Ontwerpschool

Pieter Wisse

Voor ontwerpers geldt dat zij hun vakmanschap als meesterschap slechts aan een aparte ontwerpschool kunnen ontwikkelen.

 

Toen ik de telefoon opnam, was ik verrast de bekende hoogleraar te horen. Hij vertelde dat een andere universiteit met werving bezig was. Het profiel van de gezochte (deeltijd)hoogleraar in de bestuurlijke informatiekunde paste perfect. Daarom raadde hij me aan te reageren.

Met een schaar gewapend ging ik op zoek naar de krant, overigens een exemplaar uit 1992 want zolang geleden is het alweer. De advertentie beschreef, zoals gebruikelijk, een schaap met vijf poten. "Dat mocht me niet afschrikken," had de tipgever me nog aangespoord. Ik stuurde dus een briefje. En na enige weken ontving ik de uitnodiging om, ook weer enige weken later, met de zgn benoemingsadviescommissie te spreken. Dat is al heel wat, dacht ik.

Daags na dat gesprek ontving ik de schriftelijke mededeling dat de commissie mij niet als kandidaat zou voordragen. Dat besluit was na rijp beraad genomen, stond er nog bij. Als het inderdaad rijp was, moet dat beraad vóór ons gesprek geweest zijn, maar goed. Dit neemt niet weg dat — en daar ben ik achteraf dankbaar voor — de commissie mij voor verdere teleurstellingen behoedde. Ik had daar niets te zoeken. Waarom niet?

Dankzij de afwijzing besefte ik dat mijn veronderstellingen afwijkten. Ik wéét dat het met de kwaliteit van informatievoorziening in complexe organisaties en processen vaak nog droevig gesteld is. Ik wéét dat alsmaar nieuwere informatietechnologie en/of nieuwe methoden geen wezenlijke oplossing bieden, dikwijls natuurlijk wel interessante mogelijkheden. Ik wéét dat kwaliteitsverbetering vooral kwalitatieve veranderingen in ontwerp vergt. En ik wéét dat adequate ontwerpen niet uit de lucht komen vallen, maar dat daarvoor altijd en overal bekwame ontwerpers nodig zijn: creatieve mensen die in samenwerking eigenwijs durven zijn. Ik wéét dat zulke ontwerpers uiterst schaars zijn. Ik wéét dat ik ontwerpers-in-spe kan stimuleren zichzelf tot verantwoordelijke professionals te ontwikkelen. Ik dàcht, omdat geslaagde studenten er met de ingenieurstitel vertrekken, dat de universiteit ontwerpers opleidde. Ik dàcht dat mijn aanbod nauw aansloot op haar vraag.

Mis. Tijdens het gesprek had ik natuurlijk de onmiddellijke reacties nauwkeurig gevolgd. Ik vond, al zeg ik het zelf, dat het fanatastisch ging. Er was uitwisseling van enthousiasme. Maar was dat mijn illusie? Ik wéét nu dat de vakgroep waartoe de leerstoel behoorde helemaal geen ontwerpcultuur kent. Naderhand begreep ik pas dat de commissieleden, waaronder ihb de aanwezige vakgroepvoorzitter, in hun ongeschreven profiel een sociale wetenschapper voor ogen hadden, iemand die analyseert. Zij zochten dus een waarnemer, geen deelnemer.

Inmiddels vind ik hun opstelling volkomen logisch, althans wanneer ik hùn veronderstellingen hanteer. Let wel, ik ben het er totaal mee oneens. De 'academisering' van een discipline als de informatiekunde blijkt zover gevorderd, dat hoogleraren bijna volledig zelfvoorzienend worden benoemd, dwz vanuit de eigen kweek. Inmiddels is bijvoorbeeld een proefschrift (bijna) verplicht. Zoals dat voor andere disciplines al langer geldt, telt de loopbaan binnen de academische wereld. Het is dus steeds ongebruikelijker dat een zgn buitenstaander een kans op een vooraanstaande positie maakt.

Dat is een prima ontwikkeling zolang zo'n interne ontwikkeling hoogstnoodzakelijk is voor kwaliteit. Daarbij kan ik me voor echt wetenschappelijk onderzoek & onderwijs vanalles voorstellen. Maar dat ligt voor vakopleidingen met ambitie mi wezenlijk anders. Daarvoor zijn impulsen vanuit de voorhoede van praktijk onmisbaar. Wie nooit buiten het universitair milieu werkte, heeft domweg niet de geëigende ervaring verworven, laat staan kennis, vaardigheden en vooral houding.

Het probleem is natuurlijk de universitaire (lees ook: wetenschappelijke) status. Ik denk dat het een fout op maatschappelijke schaal was om de oorspronkelijke technische hogescholen in de traditionele universitaire cultuur te betrekken. Daarom is weer netzo'n beweging als in de vorige eeuw nodig. Daarvan was het resultaat de technische opleiding op hoog niveau, maar met aparte status, cultuur enzovoort. Dat begon met de Technische Hogeschool Delft. Alleen zo'n eigen(zinnig) klimaat biedt ruimte voor de ontwikkeling van echte ontwerpers. De — trouwens tamelijk recente — inkapseling van ontwerpopleidingen in het universitair milieu heeft desastreuze gevolgen. De ex-hogescholen leiden nu eveneens volgens een wetenschappelijk paradigma op. Ik bedoel daarmee dat wetenschappers eventueel deelnemen, maar hun doel is waarnemen. Volgens het ontwerpparadigma is het precies andersom. De ontwerper neemt uiteraard (ook) intensief waar, maar haar/zijn doel is deelnemen.

Ik vrees dat het ontwerpelan door toepassing van het universitaire stelsel definitief verdwenen is. De bijzondere mix van eigenschappen leert een ontwerper nooit van loopbaanprofessoren. Daarom pleit ik voor stichting van nieuwe scholen, netzoals in de vorige eeuw. Dat moeten aparte ontwerpscholen zijn. Hun status mag niet aan die van universiteiten afgemeten worden. Want een ontwerpschool is niet beter of slechter dan een universiteit. Zij is vooral ànders, meer een serie master classes. Wie vertegenwoordigt daarin het meesterschap? Laat ik het zó stellen. Zoals ik me blijkbaar niet als hoogleraar kan kwalificeren, is een moderne hoogleraar beslist geen ontwerpmeester.

 

© 1997, webeditie 2001.
Eerder verschenen in: Informatie Management, 1997, nr 5.