Pieter Wisse
42.1
Dat is slechts paradigmaretoriek. Althans, ik zie er de feitelijke wissel
niet van in, integendeel. Aan de noodzakelijke kwalitatieve vertaalslag komt
hij (dus) niet toe.
Die is pas duidelijk, kàn pas duidelijk zijn ... voor wie reeds van paradigma
wisselde. Wie dat niet deed, herkent echter niets dat onvermijdelijk is en
blokkeert aldus zelfs de èchte paradigmawissel. Ik neem daarom aan, helaas, dat
je (ook) van de analist in kwestie geen reactie kreeg, laat staan een
inhoudelijke.
42.2
Als vervolg op de column Ontwerpschool
schrijf ik nu een langer artikel, geïnspireerd door Walter Gropius (oprichter
Bauhaus). Dat hoop ik binnenkort af te ronden.
Enkele maanden geleden zette ik Metapatroon,
handboek stelselmatig informatieverkeer op. Kies op de openingspagina
(bijvoorbeeld) het blokje met het etiket interdisciplinaire grondslagen.
Vervolgens moet je nòg een keuze maken. Vooruit, ontologie. Je ziet dan links
een reeks citaten, steeds voorzien van verwijzing naar de oorspronkelijke tekst
(voor het geval je méér wil weten).
‘Blader’ dat handboek eens door. Volgens mij kom je o.a. via
informatieverkeerskunde op de openingspagina ook van alles en nog wat tegen dat
in je straatje past.
Ik merk over het handboek nog op, dat ik het met deze opzet gemakkelijk kan
bijhouden. Neem dat a.s. Gropiusartikel. Daaraan ontleen ik, indien van
toepassing, toepasselijke citaten en plaats ze in relevante rubrieken van het
handboek.
Over grondslagen gesproken, zie ook Axiomatische
informatiekunde. Daarin voorzie ik wat Jaap van Rees voorstelt als
fundament van een ... fundament.
Ook jij legt nadruk op “waarnemen.” Ja, maar wat mij betreft met de bedoeling
van deelnemer (zie ook Ontwerpschool). De
ontwerper is echter niet een deelnemer zoals een ‘gewone’ gebruiker; z/hij
vertegenwoordigt de deelnemende totaliteit (om er een filosofische kreet
tegenaan te gooien); daarin betrekt z/hij (dus) ook de opdrachtgever enzovoort.
Zo zou je concrete voorbeelden kunnen opnemen van interdisciplinaire insteek
bij ontwerp. Inderdaad, neem antropologie. Sla Modellering
gerelateerdebegrip op en zoek in dat document met ‘antropologie’ als
trefwoord. Hopelijk herken je, dat ik me expliciet oriënteerde op antropologische
literatuur ter borging van stelselmatig bereik met het informatiemodel.
42.3
Tja, “fiks bezuinigen” (J. van Til, persoonlijk emailbericht aan auteur, 2
februari 2011) is zelfs vrij eenvoudig, maar lukt nooit langs de lijn van
minder-van-hetzelfde. Want blijkbaar geldt als aanname voor “met zijn allen
flexibeler moeten leren inspelen op de buitenwereld die alsmaar beweeglijker
wordt” (J. van Til, persoonlijk emailbericht aan auteur, 2 februari 2011), dat
daarvoor èigenlijk (veel) meer-van-hetzelfde nodig is. Jammer, dat zit er
eventjes niet in, zegt daar de baas. Maar goed, menen haar/zijn faciliteerders,
in èlk geval blijft ‘het’ hetzelfde. Of er nu wat meer of minder van moet zijn,
kortom, maakt principieel niets uit. Als de opdracht luidt, dat het met minder
moet, vooruit, dan draaien we het gewoon om. Klinkt trouwens best aardig,
nietwaar, te weten de associatie van flexibeler met minder. Wat echter
ontbreekt, is erkenning van hetzèlfde als derde factor. Kijk maar wat er
gebeurt als je 1. hetzelfde, 2. flexibeler en 3. minder resp. 1. hetzelfde, 2.
flexibeler en 3. meer expliciet op een rijtje zet. Daar gaat van alles mis. Wie
dàt rationeel noemt ... Wat werkt, is: 1. anders, 2. flexibeler en 3. minder.
Dat kan natuurlijk niet zomaar wat ànders zijn. Zonder vakkundig ontwerp krijg
je voor de zoveelste keer onherroepelijk 1. anders, 2. flexibeler en 3. meer.
Bovenstaande alinea toont hopelijk voorts, dat dialoog stimulerend is ... en op
die manier kom je als het ware vanzelf op bronverwijzingen. Daarvoor moet onze
allereerste “neiging” (J. van Til, persoonlijk emailbericht aan auteur, 2
februari 2011) zijn om aandachtig te luisteren, lezen.
Ik heb wel een idee hoe humoristisch je “[g]aaaaap” (J. van Til, persoonlijk
emailbericht aan auteur, 2 februari 2011) bedoelt, maar merk graag op dat we
juist klaarwakker moeten zijn, indien we onszelf als professionals serieus
nemen. Een vast salaris plus secundaire arbeidsvoorzieningen mag je niet met
een slaapmiddel verwarren, hoezeer een organisatie (ook) op dat effect mikt. Ik
kan me (dus) geen gegeeuw veroorloven.
De aanleiding voor de bemiddelingspoging was bezwaar tegen mijn aantekeningen.
De bemiddelaar verzocht beide ‘partijen’ apart om een voorstel voor de
onderlinge relatie. Blijkbaar verschilden die voorstellen zodanig, dat hij geen
mogelijkheid voor samenwerking zag.
Nota bene, ook de bemiddelaar heeft nog geen idee, wat zij doen. Voor zover ik
weet, heeft dat een budget van een half miljoen euro opgeleverd. Hij maakt zich
inmiddels echter (grote) zorgen, of het gaat lukken. Met dat bezwaar als
aanleiding lag daarin vervolgens zijn motief om daadwerkelijk te bemiddelen.
Het heeft m.i. geen zin om er nog verder ‘iets’ van te vinden, zolang er geen
resultaten zijn. Afwachten, inderdaad. Nou ja, wat ik allereerst verwacht, is
een poging om onder die toets door mij uit te komen. Wie weet, is daarvoor ook
dat bezwaar gemaakt: geen pottenkijker.
Eén resultaat heb jij overigens ontdekt. Voor “[d]at soort contacten” (J. van
Til, persoonlijk emailbericht aan auteur, 2 februari 2011) maakten de
deelnemers blijkbaar een afspraak. Als dat al ànders is, lijkt het precies
verkeerd.
Over aanleiding gesproken, als je niets probeert, weet je zeker dat er niets
gebeurt. Maar ik vrees, dat je van de analist niets kunt verwachten. [Zie ook
aantekening 42.1.] Modieus geleuter vind ik het. Ik herken niet de geringste
aanzet tot operationalisering. Blijkbaar betekent panarchy wat voor de gebouwde
omgeving bekend staat als door-de-schalen-heen. Heel mooi, maar hoe werkt doorkruisend
verband voor informatieverkeer? Je moet niet blijven hangen in wat je een
inspirerende analogie vindt. Nogmaals, wat doe je ermee voor je eigen thematiek
... met als gevolg van de noodzaak van òpschaling dat er uiteindelijk geen
geïsoleerde thema’s zijn?! Daar is Metapatroon dus ‘klaar’ voor ... Maar
Metapatroon is slechts hulpmiddel voor de ontwerper. Hoe kan z/hij genoeg weten
voor stelselmatig bereik? Precies, bronnen raadplegen, verantwoording over
gebruik afleggen.
42.4
Sinds we elkaar spraken en jij de eerdere afspraak (vorig voorjaar) bevestigde
dat we een proef met samenhangende informatievoorziening opzetten náást de
bestaande, operationele informatiesystemen, is er vervolgens opnieuw niets
gebeurd. Blijkbaar wachten je medewerkers ‘ergens’ op. Wij zijn er klaar voor.
42.5
Opnieuw bedankt voor je vraagstukken. Ik proef ¾
laat me ajb meteen weten als ik het mis heb ¾
dat jij “modelmatig” associeert met regelmatig in vooral de zin van frequent,
dwz dat de overeenkomstige verzameling gevallen als het ware per definitie
meervoudig is. Met andere woorden, zijn we nog wel doelmatig bezig? Op die
manier is een apàrt geval van de weeromstuit altijd ènkelvoudig en aldus een
uitzondering die we modelmatig zelfs niet hoeven te vatten. Dat was toen ...
Ook dat ene geval is als apàrt bestempeld op grond van criteria. Bijvoorbeeld,
stel dat ècht het enige verschil dat we kunnen ontdekken de persoon van de
rechter betreft, dan moet (voortaan) blijkbaar óók de rechter in kwestie
aanwijsbaar zijn voor modelmatige dekking van àlle gevallen. Het is prachtig,
indien de rechtsstaat (tevens) doelmatig werkt, maar doeltreffendheid (lees
ook: precisie) staat principieel voorop. Zeg ik dat goed? ;-)
De noodzaak benadruk jijzèlf. Althans, zo begrijp ik je waar je over ¾ wat je noemt ¾
correcties schrijft dat “het [...] wel handig [is] om te weten of dat zo is.”
Hoe kàn je dat weten? Door inzicht in, ik herhaal graag jouw eigen woorden,
“allerlei verbanden en eigenschappen.” Daarvoor moet je ze (kunnen)
registreren. Feitelijk bepaal jij mede welke informatie nodig en voldoende is.
Wanneer jij casuïstiek als relevant bestempelt, tja, dan hoort er onlosmakelijk
de opdracht bij voor stelselmatige inkadering.
Let op! Voor stelselmatige opzet vind ik juist die gevallen het interessantst,
waarvan jij wellicht geneigd bent ze qua facilitering buiten reguliere
voorzieningen te houden. Want mijn ervaring leert dat, als het lukt om ook
dergelijke, zeg maar moeilijke gevallen “modelmatig te vatten,” het
resulterende model èxtra robuust e.d. is voor wat we als de normale gevallen
beschouwen. Je zult me daarom gauw zien focussen op wat iemand die geen
professionele ontwerper is, liever als irrelevante afwijkingen negeert. Mis!
Onder de noemer van doelmatigheid lijkt aandacht voor de bulk optimaal. Maar
voor stelselmatige voorzieningen geldt nu eenmaal een andere modelleerlogica.
Ontwerpprioriteit heeft dan de grootste kwalitatieve variëteit. Dat is
inderdaad wennen vergeleken met hoe van oudsher aparte informatiesystemen
uitgewerkt zijn. Nou ja, daar klopt vaak al geen hout van, omdat zelfs op
geringe schaal reeds significante variëteit speelt.
“Harmonisatie” vind ik typisch een begrip met stelselbereik. Op die schaal gaat
het m.i. om verdeling van relevante betekenissen inclusief hun samenhang. Zie
mijn column Informatiekundige
harmonieleer voor een korte inleiding tot de informatiekundige variant. Het
lijkt me lastig om politici en bestuurders uit de waan te helpen, dat
harmonisatie neerkomt op absolute standaardisatie van betekenis. Laat dan maar.
Er moet natuurlijk wel ruimte zijn om informatievoorziening (desondanks) voor
reële variëteit in te richten.
Met je verhaal over de KvK verklaar je treffend de impasse. Er bestaat allang
behoefte aan infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer, ... maar
wat er o.a. onder de noemer van de elektronische overheid gebeurt lijkt er niet
op, integendeel.
Wat is zoal de crux van infrastructuur? De opzet staat gevarieerd gebruik toe.
Het is dus zoals je stelt, dwz onmogelijk om alle details van elk gebruik te
kennen. Daarvan abstraheert infrastructuur als het ware.
Wat gaat er dan mis met o.a. NHR als basisregistratie? De KvK begrijpt nog
niet, dat het register onderdeel is van de infrastructuur voor
informatieverkeer op maatschappelijke schaal. Zolang ze dat niet snappen, gaan
ze ervan uit dat het register primair hun eigen taken dient. En daarvoor, jij
beschrijft het weer duidelijk, beroepen ze zich op desbetreffende wet- en regelgeving.
Dat lijkt richtinggevend, maar is het voor de kwalitatieve aanpassing aan de
informatiemaatschappij nèt, herstel, helemaal niet.
Nee, dus. Daar komen ‘we’ pas uit, zodra de KvK (NHR), de gemeenten (GBA) e.d.
hun informatievoorziening splitsen in enerzijds (eventuele) infrastructurele,
anderzijds organisatie- en/of taakspecifieke delen. Het politiek-bestuurlijke
benul is daarvoor echter nog niet gegroeid. Evenmin zijn er professionals
werkzaam, die het gewoon doen. Zo blijft het helaas gepruts.
De “spanning” tussen beleid en (onmogelijke) uitvoering helpt inderdaad ook
niet, zachtjes uitgedrukt.
Met je opmerkingen woonplaats enz. maak je duidelijk, dat ook gemeentelijke
indelingen veranderlijk zijn. Daarop moet het informatiestelsel dus berekend zijn.
Vandaar, op z’n metapatroons, context èn tijd in informatiemodellen. Verder
herken ik een aanleiding om een speelse bijeenkomst over geografische namen te
organiseren. Nogal wat mensen vinden ze belangrijk, juist zùlke namen, wat
begrijpelijk is omdat ze de persoonsidentiteit blijkbaar mede constitueren.
Vooruit, laten we eens kijken wat er gebeurt als een burger niet alleen zijn
‘eigen’ persoonsnaam heeft, maar tevens zijn ‘eigen’ plaatsnaam. Oeps, dan
krijgen de postbedrijven de brieven e.d. niet langer (gemakkelijk) bezorgd.
Stel dat dat erg is. Hoe verhelpen we dat? Nee, maar, de oplossing bestaat al,
de postcode. Tja, als bewoners van twee deelgemeenten het onverdraaglijk vinden
dat ze een gedeelte van de postcode ... delen ... okee, als dat inderdaad een
serieus probleem is, wat kunnen we ervoor verzinnen? De principiële oplossing
bestaat eruit om namen stelselmatig niet te serieus te nemen. Waarom kan iemand
niet altijd de carnavalsnaam van zijn gemeente opgeven? Ikzelf vind het niet
grappig, zelfs nooit, maar wat kan mij het eigenlijk schelen als iemand ànders
dat wèl vindt? Kortom, laten we de problematiek binnenstebuiten draaien. Wie
weet ontdekken we dat we ons nodeloos druk maken.
Zeer interessant vond ik ook het artikel over de Wet ruimtelijke ordening. De
auteurs betreuren ihb het verlies aan mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling.
In het algemeen, dus erger nog, lijkt de nieuwe wet mank te gaan aan verwarring
tussen structuur en classificatie. Als hun beschrijving van de wet klopt, zit ‘ie
in elk geval in classificatie-opzicht amateuristisch in elkaar. Dat pakt
averechts uit. Wil je andere, gruwelijke voorbeelden kennen? Pakweg tien jaar
geleden las ik het boek Sorting Things Out:
Classification and Its Consequences (MIT Press, 1999) door G.C. Bowker
en S.L. Star. Zo niet als verplichte kost, dan beveel ik grondige bestudering
toch sterk aan voor wie wet- en regelgeving opstelt met zo’n zware
classificatiecomponent.
Tot zover mijn antwoord. Ik twijfel er niet aan, dat ik genoeg schreef waarmee
je het oneens bent. Beschouw het ajb als kleine bijdrage aan opbouwende
discussie.
42.6
Mijn idee over de Vitruviaanse categorieën is dat ze kennelijk populair geraakt
zijn. Menigeen meent er iets van te moeten vinden. Wat ik echter zie ontbreken,
zijn nadere besprekingen van het wèrk van Vitruvius als deugdelijk fundament om
op voort te bouwen. Wat bedoelde hijzèlf er eigenlijk mee? Nu slaat iedereen er
een wilde slag naar, zo lijkt het. En wat mij betreft overigens in precies de
verkeerde richting.
Goed, ik begon aan een boekje door een bouwkundig architect die Vitruvius
bouwkundig analyseert en daarvoor o.a. in zijn eigen tijdperk probeert te
duiden. Ooit moet ik het uitlezen, maar er kwam nogal wat tussen ...
Zo’n indeling past natuurlijk wel bij het architectuurbegrip dat voor
informatievoorziening is gaan overheersen. Zo geldt “architectuur” als
“principegeoriënteerd.” Dat begrijp ik gewoon niet. Of wie weet doe ik dat wel,
begrijpen, maar vind ik het flauwekul. Nu is het m.i. meteen onzinnig om te beweren,
dat er apart “een digitale wereld” bestaat. Èchte ontwerpers leidt je zo niet
op.
Je kunt er donder op zeggen, dat Vitruvius die categorieën bedacht als middel
om aan zijn opdrachtgever (lees: de keizer) een beetje begrijpelijk te maken,
achteràf dus, wat hij uitspookte respectievelijk vóóraf in de waan te brengen
dat er geen risico met een opdracht verbonden was. Zover was ik in dat boekje
gevorderd ... Ik geloof er niets van, dat Vitruvius architectuur met die
indeling als recept daadwerkelijk beoefende.
42.7
Wie is (nog) geïnteresseerd in de plek van de spijker, als je tòch niet durft
te slaan?
42.8
Van enkele presentaties die het congresprogramma vermeldt, ging ik via de titel
op het ww web na waar het zo’n beetje over gaat. Mijn indruk is, dat het
precies de tegenovergestelde benadering betreft die wij qua rechtszekerheid
e.d. (moeten) volgen.
In een metapatroonmodel zijn de verhoudingen precoördinatief vastgelegd,
terwijl ¾ voorzover ik het althans
begrijp ¾ de sprekers op dat congres ¾ nog wanhopig ¾
zoeken naar een postcoördinatieve logica. Zinloos, wat mij betreft.
Zo ‘zit’ taal volgens mij ook helemaal niet ‘in elkaar.’ Maar goed, dat gaat
geen taalkundige van mij aannemen. Nu is het overigens de vraag, of de sprekers
in kwestie daadwerkelijk taalkundigen zijn, of niet veeleer informatici die hun
beperkte perspectief proberen op te leggen aan de zoveelste wetenschappelijke
annex beroepsdiscipline. Fopleggen, dus. Intussen, zo zie ik dat althans,
blokkeren ze wèl de weg voor-wat-gewoon-werkt.
Ik geloof niet dat het zin heeft tzt de presentaties te bestuderen. Langs een
dwaalspoor is dat zó specialistisch. Het vergt m.i. jarenlange studie om de
details te kunnen lezen, terwijl je dus meteen al ziet dat de uitgangspunten
contraproductief zijn.
42.9
Daarover hebben we het vaker gehad. Het verzoek tot inschikkelijkheid geef je
steeds bewuster een dubbele lading. Wat primair blijft, uiteraard, is de poging
om de ander je idee serieus, opbouwend te laten overwegen enzovoort. Er is door
ervaring echter bijgekomen, helaas, dat je liefst zo snel mogelijk ontdekt of
dergelijk verzoek überhaupt kans heeft. De inschikkelijkheid waarop je dus
aanvullend mikt, betreft òmgekeerd blijk van desinteresse, wie weet zelfs
tegenwerking ... Dat lukt prima met een ènkel verzoek, te weten de oproep voor
enige inspanning die niet onmiddellijk het eigen belang dient resp. waarvan
o.a. het eigen belang pas herkenbaar is ná de geleverde inspanning.
Over je column Paradigm
shift heb ik een m.i. wezenlijke opmerking. Zoals jij een paradigmawissel
daar beschrijft, past in de traditie die kennis louter beschouwt als indruk,
afspiegeling oid. van de werkelijkheid. In de gauwigheid raakt dat tot een
werkelijkheid gerelativeerd. Wat moet je voor àndere kennis doen? Volgens die
traditie vergt dat een overstap van de ene naar een andere
werkelijkheid/wereld. Zodra je in die andere wereld verkeert, verkrijg je
immers bijbehorende kennis, klaar.
‘Natuurlijk’ bestaat zulk verband. Dat beseffen juist wij maar al te goed, zij
het onder de noemer van situatie. Het blijkt echter (bijna) onmogelijk ¾ zie ook de eerste alinea van deze
aantekening ¾ om als het ware
vrijwillig zo’n overstap te laten maken. Daarbij zorgt die traditie voor extra
verwarring, wat de drempel sterk verhoogt. De invloed verloopt slechts
overheersend van, zeg maar, buiten (werkelijkheid) naar binnen (kennis), als er
sprake is van ònvrijwilligheid. Noem het ook maar dwang, opvoeding, cultuur
e.d. Nogmaals, dat levert betrekkelijk eenvoudig resultaat.
In òmgekeerde richting moet dus allereerst de kennis wijzigen. Dan blijkt het
appèl onzorgvuldig gesteld. Want je bedoelt ook helemaal niet, dat iemand naar
een àndere wereld moet overstappen. Feitelijk beweer je, dat er één wereld is.
Daarin kan iemand zich met passende(r) variëteit gedragen, indien z/hij
verandert van wereldbééld.
Metapatroon met subjectief situationisme suggereert dat het nòg genuanceerder
ligt.
Stel dat de ene wereld driedimensionaal is. Dan is óók een platte cirkel er
wezenlijk driedimensionaal onderdeel van. Zolang hij zichzelf echter ‘ziet’ als
tweedimensionaal, nota bene ten ònrechte, ontneemt hij zichzelf toegang tot de
‘rest’ van de reële gedragsruimte.
Om dezelfde redenen vind ik de veronderstelling van een apàrte virtuele wereld
onzin.
Wat we ‘leren,’ is situationele dynamiek van dè wereld: de dynamiek van het
subjectief situationisme is het situationisme van het dynamisch subject ...
enzovoort.
Als je in je column bijvoorbeeld de term “habitat” wijzigt in “habit,” nader je
volgens mij productief de onlosmakelijke spanning.
De vraag die je in Paradigm shift tot slot stelt,
lijkt geen redelijk antwoord te kennen. Wellicht is zelfs de vergelijking met
een sprong te optimistisch. Wanneer inderdaad alleen duwen en trekken helpen
voor een wissel, moet ‘het’ voor jonge mensen tijdens opleiding gebeuren. Voor
oude(re) mensen lukt het blijkbaar slechts met wat ze als existentiële dreiging
ervaren. Dat is lastig in een welvaartsmaatschappij. Als die oproep dan ook
nogeens afkomstig is van iemand voor wie niemand bang is ... Een beklemmende,
onvermijdelijk dus dùbbel geladen schets geeft Robert Menasse, tja, ook maar
een schrijver, in Die Zerstörung der Welt als Wille und
Vorstellung (Suhrkamp, 2006, p. 129): “Engagement ist [...] heute
zunächst so einsam und so antithetisch, wie es Spinoza gewesen war[.]“ Schrale
troost. Maar wàt een prachtig, treffend boekje schreef Menasse!
42.10
Al héél lang wilde ik iets over mereologie
melden. Ik vermoed dat vooral mijn lange Aristoteles-opstel
geholpen heeft om dat nu zo kort te(kunnen) houden. Als het algemene(re) thema
geldt het stelselmatige gebrek van gevestigde formele logica.
42.11
Graag zou ik zsm willen doorpraten over Metapatroon, dwz stelselmatige
verbijzondering naar context èn tijd voor informatievoorziening. Als thema
raakt context alsmaar populairder, prima, maar volgens mij is mijn bedrijf nog
altijd de enige die beschikt over theorie t/m tool voor beheersbare
operationalisering. Kortom, enorme markt. Enerzijds hebben wij een voorsprong
en kunnen die vrij lang houden, omdat je vooral echt ànders moet gaan denken.
Anderzijds zijn wij ... zulke denkers en geen geweldige marketeers e.d.
Samenwerking?
[9 februari 2011]
42.12
Indrukwekkend! Dank je wel voor je tip plus verwijzing naar de documentaire
over architect John Lautner (1911-1994). We zouden die documentaire eens
tijdens zoiets als een workshop kunnen bekijken, steeds met een pauze voor
informatiekundige discussie nav de bouwkundige voorstelling. Zo vind ik o.a.
mooi blijken, hoe wezenlijk de betrekking tussen opdrachtgever en architect is.
Ook zie ik duidelijk geïllustreerd, wat ikzelf later als Architectuurcriterium
benoem, te weten “als unieke ontmoeting.” In het verlengde past mijn opvatting
over Architectuurprincipes.
Kenmerkend is m.i. dat je over zulke principes juist niet kunt zeggen
“wat ze precies zijn.” Dat volgt immers uit de erkenning van uniciteit van de
ontwerpopgave. Zo wordt Lautners benadering ook getoond. Hij laat zich als het
ware opgaan in de situatie in kwestie. Daarbij weet hij zich geholpen door
opdrachtgevers, die volwassen genoeg zijn voor zulk samenspel. Het is
natuurlijk niet toevallig, dat Lautner zijn huizen ontwerpt voor gefortuneerde
opdrachtgevers.
Je kunt dus ook geen voorafgaand “begrip” van architectuurprincipes leren,
althans niet concreet. Ontwerpen moet je vooral doén. Door ervaring met
resultaten die in hun uniciteit optimaal ‘werken,’ leer je zelfvertrouwen. Je
leert, dat je je aanvankelijke onzekerheid bij een opgave niet màg ontkennen,
maar zelfs moet koesteren. Je leert, dat je voor èlke opgave moet ... leren.
Dàt is, als je toch de term “precies” wilt gebruiken, precies wat Lautner doet.
Hij leert zijn opdrachtgever kennen, hij leert de (verdere) situatie kennen ...
Lautner beseft vroeg, dat hij aan een academische instelling dat allemaal niet
leert. Dat is wat ikzelf in Ontwerpschool
beweer.
Zijn verwantschap met het Bauhaus lijkt me sterk, zeker qua instelling. Volgens
mij gaat het Bauhaus overigens wel (veel) verder wat sociale oriëntatie
betreft. Van Lautner kan ik bijvoorbeeld niets ontdekken, dat in de richting
gaat van stedenbouw, laat staan planologie.
Als ik je enige raad mag geven, probeer te vergeten dat je je “begrip [wil]
aanscherpen.” Dergelijk begrip bestáát opbouwend gewoon niet, klaar. Wat je
reeds wèl begrijpt, acht ik al verder ontwikkeld dan bij verreweg je meeste
generatiegenoten. Daar hoef je dus niet (meer) in te investeren. Kies de
kortste weg om praktisch aan de slag te kunnen. Daarvoor moet je beslist die
academische masteretappe nog ‘even’ afleggen. Verschijn fit aan de start. Zorg
dat je die streep haalt. Het heeft geen zin je onderweg te laten afleiden op
zoek naar “begrip.” Naar de aard van die etappe, academisch dus, is en blijft
dat tekortschieten voor ontwikkeling van ontwerpmentaliteit. Dat lukt pas door
daadwerkelijk te ontwerpen. Je merkt dan ook gauw genoeg, maar eerder nota bene
nooit, of je dat inderdaad wel wilt. Wie weet voel je je gelukkiger als, ik
noem maar iets, opbouwende opdrachtgever.
Alles helpt, als je ervan leert dat je het voor je eigen bijdragen aan opgaven
... zèlf moet doen. Om ontwerper of, algemener gezegd, veranderaar te kùnnen
zijn, moet je die verantwoordelijkheid niet als last ervaren, maar als ruimte.
Als ik je tevens enig voorschrift mag geven, ... zoek dus geen voorschriften,
maar inspiratie. Oh ja, nogmaals, lees voorlopig met voorrang wat telt om de
academische masterstreep te halen. Leren komt vooral erna(ast).
42.13
Zachtjes uitgedrukt lijkt het me lastig om een vruchtbare toekomstvisie op de
zgn informatiemaatschappij te hebben zònder zulk structuurbesef.
42.14
Overal heb je ontwerpruimte, zodra je ’t ziet ... Je kunt subjectief
situationisme het paradigma noemen. Als het meezit, krijg ik er postuum enige
erkenning voor. Eerder kan eigenlijk onmogelijk lukken.
42.15
It’s a contragram, stupid! Ik keek nogeens naar je column Paradigm shift en
toen zag ik ‘m ineens in alle wisselwerking. Met dank aan John Haynes: the
becoming of knowledge is the knowledge of becoming.
[zie ook aantekening 42.9]
42.16
“Maar dat is onvoorstelbaar,” schrijf je. Dat veronderstelt verschil èn (dus)
samenhang tussen voorstelling en het voorgestelde.
Inderdaad, mooi woord voor een paradigmawissel, “overgave.” Wie is de gever?
Dat is de voorsteller.
Ipv met overgave kan de voorstelling door een overval veranderen. Wie is de
overvaller? Dat is het voorgestelde, die nu een àndere gedaante toegedicht
krijgt.
In de contragrammen die je uit je mouw schudt, meen ik een patroon te
herkennen. Want als ik je goed begrijp, verklaar je er steeds een
werkwoordbetekenis mee. Die van behaving vind ik extra interessant. Verrassend.
Dergelijk verband tussen ‘to have’ en ‘to behave’ had ik nooit opgemerkt.
Ik pakte er een engels woordenboek bij, op zoek naar ¾ blijkbaar samengestelde ¾
werkwoorden die beginnen met = 91be.’Bijvoorbeeld,thebeingofthefall is the
fall of being: to befall. The being of the head is the head of being: to
behead. Hmm, daar gaat m.i. iets mis …
“Hoe ben [jij] er eigenlijk bij gekomen over te stappen op het wereldbeeld
subjectief situationisme?” Zoals je het schetst, voelde jij je aanvankelijk ...
overvallen. Wellicht ervaarde jij je daardoor machteloos. Werd je er steeds
bewuster van. Blijf je passief? Of spoort de overval je aan tot actie? Hoe krijg
je nog enige invloed? Tja, de gebruikelijke betekenis van het woord wijst er
niet op, maar dat blijkt door “overgave” soms aardig te lukken. Je voelt je met
je gewijzigde voorstelling integraler in en van en ... de werkelijkheid ipv dat
je er de strijd mee wilt voeren die ... onzinnig is. Met dank voor je voorzet,
hier komt je juweeltje terug in een zetting: de overgave van de overval is de
overval van de overgave. Tjonge.
42.17
Over verschillende, tegelijk samenhangende betekenissen gesproken ..., het leek
alsof we over het belang van gerichtheid op probleem resp. issue wat langs
elkaar heen praatten. Inmiddels bedacht ik, dat het weleens kan liggen aan
verschillende opvattingen over, zeg maar, de status van het probleem.
Zoals ik jou begreep, vind je het probleem allang duidelijk. Zo vormt het jouw
vertrekpunt voor modellering. Twee bestanden, koppelen, dat is het. Met andere
woorden, op die manier is het probleem op voorhand gegeven. Daarom kunnen en
bijgevolg moeten we meteen voor de oplossing aan de slag.
Daarentegen is mijn insteek, dat we op de reële schaal vrijwel zeker nog niet
weten wat het probleem is. In elk geval doe ik dat niet. Verder heb ik dus het
sterke vermoeden, dat ik niet de enige ben. In plaats van vertrekpunt is de
probleemstelling uitkomst.
Dat valt te vergelijken met iemand die haar/zijn huisarts bezoekt met de
mededeling “Dokter, ik heb zus-en-zo!” Voor de professionele arts is dat nog
maar de vraag. De patiënt noemt wat in dat stadium telt als een symptoom. Maar
is dat ook hèt probleem? Voor een deugdelijke diagnose verricht de arts ...
stelselmatig onderzoek.
Het gevaar van spanning dreigt. De patiënt kan gauw oordelen, dat de arts
nodeloos moeilijk doet. Wat de patiënt mist, is dat de arts wellicht nòg
serieuzer meent dat er ... een probleem is. Zij kunnen er samen naar zoeken met
symptomen als aanknopingspunten.
Een vergelijkbare rolverdeling speelt tussen opdrachtgever en ontwerper. De
opdrachtgever die zichzelf onmiddellijk als oplosser beschouwt, vergeet weleens
iets.
42.18
Stelselmatig variëren is uiteraard wennen, want je lijkt op die manier controle
prijs te geven. Maar dat blijkt dus mee te vallen. En je krijgt kansen
in/dankzij je verruimde beeld.
42.19
Zo wil ik een beetje op hun tenen trappen, want ze moeten toch even doorkrijgen
dat we ànders mikken. Maar ja, we moeten er ook weer niet zó hard op gaan
staan, dat ze subiet afhaken.
42.20
Een model is niet zozeer goed òf fout, maar veeleer beter of slechter ... Hoe
dan ook zit je met de vraag naar criteria. (Ook) die kan je stelselmatig m.i.
het ‘beste’ zien als aspect van probleemstelling. Ofwel, je kent ze vooralsnog
niet.
Vuistregels kunnen helpen op zoek naar een beter model. Zo vind ik een register
een slechte kandidaat om een situatie te constitueren. Dat is zelfs de
omgekeerde wereld. Wat pas met registratie tot uitdrukking komt, is de relatie
van een organisatie met een soevereine staat. Zo’n relatie verschaft de
organisatie in kwestie een staatgebonden identiteitstelling, bijvoorbeeld in de
vorm van een nummer. Of een apart register bijgehouden wordt voor organisaties
met een Nederlandse identiteitstelling kan voorlopig in het midden blijven.
Wat een organisatie is, mag er zelfs voor de relatie met soevereine staat
eveneens vergaand niet toe doen. Want een Nederlandse
identiteitstelling verkrijgen niet uitsluitend marktgerichte organisaties. Een
overheidsinstelling, een kerk)genootschap, een sportvereniging enzovoort kunnen
eventueel/zonodig allemaal in de situatie ‘Nederland’ voorzien zijn van een
identificatie.
Op vergelijkbare manier zie ik belastingwetgeving niet zozeer als
oorzaak, maar veeleer beschrijving e.d. van een relatie. Er bestaat blijkbaar,
ik noem het maar even, een belastingheffer. In relatie tot zo’n belastingheffer
geldt een organisatie als belastingplichtige. Volgens mij is Nederland een
‘geval’ van een belastingheffer, principieel dus, met de Belastingdienst als
(een) uitvoeringsorganisatie.
(Pas) vanuit een belastingplichtige verwijs je dan naar wet- en regelgeving;
voor die relatie kan je bijvoorbeeld de noemer grondslag gebruiken.
Met zo’n grondslag verschijnt wet- en regelgeving integraal in het
stelselmatige model. Zoals ik het schets, is wet- en regelgeving echter niet
bepalend voor de samenhang. Dat is praktisch, want de werkelijkheid houdt zich
regelmatig niet aan ... regels. Anders hadden we het over natuurwetten.
Kwalitatief zijn vooral afwijkingen vaak èxtra belangrijk. Beperking van een
model tot wat wet- en regelgeving probeert te regelen, ondermijnt daarom
beheersing.
Stel dat de politie slechts let op wat volgens de wet toegestaan is. Nee, dat
verklaart het bestaansrecht van de politie niet, integendeel. Wanneer de
politie verbaliseert, moet wèl de grondslag aangegeven zijn. Op basis van zulke
verhoudingen valt praktisch te werken.
Zoals ik apart een belastingheffer veronderstelde, kan dat ook gebeuren voor
een voorzieningverschaffer. Stoor je ajb niet (teveel) aan neologismen. Daar
kom je op stelselschaal weleens niet onderuit.
Nu kan je een organisatie in relatie tot resp. in de situatie van zo’n
voorzieningverschaffer opvatten als een voorzieninggerechtigde. Klopt,
Nederland, met de Belastingdienst, UWV, gemeentelijke sociale diensten enz.
enz. als uitvoeringsorganisaties.
Ik kan me ook voorstellen, dat een organisatie niet ‘zomaar’ voorzieninggerechtigd
is, maar dat pas kan zijn in de hoedanigheid van belastingplichtige. Nou ja, ik
weet dat niet. Ik geef er maar mee aan, dat de relatie wellicht beter verloopt
tussen belastingplichtige en voorzieningverschaffer. Of is dat juist ... slechter?
Vanuit voorzieninggerechtigde kan in elk geval een relatie met wet- en
regelgeving worden gevestigd, opnieuw onder de noemer van grondslag.
Als criterium voor een bepaalde voorziening staat het minimale aantal uren in
wet- en regelgeving vermeld. Als je daar iets mee wilt doen, moet je ergens een
plekje vinden voor registratie van het werkelijke aantal gewerkte uren. Waar?
Ik zou dat niet beschouwen als eigenschap van voorzieninggerechtigde. Want ook
zònder recht op (bedoelde) voorziening wordt er (eventueel) door de organisatie
gewerkt. Als eigenschap van organisatie past dat dus alweer beter.
Mocht organisatie echter een te algemene noemer zijn, dan is kennelijk een
intermediaire verbijzondering nodig.
Over actor heb ik nog niets opgemerkt. Je kunt inderdaad uitgaan van actor, met
organisatie als verschijningsvorm die in/onder de horizon gesitueerd is. Als je
dat doet, ontdek je vanzelf of je eventueel een beroep doet op zo’n algemener
knooppunt. Ik vind dat een prima aanzet. Je houdt een concreet punt voor
ruimere oriëntatie in je blikveld.
Als je wilt nagaan, of je model een beetje robuust èn flexibel is, kan je
erover fantaseren of het volgens jou ook opgaat voor Mongolië e.d. Misschien is
het inderdaad geen gek idee om alvast op China te rekenen.
Ik hoop dat je er iets aan hebt ...
42.21
De manier waarop “juristen [...] gewend zijn te denken” ken ik niet. Dus, wie
weet ... En de manier waarop “infokundigen [dat] gewend zijn,” als je het al
“denken” kunt noemen, werkt niet. Dus moet het in èlk geval ànders dan zij
(niet) doen. Zo bekeken zit het met Metapatroon wel goed.
42.22
Op deze manier vind ik de catalogus vooralsnog een federatiecatalogus. Je kunt
een federatie ook een stelsel noemen, dat is een federatie natuurlijk ook, maar
de stelselmatigheid ervan is beperkt. Eerlijk is eerlijk, dat is à la
elektronische overheid precies de bedoeling met overwegend apàrte
basisregistraties. Maar consequente stelselmatigheid is ànders. Daarvoor moet
je vanuit samenhang ontwerpen ipv achteraf enkele verbindingen leggen.
Op een ontwikkelpad is het best logisch, prima, om met achteraf-verbindingen te
beginnen. Waarom je daar jaren over moet doen, is me een raadsel, maar vooruit.
Voor overzicht waar je eventueel naartoe wilt, is echter een ècht
stelselmatig ontwerp onmisbaar. Zie Oefenschema: Basisregistraties enz. voor een aanzet.
Verder vraag ik me af, wat het nut is van de Stelselcatalogus in deze opzet. Ik
heb sterk de indruk, dat je het antwoord eigenlijk al moet kennen om er de
vraag naar te kunnen formuleren. Daar heb je praktisch dus niets aan. Als je
weet waarnaar je zoekt, heb je het immers al gevonden en hoef je niet vèrder te
zoeken.
Wat me tevens dwars blijft zitten, is dat de getoonde structuur het ¾ simpele ¾
sjabloon voor basisregistraties volgt. Dat verschilt in de meeste gevallen van
de feitelijke structuur van een specifieke basisregistratie. Kortom, je kijkt
in de Stelselcatalogus naar iets dat niet klopt respectievelijk dat, als je
daadwerkelijk iets met een basisregistratie wilt, je grondig moet controleren
bij die registratie zèlf.
Elders las ik nog: “De catalogus van de NHR wordt uiterlijk 31 december
2010 in de Stelselcatalogus opgenomen.” Ik kan ‘m daar echter niet ontdekken.
Dat is ook lastig. Want vooral tussen het sjabloon en het NHR-model gaapt m.i.
een kloof (zoals we enkele jaren geleden al vaststelden).
Voor Digilevering e.d. biedt de Stelselcatalogus nog altijd geen voorzieningen.
Daarvoor is toch echt iets informatierotonderigs
nodig.
[23 februari 2011]
42.23
Je verhaal over jullie reorganisatie klinkt alsof inmiddels echt helemaal
niemand meer beseft wat het bestaansrecht van de ‘organisatie’ is. Ik zou
zeggen, maak eens een succes van projecten. Daarvoor moet je de vòlle aandacht
naar buiten ipv naar binnen keren. Pas op die manier valt überhaupt te
herkennen, dat de gangbare informatiekundige discipline hopeloos verouderd
geraakt is voor de reële opgaven. Kortom, niet zozeer de organisatie, maar de
projecten moeten grondig over de kop.
Uit de stelselmatige manier van kijken naar informatievoorziening volgt o.a.
dat een bepaalde organisatie niet het vàste referentiekader mag vormen. Dus,
(ook) organisatie moet relatief, variabel, meervoudig e.d. verondersteld zijn.
Daardoor kan de informatievoorziening tevens de grootste flauwekul van
organisatorische inrichting naadloos faciliteren. Maar of we dat nog een “kans”
voor Metapatroon mogen noemen?
42.24
Als reactie op wat je schrijft over lijntjes hoger en lager: op stelselschaal
vergt verband vaak dat zo’n hiërarchisch lijntje een nevengeschikt lijntje
wordt. Verder begrijp ik nu dat je eigenschappen toerekent aan ‘iets’ zgn
werkelijks. Je hebt dan tevens informatie-over-iets en
informatie-over-eigenschappen-van-dat-iets. Dat lijkt geneuzel, maar zodra je
‘iets’ over informatievoorziening aan je verhaal toevoegt, dreigt anders
verwarring. Je zou bijvoorbeeld kunnen schrijven: (maatschappelijk) object met
eigenschappen. Daarover heb ik op z’n metapatroons dan weliswaar nog e.e.a. op
te merken, maar dat kan dus later ... en apart.
Over complexiteit en hoe die evenwichtig qua informatie valt te faciliteren, spraken
we eerder onder de noemer van pre- en postcoördinatie. Daarvoor geldt (wederom)
helemaal waarom je aandringt op casussen. Voor èchte vraagstukken komt de opzet
pas tot leven.
42.25
[verplaatst]
42.26
Het is natuurlijk optimaal, nou ja, volgens mijn idee over jullie organisatie
is dat zo, om “de functie van CIO” meteen nieuw te bezetten met een eigen
medewerker. Jij en ik snappen echter, dat juist in dit stadium zowel die
medewerker als (de rest van) de organisatie stellig enige hulp nodig heeft vwb
informatiestrategie. Mijn eerste voorkeur, als ik iets over mijn eventuele
betrokkenheid mag opmerken, heeft ’t daarom om in zo’n opzet tijdelijk zulke
hulp te kunnen bieden. Dus, ter ondersteuning van wat structureel al klopt. Je
kunt het ook omgekeerd bekijken. Je zou wat minder hoeven te aarzelen over
benoeming van een eigen medewerker indien je haar/hem van enige hulp voorziet.
Stel dat je (desondanks) intern niemand vindt voor die functie ... Nee,
eigenlijk wil ik daarop niet vooruitlopen. Met interim management oid schuif je
het structurele vraagstuk immers voor je uit. Is het een idee om mij eens over
die benoeming incl. beoordeling van kandidaten te laten meepraten?
42.27
Wellicht ten overvloede stuur ik je afschrift van een notitie annex offerte uit
2007. Heb je ‘m al/nog? Intussen is er natuurlijk e.e.a. veranderd, maar
tegelijk blijft m.i. nog veel geldig. Wat o.a. veranderde, is dat het
toenmalige schakelpaneel
thans beschikbaar is als informatierotonde.
En we hebben pIctugram. Daarvoor, dus gebruik van informatierotonde en
pIctugram, zou dan de gratis licentie gelden. Verder leggen we in eerste aanleg
minder nadruk op wat ik toen dubbelslag noemde, te weten jullie interne
informatievoorziening tevens als voorbeeld voor elektronische overheid in het
algemeen (hoewel ik dat er op de achtergrond uiteraard in houd ...).
42.28
De strategie dreigt m.i. wat versnipperd dreigt te raken. Ik voel me daarom
geroepen er opbouwend op te wijzen. Ik hoop dat die strekking overkomt.
Wat is de oorzaak van mijn verwarring? Inmiddels meen ik, dat je in diverse
opzichten géén verslag doet van verband dat wèl reeds bestaat. Dat mis ik dus.
Het is, met andere woorden, alsof je een nagenoeg onontgonnen onderwerp
behandelt, terwijl daar feitelijk reeds e.e.a. uitgezocht, beschreven èn ook
ondernomen is/wordt.
Je maakt wel expliciet gewag van Analyse van gerelateerdengegevens in het kader van RNI
(Bureau Forum Standaardisatie, 31 oktober 2009). Het onderzoek in kwestie spitste
zich toe op enkele begrippen ‘rondom’ RNI. De variëteit van betekenissen van
partner, kind e.d. kent wettelijke grondslagen.
Methodisch, dat wil zeggen voor de aanpak van dat onderzoek, was die wettelijke
gevestigde betekenissenvariëteit echter zelfs de aanname (lees ook: hypothese).
Die gold algemeen, waarbij RNI als een casus concrete soorten, zeg maar,
maatschappelijke objecten ‘leverde.’
Over verband gesproken, een gedeelte van jouw rapport past m.i. perfect als
opvolger van het RNI-onderzoek. Je levert met prachtige, duidelijke
illustraties als het ware èxtra bewijs voor de nota bene algemene stelling van
betekenissenvariëteit met wettelijke grondslag. Wie het na bestudering van het
RNI-rapport nog niet kon resp. wilde bevatten, kan dankzij jouw inventarisatie
alweer zoveel moeilijker om dergelijke principiële variëteit inclusief
betekenissendynamiek heen.
Een ènkele term voldoet niet voor eenduidige betekenis. Ik ben het met je eens,
dat je computergebruik aanwijst als probleemfactor. Je schrijft: “Computers
kunnen niet, althans niet zonder meer, zelf signaleren waar een bepaalde term
op duidt.” Maar nu komt het. Dat kan een mens evenmin! “Daar zijn,” nota bene
óók voor een mens, “meer gegevens voor nodig.”
Het probleem manifesteert zich dus o.a. bij toepassing van computers, maar het
ligt wezenlijker.
Ik zou zeggen, dat het ligt aan de groeiende complexiteit van samenleving. We
regelen van alles en nog wat. Per regel is enige bijziendheid praktisch
onvermijdelijk. Voor de begrijpelijkheid pèr regel gaat dat met onze taal
allemaal nog goed. Inherent aan taalgebruik is immers context. Die pikken we
dankzij opvoeding, opleiding en ervaring meestal duidelijk genoeg op.
Er is daadwerkelijke nooit, herhaal, nooit sprake van een ènkele term, te weten
in isolement. Altijd is er óók context. Dat zit reuze listig in elkaar. Zo
kunnen diverse termen elkáárs contexten vormen ... Dat krijgen we al met de
paplepel ingegoten. Als we erop zouden moeten kauwen, raakten we ons de
inherente contextualiteit van taal stellig gemakkelijker bewust.
Het woord samenleving zegt het al, zoiets als het werkingsgebied van de ene
regel kan invloed hebben op, overlap vertonen met e.d. de werkingsgebieden van
één of meer àndere regels. Wie weet blijkt een regel zelfs strijdig met een andere
regel.
Computergebruik of niet, wat enerzijds allemaal verschilt, moet voor overzicht
tevens in samenhang kunnen worden bekeken. De noodzaak ontstaat door behoefte
aan rechtszekerheid.
‘We’ moeten dus wezenlijker iets met betekenissenvariëteit vanwege
rechtszekerheid in een noodzakelijkerwijs alsmaar complexer gereguleerde
samenleving. Omdat we computers als hulpmiddelen gebruiken, is het ‘logisch’
dat de reële betekenissenvariëteit tevens op een digitale manier uitgedrukt
moet kunnen zijn. Anders werkt passende ondersteuning door/met zulke
hulpmiddelen niet. Ik vind het probleem met zulke informatievoorziening echter
ondergeschikt aan, afgeleid van de noodzaak tot borging van rechtszekerheid.
Metapatroon is bedoeld voor dergelijke opgaven. Als je Metapatroon een taal
wilt noemen, is het een taal die zowel rijker, als armer is dan zgn natuurlijke
taal. Opmerkelijk genoeg komt dat allebei door de manier waarop Metapatroon
vorm laat geven aan context. Je kunt er bijvoorbeeld géén klassiek gedicht mee
schrijven, althans, ik zou niet weten hoe dat moet. Maar een professionele
informatiekundig ontwerper kan er wèl overzicht in de zin van samenhangende
betekenisverschillen mee modelleren. Daarvoor schieten we met ons dagelijks
taalgebruik dan weer tekort. Dat lukt een kundige ontwerper met Metapatroon
eenduidig. Na een vertaalslag of wat kunnen ook computers ermee uit de
‘voeten.’
Aldus is het treffend om Metapatroon een stelseltaal te noemen. Voor een
informatiestelsel is betekenissenvariëteit kenmerkend en met Metapatroon valt
zo’n stelsel te ontwerpen in conceptueel opzicht. Karakteristiek voor
Metapatroon is verbijzondering van betekenissen naar context en tijd, voilà,
zgn contextuele verbijzondering. Die aanduiding, contextuele verbijzondering,
dus, is afkomstig uit mijn werk.
Verzamelde wet- en regelgeving definieert als zodanig overigens niet een reëel
informatiestelsel. Denk aan het gezegde: de praktijk is sterker dan de leer.
Uiteraard ‘zegt’ een leer veel over praktijk, maar op de schaal van samenleving
maakt wet- en regelgeving er ònderdeel van uit. Zij staat er niet apàrt buiten
resp. boven. Zeg ook maar dat wet- en regelgeving een weliswaar belangrijke,
maar géén uitputtende aanwijzing bevat voor reële betekenissenvariëteit.
Ik kom terug op het RNI-rapport. Op p. 7 staat onder doelstelling o.a. vermeld:
Het Forum Standaardisatie wenst, vanuit haar interoperabiliteitsopdracht, semantische problemen stelselmatig te benaderen. Dat wil zeggen dat oplossingen op de schaal van de e-overheid beschouwd moeten worden. Het RNI-vraagstuk dient hierbij als praktijkcasus met als doel:
¾ de meerwaarde van de methodiek van contextuele verbijzondering te beproeven voor RNI;
¾ met behulp van contextuele verbijzondering het RNI-vraagstuk en de oplossing in een ruimer verband te plaatsen, nl. het verband van de e-overheid waarbinnen RNI functioneert.
Daar lees je dus weer de term “verband.” Op pp. 17-18 luidt één van de conclusies:
Met de methode van contextuele verbijzondering blijkt het mogelijk een open model te maken, dat met een vast stramien ruime variëteit van, in dit geval, een persoon en zijn mogelijke relaties ondersteunt. Het model biedt ruimte voor registratie van willekeurige personenverbanden bestaande uit willekeurige personen met willekeurige rollen in relatie tot willekeurige rechtsstelsels.
Met zoveel woorden staat daar: Ja, er bestaat reële betekenissenvariëteit
en, ja, er is een methode onderzocht om dergelijke variëteit robuust èn
flexibel te modelleren en, ja, die methode voldoet ervoor.
Jij schrijft nu:
Er worden pogingen gedaan om de gegevens en hun inhoud (definities dan wel feitelijke begrenzing) preciezer en vooral meer eenduidig vast te leggen.
Dat klopt. En dat is, althans volgens mij, waarop o.a. het RNI-onderzoek
mikte. In dàt verband rep je er echter met geen woord over. Evenmin behandel je
Praktijkmodellering van het begrip werkgever (Bureau Forum
Standaardisatie, 30 november 2009) anders dan met een algemene verwijzing naar
“verschillende deelstudies.” Indien je je verder op activiteiten door BFS had
willen concentreren, had je ook Essence kunnen of zelfs moeten vermelden.
Algemeen over Metapatroon met contextuele verbijzondering tref je op mijn
website www.informationdynamics.nl/pwisse zelfs een hele,
groeiende lading relevante literatuur aan.
Uit je rapport kan ik niet opmaken, of je dergelijke ontwikkelingen irrelevant
acht voor je “verkenning,” of dat je ze op je “zoektocht” niet tegenkwam. Hoe
dan ook, met de pretentie van “mogelijke oplossingsrichtingen” mag in jouw verkenning
commentaar erop m.i. niet ontbreken.
Zo kom ik op de vraag, wie het verband met genoemde ontwikkelingen moet vestigen
en of dat überhaupt de moeite loont. Zo vind ik jouw interpretatie van je
opdracht wijzen op een drempel. Wellicht vergis ik me op mijn beurt met
interpretatie ervan, maar jij lijkt te mikken op “een tooltje, een stukje
gereedschap.” Met zo’n oriëntatie is niets mis ..., zolang de theorie adequaat
is. Maar daaraan schort het juist! En dat gebrek is pas te verhelpen, zodra
duidelijk is dat ‘op de achtergrond’ een theorie (lees ook: wereldbeeld)
dwingend meespeelt en wèlke dat in het onderhavige geval is.
Jij gaat naar mijn indruk onverminderd uit van aparte betekenissen en verwacht
samenhang te vestigen door ze “zodanig [...] te sorteren of te markeren.”
Natuurlijk kom je vroeg of laat (ook) op gereedschap uit. Maar zonder passende
theorie blijft de productieve oplossing van het probleem onbereikbaar.
Het probleem met betekenissenvariëteit draagt een stelselmatig karakter. De
theorie moet dus navenant stelselmatig zijn. Je moet niet naar, maar vanuit
overzicht werken. Ik gooi er weer een gezegde tegenaan: Een plaats voor alles
en alles op z’n plaats. Pas langs die ‘weg’ kom je op netzo passend gereedschap
uit. Zie Vernieuwing
als dynamiek van theorie, techniek en toepassing (1998).
Je hebt gelijk met je pleidooi voor ruimte voor “eigen optiek.” Daarom laat de
toepasselijke stelseltheorie gedrag niet slechts situationeel variëren, maar
eveneens subjectief. Voilà, subjectief situationisme. Dat is de onontkoombare
filosofie voor de informatiemaatschappij met haar informatieverkeer met
deelnemende individuen. Plato had dat aardig door, Aristoteles wilde er echter
niet aan en daar zitten we nog altijd mee. Het lijkt vergezocht, maar zonder
zulke theorie valt “een tooltje, een stukje gereedschap” waaraan we op
stelselschaal wat hebben, niet eens te verzinnen.
Uit je gebruik van verkleinwoorden, bijvoorbeeld ook waar je schrijft over “een
contextueel markerinkje,” lees ik de wens om het simpel te houden. Zeg ook
maar, dat opdrachtgevers het moeten (kunnen) snappen.
Dat is een illusie, die de oplossing al heel lang ophoudt. Wat ‘betrekkelijk’
eenvoudig is, zijn problemen die als het ware plaatselijk opgelost kunnen
worden. Maar betekenissenvariëteit op stelselschaal is zelfs per definitie niet
plaatselijk. Daaruit volgt dat het nu eenmaal ingewikkelder is. Daaruit volgt
dat je er het beste onder de noemer van infrastructuur aan kunt werken. Daaruit
volgt dat je er professionals voor nodig hebt. Daaruit volgt dat je ze moet
opleiden.
Het gebruikelijke bezwaar ertegen luidt, dat opdrachtgevers daar niet aan toe
zijn. Dat is een drogreden. Er bestaat immers geen glijdende schaal met a.
strikt plaatselijk en b. door-en-door stelselmatig als de twee uitersten. Het
is plaatselijk òf stelselmatig, niets ertussen. De plaatselijk gedimensioneerde
oplossing voor een stelselmatig probleem is domweg géén ... oplossing, punt.
Het klopt, helaas, dat voor modern informatieverkeer vrijwel alle
opdrachtgevers het benodigde stelselmatige perspectief niet willen/kunnen
opbrengen. Blijven ‘we’ ze daarom plaatselijke foplossingen ‘verkopen’? Of doen
we pogingen om vooral ook opdrachtgevers ¾
in navolging van fopvatting
muntte iemand de term fopdrachtgever ¾
op te leiden, zodat ze stelselmatige argumentatie hanteren voor stelselmatige
opgaven? Dat is de enige verantwoorde manier. Ja, dat is moeilijk. Het is èxtra
moeilijk, omdat we eigenlijk de vertrouwenspersonen van de opdrachtgevers
moeten hebben. Zo verschuilen opdrachtgever en adviseur zich achter elkaar met
noodlottig bijbehorende reeksen van plaatselijke mislukkingen. Er is echter
geen rationeel alternatief voor voorlichting en opleiding. Zie ook Bauhaus
in de informatiemaatschappij (2011).
Het is zelfs een teken van beschaving dat allerlei aspecten van maatschappelijk
verkeer verklaard zijn tot onderwerp van infrastructuur met bijbehorende
overheidsbemoeienis. Zie Strategische
verschuiving door moment(um) van infrastructuur: de beurt aan
informatietechnologie (2006) en Verkeersbegrip
van algemeen belang: geschiedenis van infrastructurele stelselmatigheid voor
toekomst van informatieverkeer (2008). Ook en vooral wet- en regelgeving
vormt, zoals gezegd, onlosmakelijk onderdeel van infrastructuur voor
maatschappelijk verkeer. We moeten er dus op die schaal, de maatschappelijke
inclusief internationale, iets mee en wel stelselmatig.
Het is een misverstand, nogmaals, dat opdrachtgevers in detail de stelselmatige
oplossing moeten begrijpen. Natuurlijk, het is meegenomen als een opdrachtgever
ertoe in staat is. Maar opdrachtgevers bestemmen vooral behoeften. Welke
voorzieningen optimaal helpen om behoeften vervullen, vergt ontwerp. Zie
hoofdstuk 18, Ontwerpslag tussen behoeften en voorzieningen, in Informatieverkeer in publiek domein (Ictu, 2004).
De ontwerper moet op zijn beurt kunnen aantonen dat de oplossing inderdaad in
de gestelde behoeften voorziet. Verder moeten opdrachtgevers vertrouwen kùnnen
hebben in de ontwerpdiscipline. Daaraan is voor informatievoorziening thans
gebrek, terecht. Met hun idee dat ze het moeten snappen, maken opdrachtgevers
het voor stelselmatige opgaven echter alsmaar erger. Zo blijven ‘we’ gevangen,
nogmaals, in plaatselijke mislukkingen. Die vicieuze cirkel helpen we niet te
doorbreken, nooit, zolang we hem zelfs blijven aanjagen. Met opleidingen van
een nieuwe generatie ontwerpers ontkomen we er pas aan. Dat had Walter Gropius
door, inspiratie, dus, toen hij het Bauhaus opzette.
In het besef dat ik in dit stadium iets bijna onmogelijks verzoek, te weten dat
je zomaar schakelt naar stelselmatig perspectief, hanteer ik dat toch voor
enige verdere opmerkingen over je rapport. Zo schets jij een kader voor oplossingen.
In informatieketens veronderstel je drie stations. Daarmee volg en bestendig je
de huidige lijn. Met een stelselmatige insteek zijn dergelijke stations
verdwenen als uitgangspunten e.d. Met stelselmatige voorrang vestig je
daarentegen conceptueel overzicht. Op grond daarvan kom je (pas) tot
inrichtingskeuzes zoals voor eventuele basisregistraties ... en wat als
basisinformatie eigenlijk telt. Dat blijkt overigens bijna ... niets. Zie o.a. Willen de èchte
basisregistraties...? (2009) en Basispuzzel
met stelselmatige registerstukjes (2009).
Verwant hiermee is, wat geldt als authentieke informatie. Volgens een stelselmatig
ontwerp is ‘gewoon’ alles authentiek. Dat bedoel ik inderdaad: àlles. Kijk maar
na op bijvoorbeeld Oefenschema: basisregistraties enz. (2008). Daaruit volgt
dat de vraag naar een stelselmatig begin nooit met een ènkel (informatie)punt
valt te beantwoorden. Evenmin kom je ergens door louter aanbod in kaart te
brengen. Neem, ook weer gewoon, een concrete vraag. Denk aan een specifieke
taak. Dan komt vanzelf van het één het ànder, enzovoort, enzovoort. En dat is
weer de reden, dat Metapatroon veranderlijke structuur kent. Want
infrastructuur is dynamisch. De orde van vandaag moet gewijzigd kunnen worden
voor de relevante orde van morgen, enzovoort. Zo doen we dat sinds eeuwen met
infrastructuur. Voor geleidelijke, beheersbare opbouw resp. veranderingen van
infrastructuur voor informatieverkeer, zie o.a. Informatierotonde
voor semantische interoperabiliteit (2010) en Vergeet
samenhang door-de-tijd-heen niet! (2010). Omdat de richting op voorhand wel
degelijk bekend is, kan de aanpak alweer beduidend strakker dan wat jij
propageert.
Je kunt heel lang zoeken naar zoiets als het optimale begin. Als je dat volgens
plaatselijk perspectief doet, kom je er niet uit. Zodra je stelselmatig kijkt,
herken je dat je vroeg of laat àlles langs moet. Begin dan maar ergens. Dankzij
veranderlijke modelstructuur kan je er nooit een blijvende buil mee vallen.
Verzamelde wet- en regelgeving biedt inderdaad schitterend materiaal om te
modelleren. Daarmee zijn enkele, noem ze maar, steekproeven gedaan. RNI is er
dus eentje van. Modellering van de eerste zin in de Nederlandse Grondwet is
opgenomen in het (concept)artikel Wat is het geval?
Daarin wijs ik algemeen op de noodzaak van een stelseltaal ter aanvulling van
natuurlijke resp. publiekstaal waarin wetgeving tot dusver exclusief verwoord
is. Naar aanleiding van het Koninkrijkstatuut stelde ik een model op; zie Statutaire gemeenschapsverhoudingen (2010). En een poging om
SBR in ruimer verband te plaatsen, namelijk volgens Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek en meteen maar nòg algemener, leidde eveneens al tot een stelselmatig
informatiemodel; zie Burgerlijk Wetboek volgens stelselmatige semantiek, een aanzet
(2010).
Volgens jou “zal het nog een kunst zijn om die veelheid en veelkleurigheid
systematisch te ordenen en in een model onder te brengen.” Maar een “kunst”
hoeft het allang niet meer te zijn. Er is met Metapatroon aangetoond dat de
variëteit methodisch beheersbaar is. Het is verder een kwestie van kunde en wel
stelselmatige ofwel civiele informatiekunde. Zie bijvoorbeeld Civiele
informatiekunde vergelijkenderwijs (2007). Er zijn kundige ontwerpers
nodig.
Aan zulke modellen kan je herkennen, dat de stelselmatige keuze voor wat is de
kip en wat is het ei vaak òmgekeerd uitvalt vergeleken met wat er doorgaans
impliciet plaatselijk gebeurt. Jij positioneert context als eigenschap,
schrijft ergens over “contextuele standaardisatie.” Maar ipv als eigenschap is
het op stelselschaal productief om context als vóórwaarde te beschouwen: een
dienovereenkomstige eigenschap geldt strikt volgens een bepaalde context. En
daardoor verandert van alles en nog wat méé. En dat lukt compact, flexibel e.d.
dankzij een relatief contextbegrip, blablabla. Daarover kan ik je talloze
verwijzingen opgeven. Je hoeft die literatuur niet te bestuderen, tenzij je
(ook) informatiekundig ontwerper wilt zijn voor opgaven op stelselschaal. Je
zou eens kunnen ‘bladeren’ in Metapatroon,
handboek stelselmatig informatieverkeer (vanaf 2010).
Neem verder jouw voorbeeld van woning. Zoals ik dat opvat, laat je uit de wet
volgen wat als woning geldt. Vervòlgens opper je diverse
betekenisspecialiseringen. Dat gaat geheid mis. Of het nu volgens de wet mag,
of juist niet, mensen wonen ergens. Dat beschouwen zij (dus) als hun woning.
Die werkelijkheid verdient stelselmatig voorrang. Vervòlgens kan zo’n object al
dan niet tot registerwoning oid verklaard zijn; blijkbaar wil de overheid er
(ook) iets of zelfs van alles en nog wat mee.
Zo moet dat met allerlei zgn maatschappelijke objecten. Die zijn allereerst als
het ware van zichzèlf, vervolgens maatschappelijk en daarna (pas) (eventueel)
object van overheidsidentificatie enzovoort. Nogmaals, stelselmatig zit ’t vaak
precies andersom dan je geneigd bent, ... was te denken. Je kunt jaren nodig
hebben om ervan àf te komen. Maar sneller gaat niet. En voor stelselmatig
succes komen we er niet onderuit. De snelste, zo niet enige weg (zie Gropius)
loopt via opleiding van een nieuwe generatie ontwerpers. Die hoeven tenminste
niets àf te leren en dat scheelt blijkbaar alles.
Waaraan de beoogde basisregistraties mank gaan, is o.a. de valse
veronderstelling dat de regels uitputtend de werkelijkheid beschrijven, zelfs
vormen. De ontwerper moet daarom vèrder kijken dat wet- en regelgeving. Ik voeg
er onmiddellijk aan toe, dat een wetgevingsjurist óók ontwerper is. Juist
haar/zijn opleiding moet dus eveneens stelselmatigheid adresseren. Let op, dat
is geen sinecure, maar omvat een kwalitatief ander paradigma (lees ook:
basistheorie).
Volgens jou is “[h]et voorliggend vraagstuk [...] te specifiek om te mogen
verwachten dat het binnen deze opleidingen meer dan zeer incidentele aandacht
kan krijgen.” Zoals ik het zie, wederom omgekeerd, is geen vraagstuk algemener
en (dus) belangrijker. Of de reële reikwijdte erkenning verkrijgt, is overigens
maar de vraag. Maar dan bevestigt “incidentele aandacht” waarom het stelselmatige
vraagstuk onopgelost blijft.
Als ik overzicht over ontwikkelingen probeer te verkrijgen, zie ik dat ze niet
toekomen aan opschaling van de reeds gekozen oplossingsrichting, maar veeleer
verschillende oplossingsrichtingen dreigen te stapelen. Ik tel er nu drie.
Het begon met Metapatroon. Inmiddels is Essence aan de slag. Wat daar gebeurt,
weet ik niet. Maar ik moet me sterk vergissen, of Essence werkt aan een
afwijkende opzet. Dat is natuurlijk niet erg, prima zelfs, mits dat een
verbetering inhoudt. Nog even afwachten maar.
Jij poneert eveneens “mogelijke oplossingsrichtingen.” Omdat je ze beschrijft
in je rapport, kan ik daarover wèl iets opmerken. Dat heb ik hierboven gedaan.
Samengevat, jij kiest een ander spoor dan Metapatroon. Ik erken, dat jij de
afwijking moeilijk, zo niet onmogelijk, herkent. Want daarvoor moet je informatiekundig
of eigenlijk filosofisch reeds naar stelselmatig perspectief geschakeld hebben.
En dat is nu net, waarom het een vak is. Op mijn beurt ben ik geen jurist ...
Voor interoperabiliteit rijst in elk geval gauw de vraag, wat er met drie of
wie weet zelfs méér oplossingsrichtingen voor semantiek op stelselschaal moet
gebeuren. Ik kan slechts aandringen er stelselmatig naar te blijven kijken.
Verkeren we aldus in een patstelling? Een kritieke sleutel reik jijzèlf aan het
slot van je rapport aan. Er moeten mensen bij betrokken zijn met verschillende,
complementaire expertises. Wat jij m.i. bijdraagt, is juridische casuïstiek van
reële betekenissenvariëteit. Zoals gezegd, dat levert mooi ontwerpmateriaal.
Belangrijker nog, je verhaal helpt om probleembesef bij opdrachtgevers en hun
vertrouwde raadgevers te kweken.
Maar haal er voor ontwerp ajb een ... ontwerper bij.
En ... hier en nu is de opgave zelfs kwalitatief nieuw. Dat heeft te maken met ¾ wisselwerking van ¾ alsmaar complexer geregelde samenleving, met de schaal van
modern, digitaal gefaciliteerd informatieverkeer, enzovoort. Haal er daarom
voor adequate (informatie)theorie ajb allereerst een ... theoreticus bij. Daar
is natuurlijk ook allang een gezegde ‘over:’ Niets is zo praktisch als een goede
theorie. Vergis je niet, hoe fundamenteel de bruikbare theorie moet zijn.
Zouden de overige lezers van je rapport ook in verwarring kunnen raken? Stellen
zij vragen over ontbrekend verband? Door gemis aan overzicht valt dat stellig
mee. Maar het lijkt me allereerst verstandig om diverse ontwikkelingen die daar
onder de noemer van interoperabiliteit ondernomen, bevorderd e.d. worden op een
rijtje te krijgen en houden.
Van je rapport vind ik je verduidelijking van betekenissenvariëteit precies op
z’n plek in dat rijtje. Over de rest is mijn mening, dat het daar niet past.
Het echter niet mijn rijtje. Daarom houd ik het op een advies. Voor de
oplossingsrichting vormt jouw rapport aanleiding om nogeens nadrukkelijk de
keuzes voor verband te overwegen, wellicht nieuw te maken. Aangezien Essence
spoedig met resultaat moet komen, ligt het voor de hand om dat in één moeite
door mee te nemen.
42.29
Hier en daar ontleen je hopelijk eraan, wat ik zoal met stelselmatigheid
bedoel. Als je een reactie hebt, graag natuurlijk.
42.30
Ter illustratie van het communicatiedilemma in geval van een heuse
paradigmawissel blijf ik, afgezaagd dus, wijzen op de afgezaagde mop van de
dronken man die naar zijn autosleutel zoekt. Hij zoekt niet waar hij ‘m heeft
laten vallen, maar elders. Daar schijnt het licht van een straatlantaarn. Hij
wil immers wel iets kunnen zien.
Wat zo’n man niet begrijpt, ook als hij allang weer in nuchtere staat verkeert,
is dat de plaats waar de autosleutel op straat ligt netzogoed helder verlicht
is. Het lijkt slechts aardedonker, omdat hij een bril draagt die dàt licht
blijkbaar niet doorlaat.
De extra hoge drempel voor communicatie bestaat eruit, dat we de man allereerst
moeten laten inzien dat hij een bril draagt, dat die bril mede bepaalt wat hij
kan zien en dat hij toch eens een andere bril zou moeten proberen als hij zijn
sleutel terug wil. Pas als hij door die nieuwe bril kijkt, heeft het zin om aan
te wijzen waar zijn autosleutel ligt. Dat laatste is dan eenvoudig (geworden).
Nou ja, dan hoeven we zelfs niets eens meer te wijzen; hijzèlf ziet ‘m subiet
liggen.
Voor elke beroepsgroep geldt, dat de meeste beoefenaren zulke raad niet
opvolgen. Het gaat meestal al mis bij de suggestie van de bril.
Het heeft echter geen enkele zin erop aan te dringen, dat de autosleutel (dus)
maar zichtbaar moet zijn met behoud van de traditionele bril. Dat lukt
principieel niet. Ofwel, wie er voor een kwalitatief nieuwe opgave helemaal
zeker van wil zijn “zijn doel voorbij” te schieten, moet op brilbehoud hameren.
Zo’n bril is voor iedereen een stuk van zichzelf. Daarom is het zo moeilijk,
praktisch onmogelijk, om je zelfs maar voor te stellen dat er in dat opzicht
überhaupt iets te wisselen valt. Omdàt een bril-als-wereldbeeld mede de
persoonsidentiteit constitueert, moeten we er daarom al bijzijn waar ‘ie
aangemeten wordt, als het ware vergroeit. Dat is tijdens opleiding.
Maar hoe dring je met een nieuw paradigma door tot opleidingen? Het
brilsyndroom is universeel. Begin is inderdaad lastig. Zo opperen tijdschriftredacties
reflexmatige bezwaren tegen vernieuwende artikelen. Dat zit er dik in. Is het
überhaupt mogelijk om een stelselmatig wereldbeeld in termen van een
plaatselijk wereldbeeld uit te drukken. Nee, natuurlijk. We kunnen best een
beetje sleutelen aan een tekst. Daar wordt hij gauw slechter van, maar als
redacteuren daardoor de indruk krijgen dat ze hun zin krijgen, gewoon omdat ze een
auteur wat extra aan het werk kunnen zetten, vooruit. De grèns die we voor
wijzigingen moeten trekken, betreft de bril. Want als we de oude bril
terugzetten, is de strekking van het verhaal gecompromitteerd, wèg. Daar helpen
we geheid niemand mee. Er moet immers kwalitatief iets veranderen.
Nogmaals, ik vind jouw opzet zeer geslaagd wat schets van reële
betekenissenvariëteit betreft. Indien je je ertoe ‘beperkt,’ komt die boodschap
m.i. juist sterk over.
Het is niet zozeer, dat je “informatiekundig [...] te veel fouten [...]
maak[t].” Het is geen kwestie van hier en daar een verbetering. Het ligt aan je
gehele kader, zeg dus ook maar bril, paradigma ... Wat jij nu over jouw rapport
“fundering” noemt, is dat stelselmatig m.i. niet, integendeel. En wat jij bij
mij “hang- en sluitwerk” noemt, beschouw ik stelselmatig juist als
fundamenteel. Is dat niet interessant!
Wat zich o.a. in onze communicatie manifesteert, is volgens mij de
moeilijkheidsgraad van regie over semantiek als punt van de
Interoperabiliteitsagenda. Jij beweert zus, iemand anders beweert zo en dan kom
ik nogeens met iets. Wat is het verband? Ik ben het graag met je eens, dat we
daarvoor “elkaar inhoudelijk gaan en blijven verstaan.” Aarzel daarom ajb niet
je opmerkingen, suggesties, vragen e.d. te delen.
42.31
Mag ik er een parodisme tegenaan gooien? Kommaleukerij.
Je wijst m.i. tegelijk op het conventionele karakter van taal. Voor een groep
taalgebruikers telt die betekeniswerking van de komma. Ik beken grif, dat ik
die afspraak niet kende. Wat heb ik allemaal gemist ...!
Maar begrijp ik wel wat je ons leert? Graag leg ik je ter toetsing verwante
passages voor. Bijvoorbeeld, moet er in “een burgerwoning die geen burgerwoning
is” een komma achter de eerste vermelding van “burgerwoning? Of maakt het daar
niet uit? Nog een geval. Moet er een komma in “de burgerwoning met BWN
17197978941 die geen burgerwoning is”? Inderdaad, BWN staat voor
burgerwoningnummer.
Ik heb de indruk dat, anders uitgedrukt, de komma in “de burgerwoning, die geen
burgerwoning is” bepaalt dat “burgerwoning” als type opgevat moet zijn. Zònder
komma is er blijkbaar sprake van een (enkel) exemplaar. Klopt dat? Is jou
bekend of op die manier ooit verband gelegd is met verzamelingenleer? Dan zou
de beperkende bijzin de interpretatie ‘sturen’ naar exemplaarniveau, terwijl de
uitbreidende bijzin dat doet naar typeniveau. Voor mij is dat helemaal nieuw,
interessant en leuk!
Ik begrijp wat je bedoelt met je stelling “dat niet alleen semantiek, maar ook
syntax bepalend is voor de betekenis.” Je zou ook kunnen zeggen, dat semantiek
ruimer opgevat moet zijn. Aan de eindeloze reeks aanpassingen van Chomsky’s zgn
syntactische theorie kan je m.i. zien, dat hij dat maar niet begreep. Hij bleef
maar zoeken naar betekenisloze structuur van betekenis, terwijl structuur
evenzogoed resp. juist betekenisvol is.
Door mijn grammaticale onnozelheid had ik wèl meteen door, dat een burgerwoning
à la WOZ géén burgerwoning à la Wro hoeft te zijn. Ja, prachtig voorbeeld!
Stelselmatig zou ik zeggen, dat de term “burgerwoning” voor de contexten WOZ en
Wro te specifiek gekozen is. Sterker nog, dat is vragen om
communicatieproblemen en erger. Er lijkt minstens een derde context te zijn,
waarin een object als “burgerwoning” geldt.
Dat vóóronderstelt dus een algemenere context, in getal hier de vierde, maar de
eerste die je onder de horizon tegenkomt, voor ... object. Via dat object kan
je voor enig WOZ-object nagaan of het al dan niet tevens een “burgerwoning”
resp. een Wro-object is. Daarbij gaat het met zulke typeaanduidingen steeds om
verband op exemplaarniveau.
42.32
Met mijn èxtra compliment voor je 2011.01 Aantekeningen ben ik natuurlijk (sterk)
vooringenomen. Want ik ervaar dat je in de desbetreffende periode de
enneadische dynamiek operationeel ineens véél productiever benut. Doe ik je
tekort? Vind je, dat jij dat al veel langer deed? De enneade is als een
toonstelsel, althans zo stel ik, een muzikaal resp. musicologisch onbenul, mij
dat voor. Met beheersing van de negen tonen in hun verband kan je rijker
componeren dan met een (veel) beperkter toonstelsel. Dat belees ik nu herkenbaar
dan ooit, dwz een nieuwe reeks Van Til-variaties.
Je stuurde me tevens een selectie van passages uit Bauhaus
in de informatiemaatschappij. Daarmee kan ik mooi illustreren, hoe je
eindeloos kunt variëren. Want zo heb ik eerder dat opstel geschreven.
Geschreven? Met ontwerpschool als thema in mijn hoofd, gericht dus, las ik
grondig een tekstbundel door Walter Gropius en ‘oogstte’ daaruit m.i. relevante
citaten. Niet alles dat ik op die manier noteerde, maar zeker het overgrote
deel ervan verweefde ik vervolgens onlosmakelijk tot, zeg maar even, mijn
boodschap. Het resultaat is zoiets als een mozaïek, stukjes van Gropius in mijn
compositie (lees ook in dit verband: ontwerp). Vergelijk edelstenen in een
zetting.
Als gewetensvolle ontwerper annex auteur moet je allereerst correcte
bronverwijzingen verzorgen. Overigens is het probleem van de duitse ex-minister
zu Guttenberg m.i. niet zozeer, dat hij zulke verwijzingen ‘vergat.’ Ik vermoed,
dat hij dat hele proefschrift niet eens zèlf schreef. Indien hij iemand ànders
ervoor betaalde, verklaart dat het knip-en-plak gehalte: met de minste moeite
een opdracht uitvoeren, geld verdienen. Haha, de bedrieger bedrogen. En dubbel
bedrog bekennen is blijkbaar nòg lastiger. Zijn vlotte aftreden is daarom
volgens mij een poging om te vermijden dat die toedracht uitkomt.
Goed, op basis resp. in het verlengde van correcte verwijzingen kan de
ontwerper erop mikken oud(er) werk op een nieuwe manier onder de aandacht te
krijgen. Zo lees ik jouw reactie. Blijkbaar ben ik erin geslaagd om jou de
relevantie van Gropius’ werk annex boodschap te tonen. In één moeite door ligt
daarin deels de relevantie van mijn werk met het opstel in kwestie. Met de
citaten van mij kan jij op jouw beurt een mozaïek samenstellen ...
42.33
Onlangs schreef ik erover in termen van communicatiedilemma ... om
vervolgens een poging te wagen te verklaren dat géén sprake is van enig
dilemma. Het is inderdaad maar welke “behoefte” je, herstel, zich laat gelden.
Je kunt het als kwestie van voorrang resp. zindelijke volgorde bekijken. Heb je
de behoefte (lees ook: motief) allereerst jezèlf te begrijpen? Of voel je “de
sterke behoefte graag [door een ànder] begrepen te willen worden”? Het dilemma
lost op door inzicht: het eerste vormt nu eenmaal de voorwaarde voor het
tweede. Hoe wil je iemand ànders iets uitleggen, zolang je er zelf onvoldoende
van begrijpt? Zodra je doorhebt, dat je het met iets nieuws bijna onmogelijk
allebei tegelijk kunt in geval van passief publiek ipv actieve
mede-onderzoekers, kies je vrolijk ervoor om de vroegste gesprekken met jezèlf
te voeren. Sterker nog, met passief publiek lukt het nooit opbouwend.
Op mijn beurt ben ik blij, dat jijzelf dit thema nu aansnijdt. Je aantekeningen
vind ik tevens duidelijke uitdrukking van eenzaamheid. Ik was bang, ten
onrechte, je met mijn indruk te belasten. Ik maak je nu mijn verontschuldiging
voor die weglating. De eenzaamheid van kwaliteit is de kwaliteit van
eenzaamheid. Variant: de eenzaamheid van kwalificering is de kwaliteit van
vereenzaming ...
Ook dàt is maar weer, hoe je het bekijkt. Wie is eigenlijk eenzamer? Iemand die
zichzelf wil begrijpen, heeft daaraan tenminste goed, vertrouwd gezelschap. Wat
is het gezelschap waard van mensen die jou helemaal niet willen begrijpen, maar
louter door jou bediend willen zijn?
Concentratie op eigen inzicht beschouw ik echter als voorbereiding om te kùnnen
delen. Hoe lang kan je dat volhouden? Waarop is eigenlijk de hoop gevestigd,
dat je ooit aan delen van aangepaster ontwerp(benadering) toekomt? Is het zo,
dat je een situatie-van-rust onvermijdelijk betaalt met een
situatie-van-frustratie? Want èrgens moet je geld verdienen, nietwaar? Jij hebt
de rust èn verkramping door je vaste baan, terwijl ik de rust en verkramping
heb als ondernemer. Zijn dàt de feitelijke dilemma’s in onze door-en-door
vereconomiseerde samenleving? Wat betekent samenleving (nog) in economisch
kader?
42.34
Een onderwerp dat ik graag bij je aansnijd, is wat mijn r&d-bedrijfje
onder de noemer van Metapatroon ontwikkelt. Voordat de term cloud überhaupt
doordrong, waren wij al bezig met noodzakelijke structuurvoorzieningen. Die
blijken kwalitatief ànders te moeten uitpakken dan wat de luidruchtigste
‘spelers’ thans opzetten. Als je het goed vindt, wilde ik dat eens met een
persoonlijke toonzetting ‘tegen jou aanhouden.’ Zo zou ik me dolgraag op basale
ontwikkeling, inclusief grondslagen, willen blijven concentreren, maar rara,
wie betaalt dat? Mijn bedrijf is helemaal niets waard, zolang niemand herkent
welke noodzakelijke voorwaarden wij helpen vervullen voor beheersbaar
informatieverkeer op zgn stelselschaal. En mijn bedrijf is ineens een fortuin
waard voor wie dat wèl snapt en (dus) ziet welke concurrentievoorsprong je ermee
kunt nemen.
42.35
Hoe laten we elke casus in een ruimer kader beschrijven? Want het betreft
m.i. stappen in een ontwikkeling die onder de noemer van automatisering reeds
decennia loopt, dwz groeiende nadruk op sturing/coördinatie van activiteiten.
Kwalitatieve verandering van operationele informatievoorziening beïnvloedt op
haar beurt de ... operaties. Als beginsel is dat dus helemaal niets nieuws
(meer), maar het is wèl interessant om die alsmaar verdere ontwikkeling te
proberen te duiden. Om je een voorbeeld te geven, halverwege de jaren zeventig
van de vorige eeuw zag ik de opkomende microchip als vervanger van de
traditionele veer in een skibinding. Studentenhuis, drank, je kent het wel. Zeg
maar, hoe kan ànders, beter voorzien zijn in de functies van binding èn
ontbinding indien de ‘beslissing’ erover wordt ‘genomen’ door een specifieke
component, te weten een digitale. Enkele jaren later bleek dat idee elders
nuchter geoperationaliseerd.
42.36
Dank je wel, dat je letterlijk in het voorbijgaan de tijd nam voor een
discussie-aanzet.
Een wezenlijk manco van basisregistraties zoals ze thans geconcipieerd zijn
komt erop neer dat een bepaalde verschijningsvorm qua type als zoiets als het
basisobject geldt. Voor ¾ ondersteuning
van ¾ concrete taken (lees ook: vraag)
gaat het dan goed, zolang de bijbehorende verzamelingen met objectexemplaren
allemaal déélverzamelingen zijn van de verzameling, zeg maar,
registerexemplaren. Zo niet, dan kan de verzameling registerexemplaren
ònmogelijk bepalen wat als basisregistratie geldt, punt. Dat is er inderdaad
aan de hand. Ik herhaal een passage met aanbeveling uit Willen
de èchte basisregistraties...?:
De crux van een basisregistratie [...] is het streven naar
complete dekking van de relevante objectenpopulatie.
Welke objecteigenschappen vervolgens in de basisregistratie in kwestie vermeld
staan, is secundair. Sterker nog, naarmate variëteit door netwerkbereik groeit,
verliest het idee van een algemeen bruikbare/geldige verzameling zgn
basiseigenschappen betekenis.
Wat tzt basaal overblijft, heeft het karakter van een scharnier (zodat de
basisregistratie louter als kruispunt functioneert).
Zie ook Basispuzzel met stelselmatige registerstukjes. Als die
informatiekundige wetmatigheid op stelselschaal genegeerd wordt, blijft het
prutsen.
Let wel, ik beweer niet dat de oplossing eenvoudig is. Indien je beide genoemde
teksten slechts vluchtig bekijkt, mis je dus geheid de kwalitatieve
heroverweging tot zgn stelselmatigheid. Mijn advies luidt, dat je allereerst de
twee teksten zorgvuldig leest. Als je dat voorafgaand aan je werkbezoek aan
[een land] lukt, maak je ze in elk geval niets wijs dat nooit kan werken.
Dan zou ik het prijs stellen, indien jij en ik er vervolgens eens grondig over
kunnen spreken. Gelet op de koers die je tot dusver met basisregistraties
volgde kàn het niet anders, of bestudering roept allerlei vragen bij je op.
Graag beantwoord ik ze jou. Ben je begin april weer terug? Vind je 1 april a.s.
een passende datum voor een afspraak?
Na zovele jaren van vooral bestuurskundige koersbepaling met basisregistraties
mag het toch eens gaan dagen dat er wellicht in het informatiekundig vlak iets
principieels schort aan de aanpak. Ik noemde je een brug. Het is prima, dat
bestuurders tot een oeververbinding besluiten. Vergeet echter niet dat ‘ie
deugdelijk ontworpen enzovoort moet worden, zodat verkeer er veilig overheen
kan.
Op de nieuwe stelselschaal voor informatieverkeer is daarvoor een
dienovereenkomstig vak nodig, ik noem dat ook wel informatieverkeerskunde, dat
nog bijna niemand beheerst. Hiermee maak ik niemand ook maar enig verwijt. Maar
natuurlijk kunnen we onze kop niet in het zand houden. Ik probeer realistisch
te zijn. Nogmaals, dat is niet eenvoudig. Het is wèl oneindig veel eenvoudiger
dan de huidige pogingen, die immers nooit kùnnen slagen omdat ze mikken op een
beperkte, allang achterhaalde schaal.
Ik kijk naar je reactie uit.
42.37
Dankzij publiciteit voor de kritiek door de Eerste Kamer op het EPD
bedacht ik me die mij onbekende ambtenaar tegenover jou onlangs wellicht doelde
op de brief
die ik eind 2009 stuurde aan de minister van Justitie en de minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Als dàt inderdaad de gewraakte brief
is, ja, daarop kan je afgeven. En waarom dan niet meteen op mij als de
schrijver ervan? Maar wie ‘m wèrkelijk zorgvuldig bestudeert, kan volgens mij
onmogelijk volhouden dat er onzin staat. Inclusief het EPD enzovoort, enzovoort
ontwierpen Paul Jansen en ik qua informatierechten en -plichten een raamwerk
waarvoor ik tot dusver qua evenwichtigheid in de verste verte géén alternatief
heb kunnen ontdekken. Dus evenmin van de hand van die meneer zus van ministerie
zo. Maar misschien heb ik iets gemist ... Of is dat niet de brief waarom het
hem gaat ...
NRC Handelsblad (15 maart 2011, p. 10) meldt dat
de WRR nu een iAutoriteit voorstelt. Dat lijkt weliswaar in de buurt te komen
van de aparte registermacht die ik als element van de pentas
politica opper, maar van “persoonsinformatie is persoonlijk eigendom” als
eerste beginsel is geen sprake; dat gebrek is ernstig.
Overigens leidde die brief destijds tot een uitnodiging voor een gesprek met de
kennelijke dossierhouder bij BZK. Daarin, dat gesprek, dus, verklaarde hij dat
er geen ruimte was voor algemene beleidsinitiatieven, slechts voor zgn issues
en hun aanpak. Ik had niet de indruk, dat hij ook maar enig idee had waarover
het allemaal ging. Daarop was mijn reactie dat ik verder geen reactie
verwachtte ..., dronk het aangeboden kopje thee leeg en stond even later ook
lichamelijk weer buiten: zomaar een burger.
42.38
Waarom noemen wij het een manifest?
Het is zeker niet bedoeld als panklare oplossing. Het manifest is een oproep.
Wat we er met voorrang mee willen bereiken, is dat de lezers zich wezenlijke
vragen stellen over persoonsinformatie in maatschappelijk verkeer. En dat zij
zich daardoor gaan roeren.
Dat je “enkele vragen” hebt, beschouw ik daarom niet als bezwaar tegen het
manifest, maar als compliment ervoor. Want dat doel hebben we er blijkbaar mee
bereikt. Wat vanuit manifestoptiek nog misgaat, is dat jij je vragen aan òns
stelt ipv ze onder de aandacht te brengen van verantwoordelijke politici,
bestuurders en ambtenaren.
Overigens wijst het manifest met diverse artikelen reeds expliciet op
wettelijke beperking van beschikkingsrecht over ¾
specifiek aan te wijzen elementen van ¾
persoonsinformatie. Dat hadden wij dus ook bedacht, maar passend in een
raamwerk dat evenwichtige(r) verhoudingen borgt. Als opstellers, ook nog eens
onbezoldigd, van het manifest achten wij ons echter niet competent, laat staan
bevoegd, met concrete wetsvoorstellen voor desbetreffende wet- en regelgeving
te komen. Onze reële verwachting is en blijft, dat daarvoor de x-mansen nu juist
worden betaald resp. aangesteld zijn. Tja, als zij met een simpele fopvatting e.d. èlke
interesse kunnen ontwijken ...
Was het maar kwade wil. Tegen krombenulligheid lijkt geen kruid gewassen. Om
toch alvast een concreet idee te geven nam Paul Jansen het initiatief om
artikelen 10 tot en met 14 van de Nederlandse Grondwet en de gehele Wbp te
bewerken à la manifest. Wat we daarvan maakten, is als zgn kladontwerp beschikbaar.
Laat het bovenstaande maar even voor wat het is. Beschouw het ajb als een
zoveelste oefening die ik voor mijzelf doe om alweer iets beter de
moeilijkheidsgraad, vaak zelfs het dilemma, te kunnen duiden van acceptatie.
Als je niets doet, gebeurt er ... helemaal niets. En als je wèl iets doet,
gebeurt vaak zelfs het ... tegenovergestelde.
Op zoek naar verklaringen lees ik nu Voor de
verandering: Een praktisch overzicht van de agogische theorie
(Wolters-Noordhoff, 1993, tweede druk) door Joep Brinkman. In de Inleiding
stelt Brinkman, dat van agogie pas sprake is onder bepaalde voorwaarden. Hij
behandelt er negen (pp. 21-24). Eén ervan luidt: “De mensen wie de verandering
geldt, wensen deze ook.” In dàt opzicht vertoont de moderne overheid m.i. een
ernstig gebrek. Want we zijn gedwongen ons te verstaan met intermediairs. De
verandering die we bepleiten, geldt hunzèlf juist niet. Of doet het hoogstens
uiterst marginaal vergeleken met andere invloeden waaraan ze onderhevig zijn.
Wat het zwaarst weegt ...
Zo luidt volgens Brinkman een andere voorwaarde voor agogie: “De beïnvloeding
vindt plaats op basis van vrijwilligheid.” Nee, een vrije wil dicht de
intermediair zichzelf juist niet toe wat de voorgestelde verandering betreft.
Z/hij voelt zich afhankelijk van een hogergeplaatste intermediair voor “wie de
verandering [nòg minder] geldt,” enzovoort. Dat leidt tot stapeling van plaatsvervangend
gedrag. Zo’n stapel vergroeit tot ondoordringbare klont, doordat intermediairs
zich laten ‘ondersteunen’ door in- en vooral externe adviseurs die zich
weliswaar als veranderaar afficheren, maar daadwerkelijk als intermediair
méédoen. Dat zijn zo mogelijk nòg minder “de mensen wie de verandering geldt”
met alle ruimte voor àndere “wensen” van dien.
Intermediairs “wensen” natuurlijk van alles en nog wat, maar de kans is
praktisch alsmaar kleiner dat het “de verandering” is die ze qua formele taken
& verantwoordelijkheden als intermediair zouden moeten bevorderen. In dit
opzicht bestaat volgens mij trouwens ook steeds minder verschil tussen overheid
en bedrijfsleven. Als èxtra hindernis telt dat evenmin voldaan is aan de
volgende agogische voorwaarde: “De beïnvloeding is (in opzet) niet wederzijds.”
Brinkman bedoelt “dat een agoog en degene die hij helpt veranderen, niet in
gelijke rollen tegenover elkaar staan.” Dat van ongelijkheid klopt, maar de
intermediair ziet het nota bene precies òmgekeerd: “De beïnvloeding is
duidelijk eenzijdig, en wel van de [intermediair] naar de ander(en).” Ik
verving het woord “agoog” door intermediair. Daardoor verschuift de agoog in de
relatie naar de positie van “de ander(en),” waarmee z/hij volgens Brinkmans
schema feitelijk géén agoog meer kan zijn. De intermediair behoort tot en
bevordert geslotenheid van een maatschappelijke voorziening. De aanduidingen
intermediair en voorziening zijn minder en minder toepasselijk.
Ik ga dat boek verder lezen ...
42.39
Jelle Wijkstra’s wijdde zijn “commentaar” in Automatisering
Gids van 18 maart 2011 aan een rapport dat de Algemene Rekenkamer
opstelde over open source programmatuur. Wijkstra mist advies over “het in
kaart brengen van de Total Cost of Ownership van de overheids-ICT.” Dankzij
zijn opmerking herinnerde ik mij de artikelen Informatievoorziening
in de rijksdienst: hoelang nog willekeur in begrotingstoewijzingen? (met G.
Budel en J.C.W. Hendriks, in: Informatie,
jaargang 33, 1991, nr 9) en Informatievoorziening
in de rijksdienst - 2: mis of raak met mikgetallen? (met J.C.W. Hendriks,
in: Informatie, jaargang 34, 1992, nr 11).
Weliswaar was er destijds nog geen sprake van open source, maar bijv. het
(gunstige) effect van standaardisatie was allang evident. En verder blijkt de
tastende onwetendheid, alle goede wil ten spijt, van o.a. de Algemene
Rekenkamer ongewijzigd. Die artikelen zijn helaas zo mogelijk actueler dan ooit.
42.40
Daar zijn ze ècht veel verder met inzicht in maatschappelijke samenhang
dan al die prutsers aan de aparte elektronische overheid.
42.41
[verplaatst]
42.42
Wat zijn zoal de obstakels voor meenzaamheid? Een illustratie is, herstel,
vind ik ¾ opnieuw ¾ het uitblijven van enige reactie op jouw
selectie van citaten uit Bauhaus
in de informatiemaatschappij. Of namen ze er met jou contact over op? Zo
niet, dan zit er m.i. ook helemaal geen kwade wil oid. achter. Het past domweg
niet volgens de systeemverhoudingen waarin zij menen te verkeren. Het
allereerste dat daardoor lijkt te ontbreken, is ... tijd. Zo maakt iedereen
zich druk ... om vraagstukken te continueren, als het even kan zelfs te
verergeren. En als ze er niet zijn, vraagstukken, dan máken we ze toch? Er heerst
blijkbaar angst voor oplossingen, dwz angst voor niet-meer-nodig-zijn. Zo
blijven we elkaar aan problemen ... helpen. Knap, hoor!
42.42
Dank je wel voor je prachtige, inspirerende verzameling vragen,
aandachtspunten enz.! Wat je van mij als ¾
suggesties voor ¾ antwoorden en
hopelijk vooral aanzetten tot verdere gezamenlijke verkenning, discussie kunt
verwachten, zijn hopelijk consequent afgeleid van een referentiekader, lees ook
wereldbeeld, axioma’s e.d. Tijdens onze a.s. ontmoeting toon ik daarvoor graag
een plaatje: semiotische enneade.
Ik geef toch alvast een reactie. Door wat je bij “diagram” vermeldt, krijg ik
de indruk dat je context nog probeert vàst te prikken. Wat ik er à la
Metapatroon onder versta, vergt dat je in een (informatie)model een bepaald
knooppunt aanwijst. Dan geldt àlles waardoor het desbetreffende knooppunt aan
de horizon ‘hangt’ plùs de horizon, als de context ervan. Het is dus feitelijk
geen vraag, o.a. of “een context [...] verbonden is met de horizon.” Dat ligt
voor context immers in de axioma’s besloten. En wat vanuit het knooppunt in
kwestie geldt als context, is netzo axiomatisch géén concept ... gelet op
datzelfde knooppunt. Volgens het plaatje dat ik kan laten zien, beschouw ik
“concept” overigens als een axiomatisch element langs een andere dimensie dan
de teken- of modeldimensie. Structureel doen die etiketten er natuurlijk niet
toe, maar volgens ‘mijn’ terminologie kan ik het het vlotst opschrijven. Met
“concept” als element langs de interpretatiedimensie correspondeert langs de
tekendimensie het element intext. Dat is inderdaad een nieuwe kunstterm, omdat
ik zicht kreeg op een element dat voorheen nog niet was ‘ontdekt,’ althans
voorzover ik kon nagaan. Intext is inderdaad de pendant van context. Terwijl
voor een zeker knooppunt (signatuur) context àlles is dat het knooppunt laat
‘hangen,’ is intext àlles dat op zijn beurt aan dat knooppunt hangt.
Hoewel ik me met mijn indruk kan vergissen en het bovenstaande als toelichting
irrelevant is, ga ik nog even door over correspondentie. Wat jij “intentie”
noemt, gaf ik de naam motief. Hoe dan ook beschouw ik het wederom als een
element langs de interpretatiedimensie. De ‘verbinding’ tussen intentie/motief
en concept verloopt m.i. via focus. Nou ja, als je het schema van de semiotische
enneade ziet, wordt het je stellig duidelijk. Opnieuw stel je tegen de
achtergrond van de axioma’s feitelijk geen vraag met “Kan een context bestaan
zonder dat er een intentie is?” Het referentiekader poneert correspondentie,
met situatie als het corresponderende element langs de derde, dwz
objectdimensie. Dus context veronderstelt en als zodanig medieert (tussen)
intentie/motief en situatie. De verdere corresponderende tritsen zijn
signatuur, focus en identiteit respectievelijk intext, concept en gedrag. Het
enige dat je ‘ziet,’ kàn ‘zien,’ is het model met zijn relativiteit van
context, signatuur en intext. De rest moet je er bijdenken:
metafysica/ontologie. Zonder inzicht in die ruimere cognitieve dynamiek, wat
voor menigeen eventjes een paradigmawissel vergt, ;-) blijft het met
Metapatroon bijvoorbeeld alsof je een hamer aan de ‘verkeerde’ kant vastpakt.
Met wat je bij “methodiek” schrijft, wijs je er m.i. dus terecht op dat
Metapatroon een informatiekundige relativiteitstheorie betreft.
Nav je opmerking onder de noemer van “handleiding,” Metapatroon beschouw ik als
ontwerpmethode. Over context gesproken, een ontwerper moet door een methode
volgens mij primair zijn vrijheid bevorderd weten. Voor zover ik me waag aan
“instructie,” probeer ik vooral op zo’n houding te mikken. Dat is precies
tegenovergesteld aan “instructie” als een recept. Daar heb je voor een simpel
uitvoeringsklusje wellicht iets aan, maar voor ontwerp werkt dat naar mijn
overtuiging averechts. Overeenkomstig mijn beeld van ontwerpers probeer ik
zelfs zowat overal en alom “instructie” en “lessen” te bieden. Wie een recept
verwacht, ‘ziet’ ze er natuurlijk niet in. Dat vind ik een typisch
ontwerpdilemma; het gaat ook zeker niet wèg door niet langer het specifieke
karakter van ontwerp en bijgevolg ontwerpmethoden te erkennen, integendeel.
Laten we kijken hoever we met ons gesprek komen. Je hebt stof aangereikt voor
zelfs talloze gesprekken, nogmaals bedankt!
42.43
Voorzover je het nuttig acht, zie Vergeet
samenhang door-de-tijd-heen niet! In die korte tekst vind je overigens ook
de verwijzing naar Informatierotonde
voor semantische interoperabiliteit. Je kunt hoog of laag springen, maar
zo’n intermediaire voorziening is onmisbaar om verschillen ‘op te vangen.’
Graag tot proef bereid.
42.44
Alvast over hoe het gaat ..., hmm, blijft marginaal. Ik probeer
onverminderd aandacht ervoor te krijgen, dat zgn informatieverkeer op
maatschappelijke schaal kwalitatief àndere voorzieningen, maatregelen e.d.
vergt dan wat ‘we’ voor de traditionele, apàrte zgn toepassingen gewend zijn
(en wat daarvoor best aardig werkte). Neem bijvoorbeeld het recente rapport van
de WRR, getiteld iOverheid. Daarover plaatsten
jullie ook een stuk. Dat is mooi, uiteraard, maar de analyse ontbreekt helaas
waarom ook dàt rapport weer niet (langer) klopt. Die is ook moeilijk te geven,
want nieuw. En zo blijven we geld verspillend, kansen missend dezelfde rondjes
lopen.
Wat er uitgesproken goed gaat, is dat die vernieuwing zeer interessant is om te
helpen verkennen enzovoort. De acceptatie van de noodzaak van kwalitatief
andere benadering gaat echter nog ronduit beroerd.
42.45
Is het een idee om eens te praten over de manier om reële
betekenisverschillen te erkennen èn samenhangend ‘in kaart’ te brengen?
42.46
Volgens mij gaat er van alles en nog wat mis bij de raadpleging door de
Eerste Kamer van zgn experts. Laatstbedoelde mensen zijn stellig reuze knap,
maar het is m.i. de vraag of ze deskundig zijn voor het relevante onderwerp. En
daarvoor luidt nog principiëler de vraag of eigenlijk het onderwerp wel zodanig
gekozen is, dat relevante raadpleging überhaupt mogelijk is. Daarbij weid ik
maar niet uit over de absurditeit van de pretentie om in zo’n kort
(overleg)bestek zo’n complex onderwerp redelijk te willen behandelen. In elk
geval meen ik dat pas zoiets als informatieverkeer in publiek domein recht doet
aan de complexiteit in kwestie. Zoals je weet, vind ik dat daarvoor een nieuwe
discipline nodig is: civiele informatiekunde. Die discipline omvat stellig o.a.
de (deel)onderwerpen waarop de mensen die de Eerste Kamer uitnodigde deskundig
zijn. Maar er zijn dus nog méér (deel)onderwerpen. De kritieke bijdrage vanuit
civiele informatiekunde is dan om ze voor informatieverkeer in publiek domein
karakteristiek te laten samenhangen.
Als je het verslag vanuit dat perspectief leest, herken je gauw dat van
synthese geen sprake is. De standpunten blijven geïsoleerd bij gebrek aan
verbindende oriëntatie.
Ook “bescherming persoonsgegevens” valt pas praktisch geregeld te krijgen ná de
wisseling naar het verkeersparadigma voor de informatiemaatschappij. Op de
maatschappelijke, internationale schaal moet het toch gaan dagen dat
bescherming niet opgehangen kan blijven aan wie met “verantwoordelijken”
bedoeld zijn. Dat werkte al nooit en door de ware explosie van partijen die
persoonsinformatie geregistreerd houden, verwerken enzovoort, is de persoon in
kwestie feitelijk volkomen onmachtig. Aan ¾
alsmaar groeiend ¾ veelvoud valt niets
eenduidig op te hangen, althans niet op een manier dat er praktische
maatregelen, voorzieningen e.d. voor kunnen bestaan.
De oplossing is simpel. In principieel ènkelvoud geldt: persoonsinformatie is
persoonlijk eigendom. Daar hoort inderdaad allereerst (eigen)
verantwoordelijkheid van de persoon bij. Op basis van de rechtspositie van
eigendom kunnen àndere partijen (ook) gebruik maken e.d. van haar/zijn
persoonsinformatie. Daar hoort uiteraard een dienovereenkomstige
verantwoordelijkheid bij. Het probleem met de traditionele betekenis van
“verantwoordelijke” is, dat bepaalde verantwoordelijkheden er principieel niet
onder kùnnen passen. Dat zijn zelfs de primaire, zodat er van het ervan
afgeleide beschermingsregime eigenlijk niets klopt.
Zulke hardnekkige problemen vergen afstand met bijbehorend overzicht over
verhoudingen. Ook de WRR heeft met het rapport iOverheid
het stadium van productief overzicht nog niet bereikt. De relevante schaal is
helaas nog niet (h)erkend, laat staan zelfs maar een aanzet voor evenwichtige
verhoudingen. (Want) dat is dus een ànder, nieuw vak ...
42.47
... maar is het dan in wèrkelijkheid niet zo, helaas, dat slechts jij en
ik het met elkaar eens zijn over zo’n “verantwoordelijkheidsverdeling,” terwijl
die verdeling (echter) nog (lang) geen formele grondslag kent? Althans, voor
zover ik weet is “de juridische status van persoonsgegevens” niet dat
ze als eigendom gelden van de persoon in kwestie. Dáárom ontbreekt m.i. zoiets
als het oriëntatie- resp. verdwijnpunt voor evenwichtige verhoudingen.
En zijn wij het dan tevens eens over dat gebrek aan “juridische status”? En
delen wij vervolgens eveneens de analyse, te weten waaròm in de praktijk van
een productieve “verdeling” geen sprake is?
Wat ik als je praktijkargument van machtspositie lees, zo van, het lukt tòch
niet om de zwakkere partij te beschermen, interpreteer ik stellig verkeerd.
Want de wet mikt er juist op, nietwaar, om de zwakkere te beschermen tegen de
onmiddellijke kracht van de (iets) sterkere ..., wat per saldo óók in het
belang is van wie ‘botweg’ de sterkere geweest zou zijn?! Of ben ik hopeloos
naïef? Wat ik beweer, is dat met 1. mogelijkheden voor alsmaar intensiever
informatieverkeer en 2. voortzetting van non-status voor eigendom, de persoon
feitelijk zelfs volslagen ònmachtig raakt wat beschikking, zeggenschap over
haar/zijn eigen persoonsinformatie betreft. Ja, ook met gewijzigde status in de
zin van persoonlijk eigendom van persoonsinformatie blijft het lastig. Maar dat
ligt dan niet langer aan nodeloos vaag referentiekader. Dat komt gewoon op het
conto van toegenomen verkeersintensiteit. Het is op die manier tenminste wèl
volstrekt helder waarop toezicht & handhaving betrekking heeft.
Overigens meen ik beslist niet dat eigendom inhoudt dat de persoon in kwestie
uitputtend beschikkingsrecht heeft over haar/zijn persoonsinformatie. Eigendom
is geen apartheids-, maar bij uitstek een samenlevingsbegrip, dwz ter
regulering van verhoudingen. Zie Manifest voor
informatieverkeer voor een m.i. evenwichtige aanzet. Zie, als je tijd hebt
..., ;-) voorts de aanhef van de brief die ik over persoonsinformatie
in maatschappelijk verkeer schreef aan twee bewindspersonen. Ik kreeg in
elk geval niet als antwoord, dat de eigendomsvraag allang met ‘de persoon’
beantwoord is. Daarover hoorde ik nu de experts in gesprek met de Eerste Kamer
evenmin.
42.48
Nee, zo komen we er natuurlijk nooit. Ook M. Schellekens ontsnapt in Open standaarden
en de grondwet niet aan een overheidscentrische benadering. Over
infrastructuur op maatschappelijke schaal heeft hij het helemaal niet, nergens.
Maar als ‘we’ eindelijk de infrastructurele insteek kiezen, is prompt in één
moeite door voorzien in de voorwaarde om artikel 110 van de Grondwet (alweer
beter) te operationaliseren. Dat artikel luidt: “De overheid betracht bij de
uitvoering van haar taak openbaarheid volgens de regels bij de wet te stellen.”
Het blijft dus afwachten ...
Wie open standaarden met alle geweld aan de Grondwet wil ophangen, beveel ik
aan dat dan maar meteen aan artikel 1 te doen. Daarvan bepaalt de eerste zin
immers: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen
gelijk behandeld.” In de tweede zin volgen enkele voorbeelden van wat pertinent
als òngelijke behandeling geldt: “Discriminatie wegens godsdienst,
levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht [...] is niet
toegestaan.” In een poging tot volledigheid staat er “of op welke grond dan
ook” bij, zodat die tweede zin kortweg “Discriminatie is niet toegestaan.” had
kunnen luiden. En dàt blijkt dan slechts een herformulering van de eerste zin,
waardoor ‘ie feitelijk overbodig is. Maar goed, de retoriek wil ook wat. En
voor focus op de informatiemaatschappij komt zo’n opsomming aardig van pas.
Wanneer “[d]iscriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke
gezindheid, ras, geslacht [...] niet [is] toegestaan[,]” kunnen we er simpelweg
aan toevoegen dat discriminatie wegens open informatiestandaard evenmin deugt,
klaar. Let wel, daar staat dus, dat wie een open standaard gebruikt voor
informatieverkeer (ook) om die reden niet mag worden gediscrimineerd.
42.49
Met een simpele vergelijking wilde ik verduidelijken wat een zgn
semantische standaard ‘is.’ Je raadt het al ... De uitkomst is, dat ik alweer
iets beter besef hoe moeilijk het is. Nou ja, dàt probeerde ik dan maar zo
eenvoudig mogelijk op te schrijven. Als je wilt, zie het opstel Wat is een semantische standaard en hoe kan College
Standaardisatie die vraag (anders) beantwoorden?
De verklaring voor de moeilijkheidsgraad zie ik principieel in het onderscheid
tussen statisch en dynamisch. Voor een statisch verschijnsel hoeven we ons
slechts om iets, zeg maar, ènkelvoudigs te bekommeren. Dat begrijp iedereen.
Want uitgaande van zijn vàst veronderstelde plaats, kunnen we ons beperken tot
maatvoering e.d. voor ‘iets.’
Voor een dynamisch verschijnsel is dat onvoldoende. Om iets-in-beweging te
kunnen duiden, helpen beheersen enzovoort moeten we tevens en zelfs met
voorrang de ‘ruimte’ aangeven waarin de (verkeers)beweging gebeurt.
Tja, dat begrijpt bijna niemand meer. Zo luidt een gezegde dat de vis de
laatste is die weet wat water is. Van het milieu waarin je als het ware
ondergedompeld opgegroeid bent, kan je je slechts moeizaam bewust raken, als
het ooit lukt. Dat verruimde bewustzijn hebben we overigens voor onze
dagelijkse verkeersbewegingen helemaal niet nodig. Sterker nog, dat leidt
meestal maar af. Indien ik als fietser wil vermijden door een auto geschept te
worden, moet ik natuurlijk niet gestoord worden door de voetnoten in de
zoveelste nota over ruimtelijke ordening.
Voor aanleg van infrastructuur die maatschappelijke variëteit van verkeer moet
faciliteren, is in- en overzicht volgens dynamiek echter onmisbaar. Daarvoor
moeten vaklui komen, zoals die er voor traditioneler verkeer allang zijn. Die
nieuwe (vak)discipline noem ik civiele informatiekunde. Sinds jaren pleit ik
voor aanbod van desbetreffende opleiding. Dat stuit tot dusver op ònbegrip.
Volgens mij komt dat, omdat de mensen die ik erop aanspreek nog ‘iets’ willen
dat domweg niet kàn.
Wat een verkeersstandaard èxtra vergt, valt onmogelijk te reduceren tot één of
meer strikt locale standaarden. Kortom, zolang die eis tòch aan
verkeersstandaarden gesteld blijft, krijgen we (informatie)verkeer nooit
adequaat geregeld.
42.50
Jammer dat je daar niet als toehoorder ‘mocht’ meedoen ..., nou ja, er
zèlf ook geen tijd voor had. Extra jammer omdat het niet ging, geloof ik,
waarover hij het aanvankelijk wilde hebben, te weten zoiets als hun interne
aangelegenheden. Het liep als volgt. Ik had aangekondigd het schema van de semiotische
enneade te willen projecteren om het ter inleiding een kwartiertje erover te
hebben. Dat werd de gehele middag ...!! En die vlóóg om. Het was m.i. een groot
succes. Het werd hem en een eveneens geïnteresseerde collega ineens véél
duidelijker, wat er allemaal bij stelselmatig modelleren komt kijken, wat er
wezenlijk ànders aan is vergeleken met kleinschalig, enkelvoudig
toepassingsgericht informatiemodelleren, hoe gewijzigde grondslagen ertoe doen,
dat het serieuze opleiding vergt enz. enz.
Er blijft hoop, althans, ik koester ‘m. Vervolg? Op dezelfde informele (lees:
onbetaalde) basis ben ik nog tot enkele voorbereidende (opleidings)sessies
bereid, graag zelfs, mede omdat ook de desbetreffende collega een man met
gevoel voor modellering is èn (dus) ruimdenkend is. En hij beweert met hun baas
een eventuele zakelijke relatie aan te kaarten. Ik investeer tijd en moeite ...
42.51
Dat is helaas een treurig verhaal over je publicatiepogingen. (Slechts) de
banaliteit blijft verrassend. Herstel, daaraan valt maar niet te wennen. Dus,
nee, het is m.i. niet zo dat “er weer een verlichtingsmogelijkheid verloren”
ging. Wel beschouwd bestond die mogelijkheid daar nooit, althans nooit voor
mensen zoals jij en ik. Want wij volgen niet wat ‘wezenlijk’ speelt langs de
aangekondigde nieuwe weg voor (informatie)architectuur.
Mooi dat je het met hun eigen logica lek prikte, met vervolgens ter bevestiging
hun ontkenning van enig lek ... Je moet maar durven, zou je kunnen zeggen. Maar
dat is helemaal geen moed. Pure domheid. Opgejaagd door brutaliteit is censuur
het resultaat. Lees je onze recente correspondentie over eenzaamheid er nog
eens op na? Prijs je (dus) gelukkig!
42.52
Inmiddels heb ik het “discussiestuk” over “digitale leefomgeving” enkele
malen bekeken. Ik geloof inderdaad dat ik de inhoud niet begrijp. Of ik blijf
het warrig vinden, dat kan ook. In de Introductie staat “systematische wijze”
feitelijk synoniem verklaard met wat “heel nadrukkelijk [onze] visie [...] op
de ontwikkelingen” is. Als je vervolgens “digitale leefomgeving definieert als
“de instrumenten die via ICT kunnen worden ingezet om het beleid en de
uitvoering [voor de sector Leefomgeving] te ondersteunen,” haal je m.i.
inderdaad nogal wat door elkaar, respectievelijk redeneer je naar je eigen
zakelijke aanbod toe. Nou ja, ik geloof niet dat ze bij jullie zich er ook maar
iets van aantrekken.
42.53
Gellis? Ik kan er niets over ontdekken. Over iets met de pretentie van
“een universele taal voor mens en machine” moet ik beslist méér weten ...
42.54
Ja, die extra h helpt, met dank voor de verwijzing naar Gellish. Nu treft
het, of juist niet, dat ik me intensief bezighoudt met vooral grondslagen van
dergelijke ‘talen.’ Het gelijknamige boek door Van Renssen heb ik zo gauw niet
bij de hand, maar in het lemma op Wikipedia vind ik ontbreken wat ik dan weer
ontologie noem, dwz het wereldbeeld dat als aanname geldt voor de
taalconstructen à la Gellish. Ik besef, dat ik het woord ‘ontologie’ hier
gebruik in een betekenis die afwijkt van hoe tegenwoordig modelleurs het doen.
Ook Van Renssen lijkt er veeleer specifiek model dan (algemeenste) grondslagen
mee te bedoelen. Hoe dan ook, voor opbouwende discussie vind ik dan weer (zeer)
interessant hoe dergelijke grondslagen van/voor Gellish luiden èn hoe ze al dan
niet zgn passende variëteit bieden voor ¾
verkeersvoorzieningen voor ¾ de
verwachte informatiemaatschappij.
Zij het na slechts een eerste blik, meen ik dat Gellish daarin tekort schiet.
Zo herken ik meteen, gróót pluspunt, dat de stelling “Als er een ander begrip
bestaat dat aangeduid wordt door dezelfde term (een homoniem) dan heeft dat
andere begrip een andere unieke identificatie” productief werkt. Maar de
aanname dat “de begrippen zijn gerangschikt in een
subtype-supertype-hiërarchie” klopt naar mijn idee dan weer niet, althans niet
voor het open bereik dat we als stelselmatig (moeten) beschouwen. Nogmaals,
genoeg gespreksstof ...
42.55
Het begint me te dagen, nou ja,dathoopik,watdebedoelingis.Volgens
mij is er allereerst nodeloos verwarring ontstaan. Dat zit ‘m in de manier
waarop de vragende partij A het (ene) uittreksel van de informatieverzameling
van de aanbiedende partij B documenteert.
Als ik het vergelijk met een eetgerecht, legt A nadruk op ingrediënten. Die
staan in alfabetische volgorde opgesomd.
Het bericht dat A verlangt van B is echter een compleet gerecht. B bereidt het.
En A verteert het.
Hoe gebeurt de bereiding door B? Overzicht over wat B überhaupt kàn bereiden
aan rapportages, berichten e.d. biedt het informatiemodel van B. Inderdaad, dat
moet een betrouwbaar beeld geven van feitelijke registratie.
A vermeldt of, eigenlijk, herhaalt weliswaar pèr ingrediënt eventuele relaties
met andere ingrediënten, maar schetst geen structureel overzicht.
Hoewel zo’n overzichtsschema ontbreekt, zeg maar als plaatje ¾ terwijl onder de noemer van “relaties” dus
wel degelijk structuuraanwijzingen overgenomen zijn; maar ja, wie herkent ze
daar als zodanig? ¾ heeft het praktisch
geen zin om (slechts) uitgaande van de opgesomde ingrediënten (hun) samenhang
te modelleren. Daarentegen moet je voor mogelijkheden met zo’n bericht m.i.
‘gewoon’ kijken naar het B-informatiemodel (en dus maar hopen dat dàt model
klopt). Want hoe het dáár staat, valt blijkbaar daadwerkelijk te leveren (onder
voorwaarde, uiteraard, van passende autorisatie).
Waarover wil A beschikking krijgen? Dat zijn “de onderwijsgegevens van een
person.” Voor inzicht in onderwijs wordt kennelijk onderscheid gemaakt volgens
“deelname” respectievelijk “resultaat.”
Jijzèlf hebt “onderwijsdeelname” gemodelleerd als voorwaarde voor
“onderwijsresultaat.” Zo ziet B het structureel echter niet (en zo zijn de
desbetreffende “relaties” in het A-document ook niet aangegeven).
Zeg ook maar dat B met de huidige informatievoorziening niet in staat is om de
ingrediënten volgens jouw idee tot een gerecht te bereiden. Zo zie je maar hoe
metapatroon met je aan de haal gaat.
Het desbetreffende structuuruittreksel, dus ontleend aan het B-informatiemodel
(en getoetst aan de vermelding van “relaties” in het A-document), heb ik hier
met figuur 1 geschetst. Voor zover ik de aanduidingen van relationele
cardinaliteit à la B begrijp, deed ik een poging die over te nemen.
figuur 1: hoofdlijnen van onderwijsbericht.
Op dezelfde manier ‘moeten’ we tevens voor de verdere “samengestelde
elementen” die A selecteerde, concreet nagaan hoe ze volgens B (!)
structureel passen.
In het B-informatiemodel dat jij me meegaf, kan ik “bedrijfsdocument” (zo gauw)
niet ontdekken. Uit jouw eigen informatiemodel kan ik evenmin opmaken, dat c.q.
hoe jij dat ‘een plaats’ gaf.
In het B-informatiemodel kent “beroepspraktijkovereenkomst” een relatie met
“onderwijsdeelname.” Voor zo’n overeenkomst geldt eveneens een relatie met een
zgn leerbedrijf. Daarin blijkt A echter niet geïnteresseerd (terwijl jij
“leerbedrijf” wèl opnam in jouw informatiemodel).
In figuur 2 heb ik een overzichtsmodel getekend, althans voor zover ik dat kan
reconstrueren. Ook “studieinhoud” en “studieuitstroom” kan ik als
“samengestelde elementen” overigens nergens ontdekken (maar, wie weet, zag ik
ze over het hoofd).
Of je het een model volgens ERD, UML oid wilt noemen, doet er volgens mij niet
toe. Ikzelf zou ERD zeggen (omdat er geen kwestie is van ¾ poging tot ¾
overerving), maar goed.
figuur 2: uittreksel mèt structuur.
Zowel “studieinhoud” en “studieuitstroom” zijn in het B-informatiemodel wèl
opgenomen als eigenschappen van “opleiding.” Als zodanig vermeldt het
A-document ze óók.
Figuur 2 toont, dat het A gaat om een mens. De vraag aan B luidt, populair
geformuleerd, om er wat onderwijsrelevante informatie ‘omheen’ te leveren. Het
schema bevestigt (mits het B-informatiemodel klopt), dat zo’n uittreksel annex
bericht eenduidig, stapsgewijs valt te ‘bereiden.’
In een informatiestelsel dat radicaal on-line opgezet is (en betrouwbaar
werkt), zou A aldus een rapportage hebben gespecificeerd waarnaar zijn ‘leden’
dan louter kunnen kijken. Het lijkt daar vooralsnog echter de bedoeling om de
berichtinhoud zèlf (eveneens) te registreren.
Hoe dergelijke registratie aan, zeg maar, de kànt van A mogelijk is, onttrekt
zich op basis van de beschikbare documentatie aan het zicht. Dat is in de
vergelijking met een gerecht, waar het na bereiding door B, verteerd moet
(kunnen) worden. Maar voor het onderwijsuittreksel volgens het A-document is
stellig rekening gehouden met aldaar geldige structuur. Zoals informatie
volgens figuur 2 geordend ‘overkomt,’ moet eenduidig te projecteren vallen op
‘eigen’ informatievoorziening.
Behalve enige nodeloze verwarring door het ontbreken van een simpel plaatje
(zoals figuur 2), meen ik ten tweede een misverstand over metapatroon te
bespeuren. Wanneer heb je er iets aan?
Figuur 2 bevestigt dat A een ènkel, toegespitst bericht wenst. Die (vergaande)
beperking vormt impliciet reeds een context. Daarbinnen is daarom géén sprake
meer van reële variëteit van betekenissen. Het is als het ware te laat voor een
methode, zoals metapatroon, die zulke variëteit helpt te verkennen enzovoort.
Wie 1. de ene èn de andere informatieverzameling opvat als gegeven en 2. er
slechts een direct bericht tussen overweegt, ... moet domweg, voor zover het
lukt, dat bericht in kwestie specificeren. Voor èlk bericht opnieuw ... Dat is
voor weinig berichten nog overzichtelijk.
Als gevolg van de a priori verbijzondering onder de noemer van een enkel
bericht, blijft een stelselmatige opzet natuurlijk buiten bereik.
(Ook) als het voorlopig om oefenmateriaal voor metapatroon gaat, is
concentratie op één zo’n bericht zelfs contraproductief. Het lijkt
aantrekkelijk om een Praktisch Probleem aan te pakken. Menigeen associeert
praktisch echter vaak met kleinschalig, zeg in dit geval ook maar ònstelselmatig.
Verkeerd! Je pakt dan een probleem aan waarvoor de methode niet bedoeld is. Dat
is alleen maar omslachtig, terwijl je nog altijd niet bewijst waarop de
oefening mikt.
Hoe maak je er een stelselmatige, dus relevante oefening van? Daarvoor moet je
je voorlopig niets aantrekken van de concrete aanleiding. Die is immers zelfs
irrelevant uit het stelselmatige oogpunt van verschillende betekenissen in
samenhang.
Op de ‘schaal’ van informatieverkeer die B faciliteert, hoef je je over reële
variëteit als vraagstuk geen zorgen meer te maken. Prima casus, dus! Feitelijk
heb jij je met je informatiemodel reeds op die schaal georiënteerd. Kijk maar
naar je pogingen om betekenissen uit de ene berichtspecificatie in een ruimer
kader te plaatsen.
Als je het dan tòch doet, ... doe het dan zo bewust en open mogelijk. Dat gaat
ook vlotter. Kortom, is praktisch. Want je moet aannemen, dat een vooropgezette
grens vroeg of laat stelselmatig ondeugdelijk blijkt. Vergeet daarom enige
grens meteen maar.
Je moet wel hergebruiken, wat je uit eerdere ‘oefeningen’ reeds kent. Dat is
meteen een prima toets voor zulke informatiemodellen.
In het B-informatiemodel gaat het bijvoorbeeld met de oranjekleurige blokjes om
betekenissen waarin GBA/RNI moet voorzien. Daarvoor ligt, nog zachtjes
uitgedrukt, kortsluiting dus voor de hand. Veronderstel voor dàt gedeelte, hoe
je GBA/RNI stelselmatig ziet. Ga na, of daaraan wellicht voor B iets ontbreekt,
eventueel niet klopt. Zo nee, overnemen, klaar. Zo ja, dan heb je een mooie
aanleiding voor verbetering van het voortschrijdend stelselmatige model.
De blauwgekleurde blokjes? NHR, dus.
Je zult ervaren dat nogal wat van de betekenissen waarmee je op de (te)
beperkte schaal van je oorspronkelijke informatiemodel worstelde, dankzij het
ruimer genomen verband netjes passen. De verruiming houdt dus niet op, maar
bevordert zelfs voortgang. Je heft een obstakel op, waar je onmogelijk overheen
komt als het blijft liggen.
Op dezelfde manier, tegelijk ideaal èn praktisch, kan je het A-informatiemodel
erbij betrekken. Dat model is, zoals je weet, in jullie opdracht reeds redelijk
gedetailleerd ‘bewerkt’ met stelselmatig resultaat in Stelselmatige semantiek door Suwinet en vervolgens verwerkt
in Oefenschema: basisregistraties enz. Daarmee kan je
feitelijk meteen aan het toetsen slaan.
Het is uiteraard nogal wennen, maar voor stelselmatig relevante bijdragen moet
je vaak precies het òmgekeerde denken en doen vergeleken met gangbare aanpak.
Juist dàt blijkt reuze praktisch. Zo kan je er gerust op zijn, dat het
stelselmatige informatiemodel waartoe o.a. A en B inspireren, ook dat ene
berichtje helpt faciliteren.
Je verruimt je blik van lòsse toepassing oid naar infrastructuur voor
informatieverkeer, die vervolgens talloze toepassingen faciliteert, maar
volgens stelselmatige opzet (wat) ànders.
[zie ook aantekening
41.17]
42.56
Wat “toegankelijke teksten” over metapatroon betreft, daarover hebben we
het vaker gehad. Welk criterium laat je gelden? Stelselmatige betekenisordening
is nu eenmaal kwalitatief anders ... Daarvoor moeten we van alles en nog wat
nieuw leren. Aanvankelijk is dat niet eenvoudig “toegankelijk,” maar vergt
inspanningen. Het is niet anders voor onze nieuwe opgaven. Als een toegang tot
allerlei publicaties heb ik Metapatroon,
handboek stelselmatig informatieverkeer opgezet. Maar ook daar zoek je
tevergeefs naar een recept. Dat bestaat immers niet.
De opgave waarvoor we staan, betreft in dit stadium vooral ontwerp. Daarom
moeten we zorgen nieuwe ontwerpers adequaat opgeleid te krijgen. Ik zou het
leuk vinden als je ook mijn pleidooi daarvoor bekijkt, zie Bauhaus
in de informatiemaatschappij.
42.57
Ik denk, bij nader inzien, dat de nevenschikking (ipv voorwaardelijk
verband) van onderwijsdeelname en -resultaat stelselmatig ook beter klopt. Ik
ben geneigd om daarvoor het onderscheid tussen
organisatie-als-onderwijsinstelling en organisatie-als-exameninstelling sterker
te benadrukken dan in het B-model gebeurd is. Denk voor dat verschil maar aan
je rijexamen. Je hebt les gekregen van de één, terwijl de ànder je examineerde.
42.58
Ik herinnerde me zowaar een kritische geschiedschrijving bijgehouden te
hebben, dwz met één commentaar in 2006 (Domweg
naar de elektronische kloof) en twee commentaren in 2010 (Waarvandaan
komt het voordeel met XBRL? en Kijk
uit je dop(pen)!). Voordat je zegt dat je mijn teksten niet kunt volgen, kan
je wellicht eens kijken of je eigenlijk de boodschap van Ictal via Gein en NTP
tot en met SBR wèl begrijpt. Als bij nader inzien het één noch het ànder je
duidelijk is, houd je hopelijk aan mijn teksten toch de akelige indruk over dat
e.e.a. niet klopt.
A ontmoette ik toen hij voor Ictal werkte. Hij is (dus) later gepromoveerd, zo
zou je het kunnen stellen, op een verklaring van zijn eigen mislukking.
[nv]
42.59
Vorig jaar vond ik je initiatief al mooi. En met vooral jullie eigen
studenten als publiek pakte de opzet met enkele voordrachten m.i. ook goed uit.
Maar dit plan, met dank voor inzage, is natuurlijk voor scholieren veel leuker.
Ik zou bijna zeggen ..., zo’n introductieprogramma is juist voor allerlei
opdrachtgevers (die immers vaak van toeten noch blazen weten) zeker geen luxe,
dwz minstens zo relevant resp. zelfs noodzakelijk. Is dat nog een (alternatief)
idee, voor zover je er zèlf niet allang aan dacht? Neem onder jouw eigen
leiding óók eens zes ambtenaren van de gemeente Nijmegen mee ... Kan je met
zulke deelnemers niet aardig wat bijverdienen als vakgroep? Kom je op die
manier als het ware vanzelf aan stageplaatsen voor studenten? Excuus, ik dwaal
af ...
In de aankondiging zag ik overigens tot mijn plezier dat jullie inderdaad
aandacht schenken aan vraagstukken door-de-schalen-heen. Praktisch zou je
daarom wat je voorlegt als “architectuurprobleem” niet allemaal moeten beperken
tot een enkel bedrijf (wat kennelijk de hoofdoriëntatie is van/voor de gerekruteerde
groepsbegeleiders). Wat dacht je als één van de casussen, bijvoorbeeld, van
Nederlandse basisregistraties èn hun samenhang?
42.60
Dergelijke casussen, maar dan natuurlijk als uitgebreide ontwerpopgave,
lijken mij trouwens nòg geschikter voor gevorderde studenten. Ik vrees dat je
de casus van de basisregistraties tot in lengte van dagen kunt gebruiken.
[zie ook aantekening 42.59]
42.61
Jij kijkt vooral naar potentieel van/voor implementatie, terwijl ik let op
aannames voor conceptueel modelleren. Zo zijn we samen behoorlijk compleet.
42.62
[verplaatst]
42.63
In Bauhaus in de informatiemaatschappij verstopte ik met een
gericht citaat van Walter Gropius een voorspelling (p. 22) van de verhaspeling
van Metapatroon:
Ein […] Faktor, der zur Verwirrung […] beiträgt, ist das Auftauchen von Renegaten[.]
Als mijn commentaar voegde ik eraan toe:
Ik vrees dat Gropius met de aanduiding van afvalligen nog te optimistisch is. Want voordat iemand ergens vanàf kan vallen, moet hij er reeds ‘op’ hebben gestaan. Zo ver zijn de mensen waarop Gropius doelt, echter nooit gekomen.
42.64
Nee, die tekst kende ik niet. Zo blijven ‘ze’ eindeloos hetzelfde rondje
draaien. Als méér van hetzelfde kende ik die tekst dus allang. (Want) waarover
ook daar helemaal niemand begint, is dat ‘we’ gewoon moeten modelleren.
Iedereen lijkt er onbewust vanuit te gaan dat de gangbare manier van modelleren
toepasbaar blijft. Dat klopt dus niet. Dus, gewoon modelleren, ja, maar op/voor
stelselschaal moet dat kwalitatief ànders. Nogmaals, daaraan gaat iedereen
voortdurend voorbij. Het resultaat is het zoveelste “verslag” met bestuurs- en
veranderkundige trivialiteiten. Een hele dag, achttien deelnemers, toe maar.
42.65
Helaas verrast de inhoud me niet. De verhoudingen lijken het patroon van
een griekse tragedie te volgen. Met andere woorden, het wordt altijd èrger, wat
je ook doet.
42.66
Je hebt uitgebreid tijd en moeite ervoor genomen. Je bevestigt mijn indruk
dat zij slechts een gedeeltelijke, soms zelfs gedetailleerde, kopie van
Metapatroon maakten en die vervolgens grondig verpestten.
Ik heb het netzoals jij “opgegeven” om allerlei uitwerkingen te volgen. Als de grondslagen
niet kloppen, laat staan hun samenhang, is het inderdaad “niet meer de moeite
waard” om wat ervan afgeleid is te bestuderen. Want ook dat klopt dan geheid
niet.
Het rapport is geschreven in wat ik consultantstaal noem. Daarmee verhult de
schrijver gebrek aan inzicht. Tegelijk weet z/hij er juist daardoor een
werkzaam verkoopverhaal van te maken, mits de lezer zowel over nòg minder
inzicht beschikt als dàt gebrek nòg sterker wenst te verhullen. Zie de roman Lijmen/Het been door Willem Elschot. Daar krijgt een
bedrijf oid. de oplage van een nummer met steevast nietszeggende inhoud van het
Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel,
Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen aangesmeerd, gelijmd, dus. Vervang
tijdschrift door consortium oid ...
42.67
Ik had meteen beter moeten weten ... In de zgn uniforme indeling in
kwestie zit veel structuur verborgen die op stelselschaal èxpliciet moet
verschijnen. Zo blijkt dat daar e.e.a. zelfs nogal door elkaar loopt. Door
abstrahering resp. variabilisering kan nodeloos onderscheid vervallen.
Resultaat: compacter èn flexibeler.
Dus, opnieuw, als je deugdelijk wilt oplossen wat aanvankelijk een apart
vraagstuk lijkt, kan je beter maar meteen verder kijken dan je neus lang is.
Als het goed is, levert stelselmatige explicitering met de ene of andere
specifieke aanleiding, die doet er dus al gauw niet meer toe, màg nooit
exclusief tellen, uiteraard in één moeite door ¾
een aanzet voor ¾ het ruimere
informatiemodel dat je wilt verkennen. Wèl moet het stelselmatige model o.a.
die aanleiding dekken.
42.68
De parallel die jij trekt met jouw werk is niet toevallig. Zo kunnen we
onze directe ervaringen delen. Je kunt het volgens mij zien als een griekse
tragedie met drie personages. Jij bent de serieuze professional. Wat gebeurt er
als jij de beunhaas probeert te ontmaskeren? Dat ziet jullie beider baas,
opdrachtgever, noem maar op, juist als bedreiging. Daarvan maakt de beunhaas
(opnieuw) gebruik van om zijn relatie met de opdrachtgever te verstevigen,
terwijl jij jouw relatie ermee navenant verder verliest. Waar het je om gaat,
te weten beter resultaat voor de opdrachtgever èn overige deelnemers aan
maatschappelijk verkeer, raakt eveneens verder buiten bereik. Dat heet noodlot.
42.69
Mooi dat je aantekening
41.83 aanhaalt. Overigens is, gelet op Metapatroons grondslagen, de
tweevoudigheid van de relatie principieel. De richting vind ik echter vooral
conventioneel, althans in conceptueel opzicht. En als je goed kijkt naar
informatiemodellen die ik opstelde, zie je dat ik met de richting van/voor
relaties vaak niet consequent ben. Beschouw dat maar als een testpuzzel.
Wat zij nu als grond aannemen, is op z’n minst verwarrend. Dat vind ik óók.
Maar ja, dat komt ervan, als je weigert om de semiotische enneade te
bestuderen. Daarin herken je dat grond à la Peirce zelfs aanleiding was om voor
semiosis nòg wezenlijker drie dimensies (ipv elementen) te vestigen; zie hoofdstuk 2 in Semiosis & Sign Exchange. Ofwel, grond is niet iets
ànders dan context, maar ... context is de verschijningsvorm van grond langs
de tekendimensie!!
Ik deel je schatting van “druk op verkoopbaarheid en aansluiting op de
oude-en-vertrouwde wereld.” Goed bedoeld, wie weet, maar zo raakt de kans op
noodzakelijke verandering annex vernieuwing juist verijdeld. Of, zoals jij
stelt, “terug naar af.” Ik voeg eraan toe, dat je vanwege de mislukking dan
opnieuw moet beginnen met minder, meestal véél minder mogelijkheden zoals
vertrouwen ... Gauw stopt de opdrachtgever er dan maar helemaal mee. Zie mijn eerdere
duiding als tragedie.
42.70
De flauwekul onder de noemer van “verzoening” bevestigt eens te meer dat
de opsteller(s) eveneens geen ontwerper is (zijn). Blijkbaar geldt de
impliciete aanname dat bij elk zgn probleem slechts een toegespitste oplossing
hoort. Dat is inderdaad allesbehalve stelselmatig.
42.71
Met verwijzing naar griekse tragedie wil ik tot uitdrukking brengen
hoezeer ik worstel met/in deze situatie.
Ik weet niet goed, wat een zinvolle, opbouwende reactie is.
Staat er iets nieuws in? Nee, integendeel.
Is het precies hetzelfde als Metapatroon? Nee. Weliswaar blijken tot en met
allerkleinste details letterlijk overgenomen, maar àndere elementen weer niet.
Vormen de afwijkingen dan tenminste een methodische verbetering? Nee. De
grondslagen zijn inconsistent gemaakt. De rest is navenant fout.
Dat komt stellig door hinken op twee gedachten. De opsteller(s) wil(len)
tegelijk vasthouden aan zgn objectgerichtheid, vermoedelijk door de wens voor
continuïteit. Op die manier blijft er feitelijk één gedachte over. Die is dus
niet nieuw, maar oud. Daar heeft voor continuïteit niemand iets aan, want het
klopt dus niet voor de nieuwe, stelselmatige opgaven.
Is het resultaat wellicht toch praktisch bruikbaar? Metapatroon is vooralsnog
moeilijk, vooral omdat het nieuw is. Maar het klopt, dwz is axiomatisch
consistent. Wat zij voorstellen blijft echter onbegrijpelijk vanwege
tegenstrijdige resp. ontbrekende grondslagen.
Dat valt niet te repareren. De gestructureerde verzameling grondslagen moet
compleet worden vervangen. Wie mikt op stelselmatige informatiemodellering
beveel ik daarvoor Metapatroon aan. En noem het dan ook gewoon zo.
Hoe verder? Ik heb even geen idee.
42.72
Gaat er wellicht het minste fout als ze doormodderen? Dan lukt er dus
niets. De kans is dan groot dat niemand, althans daar, verder iets van
Metapatroon wil weten. Maar wie weet ontstaat daardoor juist óók een kans om
van een mislukking alsnog een succes te maken, maar dan met het èchte
Metapatroon.
42.73
Ik betwijfel of hij door mijn suggestie een insteek kiest waardoor jij wèl
“enthousiast” raakt, maar laten we vooral een poging wagen.
Februari - april 2011, webeditie 2011 © Pieter Wisse