42.
Aantekeningen uit correspondentie,
februari - april 2011

Pieter Wisse

42.1
Dat is slechts paradigmaretoriek. Althans, ik zie er de feitelijke wissel niet van in, integendeel. Aan de noodzakelijke kwalitatieve vertaalslag komt hij (dus) niet toe.
Die is pas duidelijk, kàn pas duidelijk zijn ... voor wie reeds van paradigma wisselde. Wie dat niet deed, herkent echter niets dat onvermijdelijk is en blokkeert aldus zelfs de èchte paradigmawissel. Ik neem daarom aan, helaas, dat je (ook) van de analist in kwestie geen reactie kreeg, laat staan een inhoudelijke.

42.2
Als vervolg op de column Ontwerpschool schrijf ik nu een langer artikel, geïnspireerd door Walter Gropius (oprichter Bauhaus). Dat hoop ik binnenkort af te ronden.
Enkele maanden geleden zette ik Metapatroon, handboek stelselmatig informatieverkeer op. Kies op de openingspagina (bijvoorbeeld) het blokje met het etiket interdisciplinaire grondslagen. Vervolgens moet je nòg een keuze maken. Vooruit, ontologie. Je ziet dan links een reeks citaten, steeds voorzien van verwijzing naar de oorspronkelijke tekst (voor het geval je méér wil weten).
‘Blader’ dat handboek eens door. Volgens mij kom je o.a. via informatieverkeerskunde op de openingspagina ook van alles en nog wat tegen dat in je straatje past.
Ik merk over het handboek nog op, dat ik het met deze opzet gemakkelijk kan bijhouden. Neem dat a.s. Gropiusartikel. Daaraan ontleen ik, indien van toepassing, toepasselijke citaten en plaats ze in relevante rubrieken van het handboek.
Over grondslagen gesproken, zie ook Axiomatische informatiekunde. Daarin voorzie ik wat Jaap van Rees voorstelt als fundament van een ... fundament.
Ook jij legt nadruk op “waarnemen.” Ja, maar wat mij betreft met de bedoeling van deelnemer (zie ook Ontwerpschool). De ontwerper is echter niet een deelnemer zoals een ‘gewone’ gebruiker; z/hij vertegenwoordigt de deelnemende totaliteit (om er een filosofische kreet tegenaan te gooien); daarin betrekt z/hij (dus) ook de opdrachtgever enzovoort.
Zo zou je concrete voorbeelden kunnen opnemen van interdisciplinaire insteek bij ontwerp. Inderdaad, neem antropologie. Sla Modellering gerelateerdebegrip op en zoek in dat document met ‘antropologie’ als trefwoord. Hopelijk herken je, dat ik me expliciet oriënteerde op antropologische literatuur ter borging van stelselmatig bereik met het informatiemodel.

42.3
Tja, “fiks bezuinigen” (J. van Til, persoonlijk emailbericht aan auteur, 2 februari 2011) is zelfs vrij eenvoudig, maar lukt nooit langs de lijn van minder-van-hetzelfde. Want blijkbaar geldt als aanname voor “met zijn allen flexibeler moeten leren inspelen op de buitenwereld die alsmaar beweeglijker wordt” (J. van Til, persoonlijk emailbericht aan auteur, 2 februari 2011), dat daarvoor èigenlijk (veel) meer-van-hetzelfde nodig is. Jammer, dat zit er eventjes niet in, zegt daar de baas. Maar goed, menen haar/zijn faciliteerders, in èlk geval blijft ‘het’ hetzelfde. Of er nu wat meer of minder van moet zijn, kortom, maakt principieel niets uit. Als de opdracht luidt, dat het met minder moet, vooruit, dan draaien we het gewoon om. Klinkt trouwens best aardig, nietwaar, te weten de associatie van flexibeler met minder. Wat echter ontbreekt, is erkenning van hetzèlfde als derde factor. Kijk maar wat er gebeurt als je 1. hetzelfde, 2. flexibeler en 3. minder resp. 1. hetzelfde, 2. flexibeler en 3. meer expliciet op een rijtje zet. Daar gaat van alles mis. Wie dàt rationeel noemt ... Wat werkt, is: 1. anders, 2. flexibeler en 3. minder. Dat kan natuurlijk niet zomaar wat ànders zijn. Zonder vakkundig ontwerp krijg je voor de zoveelste keer onherroepelijk 1. anders, 2. flexibeler en 3. meer.
Bovenstaande alinea toont hopelijk voorts, dat dialoog stimulerend is ... en op die manier kom je als het ware vanzelf op bronverwijzingen. Daarvoor moet onze allereerste “neiging” (J. van Til, persoonlijk emailbericht aan auteur, 2 februari 2011) zijn om aandachtig te luisteren, lezen.
Ik heb wel een idee hoe humoristisch je “[g]aaaaap” (J. van Til, persoonlijk emailbericht aan auteur, 2 februari 2011) bedoelt, maar merk graag op dat we juist klaarwakker moeten zijn, indien we onszelf als professionals serieus nemen. Een vast salaris plus secundaire arbeidsvoorzieningen mag je niet met een slaapmiddel verwarren, hoezeer een organisatie (ook) op dat effect mikt. Ik kan me (dus) geen gegeeuw veroorloven.
De aanleiding voor de bemiddelingspoging was bezwaar tegen mijn aantekeningen. De bemiddelaar verzocht beide ‘partijen’ apart om een voorstel voor de onderlinge relatie. Blijkbaar verschilden die voorstellen zodanig, dat hij geen mogelijkheid voor samenwerking zag.
Nota bene, ook de bemiddelaar heeft nog geen idee, wat zij doen. Voor zover ik weet, heeft dat een budget van een half miljoen euro opgeleverd. Hij maakt zich inmiddels echter (grote) zorgen, of het gaat lukken. Met dat bezwaar als aanleiding lag daarin vervolgens zijn motief om daadwerkelijk te bemiddelen. Het heeft m.i. geen zin om er nog verder ‘iets’ van te vinden, zolang er geen resultaten zijn. Afwachten, inderdaad. Nou ja, wat ik allereerst verwacht, is een poging om onder die toets door mij uit te komen. Wie weet, is daarvoor ook dat bezwaar gemaakt: geen pottenkijker.
Eén resultaat heb jij overigens ontdekt. Voor “[d]at soort contacten” (J. van Til, persoonlijk emailbericht aan auteur, 2 februari 2011) maakten de deelnemers blijkbaar een afspraak. Als dat al ànders is, lijkt het precies verkeerd.
Over aanleiding gesproken, als je niets probeert, weet je zeker dat er niets gebeurt. Maar ik vrees, dat je van de analist niets kunt verwachten. [Zie ook aantekening 42.1.] Modieus geleuter vind ik het. Ik herken niet de geringste aanzet tot operationalisering. Blijkbaar betekent panarchy wat voor de gebouwde omgeving bekend staat als door-de-schalen-heen. Heel mooi, maar hoe werkt doorkruisend verband voor informatieverkeer? Je moet niet blijven hangen in wat je een inspirerende analogie vindt. Nogmaals, wat doe je ermee voor je eigen thematiek ... met als gevolg van de noodzaak van òpschaling dat er uiteindelijk geen geïsoleerde thema’s zijn?! Daar is Metapatroon dus ‘klaar’ voor ... Maar Metapatroon is slechts hulpmiddel voor de ontwerper. Hoe kan z/hij genoeg weten voor stelselmatig bereik? Precies, bronnen raadplegen, verantwoording over gebruik afleggen.

42.4
Sinds we elkaar spraken en jij de eerdere afspraak (vorig voorjaar) bevestigde dat we een proef met samenhangende informatievoorziening opzetten náást de bestaande, operationele informatiesystemen, is er vervolgens opnieuw niets gebeurd. Blijkbaar wachten je medewerkers ‘ergens’ op. Wij zijn er klaar voor.

42.5
Opnieuw bedankt voor je vraagstukken. Ik proef ¾ laat me ajb meteen weten als ik het mis heb ¾ dat jij “modelmatig” associeert met regelmatig in vooral de zin van frequent, dwz dat de overeenkomstige verzameling gevallen als het ware per definitie meervoudig is. Met andere woorden, zijn we nog wel doelmatig bezig? Op die manier is een apàrt geval van de weeromstuit altijd ènkelvoudig en aldus een uitzondering die we modelmatig zelfs niet hoeven te vatten. Dat was toen ...
Ook dat ene geval is als apàrt bestempeld op grond van criteria. Bijvoorbeeld, stel dat ècht het enige verschil dat we kunnen ontdekken de persoon van de rechter betreft, dan moet (voortaan) blijkbaar óók de rechter in kwestie aanwijsbaar zijn voor modelmatige dekking van àlle gevallen. Het is prachtig, indien de rechtsstaat (tevens) doelmatig werkt, maar doeltreffendheid (lees ook: precisie) staat principieel voorop. Zeg ik dat goed? ;-)
De noodzaak benadruk jijzèlf. Althans, zo begrijp ik je waar je over ¾ wat je noemt ¾ correcties schrijft dat “het [...] wel handig [is] om te weten of dat zo is.” Hoe kàn je dat weten? Door inzicht in, ik herhaal graag jouw eigen woorden, “allerlei verbanden en eigenschappen.” Daarvoor moet je ze (kunnen) registreren. Feitelijk bepaal jij mede welke informatie nodig en voldoende is. Wanneer jij casuïstiek als relevant bestempelt, tja, dan hoort er onlosmakelijk de opdracht bij voor stelselmatige inkadering.
Let op! Voor stelselmatige opzet vind ik juist die gevallen het interessantst, waarvan jij wellicht geneigd bent ze qua facilitering buiten reguliere voorzieningen te houden. Want mijn ervaring leert dat, als het lukt om ook dergelijke, zeg maar moeilijke gevallen “modelmatig te vatten,” het resulterende model èxtra robuust e.d. is voor wat we als de normale gevallen beschouwen. Je zult me daarom gauw zien focussen op wat iemand die geen professionele ontwerper is, liever als irrelevante afwijkingen negeert. Mis! Onder de noemer van doelmatigheid lijkt aandacht voor de bulk optimaal. Maar voor stelselmatige voorzieningen geldt nu eenmaal een andere modelleerlogica. Ontwerpprioriteit heeft dan de grootste kwalitatieve variëteit. Dat is inderdaad wennen vergeleken met hoe van oudsher aparte informatiesystemen uitgewerkt zijn. Nou ja, daar klopt vaak al geen hout van, omdat zelfs op geringe schaal reeds significante variëteit speelt.
“Harmonisatie” vind ik typisch een begrip met stelselbereik. Op die schaal gaat het m.i. om verdeling van relevante betekenissen inclusief hun samenhang. Zie mijn column Informatiekundige harmonieleer voor een korte inleiding tot de informatiekundige variant. Het lijkt me lastig om politici en bestuurders uit de waan te helpen, dat harmonisatie neerkomt op absolute standaardisatie van betekenis. Laat dan maar. Er moet natuurlijk wel ruimte zijn om informatievoorziening (desondanks) voor reële variëteit in te richten.
Met je verhaal over de KvK verklaar je treffend de impasse. Er bestaat allang behoefte aan infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer, ... maar wat er o.a. onder de noemer van de elektronische overheid gebeurt lijkt er niet op, integendeel.
Wat is zoal de crux van infrastructuur? De opzet staat gevarieerd gebruik toe. Het is dus zoals je stelt, dwz onmogelijk om alle details van elk gebruik te kennen. Daarvan abstraheert infrastructuur als het ware.
Wat gaat er dan mis met o.a. NHR als basisregistratie? De KvK begrijpt nog niet, dat het register onderdeel is van de infrastructuur voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal. Zolang ze dat niet snappen, gaan ze ervan uit dat het register primair hun eigen taken dient. En daarvoor, jij beschrijft het weer duidelijk, beroepen ze zich op desbetreffende wet- en regelgeving. Dat lijkt richtinggevend, maar is het voor de kwalitatieve aanpassing aan de informatiemaatschappij nèt, herstel, helemaal niet.
Nee, dus. Daar komen ‘we’ pas uit, zodra de KvK (NHR), de gemeenten (GBA) e.d. hun informatievoorziening splitsen in enerzijds (eventuele) infrastructurele, anderzijds organisatie- en/of taakspecifieke delen. Het politiek-bestuurlijke benul is daarvoor echter nog niet gegroeid. Evenmin zijn er professionals werkzaam, die het gewoon doen. Zo blijft het helaas gepruts.
De “spanning” tussen beleid en (onmogelijke) uitvoering helpt inderdaad ook niet, zachtjes uitgedrukt.
Met je opmerkingen woonplaats enz. maak je duidelijk, dat ook gemeentelijke indelingen veranderlijk zijn. Daarop moet het informatiestelsel dus berekend zijn. Vandaar, op z’n metapatroons, context èn tijd in informatiemodellen. Verder herken ik een aanleiding om een speelse bijeenkomst over geografische namen te organiseren. Nogal wat mensen vinden ze belangrijk, juist zùlke namen, wat begrijpelijk is omdat ze de persoonsidentiteit blijkbaar mede constitueren. Vooruit, laten we eens kijken wat er gebeurt als een burger niet alleen zijn ‘eigen’ persoonsnaam heeft, maar tevens zijn ‘eigen’ plaatsnaam. Oeps, dan krijgen de postbedrijven de brieven e.d. niet langer (gemakkelijk) bezorgd. Stel dat dat erg is. Hoe verhelpen we dat? Nee, maar, de oplossing bestaat al, de postcode. Tja, als bewoners van twee deelgemeenten het onverdraaglijk vinden dat ze een gedeelte van de postcode ... delen ... okee, als dat inderdaad een serieus probleem is, wat kunnen we ervoor verzinnen? De principiële oplossing bestaat eruit om namen stelselmatig niet te serieus te nemen. Waarom kan iemand niet altijd de carnavalsnaam van zijn gemeente opgeven? Ikzelf vind het niet grappig, zelfs nooit, maar wat kan mij het eigenlijk schelen als iemand ànders dat wèl vindt? Kortom, laten we de problematiek binnenstebuiten draaien. Wie weet ontdekken we dat we ons nodeloos druk maken.
Zeer interessant vond ik ook het artikel over de Wet ruimtelijke ordening. De auteurs betreuren ihb het verlies aan mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling. In het algemeen, dus erger nog, lijkt de nieuwe wet mank te gaan aan verwarring tussen structuur en classificatie. Als hun beschrijving van de wet klopt, zit ‘ie in elk geval in classificatie-opzicht amateuristisch in elkaar. Dat pakt averechts uit. Wil je andere, gruwelijke voorbeelden kennen? Pakweg tien jaar geleden las ik het boek Sorting Things Out: Classification and Its Consequences (MIT Press, 1999) door G.C. Bowker en S.L. Star. Zo niet als verplichte kost, dan beveel ik grondige bestudering toch sterk aan voor wie wet- en regelgeving opstelt met zo’n zware classificatiecomponent.
Tot zover mijn antwoord. Ik twijfel er niet aan, dat ik genoeg schreef waarmee je het oneens bent. Beschouw het ajb als kleine bijdrage aan opbouwende discussie.

42.6
Mijn idee over de Vitruviaanse categorieën is dat ze kennelijk populair geraakt zijn. Menigeen meent er iets van te moeten vinden. Wat ik echter zie ontbreken, zijn nadere besprekingen van het wèrk van Vitruvius als deugdelijk fundament om op voort te bouwen. Wat bedoelde hijzèlf er eigenlijk mee? Nu slaat iedereen er een wilde slag naar, zo lijkt het. En wat mij betreft overigens in precies de verkeerde richting.
Goed, ik begon aan een boekje door een bouwkundig architect die Vitruvius bouwkundig analyseert en daarvoor o.a. in zijn eigen tijdperk probeert te duiden. Ooit moet ik het uitlezen, maar er kwam nogal wat tussen ...
Zo’n indeling past natuurlijk wel bij het architectuurbegrip dat voor informatievoorziening is gaan overheersen. Zo geldt “architectuur” als “principegeoriënteerd.” Dat begrijp ik gewoon niet. Of wie weet doe ik dat wel, begrijpen, maar vind ik het flauwekul. Nu is het m.i. meteen onzinnig om te beweren, dat er apart “een digitale wereld” bestaat. Èchte ontwerpers leidt je zo niet op.
Je kunt er donder op zeggen, dat Vitruvius die categorieën bedacht als middel om aan zijn opdrachtgever (lees: de keizer) een beetje begrijpelijk te maken, achteràf dus, wat hij uitspookte respectievelijk vóóraf in de waan te brengen dat er geen risico met een opdracht verbonden was. Zover was ik in dat boekje gevorderd ... Ik geloof er niets van, dat Vitruvius architectuur met die indeling als recept daadwerkelijk beoefende.

42.7
Wie is (nog) geïnteresseerd in de plek van de spijker, als je tòch niet durft te slaan?

42.8
Van enkele presentaties die het congresprogramma vermeldt, ging ik via de titel op het ww web na waar het zo’n beetje over gaat. Mijn indruk is, dat het precies de tegenovergestelde benadering betreft die wij qua rechtszekerheid e.d. (moeten) volgen.
In een metapatroonmodel zijn de verhoudingen precoördinatief vastgelegd, terwijl ¾ voorzover ik het althans begrijp ¾ de sprekers op dat congres ¾ nog wanhopig ¾ zoeken naar een postcoördinatieve logica. Zinloos, wat mij betreft.
Zo ‘zit’ taal volgens mij ook helemaal niet ‘in elkaar.’ Maar goed, dat gaat geen taalkundige van mij aannemen. Nu is het overigens de vraag, of de sprekers in kwestie daadwerkelijk taalkundigen zijn, of niet veeleer informatici die hun beperkte perspectief proberen op te leggen aan de zoveelste wetenschappelijke annex beroepsdiscipline. Fopleggen, dus. Intussen, zo zie ik dat althans, blokkeren ze wèl de weg voor-wat-gewoon-werkt.
Ik geloof niet dat het zin heeft tzt de presentaties te bestuderen. Langs een dwaalspoor is dat zó specialistisch. Het vergt m.i. jarenlange studie om de details te kunnen lezen, terwijl je dus meteen al ziet dat de uitgangspunten contraproductief zijn.

42.9
Daarover hebben we het vaker gehad. Het verzoek tot inschikkelijkheid geef je steeds bewuster een dubbele lading. Wat primair blijft, uiteraard, is de poging om de ander je idee serieus, opbouwend te laten overwegen enzovoort. Er is door ervaring echter bijgekomen, helaas, dat je liefst zo snel mogelijk ontdekt of dergelijk verzoek überhaupt kans heeft. De inschikkelijkheid waarop je dus aanvullend mikt, betreft òmgekeerd blijk van desinteresse, wie weet zelfs tegenwerking ... Dat lukt prima met een ènkel verzoek, te weten de oproep voor enige inspanning die niet onmiddellijk het eigen belang dient resp. waarvan o.a. het eigen belang pas herkenbaar is ná de geleverde inspanning.
Over je column Paradigm shift heb ik een m.i. wezenlijke opmerking. Zoals jij een paradigmawissel daar beschrijft, past in de traditie die kennis louter beschouwt als indruk, afspiegeling oid. van de werkelijkheid. In de gauwigheid raakt dat tot een werkelijkheid gerelativeerd. Wat moet je voor àndere kennis doen? Volgens die traditie vergt dat een overstap van de ene naar een andere werkelijkheid/wereld. Zodra je in die andere wereld verkeert, verkrijg je immers bijbehorende kennis, klaar.
‘Natuurlijk’ bestaat zulk verband. Dat beseffen juist wij maar al te goed, zij het onder de noemer van situatie. Het blijkt echter (bijna) onmogelijk ¾ zie ook de eerste alinea van deze aantekening ¾ om als het ware vrijwillig zo’n overstap te laten maken. Daarbij zorgt die traditie voor extra verwarring, wat de drempel sterk verhoogt. De invloed verloopt slechts overheersend van, zeg maar, buiten (werkelijkheid) naar binnen (kennis), als er sprake is van ònvrijwilligheid. Noem het ook maar dwang, opvoeding, cultuur e.d. Nogmaals, dat levert betrekkelijk eenvoudig resultaat.
In òmgekeerde richting moet dus allereerst de kennis wijzigen. Dan blijkt het appèl onzorgvuldig gesteld. Want je bedoelt ook helemaal niet, dat iemand naar een àndere wereld moet overstappen. Feitelijk beweer je, dat er één wereld is. Daarin kan iemand zich met passende(r) variëteit gedragen, indien z/hij verandert van wereldbééld.
Metapatroon met subjectief situationisme suggereert dat het nòg genuanceerder ligt.
Stel dat de ene wereld driedimensionaal is. Dan is óók een platte cirkel er wezenlijk driedimensionaal onderdeel van. Zolang hij zichzelf echter ‘ziet’ als tweedimensionaal, nota bene ten ònrechte, ontneemt hij zichzelf toegang tot de ‘rest’ van de reële gedragsruimte.
Om dezelfde redenen vind ik de veronderstelling van een apàrte virtuele wereld onzin.
Wat we ‘leren,’ is situationele dynamiek van dè wereld: de dynamiek van het subjectief situationisme is het situationisme van het dynamisch subject ... enzovoort.
Als je in je column bijvoorbeeld de term “habitat” wijzigt in “habit,” nader je volgens mij productief de onlosmakelijke spanning.
De vraag die je in Paradigm shift tot slot stelt, lijkt geen redelijk antwoord te kennen. Wellicht is zelfs de vergelijking met een sprong te optimistisch. Wanneer inderdaad alleen duwen en trekken helpen voor een wissel, moet ‘het’ voor jonge mensen tijdens opleiding gebeuren. Voor oude(re) mensen lukt het blijkbaar slechts met wat ze als existentiële dreiging ervaren. Dat is lastig in een welvaartsmaatschappij. Als die oproep dan ook nogeens afkomstig is van iemand voor wie niemand bang is ... Een beklemmende, onvermijdelijk dus dùbbel geladen schets geeft Robert Menasse, tja, ook maar een schrijver, in Die Zerstörung der Welt als Wille und Vorstellung (Suhrkamp, 2006, p. 129): “Engagement ist [...] heute zunächst so einsam und so antithetisch, wie es Spinoza gewesen war[.]“ Schrale troost. Maar wàt een prachtig, treffend boekje schreef Menasse!

42.10
Al héél lang wilde ik iets over mereologie melden. Ik vermoed dat vooral mijn lange Aristoteles-opstel geholpen heeft om dat nu zo kort te(kunnen) houden. Als het algemene(re) thema geldt het stelselmatige gebrek van gevestigde formele logica.

42.11
Graag zou ik zsm willen doorpraten over Metapatroon, dwz stelselmatige verbijzondering naar context èn tijd voor informatievoorziening. Als thema raakt context alsmaar populairder, prima, maar volgens mij is mijn bedrijf nog altijd de enige die beschikt over theorie t/m tool voor beheersbare operationalisering. Kortom, enorme markt. Enerzijds hebben wij een voorsprong en kunnen die vrij lang houden, omdat je vooral echt ànders moet gaan denken. Anderzijds zijn wij ... zulke denkers en geen geweldige marketeers e.d. Samenwerking?
[9 februari 2011]

42.12
Indrukwekkend! Dank je wel voor je tip plus verwijzing naar de documentaire over architect John Lautner (1911-1994). We zouden die documentaire eens tijdens zoiets als een workshop kunnen bekijken, steeds met een pauze voor informatiekundige discussie nav de bouwkundige voorstelling. Zo vind ik o.a. mooi blijken, hoe wezenlijk de betrekking tussen opdrachtgever en architect is. Ook zie ik duidelijk geïllustreerd, wat ikzelf later als Architectuurcriterium benoem, te weten “als unieke ontmoeting.” In het verlengde past mijn opvatting over Architectuurprincipes. Kenmerkend is m.i. dat je over zulke principes juist niet kunt zeggen “wat ze precies zijn.” Dat volgt immers uit de erkenning van uniciteit van de ontwerpopgave. Zo wordt Lautners benadering ook getoond. Hij laat zich als het ware opgaan in de situatie in kwestie. Daarbij weet hij zich geholpen door opdrachtgevers, die volwassen genoeg zijn voor zulk samenspel. Het is natuurlijk niet toevallig, dat Lautner zijn huizen ontwerpt voor gefortuneerde opdrachtgevers.
Je kunt dus ook geen voorafgaand “begrip” van architectuurprincipes leren, althans niet concreet. Ontwerpen moet je vooral doén. Door ervaring met resultaten die in hun uniciteit optimaal ‘werken,’ leer je zelfvertrouwen. Je leert, dat je je aanvankelijke onzekerheid bij een opgave niet màg ontkennen, maar zelfs moet koesteren. Je leert, dat je voor èlke opgave moet ... leren. Dàt is, als je toch de term “precies” wilt gebruiken, precies wat Lautner doet. Hij leert zijn opdrachtgever kennen, hij leert de (verdere) situatie kennen ...
Lautner beseft vroeg, dat hij aan een academische instelling dat allemaal niet leert. Dat is wat ikzelf in Ontwerpschool beweer.
Zijn verwantschap met het Bauhaus lijkt me sterk, zeker qua instelling. Volgens mij gaat het Bauhaus overigens wel (veel) verder wat sociale oriëntatie betreft. Van Lautner kan ik bijvoorbeeld niets ontdekken, dat in de richting gaat van stedenbouw, laat staan planologie.
Als ik je enige raad mag geven, probeer te vergeten dat je je “begrip [wil] aanscherpen.” Dergelijk begrip bestáát opbouwend gewoon niet, klaar. Wat je reeds wèl begrijpt, acht ik al verder ontwikkeld dan bij verreweg je meeste generatiegenoten. Daar hoef je dus niet (meer) in te investeren. Kies de kortste weg om praktisch aan de slag te kunnen. Daarvoor moet je beslist die academische masteretappe nog ‘even’ afleggen. Verschijn fit aan de start. Zorg dat je die streep haalt. Het heeft geen zin je onderweg te laten afleiden op zoek naar “begrip.” Naar de aard van die etappe, academisch dus, is en blijft dat tekortschieten voor ontwikkeling van ontwerpmentaliteit. Dat lukt pas door daadwerkelijk te ontwerpen. Je merkt dan ook gauw genoeg, maar eerder nota bene nooit, of je dat inderdaad wel wilt. Wie weet voel je je gelukkiger als, ik noem maar iets, opbouwende opdrachtgever.
Alles helpt, als je ervan leert dat je het voor je eigen bijdragen aan opgaven ... zèlf moet doen. Om ontwerper of, algemener gezegd, veranderaar te kùnnen zijn, moet je die verantwoordelijkheid niet als last ervaren, maar als ruimte. Als ik je tevens enig voorschrift mag geven, ... zoek dus geen voorschriften, maar inspiratie. Oh ja, nogmaals, lees voorlopig met voorrang wat telt om de academische masterstreep te halen. Leren komt vooral erna(ast).

42.13
Zachtjes uitgedrukt lijkt het me lastig om een vruchtbare toekomstvisie op de zgn informatiemaatschappij te hebben zònder zulk structuurbesef.

42.14
Overal heb je ontwerpruimte, zodra je ’t ziet ... Je kunt subjectief situationisme het paradigma noemen. Als het meezit, krijg ik er postuum enige erkenning voor. Eerder kan eigenlijk onmogelijk lukken.

42.15
It’s a contragram, stupid! Ik keek nogeens naar je column Paradigm shift en toen zag ik ‘m ineens in alle wisselwerking. Met dank aan John Haynes: the becoming of knowledge is the knowledge of becoming.
[zie ook aantekening 42.9]

42.16
“Maar dat is onvoorstelbaar,” schrijf je. Dat veronderstelt verschil èn (dus) samenhang tussen voorstelling en het voorgestelde.
Inderdaad, mooi woord voor een paradigmawissel, “overgave.” Wie is de gever? Dat is de voorsteller.
Ipv met overgave kan de voorstelling door een overval veranderen. Wie is de overvaller? Dat is het voorgestelde, die nu een àndere gedaante toegedicht krijgt.
In de contragrammen die je uit je mouw schudt, meen ik een patroon te herkennen. Want als ik je goed begrijp, verklaar je er steeds een werkwoordbetekenis mee. Die van behaving vind ik extra interessant. Verrassend. Dergelijk verband tussen ‘to have’ en ‘to behave’ had ik nooit opgemerkt.
Ik pakte er een engels woordenboek bij, op zoek naar ¾ blijkbaar samengestelde ¾ werkwoorden die beginnen met = 91be.’Bijvoorbeeld,thebeingofthefall is the fall of being: to befall. The being of the head is the head of being: to behead. Hmm, daar gaat m.i. iets mis …
“Hoe ben [jij] er eigenlijk bij gekomen over te stappen op het wereldbeeld subjectief situationisme?” Zoals je het schetst, voelde jij je aanvankelijk ... overvallen. Wellicht ervaarde jij je daardoor machteloos. Werd je er steeds bewuster van. Blijf je passief? Of spoort de overval je aan tot actie? Hoe krijg je nog enige invloed? Tja, de gebruikelijke betekenis van het woord wijst er niet op, maar dat blijkt door “overgave” soms aardig te lukken. Je voelt je met je gewijzigde voorstelling integraler in en van en ... de werkelijkheid ipv dat je er de strijd mee wilt voeren die ... onzinnig is. Met dank voor je voorzet, hier komt je juweeltje terug in een zetting: de overgave van de overval is de overval van de overgave. Tjonge.

42.17
Over verschillende, tegelijk samenhangende betekenissen gesproken ..., het leek alsof we over het belang van gerichtheid op probleem resp. issue wat langs elkaar heen praatten. Inmiddels bedacht ik, dat het weleens kan liggen aan verschillende opvattingen over, zeg maar, de status van het probleem.
Zoals ik jou begreep, vind je het probleem allang duidelijk. Zo vormt het jouw vertrekpunt voor modellering. Twee bestanden, koppelen, dat is het. Met andere woorden, op die manier is het probleem op voorhand gegeven. Daarom kunnen en bijgevolg moeten we meteen voor de oplossing aan de slag.
Daarentegen is mijn insteek, dat we op de reële schaal vrijwel zeker nog niet weten wat het probleem is. In elk geval doe ik dat niet. Verder heb ik dus het sterke vermoeden, dat ik niet de enige ben. In plaats van vertrekpunt is de probleemstelling uitkomst.
Dat valt te vergelijken met iemand die haar/zijn huisarts bezoekt met de mededeling “Dokter, ik heb zus-en-zo!” Voor de professionele arts is dat nog maar de vraag. De patiënt noemt wat in dat stadium telt als een symptoom. Maar is dat ook hèt probleem? Voor een deugdelijke diagnose verricht de arts ... stelselmatig onderzoek.
Het gevaar van spanning dreigt. De patiënt kan gauw oordelen, dat de arts nodeloos moeilijk doet. Wat de patiënt mist, is dat de arts wellicht nòg serieuzer meent dat er ... een probleem is. Zij kunnen er samen naar zoeken met symptomen als aanknopingspunten.
Een vergelijkbare rolverdeling speelt tussen opdrachtgever en ontwerper. De opdrachtgever die zichzelf onmiddellijk als oplosser beschouwt, vergeet weleens iets.

42.18
Stelselmatig variëren is uiteraard wennen, want je lijkt op die manier controle prijs te geven. Maar dat blijkt dus mee te vallen. En je krijgt kansen in/dankzij je verruimde beeld.

42.19
Zo wil ik een beetje op hun tenen trappen, want ze moeten toch even doorkrijgen dat we ànders mikken. Maar ja, we moeten er ook weer niet zó hard op gaan staan, dat ze subiet afhaken.

42.20
Een model is niet zozeer goed òf fout, maar veeleer beter of slechter ... Hoe dan ook zit je met de vraag naar criteria. (Ook) die kan je stelselmatig m.i. het ‘beste’ zien als aspect van probleemstelling. Ofwel, je kent ze vooralsnog niet.
Vuistregels kunnen helpen op zoek naar een beter model. Zo vind ik een register een slechte kandidaat om een situatie te constitueren. Dat is zelfs de omgekeerde wereld. Wat pas met registratie tot uitdrukking komt, is de relatie van een organisatie met een soevereine staat. Zo’n relatie verschaft de organisatie in kwestie een staatgebonden identiteitstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een nummer. Of een apart register bijgehouden wordt voor organisaties met een Nederlandse identiteitstelling kan voorlopig in het midden blijven.
Wat een organisatie is, mag er zelfs voor de relatie met soevereine staat eveneens vergaand niet toe doen. Want een Nederlandse identiteitstelling verkrijgen niet uitsluitend marktgerichte organisaties. Een overheidsinstelling, een kerk)genootschap, een sportvereniging enzovoort kunnen eventueel/zonodig allemaal in de situatie ‘Nederland’ voorzien zijn van een identificatie.
Op vergelijkbare manier zie ik belastingwetgeving niet zozeer als oorzaak, maar veeleer beschrijving e.d. van een relatie. Er bestaat blijkbaar, ik noem het maar even, een belastingheffer. In relatie tot zo’n belastingheffer geldt een organisatie als belastingplichtige. Volgens mij is Nederland een ‘geval’ van een belastingheffer, principieel dus, met de Belastingdienst als (een) uitvoeringsorganisatie.
(Pas) vanuit een belastingplichtige verwijs je dan naar wet- en regelgeving; voor die relatie kan je bijvoorbeeld de noemer grondslag gebruiken.
Met zo’n grondslag verschijnt wet- en regelgeving integraal in het stelselmatige model. Zoals ik het schets, is wet- en regelgeving echter niet bepalend voor de samenhang. Dat is praktisch, want de werkelijkheid houdt zich regelmatig niet aan ... regels. Anders hadden we het over natuurwetten. Kwalitatief zijn vooral afwijkingen vaak èxtra belangrijk. Beperking van een model tot wat wet- en regelgeving probeert te regelen, ondermijnt daarom beheersing.
Stel dat de politie slechts let op wat volgens de wet toegestaan is. Nee, dat verklaart het bestaansrecht van de politie niet, integendeel. Wanneer de politie verbaliseert, moet wèl de grondslag aangegeven zijn. Op basis van zulke verhoudingen valt praktisch te werken.
Zoals ik apart een belastingheffer veronderstelde, kan dat ook gebeuren voor een voorzieningverschaffer. Stoor je ajb niet (teveel) aan neologismen. Daar kom je op stelselschaal weleens niet onderuit.
Nu kan je een organisatie in relatie tot resp. in de situatie van zo’n voorzieningverschaffer opvatten als een voorzieninggerechtigde. Klopt, Nederland, met de Belastingdienst, UWV, gemeentelijke sociale diensten enz. enz. als uitvoeringsorganisaties.
Ik kan me ook voorstellen, dat een organisatie niet ‘zomaar’ voorzieninggerechtigd is, maar dat pas kan zijn in de hoedanigheid van belastingplichtige. Nou ja, ik weet dat niet. Ik geef er maar mee aan, dat de relatie wellicht beter verloopt tussen belastingplichtige en voorzieningverschaffer. Of is dat juist ... slechter?
Vanuit voorzieninggerechtigde kan in elk geval een relatie met wet- en regelgeving worden gevestigd, opnieuw onder de noemer van grondslag.
Als criterium voor een bepaalde voorziening staat het minimale aantal uren in wet- en regelgeving vermeld. Als je daar iets mee wilt doen, moet je ergens een plekje vinden voor registratie van het werkelijke aantal gewerkte uren. Waar? Ik zou dat niet beschouwen als eigenschap van voorzieninggerechtigde. Want ook zònder recht op (bedoelde) voorziening wordt er (eventueel) door de organisatie gewerkt. Als eigenschap van organisatie past dat dus alweer beter.
Mocht organisatie echter een te algemene noemer zijn, dan is kennelijk een intermediaire verbijzondering nodig.
Over actor heb ik nog niets opgemerkt. Je kunt inderdaad uitgaan van actor, met organisatie als verschijningsvorm die in/onder de horizon gesitueerd is. Als je dat doet, ontdek je vanzelf of je eventueel een beroep doet op zo’n algemener knooppunt. Ik vind dat een prima aanzet. Je houdt een concreet punt voor ruimere oriëntatie in je blikveld.
Als je wilt nagaan, of je model een beetje robuust èn flexibel is, kan je erover fantaseren of het volgens jou ook opgaat voor Mongolië e.d. Misschien is het inderdaad geen gek idee om alvast op China te rekenen.
Ik hoop dat je er iets aan hebt ...

42.21
De manier waarop “juristen [...] gewend zijn te denken” ken ik niet. Dus, wie weet ... En de manier waarop “infokundigen [dat] gewend zijn,” als je het al “denken” kunt noemen, werkt niet. Dus moet het in èlk geval ànders dan zij (niet) doen. Zo bekeken zit het met Metapatroon wel goed.

42.22
Op deze manier vind ik de catalogus vooralsnog een federatiecatalogus. Je kunt een federatie ook een stelsel noemen, dat is een federatie natuurlijk ook, maar de stelselmatigheid ervan is beperkt. Eerlijk is eerlijk, dat is à la elektronische overheid precies de bedoeling met overwegend apàrte basisregistraties. Maar consequente stelselmatigheid is ànders. Daarvoor moet je vanuit samenhang ontwerpen ipv achteraf enkele verbindingen leggen.
Op een ontwikkelpad is het best logisch, prima, om met achteraf-verbindingen te beginnen. Waarom je daar jaren over moet doen, is me een raadsel, maar vooruit.

Voor overzicht waar je eventueel naartoe wilt, is echter een ècht stelselmatig ontwerp onmisbaar. Zie Oefenschema: Basisregistraties enz. voor een aanzet.
Verder vraag ik me af, wat het nut is van de Stelselcatalogus in deze opzet. Ik heb sterk de indruk, dat je het antwoord eigenlijk al moet kennen om er de vraag naar te kunnen formuleren. Daar heb je praktisch dus niets aan. Als je weet waarnaar je zoekt, heb je het immers al gevonden en hoef je niet vèrder te zoeken.
Wat me tevens dwars blijft zitten, is dat de getoonde structuur het ¾ simpele ¾ sjabloon voor basisregistraties volgt. Dat verschilt in de meeste gevallen van de feitelijke structuur van een specifieke basisregistratie. Kortom, je kijkt in de Stelselcatalogus naar iets dat niet klopt respectievelijk dat, als je daadwerkelijk iets met een basisregistratie wilt, je grondig moet controleren bij die registratie zèlf.
Elders las ik nog: “De catalogus van de NHR wordt uiterlijk 31 december 2010 in de Stelselcatalogus opgenomen.” Ik kan ‘m daar echter niet ontdekken. Dat is ook lastig. Want vooral tussen het sjabloon en het NHR-model gaapt m.i. een kloof (zoals we enkele jaren geleden al vaststelden).
Voor Digilevering e.d. biedt de Stelselcatalogus nog altijd geen voorzieningen. Daarvoor is toch echt iets informatierotonderigs nodig.
[23 februari 2011]

42.23
Je verhaal over jullie reorganisatie klinkt alsof inmiddels echt helemaal niemand meer beseft wat het bestaansrecht van de ‘organisatie’ is. Ik zou zeggen, maak eens een succes van projecten. Daarvoor moet je de vòlle aandacht naar buiten ipv naar binnen keren. Pas op die manier valt überhaupt te herkennen, dat de gangbare informatiekundige discipline hopeloos verouderd geraakt is voor de reële opgaven. Kortom, niet zozeer de organisatie, maar de projecten moeten grondig over de kop.
Uit de stelselmatige manier van kijken naar informatievoorziening volgt o.a. dat een bepaalde organisatie niet het vàste referentiekader mag vormen. Dus, (ook) organisatie moet relatief, variabel, meervoudig e.d. verondersteld zijn. Daardoor kan de informatievoorziening tevens de grootste flauwekul van organisatorische inrichting naadloos faciliteren. Maar of we dat nog een “kans” voor Metapatroon mogen noemen?

42.24
Als reactie op wat je schrijft over lijntjes hoger en lager: op stelselschaal vergt verband vaak dat zo’n hiërarchisch lijntje een nevengeschikt lijntje wordt. Verder begrijp ik nu dat je eigenschappen toerekent aan ‘iets’ zgn werkelijks. Je hebt dan tevens informatie-over-iets en informatie-over-eigenschappen-van-dat-iets. Dat lijkt geneuzel, maar zodra je ‘iets’ over informatievoorziening aan je verhaal toevoegt, dreigt anders verwarring. Je zou bijvoorbeeld kunnen schrijven: (maatschappelijk) object met eigenschappen. Daarover heb ik op z’n metapatroons dan weliswaar nog e.e.a. op te merken, maar dat kan dus later ... en apart.
Over complexiteit en hoe die evenwichtig qua informatie valt te faciliteren, spraken we eerder onder de noemer van pre- en postcoördinatie. Daarvoor geldt (wederom) helemaal waarom je aandringt op casussen. Voor èchte vraagstukken komt de opzet pas tot leven.

42.25
[verplaatst]

42.26
Het is natuurlijk optimaal, nou ja, volgens mijn idee over jullie organisatie is dat zo, om “de functie van CIO” meteen nieuw te bezetten met een eigen medewerker. Jij en ik snappen echter, dat juist in dit stadium zowel die medewerker als (de rest van) de organisatie stellig enige hulp nodig heeft vwb informatiestrategie. Mijn eerste voorkeur, als ik iets over mijn eventuele betrokkenheid mag opmerken, heeft ’t daarom om in zo’n opzet tijdelijk zulke hulp te kunnen bieden. Dus, ter ondersteuning van wat structureel al klopt. Je kunt het ook omgekeerd bekijken. Je zou wat minder hoeven te aarzelen over benoeming van een eigen medewerker indien je haar/hem van enige hulp voorziet.
Stel dat je (desondanks) intern niemand vindt voor die functie ... Nee, eigenlijk wil ik daarop niet vooruitlopen. Met interim management oid schuif je het structurele vraagstuk immers voor je uit. Is het een idee om mij eens over die benoeming incl. beoordeling van kandidaten te laten meepraten?

42.27
Wellicht ten overvloede stuur ik je afschrift van een notitie annex offerte uit 2007. Heb je ‘m al/nog? Intussen is er natuurlijk e.e.a. veranderd, maar tegelijk blijft m.i. nog veel geldig. Wat o.a. veranderde, is dat het toenmalige schakelpaneel thans beschikbaar is als informatierotonde. En we hebben pIctugram. Daarvoor, dus gebruik van informatierotonde en pIctugram, zou dan de gratis licentie gelden. Verder leggen we in eerste aanleg minder nadruk op wat ik toen dubbelslag noemde, te weten jullie interne informatievoorziening tevens als voorbeeld voor elektronische overheid in het algemeen (hoewel ik dat er op de achtergrond uiteraard in houd ...).

42.28
De strategie dreigt m.i. wat versnipperd dreigt te raken. Ik voel me daarom geroepen er opbouwend op te wijzen. Ik hoop dat die strekking overkomt.
Wat is de oorzaak van mijn verwarring? Inmiddels meen ik, dat je in diverse opzichten géén verslag doet van verband dat wèl reeds bestaat. Dat mis ik dus. Het is, met andere woorden, alsof je een nagenoeg onontgonnen onderwerp behandelt, terwijl daar feitelijk reeds e.e.a. uitgezocht, beschreven èn ook ondernomen is/wordt.
Je maakt wel expliciet gewag van Analyse van gerelateerdengegevens in het kader van RNI (Bureau Forum Standaardisatie, 31 oktober 2009). Het onderzoek in kwestie spitste zich toe op enkele begrippen ‘rondom’ RNI. De variëteit van betekenissen van partner, kind e.d. kent wettelijke grondslagen.
Methodisch, dat wil zeggen voor de aanpak van dat onderzoek, was die wettelijke gevestigde betekenissenvariëteit echter zelfs de aanname (lees ook: hypothese). Die gold algemeen, waarbij RNI als een casus concrete soorten, zeg maar, maatschappelijke objecten ‘leverde.’
Over verband gesproken, een gedeelte van jouw rapport past m.i. perfect als opvolger van het RNI-onderzoek. Je levert met prachtige, duidelijke illustraties als het ware èxtra bewijs voor de nota bene algemene stelling van betekenissenvariëteit met wettelijke grondslag. Wie het na bestudering van het RNI-rapport nog niet kon resp. wilde bevatten, kan dankzij jouw inventarisatie alweer zoveel moeilijker om dergelijke principiële variëteit inclusief betekenissendynamiek heen.
Een ènkele term voldoet niet voor eenduidige betekenis. Ik ben het met je eens, dat je computergebruik aanwijst als probleemfactor. Je schrijft: “Computers kunnen niet, althans niet zonder meer, zelf signaleren waar een bepaalde term op duidt.” Maar nu komt het. Dat kan een mens evenmin! “Daar zijn,” nota bene óók voor een mens, “meer gegevens voor nodig.”
Het probleem manifesteert zich dus o.a. bij toepassing van computers, maar het ligt wezenlijker.
Ik zou zeggen, dat het ligt aan de groeiende complexiteit van samenleving. We regelen van alles en nog wat. Per regel is enige bijziendheid praktisch onvermijdelijk. Voor de begrijpelijkheid pèr regel gaat dat met onze taal allemaal nog goed. Inherent aan taalgebruik is immers context. Die pikken we dankzij opvoeding, opleiding en ervaring meestal duidelijk genoeg op.
Er is daadwerkelijke nooit, herhaal, nooit sprake van een ènkele term, te weten in isolement. Altijd is er óók context. Dat zit reuze listig in elkaar. Zo kunnen diverse termen elkáárs contexten vormen ... Dat krijgen we al met de paplepel ingegoten. Als we erop zouden moeten kauwen, raakten we ons de inherente contextualiteit van taal stellig gemakkelijker bewust.
Het woord samenleving zegt het al, zoiets als het werkingsgebied van de ene regel kan invloed hebben op, overlap vertonen met e.d. de werkingsgebieden van één of meer àndere regels. Wie weet blijkt een regel zelfs strijdig met een andere regel.
Computergebruik of niet, wat enerzijds allemaal verschilt, moet voor overzicht tevens in samenhang kunnen worden bekeken. De noodzaak ontstaat door behoefte aan rechtszekerheid.
‘We’ moeten dus wezenlijker iets met betekenissenvariëteit vanwege rechtszekerheid in een noodzakelijkerwijs alsmaar complexer gereguleerde samenleving. Omdat we computers als hulpmiddelen gebruiken, is het ‘logisch’ dat de reële betekenissenvariëteit tevens op een digitale manier uitgedrukt moet kunnen zijn. Anders werkt passende ondersteuning door/met zulke hulpmiddelen niet. Ik vind het probleem met zulke informatievoorziening echter ondergeschikt aan, afgeleid van de noodzaak tot borging van rechtszekerheid.
Metapatroon is bedoeld voor dergelijke opgaven. Als je Metapatroon een taal wilt noemen, is het een taal die zowel rijker, als armer is dan zgn natuurlijke taal. Opmerkelijk genoeg komt dat allebei door de manier waarop Metapatroon vorm laat geven aan context. Je kunt er bijvoorbeeld géén klassiek gedicht mee schrijven, althans, ik zou niet weten hoe dat moet. Maar een professionele informatiekundig ontwerper kan er wèl overzicht in de zin van samenhangende betekenisverschillen mee modelleren. Daarvoor schieten we met ons dagelijks taalgebruik dan weer tekort. Dat lukt een kundige ontwerper met Metapatroon eenduidig. Na een vertaalslag of wat kunnen ook computers ermee uit de ‘voeten.’
Aldus is het treffend om Metapatroon een stelseltaal te noemen. Voor een informatiestelsel is betekenissenvariëteit kenmerkend en met Metapatroon valt zo’n stelsel te ontwerpen in conceptueel opzicht. Karakteristiek voor Metapatroon is verbijzondering van betekenissen naar context en tijd, voilà, zgn contextuele verbijzondering. Die aanduiding, contextuele verbijzondering, dus, is afkomstig uit mijn werk.
Verzamelde wet- en regelgeving definieert als zodanig overigens niet een reëel informatiestelsel. Denk aan het gezegde: de praktijk is sterker dan de leer. Uiteraard ‘zegt’ een leer veel over praktijk, maar op de schaal van samenleving maakt wet- en regelgeving er ònderdeel van uit. Zij staat er niet apàrt buiten resp. boven. Zeg ook maar dat wet- en regelgeving een weliswaar belangrijke, maar géén uitputtende aanwijzing bevat voor reële betekenissenvariëteit.
Ik kom terug op het RNI-rapport. Op p. 7 staat onder doelstelling o.a. vermeld:

Het Forum Standaardisatie wenst, vanuit haar interoperabiliteitsopdracht, semantische problemen stelselmatig te benaderen. Dat wil zeggen dat oplossingen op de schaal van de e-overheid beschouwd moeten worden. Het RNI-vraagstuk dient hierbij als praktijkcasus met als doel:

¾ de meerwaarde van de methodiek van contextuele verbijzondering te beproeven voor RNI;

¾ met behulp van contextuele verbijzondering het RNI-vraagstuk en de oplossing in een ruimer verband te plaatsen, nl. het verband van de e-overheid waarbinnen RNI functioneert.

Daar lees je dus weer de term “verband.” Op pp. 17-18 luidt één van de conclusies:

Met de methode van contextuele verbijzondering blijkt het mogelijk een open model te maken, dat met een vast stramien ruime variëteit van, in dit geval, een persoon en zijn mogelijke relaties ondersteunt. Het model biedt ruimte voor registratie van willekeurige personenverbanden bestaande uit willekeurige personen met willekeurige rollen in relatie tot willekeurige rechtsstelsels.

Met zoveel woorden staat daar: Ja, er bestaat reële betekenissenvariëteit en, ja, er is een methode onderzocht om dergelijke variëteit robuust èn flexibel te modelleren en, ja, die methode voldoet ervoor.
Jij schrijft nu:

Er worden pogingen gedaan om de gegevens en hun inhoud (definities dan wel feitelijke begrenzing) preciezer en vooral meer eenduidig vast te leggen.

Dat klopt. En dat is, althans volgens mij, waarop o.a. het RNI-onderzoek mikte. In dàt verband rep je er echter met geen woord over. Evenmin behandel je Praktijkmodellering van het begrip werkgever (Bureau Forum Standaardisatie, 30 november 2009) anders dan met een algemene verwijzing naar “verschillende deelstudies.” Indien je je verder op activiteiten door BFS had willen concentreren, had je ook Essence kunnen of zelfs moeten vermelden. Algemeen over Metapatroon met contextuele verbijzondering tref je op mijn website www.informationdynamics.nl/pwisse zelfs een hele, groeiende lading relevante literatuur aan.
Uit je rapport kan ik niet opmaken, of je dergelijke ontwikkelingen irrelevant acht voor je “verkenning,” of dat je ze op je “zoektocht” niet tegenkwam. Hoe dan ook, met de pretentie van “mogelijke oplossingsrichtingen” mag in jouw verkenning commentaar erop m.i. niet ontbreken.
Zo kom ik op de vraag, wie het verband met genoemde ontwikkelingen moet vestigen en of dat überhaupt de moeite loont. Zo vind ik jouw interpretatie van je opdracht wijzen op een drempel. Wellicht vergis ik me op mijn beurt met interpretatie ervan, maar jij lijkt te mikken op “een tooltje, een stukje gereedschap.” Met zo’n oriëntatie is niets mis ..., zolang de theorie adequaat is. Maar daaraan schort het juist! En dat gebrek is pas te verhelpen, zodra duidelijk is dat ‘op de achtergrond’ een theorie (lees ook: wereldbeeld) dwingend meespeelt en wèlke dat in het onderhavige geval is.
Jij gaat naar mijn indruk onverminderd uit van aparte betekenissen en verwacht samenhang te vestigen door ze “zodanig [...] te sorteren of te markeren.”
Natuurlijk kom je vroeg of laat (ook) op gereedschap uit. Maar zonder passende theorie blijft de productieve oplossing van het probleem onbereikbaar.
Het probleem met betekenissenvariëteit draagt een stelselmatig karakter. De theorie moet dus navenant stelselmatig zijn. Je moet niet naar, maar vanuit overzicht werken. Ik gooi er weer een gezegde tegenaan: Een plaats voor alles en alles op z’n plaats. Pas langs die ‘weg’ kom je op netzo passend gereedschap uit. Zie Vernieuwing als dynamiek van theorie, techniek en toepassing (1998).
Je hebt gelijk met je pleidooi voor ruimte voor “eigen optiek.” Daarom laat de toepasselijke stelseltheorie gedrag niet slechts situationeel variëren, maar eveneens subjectief. Voilà, subjectief situationisme. Dat is de onontkoombare filosofie voor de informatiemaatschappij met haar informatieverkeer met deelnemende individuen. Plato had dat aardig door, Aristoteles wilde er echter niet aan en daar zitten we nog altijd mee. Het lijkt vergezocht, maar zonder zulke theorie valt “een tooltje, een stukje gereedschap” waaraan we op stelselschaal wat hebben, niet eens te verzinnen.
Uit je gebruik van verkleinwoorden, bijvoorbeeld ook waar je schrijft over “een contextueel markerinkje,” lees ik de wens om het simpel te houden. Zeg ook maar, dat opdrachtgevers het moeten (kunnen) snappen.
Dat is een illusie, die de oplossing al heel lang ophoudt. Wat ‘betrekkelijk’ eenvoudig is, zijn problemen die als het ware plaatselijk opgelost kunnen worden. Maar betekenissenvariëteit op stelselschaal is zelfs per definitie niet plaatselijk. Daaruit volgt dat het nu eenmaal ingewikkelder is. Daaruit volgt dat je er het beste onder de noemer van infrastructuur aan kunt werken. Daaruit volgt dat je er professionals voor nodig hebt. Daaruit volgt dat je ze moet opleiden.
Het gebruikelijke bezwaar ertegen luidt, dat opdrachtgevers daar niet aan toe zijn. Dat is een drogreden. Er bestaat immers geen glijdende schaal met a. strikt plaatselijk en b. door-en-door stelselmatig als de twee uitersten. Het is plaatselijk òf stelselmatig, niets ertussen. De plaatselijk gedimensioneerde oplossing voor een stelselmatig probleem is domweg géén ... oplossing, punt.
Het klopt, helaas, dat voor modern informatieverkeer vrijwel alle opdrachtgevers het benodigde stelselmatige perspectief niet willen/kunnen opbrengen. Blijven ‘we’ ze daarom plaatselijke foplossingen ‘verkopen’? Of doen we pogingen om vooral ook opdrachtgevers ¾ in navolging van fopvatting muntte iemand de term fopdrachtgever ¾ op te leiden, zodat ze stelselmatige argumentatie hanteren voor stelselmatige opgaven? Dat is de enige verantwoorde manier. Ja, dat is moeilijk. Het is èxtra moeilijk, omdat we eigenlijk de vertrouwenspersonen van de opdrachtgevers moeten hebben. Zo verschuilen opdrachtgever en adviseur zich achter elkaar met noodlottig bijbehorende reeksen van plaatselijke mislukkingen. Er is echter geen rationeel alternatief voor voorlichting en opleiding. Zie ook Bauhaus in de informatiemaatschappij (2011).
Het is zelfs een teken van beschaving dat allerlei aspecten van maatschappelijk verkeer verklaard zijn tot onderwerp van infrastructuur met bijbehorende overheidsbemoeienis. Zie Strategische verschuiving door moment(um) van infrastructuur: de beurt aan informatietechnologie (2006) en Verkeersbegrip van algemeen belang: geschiedenis van infrastructurele stelselmatigheid voor toekomst van informatieverkeer (2008). Ook en vooral wet- en regelgeving vormt, zoals gezegd, onlosmakelijk onderdeel van infrastructuur voor maatschappelijk verkeer. We moeten er dus op die schaal, de maatschappelijke inclusief internationale, iets mee en wel stelselmatig.
Het is een misverstand, nogmaals, dat opdrachtgevers in detail de stelselmatige oplossing moeten begrijpen. Natuurlijk, het is meegenomen als een opdrachtgever ertoe in staat is. Maar opdrachtgevers bestemmen vooral behoeften. Welke voorzieningen optimaal helpen om behoeften vervullen, vergt ontwerp. Zie hoofdstuk 18, Ontwerpslag tussen behoeften en voorzieningen, in Informatieverkeer in publiek domein (Ictu, 2004).
De ontwerper moet op zijn beurt kunnen aantonen dat de oplossing inderdaad in de gestelde behoeften voorziet. Verder moeten opdrachtgevers vertrouwen kùnnen hebben in de ontwerpdiscipline. Daaraan is voor informatievoorziening thans gebrek, terecht. Met hun idee dat ze het moeten snappen, maken opdrachtgevers het voor stelselmatige opgaven echter alsmaar erger. Zo blijven ‘we’ gevangen, nogmaals, in plaatselijke mislukkingen. Die vicieuze cirkel helpen we niet te doorbreken, nooit, zolang we hem zelfs blijven aanjagen. Met opleidingen van een nieuwe generatie ontwerpers ontkomen we er pas aan. Dat had Walter Gropius door, inspiratie, dus, toen hij het Bauhaus opzette.
In het besef dat ik in dit stadium iets bijna onmogelijks verzoek, te weten dat je zomaar schakelt naar stelselmatig perspectief, hanteer ik dat toch voor enige verdere opmerkingen over je rapport. Zo schets jij een kader voor oplossingen. In informatieketens veronderstel je drie stations. Daarmee volg en bestendig je de huidige lijn. Met een stelselmatige insteek zijn dergelijke stations verdwenen als uitgangspunten e.d. Met stelselmatige voorrang vestig je daarentegen conceptueel overzicht. Op grond daarvan kom je (pas) tot inrichtingskeuzes zoals voor eventuele basisregistraties ... en wat als basisinformatie eigenlijk telt. Dat blijkt overigens bijna ... niets. Zie o.a. Willen de èchte basisregistraties...? (2009) en Basispuzzel met stelselmatige registerstukjes (2009).
Verwant hiermee is, wat geldt als authentieke informatie. Volgens een stelselmatig ontwerp is ‘gewoon’ alles authentiek. Dat bedoel ik inderdaad: àlles. Kijk maar na op bijvoorbeeld Oefenschema: basisregistraties enz. (2008). Daaruit volgt dat de vraag naar een stelselmatig begin nooit met een ènkel (informatie)punt valt te beantwoorden. Evenmin kom je ergens door louter aanbod in kaart te brengen. Neem, ook weer gewoon, een concrete vraag. Denk aan een specifieke taak. Dan komt vanzelf van het één het ànder, enzovoort, enzovoort. En dat is weer de reden, dat Metapatroon veranderlijke structuur kent. Want infrastructuur is dynamisch. De orde van vandaag moet gewijzigd kunnen worden voor de relevante orde van morgen, enzovoort. Zo doen we dat sinds eeuwen met infrastructuur. Voor geleidelijke, beheersbare opbouw resp. veranderingen van infrastructuur voor informatieverkeer, zie o.a. Informatierotonde voor semantische interoperabiliteit (2010) en Vergeet samenhang door-de-tijd-heen niet! (2010). Omdat de richting op voorhand wel degelijk bekend is, kan de aanpak alweer beduidend strakker dan wat jij propageert.
Je kunt heel lang zoeken naar zoiets als het optimale begin. Als je dat volgens plaatselijk perspectief doet, kom je er niet uit. Zodra je stelselmatig kijkt, herken je dat je vroeg of laat àlles langs moet. Begin dan maar ergens. Dankzij veranderlijke modelstructuur kan je er nooit een blijvende buil mee vallen.
Verzamelde wet- en regelgeving biedt inderdaad schitterend materiaal om te modelleren. Daarmee zijn enkele, noem ze maar, steekproeven gedaan. RNI is er dus eentje van. Modellering van de eerste zin in de Nederlandse Grondwet is opgenomen in het (concept)artikel Wat is het geval? Daarin wijs ik algemeen op de noodzaak van een stelseltaal ter aanvulling van natuurlijke resp. publiekstaal waarin wetgeving tot dusver exclusief verwoord is. Naar aanleiding van het Koninkrijkstatuut stelde ik een model op; zie Statutaire gemeenschapsverhoudingen (2010). En een poging om SBR in ruimer verband te plaatsen, namelijk volgens Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en meteen maar nòg algemener, leidde eveneens al tot een stelselmatig informatiemodel; zie Burgerlijk Wetboek volgens stelselmatige semantiek, een aanzet (2010).
Volgens jou “zal het nog een kunst zijn om die veelheid en veelkleurigheid systematisch te ordenen en in een model onder te brengen.” Maar een “kunst” hoeft het allang niet meer te zijn. Er is met Metapatroon aangetoond dat de variëteit methodisch beheersbaar is. Het is verder een kwestie van kunde en wel stelselmatige ofwel civiele informatiekunde. Zie bijvoorbeeld Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs (2007). Er zijn kundige ontwerpers nodig.
Aan zulke modellen kan je herkennen, dat de stelselmatige keuze voor wat is de kip en wat is het ei vaak òmgekeerd uitvalt vergeleken met wat er doorgaans impliciet plaatselijk gebeurt. Jij positioneert context als eigenschap, schrijft ergens over “contextuele standaardisatie.” Maar ipv als eigenschap is het op stelselschaal productief om context als vóórwaarde te beschouwen: een dienovereenkomstige eigenschap geldt strikt volgens een bepaalde context. En daardoor verandert van alles en nog wat méé. En dat lukt compact, flexibel e.d. dankzij een relatief contextbegrip, blablabla. Daarover kan ik je talloze verwijzingen opgeven. Je hoeft die literatuur niet te bestuderen, tenzij je (ook) informatiekundig ontwerper wilt zijn voor opgaven op stelselschaal. Je zou eens kunnen ‘bladeren’ in Metapatroon, handboek stelselmatig informatieverkeer (vanaf 2010).
Neem verder jouw voorbeeld van woning. Zoals ik dat opvat, laat je uit de wet volgen wat als woning geldt. Vervòlgens opper je diverse betekenisspecialiseringen. Dat gaat geheid mis. Of het nu volgens de wet mag, of juist niet, mensen wonen ergens. Dat beschouwen zij (dus) als hun woning. Die werkelijkheid verdient stelselmatig voorrang. Vervòlgens kan zo’n object al dan niet tot registerwoning oid verklaard zijn; blijkbaar wil de overheid er (ook) iets of zelfs van alles en nog wat mee.
Zo moet dat met allerlei zgn maatschappelijke objecten. Die zijn allereerst als het ware van zichzèlf, vervolgens maatschappelijk en daarna (pas) (eventueel) object van overheidsidentificatie enzovoort. Nogmaals, stelselmatig zit ’t vaak precies andersom dan je geneigd bent, ... was te denken. Je kunt jaren nodig hebben om ervan àf te komen. Maar sneller gaat niet. En voor stelselmatig succes komen we er niet onderuit. De snelste, zo niet enige weg (zie Gropius) loopt via opleiding van een nieuwe generatie ontwerpers. Die hoeven tenminste niets àf te leren en dat scheelt blijkbaar alles.
Waaraan de beoogde basisregistraties mank gaan, is o.a. de valse veronderstelling dat de regels uitputtend de werkelijkheid beschrijven, zelfs vormen. De ontwerper moet daarom vèrder kijken dat wet- en regelgeving. Ik voeg er onmiddellijk aan toe, dat een wetgevingsjurist óók ontwerper is. Juist haar/zijn opleiding moet dus eveneens stelselmatigheid adresseren. Let op, dat is geen sinecure, maar omvat een kwalitatief ander paradigma (lees ook: basistheorie).
Volgens jou is “[h]et voorliggend vraagstuk [...] te specifiek om te mogen verwachten dat het binnen deze opleidingen meer dan zeer incidentele aandacht kan krijgen.” Zoals ik het zie, wederom omgekeerd, is geen vraagstuk algemener en (dus) belangrijker. Of de reële reikwijdte erkenning verkrijgt, is overigens maar de vraag. Maar dan bevestigt “incidentele aandacht” waarom het stelselmatige vraagstuk onopgelost blijft.
Als ik overzicht over ontwikkelingen probeer te verkrijgen, zie ik dat ze niet toekomen aan opschaling van de reeds gekozen oplossingsrichting, maar veeleer verschillende oplossingsrichtingen dreigen te stapelen. Ik tel er nu drie.
Het begon met Metapatroon. Inmiddels is Essence aan de slag. Wat daar gebeurt, weet ik niet. Maar ik moet me sterk vergissen, of Essence werkt aan een afwijkende opzet. Dat is natuurlijk niet erg, prima zelfs, mits dat een verbetering inhoudt. Nog even afwachten maar.
Jij poneert eveneens “mogelijke oplossingsrichtingen.” Omdat je ze beschrijft in je rapport, kan ik daarover wèl iets opmerken. Dat heb ik hierboven gedaan. Samengevat, jij kiest een ander spoor dan Metapatroon. Ik erken, dat jij de afwijking moeilijk, zo niet onmogelijk, herkent. Want daarvoor moet je informatiekundig of eigenlijk filosofisch reeds naar stelselmatig perspectief geschakeld hebben. En dat is nu net, waarom het een vak is. Op mijn beurt ben ik geen jurist ...
Voor interoperabiliteit rijst in elk geval gauw de vraag, wat er met drie of wie weet zelfs méér oplossingsrichtingen voor semantiek op stelselschaal moet gebeuren. Ik kan slechts aandringen er stelselmatig naar te blijven kijken.
Verkeren we aldus in een patstelling? Een kritieke sleutel reik jijzèlf aan het slot van je rapport aan. Er moeten mensen bij betrokken zijn met verschillende, complementaire expertises. Wat jij m.i. bijdraagt, is juridische casuïstiek van reële betekenissenvariëteit. Zoals gezegd, dat levert mooi ontwerpmateriaal. Belangrijker nog, je verhaal helpt om probleembesef bij opdrachtgevers en hun vertrouwde raadgevers te kweken.
Maar haal er voor ontwerp ajb een ... ontwerper bij.
En ... hier en nu is de opgave zelfs kwalitatief nieuw. Dat heeft te maken met ¾ wisselwerking van ¾ alsmaar complexer geregelde samenleving, met de schaal van modern, digitaal gefaciliteerd informatieverkeer, enzovoort. Haal er daarom voor adequate (informatie)theorie ajb allereerst een ... theoreticus bij. Daar is natuurlijk ook allang een gezegde ‘over:’ Niets is zo praktisch als een goede theorie. Vergis je niet, hoe fundamenteel de bruikbare theorie moet zijn.
Zouden de overige lezers van je rapport ook in verwarring kunnen raken? Stellen zij vragen over ontbrekend verband? Door gemis aan overzicht valt dat stellig mee. Maar het lijkt me allereerst verstandig om diverse ontwikkelingen die daar onder de noemer van interoperabiliteit ondernomen, bevorderd e.d. worden op een rijtje te krijgen en houden.
Van je rapport vind ik je verduidelijking van betekenissenvariëteit precies op z’n plek in dat rijtje. Over de rest is mijn mening, dat het daar niet past. Het echter niet mijn rijtje. Daarom houd ik het op een advies. Voor de oplossingsrichting vormt jouw rapport aanleiding om nogeens nadrukkelijk de keuzes voor verband te overwegen, wellicht nieuw te maken. Aangezien Essence spoedig met resultaat moet komen, ligt het voor de hand om dat in één moeite door mee te nemen.

42.29
Hier en daar ontleen je hopelijk eraan, wat ik zoal met stelselmatigheid bedoel. Als je een reactie hebt, graag natuurlijk.

42.30
Ter illustratie van het communicatiedilemma in geval van een heuse paradigmawissel blijf ik, afgezaagd dus, wijzen op de afgezaagde mop van de dronken man die naar zijn autosleutel zoekt. Hij zoekt niet waar hij ‘m heeft laten vallen, maar elders. Daar schijnt het licht van een straatlantaarn. Hij wil immers wel iets kunnen zien.
Wat zo’n man niet begrijpt, ook als hij allang weer in nuchtere staat verkeert, is dat de plaats waar de autosleutel op straat ligt netzogoed helder verlicht is. Het lijkt slechts aardedonker, omdat hij een bril draagt die dàt licht blijkbaar niet doorlaat.
De extra hoge drempel voor communicatie bestaat eruit, dat we de man allereerst moeten laten inzien dat hij een bril draagt, dat die bril mede bepaalt wat hij kan zien en dat hij toch eens een andere bril zou moeten proberen als hij zijn sleutel terug wil. Pas als hij door die nieuwe bril kijkt, heeft het zin om aan te wijzen waar zijn autosleutel ligt. Dat laatste is dan eenvoudig (geworden). Nou ja, dan hoeven we zelfs niets eens meer te wijzen; hijzèlf ziet ‘m subiet liggen.
Voor elke beroepsgroep geldt, dat de meeste beoefenaren zulke raad niet opvolgen. Het gaat meestal al mis bij de suggestie van de bril.
Het heeft echter geen enkele zin erop aan te dringen, dat de autosleutel (dus) maar zichtbaar moet zijn met behoud van de traditionele bril. Dat lukt principieel niet. Ofwel, wie er voor een kwalitatief nieuwe opgave helemaal zeker van wil zijn “zijn doel voorbij” te schieten, moet op brilbehoud hameren.
Zo’n bril is voor iedereen een stuk van zichzelf. Daarom is het zo moeilijk, praktisch onmogelijk, om je zelfs maar voor te stellen dat er in dat opzicht überhaupt iets te wisselen valt. Omdàt een bril-als-wereldbeeld mede de persoonsidentiteit constitueert, moeten we er daarom al bijzijn waar ‘ie aangemeten wordt, als het ware vergroeit. Dat is tijdens opleiding.
Maar hoe dring je met een nieuw paradigma door tot opleidingen? Het brilsyndroom is universeel. Begin is inderdaad lastig. Zo opperen tijdschriftredacties reflexmatige bezwaren tegen vernieuwende artikelen. Dat zit er dik in. Is het überhaupt mogelijk om een stelselmatig wereldbeeld in termen van een plaatselijk wereldbeeld uit te drukken. Nee, natuurlijk. We kunnen best een beetje sleutelen aan een tekst. Daar wordt hij gauw slechter van, maar als redacteuren daardoor de indruk krijgen dat ze hun zin krijgen, gewoon omdat ze een auteur wat extra aan het werk kunnen zetten, vooruit. De grèns die we voor wijzigingen moeten trekken, betreft de bril. Want als we de oude bril terugzetten, is de strekking van het verhaal gecompromitteerd, wèg. Daar helpen we geheid niemand mee. Er moet immers kwalitatief iets veranderen.
Nogmaals, ik vind jouw opzet zeer geslaagd wat schets van reële betekenissenvariëteit betreft. Indien je je ertoe ‘beperkt,’ komt die boodschap m.i. juist sterk over.
Het is niet zozeer, dat je “informatiekundig [...] te veel fouten [...] maak[t].” Het is geen kwestie van hier en daar een verbetering. Het ligt aan je gehele kader, zeg dus ook maar bril, paradigma ... Wat jij nu over jouw rapport “fundering” noemt, is dat stelselmatig m.i. niet, integendeel. En wat jij bij mij “hang- en sluitwerk” noemt, beschouw ik stelselmatig juist als fundamenteel. Is dat niet interessant!
Wat zich o.a. in onze communicatie manifesteert, is volgens mij de moeilijkheidsgraad van regie over semantiek als punt van de Interoperabiliteitsagenda. Jij beweert zus, iemand anders beweert zo en dan kom ik nogeens met iets. Wat is het verband? Ik ben het graag met je eens, dat we daarvoor “elkaar inhoudelijk gaan en blijven verstaan.” Aarzel daarom ajb niet je opmerkingen, suggesties, vragen e.d. te delen.

42.31
Mag ik er een parodisme tegenaan gooien? Kommaleukerij.
Je wijst m.i. tegelijk op het conventionele karakter van taal. Voor een groep taalgebruikers telt die betekeniswerking van de komma. Ik beken grif, dat ik die afspraak niet kende. Wat heb ik allemaal gemist ...!
Maar begrijp ik wel wat je ons leert? Graag leg ik je ter toetsing verwante passages voor. Bijvoorbeeld, moet er in “een burgerwoning die geen burgerwoning is” een komma achter de eerste vermelding van “burgerwoning? Of maakt het daar niet uit? Nog een geval. Moet er een komma in “de burgerwoning met BWN 17197978941 die geen burgerwoning is”? Inderdaad, BWN staat voor burgerwoningnummer.
Ik heb de indruk dat, anders uitgedrukt, de komma in “de burgerwoning, die geen burgerwoning is” bepaalt dat “burgerwoning” als type opgevat moet zijn. Zònder komma is er blijkbaar sprake van een (enkel) exemplaar. Klopt dat? Is jou bekend of op die manier ooit verband gelegd is met verzamelingenleer? Dan zou de beperkende bijzin de interpretatie ‘sturen’ naar exemplaarniveau, terwijl de uitbreidende bijzin dat doet naar typeniveau. Voor mij is dat helemaal nieuw, interessant en leuk!
Ik begrijp wat je bedoelt met je stelling “dat niet alleen semantiek, maar ook syntax bepalend is voor de betekenis.” Je zou ook kunnen zeggen, dat semantiek ruimer opgevat moet zijn. Aan de eindeloze reeks aanpassingen van Chomsky’s zgn syntactische theorie kan je m.i. zien, dat hij dat maar niet begreep. Hij bleef maar zoeken naar betekenisloze structuur van betekenis, terwijl structuur evenzogoed resp. juist betekenisvol is.
Door mijn grammaticale onnozelheid had ik wèl meteen door, dat een burgerwoning à la WOZ géén burgerwoning à la Wro hoeft te zijn. Ja, prachtig voorbeeld! Stelselmatig zou ik zeggen, dat de term “burgerwoning” voor de contexten WOZ en Wro te specifiek gekozen is. Sterker nog, dat is vragen om communicatieproblemen en erger. Er lijkt minstens een derde context te zijn, waarin een object als “burgerwoning” geldt.
Dat vóóronderstelt dus een algemenere context, in getal hier de vierde, maar de eerste die je onder de horizon tegenkomt, voor ... object. Via dat object kan je voor enig WOZ-object nagaan of het al dan niet tevens een “burgerwoning” resp. een Wro-object is. Daarbij gaat het met zulke typeaanduidingen steeds om verband op exemplaarniveau.

42.32
Met mijn èxtra compliment voor je 2011.01 Aantekeningen ben ik natuurlijk (sterk) vooringenomen. Want ik ervaar dat je in de desbetreffende periode de enneadische dynamiek operationeel ineens véél productiever benut. Doe ik je tekort? Vind je, dat jij dat al veel langer deed? De enneade is als een toonstelsel, althans zo stel ik, een muzikaal resp. musicologisch onbenul, mij dat voor. Met beheersing van de negen tonen in hun verband kan je rijker componeren dan met een (veel) beperkter toonstelsel. Dat belees ik nu herkenbaar dan ooit, dwz een nieuwe reeks Van Til-variaties.
Je stuurde me tevens een selectie van passages uit Bauhaus in de informatiemaatschappij. Daarmee kan ik mooi illustreren, hoe je eindeloos kunt variëren. Want zo heb ik eerder dat opstel geschreven. Geschreven? Met ontwerpschool als thema in mijn hoofd, gericht dus, las ik grondig een tekstbundel door Walter Gropius en ‘oogstte’ daaruit m.i. relevante citaten. Niet alles dat ik op die manier noteerde, maar zeker het overgrote deel ervan verweefde ik vervolgens onlosmakelijk tot, zeg maar even, mijn boodschap. Het resultaat is zoiets als een mozaïek, stukjes van Gropius in mijn compositie (lees ook in dit verband: ontwerp). Vergelijk edelstenen in een zetting.
Als gewetensvolle ontwerper annex auteur moet je allereerst correcte bronverwijzingen verzorgen. Overigens is het probleem van de duitse ex-minister zu Guttenberg m.i. niet zozeer, dat hij zulke verwijzingen ‘vergat.’ Ik vermoed, dat hij dat hele proefschrift niet eens zèlf schreef. Indien hij iemand ànders ervoor betaalde, verklaart dat het knip-en-plak gehalte: met de minste moeite een opdracht uitvoeren, geld verdienen. Haha, de bedrieger bedrogen. En dubbel bedrog bekennen is blijkbaar nòg lastiger. Zijn vlotte aftreden is daarom volgens mij een poging om te vermijden dat die toedracht uitkomt.
Goed, op basis resp. in het verlengde van correcte verwijzingen kan de ontwerper erop mikken oud(er) werk op een nieuwe manier onder de aandacht te krijgen. Zo lees ik jouw reactie. Blijkbaar ben ik erin geslaagd om jou de relevantie van Gropius’ werk annex boodschap te tonen. In één moeite door ligt daarin deels de relevantie van mijn werk met het opstel in kwestie. Met de citaten van mij kan jij op jouw beurt een mozaïek samenstellen ...

42.33
Onlangs schreef ik erover in termen van communicatiedilemma ... om vervolgens een poging te wagen te verklaren dat géén sprake is van enig dilemma. Het is inderdaad maar welke “behoefte” je, herstel, zich laat gelden. Je kunt het als kwestie van voorrang resp. zindelijke volgorde bekijken. Heb je de behoefte (lees ook: motief) allereerst jezèlf te begrijpen? Of voel je “de sterke behoefte graag [door een ànder] begrepen te willen worden”? Het dilemma lost op door inzicht: het eerste vormt nu eenmaal de voorwaarde voor het tweede. Hoe wil je iemand ànders iets uitleggen, zolang je er zelf onvoldoende van begrijpt? Zodra je doorhebt, dat je het met iets nieuws bijna onmogelijk allebei tegelijk kunt in geval van passief publiek ipv actieve mede-onderzoekers, kies je vrolijk ervoor om de vroegste gesprekken met jezèlf te voeren. Sterker nog, met passief publiek lukt het nooit opbouwend.
Op mijn beurt ben ik blij, dat jijzelf dit thema nu aansnijdt. Je aantekeningen vind ik tevens duidelijke uitdrukking van eenzaamheid. Ik was bang, ten onrechte, je met mijn indruk te belasten. Ik maak je nu mijn verontschuldiging voor die weglating. De eenzaamheid van kwaliteit is de kwaliteit van eenzaamheid. Variant: de eenzaamheid van kwalificering is de kwaliteit van vereenzaming ...
Ook dàt is maar weer, hoe je het bekijkt. Wie is eigenlijk eenzamer? Iemand die zichzelf wil begrijpen, heeft daaraan tenminste goed, vertrouwd gezelschap. Wat is het gezelschap waard van mensen die jou helemaal niet willen begrijpen, maar louter door jou bediend willen zijn?
Concentratie op eigen inzicht beschouw ik echter als voorbereiding om te kùnnen delen. Hoe lang kan je dat volhouden? Waarop is eigenlijk de hoop gevestigd, dat je ooit aan delen van aangepaster ontwerp(benadering) toekomt? Is het zo, dat je een situatie-van-rust onvermijdelijk betaalt met een situatie-van-frustratie? Want èrgens moet je geld verdienen, nietwaar? Jij hebt de rust èn verkramping door je vaste baan, terwijl ik de rust en verkramping heb als ondernemer. Zijn dàt de feitelijke dilemma’s in onze door-en-door vereconomiseerde samenleving? Wat betekent samenleving (nog) in economisch kader?

42.34
Een onderwerp dat ik graag bij je aansnijd, is wat mijn r&d-bedrijfje onder de noemer van Metapatroon ontwikkelt. Voordat de term cloud überhaupt doordrong, waren wij al bezig met noodzakelijke structuurvoorzieningen. Die blijken kwalitatief ànders te moeten uitpakken dan wat de luidruchtigste ‘spelers’ thans opzetten. Als je het goed vindt, wilde ik dat eens met een persoonlijke toonzetting ‘tegen jou aanhouden.’ Zo zou ik me dolgraag op basale ontwikkeling, inclusief grondslagen, willen blijven concentreren, maar rara, wie betaalt dat? Mijn bedrijf is helemaal niets waard, zolang niemand herkent welke noodzakelijke voorwaarden wij helpen vervullen voor beheersbaar informatieverkeer op zgn stelselschaal. En mijn bedrijf is ineens een fortuin waard voor wie dat wèl snapt en (dus) ziet welke concurrentievoorsprong je ermee kunt nemen.

42.35
Hoe laten we elke casus in een ruimer kader beschrijven? Want het betreft m.i. stappen in een ontwikkeling die onder de noemer van automatisering reeds decennia loopt, dwz groeiende nadruk op sturing/coördinatie van activiteiten. Kwalitatieve verandering van operationele informatievoorziening beïnvloedt op haar beurt de ... operaties. Als beginsel is dat dus helemaal niets nieuws (meer), maar het is wèl interessant om die alsmaar verdere ontwikkeling te proberen te duiden. Om je een voorbeeld te geven, halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw zag ik de opkomende microchip als vervanger van de traditionele veer in een skibinding. Studentenhuis, drank, je kent het wel. Zeg maar, hoe kan ànders, beter voorzien zijn in de functies van binding èn ontbinding indien de ‘beslissing’ erover wordt ‘genomen’ door een specifieke component, te weten een digitale. Enkele jaren later bleek dat idee elders nuchter geoperationaliseerd.

42.36
Dank je wel, dat je letterlijk in het voorbijgaan de tijd nam voor een discussie-aanzet.
Een wezenlijk manco van basisregistraties zoals ze thans geconcipieerd zijn komt erop neer dat een bepaalde verschijningsvorm qua type als zoiets als het basisobject geldt. Voor ¾ ondersteuning van ¾ concrete taken (lees ook: vraag) gaat het dan goed, zolang de bijbehorende verzamelingen met objectexemplaren allemaal déélverzamelingen zijn van de verzameling, zeg maar, registerexemplaren. Zo niet, dan kan de verzameling registerexemplaren ònmogelijk bepalen wat als basisregistratie geldt, punt. Dat is er inderdaad aan de hand. Ik herhaal een passage met aanbeveling uit Willen de èchte basisregistraties...?:

De crux van een basisregistratie [...] is het streven naar complete dekking van de relevante objectenpopulatie.
Welke objecteigenschappen vervolgens in de basisregistratie in kwestie vermeld staan, is secundair. Sterker nog, naarmate variëteit door netwerkbereik groeit, verliest het idee van een algemeen bruikbare/geldige verzameling zgn basiseigenschappen betekenis.
Wat tzt basaal overblijft, heeft het karakter van een scharnier (zodat de basisregistratie louter als kruispunt functioneert).

Zie ook Basispuzzel met stelselmatige registerstukjes. Als die informatiekundige wetmatigheid op stelselschaal genegeerd wordt, blijft het prutsen.
Let wel, ik beweer niet dat de oplossing eenvoudig is. Indien je beide genoemde teksten slechts vluchtig bekijkt, mis je dus geheid de kwalitatieve heroverweging tot zgn stelselmatigheid. Mijn advies luidt, dat je allereerst de twee teksten zorgvuldig leest. Als je dat voorafgaand aan je werkbezoek aan [een land] lukt, maak je ze in elk geval niets wijs dat nooit kan werken.
Dan zou ik het prijs stellen, indien jij en ik er vervolgens eens grondig over kunnen spreken. Gelet op de koers die je tot dusver met basisregistraties volgde kàn het niet anders, of bestudering roept allerlei vragen bij je op. Graag beantwoord ik ze jou. Ben je begin april weer terug? Vind je 1 april a.s. een passende datum voor een afspraak?
Na zovele jaren van vooral bestuurskundige koersbepaling met basisregistraties mag het toch eens gaan dagen dat er wellicht in het informatiekundig vlak iets principieels schort aan de aanpak. Ik noemde je een brug. Het is prima, dat bestuurders tot een oeververbinding besluiten. Vergeet echter niet dat ‘ie deugdelijk ontworpen enzovoort moet worden, zodat verkeer er veilig overheen kan.
Op de nieuwe stelselschaal voor informatieverkeer is daarvoor een dienovereenkomstig vak nodig, ik noem dat ook wel informatieverkeerskunde, dat nog bijna niemand beheerst. Hiermee maak ik niemand ook maar enig verwijt. Maar natuurlijk kunnen we onze kop niet in het zand houden. Ik probeer realistisch te zijn. Nogmaals, dat is niet eenvoudig. Het is wèl oneindig veel eenvoudiger dan de huidige pogingen, die immers nooit kùnnen slagen omdat ze mikken op een beperkte, allang achterhaalde schaal.
Ik kijk naar je reactie uit.

42.37
Dankzij publiciteit voor de kritiek door de Eerste Kamer op het EPD bedacht ik me die mij onbekende ambtenaar tegenover jou onlangs wellicht doelde op de brief die ik eind 2009 stuurde aan de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Als dàt inderdaad de gewraakte brief is, ja, daarop kan je afgeven. En waarom dan niet meteen op mij als de schrijver ervan? Maar wie ‘m wèrkelijk zorgvuldig bestudeert, kan volgens mij onmogelijk volhouden dat er onzin staat. Inclusief het EPD enzovoort, enzovoort ontwierpen Paul Jansen en ik qua informatierechten en -plichten een raamwerk waarvoor ik tot dusver qua evenwichtigheid in de verste verte géén alternatief heb kunnen ontdekken. Dus evenmin van de hand van die meneer zus van ministerie zo. Maar misschien heb ik iets gemist ... Of is dat niet de brief waarom het hem gaat ...
NRC Handelsblad (15 maart 2011, p. 10) meldt dat de WRR nu een iAutoriteit voorstelt. Dat lijkt weliswaar in de buurt te komen van de aparte registermacht die ik als element van de pentas politica opper, maar van “persoonsinformatie is persoonlijk eigendom” als eerste beginsel is geen sprake; dat gebrek is ernstig.
Overigens leidde die brief destijds tot een uitnodiging voor een gesprek met de kennelijke dossierhouder bij BZK. Daarin, dat gesprek, dus, verklaarde hij dat er geen ruimte was voor algemene beleidsinitiatieven, slechts voor zgn issues en hun aanpak. Ik had niet de indruk, dat hij ook maar enig idee had waarover het allemaal ging. Daarop was mijn reactie dat ik verder geen reactie verwachtte ..., dronk het aangeboden kopje thee leeg en stond even later ook lichamelijk weer buiten: zomaar een burger.

42.38
Waarom noemen wij het een manifest? Het is zeker niet bedoeld als panklare oplossing. Het manifest is een oproep. Wat we er met voorrang mee willen bereiken, is dat de lezers zich wezenlijke vragen stellen over persoonsinformatie in maatschappelijk verkeer. En dat zij zich daardoor gaan roeren.
Dat je “enkele vragen” hebt, beschouw ik daarom niet als bezwaar tegen het manifest, maar als compliment ervoor. Want dat doel hebben we er blijkbaar mee bereikt. Wat vanuit manifestoptiek nog misgaat, is dat jij je vragen aan òns stelt ipv ze onder de aandacht te brengen van verantwoordelijke politici, bestuurders en ambtenaren.
Overigens wijst het manifest met diverse artikelen reeds expliciet op wettelijke beperking van beschikkingsrecht over ¾ specifiek aan te wijzen elementen van ¾ persoonsinformatie. Dat hadden wij dus ook bedacht, maar passend in een raamwerk dat evenwichtige(r) verhoudingen borgt. Als opstellers, ook nog eens onbezoldigd, van het manifest achten wij ons echter niet competent, laat staan bevoegd, met concrete wetsvoorstellen voor desbetreffende wet- en regelgeving te komen. Onze reële verwachting is en blijft, dat daarvoor de x-mansen nu juist worden betaald resp. aangesteld zijn. Tja, als zij met een simpele fopvatting e.d. èlke interesse kunnen ontwijken ...
Was het maar kwade wil. Tegen krombenulligheid lijkt geen kruid gewassen. Om toch alvast een concreet idee te geven nam Paul Jansen het initiatief om artikelen 10 tot en met 14 van de Nederlandse Grondwet en de gehele Wbp te bewerken à la manifest. Wat we daarvan maakten, is als zgn kladontwerp beschikbaar.
Laat het bovenstaande maar even voor wat het is. Beschouw het ajb als een zoveelste oefening die ik voor mijzelf doe om alweer iets beter de moeilijkheidsgraad, vaak zelfs het dilemma, te kunnen duiden van acceptatie. Als je niets doet, gebeurt er ... helemaal niets. En als je wèl iets doet, gebeurt vaak zelfs het ... tegenovergestelde.
Op zoek naar verklaringen lees ik nu Voor de verandering: Een praktisch overzicht van de agogische theorie (Wolters-Noordhoff, 1993, tweede druk) door Joep Brinkman. In de Inleiding stelt Brinkman, dat van agogie pas sprake is onder bepaalde voorwaarden. Hij behandelt er negen (pp. 21-24). Eén ervan luidt: “De mensen wie de verandering geldt, wensen deze ook.” In dàt opzicht vertoont de moderne overheid m.i. een ernstig gebrek. Want we zijn gedwongen ons te verstaan met intermediairs. De verandering die we bepleiten, geldt hunzèlf juist niet. Of doet het hoogstens uiterst marginaal vergeleken met andere invloeden waaraan ze onderhevig zijn. Wat het zwaarst weegt ...
Zo luidt volgens Brinkman een andere voorwaarde voor agogie: “De beïnvloeding vindt plaats op basis van vrijwilligheid.” Nee, een vrije wil dicht de intermediair zichzelf juist niet toe wat de voorgestelde verandering betreft. Z/hij voelt zich afhankelijk van een hogergeplaatste intermediair voor “wie de verandering [nòg minder] geldt,” enzovoort. Dat leidt tot stapeling van plaatsvervangend gedrag. Zo’n stapel vergroeit tot ondoordringbare klont, doordat intermediairs zich laten ‘ondersteunen’ door in- en vooral externe adviseurs die zich weliswaar als veranderaar afficheren, maar daadwerkelijk als intermediair méédoen. Dat zijn zo mogelijk nòg minder “de mensen wie de verandering geldt” met alle ruimte voor àndere “wensen” van dien.
Intermediairs “wensen” natuurlijk van alles en nog wat, maar de kans is praktisch alsmaar kleiner dat het “de verandering” is die ze qua formele taken & verantwoordelijkheden als intermediair zouden moeten bevorderen. In dit opzicht bestaat volgens mij trouwens ook steeds minder verschil tussen overheid en bedrijfsleven. Als èxtra hindernis telt dat evenmin voldaan is aan de volgende agogische voorwaarde: “De beïnvloeding is (in opzet) niet wederzijds.” Brinkman bedoelt “dat een agoog en degene die hij helpt veranderen, niet in gelijke rollen tegenover elkaar staan.” Dat van ongelijkheid klopt, maar de intermediair ziet het nota bene precies òmgekeerd: “De beïnvloeding is duidelijk eenzijdig, en wel van de [intermediair] naar de ander(en).” Ik verving het woord “agoog” door intermediair. Daardoor verschuift de agoog in de relatie naar de positie van “de ander(en),” waarmee z/hij volgens Brinkmans schema feitelijk géén agoog meer kan zijn. De intermediair behoort tot en bevordert geslotenheid van een maatschappelijke voorziening. De aanduidingen intermediair en voorziening zijn minder en minder toepasselijk.
Ik ga dat boek verder lezen ...

42.39
Jelle Wijkstra’s wijdde zijn “commentaar” in Automatisering Gids van 18 maart 2011 aan een rapport dat de Algemene Rekenkamer opstelde over open source programmatuur. Wijkstra mist advies over “het in kaart brengen van de Total Cost of Ownership van de overheids-ICT.” Dankzij zijn opmerking herinnerde ik mij de artikelen Informatievoorziening in de rijksdienst: hoelang nog willekeur in begrotingstoewijzingen? (met G. Budel en J.C.W. Hendriks, in: Informatie, jaargang 33, 1991, nr 9) en Informatievoorziening in de rijksdienst - 2: mis of raak met mikgetallen? (met J.C.W. Hendriks, in: Informatie, jaargang 34, 1992, nr 11). Weliswaar was er destijds nog geen sprake van open source, maar bijv. het (gunstige) effect van standaardisatie was allang evident. En verder blijkt de tastende onwetendheid, alle goede wil ten spijt, van o.a. de Algemene Rekenkamer ongewijzigd. Die artikelen zijn helaas zo mogelijk actueler dan ooit.

42.40
Daar zijn ze ècht veel verder met inzicht in maatschappelijke samenhang dan al die prutsers aan de aparte elektronische overheid.

42.41
[verplaatst]

42.42
Wat zijn zoal de obstakels voor meenzaamheid? Een illustratie is, herstel, vind ik ¾ opnieuw ¾ het uitblijven van enige reactie op jouw selectie van citaten uit Bauhaus in de informatiemaatschappij. Of namen ze er met jou contact over op? Zo niet, dan zit er m.i. ook helemaal geen kwade wil oid. achter. Het past domweg niet volgens de systeemverhoudingen waarin zij menen te verkeren. Het allereerste dat daardoor lijkt te ontbreken, is ... tijd. Zo maakt iedereen zich druk ... om vraagstukken te continueren, als het even kan zelfs te verergeren. En als ze er niet zijn, vraagstukken, dan máken we ze toch? Er heerst blijkbaar angst voor oplossingen, dwz angst voor niet-meer-nodig-zijn. Zo blijven we elkaar aan problemen ... helpen. Knap, hoor!

42.42
Dank je wel voor je prachtige, inspirerende verzameling vragen, aandachtspunten enz.! Wat je van mij als ¾ suggesties voor ¾ antwoorden en hopelijk vooral aanzetten tot verdere gezamenlijke verkenning, discussie kunt verwachten, zijn hopelijk consequent afgeleid van een referentiekader, lees ook wereldbeeld, axioma’s e.d. Tijdens onze a.s. ontmoeting toon ik daarvoor graag een plaatje: semiotische enneade.
Ik geef toch alvast een reactie. Door wat je bij “diagram” vermeldt, krijg ik de indruk dat je context nog probeert vàst te prikken. Wat ik er à la Metapatroon onder versta, vergt dat je in een (informatie)model een bepaald knooppunt aanwijst. Dan geldt àlles waardoor het desbetreffende knooppunt aan de horizon ‘hangt’ plùs de horizon, als de context ervan. Het is dus feitelijk geen vraag, o.a. of “een context [...] verbonden is met de horizon.” Dat ligt voor context immers in de axioma’s besloten. En wat vanuit het knooppunt in kwestie geldt als context, is netzo axiomatisch géén concept ... gelet op datzelfde knooppunt. Volgens het plaatje dat ik kan laten zien, beschouw ik “concept” overigens als een axiomatisch element langs een andere dimensie dan de teken- of modeldimensie. Structureel doen die etiketten er natuurlijk niet toe, maar volgens ‘mijn’ terminologie kan ik het het vlotst opschrijven. Met “concept” als element langs de interpretatiedimensie correspondeert langs de tekendimensie het element intext. Dat is inderdaad een nieuwe kunstterm, omdat ik zicht kreeg op een element dat voorheen nog niet was ‘ontdekt,’ althans voorzover ik kon nagaan. Intext is inderdaad de pendant van context. Terwijl voor een zeker knooppunt (signatuur) context àlles is dat het knooppunt laat ‘hangen,’ is intext àlles dat op zijn beurt aan dat knooppunt hangt.
Hoewel ik me met mijn indruk kan vergissen en het bovenstaande als toelichting irrelevant is, ga ik nog even door over correspondentie. Wat jij “intentie” noemt, gaf ik de naam motief. Hoe dan ook beschouw ik het wederom als een element langs de interpretatiedimensie. De ‘verbinding’ tussen intentie/motief en concept verloopt m.i. via focus. Nou ja, als je het schema van de semiotische enneade ziet, wordt het je stellig duidelijk. Opnieuw stel je tegen de achtergrond van de axioma’s feitelijk geen vraag met “Kan een context bestaan zonder dat er een intentie is?” Het referentiekader poneert correspondentie, met situatie als het corresponderende element langs de derde, dwz objectdimensie. Dus context veronderstelt en als zodanig medieert (tussen) intentie/motief en situatie. De verdere corresponderende tritsen zijn signatuur, focus en identiteit respectievelijk intext, concept en gedrag. Het enige dat je ‘ziet,’ kàn ‘zien,’ is het model met zijn relativiteit van context, signatuur en intext. De rest moet je er bijdenken: metafysica/ontologie. Zonder inzicht in die ruimere cognitieve dynamiek, wat voor menigeen eventjes een paradigmawissel vergt, ;-) blijft het met Metapatroon bijvoorbeeld alsof je een hamer aan de ‘verkeerde’ kant vastpakt.
Met wat je bij “methodiek” schrijft, wijs je er m.i. dus terecht op dat Metapatroon een informatiekundige relativiteitstheorie betreft.
Nav je opmerking onder de noemer van “handleiding,” Metapatroon beschouw ik als ontwerpmethode. Over context gesproken, een ontwerper moet door een methode volgens mij primair zijn vrijheid bevorderd weten. Voor zover ik me waag aan “instructie,” probeer ik vooral op zo’n houding te mikken. Dat is precies tegenovergesteld aan “instructie” als een recept. Daar heb je voor een simpel uitvoeringsklusje wellicht iets aan, maar voor ontwerp werkt dat naar mijn overtuiging averechts. Overeenkomstig mijn beeld van ontwerpers probeer ik zelfs zowat overal en alom “instructie” en “lessen” te bieden. Wie een recept verwacht, ‘ziet’ ze er natuurlijk niet in. Dat vind ik een typisch ontwerpdilemma; het gaat ook zeker niet wèg door niet langer het specifieke karakter van ontwerp en bijgevolg ontwerpmethoden te erkennen, integendeel.
Laten we kijken hoever we met ons gesprek komen. Je hebt stof aangereikt voor zelfs talloze gesprekken, nogmaals bedankt!

42.43
Voorzover je het nuttig acht, zie Vergeet samenhang door-de-tijd-heen niet! In die korte tekst vind je overigens ook de verwijzing naar Informatierotonde voor semantische interoperabiliteit. Je kunt hoog of laag springen, maar zo’n intermediaire voorziening is onmisbaar om verschillen ‘op te vangen.’ Graag tot proef bereid.

42.44
Alvast over hoe het gaat ..., hmm, blijft marginaal. Ik probeer onverminderd aandacht ervoor te krijgen, dat zgn informatieverkeer op maatschappelijke schaal kwalitatief àndere voorzieningen, maatregelen e.d. vergt dan wat ‘we’ voor de traditionele, apàrte zgn toepassingen gewend zijn (en wat daarvoor best aardig werkte). Neem bijvoorbeeld het recente rapport van de WRR, getiteld iOverheid. Daarover plaatsten jullie ook een stuk. Dat is mooi, uiteraard, maar de analyse ontbreekt helaas waarom ook dàt rapport weer niet (langer) klopt. Die is ook moeilijk te geven, want nieuw. En zo blijven we geld verspillend, kansen missend dezelfde rondjes lopen.
Wat er uitgesproken goed gaat, is dat die vernieuwing zeer interessant is om te helpen verkennen enzovoort. De acceptatie van de noodzaak van kwalitatief andere benadering gaat echter nog ronduit beroerd.

42.45
Is het een idee om eens te praten over de manier om reële betekenisverschillen te erkennen èn samenhangend ‘in kaart’ te brengen?

42.46
Volgens mij gaat er van alles en nog wat mis bij de raadpleging door de Eerste Kamer van zgn experts. Laatstbedoelde mensen zijn stellig reuze knap, maar het is m.i. de vraag of ze deskundig zijn voor het relevante onderwerp. En daarvoor luidt nog principiëler de vraag of eigenlijk het onderwerp wel zodanig gekozen is, dat relevante raadpleging überhaupt mogelijk is. Daarbij weid ik maar niet uit over de absurditeit van de pretentie om in zo’n kort (overleg)bestek zo’n complex onderwerp redelijk te willen behandelen. In elk geval meen ik dat pas zoiets als informatieverkeer in publiek domein recht doet aan de complexiteit in kwestie. Zoals je weet, vind ik dat daarvoor een nieuwe discipline nodig is: civiele informatiekunde. Die discipline omvat stellig o.a. de (deel)onderwerpen waarop de mensen die de Eerste Kamer uitnodigde deskundig zijn. Maar er zijn dus nog méér (deel)onderwerpen. De kritieke bijdrage vanuit civiele informatiekunde is dan om ze voor informatieverkeer in publiek domein karakteristiek te laten samenhangen.
Als je het verslag vanuit dat perspectief leest, herken je gauw dat van synthese geen sprake is. De standpunten blijven geïsoleerd bij gebrek aan verbindende oriëntatie.
Ook “bescherming persoonsgegevens” valt pas praktisch geregeld te krijgen ná de wisseling naar het verkeersparadigma voor de informatiemaatschappij. Op de maatschappelijke, internationale schaal moet het toch gaan dagen dat bescherming niet opgehangen kan blijven aan wie met “verantwoordelijken” bedoeld zijn. Dat werkte al nooit en door de ware explosie van partijen die persoonsinformatie geregistreerd houden, verwerken enzovoort, is de persoon in kwestie feitelijk volkomen onmachtig. Aan ¾ alsmaar groeiend ¾ veelvoud valt niets eenduidig op te hangen, althans niet op een manier dat er praktische maatregelen, voorzieningen e.d. voor kunnen bestaan.
De oplossing is simpel. In principieel ènkelvoud geldt: persoonsinformatie is persoonlijk eigendom. Daar hoort inderdaad allereerst (eigen) verantwoordelijkheid van de persoon bij. Op basis van de rechtspositie van eigendom kunnen àndere partijen (ook) gebruik maken e.d. van haar/zijn persoonsinformatie. Daar hoort uiteraard een dienovereenkomstige verantwoordelijkheid bij. Het probleem met de traditionele betekenis van “verantwoordelijke” is, dat bepaalde verantwoordelijkheden er principieel niet onder kùnnen passen. Dat zijn zelfs de primaire, zodat er van het ervan afgeleide beschermingsregime eigenlijk niets klopt.
Zulke hardnekkige problemen vergen afstand met bijbehorend overzicht over verhoudingen. Ook de WRR heeft met het rapport iOverheid het stadium van productief overzicht nog niet bereikt. De relevante schaal is helaas nog niet (h)erkend, laat staan zelfs maar een aanzet voor evenwichtige verhoudingen. (Want) dat is dus een ànder, nieuw vak ...

42.47
... maar is het dan in wèrkelijkheid niet zo, helaas, dat slechts jij en ik het met elkaar eens zijn over zo’n “verantwoordelijkheidsverdeling,” terwijl die verdeling (echter) nog (lang) geen formele grondslag kent? Althans, voor zover ik weet is “de juridische status van persoonsgegevens” niet dat ze als eigendom gelden van de persoon in kwestie. Dáárom ontbreekt m.i. zoiets als het oriëntatie- resp. verdwijnpunt voor evenwichtige verhoudingen.
En zijn wij het dan tevens eens over dat gebrek aan “juridische status”? En delen wij vervolgens eveneens de analyse, te weten waaròm in de praktijk van een productieve “verdeling” geen sprake is?
Wat ik als je praktijkargument van machtspositie lees, zo van, het lukt tòch niet om de zwakkere partij te beschermen, interpreteer ik stellig verkeerd. Want de wet mikt er juist op, nietwaar, om de zwakkere te beschermen tegen de onmiddellijke kracht van de (iets) sterkere ..., wat per saldo óók in het belang is van wie ‘botweg’ de sterkere geweest zou zijn?! Of ben ik hopeloos naïef? Wat ik beweer, is dat met 1. mogelijkheden voor alsmaar intensiever informatieverkeer en 2. voortzetting van non-status voor eigendom, de persoon feitelijk zelfs volslagen ònmachtig raakt wat beschikking, zeggenschap over haar/zijn eigen persoonsinformatie betreft. Ja, ook met gewijzigde status in de zin van persoonlijk eigendom van persoonsinformatie blijft het lastig. Maar dat ligt dan niet langer aan nodeloos vaag referentiekader. Dat komt gewoon op het conto van toegenomen verkeersintensiteit. Het is op die manier tenminste wèl volstrekt helder waarop toezicht & handhaving betrekking heeft.
Overigens meen ik beslist niet dat eigendom inhoudt dat de persoon in kwestie uitputtend beschikkingsrecht heeft over haar/zijn persoonsinformatie. Eigendom is geen apartheids-, maar bij uitstek een samenlevingsbegrip, dwz ter regulering van verhoudingen. Zie Manifest voor informatieverkeer voor een m.i. evenwichtige aanzet. Zie, als je tijd hebt ..., ;-) voorts de aanhef van de brief die ik over persoonsinformatie in maatschappelijk verkeer schreef aan twee bewindspersonen. Ik kreeg in elk geval niet als antwoord, dat de eigendomsvraag allang met ‘de persoon’ beantwoord is. Daarover hoorde ik nu de experts in gesprek met de Eerste Kamer evenmin.

42.48
Nee, zo komen we er natuurlijk nooit. Ook M. Schellekens ontsnapt in Open standaarden en de grondwet niet aan een overheidscentrische benadering. Over infrastructuur op maatschappelijke schaal heeft hij het helemaal niet, nergens.
Maar als ‘we’ eindelijk de infrastructurele insteek kiezen, is prompt in één moeite door voorzien in de voorwaarde om artikel 110 van de Grondwet (alweer beter) te operationaliseren. Dat artikel luidt: “De overheid betracht bij de uitvoering van haar taak openbaarheid volgens de regels bij de wet te stellen.” Het blijft dus afwachten ...
Wie open standaarden met alle geweld aan de Grondwet wil ophangen, beveel ik aan dat dan maar meteen aan artikel 1 te doen. Daarvan bepaalt de eerste zin immers: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.” In de tweede zin volgen enkele voorbeelden van wat pertinent als òngelijke behandeling geldt: “Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht [...] is niet toegestaan.” In een poging tot volledigheid staat er “of op welke grond dan ook” bij, zodat die tweede zin kortweg “Discriminatie is niet toegestaan.” had kunnen luiden. En dàt blijkt dan slechts een herformulering van de eerste zin, waardoor ‘ie feitelijk overbodig is. Maar goed, de retoriek wil ook wat. En voor focus op de informatiemaatschappij komt zo’n opsomming aardig van pas. Wanneer “[d]iscriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht [...] niet [is] toegestaan[,]” kunnen we er simpelweg aan toevoegen dat discriminatie wegens open informatiestandaard evenmin deugt, klaar. Let wel, daar staat dus, dat wie een open standaard gebruikt voor informatieverkeer (ook) om die reden niet mag worden gediscrimineerd.

42.49
Met een simpele vergelijking wilde ik verduidelijken wat een zgn semantische standaard ‘is.’ Je raadt het al ... De uitkomst is, dat ik alweer iets beter besef hoe moeilijk het is. Nou ja, dàt probeerde ik dan maar zo eenvoudig mogelijk op te schrijven. Als je wilt, zie het opstel Wat is een semantische standaard en hoe kan College Standaardisatie die vraag (anders) beantwoorden?
De verklaring voor de moeilijkheidsgraad zie ik principieel in het onderscheid tussen statisch en dynamisch. Voor een statisch verschijnsel hoeven we ons slechts om iets, zeg maar, ènkelvoudigs te bekommeren. Dat begrijp iedereen. Want uitgaande van zijn vàst veronderstelde plaats, kunnen we ons beperken tot maatvoering e.d. voor ‘iets.’
Voor een dynamisch verschijnsel is dat onvoldoende. Om iets-in-beweging te kunnen duiden, helpen beheersen enzovoort moeten we tevens en zelfs met voorrang de ‘ruimte’ aangeven waarin de (verkeers)beweging gebeurt.
Tja, dat begrijpt bijna niemand meer. Zo luidt een gezegde dat de vis de laatste is die weet wat water is. Van het milieu waarin je als het ware ondergedompeld opgegroeid bent, kan je je slechts moeizaam bewust raken, als het ooit lukt. Dat verruimde bewustzijn hebben we overigens voor onze dagelijkse verkeersbewegingen helemaal niet nodig. Sterker nog, dat leidt meestal maar af. Indien ik als fietser wil vermijden door een auto geschept te worden, moet ik natuurlijk niet gestoord worden door de voetnoten in de zoveelste nota over ruimtelijke ordening.
Voor aanleg van infrastructuur die maatschappelijke variëteit van verkeer moet faciliteren, is in- en overzicht volgens dynamiek echter onmisbaar. Daarvoor moeten vaklui komen, zoals die er voor traditioneler verkeer allang zijn. Die nieuwe (vak)discipline noem ik civiele informatiekunde. Sinds jaren pleit ik voor aanbod van desbetreffende opleiding. Dat stuit tot dusver op ònbegrip. Volgens mij komt dat, omdat de mensen die ik erop aanspreek nog ‘iets’ willen dat domweg niet kàn.
Wat een verkeersstandaard èxtra vergt, valt onmogelijk te reduceren tot één of meer strikt locale standaarden. Kortom, zolang die eis tòch aan verkeersstandaarden gesteld blijft, krijgen we (informatie)verkeer nooit adequaat geregeld.

42.50
Jammer dat je daar niet als toehoorder ‘mocht’ meedoen ..., nou ja, er zèlf ook geen tijd voor had. Extra jammer omdat het niet ging, geloof ik, waarover hij het aanvankelijk wilde hebben, te weten zoiets als hun interne aangelegenheden. Het liep als volgt. Ik had aangekondigd het schema van de semiotische enneade te willen projecteren om het ter inleiding een kwartiertje erover te hebben. Dat werd de gehele middag ...!! En die vlóóg om. Het was m.i. een groot succes. Het werd hem en een eveneens geïnteresseerde collega ineens véél duidelijker, wat er allemaal bij stelselmatig modelleren komt kijken, wat er wezenlijk ànders aan is vergeleken met kleinschalig, enkelvoudig toepassingsgericht informatiemodelleren, hoe gewijzigde grondslagen ertoe doen, dat het serieuze opleiding vergt enz. enz.
Er blijft hoop, althans, ik koester ‘m. Vervolg? Op dezelfde informele (lees: onbetaalde) basis ben ik nog tot enkele voorbereidende (opleidings)sessies bereid, graag zelfs, mede omdat ook de desbetreffende collega een man met gevoel voor modellering is èn (dus) ruimdenkend is. En hij beweert met hun baas een eventuele zakelijke relatie aan te kaarten. Ik investeer tijd en moeite ...

42.51
Dat is helaas een treurig verhaal over je publicatiepogingen. (Slechts) de banaliteit blijft verrassend. Herstel, daaraan valt maar niet te wennen. Dus, nee, het is m.i. niet zo dat “er weer een verlichtingsmogelijkheid verloren” ging. Wel beschouwd bestond die mogelijkheid daar nooit, althans nooit voor mensen zoals jij en ik. Want wij volgen niet wat ‘wezenlijk’ speelt langs de aangekondigde nieuwe weg voor (informatie)architectuur.
Mooi dat je het met hun eigen logica lek prikte, met vervolgens ter bevestiging hun ontkenning van enig lek ... Je moet maar durven, zou je kunnen zeggen. Maar dat is helemaal geen moed. Pure domheid. Opgejaagd door brutaliteit is censuur het resultaat. Lees je onze recente correspondentie over eenzaamheid er nog eens op na? Prijs je (dus) gelukkig!

42.52
Inmiddels heb ik het “discussiestuk” over “digitale leefomgeving” enkele malen bekeken. Ik geloof inderdaad dat ik de inhoud niet begrijp. Of ik blijf het warrig vinden, dat kan ook. In de Introductie staat “systematische wijze” feitelijk synoniem verklaard met wat “heel nadrukkelijk [onze] visie [...] op de ontwikkelingen” is. Als je vervolgens “digitale leefomgeving definieert als “de instrumenten die via ICT kunnen worden ingezet om het beleid en de uitvoering [voor de sector Leefomgeving] te ondersteunen,” haal je m.i. inderdaad nogal wat door elkaar, respectievelijk redeneer je naar je eigen zakelijke aanbod toe. Nou ja, ik geloof niet dat ze bij jullie zich er ook maar iets van aantrekken.

42.53
Gellis? Ik kan er niets over ontdekken. Over iets met de pretentie van “een universele taal voor mens en machine” moet ik beslist méér weten ...

42.54
Ja, die extra h helpt, met dank voor de verwijzing naar Gellish. Nu treft het, of juist niet, dat ik me intensief bezighoudt met vooral grondslagen van dergelijke ‘talen.’ Het gelijknamige boek door Van Renssen heb ik zo gauw niet bij de hand, maar in het lemma op Wikipedia vind ik ontbreken wat ik dan weer ontologie noem, dwz het wereldbeeld dat als aanname geldt voor de taalconstructen à la Gellish. Ik besef, dat ik het woord ‘ontologie’ hier gebruik in een betekenis die afwijkt van hoe tegenwoordig modelleurs het doen. Ook Van Renssen lijkt er veeleer specifiek model dan (algemeenste) grondslagen mee te bedoelen. Hoe dan ook, voor opbouwende discussie vind ik dan weer (zeer) interessant hoe dergelijke grondslagen van/voor Gellish luiden èn hoe ze al dan niet zgn passende variëteit bieden voor ¾ verkeersvoorzieningen voor ¾ de verwachte informatiemaatschappij.
Zij het na slechts een eerste blik, meen ik dat Gellish daarin tekort schiet. Zo herken ik meteen, gróót pluspunt, dat de stelling “Als er een ander begrip bestaat dat aangeduid wordt door dezelfde term (een homoniem) dan heeft dat andere begrip een andere unieke identificatie” productief werkt. Maar de aanname dat “de begrippen zijn gerangschikt in een subtype-supertype-hiërarchie” klopt naar mijn idee dan weer niet, althans niet voor het open bereik dat we als stelselmatig (moeten) beschouwen. Nogmaals, genoeg gespreksstof ...

42.55
Het begint me te dagen, nou ja,dathoopik,watdebedoelingis.Volgens mij is er allereerst nodeloos verwarring ontstaan. Dat zit ‘m in de manier waarop de vragende partij A het (ene) uittreksel van de informatieverzameling van de aanbiedende partij B documenteert.
Als ik het vergelijk met een eetgerecht, legt A nadruk op ingrediënten. Die staan in alfabetische volgorde opgesomd.
Het bericht dat A verlangt van B is echter een compleet gerecht. B bereidt het. En A verteert het.
Hoe gebeurt de bereiding door B? Overzicht over wat B überhaupt kàn bereiden aan rapportages, berichten e.d. biedt het informatiemodel van B. Inderdaad, dat moet een betrouwbaar beeld geven van feitelijke registratie.
A vermeldt of, eigenlijk, herhaalt weliswaar pèr ingrediënt eventuele relaties met andere ingrediënten, maar schetst geen structureel overzicht.
Hoewel zo’n overzichtsschema ontbreekt, zeg maar als plaatje ¾ terwijl onder de noemer van “relaties” dus wel degelijk structuuraanwijzingen overgenomen zijn; maar ja, wie herkent ze daar als zodanig? ¾ heeft het praktisch geen zin om (slechts) uitgaande van de opgesomde ingrediënten (hun) samenhang te modelleren. Daarentegen moet je voor mogelijkheden met zo’n bericht m.i. ‘gewoon’ kijken naar het B-informatiemodel (en dus maar hopen dat dàt model klopt). Want hoe het dáár staat, valt blijkbaar daadwerkelijk te leveren (onder voorwaarde, uiteraard, van passende autorisatie).
Waarover wil A beschikking krijgen? Dat zijn “de onderwijsgegevens van een person.” Voor inzicht in onderwijs wordt kennelijk onderscheid gemaakt volgens “deelname” respectievelijk “resultaat.”
Jijzèlf hebt “onderwijsdeelname” gemodelleerd als voorwaarde voor “onderwijsresultaat.” Zo ziet B het structureel echter niet (en zo zijn de desbetreffende “relaties” in het A-document ook niet aangegeven).
Zeg ook maar dat B met de huidige informatievoorziening niet in staat is om de ingrediënten volgens jouw idee tot een gerecht te bereiden. Zo zie je maar hoe metapatroon met je aan de haal gaat.
Het desbetreffende structuuruittreksel, dus ontleend aan het B-informatiemodel (en getoetst aan de vermelding van “relaties” in het A-document), heb ik hier met figuur 1 geschetst. Voor zover ik de aanduidingen van relationele cardinaliteit à la B begrijp, deed ik een poging die over te nemen.

figuur 1: hoofdlijnen van onderwijsbericht.

 

Op dezelfde manier ‘moeten’ we tevens voor de verdere “samengestelde elementen” die A selecteerde, concreet nagaan hoe ze volgens B (!) structureel passen.
In het B-informatiemodel dat jij me meegaf, kan ik “bedrijfsdocument” (zo gauw) niet ontdekken. Uit jouw eigen informatiemodel kan ik evenmin opmaken, dat c.q. hoe jij dat ‘een plaats’ gaf.
In het B-informatiemodel kent “beroepspraktijkovereenkomst” een relatie met “onderwijsdeelname.” Voor zo’n overeenkomst geldt eveneens een relatie met een zgn leerbedrijf. Daarin blijkt A echter niet geïnteresseerd (terwijl jij “leerbedrijf” wèl opnam in jouw informatiemodel).
In figuur 2 heb ik een overzichtsmodel getekend, althans voor zover ik dat kan reconstrueren. Ook “studieinhoud” en “studieuitstroom” kan ik als “samengestelde elementen” overigens nergens ontdekken (maar, wie weet, zag ik ze over het hoofd).
Of je het een model volgens ERD, UML oid wilt noemen, doet er volgens mij niet toe. Ikzelf zou ERD zeggen (omdat er geen kwestie is van ¾ poging tot ¾ overerving), maar goed.

figuur 2: uittreksel mèt structuur.

 

Zowel “studieinhoud” en “studieuitstroom” zijn in het B-informatiemodel wèl opgenomen als eigenschappen van “opleiding.” Als zodanig vermeldt het A-document ze óók.
Figuur 2 toont, dat het A gaat om een mens. De vraag aan B luidt, populair geformuleerd, om er wat onderwijsrelevante informatie ‘omheen’ te leveren. Het schema bevestigt (mits het B-informatiemodel klopt), dat zo’n uittreksel annex bericht eenduidig, stapsgewijs valt te ‘bereiden.’
In een informatiestelsel dat radicaal on-line opgezet is (en betrouwbaar werkt), zou A aldus een rapportage hebben gespecificeerd waarnaar zijn ‘leden’ dan louter kunnen kijken. Het lijkt daar vooralsnog echter de bedoeling om de berichtinhoud zèlf (eveneens) te registreren.
Hoe dergelijke registratie aan, zeg maar, de kànt van A mogelijk is, onttrekt zich op basis van de beschikbare documentatie aan het zicht. Dat is in de vergelijking met een gerecht, waar het na bereiding door B, verteerd moet (kunnen) worden. Maar voor het onderwijsuittreksel volgens het A-document is stellig rekening gehouden met aldaar geldige structuur. Zoals informatie volgens figuur 2 geordend ‘overkomt,’ moet eenduidig te projecteren vallen op ‘eigen’ informatievoorziening.
Behalve enige nodeloze verwarring door het ontbreken van een simpel plaatje (zoals figuur 2), meen ik ten tweede een misverstand over metapatroon te bespeuren. Wanneer heb je er iets aan?
Figuur 2 bevestigt dat A een ènkel, toegespitst bericht wenst. Die (vergaande) beperking vormt impliciet reeds een context. Daarbinnen is daarom géén sprake meer van reële variëteit van betekenissen. Het is als het ware te laat voor een methode, zoals metapatroon, die zulke variëteit helpt te verkennen enzovoort.
Wie 1. de ene èn de andere informatieverzameling opvat als gegeven en 2. er slechts een direct bericht tussen overweegt, ... moet domweg, voor zover het lukt, dat bericht in kwestie specificeren. Voor èlk bericht opnieuw ... Dat is voor weinig berichten nog overzichtelijk.
Als gevolg van de a priori verbijzondering onder de noemer van een enkel bericht, blijft een stelselmatige opzet natuurlijk buiten bereik.
(Ook) als het voorlopig om oefenmateriaal voor metapatroon gaat, is concentratie op één zo’n bericht zelfs contraproductief. Het lijkt aantrekkelijk om een Praktisch Probleem aan te pakken. Menigeen associeert praktisch echter vaak met kleinschalig, zeg in dit geval ook maar ònstelselmatig. Verkeerd! Je pakt dan een probleem aan waarvoor de methode niet bedoeld is. Dat is alleen maar omslachtig, terwijl je nog altijd niet bewijst waarop de oefening mikt.
Hoe maak je er een stelselmatige, dus relevante oefening van? Daarvoor moet je je voorlopig niets aantrekken van de concrete aanleiding. Die is immers zelfs irrelevant uit het stelselmatige oogpunt van verschillende betekenissen in samenhang.
Op de ‘schaal’ van informatieverkeer die B faciliteert, hoef je je over reële variëteit als vraagstuk geen zorgen meer te maken. Prima casus, dus! Feitelijk heb jij je met je informatiemodel reeds op die schaal georiënteerd. Kijk maar naar je pogingen om betekenissen uit de ene berichtspecificatie in een ruimer kader te plaatsen.
Als je het dan tòch doet, ... doe het dan zo bewust en open mogelijk. Dat gaat ook vlotter. Kortom, is praktisch. Want je moet aannemen, dat een vooropgezette grens vroeg of laat stelselmatig ondeugdelijk blijkt. Vergeet daarom enige grens meteen maar.
Je moet wel hergebruiken, wat je uit eerdere ‘oefeningen’ reeds kent. Dat is meteen een prima toets voor zulke informatiemodellen.
In het B-informatiemodel gaat het bijvoorbeeld met de oranjekleurige blokjes om betekenissen waarin GBA/RNI moet voorzien. Daarvoor ligt, nog zachtjes uitgedrukt, kortsluiting dus voor de hand. Veronderstel voor dàt gedeelte, hoe je GBA/RNI stelselmatig ziet. Ga na, of daaraan wellicht voor B iets ontbreekt, eventueel niet klopt. Zo nee, overnemen, klaar. Zo ja, dan heb je een mooie aanleiding voor verbetering van het voortschrijdend stelselmatige model.
De blauwgekleurde blokjes? NHR, dus.
Je zult ervaren dat nogal wat van de betekenissen waarmee je op de (te) beperkte schaal van je oorspronkelijke informatiemodel worstelde, dankzij het ruimer genomen verband netjes passen. De verruiming houdt dus niet op, maar bevordert zelfs voortgang. Je heft een obstakel op, waar je onmogelijk overheen komt als het blijft liggen.
Op dezelfde manier, tegelijk ideaal èn praktisch, kan je het A-informatiemodel erbij betrekken. Dat model is, zoals je weet, in jullie opdracht reeds redelijk gedetailleerd ‘bewerkt’ met stelselmatig resultaat in Stelselmatige semantiek door Suwinet en vervolgens verwerkt in Oefenschema: basisregistraties enz. Daarmee kan je feitelijk meteen aan het toetsen slaan.
Het is uiteraard nogal wennen, maar voor stelselmatig relevante bijdragen moet je vaak precies het òmgekeerde denken en doen vergeleken met gangbare aanpak. Juist dàt blijkt reuze praktisch. Zo kan je er gerust op zijn, dat het stelselmatige informatiemodel waartoe o.a. A en B inspireren, ook dat ene berichtje helpt faciliteren.
Je verruimt je blik van lòsse toepassing oid naar infrastructuur voor informatieverkeer, die vervolgens talloze toepassingen faciliteert, maar volgens stelselmatige opzet (wat) ànders.
[zie ook aantekening 41.17]

42.56
Wat “toegankelijke teksten” over metapatroon betreft, daarover hebben we het vaker gehad. Welk criterium laat je gelden? Stelselmatige betekenisordening is nu eenmaal kwalitatief anders ... Daarvoor moeten we van alles en nog wat nieuw leren. Aanvankelijk is dat niet eenvoudig “toegankelijk,” maar vergt inspanningen. Het is niet anders voor onze nieuwe opgaven. Als een toegang tot allerlei publicaties heb ik Metapatroon, handboek stelselmatig informatieverkeer opgezet. Maar ook daar zoek je tevergeefs naar een recept. Dat bestaat immers niet.
De opgave waarvoor we staan, betreft in dit stadium vooral ontwerp. Daarom moeten we zorgen nieuwe ontwerpers adequaat opgeleid te krijgen. Ik zou het leuk vinden als je ook mijn pleidooi daarvoor bekijkt, zie Bauhaus in de informatiemaatschappij.

42.57
Ik denk, bij nader inzien, dat de nevenschikking (ipv voorwaardelijk verband) van onderwijsdeelname en -resultaat stelselmatig ook beter klopt. Ik ben geneigd om daarvoor het onderscheid tussen organisatie-als-onderwijsinstelling en organisatie-als-exameninstelling sterker te benadrukken dan in het B-model gebeurd is. Denk voor dat verschil maar aan je rijexamen. Je hebt les gekregen van de één, terwijl de ànder je examineerde.

42.58
Ik herinnerde me zowaar een kritische geschiedschrijving bijgehouden te hebben, dwz met één commentaar in 2006 (Domweg naar de elektronische kloof) en twee commentaren in 2010 (Waarvandaan komt het voordeel met XBRL? en Kijk uit je dop(pen)!). Voordat je zegt dat je mijn teksten niet kunt volgen, kan je wellicht eens kijken of je eigenlijk de boodschap van Ictal via Gein en NTP tot en met SBR wèl begrijpt. Als bij nader inzien het één noch het ànder je duidelijk is, houd je hopelijk aan mijn teksten toch de akelige indruk over dat e.e.a. niet klopt.
A ontmoette ik toen hij voor Ictal werkte. Hij is (dus) later gepromoveerd, zo zou je het kunnen stellen, op een verklaring van zijn eigen mislukking.
[nv]

42.59
Vorig jaar vond ik je initiatief al mooi. En met vooral jullie eigen studenten als publiek pakte de opzet met enkele voordrachten m.i. ook goed uit. Maar dit plan, met dank voor inzage, is natuurlijk voor scholieren veel leuker. Ik zou bijna zeggen ..., zo’n introductieprogramma is juist voor allerlei opdrachtgevers (die immers vaak van toeten noch blazen weten) zeker geen luxe, dwz minstens zo relevant resp. zelfs noodzakelijk. Is dat nog een (alternatief) idee, voor zover je er zèlf niet allang aan dacht? Neem onder jouw eigen leiding óók eens zes ambtenaren van de gemeente Nijmegen mee ... Kan je met zulke deelnemers niet aardig wat bijverdienen als vakgroep? Kom je op die manier als het ware vanzelf aan stageplaatsen voor studenten? Excuus, ik dwaal af ...
In de aankondiging zag ik overigens tot mijn plezier dat jullie inderdaad aandacht schenken aan vraagstukken door-de-schalen-heen. Praktisch zou je daarom wat je voorlegt als “architectuurprobleem” niet allemaal moeten beperken tot een enkel bedrijf (wat kennelijk de hoofdoriëntatie is van/voor de gerekruteerde groepsbegeleiders). Wat dacht je als één van de casussen, bijvoorbeeld, van Nederlandse basisregistraties èn hun samenhang?

42.60
Dergelijke casussen, maar dan natuurlijk als uitgebreide ontwerpopgave, lijken mij trouwens nòg geschikter voor gevorderde studenten. Ik vrees dat je de casus van de basisregistraties tot in lengte van dagen kunt gebruiken.
[zie ook aantekening 42.59]

42.61
Jij kijkt vooral naar potentieel van/voor implementatie, terwijl ik let op aannames voor conceptueel modelleren. Zo zijn we samen behoorlijk compleet.

42.62
[verplaatst]

42.63
In Bauhaus in de informatiemaatschappij verstopte ik met een gericht citaat van Walter Gropius een voorspelling (p. 22) van de verhaspeling van Metapatroon:

Ein […] Faktor, der zur Verwirrung […] beiträgt, ist das Auftauchen von Renegaten[.]

Als mijn commentaar voegde ik eraan toe:

Ik vrees dat Gropius met de aanduiding van afvalligen nog te optimistisch is. Want voordat iemand ergens vanàf kan vallen, moet hij er reeds ‘op’ hebben gestaan. Zo ver zijn de mensen waarop Gropius doelt, echter nooit gekomen.

42.64
Nee, die tekst kende ik niet. Zo blijven ‘ze’ eindeloos hetzelfde rondje draaien. Als méér van hetzelfde kende ik die tekst dus allang. (Want) waarover ook daar helemaal niemand begint, is dat ‘we’ gewoon moeten modelleren.
Iedereen lijkt er onbewust vanuit te gaan dat de gangbare manier van modelleren toepasbaar blijft. Dat klopt dus niet. Dus, gewoon modelleren, ja, maar op/voor stelselschaal moet dat kwalitatief ànders. Nogmaals, daaraan gaat iedereen voortdurend voorbij. Het resultaat is het zoveelste “verslag” met bestuurs- en veranderkundige trivialiteiten. Een hele dag, achttien deelnemers, toe maar.

42.65
Helaas verrast de inhoud me niet. De verhoudingen lijken het patroon van een griekse tragedie te volgen. Met andere woorden, het wordt altijd èrger, wat je ook doet.

42.66
Je hebt uitgebreid tijd en moeite ervoor genomen. Je bevestigt mijn indruk dat zij slechts een gedeeltelijke, soms zelfs gedetailleerde, kopie van Metapatroon maakten en die vervolgens grondig verpestten.
Ik heb het netzoals jij “opgegeven” om allerlei uitwerkingen te volgen. Als de grondslagen niet kloppen, laat staan hun samenhang, is het inderdaad “niet meer de moeite waard” om wat ervan afgeleid is te bestuderen. Want ook dat klopt dan geheid niet.
Het rapport is geschreven in wat ik consultantstaal noem. Daarmee verhult de schrijver gebrek aan inzicht. Tegelijk weet z/hij er juist daardoor een werkzaam verkoopverhaal van te maken, mits de lezer zowel over nòg minder inzicht beschikt als dàt gebrek nòg sterker wenst te verhullen. Zie de roman Lijmen/Het been door Willem Elschot. Daar krijgt een bedrijf oid. de oplage van een nummer met steevast nietszeggende inhoud van het Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen aangesmeerd, gelijmd, dus. Vervang tijdschrift door consortium oid ...

42.67
Ik had meteen beter moeten weten ... In de zgn uniforme indeling in kwestie zit veel structuur verborgen die op stelselschaal èxpliciet moet verschijnen. Zo blijkt dat daar e.e.a. zelfs nogal door elkaar loopt. Door abstrahering resp. variabilisering kan nodeloos onderscheid vervallen. Resultaat: compacter èn flexibeler.
Dus, opnieuw, als je deugdelijk wilt oplossen wat aanvankelijk een apart vraagstuk lijkt, kan je beter maar meteen verder kijken dan je neus lang is. Als het goed is, levert stelselmatige explicitering met de ene of andere specifieke aanleiding, die doet er dus al gauw niet meer toe, màg nooit exclusief tellen, uiteraard in één moeite door ¾ een aanzet voor ¾ het ruimere informatiemodel dat je wilt verkennen. Wèl moet het stelselmatige model o.a. die aanleiding dekken.

42.68
De parallel die jij trekt met jouw werk is niet toevallig. Zo kunnen we onze directe ervaringen delen. Je kunt het volgens mij zien als een griekse tragedie met drie personages. Jij bent de serieuze professional. Wat gebeurt er als jij de beunhaas probeert te ontmaskeren? Dat ziet jullie beider baas, opdrachtgever, noem maar op, juist als bedreiging. Daarvan maakt de beunhaas (opnieuw) gebruik van om zijn relatie met de opdrachtgever te verstevigen, terwijl jij jouw relatie ermee navenant verder verliest. Waar het je om gaat, te weten beter resultaat voor de opdrachtgever èn overige deelnemers aan maatschappelijk verkeer, raakt eveneens verder buiten bereik. Dat heet noodlot.

42.69
Mooi dat je aantekening 41.83 aanhaalt. Overigens is, gelet op Metapatroons grondslagen, de tweevoudigheid van de relatie principieel. De richting vind ik echter vooral conventioneel, althans in conceptueel opzicht. En als je goed kijkt naar informatiemodellen die ik opstelde, zie je dat ik met de richting van/voor relaties vaak niet consequent ben. Beschouw dat maar als een testpuzzel.
Wat zij nu als grond aannemen, is op z’n minst verwarrend. Dat vind ik óók. Maar ja, dat komt ervan, als je weigert om de semiotische enneade te bestuderen. Daarin herken je dat grond à la Peirce zelfs aanleiding was om voor semiosis nòg wezenlijker drie dimensies (ipv elementen) te vestigen; zie hoofdstuk 2 in Semiosis & Sign Exchange. Ofwel, grond is niet iets ànders dan context, maar ... context is de verschijningsvorm van grond langs de tekendimensie!!
Ik deel je schatting van “druk op verkoopbaarheid en aansluiting op de oude-en-vertrouwde wereld.” Goed bedoeld, wie weet, maar zo raakt de kans op noodzakelijke verandering annex vernieuwing juist verijdeld. Of, zoals jij stelt, “terug naar af.” Ik voeg eraan toe, dat je vanwege de mislukking dan opnieuw moet beginnen met minder, meestal véél minder mogelijkheden zoals vertrouwen ... Gauw stopt de opdrachtgever er dan maar helemaal mee. Zie mijn eerdere duiding als tragedie.

42.70
De flauwekul onder de noemer van “verzoening” bevestigt eens te meer dat de opsteller(s) eveneens geen ontwerper is (zijn). Blijkbaar geldt de impliciete aanname dat bij elk zgn probleem slechts een toegespitste oplossing hoort. Dat is inderdaad allesbehalve stelselmatig.

42.71
Met verwijzing naar griekse tragedie wil ik tot uitdrukking brengen hoezeer ik worstel met/in deze situatie.
Ik weet niet goed, wat een zinvolle, opbouwende reactie is.
Staat er iets nieuws in? Nee, integendeel.
Is het precies hetzelfde als Metapatroon? Nee. Weliswaar blijken tot en met allerkleinste details letterlijk overgenomen, maar àndere elementen weer niet.
Vormen de afwijkingen dan tenminste een methodische verbetering? Nee. De grondslagen zijn inconsistent gemaakt. De rest is navenant fout.
Dat komt stellig door hinken op twee gedachten. De opsteller(s) wil(len) tegelijk vasthouden aan zgn objectgerichtheid, vermoedelijk door de wens voor continuïteit. Op die manier blijft er feitelijk één gedachte over. Die is dus niet nieuw, maar oud. Daar heeft voor continuïteit niemand iets aan, want het klopt dus niet voor de nieuwe, stelselmatige opgaven.
Is het resultaat wellicht toch praktisch bruikbaar? Metapatroon is vooralsnog moeilijk, vooral omdat het nieuw is. Maar het klopt, dwz is axiomatisch consistent. Wat zij voorstellen blijft echter onbegrijpelijk vanwege tegenstrijdige resp. ontbrekende grondslagen.
Dat valt niet te repareren. De gestructureerde verzameling grondslagen moet compleet worden vervangen. Wie mikt op stelselmatige informatiemodellering beveel ik daarvoor Metapatroon aan. En noem het dan ook gewoon zo.
Hoe verder? Ik heb even geen idee.

42.72
Gaat er wellicht het minste fout als ze doormodderen? Dan lukt er dus niets. De kans is dan groot dat niemand, althans daar, verder iets van Metapatroon wil weten. Maar wie weet ontstaat daardoor juist óók een kans om van een mislukking alsnog een succes te maken, maar dan met het èchte Metapatroon.

42.73
Ik betwijfel of hij door mijn suggestie een insteek kiest waardoor jij wèl “enthousiast” raakt, maar laten we vooral een poging wagen.

 

 

Februari - april 2011, webeditie 2011 © Pieter Wisse