Pieter Wisse
Wie zelfs maar een beetje volgt wat er in Nederland allemaal gebeurt onder
de noemer van de elektronische overheid, kan zich onmogelijk aan de indruk
onttrekken dat basisregistraties daarvoor blijkbaar reuze belangrijk zijn.
Soepel verloopt hun ontwikkeling echter allerminst. Er ontbreekt zicht op
succesvolle implementatie en vervolgens gecoördineerd operationeel gebruik van zgn
bouwstenen, basisvoorzieningen, of hoe hun fundamenteel geplande betekenis ook
maar benadrukt staat.
Hier onderneem ik een poging tot dieper gravende beschouwing. Is de gangbare positionering
van basisregistraties eigenlijk wel passend voor de opgave met de elektronische
overheid? Sterker nog, klopt überhaupt die opgave wel redelijk? Zit daar, verhuld
door retoriek, niet een oorzaak van ernstige inconsistentie? Zo ja, dan passen bedoelde
bouwstenen natuurlijk niet.
Toegegeven, het kost stellig enige inspanning om de redenering te (willen)
volgen. Maar dat mag natuurlijk niet verbazen, want het betreft nu eenmaal een
ingewikkeld vraagstuk. Met de uitkomst zouden (verander)programma’s, -projecten
enzovoort praktischer kunnen bijdragen aan wat karakteristiek een stèlsel voor
informatieverkeer is. Dat onlosmakelijke verkeerskarakter verklaart de —
noodzaak (!) van de — stelselmatige insteek volgens interoperabiliteit.
In de Nederlandse taal is semantiek een leenwoord. Het is, precies, òntleend
aan het Latijn via het Frans. Er bestaat een Nederlands(er) woord met dezelfde
betekenis. Dat is … betekenisleer.
Een ander leenwoord is interoperabiliteit. Wat betekent dàt? Blijkbaar bestaan
twee of meer operatoren weliswaar gescheiden van elkaar, maar zijn hun
respectievelijke resultaten gebaat bij onderlinge afstemming. Kortom, de
oorspronkelijk gedachte scheiding is letterlijk … betrekkelijk.
In dit … verband is operator synoniem met actor. Interoperabiliteit gaat daarom
met een ander woord over interactie.
Door karakteristieke betrekkelijkheid vallen de resultaten pèr operator
onmogelijk categorisch te onderscheiden van wat operatoren dáárdoor tegelijk
gezamenlijk bereiken. Daarom kan interoperabiliteit reële betekenis dragen over
een breed spectrum.
Dat spectrum (ver)loopt van optimalisering van louter afzonderlijke prestaties
als het ene uiterste naar het andere uiterste waar operatoren slechts slaafse
bijdragen (moeten) leveren aan zoiets als het collectief.
Verzin aub zelf voorbeelden. Een mierenkolonie? Beoefenaars van een individuele
sport als lid van een club? Voetbalelftal? Fiets? Verkeersstelsel?
Voor operatoren als elementen in een systeem van interoperabiliteit komt
inderdaad van alles en nog wat in aanmerking, van strikt mechanisch werkende
middelen tot en met samenlevende mensen. Wat concreet telt als relevante
operatoren is daarom steeds pràktisch bepaald door een idee van kans met hun
(nadere) afstemming en/of probleemervaring van mankerende afstemming.
De uitdrukking ‘een systeem van interoperabiliteit’ is een pleonasme.
Systeem- of stelselbenadering is zelfs per definitie georiënteerd op
interoperabiliteit, vice versa. Voor een systeem is immers wezenlijk de
onderlinge samenhang van (zijn) samenstellende elementen.
Voor de Nederlandse (overheids)informatievoorziening zijn enkele
informatieverzamelingen aangewezen als zgn basisregistraties.
Slechts het woord basisregistratie verduidelijkt niet of over objecten basale,
zeg ook maar hun voornaamste identificerende eigenschappen geregistreerd staan,
en/of er basaal aan is dat voor zover bekend àlle relevante objecten zijn
opgenomen. Dit is een voorname bron van verwarring. Door valse aannames, zelfs
vaak impliciet gebleven, past wat ergens apart ontwikkeld wordt nooit
stelselmatig.
Opgevat als exemplaren kennen de relevante maatschappelijke objecten (tevens)
onderlinge relaties. Daarover moet (dus óók) informatie geregistreerd zijn.
Indien het een relatie betreft tussen objecten waarover als het ware
elementaire (basale?) informatie in verschillende basisregistraties is
opgenomen, is onherroepelijk interregistratieve afstemming noodzakelijk.
Voorbeelden van zulke concrete interoperabiliteitsbehoeften zijn:
— een persoon à la Gemeentelijke BasisAdministratie
Persoonsgegevens (GBA) die woonachtig is in een verblijfsobject à la BasisRegistratie
Gebouwen (BGR) op een adres (nummeraanduiding) à la BasisRegistratie Adressen
(BRA)
— een persoon à la Nieuw HandelsRegister (NHR) die gevestigd is in een
verblijfsobject à la BGR op een locatie (nummeraanduiding) à la BRA
— een persoon à la GBA die geldt als natuurlijk persoon à la NHR
— een verblijfsobject à la BGR met een hoofd- of nevenadres (nummeraanduiding)
à la BRA
Welke maatregelen zijn (extra) nodig om basisregistraties tòch
interoperabel, op elkaar afgestemd dus, te krijgen en houden?
De aard van dergelijke afstemming is in eerste aanleg semantisch. Zo wijkt
(thans) de betekenis van persoon voor GBA àf van die voor NHR. Maar zelfs bij
strikt gelijke betekenissen is er sprake van diverse operatoren en bijgevolg
van noodzakelijke interoperabiliteit.
Met het accent op betekenissen staat dit vraagstuk bekend als, uitgedrukt met
leenwoorden, semantische interoperabiliteit. En hier toegespitst gaat het dus
om semantische interoperabiliteit van de basisregistraties.
Extrapolatie van gangbare automatiseringspraktijk zoekt oplossing in absolute
betekenisstandaardisatie. Op de schaal van het maatschappelijk verkeer dat o.a.
de (beoogde) basisregistraties moeten faciliteren bestaan echter reële
betekenisverschillen. De traditionele methode voor kleinschalige semantiek
(volgens valse aanname van betekenisgelijkheid) werkt daarvoor zelfs averechts.
Een passende methode voor betekenissenvariëteit helpt echter praktisch weinig
tot niets, zolang voor basisregistratie geen stelselmatige betekenis wordt
gevolgd. Aan het aanwijzen van zo’n betekenis geeft deze notitie daarom
voorrang.
Huidige wet- en regelgeving kunnen overigens een obstakel vormen voor optimale
samenhang. Dat gemis kunnen (basis)registraties nooit compenseren. Vroeg of
laat moeten vooral wet- en regelgeving aangepast zijn op stelselmatige
verhoudingen. Als leidraad daarvoor mag een netzo stelselmatig consistent model
van samenhangende basisregistraties inderdaad niet ontbreken.
Het is zelfs normaal dat ook van basisregister diverse betekenissen in
omloop zijn. Wat zich echter wreekt, is onvoldoende besef van die reële
variëteit. Daardoor houdt nodeloze verwarring aan. Die komt tot uitdrukking in
zgn pseudoproblemen en verhindert voortgang met ontwikkeling van semantische
interoperabiliteit.
De etikettering volgens één of meer maatschappelijke objecten ten spijt
betekent basisregistratie primair feitelijk iets openbaar-bestuurlijks. Dat is
een logisch gevolg van ontwerp(beslissing) door bestuurders. Hoe zit dat?
Dat werkt volgens taken & verantwoordelijkheden. Stel dat het idee opkomt
dat een basisregistratie voor fitnessapparatuur weleens toegevoegde (informatie)waarde
kan bieden. De redenering gaat bliksemsnel zó verder. Welke bestuurder is
primair verantwoordelijk voor fitness? Dat is de minister van Welzijn. Prima,
luidt de aanwijzing in dezelfde moeite door, dan moet z/hij dùs ook die
basisregistratie maar regelen.
Maar waarom was het eigenlijk een aardig idee om er ooit als een basisregister
over te beginnen?
Zo’n voorziening kan per saldo voordeel bieden voor gevarieerd
informatiegebruik door, algemeen aangeduid, actoren/operatoren die verspreid
over de samenleving zijn. Bijvoorbeeld, eenmalig opgeslagen informatie wordt
intensiever hergebruikt, want de groep gebruikers is sterk uitgebreid. Voor
elke apàrte gebruiker wijzigt de last van informatiebeheer. Die last moet
(sterk) verminderen, als het goed is, vooral dankzij het zgn stelselmatig
kwaliteitssysteem (zie ook verderop). Zo hoeft een aparte gebruiker zich niet
langer strikt individueel af te vragen of zijn eigen informatie (nog) correct
is; basisregistratie houdt registratiecollectief in.
Dit laatste punt verklaart overigens veel weerstand. Hoe onzinnig de opvatting
redelijkerwijs ook is, zo’n aparte gebruiker is gewend (geraakt) om informatie
in zijn beheer ook als zijn eigendom te zien. In die traditionele optiek
verliest hij dus iets, nota bene, wezenlijks door interoperabiliteit.
Hetzelfde bezitsargument geldt, maar dan precies omgekeerd, voor wie op
bestuurlijke grondslag aangewezen is als registerhouder. Zijn oriëntatie als
gebruiker blijft doorgaans dominant. Tekenend voor die houding is dat àndere
gebruikers van een basisregistratie afnemers heten. Zij worden (dus)
verondersteld geen actieve invloed te hebben (zoals het woord klant tenminste
nog een beetje suggereert). De informatie is immers niet vàn hen, zo luidt de
impliciete aanname, maar vàn de registerhouder.
De verhouding tussen enerzijds de als registerhouder vermomde gebruiker,
anderzijds zgn afnemers verklaart veel van de stagnerende ontwikkeling van en
rondom basisregisters. Het patroon is algemeen. Een gebruiker heeft bemoeienis
met een bepaald maatschappelijk objectexemplaar, zeg eens dat het gaat om een
paar (loop)stelten waarmee iemand aan haar conditie werkt. Nee, meent de houder
van de basisregistratie voor fitnessappatuur, kom nou, die stelten neem ik er
niet in op. Maar die weigering zou weleens kunnen voortkomen uit het belang dat
hij er niet in herkent voor eigen gebruik. Waarom zou de registerhouder wèl
extra kosten maken zonder daar zelf iets voor terug te zien?
Dit is typisch zo’n pseudoprobleem. Het is veroorzaakt door de samenloop van
wat inderdaad vaak de voornaamste gebruiker van bepaalde objectinformatie is
met registerhouder annex … budgethouder.
Langs één en dezelfde hiërarchische (gezags)lijn valt zo’n probleem meestal nog
wel te omzeilen. Voor een netwerk van actoren blijkt het dus een belemmering.
Met evenwichtiger, niet eens een leenwoord maar puur Engels, governance
verdwijnt dat hele probleem, het verdampt als het ware.
De bestuurder met beleidsverantwoordelijkheid voor een bepaald, algemeen
gesteld, maatschappelijk object zou praktisch gezien wellicht zelfs de
àllerlaatste moeten zijn die in aanmerking komt als register-/budgethouder.
Stelregel, kortom: Als registerhouder mag géén informatiegebruiker aangesteld
zijn. Want als dat gebeurt, heeft onvermijdelijke belangenverstrengeling
stelselmatig nadelig effect. Gùnstig effect heeft zulke samenloop in elk geval
nooit. Dat werkt uiteindelijk, nota bene, ook nadelig voor de gebruikende
registerhouder; dat komt door feitelijke samenhang. Zie Pentas
politica voor verdere argumenten vóór formele positionering van apàrte
registermacht.
Maar een onafhankelijke registerhouder kan toch onmogelijk èlke behoefte
honoreren aan opname van elementaire informatie over een maatschappelijk
object? Dat wordt toch veel te duur?
Allemaal onzin. Pas ècht duur is dóórmodderen. Gebrekkige semantische
interoperabiliteit vergt altijd extra werk enzovoort.
Ja, hoewel de opzet met een registerhouder die onafhankelijk opereert van
gebruikers per saldo zelfs (veel) minder duur uitpakt, moet daarvoor o.a.
financiering wijzigen. Behalve over eigen informatie bestaan vooral ook over
eigen geld veel valse voorstellingen.
Zulke aanpassingen zijn zeker niet gemakkelijk. Het resultaat ervan vormt
echter een onmisbare voorwaarde voor productieve semantische interoperabiliteit
(om te beginnen) van de basisregisters. Zolang die voorwaarde niet geldt,
blijft het pseudoprobleem overheersen met alle stagnatie, risico van dien.
Pas met waarborg voor erkende gebruikers dat zij hun erkende
informatiebehoeften adequaat vervuld krijgen, is een informatieverzameling
daadwerkelijk … de basisregistratie in de (netwerk)maatschappelijke betekenis
die tegenwoordig eigenlijk volkomen normaal is.
Zolang erkende gebruikers die garantie niet hebben, is de term basisregistratie
alleen maar verwarrend. Natuurlijk is GBA een informatieverzameling, zelfs een
hele belangrijke. Terecht is GBA bestempeld als “spil voor toekomstige
identiteitsinfrastructuur.” Maar GBA is in die zin (nog) géén
basisadministratie. Hetzelfde geldt voor BRA, BGR, NHR enzovoort.
Dit leidt tot een beknopt advies wat er allereerst moet gebeuren voor
semantische interoperabiliteit van de basisregistraties. Het luidt: regel met
voorrang dat ze bestuurlijk àls basisregistraties opgesteld staan, dwz
toegewezen aan onafhankelijke registerhouders met zodanige (her)financiering
enz. enz. dat erkende gebruikers er voor hun erkende informatiebehoeften
dekkend terecht kunnen.
Zodra dekking van een basisregistratie gecompromitteerd raakt, is de
getroffen gebruiker uit hoofde van zijn taken & verantwoordelijkheden zelfs
verplicht om (wederom) aparte voorzieningen te regelen voor ontbrekende
informatie. De glijdende schaal vangt onmiddellijk aan met het allereerste
relevante (maatschappelijke) object dat de basisregistratie voor een gebruiker
mist.
Over semantiek gesproken, gangbaar woordgebruik bevordert verbetering zeker
niet. De associatie van een afnemer met mindere rechten kwam reeds ter sprake.
Hetzelfde manco heeft de nadruk op wat terugmeldplicht heet. Nota bene zelfs de
enige mogelijkheid voor kwaliteitstoets bestaat door feitelijk gebruik. Het
belàng bij kwaliteit rust daarom wezenlijk bij de gebruikers en dankzij
stelselmatig hergebruik vormen alle gebruikers sámen het navenant stelselmatige
kwaliteitssysteem. De registerhouder faciliteert slechts. Dat is trouwens óók
belangrijk, maar ànders.
Zowat het voornaamste kwaliteitsaspect van een basisregistratie is natuurlijk
dat objecten die voor gebruikers relevant zijn er überhaupt in verschijnen.
Daarvoor moeten erkende gebruikers primair aanmeldrècht kennen. Dus, indien
zo’n gebruiker meent dat een specifiek object (dat past bij het type waarvoor
de basisregistratie ingericht is) erbij hoort, … is dat gewoon zo, punt. Dat
rècht mag de faciliterende registerhouder nooit bestrijden.
Zodra een object in de basisregistratie geregistreerd staat, is het
onderhevig aan stelselmatige kwaliteitsbeheersing. Dat lukt praktisch beter,
naarmate de (faciliterende) registerhouder géén verantwoordelijkheid draagt
voor inhoudelijke kwaliteit van informatie (uiteraard wèl voor adequaat beheer
van de in-form-atie, dus de vorm als zgn informatiedráger).
Kwaliteit is de resultante van de verantwoordelijkheden van alle daadwerkelijke
(erkende) gebruikers voor hun handelingen (volgens erkende doelbinding) met de
informatie in kwestie. Daar hoort steeds een eigen inhoudelijke kwaliteitstoets
bij, die kan variëren van pro- tot reactief, of een mengvorm. (En dat vergt,
afhankelijk van het handelingsdoel, zonodig inzicht in het verloop van
informatie, dwz de eventuele variëteit langs de tijddimensie).
Het voert hier te ver om eigendom van informatie principieel te behandelen.
Maar als regel is juist de registerhouder géén eigenaar van de informatie die
hij beheert.
Summier gesteld, stelselmatig antwoord op de eigendomsvraag begint bij de zgn
(rechts)persoon. Als persoon is hij nota bene ònvervreemdbaar eigenaar van …
zichzelf. Daarom is de persoon netzo ònvervreemdbaar eigenaar van zijn
identificerende persoonsinformatie.
Vervolgens geldt dat de persoon relaties kent met andere maatschappelijke
objecten. Hij kan als het ware doorgaan voor de eigenaar van karakteristieke
aspecten/onderdelen van die relaties. In zoverre is de persoon ook weer
eigenaar van corresponderende informatie, zeg ook maar van zijn verdere
persoonsinformatie.
Formele erkenning van doelbinding laat zulk persoonlijk informatie-eigendom
onverlet, maar biedt de grondslag ervoor dat een dito erkende gebruiker voor
specifieke handeling(en) kan beschikken over specifieke persoonsinformatie (dus
inclusief informatie over objectenrelaties).
Over persoonsinformatie-is-persoonseigendom, zie verder iDNA
Manifest: beginselen van de open informatierechtsstaat.
Dat aanmeldrecht, komt het feitelijk (toch) niet neer op aanmeldplìcht? Het
lijkt praktischer om allereerst te verkennen welke voorwaarden zoal moeten
gelden voor zo’n plicht.
Het moet als misvatting aangemerkt worden, dat iedere erkende gebruiker zonder
meer kan beschikken over informatie over àlle objecten die in een
basisregistratie verschijnen. Doelbinding betreft dus niet uitsluitend over
welke eigenschappen van een object een gebruiker geïnformeerd raakt dankzij die
registratie, maar eerst en vooral over welke objecten de gebruiker in kwestie
überhaupt kan weten over hun bestáán. Met andere woorden, de
gebruikersautorisatie omvat selectiecriteria.
Stel dat een bepaalde gebruiker bemoeienis heeft met een object x, maar op
basis van zijn wettelijk bepaalde taken & verantwoordelijkheden àndere
gebruikers in onwetendheid erover mag, wie weet zelfs moet houden dat x
bestaat. Dat was traditioneel de reden om voor dergelijke objecten een aparte
registratie te voeren. Dat hoeft echter niet, indien de basisregistratie betrouwbare
autorisatie kent.
Wezenlijker is het de vraag of het wel zo productief is, zeg maar zo’n
afgescheiden, als het ware geheim register. Door onttrekking aan het ruime
verkeersstelsel, is het kwaliteitssysteem dat voor een basisregistratie per
definitie stelselmatig functioneert, juist minder betrouwbaar. De zgn nodale
oriëntatie op veiligheidsvraagstukken pleit zelfs uitgesproken voor opheffing
van dergelijke apartheid voor registratie.
Voorts bevordert het beheerregime van een ènkele basisregistratie voor een
bepaalde klasse van maatschappelijke objecten de uiteindelijk parlementaire
controle op uitvoering door overheidsorganisaties. Let wel, zo’n regime
betekent niet dat basale objectinformatie allemaal in één fysieke verzameling
geregistreerd staat. Hoe dàt opgezet is, hangt nu juist af van allerlei
behoeften zoals die aan betrouwbare autorisatie.
In veranderlijk maatschappelijk verkeer kan onmogelijk de waarborg bestaan, dat
een basisregistratie compleet is in de zin van alle relevante objecten. Belemmeringen
om er tenminste zo dichtbij mogelijk te komen, moeten natuurlijk verdwijnen.
Dat lukt wezenlijk door wat hierboven geschetst is als òpen aanmelding,
stelselmatig kwaliteitssysteem enzovoort.
De toets verschuift aldus naar erkenning van gebruikers en expliciete
oriëntatie op hun doelbindingen. Het recht van, respectievelijk de plicht voor
aanmelding van een object voor opname in een basisregistratie is dus niet open,
maar gesloten, dwz beperkt tot erkende gebruikers. Dergelijke erkenning inclusief
doelbinding vergt wettelijke grondslag.
De crux van een basisregistratie, zoals hier verkend, is het streven naar
complete dekking van de relevante objectenpopulatie.
Welke objecteigenschappen vervolgens in de basisregistratie in kwestie vermeld
staan, is secundair. Sterker nog, naarmate variëteit door netwerkbereik groeit,
verliest het idee van een algemeen bruikbare/geldige verzameling zgn
basiseigenschappen betekenis.
Wat tzt basaal overblijft, heeft het karakter van een scharnier (zodat de
basisregistratie louter als kruispunt functioneert).
Met een basisregistratie als een scharnier verdwijnt radicaal de afweging naar
welke eigenschappen van een object opgenomen moeten zijn.
De huidige kandidaten voor basisregistraties dragen in meer of mindere mate het
gebruiksstempel van de registerhouder. NHR vertoont alle kenmerken van een
opgevoerd informatiesysteem van de Kamer van Koophandel. GBA is nog sterk
bepaald door de gemeentelijke afdeling Burgerzaken.
Hoe praktisch is deze herpositionering meteen op korte termijn? Zij helpt allereerst om verspreid opgeroepen vraagstukken met basisregistraties te analyseren volgens een consequent perspectief. Daardoor kunnen ad hoc-oplossingen tot en met (nu) voorspelbare mislukkingen zoveel mogelijk vermeden blijven.
Zeker wanneer over-en-weer eenduidige verwijzing mogelijk is, loont het niet om een belangrijk punt te maken van afwijkende gewoonten. Dus, laat gebruikers doorwerken met wat zij hun vertrouwde informatie (vaak: codes) vinden. Praktiseer souplesse en geef voorlichting over een eventueel alternatief. Sluit nooit uit dat een gebruiker een geldige reden heeft voor zijn voorkeur. Geef gebruikers de kans, mits reëel, om hun voordeel te herkennen om over te stappen op hergebruik van wat daardoor gestandaardiseerde(re) informatie is.
De aanduiding stelsel wekt nogal verwarring. Want er is (nog) vaak sprake
van het stelsel van basisregistraties, maar optimaal samenhangende
basisregistraties zijn natuurlijk ook slechts een voorziening voor … het
informatiestelsel op (veel!) ruimere schaal.
Zonder reële stelseldefinitie blijft het praktisch onmogelijk om
basisregistraties van noodzakelijk onderlinge samenhang te voorzien. Want die
samenhang, nota bene, moet ontleend zijn aan informatiebehoeften erbuiten, van
erkende gebruikers.
Een eindsituatie/ideaalbeeld van het stelsel in de enge opvatting van louter
basisregistraties is daarom zowat een tegenstrijdigheid.
Basisregistraties maken daarentegen onderdeel uit van infrastructuur voor
informatieverkeer. Zelfs beperkt tot elektronische overheid zijn natuurlijk
overheidsorganisaties allerminst de enige verkeersdeelnemers (die als zodanig
de infrastructuur gebruiken). De primaire doelstellingen betreffen burgers en
bedrijven: administratieve lastenverlichting, o.a. door enkelvoudige
informatieverstrekking.
Maar algemener dient infrastructuur maatschappelijke dynamiek (door individuele
bewegingsvrijheid). De overheids(be)sturing van infrastructuur kent een
fijnmazige configuratie van allerlei actoren behorend tot de verschillende zgn
bestuurslagen. Met een enkel trefwoord heet dat ook wel netwerksturing.
Het organiseren van passende sturing is dus complex, moet kwalitatief ànders
dan hiërarchisch. Het is voor zo’n infrastructuur/netwerk te simplistisch om
sturing te verwachten van één gezagsinstantie. Wie langs die lijn blijft
zoeken, vindt de oplossing nooit.
Herhaal, positionering als infrastructuur moet kwalitatief invloed hebben op de
opzet van bestuur (governance). Wel beschouwd is zulk bestuur echter slechts
instrumenteel voor adequate voorzieningen zèlf. De verdeling van operationele
taken & verantwoordelijkheden moet uiteraard volgens dezelfde stelselmatigheid
gebeuren.
Door verruiming tot infrastructuur voor maatschappelijk informatieverkeer
kunnen daarin tevens gemakkelijker voorzieningen opgenomen van private partijen
zijn. Bijvoorbeeld voor authenticatiemiddelen is een federatieve opzet
onontkoombaar, zelfs reuze praktisch voor individuele verkeersdeelnemers. Als
gelet op het stelselmatige voordeel een vergoeding gerechtvaardigd is voor
gebruik, waarom niet? Op die manier zou ook de tabel met postcodes als
stelselmatige voorziening kunnen meetellen.
Er is maar één manier om de tijddimensie adequaat tot uitdrukking te
brengen. Ook dàt moet principieel stelselmatig gebeuren.
Het aanmeldrecht geldt daarom niet alleen een bepaald object, maar tevens
hoelang zijn bestaan geregistreerd moet zijn. De langste termijn telt die een
erkende gebruiker meldt voor historie, respectievelijk toekomst.
Ofwel, autorisatie moet tevens met de tijddimensie rekenen.
De kwaliteitsborging verbetert sterk indien gebruikers over een relevante
tijdreeks beschikken (mits ze daartoe volgens doelbinding bevoegd zijn).
Of informatie over specifieke — eigenschappen van — maatschappelijke objecten
vertrouwelijk, geheim moet blijven, is geen reden voor onttrekking aan een
basisregistratie. Vertrouwelijkheid moet via autorisatie e.d. geregeld zijn.
Het idee van een groeipad pèr basisregistratie is contraproductief. De
objecten kennen relaties. Daaruit volgt verwevenheid tussen basisregistraties.
Die samenhang bepaalt het groeipad. Dat kan vanwege stelselmatigheid niet
anders.
Zolang voortgang wordt verwacht van geïsoleerde ontwikkelingen, berust enig
positief resultaat op toeval. Die kans is gering.
Ook de voordelen zijn per definitie stelselmatig. Wie afweging blijft
reduceren tot de maat van een geïsoleerde gebruiker, herkent blijkbaar niet dat
(als het goed is, grotere) voor- en nadelen op netwerkschaal principieel een
kwestie is van verhoudingen.
Een patstelling kan dan worden doorbroken door voorzieningen te ontwikkelen,
beheren, besturen enzovoort als infrastructuur, dus gefinancierd uit algemene
middelen in het algemeen belang. Zie voor historische inspiratie mijn opstel Verkeersbegrip van
algemeen belang.
De vraag welke zgn diensten basisregistraties leveren, moet reeds besloten
zijn in de — formele procedure tot — erkenning van een gebruiker. Uit zijn
dienovereenkomstige doelbinding(en) volgen onmiddellijk de relevante diensten,
punt.
Autorisatie reguleert concrete samenstellingen uit diverse bronnen.
De registerhouder lijkt het aangewezen loket voor (informatie)diensten. Maar
ook dat is weer een te simpele voorstelling vanwege de èxtra onderlinge
samenhang tussen (basis)registraties waardoor ze feitelijk niet langer àpart
bestaan.
Daarom is stelselmatige autorisatie onmisbaar als infrastructurele voorziening.
Via autorisatie leveren diverse registers bijdragen aan samengestelde
beantwoording van één informatievraag.
Nota bene, wat als samengesteld geldt, is (ook weer) betrekkelijk. Dat hangt
immers af van de feitelijke opzet van informatiebeheer, dus van hoe informatie
verdeeld over verschìllende registers geregistreerd staat.
Daar kan méér bij komen kijken dan op het eerste gezicht lijkt. Zo suggereert
juist basisregistratie centralisatie voor wie slechts afgaat op die term. Maar
veel informatie, dus niet te vergeten tevens met basisregistraties, wordt
decentraal bijgehouden. Volgens algemene opzet (systeembeheer) houden gemeenten
èlk informatie bij (informatiebeheer) over personen die zij als zgn ingezetenen
tellen. Die gemeentelijke spreiding bestaat eveneens voor
informatieverzamelingen over bijvoorbeeld gebouwen en adressen.
Een andere complicerende factor kan door kopieën ontstaan. Sterker nog, de
praktijk van het kopiëren van informatie uit diverse bronnen waarbij die
kopieën vervolgens voor eigen verwerking allemaal in één informatieverzameling
samengebracht worden, dient zelfs het uitgesproken doel om … samengestelde
vragen te vermijden.
Vele gebruikers hebben hun eigen informatieverwerking (van oudsher) zgn seriegewijs
opgezet. Voorzover zij die opzet (moeten) handhaven, ligt het voor de hand dat
zij externe grondstoffen ervoor ter voorbereiding van de verwerkingsslag intern
verzamelen. Daarvoor verdienen door het geringere beslag op kwaliteitsbeheer
replica’s de voorkeur boven kopieën.
Dankzij een functionerend informatiestelsel verdient als stèlregel
transactionele informatieverwerking op z’n minst serieuze overweging. Per saldo
belooft dat sterke vereenvoudiging van operationeel beheer. Belangrijker nog is
natuurlijk optimale synchronisatie van verwerking met, respectievelijk als
onlosmakelijk onderdeel vàn primaire processen.
Zodra een gebruiker feitelijk genoodzaakt is om een aanvullende registratie
te voeren over objecten die blijkbaar niet in de zgn basisregistratie opgenomen
zijn/kunnen worden, … moet dat predikaat van basisregistratie òngeldig
verklaard zijn. Een dergelijk vraagstuk valt immers niet consequent genoeg
onder die noemer. Daarentegen is er blijkbaar sprake van juist niet als
basisregistratie gereglementeerde informatieverzamelingen waartussen betrokken
partijen eventueel een ad hoc-oplossing moeten treffen. Laten ze dat vooral
doen. Een vraagstuk dat als basisregistratie aandacht moet krijgen, is het
echter (nog) niet.
Het heeft er alles van weg, dat ter levering van bepaalde informatiediensten
naar allerlei gelegenheidsverbanden wordt gezocht om toch maar vooral de schijn
van een basisregistratie hoog te houden. Met die verbanden is op zichzèlf
weinig mis. Onder het regime van een basisregistratie bestaat echter slechts
één optie. Die luidt dat er plaats moet zijn voor àlle objecten die erkende
gebruikers aanmelden.
Komt een erkende gebruiker met NHR niet aan zijn dito gerechtvaardigde trekken?
(Nog) geen basisregistratie, dus, moet de conclusie luiden. Het is niet anders.
Hetzelfde geldt voor GBA, BRA enzovoort.
Het is prima dat betrokken partijen onderling (eventueel voorlopige)
voorzieningen treffen, maar dat kan onmogelijk behoren tot de taken &
verantwoordelijkheden van bestuur voor stelselmatige voorzieningen.
Een stelselcatalogus kan voor praktische interoperabiliteit niet tot
inventarisatie van basisregistraties beperkt zijn. Als dat wel gebeurt, wreekt
zich de beperkte opvatting van stelsel. Daarom is een heuse stelselcatalogus
altijd ook een interoperabiliteitscatalogus.
Een stelselcatalogus (met het reële bereik van interoperabiliteit) komt niet
tevens in aanmerking als voorziening voor stelselmatige autorisatie. Het is
natuurlijk wel zo dat de catalogus in het algemeen inzicht verschaft in mogelijkheden
en beperkingen voor informatiediensten.
Op haar beurt vormt bedoelde voorziening voor stelselmatige autorisatie een
voorwaarde voor controlesporen (audit trails). Eisen van functiescheiding
verlangen trouwens ook daarvoor weer een gescheiden infrastructurele
voorziening.
Terugmelding is een aspect van het stelselmatige kwaliteitssysteem. Het is
echter opnieuw bedrieglijk om terugmelding op enkele basisregistraties te
oriënteren. Want vaak betreft de eventuele fout juist de relatie tussen objecten.
Daarom, nogmaals, moet hun samenhang voorop staan. Vervolgens kunnen
deelverzamelingen eventueel verspreid beheerd zijn.
Nu gaat het nog precies andersom en lukt het dus niet. Geredeneerd vanuit
aparte beheerders (registerhouders) komen er in eerste aanleg aparte
registraties (basisregistraties?) met hun samenhang als praktisch onoplosbaar
probleem.
Levering moet niet worden verward met leveringsvoorwaarden. Verruiming tot infrastructuur bedoelt nu juist om gevarieerde levering (informatiediensten) zoveel mogelijk gestandaardiseerd te faciliteren. Dat kan prima tegen zonodig gevarieerde voorwaarden (eventuele vergoeding e.d.).
Uit realistische stelselmatigheid volgt eveneens dat voorzieningen bemeten
moeten zijn op verkeer dat Nederlandse grenzen overschrijdt. Dat lukt door
betekenis nogeens èxtra, zeg maar, relatief te maken. Zo moet bijvoorbeeld
Nederland (tevens) als een waarde van een contextvariabele gelden, waarvan
België dus een àndere waarde kan vormen.
Dergelijke contextuele verbijzondering, nota bene methodisch veralgemeniseerd,
is precies de sleutel tot semantische interoperabiliteit op de reële
verkeersschaal: metapatroon.
Op die verkeersschaal vervaagt voorts het onderscheid tussen ontwikkeling en
onderhoud. De nadruk op onderhoud helpt verduidelijken dat verkeer te allen
tijde zoveel mogelijk moeten kunnen doorstromen. Daardoor vervalt wat
traditioneel een informatiesysteem heet als eenheid die voor
ontwikkeling/onderhoud eventueel buiten bedrijf gesteld kan worden. Dat moet
fijnmaziger. De werkbare maat is daarom de precieze selectie van direct
samenhangende informatie uit diverse informatiesystemen/registers. Slechts de
diensten waarvoor nèt die informatie nodig is, zijn dan tijdelijk niet
beschikbaar. Op uitval van dienstregeling kunnen/behoeven slechts eraan
gebonden gebruikers vooraf gericht worden gewezen.
februari - maart 2009, webeditie 2009 © Pieter Wisse