52.
Aantekeningen voor/uit correspondentie,
juli – december 2015

Pieter Wisse

52.1
Vanuit jouw positie kan je op Publieks- en stelseltaal in wetgeving: Wat is het geval? (in: PrimaVera, working paper 2011-03, Amsterdam University, 2011) de aandacht vestigen, omdat de inhoud strak in het verlengde ligt van het onderzoek dat gerapporteerd staat in Semantiek op stelselschaal: issues en oplossingsrichtingen (Bureau Forum Standaardisatie, 19 juni 2009).

52.2
Temporele registers: Ingewikkelder dan aangegeven op Bitemporal data is het ook volgens mij niet. Zie o.a. Temporal database voor wat uitgebreidere toelichting. Daar hoef je dus geen (belasting)geld aan uit geven (hoewel ik hiervoor nog wel een biertje heb verdiend :-)

52.3
Waar ik zag dat een slak van wat zout zou opfleuren ...

52.4
In jouw aantekening 2015.011.94, is het woord cross-modaliteit jouw bedenksel? Hoe dan ook, prachtig! Precies, met zo’n noemer maak je reële variëteit herkenbaarder. Je systematische opbouw met die tien punten kan je volgens mij zó toevoegen aan onze tekst-in-voortgang over – beheersing van – energieverkeer.

52.5
Toen we elkaar spraken kon ik je de complete titel even niet noemen ... Zijn boek Brilliant Orange (Bloomsbury, 2000) gaf David Winner de ondertitel, over briljant gesproken: The neurotic genius of Dutch football. Ik heb het destijds gefascineerd gelezen, omdat het tegelijk cultuurfilosofie is. Laat even weten als je het wilt lenen (want dan moet ik mijn exemplaar proberen op te diepen). Er blijkt overigens ook een Nederlandse vertaling te zijn verschenen: Het land van Oranje (Bert Bakker, 2001). De ondertitel luidt dan: kunst, kracht en kwetsbaarheid van het Nederlandse voetbal. Dat haalt het natuurlijk niet bij neurotic genius.

52.6
Tja, multirealiteit ... Ik kende die term niet, maar wat ‘men’ er thans blijkbaar mee bedoelt is precies waarvoor ik ooit (1990) Metapatroon bedacht. Dus zgn contextuele verbijzondering als methodisch beginsel voor betekenissenordening volgens verschillen-in-samenhang. En het betreft ook precies, hoera, wat (Bureau) Forum Standaardisatie later (2008) besefte dat cruciaal voor interoperabiliteit is, te weten eerst en vooral semantisch informatiebeheer. Ook toen was de term multirealiteit nog niet in zwang, maar hoe het ook heet, precies dáárvoor liet (B)FS modelleervoorbeelden met Metapatroon uitwerken en, omdat daaruit nogeens bleek dat met Metapatroon inderdaad – wat nu heet – multirealiteit eenduidig valt te administreren, door onafhankelijke instellingen evalueren, die allebei eveneens positief oordeelden.
Kortom, zou het niet nogal, zachtjes uitgedrukt, suf van (B)FS zijn om dat allemaal te verwaarlozen, louter en alleen omdat er een ànder woord in de mode raakt? Op die manier laat de overheid zich wel erg gemakkelijk volstrekt overbodige opdrachten ‘aanpraten.’ Nog erger, door aldus steeds opnieuw te beginnen, houdt de overheid voortgang op. Ik probeer dat hier luchtig te verwoorden, maar het bezwaar dat ik ertegen maak moet je des te ernstiger opvatten. Als ik je daarop niet kan aanspreken, wie dan wèl? :-)
Mijn verzoek luidt, of je met voorrang het ‘eigen’ (B)FS-rapport Semantiek op stelselschaal op de ‘eigen’ website van FS wilt raadplegen. Je kunt je, zeker in eerste aanleg, slechts beperken tot de hoofdtekst; dat zijn slechts vier bladzijden. Vanaf paragraaf 3 is daar sprake van “stelselmatige semantiek.” Als je dat domweg vervangt door multirealiteit, kàn je niet missen dat het complete rapport allang dáárover gaat, klaar. Kortom, (B)FS kan met zgn multirealiteit eer inleggen èn, wat mij betreft van kritiek belang, een broodnodige veranderingszwieper geven, zo van, ja, dat hadden wij dus al gezien hoe belangrijk het is om daarvoor adequate voorzieningen te treffen, ja, dat hebben wij destijds ook gedegen onderzocht, ja, het kan prima lukken om dat op stelselschaal beheersbaar te krijgen en houden, zie rapport zus-en-zo.
Je kunt met (B)FS ook je kop in het zand steken, en doen alsof die eerdere resultaten niets met – registratie van – multirealiteit te maken hebben. Pfff, hoeveel belastinggeld wil je ‘helpen’ blijven verspillen ...
Ik heb ook nog gekeken hoe ikzelf – wat dus nu blijkbaar heet – (bi)temporeel informatiebeheer heb opgenomen in Metapatroon. Ik zei je gisteren al dat de ondertitel van mijn boek Metapattern niet toevallig “context and time in information models” luidt. In deel I van dat boek zijn de eerste vier hoofdstukken gewijd aan, zeg maar, de structuur van de modelleermethode annex –taal. Dat doe ik daar eigenlijk precies zoals jij zei dat met multirealiteit in eerste aanleg apart te willen zien. Die, zeg maar, kale meervoudigheid/variëteit behandel ik in hoofdstukken 1 tot en met 3 (achtereenvolgende hoofdstuktitels: Contexts, Intexts en Types). Daar plak ik hoofdstuk 4, Time, als het ware aan vast. Want je moet, klopt, allereerst basaal de nodige en voldoende contextuele verbijzondering, zeg maar, bezorgen om vervòlgens die op-relevante-stelselschaal-eenduidige ‘punten’ tevens onder expliciet tijdbeheer te stellen. Wat ik daarvoor indertijd voorstelde, is hetzelfde wat je nu beschreven ziet staan in de Wikipedia-lemmata waarnaar ik je eerder verwees. Dat kàn ook niet anders, tenminste niet als je er goed over hebt nagedacht (en pakweg twintig jaar geleden hield mij sterk bezig wat toen nog het probleem was van stelselmatig tijdbeheer).
Zo kom ik op nòg een verzoek. Om die uitleg van Metapatroon kosteloos beschikbaar te stellen, bracht ik de vier genoemde boekhoofdstukken samen in één opstel: The pattern of metapattern: ontological formalization of context and time for open interconnection (in: PrimaVera, working paper 2004-01, Universiteit van Amsterdam, 2004). Als je óók die tekst zorgvuldig wilt lezen, graag. En dan moet je niet meteen gaan piepen, dat niemand dat kan volgen. Doe er ajb allereerst zèlf de nodige moeite voor, en zo moeilijk is het ècht niet. Begin er gewoon aan ...; heus, je wordt stap voor stap door de methodische opbouw geleid, zeg maar aan het handje. Overal herken je dat het met zoveel woorden over multirealiteit gaat. Mocht je er desondanks niet doorheen komen, dan krijg je van mij gratis bijles. Beleefd vragen is genoeg. :-)

52.7
Er loopt een inkoopprocedure volgens formele vooraankondiging (wat dat ook is). Zo gaat de potentiële opdrachtgever – allereerst – na, althans, dat is mijn opvatting, of het allemaal (nog) wel zo specifiek is wat hij vraagt resp. wat Information Dynamics biedt. Als het dan toch moet, lijkt mij zo’n marktverkenning optimaal, dwz om met de minste vertraging vèrder te kunnen.

52.8
Intussen ontving ik een attent (voortgangs)bericht van de dienstdoende inkoper. Als het mededingende bedrijf eveneens een methode biedt voor modellering van reële betekenissenvariëteit op willekeurige schaal van informatieverkeer, hebben ze dat tot dusver volkomen geheim weten te houden ... wat juist voor zo’n, nota bene, verkeersmethode niet slechts averechts werkt, maar zelfs onverantwoordelijk is. Openheid over en van nu nèt zo’n methode is nodige voorwaarde voor wat ook wel semantische interoperabiliteit heet. Het zal dus wel gaan om ‘iets’ voor procesmatige zaakbehandeling. Ja, als het zo is, nee, zoals jij tijdens dat gesprek al opmerkte, dat heeft niets met informatiemodellering te maken, laat staan van en voor reële variëteit van betekenissen.

52.9
Ja, dat heeft inderdaad àlles met elkaar te maken[; zie ook aantekening 52.2]. Vergelijk het maar met huiswerk waarvan de leraar vergeten is dat 'ie al een keertje opgaf; daar ben je dus gauw klaar mee. Wat wil je nog méér?! :-) Ja, prima, kom maar òp met je "lastige vragen." Dat zal wel meevallen.

52.10
En passant? Dankzij kennis van de juiste spelling kon ik inderdaad wat informatie over Ampersand vinden. Mijn indruk is dat de impliciete vóóronderstelling voor het gebruik ervan is, dat het beoogde informatiesysteem een zgn domein dient. Voorts gelden processen als uitgangspunt, waarvan er (dus) slechts een beperkt aantal op/voor het domein in kwestie bestaan. Daarbij moet blijkbaar ook nogeens de, zeg maar, structuur van elk proces recht-toe-recht-aan zijn; ik kan in elk geval – nog? – geen voorzieningen voor routeringsvariëteit ontdekken. Tja, met al zulke beperkingen geloof je gauw dat je geen last hebt van reële betekenisverschillen, laat staan dat daartussen tevens samenhang gevestigd moet zijn voor zover relevant. Een proces wordt à la Ampersand uitgedrukt in/met bedrijfsregels. In zo’n regel staat o.a. vermeld wie/wat meespeelt resp. dienovereenkomstig wijzigt door uitvoering/verwerking ervan. Van de verzamelde bedrijfsregels kan aldus een zgn datamodel van/voor het domein afgeleid worden. Maar dat kan slechts een plat model zijn. Ook hier geldt kennelijk een impliciete vóóronderstelling, te weten dat wie/wat voor verschillende regels steeds precies dezèlfde wie/wat is. Dat gaat in werkelijkheid slechts voor een piepklein domeintje op ... Nee, ik kan me niet voorstellen dat Ampersand (op)schaalbaar is.
Op de schaal van reëel informatieverkeer zijn er zóveel verschillende processen, die ook nogeens veranderen enzovoort, dat je vrijwel onmiddellijk vastloopt met procesoriëntatie. Dat gebeurt uiteraard eveneens door uit te gaan van ènkelvoudige betekenis.
Voor reële, dus veranderlijke betekenissenvariëteit is een verkeersoriëntatie onmisbaar. Nota bene, de opzet van processen maakt er integraal onderdeel van uit. Ofwel, ook gevarieerde processen worden met het informatiemodel uitgedrukt, althans, als je het werkelijk stelselmatig wilt hebben (en dat is natuurlijk de crux van verkeersoriëntatie).
Het is onzin te claimen dat reële betekenissenvariëteit via het bedrijfsregel-mechanisme van Ampersand valt te modelleren. Wie dat beweert, heeft stellig geen notie van wat zulke variëteit ... betekent. Nogmaals, ik zie in Ampersand geen spoor van zelfs maar enige verbijzonderingsmethode. Het (communicatie)probleem met aanhangers van zo’n beperkt gereedschap is echter dat ze inderdaad geen idee – kunnen – hebben wat reële betekenissenvariëteit is, laat staan wat daarvoor nodige en voldoende voorzieningen zijn voor informatieverkeer.
Exemplarisch voor de averechtse beperking is de nadruk op bedrijf (Engels: business). Voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal bestáát die grens helemaal niet.
Het moet dus ècht anders! :-)

52.11
Is het artikel dat jij over Ampersand kreeg wellicht Deriving Functional Specifications from Business Requirements with Ampersand door Stef Joosten? Over zgn reële variëteit gaat het daar helemaal niet, sterker nog, (informatie)behoeften moeten doorgaan voor (p. 5) “agreement between parties,” opdat “Ampersand [...] uses them as functional requirements for an information system as well.” Nota bene, juist die voorwaarde bestáát niet op reële schaal van informatieverkeer, dus met betekenissenvariëteit van dien. Zeg ook maar dat Ampersand zowat het tegenovergestelde biedt van wat nodig is voor facilitering van informatieverkeer. Overigens is Ampersand zeker niet uniek in deze averechtse vernauwing. Zulke ‘methoden’ zijn er sinds decennia te kust en te keur. Wie ze gebruikt om een reëel probleem opgelost te krijgen, ziet dat probleem prompt alsmaar groter worden ... Zo neemt Joosten voor Ampersand de belanghebbende partijen (Engels: stakeholders) in stelselmatig opzicht te ... serieus. Dat komt, omdat (ook) hij – de noodzaak voor – dat stelselmatige helemaal niet herkent, dwz met reële variëteit van dien. Als je klakkeloos afgaat op wat iemand beweert dat z/hij wil, mis je de doorgaans ònuitgesproken relativering. Met andere woorden, een behoefte is altijd situationeel. Wat elke behoeftesteller impliciet laat, moet de ontwerper expliciteren ... en pas daardoor lukt het om allerlei verschillende behoeften (lees ook: betekenissenvariëteit) eenduidig geordend te krijgen èn te houden. Die stelselmatige ontwerpslag ontbreekt totaal in het verhaal van Joosten, en helaas niet alleen in dat van hem. Daarom moddert iedereen maar wat aan, en verspilt intussen steeds meer geld, moeite en tijd ...

52.12
Dat voorstel voor een Bureau ICT-toetsing was onzin. De uitvoering ervan is dat óók, zoals ik opmaak uit wat redacteur Derk Stokmans rapporteert (Felle kritiek op ICT-controle rijk en Rijk maakt zich in strijd tegen ICT-chaos opnieuw kwetsbaar, in: NRC Handelsblad, 21 juli 2015, p. 1 en p. E5). Al bekend was dat die uitvoering opzettelijk afwijkt van het voorstel. Daardoor kan iedereen zelfs in onderling politiek resp. bestuurlijk comfort naar elkaar blijven wijzen zodra het zoveelste mislukte project publiciteit krijgt. Is dat ècht zo moeilijk om door te prikken?
Wat nog altijd niemand begrijpt, zeg ook maar wìl begrijpen, is de opgave. Ook Stokmans blijkt nog niet toe aan die basale analyse. Waaròm doet een overheidsorganisatie ‘iets’ met computers? Dat is allang niet meer voor interne doelmatigheid, waarmee dus verder niemand wat te maken zou hebben. Daarentegen moet informatie- en communicatietechnologie bruikbaar zijn voor verkeer, vooruit, informatieverkeer. Dat is een alsmaar integraler aspect van maatschappelijk verkeer. Klopt, daar heeft iederéén mee te maken. Daaruit volgt dat voorzieningen berekend moeten zijn op wat reële variëteit heet, ofwel de verschillen in betekenis èn samenhang ertussen die juist kenmerkend zijn voor dynamische samenleving. Ik geef een flauw voorbeeld: blok. Dat woord heeft talloze betekenissen. Zo is het de achternaam van de verantwoordelijke minister ... Die betekenissenvariëteit is niet iets dat we later nog wel eens oplossen, maar vormt precies de crux van de verkeersopgave. Dure techniek kunnen, herstel, moeten we allemaal weggooien, wanneer onduidelijkheid over betekenissen heerst. Op de schaal van informatieverkeer zorgt toevoeging van expliciete context pas voor eenduidigheid. Nota bene, toetsing van een ict-project vergt in eerste aanleg slechts luttele seconden. Is er voorzien in contextuele verbijzondering? Zo niet, onmiddellijk stoppen!
Zo pluriform beschouwd zijn burgers en bedrijven de voornaamste deelnemers van het verkeerstelsel. Dat is evident voor fysieke mobiliteit. Voor zgn informatieverkeer is dat óók zo! Maar, nee, dat het om bijdragen aan een verkeersopgave met maatschappelijk bereik gaat – en vergeet de internationale betrekkingen niet – beseffen overheidsopdrachtgevers nauwelijks of zelfs helemaal niet, alle retoriek ten spijt. Zo geven zij voorkeur aan leveranciers die dat evenmin door – willen – hebben. Tja, daar is nu een extra pluk netzo onverlichte toetsers bijgekomen, om de beweging langs neerwaartse spiraal nog maar eens een zwieper te geven.
Er zijn structurele veranderingen nodig. Om het gewichtig te zeggen, het apartheidsparadigma dat overheidsopdrachtgevers enzovoort (impliciet) met ‘hun’ respectievelijke ict-projecten volgen is allang achterhaald en werkt averechts. Volgens het verkeersparadigma is duidelijk dat zulke projecten er zijn voor ‘onze’ infrastructuur. Zo’n paradigmawissel lukt echter niet van de ene op de andere dag. Om die moeilijkheid te benadrukken noem ik het ook paradigma. Voor productieve veranderingen kunnen we daarom zittende opdrachtgevers en hun dienstverleners helaas afschrijven. Die trekken dat onmogelijk. Met gewijzigde opleidingen kan de volgende lichting van zowel opdrachtgevers als –nemers tzt wel helpen om opbouwend aan de stelselmatige opgave te werken. Vlotter kan gewoon niet. Dat vergt natuurlijk dat programmamakers van opleidingen het verkeersparadigma in zijn stelselmatige implicaties wèl reeds begrijpen èn willen bevorderen. Hmm, ook daarvan heb ik nog weinig tot niets gezien, integendeel. Slechts daar ligt m.i. echter het productieve begin voor structurele veranderingen. Aan opzet van informatiekundige opleidingen volgens verkeersparadigma kan belastinggeld dus oneindig beter worden besteed dan aan alsmaar pleisters die de wond zelfs verergeren.
[Op 24 juli 2015 aan NRC Handelsblad, ter publicatie als (ingezonden) brief.]

52.13
Ditmaal kon ik het weer eens niet laten, ja, tegen beter weten in. Nee, ik ontving – nog – geen antwoord op mijn emailbericht met verzoek om publicatie van ingezonden brief. Haha, ‘normaal’ gesproken krijg ik zowat binnen een dag te horen dat er helaas geen ruimte meer voor plaatsing ervan is ...
Inmiddels heeft NRC Handelsblad-redacteur Derk Stokmans blijkbaar ook de tekst gezien van de interne vacaturemelding voor de functie van het hoofd Bureau ICT-toetsing. In zijn bijdrage De nieuwe ICT-controleur van de overheid moet de boel rustig houden (katern Economie, p. 9, 25 juli 2015) citeert hij “[d]e drie belangrijkste competenties waarnaar [verantwoordelijk minister] Blok zoekt[.]” Dat zijn “[o]rganisatiesensitiviteit, bestuurssensitiviteit en omgevingsbewustzijn.”
De met zoveel woorden verlangde onderdanigheid, brrr, laat ik hier maar in het midden. Voor de zoveelste keer, zie o.a. Onheilstijding, wat is er toch op tégen om voor een informatiekundige opgave met voorrang informatiekundige functie-eisen te stellen? Sterker nog, er lijkt wederom zelfs niet eens naar gevráágd te zijn! Overdrachtelijk gesproken, het is toch niet zo’n gek idee dat een badmeester vooral het reddend zwemmen aantoonbaar moet beheersen.
Op reële stelselschaal komt informatiekunde neer op informatieverkeerskunde. Dankzij verkeersoriëntatie moet duidelijk zijn, dat burgers enzovoort de primaire verkeersdeelnemers zijn. Wie ‘ons’ voor infrastructurele voorzieningen, in dit geval voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal, daarentegen als “omgeving” blijft bestempelen, begrijpt er domweg nog steeds niets van en ‘helpt’ slechts alsmaar grotere wanorde te vestigen waaraan ‘we’ meer en meer geld enz. verspillen. Interne onderdanigheid correspondeert met externe uitbuiting; dat is en blijft kenmerkend voor – handhaving van – bestuurlijke elite.
[Zie ook BIT blijft burger bijten.]

52.14
Na terugkeer van vakantie las ik het antwoordbericht dd. 5 augustus 2015 van de opinieredactie van NRC Handelsblad. Mijn ingezonden brief verstuurde ik op 24 juli. Het oordeel erover? Gelet op het overschot aan ingezonden brieven “moeten [we] streng selecteren. Onze voorkeur is uitgegaan naar andere brieven.”
Overigens plaatste de krant in kwestie op 30 juli 2015 (p. 18) wel degelijk een brief die iemand schreef naar aanleiding van de recente BIT-berichtgeving. Carolien Schönfeld etaleert echter evenmin informatiekundig benul. Als “belangrijkste oorzaken” van mislukkingen noemt ook zij braaf, geeuw, “te grote ambitie van de opdrachtgever (politiek of overheid) en te grote (organisatorische) complexiteit.” En ook voor haar gelden dat kennelijk slechts als – wat extra – belemmeringen “om werkwijzen te standaardiseren.” Nota bene, met geen woord rept ook zij over passende variëteit van informatievoorziening waarmee reële variëteit gefaciliteerd enz. moet zijn. In plaats daarvan lijkt zij “overschrijdingen” te billijken onder de noemer van “langetermijnrendement.” Maar, nogmaals, als vàlse standaardisatie resulteert (lees ook: wanneer de machtigste partij eindelijk haar zin doorzette), bestaat met welk middel dan ook geen rendement op welke termijn dan ook. Tja, volgens de ondertekening van haar brief “werkte [Schönfeld] meer dan twintig jaar in ict-functies bij verschillende overheden en publiceerde [het boekje] Hoe ICT-projecten slagen en falen: leren van pijnlijke mislukkingen.” Daar is alweer een pijnlijke brief bijgekomen. Nou ja, zij is niet de enige die er informatiekundig nog steeds niets van geleerd heeft, zelfs niet begrijpt dat informatieverkeer toch een informatiekundige opgave is. Maar zij toont zich (dus) wel zo gezagsgetrouw, herkenbaar traditioneel e.d. dat de au fond volgzame krant haar brief veilig kan plaatsen. En zo prutsen we verspillend verder ...

52.15
Ik heb nog maar eens een tekst(je) geschreven over de verwarring die onbegrip van formele logica bestendigt, te weten – de nagenoeg alom heersende lichtgelovigheid annex indoctrinatie – dat rigoreuze kwantificering een oplossing biedt voor beheersing van relevante kwalitatieve variëteit. Zie Snoeiwerk.

52.16
Daar was ik gauw klaar mee! Die gele markering waarvan jij je luttele laatste wijzigingen voorzag, was zó weg. Ik ben (nog) wel zo eigenwijs om een wat gewijzigde opmaak voor te stellen. Vooral van schreefloze letters voor de hoofdtekst – als ‘ie wat langer is – ben ik geen liefhebber. Ik stuur je voor een verdere indruk dat voorstel hierbij tevens in pdf-formaat toe (omdat we het artikel volgens mij in dàt formaat openbaar maken). Ik voegde een (korte) kenschets van de auteurs toe ...
Wat over en voor alles telt is jouw oordeel, want ... mijn oordeel is dat het vooral jouw artikel moet zijn en blijven. Dus ook, mocht jij het communicatief, veranderkundig enz. eventueel raadzaam achten om mij als auteur ònvermeld te laten, dan ben ik het er op voorhand mee eens (lees ook: verbijt ik mijn zware teleurstelling :-).

52.17
Op zulk – vals – geloof in marktwerking oefende ik kritiek in Strategische verschuiving door moment(um) van infrastructuur: de beurt aan informatietechnologie (in: PrimaVera, working paper 2006-01, Universiteit van Amsterdam, 2006). Als je de ondertitel opvat als “de beurt aan energietechnologie” lijkt mij de strekking daarvoor zowat ongewijzigd geldig (en dàt versterkt nog maar eens dat informatietechnologie aan de beurt is).

52.18
Dat lijkt me al (veel) vooruitgang, te weten dat die medewerker blijkbaar niet zelf met informatiemodellering enz. gaat prutsen ... hoewel alom de kans helaas groot is op inschakeling een zgn it-architect die helemaal géén informatiekundig ontwerper is; het kalf kan (dus) nog gemakkelijk in een overvolle put storten en daar prompt verdrinken.

52.19
Is het een idee om voor stellen om voorafgaand aan een eventuele proef een analyse op te stellen waaròm dat (middelen)beheer alsmaar niet lukt met huidige ... middelen? Dat beheer gebeurt toch met SAP, nietwaar? Voor die analyse moeten reële informatiebehoeften representatief gemodelleerd zijn. Dat vergt – kennelijk – een stelselmatig model. De vraag is dan, of met SAP – of met welke hulpmiddelen dan ook die daarvoor thans toegepast zijn – de mogelijkheid bestaat om dergelijke behoeften te faciliteren. Als dat inderdaad kàn, betreft het probleem niet zozeer SAP als zodanig, maar het gebruik ervan (lees ook: inrichting enz.). Kàn het echter niet, dan moet het ànders en geldt het analysemodel vervolgens als ontwerp voor zo’n proef.
Kijk, dat ontwerp moet er tòch komen ... (en daarmee zijn jij en ik al een heel eind). Het voordeel van de vroege analyseslag lijkt mij, dat later de kans kleiner is om door welles-nietes miscussies op een dwaalspoor te raken, of eigenlijk te blijven.

52.20
Als dat allereerst niet ‘uitdraait’ op een informatierotonde, weet ik het ook niet meer ...

52.21
Wat mooi dat hij je verzocht om leestips voor Metapatroon. Wat mij betreft stel je hem voor om één voor één, dus net zolang totdat hij het wel genoeg vindt, te bekijken:

1. Oplossing van ordeningscrisis
2. On benefiting from Metapattern
3. De bedoeling met informatiekunde
4. Publieks- en stelseltaal in wetgeving: Wat is het geval?

Qua lengte gaat het van column naar artikel. Dat ad 4 genoemde artikel bevat als deel 1 een “korte inleiding tot de stelseltaal,” dwz Metapatroon.
Ook een artikel, over de paplepel met betekenissenvariëteit:

5. Betekenissen van Jip en Janneke: semantiek en pragmatiek voor informatieverkeer in de netwerkmaatschappij

Verder is er:

6. Metapatroon, handboek stelselmatig informatieverkeer

Een algemene indruk van Metapatroon geven de citaten die in het zgn handboek verzameld zijn in o.a. de (deel)rubriek samenhang van verschillen.

Lijkt je dit passend? Aan welke tips denk jij?

52.22
Wat ik naar aanleiding van De compositie van de wereld (1980) meen te herkennen bij de schrijver ervan, Harry Mulisch, is vooral Opzichtige verwarring. Hij gelooft dat hij zich àfzet tegen Aristoteles, maar beseft niet dat hij daarvoor een zgn beginsel òngekwalificeerd opvat ... waardoor zijn verhaal in relatie tot Aristoteles prompt onzin is. Die fout om logica te verwarren met semiosis – dat gebeurt onuitgesproken, vandaar de verwarring – wordt overigens alom gemaakt, vandaar het voortdurende gepruts met wat infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer moeten zijn.

52.23
Adequate autorisatie resp. controleerbaarheid zijn van kritiek belang. Het verkeersprofiel mikt op nodige en voldoende verbijzondering van hoedanigheden van resp. voor deelnemers aan informatieverkeer. In een bepaalde hoedanigheid kent een deelnemer dienovereenkomstige bevoegdheid tot informatievoorziening (en in het zgn audit trail moet opgenomen zijn in welke hoedanigheid een deelnemer daadwerkelijk informatie raadpleegde e.d.). Aldus verschaft het verkeersprofiel – tevens – precies de basis voor – operationalisering van – autorisatie (en zo verder naar audit trail). Dit pleit ervoor om te verkennen of het verkeersprofiel inderdaad een bijdrage kan leveren aan de koppeling van identiteitstelling (authenticatie gebruiker) naar bevoegd gebruik.

52.24
Graag komt Martijn Houtman mee; hij deed en doet het èchte rotondewerk. :-) Ook kan hij desgewenst meteen praktisch met je meepraten over authenticatie/autorisatie, en over de eventuele toepassing van het zgn verkeersprofiel voor autorisatie per specifieke hoedanigheid van een deelnemer aan informatieverkeer.

52.25
Ook “[d]e Nationale Ombudsman ziet het als zijn taak om waar mogelijk bij te dragen aan het lerende vermogen van de overheid.” In zijn rapport Pgb-trekkingsrecht en de (niet) lerende overheid (25 augustus 2015, rapportnummer 2015/123, p. 44)

pleit [hij] ervoor dat bij toekomstige transities het belang van de burger een prominente plaats heeft.

Voor wat

de burger – vanuit de behoorlijkheid bezien – in redelijkheid [...] van de overheid mag verwachten bij (omvangrijke) stelselwijzigingen,

doet hij enkele aanbevelingen (waarover verderop méér). Het cruciale punt mist (ook) de Nationale Ombudsman echter. En het is toch zo eenvoudig. Ja, overheidsbemoeienis moet stelselmatig zijn. Een andere manier om dat te zeggen is dat de overheid mikt op infrastructuur, let wel, zowel materiële als immateriële voorzieningen. Onder de noemer van infrastructuur, dus altijd voor maatschappelijk verkeer, is dan meteen duidelijk wie “een prominente plaats” verdienen als gebruikers. Klopt, de burgers (inclusief bedrijven enzovoort).
De noodlottige vergissing die overheidsorganisaties nog steeds maken, is dat zij zichzèlf beschouwen als primaire gebruikers. Met die beperking resp. valse prioriteit is echter geen sprake van infrastructuur, integendeel.
De “stelselwijzigingen” die ondanks herhaalde pogingen maar niet willen lukken, betreffen sinds enkele decennia overwegend infrastructuur voor informatieverkeer. Dankzij positionering als infrastructuur zijn de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman bijkans triviaal. Zo wijst hij op de noodzaak van “een grondige voorbereiding en goede samenwerking [van] ketenpartners.” Ja, infrastructuur vergt afstemming. Dat hebben ‘we’ allang geleerd als het gaat om voorzieningen voor, zeg maar, fysieke mobiliteit. Voor informatieverkeer is de opgave principieel niet ànders: rijkgeschakeerd. Elke overheidsorganisatie die beweert op eigen houtje stelselmatige voorzieningen te realiseren, is prompt verdacht. Dat kàn domweg niet, punt.
En nog zo’n aandachtspunt volgens de Nationale Ombudsman, ook “adequate informatieverstrekking” is een open deur, zodra duidelijk is dat infrastructuur aan de orde is. Dat geldt voorts uiteraard voor “een gebruiksvriendelijk systeem,” zij het dat infrastructuur op ruimste schaal een systeem of, beter gezegd, stelsel biedt. Dat is dus géén verzameling van allerlei aparte systemen, maar door functionaliteit met stelselbereik – bijvoorbeeld identificatie, autorisatie – optimaal bruikbaar voor burgers als de primaire gebruikers. Vergelijk het met verkeerslichten; het is niet (meer) zo, dat elke gemeente daarvoor eigen kleuren voorschrijft en wat ze betekenen voor verkeersgedrag, laat staan dat het per kruispunt kan verschillen. Dergelijke standaardisatie in sommige opzichten bevordert juist de variëteit van mobiliteit die het grootste belang hebben voor verkeersdeelnemers: vlotte, veilige bereikbaarheid.
Infrastructuur voor informatieverkeer is allang niets nieuws meer, althans qua idee. Zo stelde ik daarover alweer meer dan tien jaren geleden een nota samen, Informatieverkeer in publiek domein: schetsboek over architectuur en ontwikkelpaden voor de elektronische overheid (Ictu/programma Architectuur Elektronische Overheid, 2004). Ook later wees ik in allerlei publicaties – zie www.informationdynamics.nl/pwisse – op het productieve infrastructuurperspectief voor informatieverkeer. Met dit tekstje probeer ik nog maar eens ...
Oh ja, als infrastructuurvoorziener in maatschappelijke verhoudingen moet de overheid via haar verspreide organisaties ook en vooral àfzien van uniformering van betekenissen in informatieverkeer. (Want) in verkeer met maatschappelijk bereik variëren betekenissen. Ordening van betekenissenvariëteit vergt een stelselmatige ontwerp- resp. modelleermethode: Metapatroon. Die is kwalitatief ànders dan wat volstond in de periode van louter kleinschalige, geïsoleerd werkende informatiesystemen. Die tijd is ècht voorbij sinds het alom netwerk is dat de klok slaat. En ik zeg het maar even, ook over variëteit voor semantische interoperabiliteit verscheen reeds een overheidspublicatie; zie Semantiek op stelselschaal: issues en oplossingsrichtingen (Bureau Forum Standaardisatie, 2009).Ik houd zelf Metapatroon, handboek stelselmatig informatieverkeer bij in de vorm van rubrieksgewijs verzamelde citaten plus verwijzing naar bron.
Over “de (niet) lerende overhead” gesproken, zoals de Nationale Ombudsman doet met zijn recente rapport, wat heeft hij opgestoken van zulke eerdere publicaties? Hij voegt zich slechts bij het koor der critici ... en er verandert (dus) nog steeds niets.

52.26
Wat je – concept voor – presentatie betreft, mooi! Wellicht kan je ‘m als tweedelig opvoeren. Deel 1 (de huidige pagina’s 1 tot en met 6) zou je dan bedrijfsvisie oid kunnen noemen en deel 2 (de rest) zoiets als informatiekundige inrichting. Ja, je afkorting Air is voor een voorziening met betekenisloze stelselsleutels natuurlijk ook te mooi om te laten lopen ..., maar je zou een opmerking kunnen toevoegen (pagina 5) in de zin van, voor wie de aanduiding rotonde daar te verwarrend is helpt het wellicht om ’t als metaregister te beschouwen. Wat die suggestie voor expliciete indeling betreft, daardoor laat je vooral over bedrijfsvisie beslissen (en moeten ‘ze’ zgn uitvoering vooral aan jou cs overlaten; tja, dat je aldus juist het beleid voorstelt, blijft zo èxtra onduidelijk ... en zo moet je het – helaas – precies hebben). En je zou dan deel 2 – klopt, voor mensen die zichzelf als visionair bestempelen is dat slechts een bijlage – kunnen beginnen met de bronverwijzing inclusief motto. De verwijzing – met dank ervoor – is terecht, maar door deel 2 ermee te beginnen heb je vervolgens de weg vrij voor je eigen uitleg enz. Als je de bron- annex literatuurverwijzing naar Stelselmatig overzicht via informatiesleutels aan het einde laat staan, loop je m.i. groter risico van een fopvatting door de mensen die jij wilt aanspreken.
Voor je – concept voor – notitie geldt eigenlijk dezelfde indeling (maar die hoef je daar m.i. niet te expliciteren). De eerste twee pagina’s (van vier) vind ik glashelder. Om het voorstel voor de proefopstelling te begrijpen speelt mij parten dat ik jullie informatiesysteem dat je voorstelt te benutten qua informatiemodel niet ken. Uitgaande van samenhang met jouw presentatie meen ik in de notitie echter als (veronder)stelling te herkennen dat het system in kwestie – reeds, althans, vergaand – geschikt is als informatierotonde annex metaregister. Of is de wens daar nog sterk de vader van de gedachte? Wil je van Martijn Houtman binnenkort een demonstratie van KnitbITs IR? Daarmee krijg je dan een proef vóór de proef ... :-)

52.27
Het is natuurlijk óók stelselmatig om steeds na te gaan of resultaten van eerdere inspanningen (her)bruikbaar zijn. Uit Werk in uitvoering - 5 kan je opmaken, dat ik alle voorafgaande afleveringen in die ontwerpreeks relevant acht voor zgn middelenbeheer (Engels: asset management) in zo ruim mogelijke betekenis. Voor deze vijfde aflevering heb ik er voorts zéér nadrukkelijk ons werk onder de noemer van intermediaire systematiek bijgehaald. En dan is er opnieuw de informatierotonde ...
Toen wij elkaar onlangs spraken, was mijn idee al om informatiekundige beschouwingen zo veel mogelijk apàrt te houden. Op die manier kan jij resp. kunnen wij je/ons in, zeg maar, strategische(re) beschouwingen over infrastructuur voor energieverkeer beperken tot verwijzing. Daar schrikken volgens mij de lezers waarop wij aldus strategisch(er) mikken nog het minste van. Klopt, het is maar weer wat je strategisch noemt ...
Van zulke tekstscheiding vind ik dan weer een voordeel, dat de informatiekundige beschouwingen in stelselmatige zin radicaal ... informatiekundig – kunnen – zijn. Bijgevolg blijft ook weer Werk in uitvoering - 5 voor vrijwel iedereen (nog) volkomen onbegrijpelijk, maar ja, dat is onvermijdelijk zolang de paradigmawissel niet voltrokken is. Moeilijk? Ach, het alternatief om opzet te schetsen volgens het oude, inmiddels achterhaalde paradigma is zelfs onzin. Hoe kan je een stelselmatige visie geven met ònstelselmatige middelen? Nee, op die manier lukt wissel gegarandeerd nooit.
Verder dan het idee dat hierdoor eenvoudiger vervolgafleveringen vallen te verzinnen voor Stelselmatige impuls tot energieverkeer, ben ik niet gekomen. Laat ik allereerst afwachten of jij dat idee ook hebt c.q. krijgt. Hoewel ... wat jij en ik informatiekundig vinden als het om ontwerp(en) gaat, heeft tegelijk door-en-door betrekking op zgn primaire processen. Ook en vooral daarvoor bieden die modellen voorstellen voor stelselmatig (her)ontwerp. In het verlengde van – de ondertitel van – deel 1, Introductie: energielandschap in verandering, komt als ondertitel en vervolgens inhoud van deel 2 m.i. dan zoiets als Middelenbeheer in verandering in aanmerking.
Nou ja, ik hoop dat jij je door Werk in uitvoering - 5 kunt worstelen, sterkte! :-)

52.28
Onlangs heb ik een nieuwe aflevering opgesteld in/voor de reeks waarvan jij aan de wieg stond, zie Werk in uitvoering - 5. Zeg ook maar dat we met die eerste vier afleveringen allang zo gek niet zitten.

52.29
Om allereerst op je slotopmerking in te gaan, nee, stelselmatig ontwerpwerk kan nu eenmaal niet “afhankelijk” zijn van waan van de dag. Overigens staan we op die manier voor de ons zo vertrouwde ... veranderdrempel. De drempelwachter laat je er pas overheen, indien je je afhankelijk van c.q. gehoorzaam aan zijn waan toont. Toch maar toegeven? Weliswaar ligt die – ene – drempel dan inderdaad achter je, maar ben je prompt onderweg geraakt in een totaal verkeerde richting. Hopeloos verdwaald, dus. Tja, als je op zoek bent naar oneindig veel verdere drempels met alsmaar geringere kans op verantwoorde bijdragen, moet je precies die richting op (en dat is juist daarom het zgn bedrijfsmodel van menig dienstverlener). Professioneel kan je beter wachten voor de reële drempel ... Wachten? Daar kan je tijd nuttig besteden met alsmaar verdere structurele (ontwerp)verkenningen. Wie weet, ooit ...

52.30
Hun bewering dat daar een register is, of wie weet zelfs meerdere registers, met informatie over middelen klopt ongetwijfeld. De relevante, alsmaar dringender vraag is thans echter of de inhoud ervan stelselmatig is. En zo zijn we wederom aangeland bij de betekenis die voor stelselmatig geldt, en zo door naar relevante opvatting over verkeer, over infrastructuur ervoor, over bemoeienis nu en in de toekomst daarmee, enzovoort.

52.31
Ik had je met Berlage zei het al van enkele citaten van Berlage laten smullen. Doe je nu ook tegoed aan citaten van Oud, zie Levende informatiekunde.

52.32
Die, zeg maar, neutralisering onder de noemer van objectivering resp. herietsing doorbreekt voortschrijdende contextualisering. Wordt daardoor feitelijk helemaal weggepoetst. Waar vèrdere verbijzondering echter geboden is, zou dat dus verkeerd uitpakken. Dan moet je juist dóór ipv terùg ...

52.33
Inderdaad, wel beschouwd ondermijnt intermediaire systematiek in meervoud het beginsel ervan. Maar enkelvoud met zijn extreme abstractie lijkt me voor begrip nogal veel – te veel – gevraagd van zomaar een lezer. Het is voor de zoveelste keer kiezen tussen verschillende aanleidingen tot verwarring. Terecht kan jij opmerken, dat met zo’n tekst in zo’n ontwerpreeks zomaar een lezer niet bestaat. Waarom zou ik dan die kniebuiging doen, terwijl ik me doorgaans daartegen verzet? Ja, zodra er verschillende ‘soorten’ intermediaire systematieken verondersteld zijn, is het pas – wederom – intermediair systematisch als (ook) daartùssen verband mogelijk is via herietsing. Maar dàn kan je beter volledig consequent zijn en ‘slechts’ de enkele samenstelling à la figuur 25 in Werk in uitvoering - 5 benutten. Dus, met dank voor je bedachtzame aansporing, zie daar nu – toegevoegde – figuur 29.

52.34
Pogingen om géén grip te verliezen pakken ‘steevast’ averechts uit zolang ze gepaard gaan met ontkenning van werkelijke betrekkingen, reële variëteit, wederzijdse afhankelijkheid ...

52.35
In de bundel Ter wille van een levende bouwkunst staat verder een – zeer beknopt – stukje waarin Oud enkele opmerkingen maakt over standaardisatie, Wohin führt das Neue Bauen: Kunst und Standard (pp. 40-41, oorspronkelijk verschenen in 1927). Wat mij opvalt, is dat Oud daar volledig voorbij gaat aan de verkeersfunctie van bouwwerken. Hij oriënteert zich exclusief op een afzonderlijke bouwheer, zeg maar opdrachtgever, en bijgevolg op – bevrediging van – persoonlijke behoeften e.d.:

Bei mir soll man gut sitzen und Licht und Luft haben, und rein soll es auch sein.

Nee, stelt Oud,

ich opfere die Bequemlichkeit und das Kapital meines Bauherrn nicht dem Geschmack vergangener Jahrhunderte, erblich belasteten Vorübergängern und Besuchern zu liebe.

Hij is natuurlijk niet blind voor voordelen. Oud beseft:

Die Standardtüren und –fenster, die Standardstühle und –tische sind besser, durchgearbeiteter und erprobter als das Einzelprodukt. Soll ich meinem Bauherrn diese Vorteile vorenthalten?

Voor verkeersvoorzieningen, zowel materiële als immateriële, geldt dat weliswaar óók, maar geldt positionering als standaard zelfs als beginsel. Dat is toch iets anders dan – louter – een kwestie van smaak. De vraag is dan niet (meer) òf het om standaarden gaat, maar hoe ze samenhangend een infrastructuur bieden. Dat moeten betrouwbare, beheer(s)bare, onderhoudbare enz. voorzieningen zijn. Dus tevens veranderbare ... nota bene met behoud van – verbeterde – samenhang vanwege infrastructuur. En infrastructuur is dus ook maar een middel, te weten voor optimale facilitering van maatschappelijk verkeer. Dat bevestigt het gelijk van Ouds opvatting dat “die Alleinherrschaft des Standards” onzin is.

52.36
Ja, herietsing is zoiets als steeds een mini-rotonde. Je komt ergens vandaan, en vanuit het nieuwe iets – dat verder betekenisloos kan resp. moet blijven – kan je naar één of meer bestemmingen, waarvandaan je dan weer ..., enzovoort.

52.37
Daarom heet het ook wel een conceptueel model. Dat is (dus) nog géén model van enig informatiesysteem, hoewel het o.a. daarvoor wèl de onmisbare opmaat vormt.

52.38
Ik heb nòg een column ontleend aan een opstel(letje) van bouwkundig architect J.J.P. Oud, zie Schoolverlater.

52.39
Helaas luidt het gezegde terecht dat er kapers op de kust zijn, want voordat je ’t weet is je voorstel gestolen en verdient zo’n zgn adviesfirma zij grof aan – de schijn van – uitvoering. Omdat ze het niet begrijpen, leveren ze kostbaar prutswerk waardoor voor jou de kans zelfs helemaal verdwijnt om het ooit wèl goed te doen, vertel mij wat, of, zoals jij schrijft, “Zucht.”

52.40
Omdat wij eerder – zeer kort – correspondeerden waarbij u mij vriendelijk antwoord gaf, richt ik mij tot u. Heel af en toe schrijf ik een ingezonden brief aan uw krant over het onderwerp dat ik ook hieronder weer aankaart. Blijkbaar slaag ik er niet in om mijn boodschap eruit te laten springen, want mijn tekst raakt niet door de selectie. Het maatschappelijk belang acht ik echter alsmaar groter. Daarom waag ik deze poging tot agendering. Mijn verzoek luidt, of u onderstaande tekst wilt lezen. Indien u aanleiding herkent voor een gesprek met u en/of een redactionele collega, dan ben ik daartoe zeer graag bereid.

Het is allereerst de vraag in hoeverre een krant – zoals NRC Handelsblad – informatiekundige berichtgeving moet verzorgen. In elk geval vind ik de manier waarop dat gebeurt, vooruit, teleurstellend. Verder dan het voeden van sensatielust komt m.i. ook die krant niet. Ik zie geen verbetering, integendeel. Er is kennelijk slechts het redactionele vermogen aanwezig en daardoor voor niets anders plaats dan om grootschalige mislukkingen te melden zodra het er weg van heeft dat opdrachtgevende overheidsinstelling en opdrachtnemend bedrijf concurrentieverhoudingen schonden. De reuk van corruptie stijgt echter uit allerlei kringen op. Een informatiekundige analyse van reële problemen met informatieverkeer en waarom wat er (niet) opgeleverd is daarvoor géén oplossing biedt, ontbreekt.
Daar zijn vakbladen toch voor? Ja en nee. Allereerst bestáát zo’n tijdschrift niet eens in Nederland. Er zijn weliswaar enkele publicaties met die pretentie, maar ze maken dat niet waar. Kijk naar hun financiering. Op een of andere manier zijn ze afhankelijk van potentiële opdrachtgevers en/of –nemers. Ook voorzover er al hoogleraren informatiekunde zijn, doen die dat overwegend in deeltijd. De rest van de tijd, vaak zelfs de meeste tijd zijn ze in dienst van, inderdaad ...
Maar is het dan de opgave van een landelijk dagblad om het tekort van onafhankelijke, deskundige berichtgeving op te heffen? Daar vind ik alles voor te zeggen. Want er is zelfs veel meer aan de hand dan verspilling van – heel veel – publieksgeld. De kolossale misvatting moet bestreden worden, dat wat overheidsinstellingen bij leveranciers bestellen slechts middelen zijn voor informatievoorziening vàn die instellingen zelf. Nee, het gaat daarentegen stelselmatig om voorzieningen voor informatieverkeer tussen burgers. Dat is dus infrastructuur. Met andere woorden, er wordt niet alleen met belastinggeld geknoeid. Burgers raken nog sterker gedupeerd door gebrekkige infrastructuur. Vergelijk het met een fysieke brug. Wie heeft er last van, als hij krakkemikkig gebouwd is en daarom voor verkeer gesloten blijft? Volgens mij zou o.a. NRC Handelsblad zich dat door-en-door publieke perspectief moeten aantrekken. Voor wie beweert dat we in een informatie- annex netwerkmaatschappij leven, moet het toch niet zo moeilijk zijn om te beseffen dat daar een heuse infrastructuur bijhoort? Dat vestigt ook meteen het relevante referentiekader voor beoordeling. Ook infrastructuur voor informatieverkeer behoort variëteit te dienen. Daardoor kunnen mensen zich extra ontplooien, wat dan weer onze samenleving gezond houdt, enzovoort. Het totale onbegrip van reële betekenissenvariëteit maakt in informatiekundig opzicht een gigantische blinde vlek aanwijsbaar. Voor een apart zgn ict-project blijkt de desbetreffende opdrachtgever steevast gefixeerd op enkelvoudige betekenis. Nee, dat werkt natuurlijk niet in en voor samenleving van mensen met verschillende, al naar gelang van omstandigheden ook nog een wisselende, betekenissen. Infrastructuur voor informatieverkeer is daarom slechts bruikbaar voorzover betekenissenvariëteit wordt gefaciliteerd. Moeten professionele opdrachtnemers hun opdrachtgevers niet behoeden voor die fatale fout? Ja, maar thans is de vraag eerder hoe professioneel ze zijn. Zodra ze merken dat de opdrachtgever zo’n boodschap niet wil horen, vinden ze het zonde om zelfs extra omzet en winst te laten lopen. Binnen de kortste keren weten ze niet beter (als dat ze ooit al deden). Hoe gebrekkig informatiekundige opleidingen zijn, als ze er al zijn met voorrang voor tekenleer, stipte ik met mijn opmerking over hoogleraren reeds aan.
En al die onderzoeken dan? Ach, nog maar weer eens een parlementaire commissie, Algemene Rekenkamer, Nationale Ombudsman enzovoort tonen geen besef van de noodzakelijk infrastructurele strekking.
Gelukkig, het kritieke punt betreft slechts een idee, te weten dat van infrastructuur voor informatieverkeer met betekenissenvariëteit. Goedkoper kan niet. Het lijkt echter sterk erop, dat het voor onderling comfort tussen opdrachtgevers en –nemers juist duur moet blijven. Voor dat doel van status en geld zijn mislukkingen zowel op kosten als ten koste van burgers blijkbaar een prima middel.
Met onverminderd de valse machtsgreep van enkele betekenis zijn opgeleverde middelen ònbruikbaar op de reële schaal van informatieverkeer. Ingewikkelder is het niet. Om elk hun eigen, elkaar wederzijds versterkende redenen willen en kunnen overheidsopdrachtgevers resp. bedrijfsopdrachtnemers dat niet begrijpen.
Nee, mij lukt het niet om ze tot maatschappelijk verantwoorder inzicht te bewegen. (Zie www.informationdynamics.nl/pwisse voor talloze geschriften die vruchteloos blijven.) Laat zich opbouwend resultaat wel verwachten van publicaties in landelijke pers? Eerlijk gezegd zie ik geen alternatief.
Krachtige steun voor mijn oproep meen ik te kunnen afleiden uit een kort opstel door bouwkundig architect J.J.P. Oud (1880-1963). In 1950 schreef hij Architectuurkritiek en architectuur (herplaatst in: Ter wille van een levende bouwkunst, Nijgh & Van Ditmar, 1962, pp. 72-77). Dat laat ik graag met een citaat blijken. Ik vind Ouds opmerkingen helaas onverminderd actueel door informatiekundig ontwerp te lezen voor architectuur e.d.

Onze couranten en tijdschriften mogen wel eens aandacht besteden aan het feit, dat het met de architectuurkritiek bij ons treurig is gesteld. [...] Waarom [...] zijn er eigenlijk maar zo weinig couranten, die zich behoorlijk van een bouwkundig medewerker voorzien? Als men zich afvraagt met welk soort beoordelingen over architectuur de lezers van onze couranten als regel genoegen moeten nemen, dan staat men versteld. Maar het ergste daarbij is, dat de lezers, naar het schijnt, inderdaad genoegen nemen met deze oppervlakkige kost. [...] Aan de bouwkunst valt maar zelden het voorrecht ten deel om met kennis van zaken in inzicht besproken te worden.

[emailbericht dd. 18 september 2015 aan redacteur van NRC Handelsblad]

52.41
In 1951 schreef bouwkundig architect J.J.P. Oud aan

critici van sterk vooruitstrevende allure [een] mening [over] de ontwikkeling van de bouwkunst

toe die volgens hem bestrijding verdient. Als het tegenwoordig om informatiekunde gaat, zijn er zelfs géén critici. Of ze hebben geen podium, met als gevolg dat ze niet worden gehoord. Het is meer zo, dat beroepsbeoefenaren zichzelf voorzien van het etiket “vooruitstrevende allure.” Zonder – hoorbare – critici slikt het publiek dat nogal klakkeloos. Dat geldt in èlk geval voor potentiële opdrachtgevers, en voor steun aan ontwikkeling tellen zij zwaar. Het beroep in kwestie is overigens informatica. Voor informatiekunde is niet eens ruimte. En voor informatica geldt dan inderdaad wat Oud afwijst, te weten dat haar

ontwikkeling [...] onderworpen is aan een soort historisch materialisme, dat vanzelf in beweging zet wat vroeger met bewuste bedoeling nagestreefd werd.

Dat is thans akelig nauwkeurig van toepassing op digitalisering van – voorzieningen voor – informatieverkeer, allerwege immers voorgesteld als noodzakelijke ontwikkeling. Daarom zou kritiek overbodig zijn en pogingen tot invloed futiel.

In deze gedachtengang,

vervolgt Oud,

wordt de architectuur opzettelijk teruggedrongen tot een onpersoonlijke aangelegenheid, die automatisch een nieuwe bouwcultuur voort zal brengen.

Informatiekunde, daarentegen, is een door-en-door interpersoonlijke “aangelegenheid.” Vandaar dat ik grondslagen ervoor subjectief situationisme noem. Dat blijkt echter roepen in de woestijn. Kortom, met informatiekunde voor “architectuur” in de zin die overeenkomt met Ouds opvatting van bouwkunst en nota bene netzo geldig voor maatschappelijk informatieverkeer, dus het ontwerp(en) van optimale samenleefvoorzieningen, heeft informatica het tegenwoordig veel eenvoudiger. Omdat er geen informatiekundige ontwerpleer gevestigd is, valt er niet eens iets terug te dringen. Mede daardoor is de cultuurclaim door informatica met volgzaam publiek niet zomaar krachtig, maar prompt overheersend. Wat, herstel, wie houdt informatica tegen? Dat Oud voor die z.i. voor bouwkunst onvermijdelijke ontwikkeling het woord “automatisch” bezigt, is nogeens èxtra treffend nu de “nieuwe [....] cultuur” vergaand voortbrengsel is van – beoefenaren van – informatica. Dat die “cultuur” er komt, zo zij er niet allang is, daarover beweert Oud dan profetisch, ja,

natuurlijk is dat eigenlijk ook zo, maar het zal in dat geval een bouwcultuur zijn van niet zeer hoge orde.

Gelukkig legt Oud zich er niet bij neer:

Willen we deze vervlakking van het leven niet – en wie, die beter weet, wil deze
wel? –, dan moeten we deze ontwikkeling niet als een feit aanvaarden, dat door het noodlot gedicteerd wordt, maar er ons tegen verzetten, met alle kracht die in ons is.

Het zou helpen als iemand eens wil luisteren ...

[Oud schreef zijn opmerkingen in 1951 ter inleiding van enige toelichting op een ontwerp door hem, Het gebouw ‘Shell Nederland N.V.’, ’s-Gravenhage (herplaatst in: Ter wille van een levende bouwkunst, Nijgh & Van Ditmar, 1962, pp. 88-94).]

52.42
Ik ben het eveneens eens met de opvatting van J.J.P. Oud over “het architectenwerk,” want

[d]e architect was altijd de man [en sindsdien gelukkig ook de vrouw], die activiteiten van verschillende aard moest doen samenvloeien tot een compositie die éénheid vertoont.

Volgens mij ligt het zwaartepunt daarvoor op ontwerp(en). Daarvoor wijst Oud teamverband àf. Sterker nog, hij begint er niet eens aan,

omdat ik wèl wilde samenwerken, maar geen kans zag om samen te ontwerpen. [... Want] het wezenlijk architectonisch werk [ontspruit] aan één brein[.]

En voor de architect-als-ontwerper is ondanks allerlei ontwikkelingen

in wezen [...] het karakter – en naar ik meen ook de moeilijkheid – van zijn [resp. haar] werk niet veranderd.

Het probleem met infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer, en aldus de aanleiding tot mislukking van projecten om ze te realiseren, is dat er niet eens een ontwerpopgave in wordt herkend. Onder het mom van samenwerking gaan allerlei specialisten vergaand onafhankelijk van elkaar aan de slag. Voorspelbaar is dat eventueel resultaat op z’n minst

de duidelijkheid mist van een scherp geziene synthese. [... Want d]aaraan moet het individu te pas komen met zijn [of haar] voorstellingsvermogen, zijn energie en zijn passie.

Tja, passie ... Mijn indruk is dat het woord tegenwoordig in zwang is bij beunhazen om hun professionele onvermogen te verhullen. Het is de (post)moderne noemer waaronder amateuristische opdrachtgevers en –nemers elkaar – geweldig – vinden, met noodlottig averechts resultaat; voor informatieverkeer blijven infrastructurele voorzieningen ontbreken. Dat wist Oud nog allemaal niet ... En het mag niet afleiden van de strekking van zijn boodschap:

Ik wil aannemen dat het algemene, dat het teamwork scheppen kan, dienstig kan zijn als achtergrond. Maar om het totaalbeeld te vormen van de volheid ener cultuur kan de individuele prestatie niet gemist worden. Ziet men deze achtergrond tevens aan voor de essentie, dan falen we jammerlijk en bereiken niet meer dan een dorre en armoedige eentonigheid.

[Citaten van Oud heb ik voor deze aantekening ontleend aan zijn opstel Bouwen en teamwork (oorspronkelijk verschenen in 1952 op Ouds eigen kosten als pamflet, herplaatst in: Ter wille van een levende bouwkunst, Nijgh & Van Ditmar, 1962, pp. 99-103).]

52.43
Als vervolg op Bouwen en Teamwork schreef Oud eveneens in 1952 het opstel(letje) Bouwkunst of industrial design? (herplaatst in: Ter wille van een levende bouwkunst, Nijgh & Van Ditmar, 1962, pp. 104-107). Ook daaruit put ik enkele citaten die m.i. relevant zijn voor heersende ontkenning enz. van informatiekunde:

Gebrek aan visie en durf zijn de kwalen, waaraan de architecten van tegenwoordig laboreren. En met hen de maatschappij die bij moeilijke beslissingen maar al te gelukkig is zich van verantwoordelijkheden af te kunnen maken en die sterke beslissingen graag vermijdt.

Ik merk op dat het moeilijk is om “de maatschappij” e.e.a. te verwijten. Verantwoordelijk in de zin van pràktisch aanspreekbaar zijn politici, bestuurders en (hogere) ambtenaren. Hùn “gebrek aan visie” is een

probleem [en] op het ogenblik misschien het brandendste op architectuurgebied[,]

waarbij ik hier onder architectuur uiteraard het informatiekundig ontwerp van infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer versta.
Wat ik bij Oud overigens mis, is een uitgesproken opvatting over verantwoordelijkheid van de ontwerper.

52.44
Met zijn opmerking

[e]lk nieuw ontwerp is aanvankelijk zelfs de ontwerper vreemd

wijst bouwkundig architect J.J.P. Oud m.i. precies aan waar de kop van de spijker zit. Ik vrees immers dat er krachtig gehamerd wordt op de nagel aan de doodskist van òngeboren informatiekunde. In hùn overheersend onbewuste angst – en daarom blijft het angst – voor wat (wie) vreemd(eling) is, associëren zij wèrkelijk nieuw met vreemd. Dat vinden zij dus afstotelijk. Met propaganda laten zij àfweer voor innovatie doorgaan en door zulke verwarring gaat met maar ... dóór.
Oud verklaart voorts een vertrouwd afweermechanisme met de valse schijn van veranderingsgezindheid. Dat is de ontwerpprijsvraag. Hij noemt het “een gemakkelijke uitweg,” een “toevlucht.” Om te beginnen is

[e]en prijsvraagresultaat [...] niet meer dan een abstract, mager, surrogaat van de levende wisselwerking tussen idee en praktijk[.]

En

dan komt de moeilijke puzzel van de beoordeling [...] waarbij de opdrachtgever zich [...] ook op de achtergrond houdt en [...] een jury of commissie van advies in werking treedt.

Over de gangbare leden van zo’n groep merkt Oud wat

[o]verdreven gezegd [op]: ieder ander zou dit eerder kunnen doen dan juist zij [... die daarvoor als] de aangewezen mensen [gelden].

Tja,

als dus van prijsvragen van dit soort [...] niet veel te verwachten is, hoe moet een niet ter zake kundige opdrachtgever dan aan een architect [resp. ontwerper] komen[?]

Oud plaatst er een aanname bij, te weten dat zo’n opdrachtgever

de belangen van de bouwkunst in het oog wil houden.

Daar zegt hij zoiets. Het heeft er alles weg van, dat beleids- en besluitvormers elkaar selecteren – op het vermogen – om dergelijk belang maar “vreemd” te vinden. Dat maakt, en houdt, ontwerpers kansloos.

[Citaten van Oud heb ik voor deze aantekening ontleend aan zijn opstel Architectuur en prijsvraag (oorspronkelijk verschenen in 1954, herplaatst in: Ter wille van een levende bouwkunst, Nijgh & Van Ditmar, 1962, pp. 108-112).]

52.45
Als ik de bundel Ter wille van een levende bouwkunst met opstellen door J.J.P. Oud al gekend had toen ik met Jaap van Rees meedeed om zijn idee over informatiearchitect(uur) met enkele geschriften wat nader te duiden, was het onderscheid met wat hij verder systeemaannemer(ij) noemde wellicht nòg wat duidelijker uit de verf gekomen. Neem Ouds opmerking:

Al weten we dus nu langzamerhand wel weer wat ‘bouwen’ is, volgens mijn mening weten we nog niet wat ‘architectuur’ vandaag de dag is. Daar komt meer bij kijken dan bouwen alleen.

Nu wilde Van Rees helaas weinig weten van mijn hoofdwerk, dat wil zeggen aan informatiekundige grondslagen onder de noemer van contextuele verbijzondering. Daarop is nogeens èxtra van toepassing wat Oud vervolgens toelicht:

Ik ben tegenwoordig geneigd om architectuur eenvoudigheidshalve synoniem te verklaren met ‘duidelijkheid’. Beter zou ik misschien kunnen zeggen: ‘architectuur is verduidelijking’.

Over verduidelijking gesproken, op de reële schaal van informatieverkeer met bijbehorende betekenissenvariëteit is daarvoor o.a. een nieuwe, klopt, aanvankelijk vreemde – zie aantekening 52.44 voor Ouds associatie van nieuw met vreemd – modelleermethode/-taal nodig: Metapatroon. Want, opnieuw volgens Oud,

[a]ls we staan voor de behandeling van een onderwerp, zoals hier aan de orde is, dan beseffen we al gauw, dat het zó veel omvattend is, dat het feitelijk ons gehele leven raakt. Wat van ons verlangd wordt, is eigenlijk, dat we het onderdak en de entourage scheppen voor een geheel wereldje op zichzelf, met alle relaties van materiële en geestelijke aard die in de grote wereld ook voorkomen.

Oud zegt dat hij pas gaandeweg

ging [...] begrijpen dat we de onderscheidingen in het nieuwe bouwen ook weer moeten vinden door ‘architectuur’, maar dat deze architectuur nu gebaseerd moet zijn op: ‘verhoudingen, ritme en distinctieven’.

Metapatroon faciliteert – veranderlijke – betekenissenordening volgens samenhangende verschillen, op z’n Ouds zeg maar distinctieven in verhouding. En afgaande op zijn middelste term, ritme, blijkt het geen toeval dat ik een inleidende tekst de titel Get into the rhythm of Metapattern (2013) gaf.
Hoewel Oud voorgeeft

de kunst en schoonheid ook eens nauwgezet te analyseren[,]

zie ik er het analytische nog niet zo vanaf. Dat komt m.i. doordat hij nog niet beschikt over een expliciet semiotisch referentiekader. Dan zou hij over tekens, mooi of niet, hebben kunnen schrijven, en is het geen verrassing meer

dat ze niet alleen prettig zijn, maar ook bruikbaarder dan men denkt. Want ze brengen een verduidelijking [...], waarvan we in de samenleving veel gemak kunnen hebben.

Sterker nog, “gemak” is een verkeerde categorie. Elk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. Wat Oud “kunst en schoonheid” noemt, en daarin heeft hij dus nog ... duidelijker gelijk dan hij wellicht aannam,

zijn dan ook [...] geen bijkomstigheden, geen ‘l’art pour l’art’, maar essentiële functies van ons leven. Men doet ons leven functioneel te kort als men ze uitschakelt. Ze brengen de variatie, die ons leven gemakkelijker, d.w.z. duidelijker maakt.

Dit verklaart, hier terzijde, waarom hij consequent over “bouwkunst” schrijft.
Had Oud op zijn beurt de semiotische enneade gekend, nota bene met motief als één van de negen onlosmakelijk samenhangende elementen, dan had hij daarin stellig bevestiging herkend in zijn opvatting

dat ons bouwen zó geladen moet zijn met levende intenties, dat het de samenleving met zich voert.

Op deze plaats wijst Oud wèl indringend op karakteristieke verantwoordelijkheid van de ontwerper voor voorzieningen voor maatschappelijk verkeer:

Wij willen door de omgeving van het menselijk doen, die we scheppen, dit menselijk doen ook richting geven. Dit is de grote verantwoordelijkheid, die op de architect van nu drukt en die hij nooit mag vergeten.

Daarvoor is informatiekunde nodig, om informatica ervoor te behoeden dat het

uiteindelijk slechts zichzelf ten doel heeft. [...] Bij het ontwerpen moet vooral het levende en het beweeglijke in de maatschappelijke ontwikkeling goed in het oog gehouden worden.

Zo is Metapatroon voor een professionele informatiekundig ontwerper een hulpmiddel voor de opzet van

bouwwerken die zeer aan verandering onderhevig zijn [via] een basisstructuur die de stoot van voortdurende wijzigingen zonder essentieel nadeel opvangen kan. Door rekening hiermede te houden, kan de architectuur alleen maar interessanter worden.

Nota bene,

[m]en bedenke daarbij dan, dat men [...] met kleine distinctieven veel doet[. Daarom is] meer gediend [...] met weinige, maar pittige distinctieven dan met vele, die verwarring kunnen stichten.

[Citaten van Oud heb ik voor deze aantekening ontleend aan zijn opstel Inleiding prijsvraag A. et A. (oorspronkelijk verschenen in 1954, herplaatst in: Ter wille van een levende bouwkunst, Nijgh & Van Ditmar, 1962, pp. 113-119).
Van Rees en ik publiceerden achtereenvolgens de artikelen De rol van de informatiearchitect (in: Informatie Management, 1995, nr 4) en Informatiearchitect en systeemaannemer: andere rol, andere methode (in: Informatie, jaargang 37, 1995, nr 4) en het boek De informatie-architect (Kluwer Bedrijfswetenschappen, 1995).
Mijn eerste opstel over zgn contextuele verbijzondering als methode is Multicontextueel paradigma voor objectgerichtheid: naar de vijfde objectvorm voor flexibiliteit van informatievoorziening (1991). De slogan “elk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid (Engels: every sign is a request for compliance) is afkomstig uit mijn boek Semiosis & Sign Exchange; design for a subjective situationism (2002), waarin ook de semiotische enneade ontwikkeld staat.]

52.46
In aantekening 52.54 heb ik J.J.P. Ouds adagium “architectuur is verduidelijking” aangehaald. En omdat hij architectuur als synoniem van bouwkunst opvat, is het voor hem ook met die kunst dus primair om verduidelijking te doen. Is het zo dat bijna niemand de bedoeling begrijpt van wat hij (bouw)kunst noemt? Of is het erger, te weten dat men helemaal niet van duidelijkheid is gediend? Hoe dan ook stelt Oud vast:

Eigenlijk is het nu zelfs zo, dat de kunst in het bouwen meer als een nadeel dan als een voordeel beschouwd wordt. Meer als iets achterlijks en onmaatschappelijks. Het is de verkeerde conclusie[. ...] Dat de kunst er [...] niet voor niets is (zelfs voor de praktijk van het leven) ziet men niet.

Het is met het woord kunst ook wel een beetje vragen om weerstand. Maar wat is mis om wat moeite te doen Ouds betekenis van het woord bouwkunst serieus te nemen? Kunde, dan maar? Ik heb het ook met de aanduiding informatiekundige ontwerpleer geprobeerd. Dat hielp – tot dusver – evenmin.

[Citaat van Oud uit zijn opstel Architectuur vogelvrij? (oorspronkelijk verschenen in 1957, herplaatst in: Ter wille van een levende bouwkunst, Nijgh & Van Ditmar, 1962, pp. 124-127).]

52.47
Ook – en vooral! – voor infrastructuur voor informatieverkeer

[moet] elk object van bouwactiviteit bezien [...] worden in een geestelijke sfeer die alles verbindt.

En ook voor wat in Nederland gebeurt onder noemers zoals elektronische overheid geldt helaas overheersend:

Men was [en is] daartegen en meende [en meent] probleem voor probleem op te moeten lossen. Op zichzelf.

Met J.J.P. Oud ben ik het vol-ko-men eens dat

dit me principieel onjuist lijkt[.]

Daarom verkoos hij niet mee te doen aan een internationale architectuurbeweging. Volgens Oud ging het daarbij immers niet (meer) om ... architectuur. Oud heeft het veelbetekenend over

de show van propaganda[.]

Voor informatiekundig ontwerp is zo’n beweging er niet eens. En als ‘ie er ooit komt, vrees ik dat die niets uitstaat met wat ik onder informatiekunde enzovoort versta.

[Citaten van Oud uit zijn opstel Le Corbusier? (oorspronkelijk verschenen in 1958, herplaatst in: Ter wille van een levende bouwkunst, Nijgh & Van Ditmar, 1962, pp. 128-132).]

52.48
Met de titel van zijn opstel Zijn er nog architecten? (oorspronkelijk verschenen in 1958, herplaatst in: Ter wille van een levende bouwkunst, Nijgh & Van Ditmar, 1962, pp. 136-148) bedoelt J.J.P. Oud uiteraard een retorische vraag:

Ze moeten weer veel en veel meer idealist worden.

Maar hoe lukt dat ooit zonder voldoende idealistische opdrachtgevers? Meer schreef ik daarover o.a. in In de hoop op informatiekundig beroepsperspectief: ontwerpers van infrastructuur voor informatieverkeer zoeken democratische opdrachtgevers (2012).

52.49
Ook dàt blijkt weer opgezet als informatiesysteem vàn louter de eigen instelling met slechts haar medewerkers-als-gebruiker ipv voor gevarieerde deelnemers aan maatschappelijk verkeer (waaronder, uiteraard, medewerkers van de organisatie in kwestie). Ofwel, de opzet past voor traditionele verhoudingen ... Zullen we er eens verder over praten?

52.50
Ik moest er inderdaad behoorlijk over peinzen ..., maar de verwarring die we m.i. onszelf bezorgden, is dat deel 1 van de beoogde reeks – over – Stelselmatige impuls tot energieverkeer feitelijk reeds grotendeels aan middelenbeheer gewijd is. Kijk maar na, aan “energielandschap in verandering” besteden wij daar (zeer) weinig aandacht. We noemen dat kort als aanleiding en, hupsakee, hebben het prompt over de noodzaak van infrastructuur. En zowat in één moeite dóór houden we een – inleidend gehouden – verhaal over infrastructurele inrichting, ja, uiteraard àfgeleid van wat wij beschouwen als voornaamste, zeg maar, landschapsveranderingen (die zo’n infrastructuur op zijn beurt faciliteert, enzovoort). Die factoren zijn volgens ons dan multimodale energie en federatief infrastructuurbeheer. Daarmee verklaren we als het ware waarom het voortaan c.q. eindelijk eens stelselmatig moet.
Naar mijn idee maken we het ons voor deel 2 alweer wat minder moeilijk door de aanloop te verduidelijken. Dat lukt redelijk eenvoudig door de ondertitel van deel 1 te wijzigen. Ook deel 1 is nog concept, nietwaar? Mijn suggestie: agendering van multimodale infrastructuur onder federatief beheer. (Want) daar volgt, nota bene om te beginnen voor onszèlf, voor deel 2 als onderwerp herkenbaarder uit: middelenbeheer in verandering. Dat was en is toch ook het plan? Deel 2 biedt nadere uitleg van waartoe deel 1 inleidt. Daarvoor kunnen we in deel 2 (dus) inderdaad bij herhaling naar passages in deel 1 (terug)verwijzen, maar dezelfde indeling voor beide delen lijkt nogal gezocht.
Voorts raakte ik me bewust van de noodzaak om extra toe te lichten wat we al dan niet onder middel verstaan. Zo stel jij dat het “de middelen [zijn] die bewegen.” Ik heb aangenomen dat jij daar energie bedoelt waarvan een bepaalde hoeveelheid – en volgens bepaalde modaliteit – “van A naar B” vervoerd wordt. Qua infrastructuur vind ik dat echter géén middel. Energie is zoiets als het vervoersobject. Voor het vervoer ervan zijn ... middelen nodig, terwijl dat object zèlf volgens die beschouwing – daar heb je ’t weer, over context gesproken – (dus) géén middel is.
In je begeleidende bericht uitte jij reeds je vermoeden “op twee gedachten te hinken.” In jouw termen zou ik zeggen dat infrastructuur “beheer van middelenverkeer” dient. In die zinsnede gaat het om gebruikers van de infrastructuur en wat zij als middelen vóór resp. ná het vervoer(straject) zien. Tijdens het vervoer gaat het dan om vervoers- annex verkeersmiddelen. De betrokken vervoerders gebruiken dáárvoor middelen en dat noodzaakt tot “middelenbeheer.”
Op een àndere manier bekeken is energie overigens wel degelijk middel, en zelfs het belangrijkste. Het is immers het aanbod van resp. de vraag naar zulke ‘objecten’ die de vervoerstaak bepaalt en waaraan de resp. vervoerders eventueel verdienen. Om energie te winnen enzovoort tot en met verbruiken zijn echter middelen nodig die juist van het vervoersobject àfwijken en wat dan de reden is om dat object voor het onderhavige onderwerp niet als middel te beschouwen. Klopt, het vergt natuurlijk op zijn beurt een hoeveelheid energie om infrastructuur te laten draaien, en in dàt specifiekere opzicht is er wel (een) middel aan de orde ...
De grens laat zich nu eenmaal niet scherp trekken. Neem een treinreiziger. Tijdens een treinreis is zij voor allerlei gedragsaspecten onderhevig aan (beheer)bemoeienis van de vervoerder(s). Vooral daarop moet de infrastructuur berekend zijn. Het lijkt me echter nodeloos verwarrend om daarom tevens de reiziger tot infrastructuur te rekenen, laat staan om dat te doen met de persoon in kwestie als zij géén reiziger is.
Ergens moeten we een grens trekken. Naar mijn overtuiging is daarvoor – het idee van – infrastructuur zo gek nog niet. Daardoor laten zich dan andere verschillen – dienovereenkomstig betrekkelijk; het is niet anders – bepalen. Overigens volgt uit zulke onvermijdelijke willekeur hoe gemakkelijk kritiek is voor wie geen benul heeft van noodzakelijke aannames.

52.51
Volgens mij is het ook maar weer ontwerpen, dat wij doen voor onze opstellenreeks over energieverkeer. (Want) dat is het natuurlijk pas ècht, ontwerpen dus, zodra je begrijpt dat een eerdere veronderstelling nogal simplistisch was. Als ontwerper moet je daar dan naar handelen. Bijna voordat je het weet, draait het uit – interessant, zo komen we vanuit een andere richting op informatierotonde – op uiteenlopende betekenissen van, in dit geval, ... middel. Nu we allerlei associaties volgen is eenvoud van betekenis bedrieglijk. Dat meervoud is prompt duidelijk. Hé, is daar Metapatroon met contextuele verbijzondering niet voor bedacht?! :-)
Het nalaten van zelfs maar enige verkenning van betekenissenvariëteit is meteen de verklaring waarom gangbare ‘methoden’ inclusief informatiesysteem ervoor als het ware niet stelselmatig zijn ... en men daarom ermee faalt. Dit geldt overigens algemeen, dus niet slechts voor middelenbeheer.

52.52
Mijn idee is om de inleidende paragrafen beknopt te houden. Waar ik meen niet om (wat) nadere uitleg heen te kunnen, doe ik dat per voetnoot. Dat is (dan) meteen de plaats voor literatuurverwijzingen. Zoiets je ziet, mik ik op het voorsorteren voor – het putten uit – Werk in uitvoering en zo door uit o.a. An intermediary metasystematics, enzovoort. Wat mij betreft, laten we het voor a.s. artikel als deel 2 van Stelselmatige impuls tot energieverkeer even daarbij. Kan jij ajb allereerst nogmaals naar die modelleerreeks kijken? Wat vind je relevant voor het verhaal over infrastructuur voor energieverkeer? Wat juist niet? Volgens mij helpt zulke kritiek om duidelijker te krijgen hoe we met deel 2 al dan niet verder kunnen. Het kan natuurlijk ook zijn dat jij die hele aanhefpoging maar niets vindt. In dat geval moeten ons des te grondiger herbezinnen ...

52.53
Omdat je vast niets te doen hebt ... :-) Ik vind herietsing dus – een geval van – heralgemenisering of, van de andere kant bekeken, ontbijzondering. In Samenhang tussen identificatie, autorisatie en authenticatie in theorie èn praktijk zie je dat onder de noemer van actorisering toegepast. Met alsmaar weer – exemplaren van – actor is het effect o.a. een minimaal scharnier ‘tussen’ aspecten zoals in de titel opgesomd. Onderling minder afhankelijk zijn ze m.i. (daarom) niet te krijgen.

52.54
Ik had je ten geleide al willen schrijven, dat die plaatjes zònder toelichting onbegrijpelijk zullen blijven ..., excuus. Ja, “vlnr en vbnb” of vooral “vbnb” met daarbij de eerste b voor boven en de tweede voor beneden. De 1 staat voor de – doorgaans impliciete – aanname dat toegang tot infrastructuur en aldus tot deelname aan informatieverkeer altijd via één en dezelfde (externe) identity provider verloopt. Zo’n, zeg maar, monopolie is er (nog) voor DigiD als het gaat om informatieverkeer tussen enerzijds overheidsinstellingen, anderzijds (natuurlijke) personen-als-Nederlands-burger. Maar waarom geldt die beperking? Als het ècht infrastructuur is, maakt het niet uit wie deelnemers eraan zijn. In dat opzicht is eHerkenning (dus) al een principiële verbetering. Voor toegang (lees traditioneel ook: inloggen) is er keuze uit meerdere (externe) identity providers: n.

52.55
Over herietsing gesproken, als Gerrit Krol (1934-2013) schrijft dat

het [menselijk] vermogen in iets iets heel anders te zien [...] op willekeur [berust],

heb ik de indruk dat hij daar vooral de speling van onvermijdelijk toeval bedoelt. Naar mijn idee moet dat echter de keur, dus keuze, van resp. door de wil zijn. (Want) aldus ben ik het pas volstrekt met hem eens. Ja,

een eenmaal gemaakte keus [kan] zeer hardnekkig zijn.

Dat laat echter onverlet, nogmaals, dat

[e]en mens [...] het vermogen heeft in iets dat hij ziet... iets heel anders te zien.

Inderdaad, “hij kan niet anders, het is zijn lot.” De dynamiek van die wisselbestemming à la subjectief situationisme heb ik met de semiotische enneade – statisch – uitgedrukt.

[Citaten van Krol heb ik overgenomen uit zijn opstel Als een schaduw heen (in: Wat mooi is is moeilijk, Em. Querido’s Uitgeverij, 1991, pp. 9-10).]

52.56
Gerrit Krols zin

[W]ie over zijn werk nog een oordeel vraagt heeft het niet afgemaakt[,]

kan gemakzuchtig als vertoon van valse arrogantie worden opgevat. Zo begrijp ik hem echter niet. Ik lees ‘m daarentegen als strenge aansporing tot het nemen van ontwerpverantwoordelijkheid. Met het “werk” dat je presenteert, moet je zèlf voor aansprakelijkheid als het ware klaar zijn. Dat neemt niet weg dat er – juist? – van òngevraagde oordelen vaak van alles en nog wat valt te leren. En opnieuw zichzèlf moet een ontwerper altijd blijven (af)vragen.

[Voor het citaat zie het opstel Literaire impotentie door Gerrit Krol (in: Wat mooi is is moeilijk, Em. Querido’s Uitgeverij, 1991, pp. 11-19).]

52.57
Ik mis het vermogen om te beleren, zo van, dat ik iets uitleg dat iemand anders helemaal begrijpt èn z/hij vervolgens ernaar handelt. Ik geloof dat ik hoogstens erop mik een beetje behulpzaam te zijn. Dat waardeer ik immers ook op mijn beurt, een gebaar van werkelijke hulp. De les krijg (ook) ik echter ongaarne gelezen.
Tja, wat weet ik ... helemaal over een ànder (om over zeer gebrekkige zelfkennis maar te zwijgen)? Het is daarom vanwege zulk tekort enzovoort onvermijdelijk dat, zoals Gerrit Krol het stelt over boeken die hij “intrigerend” noemt,

er [...] iets níét gezegd [wordt]. Maar wat het nou is dat niet wordt gezegd... Je hebt alleen het vermoeden, en zelfs wel meer dan een vermoeden, dat wat je [als lezer] wilt weten precies de kern van het boek uitmaakt, zodat als je het gelezen hebt, je hebt het uit, het denken erover begint.

Terecht houdt Krol daar op met zijn opstel Het onleesbare boek (in: Wat mooi is is moeilijk, Em. Querido’s Uitgeverij, 1991, pp. 27-30).

52.58
Een stelling van Gerrit Krol luidt:

Als filosofie een wetenschap is, is het een wetenschap van begrippen.

Dat is dus precies waarom ik informatiekunde tot filosofie reken. En ook waarom er volgens mij zoveel beroerde filosofie annex informatiekunde is, te weten door ontkenning c.q. gebrekkige erkenning van reële betekenissenvariëteit.

[Voor het citaat zie het opstel Wij denkers door Gerrit Krol (in: Wat mooi is is moeilijk, Em. Querido’s Uitgeverij, 1991, pp. 31-40).]

52.59
Krol schrijft over het menselijk “lot” (zie mijn aantekening 52.55). Dat kan prompt als noodlot uitpakken:

Waar men dingen aan elkaar gelijk stelt, verliest men het zintuig voor zaken die niet aan elkaar gelijk zijn.

Krol noemt weliswaar geen context, maar wat hij schrijft komt er wel op neer:

Als je een zin werkelijk goed wilt begrijpen, moet je de vorige gelezen hebben.

Hijzelf stelt de vraag van het onbevangen kind:

Hoe zit het nu met de eerste zin?

Ach, waar begint het leven? Wat is er allemaal al gebeurd, voordat de vòlgende pas zin opduikt?

[Voor de citaten in deze aantekening zie Krols opstel De blinde vlek van Paul Valéry (in: Wat mooi is is moeilijk, Em. Querido’s Uitgeverij, 1991, pp. 41-48).]

52.60
Als toelichting op wat ik graag met je wil bespreken, schreef ik zoiets als een column, Verrijking van wereldbeeld voor dienstgerichte informatievoorziening. Nee, erg complimenteus voor zgn ict-ontwikkelaars staat het er niet. Maar er is m.i. dan ook iets principieel mis. En dat vormt meteen de crux van het communicatieprobleem, en zo door naar de opgave om de aanpak wèrkelijk te – laten – veranderen zodat het wèl lukt, eindelijk, met opzet van voorzieningen voor informatieverkeer. Wie ik maar ontwikkelaars blijf noemen, ontlenen hun identiteit sterk aan de aanpak-die-niet-werkt. Dat staat verandering in de weg. Rara, hoe krijgen we er opbouwende beweging in?

52.61
Ja, beweert Gerrit Krol,

[v]ooroordelen leiden een hardnekkig bestaan[.]

Weerstand om bestaande vooroordelen te verlaten is ook wel begrijpelijk, vooruit, want ze

kunnen eigenlijk alleen worden vernietigd door andere vooroordelen.

Maar tot hoever is weerstand nog redelijk? Sommige vooroordelen zouden weliswaar beter werken in het belang van àndere mensen. Maar heb ìk er wel voordeel van om mijn vooroordelen (nog) te herzien? Zolang ik kan vermijden dat ik op – nadelige gevolgen voor ànderen van – mijn averechtste vooroordelen wordt aangesproken, wat zal ik – verder nog – moeite doen? Pfff...

[Voor de citaten in deze aantekening zie Krols opstel De dichter Gustafson (in: Wat mooi is is moeilijk, Em. Querido’s Uitgeverij, 1991, pp. 51-57).]

52.62
Bedankt voor je commentaar! Precies over wat jij benadrukt als een interne tegenstrijdigheid van gangbare dienstgerichtheid, wilde ik al een extra columnpje schrijven. Dat is al onzin komt eraan.
Helaas is het van die “moeite [...] het te begrijpen” niets nieuws. Het vergt nu eenmaal een heuse paradigmawissel. Dat is ons dilemma. Als we niets zeggen, krijgen we ook nooit ruzie. En als we ruzie krijgen, wat ons betreft overigens volkomen òngewild, door wèl iets te zeggen, bereiken we nog altijd niets. Nou ja, op de lange termijn moet het lukken ... en ik zie het als onze verantwoordelijkheid – en wèg is dat dilemma, evenals de kans op comfortabele omzet – om dat naar vermogen op weg te helpen. Weliswaar hebben wijzèlf er niets meer aan, maar dat doet m.i. niets àf aan die verantwoordelijkheid waarvoor maatschappelijk belang kenmerkend is.

52.63
Dat commentaar van Martijn Houtman heb ik voor ‘publicatie’ slechts, zeg maar, eindredactioneel wat bewerkt:

Wie allemaal data-services zònder contextafhankelijkheid probeert te maken, zoals gebruikelijk is, moet alsnog samenhang programmeren. In het gebruikelijke lagenmodel komt er dan een laag bij, bijvoorbeeld voor zoiets als business-objecten. In zo’n extra laag zou dan met het programmatuurplatform zijn voorzien, zo gaat wellicht de redenering. Maar dat bevestigt slechts dat het idee niet klopt, dat data-services begin- en eindpunt van het programmeren zijn. De programmeur bijt zich als het ware in zijn eigen staart.

Dat vind ik zelfs nog veel en veel te optimistisch over o.a. dienstgerichtheid. Een programmeur, of wie dan ook, heeft immers geen staart. Dus krijgt z/hij ‘m onvermijdelijk nooit, herhaal, nooit te pakken c.q. de beoogde voorzieningen voor informatieverkeer ‘rond.’ Het enige dat daarbij wèl rond raakt, zijn de steeds driftiger bewegingen waarmee z/hij als een imitatie van een alsmaar dollere hond tevergeefs haar/zijn staart najaagt. Evenals al geldt voor die staart, is het een door-en-door valse illusie dat z/hijzèlf er ooit in kan bijten. En stèl dat het lukt, wat heeft z/hij dan behalve zichzelf helemaal beet? Dat bedoelt Houtman stellig: nog altijd niets.

52.64
Wie spijkers alsmaar krom slaat, kan dat de hamer blijven verwijten. Vaak is er met zo’n stuk gereedschap echter weinig tot niets mis. Dus ligt het onbruikbare resultaat vooral toch ècht aan het onvermogen van de timmeraar om verantwoord om te gaan met hamer èn spijkers èn materialen die verbonden moeten raken. Intussen zit er nog altijd niets goed vast ...

52.65
Dat is toch een prachtige aanwijzing van Gerrit Krol voor de ontwerper die met Metapatroon werkt:

Wil je wat er alzo om je heen gebeurt in de juiste verhouding zien dan moet je naar de horizon kijken en vaststellen: daar gebeurt het, daar gebeurt alles. Wie het lukt die horizon te beschrijven heeft daarmee de wereld beschreven, in een zekere rechtlijnigheid.

De horizon laat zich immers slechts naar-de-beschrijver-toe beschrijven, dus met alsmaar verdere verbijzonderingen totdat de ene rechte lijn een veelvoud van eenduidige punten oplevert.

[Voor het citaat zie het opstel Meesters over tijd door Gerrit Krol (in: Wat mooi is is moeilijk, Em. Querido’s Uitgeverij, 1991, pp. 89-150).]

52.66
Het is ook maar weer waarom iemand schrijft. Over “het schrijven van ideeën” merkt Krol op:

Zijn die ideeën nieuw en onbekend, dan mag de schrijver zich een pionier wanen, in de hoop dat het onbetreden pad dat hij gaat, als eerste, nog door velen zal worden gevolgd. Volg mij. Niemand die hem volgt. Kan gebeuren. Dan zullen die onbekende ideeën voor altijd onbekend blijven.

Ik vind de praktische vraag vooral, of een idee nooit eerder geformuleerd is, of dat de beoogde lezer er nooit eerder kennis van nam. Zo lees ikzelf me suf om te kunnen afdingen op het pioniersgehalte van mijn werk. Als het met de oorspronkelijkheid ervan ‘meevalt,’ hoop ik door verwijzing op alweer wat minder weerstand tegen ideeën waarvan ik bijgevolg slechts de boodschapper ben. Feitelijk verzoek ik de lezer immers niet mij, maar iemand ànders te volgen. Nee, daarvoor blijkt het publiek dat ik wil bereiken evenmin gevoelig.

[Voor het citaat zie het opstel Meesters over tijd door Gerrit Krol (in: Wat mooi is is moeilijk, Em. Querido’s Uitgeverij, 1991, pp. 89-150).]

52.67
Zelf vind ik de tekst van Verrijking van wereldbeeld voor dienstgerichte informatievoorziening nav. ons gesprek sterk verbeterd (en ik hoop dat jij het me duidelijk zegt, indien jouw indruk anders is). Zoals je ziet, is het verhaal maar weinig langer geworden. En toevallig was ik een bundel opstellen door Gerrit Krol aan het lezen. Daaruit kon ik een toepasselijke passage overnemen, als voorbeeld van iemand die dankzij voortschrijdend inzicht overstapt op een ànder wereldbeeld. Ook doe ik een beroep op dagelijkse ervaring van de lezer met haar/zijn gedragsvariëteit.
Mocht je verdere opmerkingen hebben, laat ze me ajb weten. En als je de tekst al definitief genoeg vindt, kan je ‘m gerust doorsturen aan de deelnemers van het a.s. overleg. Dat moet toch helpen aansporen tot de principiële discussie die nodig is voor een kàns op een begin van reële verbetering.

52.68
Het is uiteraard zéér positief, hoera, dat een medewerker aan/van Het Grote Project navraag doet bij de (project)leider van een klein project. Valt er van ekp iets voor HGP te leren? Prima! Het lijkt mij overigens geen toeval dat het een vrouwelijke medewerker is, dus toch een stuk minder hanig enzovoort ... wat doorgaans prompt op kippig uitdraait.
Vanwege onze nauwe betrokkenheid bij ekp liet de ekp-projectleider Martijn Houtman en mij aan een gesprek naar aanleiding van die (na)vraag deelnemen. Bij die gelegenheid leerden wij dat voor HGP zgn SOA (service-oriented architecture) richtinggevend enz. is. Dat gaat dus niet goed. Maar ja, hoe breng je zo’n principiële boodschap opbouwend? Allereerst voor de ekp-projectleider schreef ik daarom in algemene termen een analyse annex aanbeveling; zie Verrijking van wereldbeeld voor dienstgerichte informatievoorziening. Ter nadere duiding schreef ik Dat is al onzin er meteen achteraan.
Een koerswijziging voor HGP is zeker op korte termijn een illusie. Retoriek van rijdende trein enzo ... Wellicht kunnen we daar wèl voor de wat langere termijn de cruciale ekp-les over ordening resp. facilitering van stelselmatige betekenissenvariëteit agenderen.
Ja, het is en blijft frustrerend dat het niet lukt om een averechtse aanpak onmiddellijk te laten staken. Daar weet ook jij helaas alles van ...

52.69
Dank je wel voor inzage. Wat een werkstuk! Ja, wat een goed idee om her en der de afbeelding van een vertrouwd scharnier op te nemen. En natuurlijk vind ik het ook mooi dat je zo terloops Metapatroon opvoert ...
Het woord spot als acroniem voor single point of truth kende ik nog niet. Dat vind ik een toepasselijke aanduiding, maar klopt stelselmatig m.i. pas door zo’n spot leeg te maken en houden (Metapatroon: nul-identiteit). Er bestaat inhoudelijk immers geen ‘waarheid’ die absoluut geldt, althans, het blijkt reuze praktisch om te erkennen dat dè waarheid, als ‘ie al bestaat, principieel buiten ons (ken)bereik ligt. Wie dan over domein begint, weet dus nog niet wat stelselmatig is.
Ik meen je aarzeling over hun claim van absolute waarheid voor geometrische plaatsbepaling zowel te begrijpen als te delen. (Want) houden ze onder noemer van GIS zoiets als een superregister bij? Dat maak ik op uit jouw aanduiding, dat “dáár [...] alles binnen[komt] en vandaaruit worden de andere systemen [...] van data voorzien.” Over GIS gesproken, haha, op die manier is de plattegrond domweg de ‘platte’ verzameling oppervlaktes. Optimaal is daarentegen een gespecialiseerde informatierotonde. Toen wij de term informatierotonde nog niet gebruikten, bedoelde ik dat al in Stroomlijning tot informatiestelsel: samenhang in de openbare sector door variatie in maatvoering (in: PrimaVera, working paper 2003-04, Universiteit van Amsterdam, 2003). Wat er gespecialiseerd aan moet zijn, is – de behoefte aan – verwerking van stelselprofielen met geometrische plaatsbepaling. Stel dat er n stelselobjecten zijn waarvan het stelselprofiel deels voldoet aan – de waarde van – een opgegeven plaatsbepaling. Van zeg maar èlk van die n stelselobjecten zijn dan ‘bijbehorende’ registerobjecten relevant. Bijvoorbeeld, leiding kruist straat.
Een informatierotonde helpt overigens slechts om bijeen te harken wat ik allerlei hoeken en gaten verspreid ligt. Om daartussen betekenisvol verband te vestigen, terwijl wat er overal ligt toch zoveel mogelijk ongemoeid blijft, is aanvullend ‘iets’ volgens intermediaire metasystematiek nodig. Ook daarmee blijft een superregister oid opzettelijk vermeden.
Om het onderscheid er nog maar eens bij te halen dat Jaap van Rees terecht benadrukte met wat hij informatiearchitecten (lees volgens ons liever: informatiekundige ontwerpers) noemde, als ‘ware’ systeemaannemers zijn ze ook daar overijverig aan de slag met ... bouwen. Daaraan valt qua ontwerp inderdaad niets van te begrijpen, zolang er feitelijk géén ontwerp is. Maar wanneer je daarover een òpbouwende opmerking waagt, dreig je subiet als zeurkous weggezet te worden. Ja, elk voorstel om iets ànders aan te pakken houdt onvermijdelijk kritiek in op tot dusver gevolgde handelswijze. Wie te ijdel is voor dat besef, remt, nee, blokkeert verbetering. Getalsmatig vormen ijdele mensen op beleids- en besluitposities een kritieke massa. Daardoor is echter ruimte voor ... kritiek verdwenen.
Ik verontschuldig me voor bovenstaande tekstpassages. Voor jou schrijf ik wederom niets nieuws, maar het helpt (mij) om met formulering te oefenen. Bedankt, dus, voor je geduld.

52.70
Sinds enige tijd denk ik eraan om het boek Managing the Data Base Environment uit 1983 door James Martin weer eens uit de kast halen. Met dank voor inzage, met jouw “stukje proza” verschaf je me extra aansporing om gericht na te gaan welke ontologie (in de filosofische betekenis van het woord) Martin al dan niet expliciet volgt. Is je “stukje” overigens àf, of komt er nog meer?

52.71
Het goede nieuws is dat er tot dusver nogal wat notities verschenen zijn met grondige toelichting op verkeersprofiel enzovoort. Dat is uiteraard meteen ook het slechte nieuws. (Want) wie ze voorgeschoteld krijgt, en zeker wanneer haar/hem dat met alles tegelijk gebeurt, vergaat helaas de lust om er zelfs maar naar te kijken. Het zou uiteraard niet mogen, maar ja. Doseren dan maar?

52.72
Wat dat Martin-boek betreft, alweer een tijdje probeer ik de informatiekundige stagnatie te duiden in termen van proces en data. Dat geldt als gauw tegenstelling. Maar is dat ook zó? Volgens mij blijft het beginsel atomair. En door processen eenzijdig atomair te beschouwen, geeft de ordening van data vroeg of laat problemen. Andersom met eenzijdig atomaire oriëntatie op data (zeg in dit geval ook maar: objecten) gaat het dan weer met processen mis. Hoe vaak die slinger ook heen en weer gehengeld wordt, vanuit de ene òf de andere uiterste stand geredeneerd doemt voor – realisatie van – voorzieningen op enige schaal van informatieverkeer onvermijdelijk een onoverbrugbare kloof op. Het ligt voor de hand dat het steeds om een verhouding tussen proces en data moet gaan: gedrag. Die balans is pas bereikt met nodige en voldoende contextuele verbijzondering.
James Martin houdt met dat boek een data-pleidooi. Ik wil even kijken hoe hij bijgevolg proces positioneert (want dat weet ik niet meer; het is bijna dertig jaar geleden dat ik het las, maar ik hèb het dus nog wel).

52.73
Het probleem met verstokte logici is dat zij denken dat logica ergens anders over gaat. Dat zou tot daar aan toe zijn, wanneer andere mensen niet van weeromstuit door onnavolgbare formalismen geïntimideerd zouden raken. Die andere mensen slikken aldus klakkeloos dat logica iets voor ze is. Als de spreekwoordelijk ijdele keizer geven ze logici alle ruimte voor schijnweverij. Maar omdat logica helemaal nergens ànders over gaat dan over haarzelf, wat dat ook is, betaalt de keizer slechts duur voor ... niets. En dat doet hij niet op zijn eigen kosten.
Zo had ik niets op Frege’s werk aan te merken gehad, indien hij verklaard had dat een logicus volgens hem louter doet alsof een stelling waar resp. ònwaar kan zijn. Valt er dan iets in termen van waar resp. ònwaar te beweren van een – verder – samengestelde stelling? Daar had ik me niet druk om gemaakt, als Frege het erop gehouden had dat hij een gestroomlijnder methode ontwikkelde voor beoordeling in termen van waar/ònwaar. Of hem dat al niet gelukt was, had me domweg niets kunnen schelen. Dat is immers niet het onderwerp waarvoor ik me interesseer. Dat is eenduidige beschrijving van samenhangende, veranderlijke gedragingenvariëteit. Ik zie er ook helemaal geen verband mee. Wat mij betreft ligt ontbrekend belang voor àlles anders dan logica zèlf onmiddellijk besloten in de reductie tot (on)waarheid inclusief de aanspraak op absolute geldigheid van zo’n (on)waarheidsoordeel.
Natuurlijk kan het zo zijn, dat een logicus de beperking tot logica duidelijk aangeeft, maar dat andere mensen die grens niet herkennen enzovoort. Dan valt de logicus in kwestie uiteraard geen verwijt te maken van valse toepassing. Dat maakt het overigens niet minder eenvoudig om die andere mensen tot inkeer te brengen. Wellicht is het zelfs veel moeilijker, want dan moeten ze toegeven dat zij ondanks waarschuwingen zèlf een ernstige vergissing maakten.
Frege dacht dat logica gaat over zuiver denken. Dat dacht toen overigens nog bijna iedereen. Tegenwoordig beweert niemand meer dat zo stellig, maar als erfenis van Frege’s tijd is die veronderstelling niet verdwenen. Integendeel, zij ging als het ‘ware’ ondergronds. Daar werkt zij des te grondiger, hardnekkiger door. Als zodanig belemmert logica dat ergens anders verbeteringen enzovoort mogelijk zijn. Daarvan zijn thans mensen als deelnemers aan informatieverkeer de dupe, omdat logische fixatie de opzet belemmert van infrastructurele voorzieningen met passende variëteit. Dàt is waarom ik me er druk over maak, zie Wat is reële variëteit ook alweer? Nee, dat zo’n boodschap op afzienbare termijn ook maar enige kans maakt geloof ik niet. Tegelijk geloof ik in de zéér dringende noodzaak van agendering. Tja, wat is waarheid?
Nadat ik het opstel over Frege’s grondslagen voor zijn begrippenmethode schreef, begon ik aan Verdomd interessant, maar gaat u verder … (Sdu, 2000) door Ingmar Heytze en Vrouwkje Tuinman over, zoals de ondertitel luidt, De taal van Wim T. Schippers. Dat laat zich m.i. prachtig lezen als steekhoudende kritiek op Frege’s denk- annex taalopvatting. Uit de verwarring die Schippers opzettelijk schept over zin en onzin blijkt gauw o.a. Frege’s onzin als het àltijd ergens anders over gaat, veel en veel duidelijk en leuker dan ik doe.

52.74
Dankzij – later – verworven inzicht hoefde ik maar eventjes te kijken om te herkennen dat James Martin ‘klassiek’ entiteitgericht is, nog steeds en impliciet logisch atomisme, dus. Natuurlijk, (p. 26) “the data base must be well designed.” En, toegegeven, het is een reuze verbetering om ervoor te zorgen dat (p. 113) “data items are used by multiple applications.” Zeg ook maar dat die stap nodig was om te kùnnen inzien, dat betekenis kan verschillen van toepassing tot toepassing. Zo krijg je als eenduidige verbijzonderingen procesdata en dataproces.

Martin heeft het over (p. 172) “the atom of data,” terwijl stelselmatige atomiciteit pas bereikt is met procesdata en dataproces als aspecten van nodig en voldoende verbijzonderd situationeel object. Dat vermindert overigens de druk op wat (p. 172) “must be agreed upon.”

52.75
De moeite om een berg te beklimmen zou toch om het uit- en aldus ruimer over- en inzicht moeten gaan.

52.76
Ook ik denk natuurlijk regelmatig aan (het) Manifest voor informatieverkeer. Door voortdurend misbruik bestaat helaas alsmaar aanleiding. Het beginsel van persoonlijk persoonsinformatie-eigendom blijft node gemist. Wat mooi, ja, ook voor jou voor de zoveelste keer, dat jij het nògmaals agendeert, ditmaal met Pas goed op je spullen.

52.77
I-Interim Rijk? Kende ik evenmin, die “rijksbrede pool van i-professionals.” Lijkt me behoorlijk afgekeken van wat Martin Dooms bij het toenmalige ministerie van VROM ooit algemener opzette als pool met interne interim managers, wat hij onafhankelijk(er) voortzette als Intermin.

52.78
Je begrijpt dat jij eveneens nooit uit mijn gedachten bent ... Ik heb je nog niet willen storen, maar keek enige tijd geleden wel op de FS-website of er nog iets zinnigs gebeurt. Van mij kan je toch wel hebben als ik je mijn teleurstelling meedeel, al helemaal omdat het nu toch ècht weer mijn afrekenbeurt is. Op jou welgevallig tijdstip heb ik eigenlijk alleen morgen (dinsdag) al een afspraak. Zó prompt had je 't stellig niet gedacht, dus prik ajb datum. En Pan? Wat mij is er genoeg belangwekkende gesprekstof. Wat gaat er infrastructureel mis? Domweg omdat er nog altijd geen deugdelijk infrastructurele opvatting wordt gevolgd wat - voorzieningen voor - maatschappelijk informatieverkeer betreft. En dan moet ik ook nog voor die biertjes betalen om je dàt nogeens te vertellen! Hopelijk heb jij wat nieuws ...

52.79
J.F. Glastra van Loon (1920-2001) was o.a. rechtsgeleerde en prominent D66-lid. Tussen hoogleraarschappen door was hij staatssecretaris van Justitie (1973-1975). Mijn opstel Motief en norm kan je opvatten als een opbouwende bespreking van zijn proefschrift Norm en handeling uit 1957. Om meerdere redenen vind ik zijn insteek juist nù voor de rechtspraak zéér relevant. Hij propageert norm immers expliciet als verkeersbegrip. Daarvan leidt hij de kritieke rol van (de) rechter af, te weten (p. 215) “dat hij de beslissende bevoegdheid heeft te bepalen of verwachtingen legitiem zijn en of handelingen legitieme verwachtingen vervullen, ja dan neen.” Dat kàn de rechter natuurlijk slechts als, zeg maar, èxtra deelnemer aan informatieverkeer waarnaar deelnemers aan een àndere, noem het maar oorspronkelijk(er) maatschappelijk verkeerssituatie zich moeten voegen. Maar qua rechtsgang zijn ze allemáál deelnemers aan informatieverkeer. Dat is precies de opzet die ik schets in Door de blinddoek: semiotiek van rechtspraak. Wat ook Glastra van Loon echter nog mist, is een consequente semiotiek voor stelselmatige operationalisering (van theorie èn praktijk). Nota bene, zijn proefschrift schreef hij ruim vóór zelfs maar de geringste verspreiding van gebruik van digitale technologieën voor – facilitering van – informatieverkeer. In Motief en norm geef ik aan hoe het werk van Glastra van Loon in zo’n uitgewerkt semiotisch kader inderdaad zelfs actueler dan ooit is. Het is overigens niet dat ik geloof op die manier ook maar iemand ervan te kunnen overtuigen. Jijzèlf weet het allang. Verder zie ik niet wie bereid is om nodige moeite te doen voor begrip van wat nu eenmaal niet zo simpel is. Intussen vind ik mijn zoveelste poging om de grondslagen van Metapatroon toe te lichten wel degelijk geslaagd, zij het dat je ze al moet kennen om ze te leren ... Ik weet ook niet, hoe het anders lukt. Zo kunnen we in onderling gesprek in elk geval aanwijzen waaròm de huidige aanpak geen kans van slagen heeft. Wat ontbreekt, is een verbindend idee. De stukjes en beetjes, die trouwens èlk kostbaar uitvallen, kunnen nooit passen. Wie daarop kritiek heeft, kan er echter op rekenen dat ‘ze’ er nòg hardnekkiger mee doorgaan. Tja ...

52.80
Tijdens dat gesprek viel mij vermelding van zaaktypering op. Daaraan werd groot belang toegedicht, zo kreeg ik de indruk, zij het dat er – natuurlijk – weer àndere mensen mee bezig zijn. En wie het ook zijn, ze zouden ermee worstelen.
Ik meen allereerst dat belang wel te begrijpen. Dat past bij die dienstgerichte opzet (service oriented architecture). Een zaak is dan eveneens een zgn dienst, een grootschalige die – eventueel via herhaalde ontleding – allerlei kleinschalige(re) diensten omvat. Typering van (een) zaak leidt dan tot het passende ontledingsschema.
In gebruikershandleiding voor één van de huidige informatiesystemen komt de aanduiding ook voor. Zaaktypering staat dáár echter met geen – verder – woord toegelicht. Dat komt stellig, omdat zaaktypering het karakter heeft van ongestructureerde omschrijving. Er lijkt niets van te worden àfgeleid. Dat is ook niet nodig zolang het systeem in kwestie – impliciet – een ènkel zaaktype kent qua indeling van stappen enzovoort.
Ten tweede heb ik een vermoeden, waarom typering van zaak een worsteling inhoudt. (Want) het zou me niets verbazen, indien ‘ze’ nog op zoek zijn naar een ènkele hiërarchische classificatie. Maar daarvoor is het relevante maatschappelijk verkeer te gevarieerd. Ook een zaak heeft (dus) tegelijk verschillende hoedanigheden, met een classificatie pèr relevante hoedanigheid.
De oplossing bestaat er uit om in enkelvoudige zaaktypering een valse illusie te herkennen. Met verschillende typen van ... zaaktypering verdampt prompt het probleem.
Alom is men nog op enkelvoudige duiding volgens een strikt hiërarchisch schema gefixeerd, (dus) ook voor de zgn gebouwde omgeving. Mijn beknopt geformuleerde, nota bene m.i. algemeen geldige kritiek vind je in Gids voor gids.
Natuurlijk speculeer ik er maar wat op los wat betreft de huidige aanpak van zaaktypering. Als jij er meer over te weten kunt komen, helpt dat beslist om te bedenken hoe we onze gesprekspartners verder opbouwend kunnen aanspreken.

52.81
Zoveel nieuws verzinnen we niet meer. Het komt steeds maar weer neer op poging tot uitleg ... Zie ditmaal Motief en norm. Nadat ik dat opstel àf had, waarvan de lijn inderdaad niet zo strak is, maar ja, het is ook opgezet als een wandeling, bleek het een uitzonderlijk rijke oogst op te leveren voor Metapatroon, handboek stelselmatig informatieverkeer, dàt toch wèl. Ik haalde er passages uit voor 29 van de 53 (handboek)rubrieken. Zo rijst natuurlijk de vraag of dat handboek nog wel iets – duidelijk – verklaart. :-)

52.82
Is van jouw kant geen nieuws goed nieuws? Lukt het om in het zog van de allerlaatste mode wat vaart in opbouwende richting te verkrijgen? Of moet je alweer een baasbocht maken?

52.83
Excuus, ik kan geen zinnige reactie bedenken op je verhaal over zoveel stupiditeit alom. Eerder beweerden die E-ers toch dat zij veel en veel verder dan jullie zijn, herstel, allang een oplossing hebben? En nu krijg jij met zoveel, herstel, met zo weinig woorden de boodschap dat ze nog geen idee hebben. Nee, vooral niets willen leren, laat staan van iemand ànders. Er komt geen verbetering, helemaal nergens, zolang zulke medewerkers hun eigen comfort kunnen handhaven en dat lukt ze prima zolang zgn leidinggevende functionarissen evenmin enig idee hebben (onbenul dat, zolang als het duurt, en dat is vrijwel altijd lang genoeg, bijdraagt aan hùn, ja, dit schreeuwt om een parodisme, domfort). Hoe ook jouw “manager” zijn kop stevig in het zand houdt, schets je eveneens treffend. Gebeurt er überhaupt iets aan het kennelijk stevige probleem dat jij analyseerde èn waarvoor je een soepele oplossing voorstelde? Of ben jij zelfs als ongeleid projectiel weggezet?

52.84
Als reactie op een wederom volslagen onzinnig tekstje – bijvoorbeeld, hoe valt “voldoende ruimte [...] voor experimenten” te rijmen met “proven technology”? – vind ik jouw column Normale Ongelukken ... wederom uitgesproken mild. Ach, omdat je met jouw tekst toch niets veranderd krijgt, wat nota bene schandalig is, want je analyse resp. aanbeveling is ... wederom kraakhelder, heb je weliswaar gelijk dat je je kwaad maakt, maar zou het onverstandig zijn om je met ruwe uiting van terechte woede zelfs èxtra te verzekeren (als er überhaupt iemand jouw reactie leest ...) voortzetting van zulke normale onzin.

52.85
Zoals je weet, probeer ik op mijn oorspronkelijkheid af te dingen met een zoektocht naar eerdere publicaties. Daarmee hoop ik productieve grondslagen voor informatiekunde praktisch te propageren. Wie weet lukt het met verwijzingen dat ooit iemand ze serieus neemt, enzovoort. Met dat doel las ik onlangs Communication and Social Order (The Bedminster Press, 1962) door Hugh D. Duncan, die ook o.a. Symbols in Society (Oxford University Press, 1968) schreef. Opvallend vind ik hoezeer Duncan (1909-1970) leunt op werk van Kenneth Burke (1897-1993). Daar had ik echter nog nooit naar gekeken. Tja, wie in wat nog altijd maar géén vak is, had het me kunnen noemen? Gelukkig ben ik dat werk eindelijk op het spoor gekomen, want m.i. past het perfect – als ingrediënt van aanzet voor – voor informatie(verkeers)kunde. Wordt vervolgd.

52.86
Er is met informatiekunde iets merkwaardigs aan de hand. Voorzover er van een (on)kunde sprake is, kennen haar beoefenaren doorgaans een zeer beperkt informatiebegrip. Sterker nog, hun daardoor tevens beperkende begrip is vergaand impliciet. Hoe merkwaardig dat allemaal – eigenlijk: niets – is, kàn echter uiteraard pas opvallen dankzij een rijkere opvatting van informatie.
Meestal lukt het slechts een buitenstaander om een doorbraak voor een vak – de aanduiding ‘vak’ wijst reeds op onvermijdelijke behoudzucht – te maken, maar z/hij komt er vervòlgens dus niet mee binnen. Overigens kan ik mijzelf met enig recht van spreken informatiekundige noemen. Was ik daarom geen binnenstaander toen ik een rijker informatiebegrip voorstelde, een opvatting geschikt voor betekenissenvariëteit op willekeurige schaal van informatieverkeer? In elk geval ben ik alweer allang óók een buitenstaander. Feitelijk ben ik eruit gegooid. Door zo’n maatregel hoeft geen zgn binnenstaander mijn werk serieus te nemen.
Let wel, zulke uitsluiting vergt geen oordeel over het nieuwe werk. Integendeel, het doel van uitsluiting is om dergelijk oordeel te blijven ontwijken. Om werk afstotelijk te vinden, is het genoeg om er oppervlakkig prompt een voorstel voor verandering in te herkennen. Dat brengt angst teweeg. De schijnoverwinning op angst en onzekerheid is kennelijk het eenvoudigst. Door afwijzing als ‘vreemd’ hoopt de vermeende binnenstaander ònveranderd te blijven. Dat is natuurlijk valse hoop, zij het dat vaak opvolgers ontkenning van problemen resp. passende oplossingen niet langer kunnen volhouden (maar dat doen ze dan wel met vèrdere problemen, enzovoort).
Klopt, in zekere zin heb ik mijzèlf uit dat zgn vak gegooid. Ik wilde medeplichtigheid aan verergering van problemen vermijden. En tegelijk probeerde ik voor een navenant vernieuwd vak de oplossing zoals ik die zag, verder te ontwikkelen en verspreiden. Dit laatste, verspreiding, is niet gelukt. Als vak(discipline) stagneert informatiekunde m.i. nog steeds, met groeiend – maatschappelijke – nadelige gevolgen van dien. Het dilemma blijft, dat pogingen averechts kunnen uitpakken. Wanneer het oproepen tot opbouwende verandering resulteert in weerstand, komt dat eveneens op medeplichtigheid neer. Zowel niets doen als àlles doen is echter ònverantwoord. Ik blijf zoeken naar verantwoorde dosering in relatie tot mijn eigen (on)vermogen. Dat moet noodgedwongen voor eigen rekening en risico, wat natuurlijk een verdere, vroeg of laat doorslaggevende factor in/voor dosering is. Wie betaalt (voor) de moeite?

52.87
Tja ..., voorzover ik kan nagaan, ik wierp daarvoor een (v)luchtige blik op een Wikipedia-lemma, is een zgn enterprise architect hetzelfde als wat vroeger een informatieanalist heette. Aanspraak op de aanduiding met architect doet overigens vermoeden, dat analytisch (en synthetisch) vermogen niet langer telt.

52.88
Ongetwijfeld probeert hij er vaker aandacht op gevestigd te krijgen via allerlei kanalen waarvan jij er enkele volgt. Al zou je het willen, dat kan je onmogelijk missen. :-(

52.89
Je begon er zèlf over ... Als je je mond gehouden had, was dit bericht je bespaard gebleven. :-)
Je hebt helemaal gelijk, als je situationele c.q. contextuele verbijzondering ook herkent in de onverenigbaarheid van verklaringen van lichtverschijnselen. Zien resp. meten we nu deeltjes of golven? Voor Niels Bohr was die, zeg maar, tweespalt aanleiding om voor de fysica van referentiekader (lees ook: paradigma) te veranderen. Dat staat bekend als complementariteit. Wanneer je daar begint, dus bij Bohr, prima, en het wil doortrekken naar menselijke gedragingen in maatschappelijk verkeer als verschijnselen, dan merk je gauw genoeg dat zijn tweeledig onderscheid tekort schiet. Dat moet, vooruit, meerledig zijn. Je kunt ook zeggen, dat Bohr met complementariteit weliswaar qua beginsel ook voor verklaring tot en met modellering van maatschappelijk verkeer precies goed mikte, maar de implicaties van het bereik door praktisch oneindige variëteit nog niet op waarde schatte (en als natuurkundige maakte hij zich er vermoedelijk niet eens druk om).
Achteraf bekeken biedt Metapatroon o.a. de veralgemenisering van Bohrs complementariteitstheorie die onmisbaar is om de reële – en nota bene ook nogeens veranderlijke – variëteit redelijk geordend te krijgen en (onder)houden om passende infrastructurele voorzieningen te realiseren ter facilitering van informatieverkeer op maatschappelijke schaal. Omgekeerd zou dan moeten gelden dat, wie Bohrs theorie over duale complementariteit aanvaardt, al helemaal het nut van Metapatroon voor ‘open’ complementariteit moet inzien. Tja, was het maar zo ...
Om te beginnen is die theorie van Bohr vergaand ònbekend. Eerlijk is eerlijk, eenvoudig is die theorie zeker niet, althans niet voor wie vastzit aan een andere theorie. Zo weigerde nota bene Albert Einstein wat complementariteit betreft met Bohr ‘mee te gaan.’ Dat voorbeeld kan uiteraard geen excuus zijn om Bohr daarin evenmin te – willen – volgen, maar illustreert dat een heuse paradigmawissel conceptueel nu eenmaal het allermoeilijkste is dat er is.
Op mijn beurt wil ik hiermee o.a. aangeven dat mijn opstel Metapattern for complementarity modeling over Bohrs concept van complementariteit en Metapatroon in het verlengde daarvan beslist de nodige moeite kost om te bestuderen. Bedenk ajb dat slechts de wisseling van paradigma een belemmering vormt (over situationeel gesproken, gelet op je vertreksituatie). Bohr was natuurlijk niet gek. Hij deed die moeite van theoretische herordening – en haalde zich er langdurige en felle twist met vakgenoten mee op z’n hals, zo leuk is dat allemaal niet – voor per saldo eenvoudiger, steekhoudender verklaringen en voorspellingen. Die eenvoud enz. is echter pas bereikt door de àndere theorie.
Als zgn redelijke mensen hebben we de neiging om allereerst de theorie te willen begrijpen. Daarna wagen we ons pas aan gebruik, toepassing. Logisch, nietwaar? De vraag is of dat in die keurige volgorde überhaupt kàn. Ik vind dus van niet, en dat is wat ik bedoelde toen we over jouw zoon spraken. Verwacht niet van hem dat hij ‘het’ meteen ‘goed’ heeft. Stimuleer zijn ‘kennelijke’ belangstelling. Hij is immers opbouwend onderweg, hoera. Een kind kan, herstel, moet onbevangen de waagstukken ondernemen die erin/-uit bestaan dat het steeds simpelweg ... vertrekt. Als wij zulk vertrek frustreren door de eis van onmiddellijke aankomst, hebben we geen passende ... theorie van het kind.
Omdat de wereld blijft veranderen, moeten ook wij ons vaak genoeg kinderlijk gedragen. Bijvoorbeeld, neem ‘domweg’ eens aan dat Bohr een handige, verstandige suggestie doet met complementariteit-wat-dat-ook-is. Dat lijkt reuze onredelijk, maar is het per saldo juist niet, integendeel. (Want) zodra je dat doet, kan je licht-als-deeltje resp. licht-als-golf pas netjes ‘plaatsen.’ Dat was je anders nooit gelukt! Doordat aldus een aanvankelijk ervaren tegenstrijdigheid verdwijnt, ga je die aanzet volgens complementariteit alweer iets beter ‘begrijpen.’ Eerder is onmogelijk. Zo werkt het nu eenmaal met een paradigma. Er is géén bewijs voor in termen van àndere aannames. Dat is zo, omdat een paradigma zulke aannames biedt. Anders zou het immers geen ... paradigma zijn. Kortom, daar begint het ...
Wie het door-en-door praktische verschil tussen paradigma en stelling niet erkent, stelt eveneens aan een paradigma de eis van bewijsvoering die voor een stelling geldt. Dat is dus onzin.
Zo heeft het evenmin zin om onder de noemer van louter paradigma’s te wedijveren. Wat telt, zijn gevolgen. Waarom zou je de voorkeur geven aan Bohrs theorie van complementariteit? Heel praktisch, omdat je dankzij die theorie bruikbaardere verklaringen enz. kunt blijven geven. De rechtvaardiging zit ‘m dus niet in die theorie/dat paradigma zèlf, maar in wat je ermee kùnt. Wel beschouwd valt er aan een paradigma zèlf helemaal niets te begrijpen. Hoezo, nul? Wat is dàt nu voor een getal? Het is in puurste zin een conceptueel instrument. Dat moet je uitproberen. Als je er niets verder mee komt, of door gebruik zelfs schade veroorzaakt, heb je althans in die context kennelijk een ànder gereedschap nodig. Indien de resultaten ermee je wèl bevallen, dan ga je dóór met gebruik ervan. Door ervaring verbeteren resultaten èn begrip van de bijdrage eraan door gereedschapsgebruik.
Met Metapatroon is het niets anders. Enig resultaat zit nooit ‘in’ zo’n methode, maar is er ‘mee’ haalbaar. Daarvoor moet je het dus gebruiken, heel gewoon. Nogmaals, als je wat oefenstof voor modellering hebt, graag!

52.90
Was er maar wat ruimte voor opportunistische beweging! Zo komen we ondanks een redelijk idee over koers helaas nog steeds nergens. Zie verder Koersvaste opportunisten, waar zijn ze in vredesnaam?

52.91
We zitten niet stil. Het werk aan de webversie van een proefopzet voor zakenadministratie is begonnen. Dat gebeurt, zeg maar, van buiten naar binnen.
Daarom is allereerst ‘inloggen’ aan beurt. Dat loopt via een zgn identity provider (IP), ooit bijvoorbeeld DigiD of eHerkenning. Voor de proef maakt Information Dynamics echter ‘even’ een eigen IP. Je kunt wel zien dat er keuze bestaat uit diverse van die IPs.
Vervolgens wordt de identiteitsstelling door de IP in kwestie – voorlopig dus die eigen voorziening – gekoppeld aan één of meer actoren. Dat kan je als een subsysteem voor variëteit van hoedanigheden zien. Klopt, dat is er al.
Per actor wordt keuze geboden uit acties, nul of méér ... Dat betreft autorisatie en zo komen we op het verband tussen actor en (soort) actie. (Een soort actor ‘bestaat’ op zijn beurt eveneens als actor; we moeten dus ook antwoord vinden op de vraag of dóórverwijzing van de ene naar de andere actor een middel voor autorisatie is).
Oeps, eigenlijk moeten we beginnen met een geval waarin de ingelogde gebruiker nog niet valt te koppelen met enig actor (in de betekenis van bedoeld subsysteem). Dat betreft dan een willekeurige persoon. Wat soort actie betreft, we nemen aan dat zo iemand een zaak moet kunnen aanbrengen. Als dat slechts via actor ‘mag,’ moeten we dan maar laten koppelen met een dienovereenkomstig algemeen opgevatte actor? Dat is voor autorisatie voor àndere (soorten) actie stellig verre van specifiek genoeg.
We spelen met de gedachte om de desbetreffende gebruiker in een zo vroeg mogelijk stadium een voorschot te laten betalen. Voor zo’n willekeurige gebruiker, nota bene nog onbekend als actor, is een rekening courant uiteraard niet aan de orde. Denk aan iDeal oid. Als voorschotbedrag zou het minimale tarief kunnen gelden. Wat met zo’n voorschot hopelijk afdoende lukt, is dat misbruik wordt belemmerd. Anders zou iemand ‘voor de grap’ gratis allemaal zaken kunnen aanbrengen, wat (veel) moeite kost voor o.a. opschoning.
En nadat iemand heeft betaald, maar nog niet met actor(en) in verband gebracht is, kan ‘automatisch’ een dienovereenkomstig individueel-gerichte actor worden geregistreerd met eraan toegevoegd de bevoegdheid ‘aanbrengen zaak.’ Dankzij die zijstap blijft actor algemeen geldig als koppelpunt tussen gebruikersidentificatie en –autorisatie.
Alle gevallen waarin prompte koppeling van inlog-identiteit met actor(en) wèl lukt, zijn in de geschetste aanpak inbegrepen. Er wordt immers altijd op de mogelijkheid van dat verband getoetst.
Als een willekeurige persoon eenmaal ‘binnen’ is voor het aanbrengen van een zaak, is het (maar) de vraag welke zaakinformatie z/hij kan/moet registreren inclusief de status ervan. Dat begint bij informatie over haar/zijn eigen persoon. Stel dat z/hij DigiD als IP gebruikte, volstaat dan verwijzing naar GBA resp. BRP met BSN? Hoeft daar verder niemand naar te kijken? Maar hoe zit het een andere IP? Zeg niet te gauw dat zo’n alternatief nooit ‘toegelaten’ wordt. En als de vraag dankzij verkeer via IP niet zo relevant/dringend geldt voor authenticatie van eigen persoonsinformatie, dwingend is zo’n vraag zelfs voor informatie over de wederpartij(en). Wat de aanbrenger als zodanig opgeeft, heeft z/hij als willekeurig persoon niet kunnen putten uit een of ander zgn basisregister. Zulke informatie zou de status nog-te-toetsen moeten krijgen. Wie gaat die toets doen? Kost dat de aanbrenger – extra – geld?
Hopelijk herken je dat we van-buiten-naar-binnen werkend allemaal reële problemen tegenkomen èn zullen moeten oplossen. De gangbare aanpak is andersom, door uit te gaan van een absoluut geldige betekenis van zaak. Dat is naïef. Want een zaak betekent voor elke betrokkene in elk stadium weer iets anders. Dat vergt (dus) van meet af aan contextuele verbijzondering.

52.92
onderwerp: informatiekunde voor samenleving
Mede naar aanleiding van uw recente artikel over ict-drama bij UWV stel ik u voor binnenkort af te spreken. Naar mijn idee mist óók NRC Handelsblad consequent de, zeg ruwweg maar even, informatiekundige oorzaak van voortdurende mislukking van ict-projecten zodra ze een minimale schaal overstijgen. Voor hun reële opgave moeten (overheids)organisaties rekenen met betekenissenvariëteit. Rara, hoe lukt het om relevante verschillen in betekenis zowel eenduidig van elkaar te onderscheiden als te voorzien van netzo noodzakelijke samenhang? Tot dusver geldt als impliciete aanname voor dergelijke projecten, dat optimale betekenis ènkelvoudig, absoluut geldig moet zijn: dè zgn waarheid. Voor een samenleving annex beschaving is dat onzin. Pogingen tot standaardisatie conform de voorkeur van de opdrachtgever pakken dus averechts uit. Voor wie eenmaal pluriformiteit erkent, zijn mislukkingen doodsimpel voorspelbaar. Zoveelste herhaling volgens dezelfde uniforme, contraproductieve grondslag kan problemen resp. nadelen slechts verergeren (en dat is precies wat er vooralsnog blijft gebeuren). Met digitale techniek heeft dat allemaal nog niets te maken. Een conceptueel tekort kan met techniek echter nooit gecompenseerd c.q. opgelost worden. Nooit. Verantwoordelijk voor eenzijdig opgelegde betekenissen zijn de opdrachtgevende partijen. Mede-verantwoordelijk zijn de opdrachtnemende ict-dienstverleners. Zij weten echter – nog – niet beter. Aan hun voorlichting bestaat daarom dringend behoefte en juist NRC Handelsblad kan daaraan m.i. werkzaam bijdragen. Indien ik daarvoor op mijn beurt allereerst u kan voorlichten, doe ik dat zéér graag.
Naar uw suggestie voor plaats en tijdstip voor een spoedig gesprek kijk ik uit.
ps
Op 18 september jl. schreef ik reeds een emailbericht aan toenmalig redacteur Marc Chavannes. Daarop ontving ik helaas geen antwoord, wellicht omdat hij kort erna NRC Handelsblad zou verlaten. Onderstaand geef ik ter nadere oriëntatie de volledige tekst van dat eerdere bericht weer[; zie hierboven aantekening 52.40].

[emailbericht dd. 29 november 2015 aan Derk Stokmans, redacteur van NRC Handelsblad]

52.93
Dank je wel voor je verwijzing. Je kunt nooit weten, maar wie zó vaak het woord “slim” gebruikt, heeft volgens mij géén idee ... Het lijkt me toch vooral het project man-op-zoek-naar-geld-en roem. Ik bied je mijn verontschuldiging aan, indien je groot enthousiasme van mijn kant verwachtte.

52.94
Her en der kan ik o.a. onder de noemer van “architectuur” niet meer ontdekken dan dat het – waarschijnlijk – gaat om een zgn open-source programmatuurpakket – maar welk? – voor zgn case management. De insteek klinkt overheersend technisch. Wat er wèrkelijk geboden wordt, staat zelfs voor die techniek echter nergens. Laat staan dat er een visie gloort over passende facilitering van reële variëteit van maatschappelijk (informatie)verkeer.

52.95
Tijd voor leesverslag, dacht ik zo. Omdat je Joost Zwagerman noemde, hield een exemplaar van zijn boekje De schaamte voor links (Querido, 2007) niet alleen mijn blik gevangen. Ik pakte het ook op. Het omslag vermeldt pamflet als genre. De lengte is inderdaad overzichtelijk. Daarom besloot ik ter nadere kennismaking met Zwagerman-als-schrijver de complete inhoud te lezen. In lijn met het socialistische verheffingsideaal kost zo’n voorheen zelfs òngelezen exemplaar, tja, dat dan weer wel, bij ‘de kringloop’ bijna niets. De boodschap is kortweg dat de Partij van de Arbeid van 2007 allang niet meer de politieke partij van veel vroeger is. Verder pleit hij voor fusie van – politiek – linkse partijen die elkaar toch moeten kunnen vinden in “idealen en toekomstvisies gebaseerd op solidariteit, rechtvaardigheid en (bestuurlijk) fatsoen” (p. 44). Enfin, hijzèlf heeft het niet meer meegemaakt ... Intussen blijf ik af en toe een voetbalboek lezen. Onlangs was dat Dure spitsen scoren niet, en andere raadsels van het voetbal verklaard (Nieuw Amsterdam, 2009) door Simon Kuper en Stefan Szymanski. Die tekst vond ik ook saai geschreven, wat voor een langere tekst natuurlijk meer inspanning vergt om door te komen en ik werd slechts enkele weetjes wijzer. Vooruit, wat in Zwagermans pamflet staat, wist ik allemaal allang. Ook ik zal het wel niet meemaken.

52.96
Indien ik serieus meen dat èlke teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, wat wil ik dan bereiken met nòg maar eens zo’n opstel? Ditmaal gaat het om Burke's tonelistieke semiotiek. Ook daarvan kan ik toch onmogelijk verwachten dat ik er buiten aller-, allerkleinste kring ooit lezers voor vind? Daadwerkelijk spreek ik m.i. eerst en vooral mijzelf ermee aan. Ik heb een idee over de lerende informatiekundig ontwerper. Als zodanig voel ik me tevens, toen ik op dat spoor kwam, door – het werk van – Kenneth Burke aangesproken. Voor optimaal leereffect vèrwerk ik dat tot een opstel door wisselwerking van zèlf schrijven en lezen, kortom, door-en-door dia-enneadisch met ... mijzelf. Noem het mijn manier. Tja, zodra er eenmaal iets geschreven staat waarvan ikzèlf geen behoefte meer heb om het te wijzigen, zeg maar dat ik me over iets even uitgeleerd waan, kan ik zonder nauwelijks enige verdere moeite best tot publicatie overgaan. Wat belangrijk meespeelt, is dat ik bekendheid hoop te vergroten met auteurs van wie hun werk met terugwerkende kracht kan gelden als aanzetten tot – stelselmatige – informatiekundige ontwerpleer. Zo probeer ik hun werk èn reputatie retorisch te benutten voor mijn pogingen om aandacht te verkrijgen voor vernieuwde informatiekunde door de implicatie dat van alles en nog wat ik daarvoor opbreng helemaal zo ... nieuw niet is. Het enige dat ik ‘veranderde’ met enneade en Metapatroon, betreft de plek van het puntje op de i. Dat staat er nu alweer wat beter voor hedendaagse informatiekundige opgaven, nietwaar? Wie weet ... Natuurlijk vraag ik me af, of het steeds zoveel moeite loont om dat overdrachtelijke puntje nòg opbouwender te – proberen te – positioneren. Op z’n laatst sinds Semiosis & Sign Exchange staat het immers al op precies dezelfde plaats. Eigenlijk ben ik – dus – louter òmgekeerd bezig, dwz om voorzien van dàt referentiekader verwantschap met ànder werk te duiden resp. te tonen hoe dergelijk eerder werk weliswaar relevante, nogmaals, aanzetten biedt, maar stelselmatig nog tekortschiet ... en zo door naar de gevolgtrekking dat het omvattender paradigma alleszins redelijk is. Maar ja, redelijkheid overtuigt kennelijk niet. Over motief gesproken, dat zag Burke als hoofdthema.

52.97
Er staat, herstel, beweegt iemand (lees hier: jij) met goede bedoelingen. Z/hij schrijft een tekst met analyse èn aanbeveling, allemaal ook nogeens volstrekt redelijk, steekhoudend, noem maar op. Tja, er moet natuurlijk wel iets veranderen ... en daar raakt de auteur prompt in gevarenzone. Z/hij heeft een baas, een potentiële opdrachtgever e.d. die doorgaans helemaal niet gediend is van zelfs maar de minste schijn van aantasting van, over zone gesproken, comfort. Dat juist hùn comfortzone op termijn verloren gaat als ze géén actie ondernemen, ontgaat ze kennelijk. Wat is dat toch? Hoewel, als ze erop gokken dat het tot het moment van hun pensionering niet zo’n vaart loopt, komen ze er meestal strikt voor zichzelf prima mee weg. Ach, waarom zouden ze zich ook druk maken om het lot van andere mensen, enzovoort? Wanneer jij meent, dat je per saldo geen gelazer – en wie weet welkome reacties – krijgt met Stelselmatige impuls tot energieverkeer, deel 1: energiewereld in verandering, ben ik uiteraard enthousiast vóór publicatie. (Laat je ajb weten als het zover is?)
Zoals je tevens schrijft, op zulke reacties kan je met een zoveelste voorstel voor een zgn informatierotonde helaas nog niet rekenen. Zou het soms niet meeslepend genoeg zijn? Willen besluitvormers pas instemmen met dramatisch voorgestelde veranderingen? Zijn ze slechts te porren voor – het vooruitzicht op –onmiddellijk heil? Is er aan nuchtere, praktische, geleidelijke, beheersbare aanpak principieel mis, dat ze daarvan niet de ultieme beloning verwachten waarnaar ze hunkeren, zelfs rècht op menen te hebben? Vormen zij zo’n gesloten elite, dat zij louter elkaar afrekenen? En wat is er dan comfortabeler om dat uitsluitend op plannen te doen? Uitvoering, laat staan resultaat, telt daar dan helemaal niet mee! Wie daarover begint, maakt zich subiet kenbaar als ongenode buitenstaander, vreemdeling. Dit zou verklaren waarom juist de alleridiootste plannen doorgaan, althans gemeten naar bijdragen aan evenwichtiger verhoudingen op maatschappelijke schaal, haalbaarheid e.d. Hebben we het aldus opnieuw over de spreekwoordelijke kleren van de keizer? Sterker nog, de gecalculeerde inzet is strikt binair. Als zo’n plan lukt, verandert àlles in hun voordeel. Mislukt daarentegen zo’n plan, en ergens beseffen ze heus wel dat die kans totaal is, verandert er niets in hun nadeel. Wat ‘wij’ van buiten, hoe dan ook verliezers, vervolgens bijdragen is doorlopende financiering inclusief salaris – plus bonus, uiteraard – van de leden van die elite èn nog altijd géén betere voorzieningen; averechtse ontwikkeling van maatschappelijke verhoudingen lijkt mij geen geheim.

52.98
“Animeren,” zucht ... Ik vrees dat ik die fopvatting al kende. Zulke mensen weten zelfs niet hoe moeilijk het is om een tekenfilm te maken, laat staan dat ze een voorstel in zijn stelselmatige eenvoud herkennen. Illustreren, okee. Laat jij nu net je voorstellen presenteren met aanprekende tot en met grappige ‘plaatjes.’ Voorts vrees ik, met dank voor je nadere duiding, dat je gelijk hebt door ze met zoveel woorden als hofhouding te bestempelen. Zij menen een absolute vorst te ‘dienen,’ die ze louter willen plezieren (want anders liggen ze uit de race voor gunsten tot en met opvolging). Kennelijk is die zgn vorst evenmin erg snugger door zich met dergelijke onbenullige dienaren te omringen. Ja-knikkers naar de ene resp. nee-knikkers naar de andere kant. Trouwens, zou jijzèlf de heerser ooit kunnen spreken, dan verkrijg je gespeelde aandacht. Want als vorst moet je wel ièts kunnen. De vijandige bejegening door de hofhouding die zich door jou prompt gepasseerd voelt, is helaas ècht. Enfin, dat verstikkende gedrag ken jij allang.

52.99
Als je weer eens niets nieuws wil lezen, verwijs ik je ditmaal naar Stilstand, de titel zegt het al ... Intussen blijft de achterlijkheid van huidige informatiekunde me verbazen. Afgaande op de bronnen die ik her en der opduik zijn er toch signalen genoeg geweest voor – de noodzaak van – paradigmawissel, maar nee. Tja, wie er domweg geen kennis van neemt, weet nooit beter.

52.100
Mijn literaire bemoeienis is barbaars in beperking. [...] Zo blijft mij kennelijk nogal wat ergernis bespaard. Als aanhanger van – betaald voetbalorganisatie – Excelsior ontkom ik er echter niet aan. Ergernis, bedoel ik. Met de vrije val na een aardige competitiestart is de club alweer enkele weken geleden begonnen. Waarom speelt met de ploeg met zulke spelers niet voluit op de aanval? Nou ja, proberen. Dan pakken ze af en toe drie punten, wat per saldo beter opschiet.
Wat ik met literatuur dan weer wèl heb, is belangstelling voor kritiek. Dat betreft niet zozeer het zgn object ervan, dus de werken van literatuur die besproken worden. Ik vermoed, als het goed is, methodische overeenkomst met informatiekunde. En omdat informatiekundige ontwerpleer m.i. niet of nauwelijks een vàk is, hoop ik van alweer langer bestaande disciplines zinvol te kunnen àfkijken. Overigens meen ik onder de noemer van semiotiek grondslagen en methode juist vèrder gebracht te hebben, zodat ik o.a. literatuurkritiek inmiddels vooral nalees om te toetsen of mijn ideeën inderdaad hout snijden. Hoe dan ook, enkele maanden geleden kreeg ik Kenneth Burke in de peiling. Over de aspecten uit zijn werk die ik relevant voor het mijne acht doe ik dan verslag (Burke's tonelistieke semiotiek). Daarvoor heb ik dan negen van zijn bundels plus een roman doorgenomen. Niet dat ik geloof dat er ooit iemand gevolg geeft aan dat verslag, maar op die manier sluit ik zo’n onderzoek àf. Er zijn nog zó veel andere auteurs met teksten die ik wil nagaan op informatiekundige strekking.

52.101
Is het wellicht een idee dat je hem in een gesprek inlicht over het voornemen tot vervolgaflevering(en), en dat je graag ‘meeneemt’ waaraan hij belang hecht voor beheersbare enz. voorzieningen voor informatieverkeer ter facilitering van stelselmatig energieverkeer volgens de in Stelselmatige impuls tot energieverkeer, deel 1: energiewereld in verandering ruw geschetste opzet?

 

 

Juli – december 2015, webeditie 2015 © Pieter Wisse