Pieter Wisse
In het najaar van 1990 viel de tentoonstelling Non-Stop
Architecture te bezichtigen. Eén van de samenstellers was Eric
Vreedenburgh. Althans, dat las ik onlangs allemaal in het begeleidende boekje
(TU Delft, 1990). Van zijn hand verscheen daarin ook een kort opstel met
dezelfde titel.
Destijds sprak het vanzelf dat architectuur sloeg op de zgn gebouwde omgeving,
verder eigenlijk niets. Dat is voor de meeste mensen stellig nog altijd zo.
Maar vanuit een kring van beroepsbeoefenaren en overgeslagen op hun
opdrachtgevers is architectuur inmiddels ook voor informatievoorziening een
populaire term. Voor professionele betekenisvorming worden daar echter
nauwelijks serieuze vergelijkingen benut. Dat is jammer, omdat ervan te leren
valt. Bijvoorbeeld van wat Vreedenburgh over architectuur van gebouwde omgeving
opmerkt, is wel degelijk veel tevens wezenlijk voor informatievoorziening. Dat
begint meteen met de vraag die indertijd tot de tentoonstelling inspireerde, te
weten “Hoe kan architectuur anticiperen op verandering?”
Die behoefte, zelfs noodzaak, herleidt Vreedenburgh tot wat ik maar even
samenvat als gedragsvariëteit. Het is nota bene precies dezčlfde variëteit
waarop voorzieningen voor informatieverkeer berekend moeten zijn. Zo wijst
Vreedenburgh op “een tendens naar meer pluriformiteit […], meer variatie […] en
meer invloed van de bewoner.” Lees voor “bewoner” hier: deelnemer aan
informatieverkeer of, vroeger gangbaar, gebruiker.
Waar Vreedenburgh stelt dat “woningen […] aan veranderingen aanpasbaar moeten
zijn,” geldt dat natuurlijk netzogoed voor informatiesystemen en zo door naar
stelselmatige voorzieningen voor informatieverkeer. “Als daarentegen de
maatschappelijke tendenzen worden genegeerd,” waarschuwt Vreedenburgh, “zal het
steeds moeilijker zijn projecten te programmeren.”
De houding moet kwalitatief ŕnders, want “het snelle tempo van ontwikkelingen
heeft ons geleerd dat voorspellingen weinig trefzeker zijn. Daarom is het
wellicht verstandiger om planning te richten op het onvoorspelbare.” Dat lijkt
een paradox. Die lost echter op dankzij, nogmaals, erkenning van “het leven
[als] één en al beweging en verandering.” Daarin, vervolgt Vreedenburgh, zijn
“botsingen en conflicten […] aan de orde van de dag.”
Zijn opvatting is onbedoeld zelfs onmiddellijk van toepassing op
informatieverkeer, dus nňg relevanter dan voor de gebouwde omgeving. “Feiten
blijken slechts interpretaties te zijn, soms zelfs interpretaties van
interpretaties. Waarom zouden we architectuur dan niet juist richten op het
onvoorspelbare, het veranderbare, het subjectieve?”
Tja, hoe doen we dat dan? “Hoe komt men tot geschikte methoden en technieken om
pluriformiteit en verandering te kunnen beheersen?” Hier, in dit ultrakorte
bestek, kan ik slechts als karikatuur schetsen hoe ik dat zie. Dat begint met
informatievoorziening te duiden als een verkeersvraagstuk, informatieverkeer
dus. Op verkeersschaal is betekenisvariëteit regel, punt. Dat vergt een methode
voor betekenisordening, traditioneel gezegd voor conceptuele
informatiemodellering, die open is in de zin van aanpasbaarheid. Daarvoor heb
ik metapatroon ontwikkeld. Betekenis kan ermee eenduidig verbijzonderd zijn
volgens bijbehorende context (inclusief tijd). De kennisleer waarop metapatroon
stoelt noem ik subjectief situationisme. En dat is volgens mij weer precies wat
Vreedenburgh suggereert. Dus, “als na verloop van tijd de oplossing niet meer
voldoet kan men haar eenvoudig aanpassen aan de nieuwe situatie.” Zijn oproep
tot aanpassingsvermogen, flexibiliteit verdient daarom ook verdere aanhaling.
Ooit “stond [architectuur] in het teken van stelligheid, met als resultaat de
standaard eengezinswoning bijna letterlijk als hoeksteen van de maatschappij.”
Vergelijkbaar acht ik de geďsoleerde toepassing, zeg ook maar een apart
informatiesysteem met plaatselijk gefixeerde betekenissen, exemplarisch voor
informatievoorziening. “De mythe van zekerheid” is echter achterhaald, want
“tijden veranderen en zelfs veranderingen veranderen en worden steeds moeilijker
te voorspellen.”
Dat vond Vreedenburgh dus geldig voor de gebouwde omgeving anno 1990 en verder.
Nu bijna twintig jaar later is die gedragsvariëteit alleen maar verder
toegenomen, mede onder invloed van digitale (netwerk)technologie zelfs bij
uitstek in čn door informatieverkeer. Daarom moeten we nu zijn analyse
enzovoort čxtra serieus nemen.
Vreedenburgh zag het ook allang ruimer. Hij poneert “architectuur […] als
onderdeel van het denken.” Zo herkent hij “een abstracter niveau.” Daarop
“speelt zich […] de crisis van ‘het ordenen van de dingen’ af.” Waarop
Vreedenburgh doelt, is onlosmakelijk verbonden met betekenisordening. Daarvoor
opper ik trouwens wel een cruciale aanvulling. Inderdaad, “het is juist deze
gefragmenteerdheid van de maatschappij die vraagt om een andere benadering van
architectuur en vormgeving.” Maar het verkéérsbegrip, zoals we dat natuurlijk
van oudsher al kennen in de samenstelling maatschappelijk verkeer, wijst op de
noodzaak van gelijktijdige samenhang. De kernvraag blijkt dan primair gericht
op reële verschillen om daartůssen eventuele samenhang te vestigen. Dat leidt
(ook), ik stip het hier toch even aan, tot een kwalitatief ŕnder
identiteitsbegrip.
Tussendoor verduidelijkt Vreedenburgh waarom goedbedoelde inspanningen vaak
zelfs averechts effect sorteren. Dat komt omdat “architectuur ordent, maar […]
zelf ook deel uit[maakt] van een ordening.” Wie dat laatste vergeet, onderschat
variëteit en schiet met hulpmiddelen/voorzieningen dus onherroepelijk tekort.
Netzoals Vreedenburgh het voor de gebouwde omgeving veronderstelt, geldt voor
informatievoorziening dat “de vele discussies over de crisis in architectuur
zijn terug te voeren op een crisis in het ordenen.” Ik herhaal dat zo’n crisis
pas oplosbaar is na erkenning van de passende schaal(grootte). Voor
informatieverkeer is die schaal tegenwoordig čn al helemaal voor de toekomst
maatschappelijk, zelfs internationaal. Inderdaad, “de maatschappij kent een
grotere pluriformiteit dan de nederlandse moraal. De ene levenswijze is niet
beter dan de andere, hoogstens anders.”
18 maart 2009, webeditie 2009 © Pieter Wisse