidige, zeg maar, tekort aan integratie, terwijl het 'gewoon' basisvoorzieningen o.i.d. zijn, tenminste wanneer je uitgaat van — het realiseren van — een stelsel.

2.59
Ik ben zowel ambitieuzer als praktischer. Het is natuurlijk onzin, gelet op de veranderlijke ict, om in absolute zin te gaan voor wat de — bouwkundig — architect Alexander "the timeless way of building" noemt. Maar ik geloof beslist dat we redelijk duurzame architectuurbeginselen kunnen en moeten opstellen. Noem dat ajb niet te theoretisch, want dat is juist extra praktisch.
Het betere van een zo-timeless-mogelijk overzicht is zeker geen vijand van het goede. Jij benadert, voorzover ik het dan begrijp, de problemen nogal inductief. Naar mijn ervaring werkt dat per saldo niet goed genoeg. Iedereen noemt dat praktisch, maar dat is het dus slechts in een beperkt kader en interval. Ondanks je aandrang krijg je mij daarom niet af van de noodzaak van evenwicht met deductie (waarmee ik dus zo'n geïdealiseerd overzicht bedoel). Ofwel, zonder zuivere wijn kan je er geen water bijdoen.

2.60
Wiskundig uitgedrukt, de verzamelde beginselen moeten zowel nodig als voldoende zijn. Of we ooit alle relevante beginselen (voldoende, dus) te pakken krijgen, acht ik praktisch uitgesloten. Omgekeerd moet er echter niets tussen zitten, dat feitelijk geen beginse lis.br je moet een beginsel als richtlijn vanuit een deductief kader niet verwarren met daadwerkelijk gedrag, zeker niet als de gedragers de richtlijn (nog) helemaal niet kennen.
Een criterium dat je aan een beginsel moet stellen is of we een betere werkelijkheid realiseren indien we dat beginsel ( gaanhanteren.Verdermoet het haalbaar zijn, en dergelijke.

2.61
Het is reuze praktisch om vanuit samenhangende beginsel entewerken.p

2.62
Het kader wil ik nog weer iets verder binnenste-buiten te keren, dwz. alweer iets minder uitgaande van de ene 'thuis'organisatie, maar explicieter vanuit de uiteenlopende processen waarin stukken en brokken van een bepaalde organisatie als schakels bijdragen.

2.63
Je bent wat mij betreft op het goede spoor, dat wil zeggen dat je ontdekt dat elke aanname op zijn beurt discutabel is. Daarom heet zoiets ook een 'aanname.'

2.64
Als onderzoeker ben ik me bewust van de noodzaak van een kwaliteitssprong in informatiemodellering.

2.65
Zonder 'voorziening' voor situationele verbijzondering blijf je doodlopen.

2.66
De verhouding tussen 1. maatschappelijk integratiemechanisme en 2. infrastructurele voorzieningen is niet-lineair. Ik bedoel ermee (zie de moebius-ring) dat de mogelijkheden voor voorzieningen veranderen. Je moet je dan afvragen in welke richting de aanpassing verloopt. Stel je allereerst het doel, en leid je het middel af van dat onwrikbare doel? Of besef je dat er andere middelen mogelijk zijn en heroverweeg je daarom het doel? Kip en ei.

2.67
Misschien kan ik dan een verschil in perspectief proberen te verhelderen (en ik hoor wel als ik onterechte aannames hanteer, vals argumenteer enz.).
De ene speurt vanuit een commercieel onderzoek- en ontwikkel'bedrijf' naar 'iets' dat op een zo simpel mogelijke manier toch zoveel mogelijk variëteit in informatieverkeer ondersteunt. Abstractie, dus. Variabelen. Meta, en wie weet nog maar eens meta ... De ene concentreert dat allemaal in één enkel gereedschap. Want voor meer ontbreekt het ook domweg aan armslag.
De ander vertegenwoordigt overheidsbemoeienis die niet direct leidt tot een optimaal, zeg maar, gereedschap voor informatieverkeer (wat dat ook is). Nota bene, in Nederlandse verhoudingen niet kan leiden. Daarentegen mikt de ander (dus) op zoiets als een referentiekader; dat moet dan wel zo handig in elkaar steken dat daarbinnen nodeloze divergentie van oplossingen zo niet uitgesloten, maar dan toch redelijk beheersbaar blijft. Wie adviseert over een referentiekader, moet dat dus juist niet te strak voorstellen. Want anders ontstaat geen draagvlak ervoor en dan zijn we nog verder van huis. Eigenlijk werk je als zo'n adviseur vergaand met psychologische oriëntatie; het is niet anders.
Het aardige, trouwens ook weer zachtjes uitgedrukt, vind ik nu ondermeer — en dan bekijk ik het vanuit mijn poging om wat meer orde in de waaier van oplossingen voor berichtenverkeer, dienstenbus te helpen scheppen — dat juist de insteek van de ene eraan bijdraagt dat het idee van de ander over het optimale referentiekader ook in technische zin nog weer scherper wordt.

2.68
Ik vind gewoon dat er een berg werk ligt, waarvoor juist mensen met diverse kwaliteiten moeten samenwerken. En ik weet ook wel dat ik zo een romantisch beeld heb. Het is echter ook de sport om er tenminste nog een beetje bij in de buurt te komen. Anders blijft het gefragmenteerd.

2.69
Wat de zinvolheid betreft, die aanzet is voor een deel het juiste antwoord op de verkeerde vraag. Onder de noemer ‘architectuur’ schiet je daarmee niet alleen maar mis, maar loop je het risico iets anders te raken wat vervolgens weerstand tegen wel degelijke noodzakelijke onze bemoeienis opwekt. Je moet je dus niet — zo openlijk en direct — bemoeien met wat een bepaalde organisatie als haar interne aangelegenheden beschouwt.
Dus, ik vind het prima om het allemaal architectuur te noemen. Ik vind het echter wel belangrijk om gedisciplineerd te kiezen voor werk aan puur de, zeg maar, buitenruimte. Wanneer je al dan niet per ongeluk de binnenruimte van de organisaties meeneemt in je benadering, kan het misgaan.

2.70
Hun dialectiek veronderstelt wel dat die polen — en hier zijn het andere polen dan ik met bipolair bedoel in verband met (informatie)architectuur — daadwerkelijk functioneren. Je zal mij niet horen over de politiek-bestuurlijke pool in het proces, overheersend aanwezig als die allang is. Mijn funderende kritiek is gericht op de andere kant. 'Automatiseerders' herkennen zich nog niet als deelnemers aan dat proces; weliswaar bezetten zij een positie, maar dus niet als 'pool.' Dus, van in elkaar overlopen, van wisselwerking, is totaal geen sprake.
Oh, dan moet eerst dat evolueren. Zo is het precies. Als mijn bijdrage zie ik ook om dat te bevorderen, zeg maar een polige informatiekunde. En wat je van de andere kant, die vooralsnog nagenoeg exclusief ‘bestuurt,’ dan hopelijk gaat herkennen is dat 'het spul' natuurlijk gewoon constructief deugdelijk moet zijn.

2.71
Hoewel de term ‘ontwerp’ in de rapporttitel staat, is het helemaal nog geen ontwerp. Een ‘aannemer’ kan er feitelijk niet mee aan de slag. Het is zelfs evenmin al ontwerp in 'globale' betekenis, want hoe-het-moet is allerminst als verdere detaillering afleidbaar.
Die misvatting over ontwerp is natuurlijk onder niet-ontwerpers niet nieuw, maar wel riskant. Door ontkenning gaan de problemen die ik aanwijs echter niet weg, integendeel. Ik ervaar het sterk als mijn verantwoordelijkheid om daarop opbouwend te blijven wijzen.

2.72
Wat beschermingsmaatregelen betreft, ik heb ze sinds jaren gezocht in openbaarheid van de onderliggende ideeën. Daarop kan je toch geen octrooi krijgen. Aantoonbare publicaties, dus, tot en met een uitgave door Addison-Wesley. Voor de programmatuur geldt uiteraard auteursrecht (voor wat dat waard is).
Strategisch vind ik dat grote aandacht voor bescherming de verdere ontwikkeling remt. Er is nog ongelofelijk veel interessants te doen en het liefst houd ik me daarmee bezig.
Voor zo'n wezenlijke infrastructurele verandering zie ik bescherming trouwens principieel als onvruchtbaar paradigma. Er is gewoon zoveel 'koek' te verkopen, als het tenminste gaat lopen, dat een paar hapjes al ruim genoeg zijn. Het primaire probleem is volgens mij dat-het-überhaupt-gaat-lopen. Qua 'bescherming' heb ik de pionierspositie. Dan maar hopen dat ik nog een beetje meetel als het commerciële geweld ooit losbarst. Ik geloof niet dat het zonder mij in dit stadium kan lukken, maar ja. Ik probeer echter het dilemma te vermijden dat ik de kans op verspreiding verhinder door angst: maximale bescherming leidt immers tot minimale 'zaken.'

2.73
Waarop ik doel is, zeg maar, het omgekeerde Droste-effect. Een informatiesysteem maakt op zijn beurt deel uit — van laat ik zeggen, de volgende versie — van het reële systeem. Wat wederom extra informatiebehoefte inhoudt, enzovoort. Dus, als er à la Ashby variëteit nodig is voor variëteitbeheersing, kom je in zo'n onvermijdelijke spiraal terecht.
Wat mij intrigeert zijn de implicaties van Ashby’s Law of Requisite Variety. Dat kan slechts met zgn synchronische (à la De Saussure) beperking een stabiel beeld opleveren. Wat Ashby volgens mij juist veronachtzaamt is de diachronische dimensie, dwz de tijdgedreven opstuwing van — variëteiten van — informatiesysteem (lees ook: stuursysteem) en reëel systeem.

2.74
Ik heb geen zicht op een “wetenschappelijk verantwoorde methodiek.” Zolang ik daar niet slim genoeg, of wat danook voor ben, vind ik dat het minste toch een ‘verantwoorde methodiek’ moet zijn. En dat is precies de reden waarom in 'Informatiekundige ontwerpleer' persoonlijke verantwoordelijkheid — à la Sartres existentialisme, als je wilt — centraal staat.
Eigenlijk 'zegt' mijn gevoel me dat 'wetenschappelijk' en 'verantwoord' in existentieel opzicht nooit in elkaars verlengde kunnen liggen. Dus hier komt al de verantwoordelijkheid aan de 'orde' voor het trekken van een grens. Voor het stellen van prioriteit. Die behoort volgens mij bij 'verantwoord' te liggen (terwijl bijna iedereen de schijn van wetenschappelijk misbruikt als, nogmaals, dekmantel). De ontwerper is daarom ook een speler op het politieke veld. Haar/zijn professionele bijdrage bestaat er vooral uit empathie te koesteren, dus de verantwoordelijkheid van andere betrokkenen te simuleren. Met keuzes voor grenzen en openingen stelt de ontwerper een resultante (voor). De tragiek van zo'n professionele ontwerper is dat de machtigste stakeholder(s) helemaal geen resultante wensen, maar uitsluitend bevordering van hun eigenbelang.

2.75
Misschien dat ik wel principieel uitga van de mogelijkheid van verschil. Je weet maar nooit. Gelijkheid is dan de uitzondering, maar zodra ik die herken/vaststel — en dat gaat meestal snel — ken ik geen aarzeling dat als optimalisatie te benadrukken.

2.76
Een structuurschets vergt een karakteristieke keuze van waarden langs drie dimensies. Beschouw dat als een stelsel met een x-, een y- en een z-as.
De y-as biedt ruimte voor waarden van enkelvoudig gebruik tot steeds intensiever hergebruik van 'inhoud.' Dat lijkt me de as van het informatiebeheer. De z-as is er dan voor waarden van enkelvoudig gebruik tot steeds intensiever hergebruik van 'vorm.' Inderdaad, is de as van het systeembeheer. De x-as, tenslotte, toont het spectrum voor de mate van integratie over organisatorische grenzen heen. Je zou dat tegenwoordig ketenoriëntatie kunnen noemen.
Dankzij zo'n assenstelsel is een concreet informatiesysteem gekarakteriseerd door een configuratie. Elk informatiesysteem kent dan een waarde voor (her)gebruik van objectinformatie, een waarde voor (her)gebruik van 'systeem' en een waarde voor sectorale verbindingen.[31 augustus 2002]

2.77
Hoe we op die manier ooit verder komen is me een raadsel, maar blijkbaar vergis ik me sterk als ik meen dat ideeën belangrijk zijn.

2.78
Je zou zoiets als probleemgebieden kunnen opvatten als 'achtergrond' van evenzovele soorten informatiemanagement. Ikzelf zou dan juist extreme posities proberen te bepalen. Want als dat lukt, loopt alles ertussenin zo'n beetje vanzelf mee. Misschien moet je zelfs naar cultuurvormen.
Er zijn stellig ook 'probleemgebieden' te bepalen die weliswaar momenteel niet het etiket 'informatiemanagement' dragen, maar waar dat zeker zou passen. Zo neem ik — ik schud ter illustratie maar iets uit mijn mouw — aan dat een 'familie' in allerlei opzichten een ingewikkelder informatie- en communicatiemilieu is dan een 'bedrijf.' Als dat zo, verdient 'familie' dan niet meer dan 'bedrijf' erkenning als paradigmatisch kader?

2.79
Mijn gehamer op uitgangspunten is een serieuze poging te onderzoeken waar de aanknopingspunten liggen (omdat een reëel aanknopingspunt neerkomt op een gedeeld uitgangspunt).

2.80
Dat er zoiets als een transpositie van methoden gebeurt, geldt ook voor wat aan bibliotheekwetenschap valt te ontlenen. Ik weet nog precies dat ik die discipline in 1979 'ontdekte' als inspiratiebron. Tegelijk herken ik vooral aan de institutionele bibliotheekkant nogal wat waaraan we voor operationele, geïntegreerde informatievoorziening weinig tot niets hebben. Wat me verder in de grondslagen van het bibliotheekdenken dwarszit is het kennisbegrip. Daar geldt het als zoiets als een objectieve commodity.

2.81
Je kunt een context opvatten bestemming voor eventuele transposities, dwz van wat je van overal en nergens bijelkaar haalt. Lévi-Strauss verzon daarvoor het etiket 'bricolage.' Zulk primitief geknutsel zou dan in methodisch opzicht verwijderd staan van de westerse wetenschap. Ik ben het daarmee oneens. Alles is bricolage.

2.82
Juist — mogen we het nog even zo noemen? — een architect moet óók over een analytisch kader beschikken, al is het maar om de grens te trekken waarbuiten hij geen invloed pretendeert. Daarbinnen moet hij zo methodisch mogelijk werken.

2.83
Over zijn originaliteit valt inderdaad niet te twisten. Die ontbreekt.

2.84
Hopelijk vat je het niet als kritiek op, dat ik herkende hoe ik kan helpen samenhangende informatievoorziening nog fundamenteler op te zetten, met alle voordelen voor kwaliteit en kostenbesparing van dien. Om dat te verklaren knoop ik aan bij je kennelijke vertrouwdheid met mind mapping. Alweer vele jaren geleden wees iemand mij op de overeenkomst tussen metapatroon en mind mapping. Dat klopt. Je zou mind mapping een informele toepassing van metapatroon kunnen noemen. Het ‘middelpunt’ in een mind map is dan hetzelfde als de ‘horizon’ in een model à la metapatroon. Nota bene, dat is slechts een praktisch notatieverschil; ze hebben dezelfde functie.
Diverse zgn. burgerrollen kan je uiteraard onderscheiden en schetsen volgens mind mapping/metapatroon. Stel dat je dat met mind mapping doet, dan zou je allereerst enkele hoofdrollen kunnen kiezen. Elke hoofdrol kan je vervolgens op noodzaak/mogelijkheid van — verdere — decompositie onderzoeken. Zo kan je naar behoefte met vertakkingen doorgaan. Nog steeds volgens mind mapping, vertegenwoordigt elk knooppunt dus een unieke burgerrol. Het karakteristieke gedrag dat past bij zo’n unieke burgerrol, kan je aan dat knooppunt ‘ophangen.’ Dat gedrag is dan feitelijk bepaald door het directe traject van dat ene knooppunt tot het ‘middelpunt.’ In termen van metapatroon is dat traject de context. Zo kunnen twee of meer specifieke knooppunten ook rustig dezelfde naam krijgen zolang in combinatie met 'bovenliggende' knooppunten maar verschillende contexten resulteren. (Verder staat metapatroon relaties tussen knooppunten in afwijkende vertakkingen toe. Uitgaande van de horizon zijn dat laterale relaties. Via zulke relaties kunnen knooppunten annex contextuele gedragingen samenwerken en zijn dáárdoor nòg compacter, dwz. duplicatie van gedragbeschrijvingen kan volgens een heus formalisme uitgebannen zijn; zo’n formalisme is natuurlijk weer essentieel voor digitalisering.)
De controle over eenduidigheid van contexten maakt van metapatroon zoiets als mind mapping voor conceptueel ontwerp van digitale informatievoorziening. (Ik laat hier het eenduidige tijdbeheer volgens metapatroon nog buiten beschouwing; daarvoor heeft mind mapping geen ‘voorziening.’) Dus, als je aan mind mapping doet, kan je ook simpel overweg met metapatroon. Wat mij dan aanspreekt, is de ‘toespitsing op het individu’ zo radicaal mogelijk toepassen, dwz. tot en met de kleinste, unieke gedràgseenheden. Slechts wanneer je dat radicaal doet, is het fundament schoon genoeg voor netzo radicale flexibiliteit, hergebruik en dergelijke.
Ik merk ook nog op dat pas met zulke radicaliteit het verschil verdwijnt tussen van-binnen-naar-buiten en van-buiten-naar-binnen zoals vrijwel elke organisatie dat thans hanteert voor informatiestrategie. Want in de kleinste gedragseenheden vloeien vraag- en aanbodoriëntatie samen. Nu bedoel ik hiermee allerminst dat je zulke verschillen voor besluitvorming niet langer zou moeten benadrukken. Daar kan het verstandig blijven. Maar instrumenteel komt het tot één stelsel samen (waar je om allerlei redenen eventueel nog wel fysiek zou willen dupliceren — lees dan ook: repliceren — maar niet conceptueel).
Is een volgende stap misschien dat ik je het prototype eens toelicht? Daarin zie je al een bepaalde persoonsidentiteit in diverse rollen annex contexten ‘verschijnen.’ Vervolgens kunnen we modelmatig gaan spelen volgens het basisschema waarin enkele burgerrollen verbijzonderd zijn. Ik ben ervan overtuigd dat de extra samenhang je aanspreekt.

2.85
Ik kan zijn formalisering niet volgen (want dat soort wiskunde kregen Delftse ingenieurs-in-opleiding helemaal niet), maar ik herken genoeg van zijn aannames om daarin het consequent 'binnenhalen' van context te missen.

2.86
Ik geef voluit toe dat ik het vermogen tot diepgravende symbolische formalisering mis (en dat verwerf ik ook niet meer; overigens vind ik de visualisering van het metapatroon behoorlijk sterk). Ik heb echter wel in kennistheoretisch opzicht de 'uitvinding' gedaan van het consequente subjectief situationisme. Ik zie het zo dat jullie (meer) de precisie beheersen, en ik (meer) de relevantie.

2.87
Ik geloof niet dat er werelden, meervoud dus, bestaan. Mijn idee is: er is de wereld, punt. Daarbij hoort dan dat formele informatiekunde dus ook geen overbrugging biedt van de informele naar de formele wereld. Het is volgens mij meer zo dat iemand in 'de wereld' een probleem ervaart en er iets aan wil doen. Als je een oplossing met digitale basistechnieken zoekt, ontkom je er niet aan hun werking serieus te nemen. Zoals de Nederlandse wiskundige Brouwer bijna een eeuw geleden stelde, je bent feitelijk gevangene van je instrumentarium. De 'houterigheid' van digitale techniek noopt tot dito specificaties: formalisatie.
Inmiddels staat digitale techniek instant-informatieverkeer met ruim bereik toe. Zo ontstaat reëel een nieuwe 'klasse' van problemen. Hoe verzoenen we evidente betekenisverschillen binnen een en hetzelfde stelsel? Dat was tot voor kort geen reëel probleem, want het potentieel van deelname van uiteenlopende actoren aan een verbindend stelsel bestond domweg niet. Dat gold eeuwenlang, die beperking, en daarvan draagt de huidige formalisatie'techniek' begrijpelijkerwijs een zwaar stempel. Kortom, je kunt er prima een strikt lokaal probleem mee te lijf; daarbij wil lokaal eigenlijk zeggen dat betekenisvariatie daar niet speelt (of met macht beslecht is ten faveure van de ene, overheersende betekenis). Maar voor de zich nu ontwikkelende, zeg maar, translokale problemen blijken overgeleverde formalismen niet toegerust. Bijna niemand heeft het nog door, maar vanuit de informatiekunde komt nu de impuls voor vernieuwing van formalisatie (nota bene, dus niet omgekeerd!).
Dit blijkt nog een confronterende boodschap. Jammer dat er (nog) een drempel ligt, want er is natuurlijk overbrugging hoognodig. Het — postmoderne — punt is echter dat de dames en heren van de formalisatie niet dichter bij zoiets als een absolute waarheid verkeren. Voor de probleemklasse die ik aanwijs, zitten ze er zelfs behoorlijk ver vandaan. Dat gaat tijd kosten om ze aan te laten wennen. Intussen hebben zij en wij allemaal een probleem. Niemand komt zonder samenwerking (okee: overbrugging) verder met de nieuwe problemen. Hoe lukt het om 'formalisten' te verleiden fundamenteel aan de slag te gaan met de klasse van complexere modelleerproblemen, waarvoor m.i. tevens aangepaste grondslagen onmisbaar zijn?
In dit verband kan ik de verleiding niet weerstaan van de associatie van 'informeel' met 'informatie.' Zijn we niet verstrikt in een Platoons achterhoedegevecht? Daar zal trouwens het Engelse woord platoon voor bataljon wel niet vandaan komen. :-) Het was natuurlijk ooit een slimme coup om symbolische logica à la Frege, Russell enzovoort met formalisatie te vereenzelvigen, en zo door met de Platoonse vorm. Zodra die associatie gevestigd is, staat alles anders op nota bene onoverbrugbare afstand. Want dat is blijkbaar informeel, dus geen waarheid. Onzin!
Zodra we weigeren ons naar absolute vorm te voegen, blijkt 'toegepaste formalisatiekunde' ineens de enig levensvatbare formalisatiekunde te zijn. Zo zijn we trouwens ook weer bij Peirce en zijn pragmatisme (hoewel Peirce ambivalent bleef; William James en John Dewey zijn consistenter met hun pragmatische theorieën).

2.88
Ik ben bezig met een analyse van Topic Maps, waarover claims bestaan dat het overal geschikt voor is. Omdat ik die opmerkingen weleens krijg als ikzelf iets kwijt wil over metapatroon (meestal gebeurt dat natuurlijk om me met een kluit in riet te sturen), vind ik (toch) dat ik een solide vergelijking moet kunnen trekken. Kortweg, Topic Maps heeft de klok best aardig horen luiden, maar komt op de proppen met een klepel die zelfs nog groter dan de klok is en probeert die ook nogeens omgekeerd te monteren. Metapatroon daarentegen ... Je begrijpt, het kost even voordat ik dat degelijk beargumenteerd opgeschreven heb.

2.89
Dat moet ik toch blijven doen, zo nu en dan een dieper gravende analyse van informatiekundige modellering. Wat mij betreft helpt zo'n schriftelijke analyse pas om methodische verschillen werkelijk deugdelijk te begrijpen. Voor ieder ander zal ik veeleer een onbegrijpelijke tekst hebben opgesteld, maar de lol — voor mijzelf — is dan toch dat ik 'm spoedig afmaak.
In dit geval blijkt dat Topic Maps qua modelleerregels precies het omgekeerde doet van metapatroon. Dat werkt aardig zolang meervoudige betekenis nog een uitzondering vormt. Maar wat werkt dan eigenlijk niet aardig? Op stelselschaal is nu juist dat de regel, die meervoudigheid. Door de modelleerregels van Topic Maps overboord te gooien en slechts de basisblokjes ervan te benutten (die al eeuwenlang bekend staan als object en relatie), kan je dan weer een heel eind komen. Maar dat wordt wel erg omslachtig, waar metapatroon dankzij de recursieve contexttruc compacte precisie biedt.

2.90
Wat Topic Maps betreft, ben ik toch met een conceptuele analyse begonnen. Het basisinstrumentarium — punt (topic) en lijn (association), met de mogelijkheid om een lijn vervolgens ook als punt te nemen — biedt natuurlijk potentieel alle mogelijkheden, maar die insteek is allerminst uniek voor Topic Maps. Wel beschouwd komt consequente toepassing van entiteit-relatie-modellering daarop allang neer (en met consequent bedoel ik dat elk evt. attribuut ook als entiteit geldt; een relatie kan daar ook entiteit zijn en dat heet dan een weak entity).
Wat Topic Maps tevens omvat zijn regels en aanbevelingen voor informatiemodellering. Daarop heb ik nogal wat kritiek. Ter ondersteuning van regels/aanbevelingen à la Topic Maps als standaard bieden toegespitste it-hulpmiddelen overeenkomstige 'oplossingen' (zeg ook, erop afgestemde configuraties van de basale punten/topics en lijnen/associations). Maar omdat ik die regels/aanbevelingen dus met nogal principiële overwegingen, zeg maar, minder geslaagd vind, zijn dergelijke Topic Maps-gereedschappen navenant suboptimaal tot eventueel ongeschikt. Juist omdat metapatroon regels/aanbevelingen biedt voor een 'open' informatiestelsel, krijg je met ons gereedschap toegespitste 'halffabrikaten' — voor tijdbeheer en recursieve context — die daarvoor wel geoptimaliseerd zijn. De conclusie luidt reëel dat er in elk geval theoretisch weinig tot geen informatiebehoeften zijn die met Topic Maps-gereedschap niet vervulbaar zijn. Maar als het een beetje ingewikkelder wordt, en dat gebeurt inmiddels per definitie doordat we alle informatie onderling verbindbaar krijgen onder invloed van Internet enz., kom je er naar mijn idee praktisch niet beheersbaar mee uit. Zodra de 'orde' van het informatiestelsel bestaat uit reële betekenisdifferentiatie heb je voor zo eenvoudig mogelijke opzet — zoiets als — metapatroon met bijbehorend gereedschap nodig. Daarom ben ik inderdaad zeer geïnteresseerd in medewerking aan een proefopzet voor een 'lastig' informatieprobleem. Het liefst heb ik een probleem, waarvoor langs andere weg nog nooit een werkende oplossing bereikt werd.

2.91
Wat zijn de karakteristieke keuzes van Topic Maps? Waarom zijn ze niet langer optimaal? Dit laatste komt door alsmaar ruimere informatiestelsels. Het draait om de centrale positie van 'name' en dat bijgevolg 'scope' een eigenschap van 'name' is. Dat overdrijft het belang van 'name' en veroorzaakt praktisch onontwarbare moeilijkheden op de huidige schaal van interconnectie, dwz waarop louter namen inherent dubbelzinnig zijn. Metapatroon biedt daarvoor de betere oplossing.

2.92
Het blijkt dat Topic Maps qua modelleerregels precies het omgekeerde doet van metapatroon. Dat werkt aardig zolang meervoudige betekenis nog een uitzondering vormt. Maar wat werkt dan eigenlijk niet aardig? Op stelselschaal is nu juist dat de regel, die meervoudigheid. Door de modelleerregels van Topic Maps overboord te gooien en slechts de basisblokjes ervan te benutten (die overigens al eeuwenlang bekend staan als object en relatie), kan je dan weer een heel eind komen. Maar dat wordt wel erg omslachtig, waar metapatroon dankzij de recursieve contexttruc compacte precisie biedt.

2.93
Het is natuurlijk een voor de hand liggende vraag over Van Rees’ theorie van de informatieruimten: Heb ik iets vergelijkbaars eerder gezien? Ik moet toch steeds aan het zgn. symbolisch interactionisme denken. Verder vind ik de modelleerbenadering van Dietz (Demo) er wat van weghebben. Hij geeft trouwens de 'informeerders' of, in algemenere termen, de actoren alweer iets meer gedragsvariabelen. Zo heeft een actor daar expliciete intenties, wat ertoe leidt dat ze een boodschap als zgn. illocutie produceren.
Ikzelf vind Dietz nog lang niet 'structureel' genoeg. Je kunt wel allerlei boodschappen inventariseren. Maar hoe kom je tot de samenhangende inrichting van het informatiedomein? Het is de 'art' van de ontwerper daarvoor een vruchtbare insteek te kiezen.

2.94
Methodisch ontdek ik er niets nieuws in. Sterker nog, 'we' zijn her en der al veel verder. Toegegeven, dat kent vaak ook zo zijn beperkingen (zo voorzag ik het zgn. language action paradigm van stevige kritiek; dat is echter niet omdat taal niet relevant is, integendeel zelfs, maar omdat Dietz enz. nog een te beperkt taalbegrip hanteren; tegelijk moet je gewoon erkennen — nou ja, dat doe ik dan — dat er veel waardevols in die benadering steekt), maar dan moet je duidelijk aangeven welke beperkingen dat zijn en hoe je als-nieuw-voorgestelde aanpak ze omzeilt e.d.

2.95
Want natuurlijk kan je (ook) met UML uitdrukking geven aan wat je volgens metapatroon-axioma's modelleert; zolang je je maar beperkt tot 'punten' en 'pijlen,' of wat je daarvoor wilt laten doorgaan. Rechthoeken en pijlen zijn wat mij betreft dus ook prima als vergaand plastische uitdrukkingselementen. De truc is om vooral geen betekenis in vorm(en) te verstoppen door zgn rijkere elementen toe te voegen. Laat staan dat besef van impliciete betekenis verloren mag gaan. Juist spartaanse uitdrukkingselementen, nogmaals, waarborgen zo expliciet mogelijke aanduiding van betekenis. Met conceptuele precisie heb je tenminste een levensvatbare start.

2.96
Het zgn. vector space model voor information retrieval is enkele tientallen jaren oud. Je zou kunnen zeggen dat de beperkingen ervan, stel dat ik eraan gedacht heb, mij ertoe brachten om zoiets als het metapatroon te verzinnen. Want onder de noemer van het vector space model is weliswaar sprake van context, semantiek en dergelijke, maar de betekenissen waarin die termen daar gebezigd zijn staan nog veraf van het sociaal-psychologisch sterk gevarieerde gedrag van 'de mens.' En daarmee moet informatievoorziening juist (gaan) stroken. Dat lukt principieel met metapatroon.

2.97
Hij was zeer vriendelijk, maar had voorafgaand aan het telefoongesprek de website volgens mij toch niet langer dan een minuutje bekeken. Hij leek na enkele minuten gesprek wel te gaan begrijpen dat metapatroon met het contextbegrip iets 'anders' doet, maar gaf als zijn indruk dat het niet voldoende afwijkt van wat er onder de noemer van UML gebeurt met role/interface. Zou kunnen. Zoals ikzelf allang beweer, er hangen allerlei benaderingen in de lucht om met toegenomen complexiteit om te gaan. Het communicatieprobleem is dat zij nog allemaal vanuit software engineering werken; vandaar zo'n constructie als interface. Mijn idee is daar helemaal niet strijdig mee, integendeel. Ik beweer wel dat je een adequaat conceptueel model moet hebben voor optimaal resultaat met software engineering. Hij schrikt er natuurlijk voor terug om voor UML iets te overwegen dat hij als koerswijziging opvat. Mijn vermoeden over UML was al dat 'rol' daar een subtype van 'object' is. Zo ja, dan ligt daar toch wel degelijk een fundamenteel voordeel voor metapatroon. Want met rol-als-subtype belast je toch dat ene object met de volledige complexiteit, terwijl die via contexten juist zo mooi verspreid raakt (separation of concerns).[29 maart 2004]

2.98
Nee, als het slechts aankomt op puntjes en lijntjes ertussen heb ik niets origineels. Daarentegen, wat een formeel schema met puntjes en lijntjes ertussen volgens metapatroon 'betekent,' is niet wat puntjes en lijntjes à la het oorspronkelijke UML-wereldbeeld modelleren. Ik kon dus slechts langs hem heenpraten, omdat hij die stap naar gewijzigd wereldbeeld niet meemaakte. Dat kan natuurlijk ook nooit telefonisch, en voor één van de bedenkers van UML is het nogeens extra lastig, maar een andere kans had ik nu eenmaal niet.

2.99
Zijn latere werk heb ik niet goed gevolgd. Dat kwam ook al, omdat ik vond dat het er niet beter op werd.

2.100
Hij redeneert vanuit een sociologisch kader en ik doe dat vanuit een sociaal psychologisch kader. Hij noemde mijn argumentatie verkeerd, terwijl het natuurlijk aan het andere vertrekpunt ligt dat je ergens anders uitkomt.

2.101
Nu meen ik aardig te snappen wat DEMO is en daarom snap ik weer niet waarom DEMO als ordeningsmethode toegepast wordt. Want DEMO is vooral op, zeg maar, micro-communicatie gericht. Althans, dat vind ik. Netzoals ik vind dat zgn use cases geen remedie tegen fragmentatie zijn. Mijn idee is dat er primair conceptueel overzicht nodig is. Een bepaalde use case, of hoe je een praktijkvoorbeeld ook wilt noemen, levert dan materiaal voor toetsing. Zo van, ondersteunt/genereert het totale 'model' ook dit specifieke geval?

2.102
Aanhangers van NIAM, resp. ORM weliswaar de klok een beetje hebben horen luiden, maar nog altijd niet over een adequate klepel beschikken. Want dat is nu net mijn semiotische vinding, te weten door incorporatie van een recursief contextbegrip te geraken tot eenduidige precisie op stelselmatige schaal. Ook in ORM herken ik dus nog altijd geen passende variëteit.

2.103
(Ook) UML met z'n inmiddels gevestigde belangen is eerder obstakel dan katalysator voor verbetering. Dit wil trouwens niet zeggen dat UML (helemaal) ongeschikt is als notatiegereedschap voor metapatroon. Je moet het alleen op die manier wìllen gebruiken.

 

 

2002-2005, webeditie 2006 © Pieter Wisse