Schoolverlater

Pieter Wisse

Het vraagteken heeft bouwkundig architect J.J.P. Oud (1890-1963) opzettelijk in de titel geplaatst van zijn opstel Wij bouwen weer op? (oorspronkelijk verschenen in 1946, herplaatst in: Ter wille van een levende bouwkunst, Nijgh & Van Ditmar, 1962, pp. 42-49). (Want) hij verzet zich tegen de architectuurschool waarvan de leden

in hun werk de geest trachten op te roepen van een tijdperk, dat voorbij is. [... V]ooral [beletten] zij door hun overheersende invloed [...], dat de krachten tot ontplooiing komen, die het tijdseigene in de bouwkunst tot uitdrukking willen brengen.[p. 42]

Hij vindt het maar een opbouw van ... niets.

Zó vastgelopen zijn deze architecten in hun interpretatie van wat bouwen alléén maar kan zijn, dat het hun ontgaat, dat zij regelrecht tirannie bedrijven tegenover anderen, wier inzicht van het hunne afwijkt.[p. 47]

Oud herinnert aan de tijd

[d]irect na de vorige oorlog[, dwz de Eerste Wereldoorlog, toen] ons land vooraan [stond] door een ideeënrijk, opgewekt bouwkunstig leven, dat zich intensief bezighield met de problemen van de tijd.[pp. 42-43]

Hij vervolgt:

Legio waren de vraagstukken, die zich de architect in het dagelijks bedrijf vanzelf opdrongen en waarmee hij te rekenen had, wilde hij niet hopeloos in conflict komen met de werkelijkheid.[p. 43]

De benadering die Oud schetst, wordt tegenwoordig aangeduid met door-de-schalen heen:

Verdieping in deze problemen had uiteindelijk tot resultaat, dat men, uitgaande van het kleinste detail, gedreven werd naar het immense geheel van de stedebouw, dat een complete hervorming bleek te behoeven als gevolg van de consequenties, die een zuiver en goed stellen van de opgaven meebracht.[p. 43]

Mijn punt is, dat thans een vergelijkbaar tekort heerst wat stelselmatige voorzieningen voor informatieverkeer betreft. Wat door-en-door infrastructureel moet zijn, blijft hangen op de overgeleverde benadering à la “kleinste detail” ... en mislukt daarom als infrastructurele voorziening. Met de instelling van Oud is dat voorspelbaar. Valt er eigenlijk iets aan te verhelpen?

Het doen is dikwijls vlugger dan het voelen en het denken. Al spoedig ging de vorm er met de inhoud vandoor[. ...] Het uitgroeien van de grote vernieuwende gedachte werd voorlopig tegengehouden door het falen van al te oppervlakkige meelopers. p. 44]

Ik zou het niet zo hoogdravend formuleren. Het is gewoon maar infrastructuur, nou ja, zo gewoon zou het moeten zijn. Dat laat voor informatieverkeer inderdaad een ernstig “falen” zien door samenscholing van opdrachtgevers en –nemers. Elk zgn onderzoek ernaar faalt op zijn beurt, omdat voor analyse resp. aanbevelingen “de opgaven” niet als maatschappelijke verkeersvraagstukken zijn herkend, laat staan dat ontwerp enz. door-de-schalen heen geboden is.

Het gunstige klimaat voor achterhaalde bouwkunst verklaart Oud deels door de invloed van “de bezetter.” Hij schreef zijn opstel in 1946 ... Maar de bijziendheid die thàns – zicht op de noodzaak enz. van – infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer belemmert, kan toch moeilijk aan enige bezetting worden toegeschreven. Daarentegen lijken politici, bestuurders en ambtenaren veeleer bezeten door het waanbeeld dat burgers – zoiets als – klanten zijn. Zij reduceren hun betrekking met burgers tot louter een directe. In vergetelheid raakt zo echter, dat voor maatschappelijk verkeer vooral onderlinge betrekkingen tussen burgers inclusief bedrijven enz. tellen. Waarop de overheid zich moet richten, kortom, is optimale facilitering van dat verkeer (en dankzij dezèlfde infrastructuur nemen overheidsvertegenwoordigers eveneens deel aan maatschappelijk verkeer).

[H]et pogen van de zgn. Nieuw Zakelijken [vond] bij elke stap de bezetter in zijn weg, zodat het nog slechts in de grootste afzondering kon voortbestaan[. pp. 44-45]

Voor infrastructuur geldt zelfs dat “afzondering” ermee in tegenspraak is. Doordat aparte overheidsinstellingen vooral hun eigen voorzieninkjes blijven treffen, moeten burgers het voor infrastructuur voor informatieverkeer onverminderd doen met valse retoriek. Ja,

het traditionele streven behield altijd nog min of meer onbedreigde voedingsbodem waarin het wortel kon schieten[. ... H]et was gemakkelijker in leven te houden[. p. 45]

Terwijl Oud zich beklaagt dat

in ons wederopbouwapparaat [...] slechts sporadisch [...] een ‘nieuwlichter’ een kans [krijgt, p. 45]

lijkt voor de opbouw van heuse infrastructuur voor informatieverkeer die kans afwezig. Hoewel, dat klopt ook weer niet helemaal ... zoals ikzelf door schade en schande leerde (en vanuit mijn perspectief uitgebreid gedocumenteerd staat in Hoofd op hol en Met klachten over integriteit enzovoort moet je blijkbaar geen haast hebben). Samengevat, ooit kreeg ik opdracht van Forum Standaardisatie (FS) om de modelleermethode/-taal Metapatroon (Engels: Metapattern) die ik voor stelselmatige opgaven heb ontwikkeld te demonstreren. FS liet Metapatroon na enkele succesvolle modelleergevallen zelfs tweemaal onafhankelijk evalueren, opnieuw met positieve beoordelingen. Daarna ging het prompt mis. FS had zèlf kennelijk geen idee en kon (dus) op zijn beurt niet beoordelen – en was doof voor mijn, toegegeven, nogal ingehouden waarschuwingen; maar ja, wie verwacht naast beunhazerij zulk bedrog? – dat de externe partij die het vervolgens inschakelde voor bevordering van gebruik van Metapatroon ... evenmin enig idee had en slechts erop uit was om via een consortiumconstructie frauduleus overheidssubsidie te verkrijgen. Dat lukte. Maar ja, zonder enig idee was het resultaat slechts een rapportje waarin Metapatroon nagebootst verscheen onder de naam van dat consortium. Ik vermoed dat het uit angst is voor publiciteit over zijn aandeel in die corrupte handelswijze, dat FS niet alleen aandacht voor Metapatroon heeft verloren, maar zelfs in het algemeen voor zgn semantische interoperabiliteit. Dat verklaart waarom FS geen opbouwende bijdragen (meer) kàn leveren (maar dat zelf niet kàn begrijpen). Of is onbenul gecombineerd met arrogantie reeds voldoende verklaring?

Und wenn etwas für die Zukunft einer neuen Architektur ‘vederblich’ ist, so ist es diese Halbheit, welche ärger als öffentliches Plagiat, welche Charakterlosigkeit ist.[uit ander opstel in de Oud-bundel, p. 39]

[M]en [zou] dit [...] voorlopig kunnen laten betijen in de zekerheid van het weten, dat het spoedig vanzelf tot een einde zal komen bij gebrek aan voedingsstoffen.[p. 45]

Was er maar zulk gebrek voor overheidsinstellingen! Ik geloof daarom ook niet dat het zelfs maar iets uitmaakt wanneer

de architecten die anders willen, zo fors mogelijk stelling nemen tegenover deze [...] beschamende gang van zaken.[p. 45]

Dat neemt niet weg, dat ik stellingname nodig acht. Zelfcensuur van terechte kritiek resp. opbouwende voorstellen is ònverantwoord. Dat voorbeeld van o.a. Oud volg ik, inclusief zijn afkeer van dat vraagteken.

 

 

17 september 2015, webeditie 2015 © Pieter Wisse

 

Zie ook Levende informatiekunde.