Axiomatische informatiekunde

Pieter Wisse

Inleiding

Even opletten, Jaap van Rees schreef Korte inleiding in het informatiekundig denken. Zijn kracht vind ik signalering en agendering. Dus nogmaals, opletten! Van Rees doet een herhaalde oproep voor informatiekunde als “zelfstandig vakgebied.” Zoals hij toelicht op zijn website (zie daar Infomeel), kreeg hij zijn oproep echter niet geplaatst in een traditioneel tijdschrift. Dat vind ik dan weer een èxtra aanbeveling er serieus nota van te nemen.
Hier verstevig ik allereerst de fundering voor zo’n oproep. Daarna interpreteer ik passages uit Van Rees’ artikel duidelijker dankzij dat fundament.

 

 

Strakkere positionering van disciplines

Opbouw van fundering begint met erkenning dat informatie talloze betekenissen heeft. Afhankelijk van een bepáálde betekenis, is er sprake van een dienovereenkomstige discipline ofwel vakgebied.
De aanzet van een, tja, metatheorie staat geschetst in Multiple axiomatization in information management (2002). Het komt erop neer dat er grofweg drie sóórten oorzaken (met bijbehorende gevolgen) — geacht worden te — bestaan. Dat zijn massa, prikkel en teken. Daarmee komen drie sóórten disciplines overeen, te weten natuurkundige, cybernetische en motivationele. Voor èlke sóórt geldt een karakteristiek axiomatisch stelsel ofwel paradigma. Daartussen bestaat een, zeg maar, oplopend verband. Want een prikkel heeft altijd een massa-aspect, zoals een teken altijd een prikkelaspect kent. Dat verband staat schematisch afgebeeld in Information metatheory (2003, figuur 3).
Dankzij een samenhangende indeling kunnen concrete(re) disciplines redelijk consistent aan een categorie worden toegewezen. Zo is digitale basistechnologie ‘gewoon’ een natuurkundige discipline. Programmering, maar ook wat tegenwoordig voor digitale technologie met (enterprise) architectuur aangeduid wordt, is allemaal cybernetisch van aard. Dat heet ook wel informatica. Zoals Van Rees informatiekunde opvat, is géén cybernetische, maar volgens het voorgestelde schema een motivationele discipline. Overeenkomstig de indeling volgens oorzaaksóórten verschillen informatica en informatiekunde dus ònmiskenbaar kwalitatief van elkaar.

 

 

Expliciet axiomatisch stelsel voor informatiekunde

Voor opbouwend, vèrreikend begrip van wat Van Rees onder informatiekunde verstaat, is (dus) het metatheoretische paradigma voor de motivationele categorie van disciplines onontbeerlijk. Wat ik daarvoor als axiomatisch stelsel annex paradigma ontwierp, is de semiotische enneade. Het betreft een negental elementen in ònlosmakelijke samenhang. De eerste versie verscheen in Semiosis & Sign Exchange: design for a subjective situationism (2002, figuur 4.5.2). Dia-enneadic framework for information concepts (2003, figuur 1) bevat de enneade met verbeterde aanduidingen voor enkele elementen. Als dialogisch metamodel voor motivationele communicatie staan daar twee enneades, dia-enneadisch dus, in samenhang als het ware … òntkoppeld (figuur 4). Anders is er geen ruimte voor subjectiviteit.
Het dia-enneadisch schema biedt met zijn, ook nogeens dynamisch ‘geschakelde,’ tweemaal-negen-is-achttien elementen inderdaad ruime variëteit. Dat is aanvankelijk ingewikkeld, zeg ook maar een investering. Dankzij zo’n rijk fundament blijft verdere opbouw echter verhoudingsgewijs eenvoudig, overzichtelijk enzovoort. Kortom, die investering loont.

 

 

Stellingen

Ook een welwillende lezer kan door de presentatie van Van Rees wat onzeker raken. Hij behandelt “een aantal uitgangspunten over de wijze waarop mensen omgaan met kennis en informatie.” Als uitgangspunten moeten ze, terecht, een zware lading kunnen dragen. Dat roept gauw vragen op zoals “Waarom eigenlijk juist déze uitgangspunten?”, “Klopt hun samenhang wel?” en “Zijn ze volledig genoeg?” Dergelijke vragen betreffen wat fundamenteler, dus per saldo duidelijker en productiever, opgevat kan zijn als het axiomatisch stèlsel in kwestie.
Maar wanneer het dia-enneadisch schema geldt als het relevante axiomatisch stelsel voor informatie, welke status verdienen de tien “uitgangspunten” die Van Rees oppert?
Netjes in disciplinaire lijn zijn het evenzovele stellingen. Als zodanig ligt het voor de hand, dat ze ‘slechts’ een greep vormen uit alle mogelijke stellingen die afleidbaar zijn uit het axiomatisch stelsel annex paradigma. Dat is uiteraard niet zomaar een greep. Met zijn selectie maakt Van Rees … een bepaald punt, prima.
Herpositionering als stellingen helpt tevens om het karakter van een axiomatisch stelsel nader te verklaren. Het betreft niet zomaar een verzameling uitgangspunten, dus zònder beheersing van uitkomsten (lees ook: aankomstpunten). Daarentegen is er pas een axiomatisch stelsel aan de orde, zolang de stellingen (lees dus ook: uitkomsten of aankomstpunten) volgens passende logica volgen uit die uitgangspunten. Valt dat bewijs onmogelijk te leveren, dan blijkt het axiomatisch stelsel gebrekkig. Nota bene, als zodanig is elk axiomatisch stelsel tegelijk samenvatting van gevolgtrekkingen. De reële ruimte voor zulke uitkomsten bepaalt nodige en voldoende passende variëteit van het fundament, ofwel axiomatisch stelsel/paradigma.

 

 

Korte inleiding in stelselmatig denken

De tien uitgangspunten zoals Van Rees ze presenteert verkrijgen dus indirect samenhang, indien ze allemaal als geldige stellingen vòlgen uit het dia-enneadisch schema als axiomatisch stelsel. Ik loop ze allemaal kort na:

1. De enneade, respectievelijk dia-enneade geeft uitdrukking aan subjectief situationisme. Daaruit volgt inderdaad dat “objectieve waarnemingen en beschrijvingen van de werkelijkheid niet bestaan.”

2. De dynamiek van semiosis — waarvan de enneade noodgedwongen slechts een statische afbeelding biedt — wèrkt door interdependentie. Zie verder Ontology for interdependency: steps to an ecology of information management (2007). Nee, “het heeft geen zin om een deel van de informatievoorziening te beschouwen.” Erg mooi legt Van Rees nadruk op het informatorische begin-, respectievelijk eindpunt. Maar omdat die punten in absolute zin ònkenbaar zijn, is allereerst voor eenduidige informatiemodellering een relativistische methode nodig, die ook nogeens veranderlijke structuur beheersbaar houdt. Die methode is volgens mij metapatroon (2004; zie ook Metapattern: context and time in information models, Addison-Wesley, 2001) dankzij consistente verbijzondering(smogelijkheid) volgens context èn tijd.

3. De enneade toont hoe ondermeer subject en object ònlosmakelijk met elkaar samenhangen. Ook weer in absolute zin bestaat het ene noch het andere. Zo bedoelt Van Rees zijn uitgangspunt, hier dus stelling, “de werkelijkheid bestaat niet.”

4. Zoals Van Rees “objecten bestaan niet” toelicht, haalt hij er terecht ook taal bij. Dat volgt eveneens uit de enneade, die immers ontleend is aan de semiotische triade van Charles S. Peirce (1839-1914). De zet tot enneade is tevens geïnspireerd door Arthur Schopenhauer (1788-1860) die “de wereld als wil en voorstelling” opvatte. Diens wilsbegrip leidde tot motief als één van de elementen in de enneade. Waar Van Rees nogal anekdotisch schrijft “Welke woorden we in een concrete situatie kiezen is afhankelijk van het doel,” staat de enneade een negenledige verklaring toe. Zoals die passage “doel” vermeldt, is immers (subjectief) motief bedoeld.

5. Hoe Van Rees het menselijk “beeldvormingsproces” schetst, lijkt sterk op Peirce’s begrip van semiosis als tekenactiviteit (zie uitgebreide verwijzingen naar Peirce’s relevante werk, overigens ook naar dat van Schopenhauer, in mijn publicaties). Omdat de cognitieve brei, zoals Peirce het formuleert, van mens tot (digitale) machine sterk verschilt, gaat ook Van Rees’ stelling op dat “mensen zich niet laten programmeren zoals computers.” Dat is ook de reden waarom (computer)programmering hierboven ingedeeld staat als cybernetische discipline, niet als motivationele.

6. De stelling “informatiedragers bestaan niet” is conform de enneade een directe variant op “de werkelijkheid bestaat niet” en “objecten bestaan niet.”

7. Uit subjectief situationisme volgt (ook) onmiddellijk dat “absolute kwaliteit van gegevens en systemen niet bestaat.”

8. Tijdens semiosis verwerkt de cognitieve brei tekens doorgaans onbewust tot interpretatie. Die brei is een dynamische resultante. Zonder relevante ervaring is dito interpretatie dus illusoir. Voor het ontwerpen van informatievoorziening is bepaalde relevante ervaring, waaronder dus kennis, nodig. Omdat zij die nu eenmaal missen, “kunnen opdrachtgevers niet specificeren wat zij willen.”

9. Enneadische semiosis verklaart (dus) eveneens dat “mensen veel meer informatie verwerken dan zij zelf bewust zijn.”

10. ”Informatieproblemen bestaan niet” is, althans zoals Van Rees die stelling toelicht, een variant op “informatiedragers bestaan niet.” Het gaat erom dat ondermeer teken en object ònlosmakelijk met elkaar samenhangen. Triadisch gezien is de bètekenis van een teken de interpretatie van een object. De enneade verfijnt die opvatting (sterk) en levert een axiomatisch stelsel dat operationaliseerbaar is voor reële variëteit.

Deze korte analyse van het tiental informatiekundige “uitgangspunten” als zijnde stellingen die allemaal keurig volgen uit de (dia-)enneade, bevestigt stellig dat een oneindig aantal passende stellingen denkbaar is. Daardoor verkrijgt een discipline/vakgebied dus geen aansprekende kern. Daarvoor is nu precies een axiomatisch stelsel nodig.

 

 

Meer variaties op het axiomatische thema

Na tien “uitgangspunten van het informatiekundige denken” behandelt Van Rees drie “paradigma’s van de informatiekunde.” Om te beginnen wijs ik erop dat mijn begrip van paradigma, een axiomatisch stelsel dus, àfwijkt van wat Van Rees ermee wil aangeven. Ik beschouw zijn paradigma’s hier netzogoed als stellingen:

11. Van Rees benadrukt “de organisatie” als maat waarop zijn “syntheseparadigma” betrekking heeft. Het dia-enneadisch schema suggereert een flexibeler maat. Een element van de enneade is gedrag. De communicatie ofwel het informatieverkeer dient gedragscoördinatie. Wie een teken voortbrengt als verzoek tot inschikkelijkheid (zie Semiosis & Sign Exchange, vooral hoofdstukken 7 en 8), bekommert zich daarvoor om, zoals Van Rees het schrijft, “waarom de mensen in die organisatie doen wat ze doen.” De strekking is algemener geldig met weglating van “in die organisatie.” De gedragscoördinatie betreft steeds de betrokken deelnemers aan informatieverkeer.

12. Onder de noemer van “afbeeldingsparadigma” stelt Van Rees dat een informatiekundige verder ‘kijkt’ dan wat ik rangschikte onder cybernetische oriëntatie. “Een informatiekundige kijkt naar de gehele informatievoorziening, van ontstaan van het beelden in hoofden van mensen tot het punt waarop beelden, meestal in hoofden van andere mensen, worden omgezet in handelingen in de werkelijkheid.” Vervang handeling door gedrag, voilá, het dia-enneadisch schema. Ja, Van Rees merkt terecht op dat “het afbeeldingsparadigma zich niets aantrekt van organisatiegrenzen.” Dat geldt au fond natuurlijk ook voor wat hij als “syntheseparadigma” voorstelt. Een organisatie is ook maar weer een verondersteld object … dat in absolute zin dus niet bestaat (zie hierboven stelling 4).
Van Rees’ opvatting over “informatieruimte” die bij het “afbeeldingsparadigma” ter sprake komt, deel ik overigens niet. Op de relevante schaal is niet langer een apàrte “informatieruimte” karakteristiek, okay, met allerlei verbindingen met àndere van die ruimtes. Dat moet maatschappelijk informatieverkeer zijn.

13. Dat er een categorie disciplines is waarvoor de aanduiding motivationeel toepasselijk is, komt nota bene door erkenning van teken als oorzaaksóórt sui generis. Daarom kent de enneade een èxpliciete tekendimensie voor drie van zijn negen elementen. Het teken zoals voortgebracht, respectievelijk waargenomen is vervolgens gedacht als medium voor gedragscoördinatie. Kortom, het dia-enneadisch axiomatisch stelsel constitueert wat Van Rees als het “taalparadigma” opvoert. Want inderdaad, “beschouw het taalmodel, het begrippenkader en de definities van woorden in de eerste plaats als instrument voor mensen om over de werkelijkheid te denken en met elkaar te communiceren.” De enneade als dynamisch referentiekader biedt bovendien een formalisme voor tekenvariëteit. Dat is onmisbaar zodra iemand in het cybernetische vlak, als informaticus dus, aan de slag moet voor ontwikkeling van digitaal instrumentarium.
Het lijkt er trouwens op dat, zoals hij dat met “organisatie” doet, zijn nadruk op “cultuur” in ènkelvoud Van Rees wat in de weg zit om noodzakelijke schaalverruiming te overwegen. Inmiddels heeft digitale technologie een intercultureel verbindingsbereik. Dat vergt kwalitatief aangepaste beheersing van wézenlijke tekenvariëteit. Dat lukt met verbijzondering volgens expliciete context (metapatroon). Andere aspecten van informatieverkeer pakken eveneens kwalitatief ànders uit. Daarom pleit ik voor civiele informatiekunde (zie ondermeer Civil information management, a short introduction, 2007).

 

 

Eindterm

Voor “de lakmoesproef” die Van Rees suggereert om “echte informatiekundigen en pseudo’s van elkaar te onderscheiden,” heb ik een alternatief dat inmiddels voor de hand ligt. Het scherpste criterium is volgens mij of iemand volgens het dia-enneadisch schema werkt aan voorzieningen voor informatieverkeer.

 

 

april 2008, webeditie 2008 © Pieter Wisse