Architectuurcriterium

Pieter Wisse

Wat is informatiearchitectuur? De term architectuur wordt inderdaad in relatie tot informatievoorziening gebruikt. Dat gebeurt steeds vaker, in allerlei soorten en maten, vaak ondeskundig en soms zelfs ronduit misleidend. Een helder criterium helpt kaf van koren te onderscheiden. Dan heeft een opdrachtgever, zeg ook maar een bestuurder, er tenminste iets aan.

 

 

1. Architectuur als unieke ontmoeting

De etikettering met architectuur verduidelijkt vaak niets van informatievoorziening. Want er komt geen wezenlijk begrip door verwijzing naar louter interne eigenschappen. Dat levert een tautologie op, ofwel een uitspraak die niets toevoegt. Het idee is juist dat architectuur een begrip moet zijn dat van buiten iets over informatievoorziening vertelt. Ik1 geef daarom een criterium voor architectuur in het algemeen. Dat is vanzelf ook specifiek op informatievoorziening van toepassing. Dankzij het algemene karakter helpt zo’n criterium zgn niet-specialisten aan groter inzicht. Ik herinner eraan dat zulke leken mijn doelgroep vormen.

Mijn voorstel luidt dat architectuur primair een persoonlijke houding is. Iemand, dwz een individueel persoon, beoefent architectuur wanneer zij of hij een situatie als uniek opvat.

Dit criterium noem ik naar erkenning van het eigen karakter van een situatie het uniciteitsbeginsel. Er is zelfs een ontmoeting van verbijzonderingen aan de orde, te weten van de unieke persoon met de unieke situatie.

 

 

2. Architectuur is ontwerphouding

Wie een situatie wil veranderen, stelt een probleem. Wat zo´n situatie doelgericht verandert, is dan een oplossing. Nogmaals, het gestelde architectuurcriterium is opzettelijk volkomen ònafhankelijk gekozen van de aard van situatie, probleem, respectievelijk oplossing. Architectuur kan dus overal op van toepassing zijn. Het voornaamste dat telt, ik herhaal het, is dat de veranderaar vasthoudt aan het unieke karakter van de situatie waarin zij of hij als eveneens unieke mens verkeert. Wie zo´n houding opbrengt, mag zich gerust een architect noemen of, met een term waaraan ik zelf de voorkeur geef, een ontwerper.

Een stoel, bijvoorbeeld, is het resultaat van architectuurbenadering  wanneer de ontwerper zich een unieke voorstelling van één of ander probleem danwel stelsel van problemen maakte. Dat kan met zitten te maken hebben, of juist met opstaan. Met materiaalverwerking. Of met imago van potentiële (be)zitters. Of met alles tegelijk. Het gaat wezenlijk om erkenning van uniciteit. Op dezelfde manier kan architectuur-als-houding leiden tot een computerprogramma. Tot een eetgerecht. Een schilderij of een tuinpad. Of tot de totale informatievoorziening van een organisatie, of zelfs van een verband van samenwerkende organisaties (wat op zijn beurt natuurlijk ook weer een organisatie is). Het architectuurthema in kwestie kan ook de technische infrastructuur voor informatievoorziening zijn. Enzovoort.

 

 

3. Hoezo, stoel?

Draaf ik door? Als architectuur primair een persoonlijke houding is, probeer ik als ontwerper dan controleerbaarheid, aansprakelijkheid en dergelijke te ontlopen? Nee, integedeel. Juist de radicale toespitsing op de betrokkenheid van de unieke persoon van de ontwerper betekent dat zij/hij eenduidig herkenbaar is. Dit is overigens precies het kernidee van het zgn existentialisme.

Maar is die stoel dan geen dom voorbeeld? Welke zin heeft het om bij stoelen te beginnen over unieke situaties, unieke problemen enzovoort? Zitten en opstaan hebben toch een universeel karakter, nietwaar? Daarvoor zijn beslist unieke oplossingen bedacht en die vallen in de toekomst verder te verzinnen. Maar is het niet (te) gekunsteld om ze te plaatsen als product van een unieke persoon die een situatie als uniek opvat?

Nee, ik kom niet voor niets met een stoel aandragen. Ik noemde er een voorwaarde bij. Maar misschien had ik beter kunnen benadrukken dat het altijd om een bepáálde stoel gaat om te beoordelen of die het resultaat van architectuurbenadering is. Ik heb hierboven aangeduid, dat er slechts sprake van een architectuurstoel is, wanneer de ontwerper een unieke probleemvoorstelling had. Dus, zonder zo’n unieke voorstelling weerspiegelt de resulterende stoel beslist géén architectuur-als-houding. Ik ben de eerste die toegeeft dat vrijwel alle stoelen zonder bewuste toepassing van het uniciteitsbeginsel tot stand komen. Geen architectuur, dus. Maar dat betekent allerminst dat stoelen dan maar nooit gekunsteld zijn. Daar moet principieel ruimte voor zijn, voor architectuur bedoel ik dus.

 

 

4. Verband met kunstcriterium

Wie echt ontwerper is, lijkt juist in een ogenschijnlijk triviale toestand de mooiste kansen voor innovatie te herkennen. De aanleiding kan een nieuw constructiemateriaal zijn. Maar ook een gewijzigd wereldbeeld, enzovoort. Het dadaïsme annex surrealisme is het voorbeeld van een kunststroming die traditionele gebruiksvoorwerpen, zeg maar, onttrivialiseert. Zo kon Marcel Duchamps ooit een urinoir tegen een museummuur hangen en er bijzeggen dat het kunst is. Wie geen fantasie heeft, ziet nog steeds dezelfde plaspot. Maar er is op basis van een vertrouwd voorwerp toch wel degelijk een nieuw ontwerp gemaakt, waarbij de kunstenaar zelfs een nieuwe, dus unieke, situatie creëerde. Eigenlijk is het oude voorwerp door een originele benadering deels een nieuw voorwerp geworden.

Is architectuur dan synoniem met kunst? Ja, tot op grote hoogte. Het verschil is wellicht nog dat de verwachting over het resultaat van kunst luidt dat het óók uniek is. Handige producenten exploiteren dat verwachtingspatroon vervolgens door uniciteit van hun resultaten te suggereren, terwijl zij productieproces juist gestandaardiseerd hebben. Dat is dus nepkunst. Zo is er ook neparchitectuur. Daarbij wekt iemand de valse schijn dat zij/hij voor de probleembenadering het uniciteitsbeginsel hanteerde.

 

 

5. Architectuur als propagandaterm

Als een huis-tuin-en-keukenstoel in een advertentie als architectuur aangeprezen staat, fronst de lezer terecht de wenkbrauwen. Maar zulke propaganda is precies wat vele leveranciers nu voor hun commerciële diensten en producten voor informatievoorziening bedrijven. Maar daar zit meestal geen unieke probleemvoorstelling achter. Integendeel, het aanbod bestaat uit gestandaardiseerde componenten waarvan a priori verondersteld is dat ze voldoen. Of iets in een complexe situatie werkelijk voldoet, kan je echter pas na gericht onderzoek met redelijke zekerheid veronderstellen.

Ik heb overigens helemaal geen bezwaar tegen gestandaardiseerde diensten en producten. Zij maken vaak in de praktijk een verantwoorde architectuurbenadering zelfs betaalbaar. Dat is bevrijdend. Ik bestrijd de klakkeloze toepassing van kant-en-klaar spullen, en helemaal wanneer dat architectuur heet.

Er heerst verwarring, onder meer omdat architectuur doorgaat als kwaliteitsmaat voor oplossingen danwel voor bepaalde eigenschappen ervan. De suggestie luidt dat een bepaald resultaat architectuur hééft of ìs. Overigens wordt die suggestie volgens mij nog vaker uit onbeholpenheid gewekt dan puur uit het bewuste oogmerk van misleiding. Architectuur is cool, of zoiets. Vrijwel meteen is architectuur dan een cliché, zoals cool dat natuurlijk ook is.

 

 

6. Termen en begrippen

Nog afgezien van het clichégebruik van terminologie, is het inderdaad onzin, gevaarlijk zelfs, om het criterium voor architectuur in gefixeerde eigenschappen te zoeken. Maar dat is uiteraard wat leveranciers van gestandaardiseerde diensten en producten graag willen. Zij ambiëren een stabiel kwaliteitswaarmerk. Dat is prima, maar daarvoor acht ik een beroep op architectuur misplaatst. Dat belemmert immers erkenning van een eventueel uniek probleem en vervolgens het ontwerp van een optimale oplossing daarvoor.

Een alternatief is uiteraard om de begripsvervlakking van architectuur als onvermijdelijk te accepteren. Dan moet ik een andere term verzinnen voor wat ik bedoel. Het essentiële punt is dat verschillende begrippen nodig zijn. Als term voor wat ik bedoel houd ik het voorlopig op architectuur, al is het maar om aandacht voor afwijkende betekenissen en daaruit voortvloeiende verwarring te mobiliseren.

 

 

7. Reductie in omgangstaal

Ik geloof dat toelichting op het onderscheid tussen enerzijds ontwerphouding, anderzijds dienst- en producteigenschappen vooral in complexe situaties noodzakelijk is. Dat het niet eenvoudig is, kan ik ook niet helpen. Met mijn architectuurcriterium probeer ik het tenminste nog zo eenvoudig mogelijk te houden.

Nogmaals benadruk ik dat onder de noemer van architectuur de onmoeting van de ontwerper met de situatie annex het probleem per definitie het uitgangspunt is, nooit de oplossing. Maar voor dagelijkse communicatie is het inderdaad omslachtig om steeds expliciet te stellen:

(a) dat iets — een fiets, een taart, een gedicht, een gerepareerde verwarmingsketel enzovoort — ooit tot stand kwam als oplossing,
(b) dat er dus een zus-en-zo probleem was in een zo-en-zus situatie,
(c) dat de situatie annex het probleem in kwestie als uniek erkend werd en
(d) dat er daarom een heuse architect aan werkte.

Het is eenvoudiger om dat allemaal te verdichten en daarvoor een eigenschap van zoiets te postuleren. Een materieel of immaterieel artefact heeft zogezegd dan architectuur of, nòg directer geformuleerd, is zelfs architectuur indien daarvoor de uitspraken ad (a) tot en met (d) geldig zijn. Het betreft echter nadrukkelijk een secundaire betekenis van architectuur. De primaire betekenis betreft, nogmaals, de unieke probleemopvatting van de veranderaar.

 

 

8. Een houding om aan de cirkel te ontsnappen

Wie onder (a) tot en met (d) een cirkelredenering meent te ontdekken, geef ik onmiddellijk gelijk. Natuurlijk is die er op het secundaire niveau. Dat is ook exact de essentie van mijn kritiek op de meeste toepassingen van de term architectuur voor informatievoorziening. Het is omdat er een cirkelredenering volgt dat een ander architectuurcriterium nodig is.

Met de samenhangende punten (a) tot en met (d) heb ik eigenlijk alleen maar willen instrueren hoe dat woordgebruik toch naar een zinvolle betekenis ontleed kan worden. En het klopt, dat kan uitsluitend wanneer dat secundaire niveau met het primaire kortgesloten wordt. Dat  maakt de reductie tot louter het secundaire niveau weer goed.

Wanneer architectuur-als-eigenschap consequent tegen de achtergrond van architectuur-als-houding beschouwd blijft, kan ik het nog wel billijken. Maar helaas gebeurt die kortsluiting in de praktijk niet of nauwelijks. Dan blijft de cirkelredenering over. Dat is natuurlijk hetzelfde probleem als dat ik helemaal aan het begin aanstipte, te weten de definitie van het architectuurbegrip met louter interne eigenschappen van informatievoorziening.

 

 

9. Architectuur is géén resultaateigenschap

De fixatie op eigenschappen van de dienst of het product is weliswaar simpel, maar vals. Voor een analyse van de problemen die de eigenschapsoriëntatie veroorzaakt, moet ik toch op dat secundaire niveau insteken. Daarop gaat het immers mis. De eenvoud van het criterium zoals ik dat primair voor architectuur veronderstel, veroorlooft me gelukkig snel steekhoudend commentaar. Ik begin met correctie van wat waarschijnlijk het wijdst verspreide misverstand is.

Zolang architectuur primair ipv secundair geassocieerd blijft met een resultaat, zeg ook maar een oplossing, wordt het wezen der architectuur steevast in verdere oplossingseigenschappen gezocht. Als secundaire betekenis is architectuur als zo´n eigenschap echter reeds een verzinsel, te weten een samenvatting van een reeks veronderstellingen. Zie opnieuw de punten (a) tot en met (d) die ik hierboven uitwerkte. De herleiding tot andere, reële eigenschappen is daardoor principieel onmogelijk. Dat blijkt ook uit de vruchteloze pogingen om met algemene geldigheid te vatten wat origineel is, wat mooi is enzovoort. Daarover, gelukkig maar, kùnnen mensen het ook nooit eens zijn (en dat is iets anders dan dat het vage begrippen zouden zijn; voor bepaalde communicatie zijn ze zelfs zo concreet als maar mogelijk is).

 

 

10. Uniek potentieel en potentieel uniek

Het architectuurcriterium dat ik hier schets, stelt helemaal géén eisen aan oplossingen. Onder de noemer van architectuur bestaat dus evenmin noodzaak dat een daadwerkelijke oplossing uniek is. Wat het architectuurcriterium met zijn accent op de unieke probleemopvatting bedoelt, is dat de mogelijkheid van een unieke oplossing bestaat. Wie die mogelijkheid erkent, is dus een ontwerper. Wie dat niet doet, benadert de situatie daarentegen niet als uniek, maar met een a priori bedacht veranderingsproces en/of resultaat.

Een gezegde luidt dat voor een man met een hamer elk probleem de gedaante van een spijker heeft. Iemand die zo´n houding vertoont, is dus beslist géén architect.

Om allerlei redenen kan de ontwerper besluiten dat een unieke oplossing niet aangewezen is. Aan de ene kant kan hij de situatie weliswaar als uniek beoordelen, maar toch niet zó afwijkend dat een aparte oplossing gewettigd is. Aan de andere kant zou een aparte oplossing onevenredige inspanningen kunnen vergen. Ik heb al vermeld dat flexibele en tegelijk robuste componten de haalbaarheid van situationele configuraties sterk bevorderen. Zoals ik al opmerkte, juist met gestandaardiseerde bouwstenen blijft een unieke configuratie betaalbaar. Meestal is het een combinatie waardoor de ontwerper ervan afziet de uniciteit tot en met de — details van de — oplossing vol te houden. Het is dit afwegingsproces vanuit het unieke probleem dat bepaalt in welke mate ook de oplossing uniek is. Zolang het probleem als uniek ervaren blijft, kan elke oplossing — dus ook een eerder toegepast artefact — aanspraak maken op de eigenschap architectuur in haar secundaire betekenis.

 

 

11. Informatiekundige ontwerpleer

Wat is waarborg voor architectuur? Dat is allereerst de persoon die het uniciteitsbeginsel hanteert in zijn probleemconfrontatie. Dat is de architect ofwel ontwerper.

In voorwaardelijke zin is vooral de opdrachtgever belangrijk. Zij/hij moet ruimte creëren, bewaken enzovoort. Dat is puur eigenbelang, als daarbinnen tenminste een goede ontwerper aan de slag gaat. De opdrachtgever mag dan immers rekenen op een ontwerp (lees ook: bestek) dat recht doet aan haar/zijn situatie. Ik ga in de volgende paragraaf door op de — rol van de — opdrachtgever.

Inderdaad leidt mijn architectuurcriterium direct naar de persoon van de architect. Vanwege het misbruik ervan dat ik in elk geval voor informatievoorziening vaststel, vermijd ik overigens sinds enkele jaren zoveel mogelijk termen als architectuur en architect. Soms, zoals hier in een discussie, zijn ze onontkoombaar. Anderzins geef ik de voorkeur aan ontwerp en ontwerper. Dat verklaart ook waarom ik in 1999 het boek waarin ik de persoonlijkheid van de ontwerper voorop stel, de titel Informatiekundige ontwerpleer meegaf. Ik schat de kans op woordmisbruik van ontwerp (vooralsnog) lager in dan van architectuur. Nogmaals, omdat de aanleiding hier de term architectuur is, zal ik verder architect en ontwerper doorelkaar gebruiken. Ik bedoel er echter hetzelfde mee.

 

 

12. Spanning tussen eigenwijs èn afhankelijk

Iemand kan in het onvermijdelijke economische verkeer altijd maar ten dele zèlf bepalen of zij of hij als architect opereert. Wat helpt, is eigenwijsheid. Dat is echter niet genoeg. En het is meteen ook risicovol. De opdrachtgever en andere betrokkenen moeten de ontwerper voldoende ruimte geven, vrijheid gunnen, onafhankelijkheid toestaan. Zo is architectuur, als houding van de ontwerper, op haar beurt bepaald door de relatie tussen enerzijds opdrachtgever cs, anderzijds ontwerper.

Omdat een ontwerper meestal diverse relaties kent, waarbij de ene keer voldaan is aan de voorwaarde voor architectuur maar een andere keer wellicht niet, is het architect-zijn niet invariant maar — eveneens — situationeel. Het is in de praktijk tamelijk simpel om iemand die zich architect noemt, te wijzen op gedrag dat de unieke probleemopvatting weerspreekt. Wie zoekt naar universele begrippen, meent een tegenstrijdigheid op het spoor te zijn. Die verdwijnt echter zodra het architectuurbegrip met voldoende variëteit gefundeerd is. Iemand is al dan niet architect in relatie tot een bepaalde situatie enzovoort. Het is gewoon weer een communicatieconventie om iemand die zo´n unieke probleemopvatting redelijk consequent volhoudt, dan maar algemeen architect of ontwerper te noemen.

 

 

13. Zelfstandige beroepsbeoefenaren

Uit onafhankelijkheid en dergelijke als voorwaarde voor architectuur, en gegeven de heersende economische orde, volgt heel praktisch dat architecten niet in een grootschalige, hiërarchische organisatie gedijen. Daarin moeten zij immers opdrachten geven — wat nog tot daar aan toe is — en uitvoeren — wat ze, als het goede architecten zijn, lastig valt — ipv naar uniciteit handelen. Dit laatste vergt een vergaand zelfstandige positie. Let wel dat nu het potentieel van een medewerker niet telt, maar hoe zij of hij zich feitelijk gedraagt. Een software house, een automobielfabriek enzovoort heeft misschien vele potentiële architecten in dienst, maar zij kunnen dat in zulk dienstverband bijna onmogelijk zijn.  Aan de noodzakelijke vrijheidsvoorwaarden is domweg niet voldaan. Opvallend genoeg kennen vele overheidsinstellingen een werkklimaat dat ruimte voor architectuur biedt. Daar is het probleem vervolgens veeleer wat een architectenstrijd kan heten.

Feitelijke architecten opereren solo of in het kader van kleinschalige bureaus (of in sommige overheidsinstellingen, dus). Dat is hoogstwaarschijnlijk, maar nog geen waarborg. Opdrachtgever en overige betrokkenen moeten, in hun eigen belang, er voortdurend op letten of de ingeschakelde ontwerper de noodzakelijke unieke probleemopvatting aanhoudt.

 

 

14. Etymologisch intermezzo

Het architectuurcriterium met nadruk op persoonlijke houding betekent dat architect en professional synoniemen zijn. Wie oog heeft voor de etymologie ofwel woordafkomst van architect ziet dat bevestigd. In het Grieks en Latijn was de betekenis van het woord ooit: oppertimmerman. Op z´n laatst in de 16e eeuw was het met toenemende complexiteit en, nota bene, snellere stijlovergangen duidelijk dat bouwcoördinatie steeds vaker vrijgestelde aandacht nodig had. De beste, of in elk geval de vooraanstaandste, timmerman, metselaar, of wie dan ook, deed het er niet langer bij; de architect was de aparte bouwmeester geworden. Met almaar groeiende behoefte aan herkenbaar eigen expressie, inderdaad een welvaartsverschijnsel, ontstond als volgend specialisme het expliciet (lees ook: afwijkend) ontwerpen van aparte gebouwen. Het ontwerp was niet langer vooral impliciet door traditie bepaald. De term architect verhuisde weer van betekenis. De opvolger van de (geleidelijke) stijlovergang is de (radicale) stijlbreuk. Verdere specialisaties worden inmiddels met toevoegingen aangeduid. Er is de bouwkundige architect. Dat moet trouwens eigenlijk nieuwbouwarchitect zijn, want er is nu ook de renovatiearchitect. En natuurlijk de stedebouwkundige architect.

Er valt uiteraard nog veel meer te zeggen over de betekenisontwikkeling van de term architect. Maar het gaat om de kern van een bruikbaar architectuurbegrip. Kenmerkend acht ik het vermogen tot verwondering. Wie daarmee begiftigd is, slaagt er als ontwerper in om een situatie uniek te veronderstellen.

Ik herhaal dat verwondering niet uitsluitend tot resultaten in de zgn gebouwde omgeving beperkt blijft. Als ik grofweg dat historische perspectief weer oppak is de verbijzondering van de verwondering geen specifiek bouwkundig fenomeen. Vergelijkbare beroepsontwikkeling en -vertakkingen zijn overal herkenbaar. Tot voor kort waren daarvoor meestal aparte termen in gebruik, dwz met betekenissen die beperkt waren tot zo´n vakgebied. Zo is er in de medische zorg de (algemene) huisarts. Het woord arts komt in allerlei aanduidingen voor verdere specialisatie eveneens voor, maar steeds in een betekenisvolle samenstelling. Er is de huidarts, de longarts enzovoort.

 

 

15. Imitatie van keurmerk

Juist het woord architect blijkt thans grote aantrekkingskracht uit te oefenen op nieuwe(re) beroepsgroepen. Die zijn op zoek naar verbetering van maatschappelijke positie. Een aansprekende titel moet daarbij helpen.

Het gezag dat vermoed wordt aan de architect in de context van de gebouwde omgeving gehecht te zijn — wat nu mi overigens een valse veronderstelling is, want daar hebben bestuurders en projectontwikkelaars allang de werkelijke macht — moet dan getransponeerd naar het eigen beroep gaan werken. Dat lijkt een vondst, maar zodra bijna èlke beroepsgroep zich voor bijna èlk specialisme tooit met het architectuuretiket, raakt het publiek eerder verward. Daarom moeten er spoedig (weer) beroepsaanduidingen zijn die het effectbejag via architectuur vermijden. Is een professionele verkoper ineens een transactiearchitect? Een huisarts kan zich natuurlijk gezondheidsarchitect of iets dergelijks gaan noemen. Dat trekt even misschien zelfs extra klanten. Maar de meeste mensen voelen zich stellig toch het vertrouwdst met hùn huisarts.

 

 

16. Vruchtbare vergelijkingen

Intussen zijn de beroepsbeoefenaren die architect oorspronkelijk als hun erkende keurmerk ontwikkelden, gedupeerd door de kortzichtige imitatie. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ikzelf even meedeed aan transpositie van de rol van de architect vanuit de zgn gebouwde omgeving naar informatievoorziening. Het ging mij echter niet om prestige, om verwerving van een hogere status dan verwante beroepsgroepen. De informatiearchitect is slechts ànders, vind ik gewoon. En zij of hij moet met andere professionals samenwerken. Is die samenwerking optimaal aan te geven? De analogie met de gebouwde omgeving, in het bijzonder de werkverdeling daar, is en blijft leerzaam. Andere analogieën zijn dat trouwens ook. Waar het om gaat, is het onmiskenbaar eigen karakter van informatievoorziening nòg beter tot uitdrukking te laten komen dankzij zulke analogieën.

 

 

17. Ik ben géén informatiearchitect

Als titel om mijzelf te positioneren heb ik informatiearchitect nooit gebruikt. Allereerst vind ik dat onzin. Verder is in de Engelstalige landen een zgn information architect een grafisch ontwerper, dwz iemand die vooral vorm geeft. Mijn idee van een informatiekundig ontwerper is daarentegen dat zij/hij inhoud en vorm in samenhang nastreeft. Zonder reële behoefte aan inhoud kunnen nooit serieuze vormkwesties rijzen.

Ik was er destijds — dat was in 1995, toen ik met Jaap van Rees ons boek De informatiearchitect publiceerde — overigens ook meteen al bang voor dat de term informatiearchitect gretig opgepakt zou worden voor vooral commerciële doelen. Met het architectuurcriterium dat ik hier voorstel vind ik dat nu zelfs prima. Elke professional kan zich immers gerechtvaardigd — of zij/hij er verstandig aan doet, is iets anders — architect noemen. Wie bijvoorbeeld programmeur te nederig vindt klinken, roept maar dat zij of hij software architect is. Ikzelf vind dat onzin, want programmeur is zo duidelijk als wat. Maar ja, Nederland is gelukkig een vrij land en dat is nog veel belangrijker.

Zodra iedereen zich echter daadwerkelijk architect noemt, is tenminste duidelijk dat het woord niets meer of minder betekent dan professional. Dat schept hopelijk ruimte voor vervanging door compactere en tegelijk betekenisvollere beroepstitels. Wat daarmee wel afgesneden is, is de mogelijkheid om naar analogie met de gebouwde omgeving iemand als architect bestempelen die de meest omvattende coördinatie — zoals op enig tijdstip bekend — verricht. Maar wie zo´n rol vervult, kan uiteraard gewoon coördinator plus relevante toevoeging heten.

 

 

18. Van architectuur, via kunst, naar professionaliteit

Het architectuurcriterium is dus precies hetzelfde als het professionaliteitscriterium. Nu het duidelijk is dat elke professional altijd ook architect is, moeten alle professionals begrijpen dat het zinloos is om exclusief aanspraak op de architecttitel te maken. Het is daarentegen opbouwend om de gesprekspartner uit de nodigen te verklaren wat voor soort architect danwel professional zij of hij meent te zijn.

En juist omdat de primaire betekenis van architectuur dankzij het criterium wèl universeel is, is het zinloos om te streven naar een universele secundaire betekenis. Ik herinner er even aan dat architectuur in haar secundaire betekenis de persoonlijke houding van de veranderaar verdicht tot eigenschap van de oplossing. Wat als architectuur van de oplossing geldt of, nog compacter, wat de oplossing als architectuur is, laat zich slechts zinvol interpreteren binnen het referentiekader van de betrokken architect/professional.

De topprofessional weet haar of zijn referentiekader, althans een voldoende relevant gedeelte ervan, zelfs te incorporeren in de oplossing. Daardoor is de architectuurbelevenis ook voor andere personen toegankelijk. Het architectuurcriterium nadert zo het kunstcriterium. Dat klopt prachtig. Elke professional levert haar of zijn beste werk, zeg ook maar de optimale architectuur, door grenzen te overstijgen. Ook het architectuurcriterium, dat ik hier zelfs nadrukkelijk als grens presenteer, is dus maar betrekkelijk.

 

 

19. Kunst en techniek

Maar is het ook niet veel te vergezocht om kunst in verband met informatievoorziening te plaatsen? Wie schiet er wat mee op?

Mijn antwoord is simpel dat kunst haar kernidee deelt met architectuur en professionaliteit. Dat is erkenning van uniciteit. (En daarom ook, kan een kopie nooit op dezelfde artistieke waardering rekenen als hèt origineel.) Wat bijvoorbeeld informatievoorziening betreft, raakt de oplossingsruimte nodeloos beperkt door de veronderstelling dat het om techniek gaat en dat zoiets als esthetiek dùs uitgesloten is.

Opnieuw is de gebouwde omgeving het verschijnsel bij uitstek waarin menigeen — dankzij een rijke traditie — techniek, esthetiek, enzovoort als aspecten van een ‘geheel’ herkent. Wat informatievoorziening juist in deze periode zo spannend maakt, is dat zich een vergelijkbare ontwikkeling voltrekt. In de beginjaren van de digitale techniek overheerste, het woord zegt het natuurlijk al, het technische paradigma. Daarna kwam het stadium met aandacht voor administratieve toepassingen, ofwel de bestuurlijke ipv technische informatiekunde. Maar dat mogen geen tegengestelde, aparte verschijnselen zijn. Het overkoepelende verschijnsel is dat van informatievoorziening. Daaraan laten zich vruchtbaar technische en bestuurlijke aspecten onderscheiden.

 

 

20. Katalysator: digitale informatievoorziening op consumentschaal

Wat er nu gebeurt, is dat de esthetiek stormenderhand ook die aspectstatus verwerft. Ik meen dat het Internet hiervoor de beslissende invloed is. Het is immers nu duidelijk dat het een strijd, vaak weer commercieel gemotiveerd, om schaarse aandacht van informatieconsumenten is. Daarvoor moet je verleidingsmiddelen inzetten, tot verwondering uitdagen. Niet te veel, want daarop knapt de consument af. En niet te weinig, want anders klikt, zapt, of hoe je het ook wilt noemen, zij/hij ook onmiddellijk verder.

Via — aandacht voor — vormgeving van web sites dringt het snel tot informatievoorziening in het algemeen door dat de verhouding tussen vorm en inhoud van informatie expliciete aandacht verdient. Om dat wèrkelijk goed te doen, moet je opnieuw de betreffende situatie als uniek opvatten. Kortom, architectuur. Omgekeerd is onder meer de ontkoppeling van inhoud en vorm, als dat al zou kunnen, illustratief voor wat architectuur zeker niet is. Voor een uniek gedachte situatie kan de ontwerper onmogelijk vormgeven zonder besef van inhoud, noch kan zij/hij inhoud bepalen zonder het vormaspect. Die spanning valt prima als esthetiek te duiden. Ontwerpers van informatievoorziening met digitale techniek moeten daarmee sterk rekening houden. Wat aldus de esthetische component heet, zal snel een wezenlijke plaats (moeten) veroveren in de professionaliteit van de informatiekundige ontwerper. Tegelijk moet zij/hij andere aspecten eveneens blijven integreren. Dat is moeilijk. Daarom is een helder architectuurcriterium zo belangrijk.

 

1. Ik ben Jelle Wijkstra dankbaar voor commentaar op eerdere tekstversies. Ons belangrijkste meningsverschil betreft volgens mij — het praktische nut van — de nadruk op de subjectiviteit van de ontwerper. Als reactie heb ik die nadruk hierboven zelfs verstrekt. Zo doet een architect/ontwerper dat.

 

© 1999, webeditie 2002.
Eerder verschenen in: Stijlbreuk in bestuur (Information Dynamics, 2001).