Pieter Wisse
Hier staan tekstpassages verzameld, voornamelijk overgenomen uit emailberichten die ik schreef in de periode april - juni 2007. De volgorde van verzending bleef gehandhaafd.
inleidende opmerking voor volgende tekstpassage:
Zie ook 18.62, 18.65 en 19.35.
20.1
Eerder, dat klopt, schreef ik u dat ik “niet […] de bedoeling van voortzetting
van correspondentie” had. Met mijn hartelijke dank ervoor, uw brief van 29
maart jl. ervaar ik echter als uitnodigend. Want zoals ik het zie, doet u
opnieuw enkele foutieve aannames wat mijn opvatting betreft. Zo schiet het
helaas nooit op. Op z’n minst wil ik dat kennelijke misverstand rechtzetten,
wat voor de correspondentie dus neerkomt op voortzetten.
U stelt dat “er wat [u] betreft […] niet slechts één oorzaak is aan te wijzen
die ten grondslag ligt aan het veranderingsproces dat [uw] organisatie op het
terrein van de ICT ondersteuning doormaakt.” Dat klinkt alsof ik herleiding tot
“slechts één oorzaak” wèl beweerde. Belangrijker nog, ik krijg de stellige
indruk dat u vervolgens meent dat ik daaruit tevens slechts één gevolg trek.
Mocht u dat inderdaad als mijn opvatting interpreteren, dan is uw idee onjuist.
Daarentegen stel ik voor om beheersing van betekenisvariëteit tot, zeg maar,
brandpunt van veranderingsproces te verklaren. Dat is iets heel anders, zelfs
nagenoeg het omgekeerde. Zo’n oriëntatie is naar mijn overtuiging ònmisbaar,
nota bene, juist omdàt er zovele aspecten spelen waarvan er ook nogeens een
heleboel onzeker en noem maar op zijn. Dat schreeuwt om expliciete borging van
samenhang. Ik heb het even nagezocht, maar bijvoorbeeld de term “variëteit”
gebruikte ik in mijn drie brieven aan toenmalig minister Zalm bijelkaar
vijftien keer. Ik geef toe, dat waren steeds nogal uitvoerige brieven, maar
toch. Het lijkt me dus niet terecht wanneer u mij versimpeling verwijt. Mijn
dringende verzoek luidt dat u wat nauwkeuriger erop let geen nodeloos valse
aannames te doen; ze ondermijnen wat opbouwend moet zijn.
Kortom, over de probleemanalyse ben ik het graag volkomen met u eens. Maar nu
de oplossingsrichting! Blijkbaar verkeert u voorts in de veronderstelling dat
mijn voorstel “is gericht op een verbetering van het gegevensgebruik als
zodanig,” dus als een volkomen geïsoleerde bijdrage. Hoe komt u daarbij? Wat ik
aanreik is, nogmaals, een oriëntatie waardoor eindelijk stelselmatig verband
geldt. Dus, wederom volkomen terecht stelt u als uw opgave dat “uw grootste
probleem [hem zit] in het feit dat [u] met [uw] huidige ICT-complex niet meer
[kunt] voldoen aan de wens van de politiek en [uw] eigen organisatie om snel en
tegen aanvaardbare kosten te reageren op de wensen die zij hebben.” Maar
begrijpt u dan niet, dat u in essentie kampt met wat ik aanduid als
betekenisvariëteit die desondanks onder één noemer (lees ook: stelsel) moet
functioneren?
Wat u schetst als “een drietrapsraket,” suggereert weliswaar beheersing door de
vermelding van trapsgewijze indeling. Maar gaat het werkelijk om trappen in die
zin? Het is en blijft onduidelijk, om uw beeldspraak te volgen, wàt die trappen
tot één raket verbindt. Dat vind ik juist gevaarlijke versimpeling. Als uw
diagnose stopt bij “een scala van oorzaken,” loopt u zònder verbindende
oriëntatie tot èn met noodzakelijke detaillering zelfs het risico van katalyse
van versnippering. De raket stijgt niet eens op, maar kantelt van de wal in de
sloot met de brokstukken overal verspreid. Ziet u het voor u? Gaat u dan
doormodderen? Natuurlijk moet u uw vraagstuk “op meerdere fronten […] te lijf”
gaan. Maar hoe staan, zoals de militaire beeldspraak het wil, dergelijke
fronten met elkaar in verbinding?
Tegen het einde van uw brief van 29 maart jl. schrijft u dat ik “het toch ook
met [u] eens [zal] zijn dat als in het gebruik van gegevens niet de kern van
[uw] problematiek ligt, [u] daar niet in eerste instantie en exclusief naar de
oplossing zoek[t].” Met die zin gooit u een heleboel op één hoop, zodat ik
onmogelijk verantwoord met ja òf nee kan antwoorden.
Ja, ik ben het er uiteraard mee eens dat er voor het complexe vraagstuk van de
Belastingdienst beslist geen exclusieve oplossing bestaat, met exclusief in de
zin van geïsoleerd. Ik wees er al op dat u met zo’n suggestie van mijn
opvatting, dus alsòf ik mij slechts op een afgezonderd onderdeel richt, er een
onjuiste, zelfs averechtse veronderstelling over doet.
Nee, ik ben het ermee òneens dat u “het gebruik van gegevens” zo ruwweg àfwijst
als “de kern van [uw] problematiek.” Wat ik vermoed, is dat u een overwegend
atomair gegevensbegrip hanteert, en dat waarschijnlijk ook nogeens impliciet.
Maar voordat er sprake van productief “gebruik” kan zijn, is er daarop
afgestemde betekenisordening nodig. U vraagt zich wellicht af, wat is dat nu
weer? U kunt zeggen, daar “manifesteert” het probleem zich helemaal niet, maar
juist elders “op meerdere fronten.” U heeft wederom volkomen gelijk wat die
verspreide manifestaties betreft. Maar probeert u het eens met mij eens te
zijn. Kunt u begrijpen dat een symptoom nog lang niet “de kern” behoeft te
zijn? Daar komt uiteraard de term symptoombestrijding ook vandaan, te weten
vruchteloze handelingen vanwege gebrekkige diagnose.
De kern is dat uw organisatie allerlei taken moet uitvoeren, dus met nogal wat
differentiatie, maar daarvoor nog onvoldoende toegerust blijkt. Wie ben ik dat
ik u daarop wijs? In informatiekundig opzicht kunt u echter wel iets opsteken.
Wat Nederland met zo’n Belastingdienst opbreekt, is wat ik nu net bedoel met
gebrek aan stelselmatige betekenisordening. En of u het trappen noemt, of niet,
maar een organisatorische trap, een trap met “standaardisering van de huidige
installed base" en/of een trap met “standaardisatie van bedrijfprocessen” leiden
allemaal nergens toe zònder verbindende grondslag voor feitelijke differentiatie,
respectievelijk variëteit in uitvoering. In uw geval behelst uitvoering altijd
overwegend informatievoorziening. Als ik het over stelselmatige
betekenisordening heb, bedoel ik dus dergelijke infrastructuur. U mag zeggen of
u infrastructuur wèl hetzelfde als een “kern” vindt. Dat is, nota bene,
infrastructuur voor zowel organisatorische inrichting (uw eerste trap), als
optimalisering van informatietechniek (uw tweede trap), als procesinrichting.
Let wel, standaardisatie op de schaal van de Belastingdienst kent géén absoluut
karakter. Het betreft een optimum, nota bene ook nogeens veranderlijk, van
noodzakelijke verschillen en overeenkomsten. Daarom verdient het de voorkeur om
voor betekenissen over ordening te spreken in plaats van over standaardisatie.
Het is precies die betekenisordening op stelselschaal die uw anderszins
gevarieerde trappen pas beheersbaar verbindt.
Ik geloof bij nader inzien niet dat wij langs elkaar heen praten. Ik meen u
maar al te goed te begrijpen. Omgekeerd heb ik echter nog steeds de indruk van
niet. Zo vermeldt u uw pogingen mij iets uit te leggen. Wat ik echter maar
blijf missen, is een strategie met zgn. passende variëteit. Zeg ook maar zo’n
focus dat de talloze relevante aspecten enzovoort, dus inderdaad van
organisatie tot en met proces, zo scherp mogelijk tot elkaar in opbouwend
verband plaatst en in onvermijdelijke veranderlijkheid ook houdt.
Maar goed, u denkt onverminderd er met “een goed doordachte mix van
marktoplossingen” voor de Belastingdienst wel uit te komen. Mag ik ook iets
herhalen? Dat is mijn overtuiging dat die “mix” tekort schiet. Vanuit een
voldoende rijk semantisch referentiekader lever ik u daarvoor ook onweerlegbaar
bewijs. Maar ja, als u dat kader niet erkent. Verwacht aub dan echter niet dat
ik uw “argumenten” met ondermeer evident informatiekundige strekking
“overtuigend genoeg” acht. Zoals een raket nooit kan opstijgen zonder
deugdelijk met zwaartekracht rekening te houden, gelden nu eenmaal onwrikbare
informatiekundige wetmatigheden voor de civiele schaal waarop de
Belastingdienst opereert. Met de toevoeging civiel hoop ik meteen te
verduidelijken waarom ik me er zo voor inzet. Want het is natuurlijk helemaal
niet alleen maar ùw Belastingdienst; die is van ons allemaal en daarom voel ook
ìk me ervoor verantwoordelijk. Of anders gezegd, misschien nog wat duidelijker,
als ù het daar verkeerd doet met informatievoorziening, heb ik er ook last van.
Daarom herhaal ik tenslotte graag dat u altijd welkom bent met de vraag naar
verdere toelichting op hoe het dan wèl kan lukken. Ik betreur het dat u
blijkbaar die daadwerkelijke mislukking nodig heeft voor voortschrijdend
inzicht (waarop ik dan maar hoop). Aan wat ik nog tijdig als solide argumenten
probeer te opperen, ontleende u tot dusver slechts foutieve aannames. Jammer
dat het zoveel extra tijd en geld kost. Jammer vooral ook, dat de
Belastingdienst niet zoveel eerder “snel en tegen aanvaardbare kosten [kan]
reageren op de wensen.”
De hartelijke toon in uw laatste brief heb ik wederom zeer op prijs gesteld. Ik
hoop dat u mijn erkentelijkheid ervoor als gunstige voorwaarde beschouwt om op
korte termijn toch maar eens met elkaar te praten over uw “grootste probleem.”
Zoals ik probeer aan te geven, het is beslist niet alleen ùw probleem.[4 april
2007, brief aan de directeur-generaal Belastingdienst, ministerie van
Financiën]
20.2
Inderdaad heeft verandering per periode slechts een beperkte omvang. Zodra
onderwerpen onderling afhankelijk zijn, … zijn ze nu eenmaal ònmogelijk
vèrgaand lòs te veranderen. Herhaal, wat strikt genomen àfhankelijk van elkaar
is, mag nooit gescheiden aangepakt zijn. Het veranderkundige idee annex middel
van een plateau is daarom dat samenhangende onderwerpen zoveel mogelijk
beheerst blijven. Vroege stappen, respectievelijk plateaus in het veranderingsproces
verschaffen inzicht in wat steeds de dááropvolgende optimale stappen zijn,
enzovoort. Naarmate een plateau zich hoger bevindt, zijn onderwerpen in hun
karakteristieke samenhang verder ontwikkeld met de resulterende voorzieningen
op navenant hoger (prestatie)niveau.
20.3
Autorisatie is de wèrkelijk complexe opgave, althans op de schaal van
maatschappelijk informatieverkeer. Want adequate autorisatie vergt eenduidig
ontwikkelde voorzieningen voor zowel informatiebeheer als werkstroom (en ook
nogeens in samenhang). Dat telt allemaal óók als stelselmatige
betekenisordening.
Autorisatie via zgn functierollen is te beperkt en grofmazig. Met
maatschappelijke reikwijdte is de ene organisatie met zulke (arbeids)functies
principieel onbruikbaar voor dimensionering van voorzieningen. Het gaat
algemeen om mensen of, nòg algemener, om actoren (lees ook: subjecten) in
situaties.
20.4
Externe oriëntatie bevordert de toekomstvaste kwaliteit van infrastructuur. Een
vergelijking helpt wellicht dat te verduidelijken. Voor het autoverkeer van
medewerkers legt een organisatie géén eigen wegenstelsel aan (of slechts bij
hoogste uitzondering een verbijzonderde aansluiting). Zij gebruiken voor hun
verplaatsingen dus ‘doorgaans’ de openbare weg. Dat heeft vanzelfsprekend
gevolgen voor beveiligingsmaatregelen.
Het is niet mogelijk om het gehele wegenstelsel af te schermen, zodat
daarbinnen geen verdere beveiliging per verplaatsing nodig zou zijn. Het moet
daarom zelfs andersom. Het openbare verkeersstelsel is inherent ònveilig, zodat
voor èlke verplaatsing maatregelen ter beveiliging nodig zijn. Indien
vertrouwen in die maatregelen gewettigd is, kan meteen infrastructuur in ruime
zin voor verplaatsingen benut worden.
Wat een enkele organisatie vaak als háár infrastructuur voor
informatievoorziening beschouwt, blijkt aldus slechts een onderdeel uit van wat
nodig is voor informatieverkeer. Dat verbijzonderde infrastructurele aandeel
neemt naar verwachting (verder) af.
20.5
Identiteitsbeheer gaat (veel) verder dan facilitering van persoonsauthenticatie
en daarvan afgeleid -autorisatie. In het algemeen vergen authentieke
(basis)registraties, dus met informatie over maatschappelijke sub- en objecten;
netzogoed identiteitstellingen.
Het verkeersparadigma toont dat centrale opslag simpelweg niet strookt met de
informatiemaatschappij. In veranderlijke ketens en netwerken zijn diverse, vaak
wisselende deelnemers betrokken bij processen. Gelet op bijbehorende
verantwoordelijkheden is informatie als regel zelfs verspreid opgeslagen. Wat telt
is de mogelijkheid tot samenhang, waarvoor eenduidige betekenisordening op
stelselschaal onontbeerlijk is: een plek voor elke informatie en elke
informatie op haar plek.
20.6
Juist het lòslaten van bepaalde aspecten en factoren bestrijdt risico’s, mits
daardoor schèrper herkenbare aspecten navenant stràkker beheerst gaan worden.
De resultante telt.
20.7
Als resultaat van nadere studie van het voorstel maken wij in eerste aanleg
aantekeningen. Nota bene, als aantekeningen hebben ze opzettelijk niet
de status van de gevraagde second opinion. In dit stadium bedoelen wij ze
informeel als aanzet voor overleg met de opsteller(s) van het voorstel. Hoewel
onze formulering van bedoelde aantekeningen steeds al zo stellig mogelijk is
als wijzèlf verantwoord achten, erkennen wij dat ongetwijfeld allerlei
wezenlijks ‘achter’ het voorstel steekt. Dat blijft niet-ingewijde lezers
(zoals wij) in dit stadium dus vooralsnog ònbekend. Voor zover dergelijke
impliciete aannames e.d. echter relevant zijn - maar wij er dus nog géén
rekening mee konden houden - zijn de aantekeningen gericht op het zonodig
bevorderen van extra verduidelijking.
Daarom beschouwen wij de second opinion ook primair als proces. Zeg maar,
wanneer wij het oorspronkelijke voorstel blijkbaar onvoldoende begrepen hebben,
bestaat enige kans dat de besluitvormers er vergelijkbare moeite mee hebben. Op
deze manier kunnen de aantekeningen helpen bij de (verdere) presentatie van het
voorstel. Omgekeerd verschaffen de aantekeningen aan de opsteller(s)
aanknopingspunten om discussie te starten over wat kennelijk ònze
veronderstellingen enzovoort zijn. Dat helpt dan weer om later zo duidelijk
mogelijk aan te geven waarin onze second opinion eventueel (nog) afwijkt van
het voorstel, al dan niet bewerkt tot een nieuwe versie, als first opinion.
Met - het proces van - de second opinion zijn wij beslist niet uit op een
onomstotelijk oordeel. Want dat bestáát niet, punt. Dit besef maakt op voorhand
een welles-nietes discussie zinloos. Het voorstel betreft beleid, zodat het
vooral gaat om (een) visie. De toekomst is aan de orde. Daaruit volgt nu
eenmaal onvermijdelijk dat onzekerheid bestaat over allerlei ontwikkelingen,
dus nòg sterker onzekerheid over hun toekomstige samenhang. Ofwel, de second
opinion is in zo’n geval niet gebaseerd op een simpelweg herhaalde berekening,
zo van, klopt het dat 4 de uitkomst is van 2 plus 2?
20.8
De regel is tot dusver, zeg maar, vast ofwel stationair werken. Daarop vormt
mobiel werken dan een uitzondering. Met beschikbare technologie is het
inmiddels echter nodeloos gecompliceerd èn wezenlijk minder toekomstvast om
voor mobiel werken vergaand apàrte voorzieningen te treffen. Een gevolg is,
nota bene, dat stationair/vast werken van de weeromstuit géén uitzondering
vormt. Nee, werken-op-een-vaste-plaats valt te beschouwen als een extreme
manier van mobiel werken, te weten met nihil mobiliteit.
Dit is iets ànders dan een woordspelletje. Het consequent ‘mobiele’
uitgangspunt leidt tot zo uniform mogelijke infrastructuur. Want, nogmaals,
gelijke voorzieningen dekken tevens stationair/vast werken in de zin van
eenvoudig(st) geval van mobiel werken.
Wie stationair werkt, doet óók dat dus met voorzieningen voor mobiel werken. Is
dat juist niet nodeloos kostbaar?
Allereerst moet duidelijk zijn dat ontwikkeling van informatie- en
communicatietechnologie zelfs mikt op mobiliteit als regel. Dat pakt gunstig
uit voor aanschaf- en beheerkosten. Zoveel duurder dan vaste spullen is het
niet meer, terwijl de tendens een verder afnemend (kosten)verschil is. In hoog
tempo komen zulke voorzieningen als gemeengoed (Engels: commodity) beschikbaar.
Ten tweede moet de eventueel resterende overhead voor de stationaire werker
afgezet worden tegenover extra kosten van gemengde ipv zo uniform mogelijke
infrastructuur. TCI (total cost of infrastructure) is sterk gebaat bij
standaardisatie/uniformering.
Ten derde vermijdt een mobile-ready infrastructuur dat alsnog aanvullende
maatregelen nodig zijn, wanneer een vaste werker al dan niet bij wijze van
‘uitzondering’ mobiel werkt. Daarvoor is de infrastructuur ‘gewoon’ klaar.
Heel praktisch correleert mobiel, respectievelijk plaatsonafhankelijk sterk met
persoonlijk.
De vrees voor gebruik van privé middelen voor mobiel werken is zeker
gerechtvaardigd door verhoogd gevaar van computervirussen e.d. Desondanks is
verbod contraproductief, ook weer mede gelet op verdere technologische
ontwikkeling. Sterker nog, in sommige omstandigheden is dergelijk gebruik
wenselijk of bestaat zelfs geen alternatief. Voorts maakt zulke openheid de infrastructuur
nogeens extra toekomstvast (dus per saldo ook goedkoper, enzovoort).
(Tevens) aansluiting van privé middelen stelt tenminste op scherp wat reële
informatiebeveiliging vergt.
De mógelijkheid van integraal privé gebruik borgt als het ware het functionele,
respectievelijk zakelijke gebruik. Nota bene, dat is slechts tegenstrijdig
vanuit het overgeleverde perspectief van fysieke beveiliging; afzondering
dwingt daar zekerheid af, aangezien - het zó ingericht kan zijn dat - de ene
optie geen ènkel alternatief biedt voor de andere optie.
Dat ligt wezenlijk anders met informatie- en communicatietechnologie. Enerzijds
kàn een voorziening voor privé gebruik tevens functionele/zakelijke informatie
bevatten. Dat gebeurt ‘vanzelf,’ wanneer het functionele alternatief (veel)
moeizamer werkt dan het persoonlijke. Anderzijds dreigt het gevaar van
vermenging van functionele informatie met persoonlijke. De simpele aanleiding
dáárvoor is dan het ontbreken van enig alternatief voor persoonlijk gebruik.
Voor optimaal beheersbaar mobiel c.q. plaatsonafhankelijk werken horen
persoonlijk èn functioneel/zakelijk informatiewerk allebei in één omvattend
kader. Het is precies dat algeméne kader dat vaagheid elimineert. Want daardoor
komt de verhouding tussen persoonlijk en functioneel/zakelijk gebruik
expliciet tot uitdrukking. Vervolgens is daardoor nauwkeurig aanwijsbaar wáár
eventueel (extra) maatregelen voor informatiebeveiliging noodzakelijk zijn.
Logisch komen daarvoor de overgangen van het ene naar het andere ‘soort’ gebruik
in aanmerking. Het om realistische waardering van menselijke gedragsvariëteit.
Daarop moeten voorzieningen passen, niet andersom. Steeds geldt een bepaald
perspectief, maar beslist niet langer impliciet uitsluitend dat van de
eventuele werkgever in kwestie.
Het beveiligingsniveau wordt juist verhoogd door een goede ondersteuning van
medewerkers van hun persoonlijke informatievoorziening. Dat is de beste (lees
ook: minst slechte) waarborg dat persoonlijke informatie niet vermengd wordt
met wat geldt als functionele en als zodanig vaak vertrouwelijke informatie.
Hierdoor zullen medewerkers niet in de verleiding komen om de regels te
overtreden. Op persoonlijke informatie zijn dan immers èxpliciet andere regels
volgens een duidelijk, realistisch beleid van toepassing.
Het Internet en mobiliteit zijn twee kanten van dezelfde ontwikkeling. Zo
ontstaat het besef van één wereldwijde informatieruimte. Dankzij wat in wezen
een mobiele aansluitvoorziening is, kan een gebruiker zich vanaf een
willekeurige locatie melden voor toegang tot de ene informatieruimte. Het
verkrijgen van (een) entree houdt echter geenszins in dat die gebruiker meteen
maar àlle informatie in die ruimte kan benutten. Zo wenst iedereen het gebruik
van bepáálde informatie in zekere mate te beheersen.
Voor de mogelijkheden tot zulke beheersing helpt een algemeen onderscheid naar,
zeg maar, aansluitvoorzieningen. Stel dat de gebruiker (ook) medewerker van een
organisatie is. Enerzijds kan de gebruiker dan voor aansluiting een voorziening
gebruiken waarvan de gebruiksmogelijkheden in kritieke zin door zijn werkgever
vastgelegd zijn. Anderzijds gaat het om voorzieningen waarop die werkgever geen
invloed uitoefent. Zo valt de totale informatieruimte qua aansluitmogelijkheid
grofweg uiteen in twee aansluitdomeinen, één onder beheer van de werkgever in
kwestie en een ànder dat buiten het beheer door die werkgever valt. Vanuit het
eenzijdig perspectief van de werkgever of, algemeen gezegd, een organisatie
liggen de termen intern en extern aansluitdomein voor de hand; die zijn
toelaatbaar, mits het daarvoor gehanteerde perspectief apart bewust blijft.
Een andere manier om de totale informatieruimte in te delen betreft
verantwoordelijkheid voor behéér van daadwerkelijke informatie. Inderdaad kent
beheer talloze aspecten, maar voor de algemene schets blijven ze hier
gemakshalve samengevat onder die ene noemer.
Vaak gaat het er (nog) om wat de werkgever voor mobiel werken regelt. Daarom
ligt het (nog) voor de hand om daar met de indeling te beginnen. Dan blijkt de
gebruiker aansluiting verkregen te hebben als functionaris/medewerker. Daar
hoort in de totale informatieruimte een deelverzameling informatie bij waarvoor
zij/hij dienovereenkomstige functionele verantwoordelijkheid draagt (voor
strikte vertrouwelijkheid ervan, of juist openbaarmaking, enzovoort).
Een functionaris bij de werkgever is altijd ook een persoon. Zo kent zij/hij
persoonlijke verantwoordelijkheid voor een andere deelverzameling in de
informatieruimte.
Géén verantwoordelijkheid voor informatiekwaliteit in welk opzicht dan ook
draagt de gebruiker noch als functionaris, noch als privé persoon voor de
informatie die voor haar/hem publiek beschikbaar is. Daar heeft zij/hij wèl
toegang toe, vandaar publiek, maar dat kàn principieel ook anoniem.
Tenslotte is er het - allergrootste - gedeelte van de totale informatieruimte
dat òntoegankelijk bedoeld is - of dat lukt is weer iets anders - voor de
gebruiker als functionaris en/of privé persoon. Dergelijke òntoegankelijkheid
is natuurlijk het gevolg van restrictieve maatregelen die àndere
functionarissen/personen handhaven ter effectuering van hùn respectievelijke
verantwoordelijkheden voor informatiebeheer.
Zo blijkt de gehele informatieruimte samengesteld door betrekkelijk
kleinschalige deelverzamelingen ad functionaris en ad persoon met voorts een
grote publieke informatie(deel)verzameling (lees vooral: ww web).
20.9
Borging van veilig informatieverkeer met integraal bereik is complex: zgn
vitale infrastructuur. Daarom is een dekkend hoofdschema ofwel structuurmodel
voor sturing van informatiebeveiliging praktisch ònmisbaar. Zo’n principieel
overzicht ondersteunt in- en externe communicatie, leidt systematisch(er) tot
afwegingen en concrete inrichtingskeuzes, suggereert sterker beheersbare
veranderstappen enzovoort. Het schema/stuurmodel moet aansluiting bieden,
respectievelijk duiden op classificatie(s) volgens geldige wet- en regelgeving
voor alsmede (verder) relevante theorie over informatiebeveiliging.
Voor zo’n model doet Martijn Houtman alvast enige concrete suggesties. Het
betreft aan weerszijden van de ‘lijn’ formeel onderscheid tussen
1. mens, respectievelijk zijn
2. machine.
Die machine moet zonodig nader verbijzonderd zijn volgens
2.a. apparatuur en
2.b. programmatuur.
Verder telt expliciet het gebruikte
3. authenticatiemiddel.
Tenslotte is
4. de gebruikslocatie
een relevante factor.
De combinatie van zulke factoren bepaalt het beveiligingsniveau in kwestie en
aldus de toegestane modaliteit van informatiebeheer (lees ook: wàt mag, resp.
moet de gebruiker er al dan niet mee?).
20.10
Wat mij gunstig opviel, maar wellicht betrof het een misleidende projectie
vanuit mijn eigen idee, niets meer, was dat het primaat voor standaardisatie
niet meer uitsluitend ten dienste van de overheidsinformatievoorziening werd
verklaard. Er leek zowaar enige notie van wat ik informatieverkeer in het
publiek domein noem, infrastructuur dus op dienovereenkomstig maatschappelijke
schaal. Dat je die schaal radicaal moet kiezen (en dan zit het 'automatisch'
ook wel goed voor een overheidsinstelling als één van vele deelnemers aan dat
verkeer, niets meer of minder), kwam ook daar echter nog niet op.
20.11
Het lijkt me verstandig om van meet aan af ruimer te handelen dan - onder de
noemer van - onderzoek. Want relatieve betekenisvariëteit is inherent, ofwel
principieel ònmogelijk te ontbinden in absoluut geldige basisfactoren. Maar dat
is een moeilijk inzicht, zodat op korte termijn consensus stellig onbereikbaar
is. Daarvoor moeten ze begrijpen dat verschil de grondslag biedt voor
overeenkomst. Of dat ooit lukt …
Daarom suggereer ik om ook zoiets als een actiespoor te trekken. Want bepaalde
acties zijn in elk geval nooit verkeerd is om ze te ondernemen. Zodra daarover
in een zo vroeg mogelijk stadium - genoeg - overeenstemming bestaat, ga je er
concreet voor aan de slag en merkt de opdrachtgever dat er tenminste iets
gebeurt. Die zou immers vanwege de moeilijkheidsgraad afhaken als je slechts
‘onderzoek’ doet. Het is de kunst om ook omgekeerd vanuit de praktijk dat
onderzoekspoor zo onder druk te zetten, dat er steeds zulke actievoorstellen
uitkomen. Wat heb je er anders aan?
20.12
Via die vragen stuit je onherroepelijk steeds maar weer op wezenlijke
variëteit. Betekenis valt onmogelijk enkelvoudig (lees ook: impliciet) te standaardiseren
op de relevante schaal van informatieverkeer. Dus, welke nadere maatregelen
zijn nodig om vanuit meervoudigheid dergelijke eenduidigheid wèl
gevestigd/geborgd te krijgen? Mijn voorstel, metapatroon, luidt dat 'iets' pas
in combinatie met expliciete context en tijd de vereiste eenduidigheid
verkrijgt.
20.13
Inderdaad, het besef van variëteit groeit her en der. Voorlopig blijft het bij
verspreide noties. De opgave is, herstel, vind ik, zoiets als overkoepelende
operationalisering van het contextbegrip. Want pas met zulke algemene
geldigheid is het ... standaardisatie. De paradox verdwijnt door bijvoorbeeld
samenhangende beschouwingniveaus. De standaardisatie (zeg ook maar
eenduidigheid op het ene niveau) tot een bepaalde variabele resp. functie leidt
tot de mogelijkheid van beheersbare differentiatie van waarden/betekenissen
(dus variëteit op het andere niveau). Door het onderscheid tussen enerzijds
variabele, anderzijds waarden (van die variabele) is er geen sprake van
tegenstrijdigheid, maar van een methode of systeem.
20.14
Hebben wij het zo beroerd uitgelegd? Want het tegendeel geldt zelfs. Wij
bepleiten juist een algeméén bruikbare infrastructuur voor informatieverkeer.
Daarmee kent (ook) de overheid nu eenmaal onvervreemdbare bemoeienis. Dus, ja,
ik vind dat je gelijk hebt met jouw indruk dat ze met dat herhaalde misverstand
ruimte proberen te houden voor autonomie, ofwel zonder afstemming doorgaan met
vermeend bedrijfseigen informatievoorziening. Dat valt vol te houden zolang hun
leidinggevende functionarissen evenmin begrijpen dat informatieve
infrastructuur onontkoombaar is.
20.15
Wat is de aanname over objectgedrag? Is dat gedrag uniform gedacht voor wat
telt als de, zeg maar, gedragruimte? Voor een beetje ruimte, veel succes ermee!
Zo nee, en dat is natuurlijk gauw realistisch, wat is de methode voor
eenduidige modellering van gedragverbijzondering? Met diverse objectrollen kan
je alweer een eindje verder komen, maar wàt bepaalt precies wèlke rol relevant
is? Ik zie niet hoe je om situaties/contexten heen kunt (veranderlijkheid zelfs
daargelaten). Vanuit de ene organisatie kan je overigens prima een start maken.
Je moet consequent alle informatie die feitelijk zijn oorsprong elders heeft,
respectievelijk kan krijgen, als zodanig etiketteren.
20.16
Voor materiële roerende en onroerende goederen zijn eigendomsverhoudingen
wettelijk ooit redelijk dekkend gevestigd. In het immateriële vlak bestaat
weliswaar allang zoiets als de intellectuele eigendom, maar wat bijvoorbeeld
als persoonlijkheidsrecht geldt als aspect van het auteursrecht blijkt helaas
niet toereikend voor verkeer in de, ruwweg aangeduid, informatiemaatschappij.
Mijn idee is dat we moeten helpen om allereerst die noodzakelijke heroverweging
van immateriële eigendomsverhoudingen anders geëtiketteerd te krijgen. Anders
blijft er niets aan gebeuren. Want vooralsnog vat bijna iedereen zo'n operatie
van vernieuwing van rechtsbeginselen op als theoretisch, waarbij concrete
resultaten op afzienbare termijn onhaalbaar zijn. Maar dat klopt gewoon niet!
Als er iets is, dat een oplossing onbereikbaar houdt, is dat het doormodderen
op de huidige manier. Het is daarentegen juist uiterst praktisch om gevolgen te
verbinden aan veranderde voorwaarden. Die deels nieuwe voorwaarden vormen een
voldongen feit, punt. Wie daar geen gevolgen aan verbindt, houdt z'n kop in het
zand.
20.17
De aanduiding infrastructuur moet een aansporing vormen om zoveel mogelijk
kant-en-klare, liefst gestandaardiseerde middelen te benutten voor de
geïntegreerde aspecten vanaf basale signaaloverdracht tot en met als authentiek
gewaarmerkte betekenissen van informatie.
20.18
De onderwerpkeuze van A.M.T. Ali Eldin met Private
Information Sharing under Uncertainty (proefschrift, TU Delft, 2006) vind
ik erg sterk en in de gauwigheid herken ik allemaal relevante accenten.
Tegelijk zie ik wezenlijk verschil met mijn insteek. Met metapatroon en
helemaal met de zgn semiotische enneade ontwierp ik een algemeen
informatiekundig begrippenkader annex modelleerbenadering. Daarmee bedoel ik
dat je zo'n kader ondermeer kunt toepassen voor dat onderwerp, privacy dus.
Vanuit dat andere begin kom je naar mijn idee ook ergens anders uit. Mij valt
in elk geval meteen op dat het volgens een ruim(er) kader gaat om autorisatie.
Dan is de algemenere opzet het betere ontwerp ...
Voorts meen ik dat 'we' voor ‘onze’ maatschappelijke ontwikkeling de privacy
inmiddels op valse leest geschoeid hebben. Dat raakt manifest doordat alom
informatieverzamelingen met elkaar ‘verbindbaar’ zijn. Wat privacy betreft,
lijkt instemming (user consent; maar, nota bene, wie is dan feitelijk de
gebruiker?) het hoogst haalbare. Mijn idee is dat er een vernieuwd
rechtsstelsel nodig is met tevens zo eenduidig mogelijk geregeld
informatie-eigendom. Zie iDNA Manifest
voor een aanzet. Momenteel staat eigenaar niet of nauwelijks wettelijk erkend en
draait het daadwerkelijk om de beheerder, of houder, van een
informatieverzameling. Dus niet om het 'onderwerp' vàn de informatie in
kwestie, zeg maar de persoon ik kwestie. Zolang 'we' voor inrichting van
informatievoorziening dergelijke personen feitelijk secundair behandelen,
ontbreekt deugdelijk fundament voor maatschappelijk informatieverkeer. Dat is
trouwens allerminst een verwijt aan Ali Eldin. Hij schreef een informatiekundig
proefschrift, geen traktaat over politieke filosofie. Zulke filosofie hebben we
praktisch echter hard nodig voor evenwicht in èn door informatieverkeer.
20.19
Er staat weliswaar een positie geschetst, maar primair de overheidspositie. Dat
zie ik graag gewijzigd ten gunste van een evenwichtige kijk op de zgn
informatiemaatschappij. Mijn onderbouwing? De eenzijdige benadering vanuit de
overheidspositie ondermijnt de vertrouwensrelatie. Onder de noemer van
vertrouwen bestaat zelfs extra risico, omdat veel overheidsgedrag (feitelijk
wantrouwen) in tegenstelling staat tot overheidsuitspraken (vertrouwen).
Burgers (en bedrijven) nemen dat terecht niet serieus, respectievelijk
onttrekken zich waar mogelijk aan relatie met overheid. Dat gebeurt uiteraard
ook zonder digitalisering van interacties, maar de verhouding moet niet nòg
schever uitpakken. Ook die positionering suggereert echter valselijk dat dè
overheid het volledige beschikkingsrecht heeft over persoonsinformatie en, wie
weet, zèlfs de persoon in kwestie annex burger daarin een beetje wil laten
delen. Dat moet dus precies andersom.
20.20
De eenzijdige redenering en vervolgens inrichting plus uitvoering vanuit ‘de
overheid’ is voor volwassen burgers (en ook: bedrijven) veel te beperkt. Hun
relevante kader is de gehele samenleving. Want in de samenleving kent een
burger allerlei relaties, waarvan doorgaans slechts een fractie met
overheidsinstellingen.
Voor relaties van-burger-met-overheid telt wederzijds vertrouwen echter op een
karakteristieke manier. Negatief gesteld, zodra de burger geen
(rechts)gelijkheid ervaart, dreigt ondermijning van solidariteit. De
geloofwaardigheid van overheid als instrument voor herverdeling staat op het
spel. En sommige overheidsrelaties scheppen voor een burger op hun beurt
voorwaarden voor àndere relaties, dus vooral èlders. Bijvoorbeeld met gewaarborgde
identiteitstelling biedt de overheid - een aspect van - infrastructuur voor
algemeen maatschappelijk informatieverkeer.
Ontkenning van zulke algeméne maatschappelijke dynamiek bedreigt juist het
burgervertrouwen in overheid. Dat gebeurt thans bijvoorbeeld door vernauwing
tot elektronische overheid. Nogmaals, informatieverkeer van een burger met
overheidinstellingen betreft slechts een klein aandeel van zijn al dan niet
elektronisch gefaciliteerde interacties. Inzet van digitale informatie- en
communicatietechnologie vergroot, of op z’n minst wijzigt voor een burger
nogeens zijn relatiebereik. De overheid wekt daarom zelfs extra wàntrouwen van
de burger door slechts haarzelf als voorkeursmaat/-schaal voor
informatieverkeer te veronderstellen.
De burger neemt de overheid graag serieus. Dergelijk vertrouwen krijgt de
overheid pas, terecht, zodra zij de burger serieus neemt. Dat lukt met de
opvatting dat juist de zgn informatiemaatschappij een samenleving door en voor
burgers is. Daaraan levert de overheid onverminderd karakteristieke bijdragen,
in haar geval uiteenlopend van zo toegankelijk mogelijke
overheidsdienstverlening (lees feitelijk: plichtbetrachting) via digitale
identiteitstelling tot en met aanpassingen van het rechtsstelsel.
Als praktisch obstakel, met nadruk op praktisch, voor verdere ontwikkeling van
de burgerlijke informatiemaatschappij verschijnt thans naar mijn, toegegeven,
lekenovertuiging inderdaad de overgeleverde rechtsorde. De vraag is gewettigd,
of die orde ook modern informatieverkeer structureel genoeg erkent. Zo vind ik
mede door de veranderde omstandigheden van informatie- en
communicatietechnologie het begrip persoonsinformatie nodig aan principiële
heroverweging toe. Zoals ooit voor fysieke goederen gebeurde, moet ook voor informatie
in ruimst denkbare zin het eigendom zo eenduidig mogelijk toewijsbaar zijn.
Afgezien van de intellectuele eigendom zijn vooralsnog slechts houder,
respectievelijk beheerder erkende rollen als het om informatieverzamelingen
gaat. Evenwichtig eigenaarschap is echter praktisch onmisbaar in een
burgerlijke visie op de informatiemaatschappij.
Zolang de overheid haar burgers niet serieus genoeg neemt, is ondermeer de
vraag naar vertrouwen van burgers in hun overheid praktisch meteen zinloos.
20.21
Door het gebied van de kunstmatige intelligentie lopen diverse stromingen.
Daartoe behoren symbolisme en connectionisme. Volgens mij kunnen we een -
verdere - stap op weg naar synthese schetsen. Grofweg zie ik dat als volgt. Oh
ja, wie weet kom ik hier met een voorstel dat iemand anders allang uitwerkte.
Ik meen echter van niet.
Een aanname luidt dat er diverse soorten oorzaaktypen zijn. Die multiple
axiomatization (waarover ik ook een opstel schreef) ontleen ik aan Schopenhauer
en later kwam ik een dergelijke indeling tegen in het werk van Nicolai
Hartmann. Dus, referenties genoeg.
Vanuit elk type kan een gesloten, (redelijk) consistent wereldbeeld geschetst
worden. Het kenprobleem is dan natuurlijk de overgang. Van een, zeg maar, lager
naar een hoger type heet dat tegenwoordig emergent. Omgekeerd is er sprake van
reductie.
De aanname laat voorts veronderstellen dat symbolisme een wereldbeeld
vertegenwoordigt volgens het oorzaaktype 'teken,' terwijl connectionisme
overeenstemt met oorzaaktype 'impuls.' Hun afwijkende oorzaaktypen
verduidelijken dat het ònverenigbare theorieën betreft. Pogingen tot
vergelijking zijn daarom zinloos. Daarentegen moet de vraag luiden hoe ze
eventueel op elkaar aansluiten.
Mijn idee is dat de aanzet voor zulke aansluiting moet komen vanaf het
oorzaaktype dat de ruimste variëteit kent. Volgens mij is dat 'teken.'
Metapatroon (met enneadische semiotiek als grondslag) faciliteert ontleding tot
radicale eenduidigheid van betekenis. Het informatiemodel 'bestaat' uit een
netwerk van enkelvoudige knooppunten. Het is - opnieuw, volgens mij - precies
die ontleding vanuit tekens waar de overgang tot impulsen zonder verlies kan
gebeuren. Nota bene, dat lukt zgn particulier, dus zònder verdichting door
statistiek (met dienovereenkomstig variëteitverlies). Een knooppunt à la
tekenbenadering correspondeert, nogmaals, precies dáár één-op-één met een
knooppunt à la impulsbenadering.
De voorwaarde is aan de tekenkant een rijkere modelleermethode. Metapatroon,
dus. Voor het ontwerp ervan was ik natuurlijk geïnspireerd door de veranderende
mogelijkheden en beperkingen van, zeg maar, impulstechnologie (lees ook:
informatie- en communicatietechnologie). Het blijft dus de vraag of het ei er
eerder was dan de kip, of andersom, maar goed.
Wat ik graag benadruk als nieuw aspect van informatiemodellering volgens
metapatroon, is dat één bepaald knooppunt gevarieerde bijdragen kan leveren. In
termen van cognitie:
1. is precies dat ene punt een focus, of
2. constitueert het mede een motief (wat voor het knooppunt in kwestie
afhankelijk gebeurt van een ànder knooppunt dat functioneert als focus), of
3. constitueert het mede een concept (wat voor het knooppunt in kwestie
afhankelijk gebeurt van een ànder knooppunt dat functioneert als focus).
Aan de impulskant komt het er inderdaad keurig connectionistisch op neer dat
betekenis niet simpelweg correspondeert met enig apàrt knooppunt. Inderdaad is
betekenis vanuit enig (knoop)punt plus, zeg maar, oriëntatie - die bepaalt wat
in motief, respectievelijk concept gaat resulteren - de waarde van een
netwerkfunctie. Ik benadruk echter een èxtra orde van variabiliteit.
De nadere synthese behelst dat we langer de herkenbare correspondentie tussen
de verklaringsniveaus volhouden. Dat komt natuurlijk de algemeen houdbare
relevantie van wat we ‘ impulsief’ nader uitwerken, dwz volgens het zgn lagere
oorzaaktype, sterk ten goede (terwijl we netzo rigoureus zijn, maar dus wel
langs een àndere weg, met ànder resultaat; maar daar gaat het juist om!).
Voor kunstmatige intelligente komt het er volgens mij heel praktisch in
omgekeerde richting op neer dat uitgaande van een netwerkconfiguratie bepaald
gedrag ontstaat (waartoe dus tevens gedrag behoort dat aanpassing van dat
netwerk betreft .). Mijn idee is dat het activeren van een knooppunt volgens een
bepaalde oriëntatie (situatie) het bijbehorende motief oplevert, dat leidt tot
het bijbehorend concept. Dat concept staat op zijn beurt voor gedrag.
Als bijvangst kunnen we het bdi-schema nauwkeuriger plaatsen. Allereerst blijkt
dat b(elief), d(esire) en i(ntention) allemaal moeten passen in het
overkoepelend netwerk. Vervolgens blijkt dat ze relatief ten opzichte van
elkaar zijn (en elkaar zelfs deels overlappen), wat overigens tevens geldt voor
wat volgens dat schema voor plan doorgaat.
Via de nieuwe benadering aan de tekenkant ontstaat zicht op - de noodzaak,
mogelijkheid van - nieuwe formalisering aan de impulskant. Ook daar dient zich
m.i. een ander paradigma aan.
20.22
We kunnen steeds aparte disciplines laten voor wat ze zijn, maar het enige dat
er op die manier natuurlijk gebeurt, is hoogstens vernauwing, dus zeker geen
wisselwerking met nieuwe kans op verdieping enzovoort van dien. Ja, ik heb wel
een idee van een voorzet voor nadere wiskundige formalisering. Daarvoor wil ik
een andere betekenis van connectionisme met bijbehorend (neuraal) netwerkmodel
verkennen, dus eentje waardoor relevante disciplines weer wat beter over en
weer vertaalbaar raken. Voor kunstmatige intelligentie vind ik het beslist een
reële eis, dat de kunstmatigheid zoveel mogelijk relatie houdt met de
intelligentie (wat dat ook is) waarvan het blijkbaar de simulatie is.
20.23
Ook voor die uitspraak telt (weer) taal enzovoort. Die, zeg maar, stapeling van
niveaus blijft volgens mij strikt talig. Dus de werkelijke werkelijkheid stapelt
niet dienovereenkomstig mee; die blijft enkellagig.
20.24
Wie geen probleem heeft, lost niets op.
20.25
Een lentemorgen, heerlijk weer en voor mijn voordracht kwam ik dus langs de
Vliet op de fiets aan bij het gebouwencomplex van het Leids Universitair
Medisch Centrum. Voor het hoofdgebouw stapte ik af om de weg naar het juiste
bijgebouw te vragen. Daar stonden pakweg zes politieauto's geparkeerd. Ook een
wachthuisje, zo'n minicontainer op stelten. Overal dranghekken. Omdat er toch
net een agent uit het wachthuisje stapte, vroeg ik of er weer een lid van het
koninklijk huis verwacht werd. Dat was immers de reden geweest, in mijn ogen
absurd, voor vergelijkbare politie-inzet toen ik daar de vorige keer moest
zijn. "Nee," antwoordde de agent, "er is een bijzondere gast,
maar meer kan ik er niet over zeggen." In de ochtendzon zaten veel mensen
op de bankjes vóór de hoofdingang. Terwijl de agent maakte dat hij wegkwam,
verklaarde de mevrouw het dichtst bij mij luid "Holleeder." Zij liet
er haar beklag over geldverspilling op volgen, dat ik met instemming aanhoorde.
Ook de agent moet haar nog gehoord hebben, maar hij keek niet om. Tussendoor
merkte de mevrouw een bank verderop op dat "het al twee weken in de krant
staat." Zo hielp iedereen op het voorplein mij vriendelijk van mijn
onwetendheid af. Inderdaad had ik na de schorsing van de rechtszaak niet meer
opgelet waar de verdachte was opgenomen.
De moraal is dat de chef van die agent geen idee heeft wat hij hem eigenlijk
opdroeg.
20.26
Elektronische overheid is niets meer of minder dan een principieel aandeel in
maatschappelijke infrastructuur. Zo bekeken, hebben 'we' natuurlijk allang een
infrastructuur voor informatieverkeer in het publiek domein. Die infrastructuur
is, met andere woorden, aan veranderingen onderhevig. Is nooit af. We kunnen er
evenmin helemaal nieuw aan beginnen.
Voor een bepaalde aanpassing, modernisering, of hoe je het noemen wilt, doen
'we' dat inderdaad in projectvorm. Maar het, zeg maar, óverzicht berust niet
bij zo'n enkel project. Dat geldt evenmin voor een programma, opgevat als
verzameling van projecten. Ook nog veel te beperkt.
De noemer van infrastructuur betekent een duurzame oriëntatie. Ontwerp,
ontwikkeling en beheer van infrastructuur -zeker zodra die infrastructuur
inderdaad met maatschappelijk bereik functioneert - liggen dan niet in één
hand, maar zijn verspreid over (ook) een stelsel actoren. Opdrachtgeverschap is
hun samenspel. Dat werkt (beter) met een alom erkende spelleider, of
coördinator.
Voor alle duidelijkheid kunnen ver- en geboden wettelijke vorm krijgen, zodat
de ruimte voor het samenspel van ontwerp tot en met (gebruiks)gedrag wat
vast(er) ligt. Juist zulke wet- en regelgeving is infrastructuur (die dus
eveneens veranderlijk opgevat moet zijn).
20.27
Die archetype-methode voor Open Electronic
Health Record spookte verder door mijn hoofd, want vooral in relatie tot
standaardisatie ervaar ik, zachtjes uitgedrukt, wat tegenstrijdigheid.
Inmiddels ben ik, geloof ik, de oorzaken daarvan wel op het spoor. Wat de
archetype-methode als standaard hoogstens biedt is uniformering van
uitdrukkingsvorm. Dat valt m.i. aardig te vergelijken met XBRL (zie
bijvoorbeeld http://nl.wikipedia.org/wiki/XBRL).
Zeker, daar ligt een belangrijk onderwerp voor standaardisering, maar de
pretentie dat het om ook maar iets anders gaat dan zo'n vorm, is natuurlijk
misleidend en dus gevaarlijk.
(Ook) de bedenker van de archetype-methode heeft naar mijn idee reële
betekenisdifferentiatie niet (voldoende) geproblematiseerd. Die aanname
verklaart kortweg wat ik als overdreven, zelfs onhaalbare claims opvat uit
vroege publicaties zoals Thomas Beale’s artikel Archetypes:
Constraint-based Domain Models for Future-proof Information Systems (2000).
Over het zoveelste misplaatste gebruik van het modewoord ‘open’ heb ik niet
eens. Zo begreep ik totaal niet hoe archetypes als zodanig semantische
interoperabiliteit zouden waarborgen. Nu begrijp ik dankzij wat nadere
oriëntatie tenminste dat juist de bedenker dat communicatievraagstuk niet
begreep.
In, zeg maar, de archetype-gemeenschap daagt gelukkig het begrip dat
technische flexibiliteit (die inderdaad door de zgn 2-lagen sterk kan toenemen;
prima plan, maar natuurlijk ook allang niets nieuws; zo doet mijn
r&d-bedrijf Information Dynamics sinds jaar en dag niet anders) niet
automatisch correspondeert met passende variëteit voor semantiek. Vanuit zulke
groeiende realiteitszin komt in een recente publicatie nadrukkelijk zgn
knowledge governance aan de orde: zie Towards
Semantic Interoperability for Electronic Health Records: Domain Knowledge
Governance for openEHR Archetypes (2007) door Sebastian Garde e.a.
Blijkbaar moet je over betekenis afspraken maken ..., ja, dat wisten we ook al.
Het blijft daar echter nog beperkt tot domain knowledge governance.
In de archetype-gemeenschap lijkt dus het inzicht nog niet doorgebroken dat
semantische variëteit met een ruimer bereik dan een enkele specialisme (lees
ook; domein) vraagt om een expliciet rijkere ontologie dan die als - nogal
impliciete - aanname gehanteerd blijft. Die handhaving blijkt (mij) ondermeer
uit de beperking tot domeinspecifieke betekenissen (wat je ook bij XBRL kunt
herkennen; zoals het wikipedia-lemma o.a. stelt, "Aangezien elke
industrietak en elke jurisdictie haar eigen specifieke kenmerken heeft,
..."). Maar ja, over betekenis gesproken, wat is (nog) een domein? En hoe
hangen ze dan samen?
Tussendoor merk ik op dat mijn grove indeling van soorten semantiek volgens a.
sekte, b. domein en c. open samenleving reuze praktisch blijkt.
Nou ja, tijdens die bijeenkomst hebben allerlei mensen stellig langs elkaar
gepraat, mijzelf inbegrepen. Ik meende dat ik via mijn voordracht aandacht kon
vragen voor de noodzaak van een rijker paradigma om semantische variëteit
eenduidig te concipiëren. Dat stond ook zo op de agenda. Enkele deelnemers
behielden echter een andere oriëntatie, zoals pas tijdens het verloop bleek. Ik
vermoed althans dat zij feitelijk slechts probeerden te toetsen wat
het verschil met de archetype-methode is (zoals zij ermee bezig zijn). Dat
verschil zie je echter nooit, zolang je niet van ontologisch kader wisselt. Wat
rest is 1. onbegrip over het nieuwe voorstel en, daardoor, 2. bevestiging
om vooral op de ingeslagen weg door te gaan (die helaas onherroepelijk doodloopt;
nogmaals, dat herken je pas, mits je er anders naar kunt kijken).
20.28
Het werkelijke vraagstuk blijkt nog altijd onaangesproken, alle terechte
verontwaardiging ten spijt. Want over betekenisdifferentiatie als
middel/voorwaarde voor gedrags-, of zoals jij het noemt,
handelingsdifferentiatie gaat het inderdaad helemaal niet.
20.29
Inmiddels heb ik wat verder gebladerd in wat publicaties over connectionisme,
maar nergens herken ik gedragsdifferentiatie als vertrekpunt, ... terwijl het
daar volgens mij dus enorm van zou opknappen.
20.30
Cultuurverandering, dat is steeds gemakkelijk gezegd. Gangbare
informatietechnologie is wel degelijk óók een struikelblok. De vraag is
natuurlijk of een bestuurder, manager enzovoort dat wenst te horen. Volgens mij
moeten we dat zodanig als verkoopargument een draai geven, dat hardnekkig
vasthouden aan gangbare, dus eilandtechnologie de simpele verklaring biedt voor
alle mislukkingen tot dusver. Willen ze daarmee doorgaan? Ze vragen toch
nadrukkelijk om innovatie! Dat is dus niet slechts culturele vernieuwing. Ja,
óók! Nota bene, in wisselwerking.
Ik kan dus je redenering volgen, uiteraard, als je beweert dat besèf van
noodzaak van technische vernieuwing weer … cultureel bepaald is. Indien je
meent dat de burgemeester er ook zo over denkt, is eigenlijk wat ik suggereer
dat je haar daaraan even moet helpen herinneren. Ik vermoed echter dat zij
behoort tot het koor van bestuurders die krachtdadige uitspraken - inderdaad,
een contradictio in terminis - willen doen. Ongehinderd door in- en
overzicht geven zij wel even de beslissende aanzet. Zo van, niet moeilijk
doen over techniek, die is allang beschikbaar. Kijk maar na, bestuurders en hun
hogere ambtenaren roepen van Manifestgroep - nogal stil daar, trouwens, de
laatste tijd - tot Kloosterhoeveclub enzovoort, enzovoort allemaal dat het
slechts een kwestie van uitvoering is. Onzin! Ja, netzoals voor cultuur geldt,
kan je natuurlijk van alles en nog wat onder uitvoering ordenen. Op die manier
is wezenlijke vernieuwing ook ... uitvoering. Leuk woordspelletje, maar gebeurt
er nog wat? Oh, praten is natuurlijk ook doen. En toch haalt Achilles de
schildpad in.
20.31
Oh, beweert onderzoeksbureau Gartner dat de ict-sector “helden” nodig heeft?!
Toen ik begin vorig jaar Gartner met metapatroon benaderde, gebeurde er niets,
... nou ja, behalve dan dat een contactpersoon beweerde dat zij wellicht iets
voor mijn bedrijf konden doen nádat ik betalend abonnee van hun dienstverlening
geworden was. Kortom, er zijn best helden, pioniers, of hoe je ze maar noemen
wilt, maar het is juist de Gartneriaanse middelmatigheid, of duidelijker,
ondermaatse zakelijkheid, waar ze niet doorheen raken. Althans, ik niet.
20.32
Met semantiek in de zin van reële gedragsdifferentiatie heeft het weinig tot
niets te maken. Tegen de achtergrond van de zgn semiotische enneade die ik
ontwierp, herken ik niet zozeer concept maps, maar veeleer signature maps. Ik
zou zeggen, dat is al een belangwekkende herpositionering die een ruimere
oriëntatie opent.
20.33
Aan de ene kant waardeer ik het natuurlijk zeer dat de hoogleraren
informatiekunde hun studenten, zoals jij, dus, contact met mij laten opnemen.
Aan de andere kant vind ik het jammer dat die hoogleraren zich blijkbaar nog
steeds niets aantrekken van wat ik als kader stel: informatieverkeer in het
publiek domein.
Retoriek van ecosysteem ten spijt, wat zij feitelijk (nog) aanbevelen is
toepassing van de traditionele bedrijfsmatige informatievoorziening op de
overheid. Even ervan afgezien dat die traditionele, geïsoleerde benadering
inmiddels ook voor bedrijfsleven achterhaald is, hun uitbreiding van
bedrijfsleven naar overheid is simplistisch.
Helaas vormen zij geen uitzondering. Jouw onderzoek betreft Nora, waarvan de opstellers het evenmin begrijpen. Ook
weer feitelijk mikt Nora (Nederlandse Overheid
Referentie Architectuur) op aparte overheidsinstellingen, in de kennelijke
veronderstelling dat op die manier keten- en netwerkvoorzieningen geborgd
kunnen worden. Het karakteristieke perspectief van infrastructuur blijft op die
manier juist buiten bereik. Lees ajb eens een artikel dat ik schreef over het
infrastructuurbegrip; zie Strategische
verschuiving door moment(um) van infrastructuur.
Als ik nu kijk naar de enquête die je me voorlegt, meen ik dat zomaar kruisjes
zetten zelfs misleidend werkt. Wanneer je toch met die vragen aan de slag wilt,
stel ik voor dat je ze in relatie tot overheid problematiseert.
Zo gaat de eerste vraag over klantbenadering. Voor overheidsbemoeienis is het
commerciële klantbegrip echter onzin. Wat is het daar dan wel? Als het daar
trouwens al iets zinvols betekent, wat ik dus ontken.
De tweede vraag betreft wetgeving. Nota bene, juist wetgeving is
infrastructuur! Daarvan afgeleid houdt nogal wat (verdere) overheidsbemoeienis
zgn toezicht en handhaving in. Ik vind een burger of een bedrijf dat object van
toezicht/handhaving is nu niet bepaald een klant. Met dergelijke terminologie
raakt de aanpak slechts verder verward.
Je kunt zelf de overige vragen van dergelijk commentaar proberen te voorzien.
Wanneer je zodoende een realistischer beeld kunt schetsen van overheid, kan je
vervolgens Nora erop naslaan of de inhoud ervan
hout snijdt. Zoals ik het zie, blijft de feitelijke strekking van Nora, dus opnieuw alle retoriek ten spijt, beperkt tot
interne informatievoorziening van een aparte overheidsinstelling. Ik geloof
niet dat dergelijke instellingen aandacht gaan schenken aan het zoveelste
vrijblijvende document met die strekking, zeker niet omdat zij - al dan niet
terecht - allang op een andere manier aan de gang waren. Nora kan toegevoegde waarde bieden, maar die toevoeging
kan slechts infrastructuur betreffen. Hoewel ik het een pleonasme vind,
wellicht helpt het als ik die aanduiding uitbreid tot maatschappelijke
infrastructuur.
Als je een realistisch beeld van de toepassing van Nora wilt krijgen, moet je er niet naar vragen bij de
opstellers, maar bij de beoogde doelgroep. Nee, niet vragen, maar scherp kijken
naar wat werkelijk gebeurt. Elk ministerie doet van oudsher ook met
informatievoorziening hoe dan ook waar het helemaal zelf zin in heeft.
Hetzelfde geldt voor de grotere gemeenten. En al helemaal voor de zgn
uitvoeringsorganisaties (zoals Belastingdienst, UWV, ...).
Inmiddels lijken groepen van middelgrote tot kleinere gemeenten samenwerking te
zoeken. Doen ze dat op basis van Nora? Want er
is, zachtjes uitgedrukt, gerede twijfel of dat waar is. Ikzelf geloof er niets
van. Natuurlijk zeggen ze van wel. Zo vermeldt het programma e-Gemeenten (Egem)
dat haar Handreiking strategie elektronische gemeente
"in lijn" is met Nora. Oh ja, hoe dan?
Nu kijkt er in de praktijk ook geen enkele gemeente serieus naar die Handreiking, zodat dergelijke documentatie er voor de
zoveelste keer niets toe doet.
Dit zou ik wèl zinvol onderzoek vinden. Neem de specificaties van zo'n
gemeentelijk samenwerkingsverband, bijvoorbeeld ANDEZ, en analyseer hoe die
specificaties zich tot Nora (en/of bedoelde
Handreiking) verhouden. Vervolgens kan je stagnatie, mislukkingen enzovoort
verklaren, niet omdat ze beschikbare documentatie niet gebruiken, maar omdat ze
het noodzakelijke infrastructuurparadigma voor onze informatiesamenleving nog
altijd niet hanteren.
Ik begrijp ook wel dat je je enquête niet kunt wegmikken. Maar hopelijk begrijp
je op jouw beurt dat ik invullen zinloos acht. Daarom besteedde ik zelfs extra
tijd om je een ander perspectief te schetsen. Daar heb je volgens mij na je
afstuderen beslist iets aan.
20.34
Met die bedrijfskundige invalshoek sla je voor wat infrastructuur voor
informatieverkeer moet opleveren dus niet een spijker helaas een beetje scheef,
maar zelfs compleet de plank mis. Wanneer jij dankzij je onderzoek tot dat
inzicht komt, heb jij je afstudeerdiploma verdiend. Beschouw mijn advies ajb
als aansporing om kritisch genoeg na te denken.
20.35
Semantiek, het klinkt even paradoxaal, is pragmatisch van aard. Daarom moet
vooral ook gedrag in de vergelijking opgenomen zijn.
De beperking tot domein is zwanger van aannames. Zeg dat een bepaald domein
overeenkomt met een bepaalde situatie. Lees voorlopig ook maar: een bepaalde
context.
De moeilijkheden ontstaan door de simplistische aannames, althans zo
interpreteer ik ze. Voor een ontwerp met zgn passende variëteit moeten de
aannames van meet af aan rijk genoeg zijn. Als je ergens vastloopt, moet je
vaak terug naar de aannames en ze verrijken.
Semiosis is per definitie subjectief. Mening is etymologisch verwant met
mijning. De uitdrukking 'subjectieve mening' is zelfs een pleonasme.
Daarom behoort subjectiviteit tot de aannames, als je tenminste passende
variëteit beoogt. Voorts is semiosis situationeel. Vandaar dat ik mijn
ontologisch ontwerp ook wel subjectief situationisme noem. Dat komt
schematisch, dwz tot het uiterste samengevat, tot uitdrukking in de semiotische
enneade. De ondertitel van mijn proefschrift Semiosis & Sign
Exchange luidt expliciet: design for a subjective situationism.
Taalgebruik is principieel metaforisch. Qua modellering vergt dat - de
mogelijkheid van - extra willekeurige relaties. De taalkundige De Saussure
sprak over taal als een structuur van waarden; daar ligt de oorsprong van wat
later structuralisme ging heten. Mijn toevoeging is dat de enneade als het ware
een metastructuur vestigt door die talige of tekenstructuur te laten
corresponderen met een (subjectieve) interpretatie- of begrippenstructuur,
respectievelijk een (situationele) gedragingenstructuur.
Keuzes, inderdaad, maar als je die zo wetenschappelijk mogelijk wilt maken moet
je ze redelijk kunnen verantwoorden. De opmerking over "enorme
complexiteit" lijkt me daarvoor niet genoeg. Het begrip semantiek moet
diepgravender geproblematiseerd zijn. Daarvoor kan je volgens mij die
semiotische enneade prima benutten. Doe ikzelf ook.
Ik besef dat ik met aannames kom aanzetten die jullie stellig (nog) vreemd
verschijnen. Ze kunnen echter prima helpen om uit de moeilijkheden te geraken
zoals jullie die zelf al min of meer aanwezen.
20.36
Zo lopen we tenminste tegen de moeilijkheden aan, waardoor we er ook
concreet wat aan kunnen proberen te doen.
20.37
Helaas merk ik niet dat je de oriëntatie zoals ik die opstelde in Informatieverkeer in publiek domein (Ictu, 2004) en
talloze andere publicaties op waarde schat. Jammer, vind ik, want daardoor mis
je nogal wat. Kortom, ik herken een mooie aanleiding voor jou om je
inhoudelijke blik te verbreden. Vat dit ajb niet op als verwijt. Ik neem aan
dat je niet eerder in aanraking kwam met informatiekundige vraagstukken op de
schaal van heuse infrastructuur voor maatschappelijk verkeer. Die zijn van een
andere orde dan wat je onder jouw noemer van digitale architectuur nog aankunt
door extrapolatie vanuit een enkele bedrijfsorganisatie en wat je daarvan dan
als het ecosysteem beschouwt. Door de voorwaarde van interconnectiviteit moet
je er inmiddels (ook) omgekeerd naar kijken, dus als een omvattend stelsel.
Je bent altijd welkom om je studenten contact met me te laten opnemen. Van mijn
kant stel ik het dan wel op prijs indien je ze door je informatiekundige
opleidingsprogramma wijst op de noodzaak van een ruimer kader. Ik betreur het
overigens dat je wederom niet ingaat op mijn redenering.
Mijn advies aan je afstudeerder luidde, nogmaals, dat hij antwoorden op zijn
vragen wellicht "consistent" kan verwerken, maar die vragen zijn om
te beginnen voor zijn onderwerp helemaal niet relevant. Dat vind ik dus juist
niet "wetenschappelijk." Over wetenschappelijk gesproken, waarom ben
je me er niet erkentelijk voor dat ik jullie daarop wijs? Tja, dat “bevreemdt
mij” dan weer. :-)
20.38
Doordat zoveel-meer-met-zoveel-meer verbindbaar is, zijn dergelijke beperkingen
volgens traditionele disciplines voortaan (extra) contraproductief. Daarom
hebben we een omvattend(er) referentiekader nodig: semiotische enneade.
20.39
Als voorbeeld waarvan ik dacht dat het juist zgn klinisch informatiekundigen
behoort aan te spreken, wees ik tijdens mijn voordracht op de genetische
gedragsvariëteit. Zie ook Business
genome for behavioral variety. In zijn bijdrage Zonder
celgeheugen verloren aan de bundel het raadsel
van informatie (Boom, 2005, redacteur B. Mols) herhaalt M. van Lohuizen
(p. 80): "Terwijl we lang dachten dat de mens veel meer dan honderdduizend
genen zou hebben, was een van de verrassendste ontdekkingen dat we er zeker
niet meer dan dertigduizend hebben."
Van mijn voorbeeld ter illustratie van metapatroon wilde de aanwezige
hoogleraar echter niets weten; blijkbaar was dat destijds voor haar allang geen
verrassing meer ... Als je zo eigenwijs bent, is het voor mij een raadsel hoe
ooit een opbouwend gesprek mogelijk is, laat staan een evenwichtige semantische
dynamiek voor maatschappelijk informatieverkeer bereikbaar is.
Als verklaring van de gedragsvariëteit vermeldt Van Lohuizen epigenetica. Dat
vind ik dan weer een domeinspecifieke aanduiding van wat algemener geldt als
situationele gedragsdifferentiatie.
Het bovenstaande allemaal terzijde, door de bundel besef ik weer beter dat de
opgave van een toegankelijke presentatie van een referentiekader voor
standaardisatie èxtra lastig is. Dat komt ook omdat het niet zomaar een bundel
is, maar informatie als thema kent. De begripsvariëteit van informatie wordt
daar echter helemaal niet geproblematiseerd. Zo schrijft de redacteur Mols over
(p. 8) "vele raadsels van informatie, die slechts gedeeltelijk
onderling verbonden zijn." Ja, vervolgens kan elke specialist onbekommerd
een verhaal houden over het eigen … specialisme.
De noemer van standaardisatie maakt het inderdaad veel lastiger.
Voor een referentiekader moeten wij het in de eerste plaats als éénheid van
raadsel behandelen. (Eventueel luidt de conclusie dat zo'n eenheid vals is,
maar daarvoor moeten we eventueel dan óók redenen aanvoeren.)
Ten tweede dient zo’n kaderpresentatie als oproep tot gedragsverandering Die
opgave hadden de auteurs van bijdragen aan genoemde bundel niet; nogmaals,
iedere auteur houdt daar redelijk simpelweg haar/zijn eigen verhaal.
20.40
Wat het woord infrastructuur betreft, enkele jaren geleden wilde ik er nog wel
even in meegaan toen iemand mij het gebruik ervan voor informatievoorziening
ontraadde. Dat hield ik trouwens maar kort vol. Inmiddels meen ik dat we het
bijbehorende begrip ook voor informatievoorziening zelfs hard nodig hebben. Dat
blijkt ook weer uit raadpleging van een bundel teksten over stedenbouwkunde.
Door zorgvuldig (na)lezen ontleen ik er talloze passages aan waarmee ik
vergelijkenderwijs de noodzaak benadruk van civiele informatiekunde en dus
infrastructuur. Dus, nee, het woord infrastructuur laat ik beslist niet vallen.
Ik meen wel dat jij de samenstelling informatie-infrastructuur veel ruimer
inhoud geeft. Bedoel er de totale informatievoorziening mee, maar dan
deugdelijk opgezet vanuit een integrale visie? Als mijn indruk van jouw
betekenis aardig klopt, heb ik toch wel een voorstel voor een vervangende term,
eentje die ik daarvoor ook beter vind. Dat totaal noem ik informatiestelsel. Op
die manier wordt infrastructuur uiteraard een onderdeel/aspect van het
informatiestelsel. Voor wie (nog) schrikt van dat woord in verband met
informatievoorziening - ondermeer omdat ze informatievoorziening niet kunnen
opvatten als informatieverkeer - kan je het (voorlopig) weglaten. Zo omvat het
informatiestelsel generieke voorzieningen, basisvoorzieningen ... zoek maar wat
uit.
20.41
Het maakt conceptueel/technisch niet uit waar we insteken met metapatroon, dat
komt altijd goed. Waar komt praktisch een opening? Het werk aan de metaquette2
vordert. Die toont behalve voor, bijvoorbeeld, werknemersverzekeringen ook
meteen voor pensioen(verzekeringen) de mogelijkheden voor integrale
'polisadministratie.' Op korte termijn eerst onderling een demo/discussie ter
verdere verkenning van concrete commerciële kansen?
20.42
Hij moet toch wat kruit gaan verschieten om eindelijk iets te kunnen raken.
20.43
Als je mij kort door de bocht een (ruwe) reactie veroorlooft, vooral de
overwegingen resp. criteria kan ik prima volgen. Ik ben het er ook grondig mee
eens (focus, flexibiliteit, diversiteit enz.). Waar vervolgens reeds sprake is
van bepaalde aanbevelingen, vind ik ze echter nogal uit de lucht komen vallen.
Wat er volgens mij ontbreekt, is wat ik maar even een intermediair
referentiekader noem. In het besef dat elke vergelijking vroeg of laat mank
gaat, denk ik aan bijvoorbeeld een schaakbord met de regels erbij voor het
schaakspel. Tegen de achtergrond van zo'n bord plùs regels is pas goed
herkenbaar waarom de ene zet beter is dan een andere. Je kunt daardoor ook - de
uitkomst van - allerlei mogelijke zetten tegen elkaar afwegen. Geef overigens
inderdaad de voorkeur aan kansen. Zulk structureel overzicht vergroot de
haalbaarheid van verandervoorstellen natuurlijk sterk.
Wat zijn ingrediënten voor bedoeld veranderkundig referentiekader? Opnieuw
(erg) kort door de bocht gesteld, ik zou een aanzet zoeken via een platvloerse
veralgemenisering van het begrip diplomatie: relatiebeheer. Die term klinkt
wellicht òndiplomatiek, maar opent m.i. juist extra veranderruimte (over
integratie gesproken, zie ook verderop). Heel abstract kan je dan onderscheid
maken tussen vorm en inhoud van een relatie. Zo las ik de toepasselijke term
matrix. Dat helpt dan weer om te herkennen dat bij uitstek voor jullie
organisatie spanning ontstaat onder de noemer van integratie. Want hoe kan je
je voor sommige aspecten tot vormelijk relatiebeheer beperken, terwijl je
inhoudelijke integratie geborgd wilt houden? Dat kan dus principieel niet.
Daarom is het ook contraproductief om in absolute zin naar verbeteringen te zoeken.
Daarentegen kan je proberen steeds naar omstandigheden een evenwicht tussen
vorm en inhoud te benaderen. Daarvoor is qua spanning op integratieborging de
ene opzet stellig slechter dan een andere. Als je die vergelijking verantwoord
kunt maken, steeds tegen zo'n structurerende achtergrond, ben je dus al ver.
Ik merk tussendoor op dat insteek volgens relatiebeheer tevens kan bevorderen,
bijvoorbeeld, dat jullie minder de nadruk gaan leggen op 'eigen' projecten.
Bezorg mensen en hun groepen, bedrijven enzovoort primair relaties. (Of vinden
we dat bij nader inzien toch te bedreigend voor onze 'eigen' relaties?)
Wat mij natuurlijk bijzonder aanspreekt, is de aanpak volgens selectiviteit.
Generaliseringen zijn zelfs schadelijk, punt. Mijn idee over dat intermediaire
referentiekader is ondermeer dat je daardoor op een structurele manier opties
kunt verkennen. Ik noem maar wat, waarom doet het ministerie van Financiën niet
de uitvoering van àlle financiële overheidsinterventies, dus ook de
inkomensoverdrachten volgens jullie begroting? Daar staat toch ook de
schatkist? Stel dat je die uitbestedingszet zou doen, welke andere zetten horen
daar dan bij voor (beter) evenwicht? Waar ligt het optimum door erkenning (en
dus geen ontkenning) van reële integratiespanning? Doet Financiën dat allang,
dergelijke uitvoeringstaken? Zo ja, excuus voor het achterhaalde voorbeeld.
Wat volgens mij eveneens expliciet meegewogen moet zijn, is zoiets als
traagheid. Zo kost het meer energie om een stilstaande auto in beweging te
krijgen tot een bepaalde snelheid dan wanneer die auto nog al is het maar een
klein vaartje heeft. Omdat serieuze inhoud van relatiebeheer altijd een
bruikbare vorm ervoor veronderstelt, kan je je in de praktijk voor
flexibiliteit niet strikt tot variaties van inhoud beperken. Het klinkt
wellicht wat paradoxaal, maar waar je inhoudelijk beweeglijk wenst te zijn,
loont het om minstens een bepaalde basisvòrm voor relatiebeheer te blijven
voeren. Maar moet dat beslist een eigen, voltijds bemenst kantoor zijn?
De noemer traagheid verklaart aldus waarom zgn ondersteuning verhoudingsgewijs
zoveel kost, zoveel medewerkers vergt en dergelijke. Dat volgt simpel, zolang
je in eigen beheer voorziet in een basisvorm voor relatiebeheer op hoog
kwalitatief en kwantitatief niveau. Daar moet je dus ook kwalitatief anders
naar durven/gaan kijken, als je kwantiteit wilt verminderen. Maar het helpt
volgens mij om de huidige verhouding nuchter als realistisch te bestempelen,
gelet op de heersende uitgangspunten. Dan ontdoe je je van een verlammende
schuldvraag. En praktisch weet je tenminste meteen waaraan je voor succesvolle
verandering primair moet sleutelen, want dat zijn dus die uitgangspunten. Wat
ik voorstel - ik oefen weer even met wat ik eerder schreef - is dat je daarmee
een referentiekader uitzet, zodat je overzicht krijgt over alternatieve
maatregelen. Voor een maatregel gaat het altijd om het saldo van voor- en
nadelen. Juist open, heldere communicatie over bijbehorende nadelen helpt voor
het verzekeren van draagvlak voor een verandering. Vooral voor Nederlanders mag
het best vervelend zijn, als het maar duidelijk is. En andere alternatieven
zijn aantoonbaar nog vervelender ...
Nogmaals, die (basis)vorm voor ondersteuning van uitvoering kan er tegenwoordig
heel anders uitzien dan vroeger. Waarom (nog) een gebouw in eigen beheer?
Kunnen sommige organisaties voor elkaar wellicht via bi- of multilaterale
afspraak voorzieningen beschikbaar houden à la hotelkantoor? Onzin of niet,
breng eerst maar weer eens opties in kaart (referentiekader). Slechts met
overzicht komt er pèr geval (selectief) een evenwichtige (samenhangend) keuze.
Dankzij een relevant referentiekader lukt dat allemaal ook veel sneller dan
wanneer je een tijdje met het ene plan aan de slag gaat, oh, toch maar niet, daarom
pas vervolgens een tijdje met een ander plan, enzovoort.
Op de vraag naar mijn eventuele bijdrage kan ik hier professioneel slechts een
beperkt antwoord geven. Als eerstvolgende stap zou ik graag nader overleggen,
of jullie zo'n referentiekader voor de veranderplanning productief achten. Het
gaat dus als instrument/model om verband tussen relevante hoofdlijnen waardoor
feitelijke spanning optimaal beheersbaar is. Op die manier kan je altijd helder
uitleggen wat je (niet) doet.
20.44
Mijn vraag is dan toch wat de zgn informatiestrateeg van jullie bedrijf
uitvoert. Is het niet een kwestie van informatiestrategie om samenhang te
vestigen, borgen enzovoort? Dat zijn toch vooral zijn kastanjes? Wat jij
volgens mij optimaal bijdraagt, is dat je ze eindelijk eens in het vuur smijt,
opdat iemand met de juiste positie ze er tenminste uit kan beginnen te halen.
Het meest lijkend op wat qua samenhang, aanzet tot infrastructuur enzovoort op
een presenteerblaadje past, vind ik een schakelpaneel. Om daarvoor
steun te verwerven moet dus bij resp. managers besef bestaan, dat informatie
uit aparte legacy-systemen nuttig tot zelfs noodzakelijk samenhangend
gerapporteerd kan/moet gaan worden. Als je daarvoor enkele concrete
legacy-systemen beschikbaar krijgt - liefst testbestanden - kan je netzo
concreet aan het 'schakelen' slaan ...
20.45
Ik heb een verzoek dat u wellicht wat verrast. Graag zou ik binnenkort eens met
u spreken over noodzaak van en kans voor, zeg maar, vermaatschappelijking van
de informatiekunde. Enkele jaren geleden deed ik al eens met uw voorganger als
dekaan, maar dat leidde helaas nergens toe. Gelet op uw eigen bouwkundige
achtergrond verwacht ik er ditmaal (veel) meer van. Wat ik voorstel, is aandacht
voor - wat ik noem - civiele informatiekunde. Dat past met de nadruk die ik
ervoor plaats op infrastructuur voor informatieverkeer volgens mij bij uitstek
bij de faculteit Techniek, Bestuur & Management. Onlangs stelde ik een
vergelijking op met stedenbouwkunde, waarmee ik de stelling bevestig dat de
informatiekunde zonder opschaling naar civiel bereik "nogal
achterlijk" is. Zie Civiele informatiekunde
vergelijkenderwijs, gepubliceerd als working paper in de PrimaVera-reeks
voor informatiemanagement (Universiteit van Amsterdam).
20.46
Zoals ik aankondigde, heb ik de 10 normen volgens de BurgerServiceCode
wat nader vergeleken met de 20 hoofdprincipes uit Nederlandse
OverheidReferentieArchitectuur (Nora). Mijn vermoeden werd gauw bevestigd,
te weten dat de BSC-normen prima geschikt zijn als nagenoeg complete
vervanging, maar dan beknopter en krachtiger. Steeds krijg ik één of meer
Nora-hoofdprincipes redelijk netjes gerangschikt onder een BSC-norm.
Interessant effect, al zeg ik het zelf. Ik schreef er met Referentiepunt burger meteen maar een columnachtig
tekstje over (maar zonder de vergelijkende opsomming; ik vermeld daar slechts
mijn conclusie). Wat ik ermee doe, weet ik nog niet. Mijn kritiek op Nora vind
ik weliswaar terecht, maar wat heeft die voor zin zolang betrokkenen de opgave
met maatschappelijke strekking niet (kunnen) herkennen?
Nog even wat die vergelijking betreft, die is zeker niet uitputtend, definitief
en dergelijke. Soms past een hoofdprincipe bij meerdere normen. In zo'n geval
koos ik voor een plaats die ikzelf het meest relevant acht. Maar het kan gerust
ook anders. Het gaat om het algemene idee dat Nora met de hoofdprincipes niets
toevoegt aan de normen van de Code.
Ja, ik begrijp waarnaar jij zocht. Maar met jouw insteek, als je mij wat
commentaar erop veroorlooft, vergelijk je appels met peren. Als je dat wat
nader toegelicht wilt hebben, zie hoofdstuk 18 (Ontwerpslag tussen behoeften en
voorzieningen) van het zgn schetsboek Informatieverkeer
in publiek domein dat ik eerder namens het programma Architectuur
Elektronische Overheid opstelde. Die slag vanuit behoeften tot voorzieningen is
praktisch nooit een correspondentie in de zin van dat één bepaalde behoefte
steeds door één bepaalde voorziening, nota bene ook nooit méér, gedekt is. Als
het zo eenvoudig was ...
Waarom de vergelijking van BSC-normen met Nora-hoofdprincipes wèl vlot lukte,
komt omdat het in beide gevallen gaat om wat ik elders dus behoeften noem. Zeg
ook maar de behoeftenstellingen, eisen of specificaties. Appels met appels. Dat
verklaart ook meteen waarom Nora, de a voor architectuur ten spijt, nog
helemaal niets met architectuur te maken heeft. Want het gaat daar nergens
serieus over de ontwerpslag naar samenhangende voorzieningen. De principes
blijven hangen in de behoeftesfeer. Om precies dezelfde reden behelst BSC
uiteraard geen architectuur. Het verschil met Nora is, dat BSC dat op geen
enkele manier pretendeert. Die focus is ook de kracht ervan.
Wat je op basis van BSC dus kan, zelfs moet doen, is ervoor pleiten dat de
ontwerpslag naar voorzieningen uitgaat van die behoeften/normen. Als je het zgn
basismodel plus de vijftien stelregels uit het schetsboek bekijkt en stel dat
je ze informatiekundig op waarde kunt schatten, herken je hopelijk dat ik
daarin avant la lettre veel BSC opnam. De "opgesomde stelregels" vind
je op de pagina's 73 en 74 van het schetsboek.
Wanneer behoeften appels zijn, gaat het met die stelregels als resultaat van de
ontwerpslag om peren. Met die stelregels kan je dus wel weer een vruchtbare
poging wagen om ze te vergelijken met, zoals jij schrijft,
"e-overheidbouwstenen." Zo vergeleek ik destijds die
basisvoorzieningen met wat eerder als integratiefuncties bedacht was ... en die
integratiefuncties projecteerde ik op waarnaar ik hierboven verwees als het
basismodel uit het schetsboek; met alom peren toonde ik enkele gaten aan in de
basisvoorzieningen/e-overheidbouwstenen. Zo waren/zijn er geen
basisvoorzieningen voor de oorspronkelijke integratiefuncties 7. autorisatie,
8. procescoördinatie en 9. directory of verwijsindex. Met het basismodel voegde
ik overigens een 10e integratiefunctie toe: stelselmatige betekenisordening.
Daarvoor zou SBG de aanzet moeten geven. Wat daar echter onder de noemer van
basisregistraties gebeurt, lijkt er helaas nog niet op.
Oeps, mijn commentaar liep uit de hand. Excuus. Ik bedoel eigenlijk vanuit mijn
professionele ontwerpinteresse met nadruk te bevestigen dat BSC met de juiste
focus (appèl ;-) een krachtig middel is. De Code biedt prima uitgangspunten
voor de ontwerpslag (zoals er trouwens ook allerlei verdere relevante behoeften
bestaan), maar is als zodanig beslist géén ontwerp vàn een informatiestelsel.
Dat vergt met die ontwerpslag ertussen dus een andere focus en is daarom ook
weer een vak apart, het mijne als informatiekundig ontwerper.
20.47
Dank u vriendelijk voor uw reactie. Ik wens u een succesvolle uittreerede.
Ik houd echter aan. De reden dat ik u in uw hoedanigheid van dekaan benaderde
om civiele informatiekunde als een nieuwe discipline te agenderen enzovoort is
ondermeer dat de mij bekende hoogleraren en (hoofd)docenten aan uw faculteit
(nog) evenmin deskundig zijn. Dat is helemaal geen verwijt; (ook) zij kennen
àndere discipline(s). Tja, waar moet ik dan beginnen? Zolang iedereen prompt
beweert dat zij/hij er "werkelijk onvoldoende verstand" van heeft,
gebeurt er uiteraard helemaal niets. Dat lijkt mij toch niet het juiste idee
van de universiteit! De zgn informatiemaatschappij vergt mensen met aangepaste
deskundigheid. Als een wezenlijke praktische bijdrage is daarvoor vernieuwing
van onderzoek en onderwijs hóógnodig. Waar kunnen studenten voor relevante
opleiding terecht? Ik stel het op prijs, diplomatiek uitgedrukt, indien u daar
ondanks uw spoedig afscheid de aandacht aan besteedt die de naar mijn
overtuiging inmiddels dringende maatschappelijke behoefte verdient. Als u het
daarvoor niet doet, ziet u het aub tenminste als de kans voor faculteit die het
volgens mij ook wèrkelijk is.
Kijkt u daarom aub toch allereerst eens naar dat opstel dat ik eerder onder uw
aandacht bracht. Want het lijkt me sterk dat u er geen verstand van heeft,
integendeel. Juist de vergelijking met stedenbouwkunde bedoel ik om de
informatiekundige vraagstukken op maatschappelijke schaal algemener herkenbaar
te krijgen. Met stadsleven bent u op z’n minst als wat tegenwoordig
ervaringsdeskundige heet toch zeker vertrouwd?
Natuurlijk heb ik er, dankzij uw toelichting over aanstaand vertrek als dekaan,
alle begrip voor dat uzèlf aan (veel) verdere stappen niet meer zult toekomen.
Maar voorlopig vervult u die functie, bent u dus als zodanig aanspreekbaar en
kunt u daarom wel degelijk verzorgen dat uw opvolger, of iemand anders bij de
faculteit die u geschikt acht, serieus gaat bekijken of civiele informatiekunde
er gewoon bij moet gaan horen.
Mocht u mijn benadering ònorthodox vinden, dan wijs ik u er graag op dat
orthodoxe vernieuwing een contradictio in terminis is. Dat geldt a fortiori,
nee, principieel voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs.
20.48
Ik begrijp zijn gemakzuchtige reactie wel, maar daar komen we niet verder mee
(opnieuw diplomatiek uitgedrukt). Niet dat mijn verdere bericht iets zal
helpen, maar 1. je weet maar nooit en 2. in elk geval wil ik mijzelf niet
verwijten een zo helder mogelijke oproep achterwege gelaten te hebben.
20.49
Ik val maar met de deur in huis. Mijn indruk luidt dat je nooit kennis nam van
waarop ik jouw aandacht vestigde (Semiosis & Sign Exchange, Metapattern,
Informatieverkeer in publiek domein, Semiotics of identity management en nu
Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs). Als die indruk juist is, weet je
dus eigenlijk ook niet dat ik sinds jaren moeite doe om veel ruimer terrein te
ontginnen voor de informatiekunde. Dat is terrein waarop betrekkingen met
allerlei andere disciplines, ja, ook en vooral ethiek, onontbeerlijk zijn. Voor
tot en met methode voor informatiemodellering op die schaal ontwikkelde ik de
formele aanzet (Metapattern, Ontology for interdependency).
Mijn verdere indruk is dat jij wèl de academische positie bekleedt om een
concrete aanzet te geven, opdat bedoeld terrein/discipline erkenning verkrijgt.
Graag verneem ik van je of je daarvoor voelt. Ik zou zeggen, je hebt een grote
kans ...
Zo ja, prachtig. Graag overleg ik met je wat vruchtbaar kan werken. Zo nee,
laat me dat ajb ook weten. Want dan weet ik tenminste dat het er langs deze
weg, de jouwe dus, niet inzit. Mocht ik onverhoopt geen reactie van je
ontvangen, dan vat ik dat helaas maar op als ontwijking.
Nogmaals, ik hoop van harte dat je inzicht deelt in het belang van vestiging
van een discipline die ik - voorlopig? - civiele informatiekunde noem. Doe ajb
ook iets!
20.50
Dank je wel voor je suggestie annex sportieve uitnodiging, die ik natuurlijk
graag aanneem. Nou ja, college. Een interessant gesprek, is dat ook goed? Want
tekstboekstatus heeft het onderwerp m.i. zeker niet. Maar daarom valt er ook
iets op te bouwen.
20.51
De analyse volg ik prima. We hoeven echter niet helemaal opzij te gaan voor
onzekerheid, complexiteit en dergelijke. Nota bene, ik schreef dus niet:
helemaal niet opzij, want er blijft natuurlijk altijd een gat.
Niet helemaal, dus, want dat is nu net mijn fundamentele uitvinding met
metapatroon, te weten hoe je context en tijd als gedragsbepalende factoren in
het informatiestelsel opneemt. Dat betekent dat de gedragsvariëteit van de
digitale hulpmiddelen een wezenlijke orde kan opschuiven in de richting van hoe
gedifferentieerd èchte mensen zich gedragen. Sterker nog, de menselijke gedragsvariëteit/-differentiatie
moet het uitgangspunt zijn voor zinvolle ondersteuning. Dat vind ikzelf
overigens bij uitstek óók een ontwerpaanpak, zelfs in versterkte mate, maar dus
wel een principieel andere dan die jullie van terechte kritiek voorzien. Bedoelen
jullie gedetailleerde blauwdruk o.i.d.?
Ik kom even op dat noodzakelijk uitgangspunt terug. Dat lukt weer zoveel
eenvoudiger als je niet langer het bedrijf als eenheid van
informatievoorziening handhaaft, maar voortaan uitgaat van zoiets als de open
samenleving. Zo ben ik netjes uitgekomen op civiele informatiekunde; zie PV 2007-10 ;-).
Het probleem, of zo je wilt de uitdaging voor een tekst voor dat vooral
bedrijfskundige tijdschrift is, hoe schrijf je het voor die doelgroep nog
enigszins begrijpelijk op? Want de lezers zijn stellig nog helemaal ingekapseld
in het enkele bedrijfsparadigma.
20.52
Ik geloof niet dat enig tijdschrift dat commentaar gaat plaatsen, dus doe ik
het zoals gewoonlijk meteen maar zelf.
20.53
Waarom geen vergelijking met verkeerskunde? Daarvoor zette ik reeds een stap in
de nota Informatiekunde in publiek domein; zie p.
52, noot 44. Dus, ja, dat moet er ooit ook eens van komen. Maar, over verkeer
gesproken, ik gaf voorrang aan stedenbouwkunde mede omdat de term architectuur
zo klakkeloos gebruikt blijft worden voor informatievoorziening. Ik vind het
daarom extra relevant dat stedenbouwkundigen aan architectuur zo'n beperkte
betekenis toekennen, te weten met het bereik van een enkel gebouw.
20.54
Het model is nog zeker niet consequent. De oorzaak daarvan zie ik in het
gedeeltelijk traditionele uitgangspunt, te weten dat het gaat om betrekkingen
tussen enerzijds een persoon, anderzijds een organisatie. Die zijn dus asymmetrisch.
Het klopt alweer algemener, want symmetrisch, indien dat overal enerzijds
positie, anderzijds positie zou zijn. Je herkent wellicht dat ik daarvoor wat
voorbereidingen probeer te treffen, bijvoorbeeld door werkgever geen afgeleide
van organisatie maar inderdaad van positie te laten zijn. Dat geldt ook voor
inkomenstoetser, vacaturehouder, formatiehouder, budgethouder en verzekeraar.
De inkomensoverdracht van de ene persoon naar een andere persoon past dus niet
in - het patroon van - de asymmetrie persoon/organisatie.
Op weg naar een strakker model, nou ja, mijn pogingen ertoe, heb ik allereerst
werknemer niet langer als eigenschap van werknemer opgevat. In het nieuwe
schema zie je ze naast elkaar staan. Eigenlijk hadden we dat al zo met
sollicitant en vacaturehouder. (En daar kan ook weer wat veranderen, maar dat
laat ik even.)
Die nevenschikking is bij nader inzien inderdaad logisch(er). Wat een bepaalde
werknemer in het algemeen met een bepaalde werkgever verbindt - en waardoor ze
feitelijk pas als zodanig geconstitueerd zijn - heb ik arbeidsbetrekking
genoemd. Nota bene, dat nieuwe knooppunt is een ander knooppunt dan wat tot
dusver zo heet. Zeg maar de vorige versie van arbeidsbetrekking heet nu
arbeidspositie. Dat vind ik ook weer logischer, omdat het een afgeleide van
positie betreft.
Een vergelijkbare manoeuvre haalde ik uit met verzekeraar en verzekerde.
Overigens is daar de mogelijkheid/noodzaak van symmetrie nog wat duidelijker,
want een verzekerde kan ook een organisatie zijn. Maar goed, een werkgever als
Ictu huurt mensen van automatiseringsbedrijven in. Die solliciteren daar dus
niet als sollicitant-als-persoon, maar als sollicitant-als-positie. Dus, vroeg
of laat ...
Okee, dan het zgn positioneren wanneer de ene persoon geld schenkt aan een
andere persoon. Ik heb nog even geen onderscheid gemaakt tussen een
inkomenstrekker en een inkomensverschaffer. Het blijft daarom (nog) zo dat er
tussen twee inkomenstrekkers een relatie gelegd kan worden, (persoonlijke
financiële) overdrachtbetrekking. Als eigenschap daar weer van heb ik
(persoonlijke financiële) overdrachtpositie tussengevoegd. Dat is een afgeleide
van positie, als aanknopingspunt voor inkomensbetrekking (dat ik hernoemde tot
inkomenspositie).
Nee, die relaties mogen niet meeverhuizen van de oude naar de nieuwe versie van
arbeidsbetrekking. Wat ik voortaan consequenter betrekking hoop te noemen,
schept slechts een algemene basis voor nadere, tja, hoe noem je dat dan weer
...? Dus de arbeidsbetrekking tussen enerzijds persoon x als werknemer,
anderzijds positie a,b,c als werkgever houdt slechts in dat ze elkaar in die
verschijningsvormen bepalen.
Maar waarom niet direct een relatie tussen werknemer en werkgever (zoals we die
hadden, maar dan nog met een hiërarchie werkgever/werknemer)? Ja, dat zou
kunnen (hoewel ik niet weet hoe je dan meteen de relevante positie meeneemt;
heb je daarvoor toch niet eerst een aanknopingspunt nodig, waarna die
arbeidspositie als eigenschap kan gelden?). In elk geval geef ik vooralsnog de
voorkeur aan die expliciete tussenstap van betrekking, juist omdat die volgens
mij helpt bij de uniformering(spoging) waarom het allemaal begon.
20.55
Een eenvoudige aanleiding voor vernieuwing is om juist iets waarin je helemaal
geen zin hebt, iets dat je nergens toe vindt leiden enzovoort ... toch eens te
ondernemen. Want wie weet ... Okee, heel soms lukt het me. Nota bene, meestal
sterft ònzin al het verraderlijke verdringsleven.
Of dergelijke pogingen ook daadwerkelijk vernieuwend effect sorteren? Nee, die
ervaring heb ik niet. Dat ligt overigens vooral aan mijzelf, want ik heb ook
weer niet het uithoudingsvermogen om jaren achtereen aandacht aan hetzelfde te
schenken (wat schijnt te moeten, netwerken ...). Er valt immers nog zoveel meer
te vernieuwen. Over zin hebben gesproken. In dat dilemma zit ik nu eenmaal
gevangen, wat met voldoende bestaanszekerheid en bewuste zelfspot niet alleen
draaglijk is, maar wel degelijk vorderingen oplevert met noodzakelijke
samenhang. De enige verwachting die laag gespannen moet blijven, blijkt die van
bredere acceptatie op redelijke termijn (lees: bij erdoor gefinancierd leven en
welzijn).
Jijzelf geeft een schrijnend voorbeeld dat geestelijke gezondheid geen enkel
verband houdt met menselijke kwantiteit. Of als het dat doet, geldt het omgekeerd
evenredig. Het is kwalitatief evident dat samenwerking alom voordelen kan
bieden. Wat dus "politiek gevoelig" zou moeten liggen, zijn pogingen
om dergelijke samenwerking te dwarsbomen. Maar nee, ... Elk kuddetje is bang om
een dammetje over te steken; een verbeeld dammetje is al genoeg; wie ook maar
de schijn wekt zich als eerste schaap te gaan gedragen, wordt met knippen en
scheren gedreigd. Meestal is het bluf, zodat het maar de vraag is of je je er
iets van moet aantrekken. Een proefje met wat tegendreiging helpt ter
verkenning. Ik zou zeggen, gewoon doen alsof ook zij alles dat je doet
belangrijk moeten vinden. Want dat is het ook (anders zou je het niet doen).
Het probleem met communicatie is vaak dat iemand slechts het laatste woord
kwijt wil, terwijl het met elke poging tot ordening altijd maar weer om een
eerste woord gaat. Slechts het allereerste woord nodigt zuiver tot samenwerking
uit, terwijl de pretentie van het laatste woord ... Had ik het niet over
zelfspot?
20.56
Hoe communicatie feitelijk verloopt laat zich aardig volgens gastheorie
verklaren. Je weet niet precies welke deeltjes botsen, maar stochastisch kan je
er voor een wat langere periode wel iets over zeggen. Met excuus voor wat
ongetwijfeld verhaspeling van theorie is, gewoon energie blijven toevoegen en
vroeg of laat botst er wel iets.
Maar de kern van enig systeem zit vaak zó vast (houdt zich bewegingsloos, is
verkrampt, geïsoleerd tegen energie), dat productieve botsingen uitgesloten
zijn. Hoe krijg je daar een bres in?
Bij een eervolle - moet dus van hoog genoeg komen! - vraag 'van buiten' gaan
mensen ‘binnen’ vaak ineens mee.
20.57
Ik heb er een schepje bovenop gegooid om
informatiekunde met maatschappelijke reikwijdte te promoten. Het lijkt er zelfs
op of hier en daar reactie in een productieve richting komt. Of ben ik (veel)
te optimistisch? Redelijk uitgewerkte vergelijkingen, zoals die met
stedenbouwkunde opstelde, bevorderen een inhaalslag voor de informatiekunde.
Voor civiele informatiekunde gaat het er m.i. om de spanning en wisselwerking
tussen schalen, dus van toepassinkje tot en met stelsel, te illustreren
enzovoort.
20.58
Voor mijzelf meen ik dat stelselmatigheid nu eenmaal nooit voldoende duidelijk
te maken is, althans zeker niet op dergelijke manieren. En toch moeten we het
blijven proberen. Dat bedoelde ik onlangs met steeds opnieuw maar doen alsof je
het eerste, uitnodigende woord uitspreekt. Ook al reageert verder (nog)
niemand, je hebt tenminste aan jezelf die uitnodiging gedaan om verder te
willen gaan.
20.59
Je doet de meeste mensen nu eenmaal zelfs een groot plezier met een simpele
voorstelling en zonder op feitelijke moeilijkheidsgraad aan te dringen. Het is
dan wel de vraag of langs die oppervlakkige weg een opening ontstaat voor
veranderingen met nodige en voldoende diepgang. Hoogstens druppel je intern wat
smeerolie op plaatsen waarvan jij begrijpt dat het daar ooit - ja, liefst
meteen, maar helaas - moet gaan scharnieren, terwijl die interne mensen
daarover (nog) geen benul (willen) hebben. Althans niet als die oproep
afkomstig is van jou. Buitenom probeer je iemand ertoe te bewegen - nota bene,
ook of zelfs primair in haar/zijn eigen belang - van een deur een opening te
maken; gewoon even een duwtje, voilá, de interne mensen gaan prompt
scharnieren. Wie krijg je daar echter vóór?
20.60
Geleidelijk besef ik pas dat de ruime schaal die metapatroon voor een
informatiestelsel mogelijk maakt, ik zeg het even gekunsteld, methodische
aandacht voor (conceptuele) emancipatie vergt. Ik geef een voorbeeld. Tot
dusver beschouwde ik werkgever als een verschijningsvorm van positie (wat er
hier niet zo toe doet). In elk geval hing werkgever direct aan de
stelselhorizon. Vervolgens gold werknemer als eigenschap van werkgever. Die
werknemer was een verschijningsvorm van persoonsidentiteit (wat er hier
eveneens niet zo toe doet). Over situatie/context gesproken, wat ik hier wèl
wil benadrukken is die onderlinge relatie tussen werkgever en werknemer,
waarbij de ene (werkgever) feitelijk prioriteit heeft boven de andere
(werknemer).
Maar waarom eigenlijk? De ene bestaat niet zonder de andere, en omgekeerd. Ze
constitueren elkaar.
Aldus is daarom de metaquette2 alweer aangepast. De werknemer en werkgever zijn
nu nevengeschikt. Dat bedoel ik met emancipatie. En pas vanuit hun nevenschikking
vestigt een expliciete relatie een arbeidsbetrekking.
De tegenstrijdigheid bestaat erin dat werknemer en werkgever als zodanig pas
dóór die arbeidsbetrekking geconstitueerd raken. Maar toch moet je kennelijk
voorafgaand werknemer, respectievelijk werkgever apart vestigen. Ja,
bijvoorbeeld een persoon-als-werknemer telt losstaand slechts als mogelijkheid.
De actualisering als werknemer gebeurt inderdaad door de
relatie/arbeidsbetrekking met een werkgever.
Ik merk tussendoor op dat mogelijkheid en actualisering open filosofische
vraagstukken betreffen. Dus wie ben ik om eventjes met een oplossing voor
tegenstrijdigheid op de proppen te komen? Ik vind het trouwens wel een reuze
doorbraak dat met zulke conceptuele emancipatie het vraagstuk duidelijk(er) modelleerbaar
is. Het gaat om een andere logica.
Als ik terugkijk, blijk ik behoorlijk vaak die emancipatie/nevenschikking
gepraktiseerd te hebben. Mooi zo, maar de stelselschaal noodzaakt om er steeds
een professionele ontwerpafweging over te maken. Op vergelijkbare manier
vertoont de metaquette2 niet langer verzekerde als eigenschap van verzekeraar.
Ze verschijnen voortaan netzo nevengeschikt als zodanige mogelijkheden met
daartussen een expliciete, constituerende betrekking ter actualisering in die
hoedanigheid.
De noodzaak tot emancipatie manifesteert zich niet tot nauwelijks op de
beperkte schaal van een geïsoleerd informatiesysteem. Zo'n systeem is vaak
gemaakt voor toepassing door een bepaald organisatieonderdeel (betalende
opdrachtgever; wiens brood men ...) en ook nogeens voor slechts een bepaald
doel. Impliciet is daardoor een situatie sterk bepaalt. Met die organisatie -
ik blijf bij mijn voorbeeld - als werkgever, ligt het - nota bene, in die
situatie - voor de hand om haar werknemers als eigenschappen op te vatten; het
lijkt zo logisch. Maar op de schaal dat een organisatie niet uitsluitend
verschijnt als werkgever, er talloze werkgevers zijn, enzovoort, is die logica
gauw onhoudbaar.
Het gevoel dat het niet langer klopt, heb ik allang. De conceptuele emancipatie
zoals ik die hierboven inleidde, is echter pas het zoveelste moeizame stapje op
weg naar stelsellogica voor methodische professionaliteit.
20.61
Het samengestelde begrip positie - een samenstelling van persoonsidentiteit,
functie en organisatie - hanteer ik voor flexibele(r) informatievoorziening
alweer geruime tijd. Bijna van meet af aan staat er echter desondanks spanning
op.
Hiervoor benut ik als voorbeeld wederom werkgever. Een werkgever is niet
slechts een - afgeleide van een - organisatie. Een (particulier) persoon kan
ook als werkgever gelden. Als werkgever is hun aanvankelijke onderscheid in een
bepaald opzicht (situatie!) irrelevant. Dat betekent praktisch dat het verschil
in oorsprong (persoon, resp. organisatie) als het ware voor die ene
verschijningsvorm (werkgever) moet verdwijnen. (Ook) daarvoor gebruikte ik tot
dusver positie. Want positie omvat zowel persoonsidentiteit, als organisatie.
Dat maakt het mogelijk om ze allebei als positie ... te positioneren. Die vormt
als het ware een uniformerende tussenstap. Vervolgens behoeft - bijvoorbeeld -
werkgever op zijn beurt uitsluitend als verschijningsvorm van positie
gedefinieerd te zijn.
Met opschaling van wat als een informatiestelsel moet functioneren, blijken op
die manier persoonsidentiteit en organisatie nauwelijks geschikt als directe
bron voor verschijningsvormen. Klant? Ja, kan een persoon(sidentiteit) of een
organisatie zijn. Dus ook verschijningsvorm van positie? Verdachte? Enzovoort
... Zo gaat dat door naar relaties tussen verschijningsvormen van posities,
enzovoort. Het lijkt erop dat die samenstelling het doel van stelselmatigheid
voorbij schiet. Dat is dus mis, terwijl het juist raak moet zijn.
Met vernieuwing wordt het nooit wat, tenzij je bereid bent eerdere aannames te
verlaten. De positie als, zeg maar, uniformerende sluis voor verdere
afleidingen/verschijningsvormen blijkt (eveneens) gebaseerd op een idee dat nog
behoort tot een beperkt(er) referentiekader. De wezenlijke vraag is: Waarom
moet een verschijningsvorm slechts één (soort) bron hebben?
Bijvoorbeeld werkgever zou afgeleid moeten kunnen zijn van diverse bronnen.
Voor zover ik nu kan bekijken zijn dat dan persoonsidentiteit en organisatie.
Met zulke variëteit van contextbeheer principieel beschikbaar voor elk knooppunt,
zijn uniformerende (tussen)begrippen zoals positie niet langer nodig.
Het verwerkingsinstrumentarium voor metapatroon, KnitbITs, beheert consequent
(tevens) metainformatie pèr afzonderlijk knooppunt. Dus, ja, variabele
bronafleiding komt daarin op korte termijn - handiger - beschikbaar. In
omgekeerde richting gaat het erom de modelleertaal van metapatroon met die
mogelijkheid uit te breiden. In mijn boek Metapattern
nam ik trouwens al een vingerwijzing op, maar inmiddels erken ik de noodzaak
van methodisch nodige en voldoende oplossing voor stelselmatige
informatievoorziening.
De conceptuele emancipatie (zie aantekening 20.60, hierboven) is slechts een
betere toepassing door de ontwerper van metapatroon zoals het als methode tot
dusver was. De variabele bronafleiding is een wezenlijke methodische
verbetering (nou ja, dat verwacht ik er stellig van ;-).
20.62
Je commentaar F-Direkt, nog
niet direct bevestigt, dat de mensen die erover gaan nog altijd niets
begrijpen van samenhangende inrichting. Zonder overdrijving, ik meen er wèl
verstand van te hebben (ondermeer in 1991 publiceerde ik er een boek van ruim
600 pagina's over; de inhoud is onverminderd actueel), maar omdat er wèl iets
wezenlijks (zie verderop: paradigma) moet veranderen telt dat helaas niet.
Enkele jaren geleden waagde ik nota bene via de Algemene Rekenkamer nog eens
een poging (zie Samenhangende
pluriformiteit in financieel beheer). Onthutsend, zo weinig als mijn
gesprekspartner - partner? - daar ervan begreep of überhaupt belangstelling
toonde.
Een wezenlijk probleem met die heersende op-, excuus, misvattingen over P-, F-
enzovoort-Direkt is dat betrokken ambtenaren en leveranciers een inmiddels
verouderd paradigma hanteren. Dat wordt verergerd doordat ze niet eens beseffen
volgens een bepaald paradigma wat te moeten vinden; dat blijft impliciet en
daarom zo onaantastbaar. Intussen gaat de financiële verspilling door ... De
oplossing is overigens helemaal niet zo ingewikkeld, althans niet zodra als
voorwaarde het stelselmatige paradigma (informatieverkeer; infrastructuur;
civiele informatiekunde ...) aanvaard is. Tja, dat maakt het toch extreem
moeilijk, want die voorwaarde ontmoet alom blinde weerstand. Balkzonderende.
Nummer IV alweer, nietwaar?
Verbijzondering van een aspect (F, P, noem maar op) werkt altijd averechts. Dat
blijft karakteristiek altijd bij een mislukte poging, want anders was het geen
aspect. Is dat nu zo moeilijk? Door gecentraliseerde verbijzondering wek je
slechts de schijn van hogere doelmatigheid. Omdat processen onverminderd
integratie van aspecten vergen, blijft zo'n aspect gewoon ook decentraal bijgehouden.
Dat leidt niet alleen in kwantitatief opzicht tot duplicatie. Er rijst tevens
een kwalitatief probleem, omdat de centrale en decentrale aspectregistratie
onvermijdelijk gaan afwijken. Rara, welke administratie het beste klopt?
20.63
Het blijft onvermijdelijk balanceren tussen conceptualisering en
operationalisering. Met dit laatste bedoel ik, de benodigde
computerprogrammatuur moet het ook ontwerpmatig doén. Dat lukt niet met
impliciete relaties, althans niet wanneer ze veranderlijk moeten zijn. In het
licht van die technologiedwang is conceptualisering inderdaad maar weer
betrekkelijk. Ik meen dat ook een relatie vaak, precies, contextueel
verbijzonderd moet zijn. De aanleiding daarvoor moet natuurlijk gedragsdifferentiatie
zijn.
April - juni 2007, webeditie 2007 © Pieter Wisse