Pieter Wisse
Hier staan tekstpassages verzameld, voornamelijk overgenomen uit emailberichten die ik schreef in de periode februari – maart 2008. De volgorde van verzending bleef gehandhaafd.
25.1
Maar het gaat mij om het effect, te weten dat informatievoorziening afgestemd
raakt op reële betekenisvariëteit. Dat effect blijft helaas nog uit, met alle
mislukte projecten van dien. Voor succes moet zelfs primair het
identiteitsbegrip tot en met zijn ontologische grondslag (opnieuw)
geproblematiseerd worden. Die noodzaak volgt praktisch uit de onmiddellijke
interconnectiviteit die tegenwoordige informatietechnologie biedt.
25.2
Voorzover ik kan zien, blijft de inhoud vooralsnog slechts summier schematisch
aangeduid. Toch heb ik al duidelijk de indruk, dat jij en ik sterk afwijkende
betekenis hechten aan architectuur. Dat hoeft helemaal geen probleem te zijn,
integendeel, mits die karakteristieke verschillen dus in een breder verband zo
eenduidig mogelijk uitgewerkt (kunnen) zijn. Precies daarvoor dient
metapatroon, kortom als methode voor stelselmatige betekenisordening.
Het gaat (mij) er dus (nog) niet om of de ene architectuuropvatting beter, of
juist slechter is, dan een andere. Op z'n minst zijn er verschillen. Als ik het
goed heb, volg jij zo'n beetje de Daan Rijsenbrij-slogan. Wat hij verstaat
onder (digitale) architectuur, noemen mensen zoals Jaap van Rees en ik eerder
(programmatuur)aannemerij. Alweer meer dan tien jaren geleden wijdden wij daar enkele
publicaties aan.
Als ik hier voor mijzelf schrijf, mis ik ook weer in wat jij beoogt met die
website gewijd aan digitale architectuur het ontwerpperspectief met nota bene
alle principiële onzekerheid van dien. Daarentegen meen ik onder de noemer van
digitale architectuur een poging te herkennen tot valse complexiteitsreductie.
Dat zou ik dus net géén architectuur noemen. Maar goed, dat gebeurt wel
ruimhartig, of ik dat nu betreur of niet. Daarmee is de wezenlijke behoefte aan
het ontwerpperspectief echter allesbehalve verdwenen. Wèl dieper verborgen
geraakt. Nòg moeilijker te mobiliseren. Als je een indruk wilt krijgen wat ik
beschouw als architectuur, verwijs ik je graag naar mijn korte opstel Architectuurcriterium.
Let wel, het gaat niet om de term, maar om de interpretatie. Wanneer jij meent
een overeenkomstige interpretatie te hanteren, maar dat etiketteert met een of
meer andere termen, ook goed.
Wij hebben pas een wezenlijk verschil van mening, zodra jij dat
ontwerpperspectief — of hoe je het maar noemt — ontkent. En zolang ik dat
perspectief mis in een aanzet die, zoals volgens mij gebeurt met zgn digitale
architectuur, wel degelijk ruimste pretentie koestert, kan ik helaas simpel
genoeg voorspellen dat in de analytische haast nooit relevante synthese wordt
ontworpen, ontwikkelt, gebruikt ... Mijn indruk is dat digitale architectuur
begint, althans probéért te beginnen met principes. Alles goed en wel, maar dat
zijn dan feitelijk constructieprincipes zoals Van Rees er ooit enkele
inventariseerde respectievelijk opstelde. Nogmaals, aannemerij. Hoe ik
dergelijke principes als valse ontwèrpuitgangspunten op de hak neem, kan je
nalezen in Architectuurprincipes.
Pas op, dat is óók een parodie op basis van imitatie. In dat vroegere geval
niet Jip en Janneke van Annie M.G. Schmidt, maar dominee Gremdaat van Paul Haenen.
25.3
Zo zie je maar, dat ook de betekenis van context ... contextueel verbijzonderd
is. Wat mijn modelleermethode metapatroon principieel 'doet,' is samenhangende
verbijzondering faciliteren naar ... context èn tijd. Daarvoor functioneert
context als formele variabele ìn het informatiestelsel.
Volgens mij geeft die firma met — haar betekenis van — context iets aan dat
buiten het feitelijk geïmplementeerde informatiesysteem is en blijft, te weten
omstandigheden waarmee je natuurlijk rekening moet houden, respectievelijk
implementatie op moet afstemmen. Ook geldig, natuurlijk. Ik zou dat
contingentie noemen, maar goed. Het resultaat is, als ik die aanduiding van
context management tenminste een beetje begrijp, wel telkens een apàrt
geïmplementeerd en verder operationeel informatiesysteem (of apàrte
systeemcluster).
Die grens helpt metapatroon doorbreken, omdat het expliciet meenemen van
context — in de betekenis dus, die ik eraan hecht — eenduidigheid borgt
òngeacht de schaal van het informatiestelsel. Het vraagstuk van
betekenisordening speelt overigens al vanaf betrekkelijk geringe schaal.
Jijzelf hebt ook vast ervaring met projecten waarbij verschillende betrokken
partijen onderling afwijkende, zelfs onverenigbare begripsdefinities hanteren.
Vaak zijn dergelijke verschillen reëel tot en met wezenlijk. Daarin komt immers
karakteristieke betrokkenheid tot uitdrukking. Waarom zijn anders diverse
partijen nodig? Als het allemaal altijd hetzelfde is, zou je het ook helemaal
alleen afkunnen, nietwaar?
Ter ondersteuning van volwassen samenwerking is dus het precies verkeerd om
betekenis/definitie absoluut te standaardiseren. Erken reële verschillen, wat
methodisch lukt dankzij contextuele verbijzondering. Bijgevolg willen partijen
eveneens best delen wat overeenstemt, zodat je als het ware via de band van
noodzakelijke differentiatie per saldo zelfs méér daadwerkelijk
gestandaardiseerd krijgt.
25.4
Ik heb Managing
Online Identities vooral gelezen als een verslag. Er komt van alles
aan bod en het lijkt me ook logisch dat tijdens zo'n bijeenkomst geen gedegen
conceptueel fundament besproken is. Het gevolg vind ik wel dat het nogal losse
flodders blijven. Dat begint met het identiteitsbegrip dat m.i. op die
manier(en) niet vruchtbaar is. Ik blijf het bijvoorbeeld verder merkwaardig
vinden dat gebruik van het Internet een onderscheid zou vestigen tussen
werkelijkheid (erbuiten) en ..., tja, blijkbaar zoiets als niet-werkelijkheid
(erbinnen). Dat is flauwekul. Het Internet is netzogoed werkelijk. Het vormt
een hulpmiddel, meer niet. Het gebruik ervan heeft inderdaad allerlei effecten,
waarvan er tijdens de bijeenkomst verschillende de revue passeerden. Zicht op
wezenlijke samenhang daartussen raakt echter juist belemmerd door gegoochel met
werkelijke en niet-werkelijke identiteiten.
Kortom, als verslag vind ik de tekst informatief. Want daardoor herken ik dat
de deelnemers geen adequate grondslagen hanteren. Wèl zo'n basis levert
semiotiek op de schaal van maatschappelijk informatieverkeer.
25.5
Met dank voor de verwijzing, die zgn standaard voor Semantics of Business
Vocabulary and Business Rules is nieuws voor mij, ... maar tegelijk ook weer
helemaal niet. Het lijkt erop dat het de zoveelste poging is met een methode
die pakweg dertig jaar geleden begon als NIAM (met stellig ook weer
voorgangers). Oorspronkelijk betekende NIAM: Nijssen's Information Analysis
Methodology, wat later veranderde in: Natural language Information Analysis
Method. Tegenwoordig dus SBVR. Voor mijn commentaar op respectievelijk
(boek)bespreking van een, zeg maar, tussendoorpublicatie door Nijssen zelf, zie
Bescheidenheid.
Waaraan ik in die noodgedwongen korte column voor het maandblad Informatie niet toekwam, was een schets van metapatroon
als de methode die reële betekenisvariëteit wèl faciliteert.
Ook SBVR komt naar eigen verklaring niet verder dan zgn domeinspecifieke
dekking. Daar hebben we echter niets meer aan voor gevarieerd informatieverkeer
dwars door traditionele domeinen, sectoren, sektes of noem maar op heen.
Mocht jij na bestudering van SBVR een andere conclusie trekken, verneem ik die
graag. Als ik me vergist blijk te hebben, herzie ik uiteraard mijn oordeel.
25.6
Merkwaardige redenering ter afwijzing. Aan de ene kant stelt de redactie een
norm, aan de andere kant ook weer niet. Het eerste, zeg maar het eigen ego,
weegt blijkbaar toch het zwaarst. Zo bereik je via dat tijdschrift dus helaas
de lezer niet die vooral zelf haar of zijn mening vormt. Het is blijkbaar toch,
retoriek van ruimdenkendheid ten spijt, het zoveelste partijblad.
Ik wacht plaatsing, zoals je aankondigde, van je artikel op je eigen website
af. Ik heb er zeker enig commentaar op, maar die publieke gelegenheid bestaat
dus pas ná … publicatie. Jammer dat die redactie dat niet zo ziet.
25.7
Vat het ajb als een compliment op, dat ik de moeite respecteer die je doet voor
een "introductie voor beginners." Maar met welk architectuurobject je
ook kiest, lijkt mij zo'n versimpelde inleiding in tegenspraak. Verder vind ik
in het bijzonder — wat ik noem — informatiekundige ontwerpleer nog niet eens
een vak in de zin van een volwassen beroepsgroep, gedegen opleidingenstelsel en
dergelijke. Die ontwikkeling verdient voorrang.
Ander voorbeeld, stel dat je een tekst wilt schrijven die je de titel geeft:
Hartchirurgie voor beginners. Wat wil je daarmee bereiken? Dat zomaar een lezer
zich ook hartchirurg waant? Van de weeromstuit neem ik weleens de aanduiding
'voor gevorderden' in een titel op. Ervan afgezien dat je dat tenminste
vrijelijk kunt doen (in tegenstelling tot ‘voor dummies’), werkt het selectief.
25.8
Als ik het engelse woord “loop” vertaal als lus of kring, meen ik dat
Hofstadters “strange loop” — zoals ik dat idee althans van jou begrijp — een
verwarrende aanduiding is voor wat ik een pseudo-kring zou noemen. Die kring is
namelijk niet vreemd. Hij is er überhaupt niet, slechts een suggestie van zijn
bestaan. Dat is volgens mij dus vaak een valse suggestie.
Was het voor informatievoorziening maar zover, dat zomaar een informatiekundige
die zich richt op een aparte toepassing dat tevens professioneel kan afwisselen
met het verkeersperspectief.
Verder lijkt het erop dat Hofstadter zijn kring te rechtlijnig trekt door
associatie met hiërarchie. Dat hangt er maar weer vanaf. Wat de gebouwde
omgeving betreft, als een apart gebouw de focus vormt, is de stad ten opzichte
dááraan òndergeschikt. Het is volgens één focus eerder voor- en achtergrond.
Met focus op de stad is het ‘natuurlijk’ precies omgekeerd. In dat voorbeeld
van twee foci zijn ze er volgens mij ook niet tegelijk omdat zo’n kring ze zou
verbinden. Want op enig moment kan er als focus — met daaraan onlosmakelijk
vàst wat allesbijelkaar een compleet exemplaar semiotische enneade vormt — maar
eentje zijn. Het gaat er voor een nog zo evenwichtig mogelijk resultaat om vaak
genoeg te verspringen, zodat ontwerp voor gebouw èn stad elkaar zo goed en zo
kwaad als het lukt mede bepalen.
Nogmaals, voor informatievoorziening speelt de civiele, maatschappelijke focus
helaas nog niet of nauwelijks méé. Daardoor ontbreekt het professionele
informatiekundigen aan het vermogen om hun focus te wisselen; zij kennen er
slechts eentje.
Stel dat naast de toepassings-/taakoriëntatie tevens die infrastructuuroriëntatie
erkenning enzovoort krijgt. Indien een informatiekundige desondanks
infrastructuur opvat als de zoveelste apàrte, geïsoleerde toepassing, is er
geen feitelijke wisselwerking volgens twee — of meer, waarom niet? — foci, maar
dus pseudo-verspringing.
Retoriek met maatschappelijke strekking dekt vaak gedrag volgens strikt
eigenbelang. Verwart Hofstadter wellicht beeld met werkelijkheid? De puzzel die
een beeld kan oproepen, moeten we ook weer niet te serieus nemen. De verknoping
die een Escher-schets (ver)toont, tweedimensionaal dus, valt driedimensionaal
niet, zeg maar, ná te bouwen. Prima inspiratiebron, maar ook niet meer of
minder. De hiërarchie oogt verward (tangled), maar de aanname van zo’n
hiërarchie verdient problematisering.
Zo werkt een goochelaar ook. Z/hij wekt de waan van een bepaalde situatie
waarin de toeschouwer niet kàn waarnemen wat de goochelaar in strijd met die
aanname wel degelijk uitvoert … totdat de toeschouwer pas door het verschenen
konijn zijn focus wijzigt met corresponderende àndere situatie. Ik vrees dat
Hofstadter zijn eigen truc niet (meer) doorziet. Hij wil zijn lezer in èchte
niveaus (levels) laten geloven. Ja, volgens het ene perspectief (lees dus ook:
focus) werkt de aanname van dergelijke niveaus wellicht vruchtbaar voor gedrag,
maar volgens een ander geheid weer niet. Het zit er dus dik in dat een beeld
tegenstrijdigheid oproept door de ene focus als een andere te vermommen. Zo
doet Escher alsof hij driedimensionaal werkt, terwijl hij dat feitelijk
tweedimensionaal doet. Ongelofelijk knap, daar niet van, om een ogenschijnlijk
nadeel op die manier te exploiteren.
Zodra we niet langer geloven in een absoluut geldige hiërarchie, kunnen we
meteen ophouden met de zoektocht naar het allerhoogste niveau. Het is volstrekt
logisch dat Hofstadter dat niveau niet kan ontdekken. Als het al bestaat, geldt
het slechts pèr situatie … die dáár aldus tevens het niveau constitueert
waarboven de aanname van weer hogere niveaus zinloos is. Dat gebeurt ook
nogeens subjectief, wat absolute geldigheid zonodig extra uitsluit.
Indien zo’n situatie bijvoorbeeld te krap uitpakt voor productief gedrag, moet
je proberen te verspringen naar een ruimere situatie (vanuit àndere focus), wat
nota bene een àndere situatie is … die ook — voor wie met alle geweld over
niveaus wil praten — weer als zodanig haar eigen topniveau vormt.
Wat Hofstadter als voorbeelden opsomt van strange loops zijn gewoon puzzels die
modellen onvermijdelijk kunnen oproepen. Maar de kaart, àls kaart, is nooit
hetzelfde als wat daarop ìn kaart gebracht staat. Zo brengt de term kaartlaag
nader tot uitdrukking dat een bepaald perspectief telt, ook slechts kàn gelden.
Ik heb verder de indruk dat Hofstadter met zijn, zeg maar, theory of strange
loops naar een verklaring zoekt voor verschijnselen waarvoor je meer hebt aan
interpretatie volgens oorzaaktypen. Als eerste voordeel herken ik dat de — nota
bene, ook weer — aanname van kwalitatief verschillende typen (onmiddellijk,
prikkel/energie, respectievelijk teken/motivatie) de idealisering vermijdt van
samenhang volgens een ònonderbroken kring. Mij leidt zo’n idealisering althans
op een onproductief spoor als het gaat om noodzakelijke samenhang tussen taak-
en maatschappij-oriëntatie voor samenhangend informatieverkeer.
Dat hele gedoe met hiërarchie vind ik een overblijfsel van monotheïsme, waarbij
de verborgen agenda natuurlijk is dat de mens god naar zijn evenbeeld schiep.
In dat verband is het zelfs merkwaardig hoezeer Dawkins blijkbaar nadruk legt
op hiërarchie. Hij doet dat naar mijn smaak ook nogal absoluut, terwijl een
bepaalde, al dan niet hiërarchische ordening past volgens een bepáálde focus
(in dienovereenkomstige situatie). Inmiddels weten we dat evolutie niet louter
‘via’ het individuele organisme werkt. De populatie organismen telt ervoor mee
en nog weer ruimer het ecosysteem in kwestie (en waar ligt dáárvan dan de
grens?). Maar in absolute zin geldt daarom nog geen hiërarchie met ecosysteem
bovenaan, populatie ertussen en individueel organisme onderaan. Sterker nog, de
aanname luidt dat primair het gen, wat dat ook is, evolueert. Betekent dat dan
niet dat het gen helemaal bovenaan de hiërarchie hoort? Zo ja, dan spoort dat
inderdaad niet met hetzèlfde gen als zgn onderdeel van het organisme, dus
tevens helemaal onderaan de hiërarchie. Die pseudo-kring is echter logisch
gevolg van de aanname. Het betreft de gefrustreerde poging om afwijkende
situaties tòch te verenigen. Dat lukt nu eenmaal niet, punt.
25.9
Als je me mijn mening toestaat, ik zie die uitdaging dus niet. Voor professionele
uitwerking, ik herhaal het maar, vind ik beginners geen reëel publiek. Volgens
mij doe je passende variëteit geweld aan. Wie schiet daar wat mee op?
We slagen er in elk geval in om op een beschaafde manier nogal langs elkaar heen
te schrijven. Mijn indruk is dat jij zoveel hooi op je vork neemt, waarvan
je vervolgens zo snel zulke grote happen moet nemen om het allemaal weg te
krijgen, dat je weleens aan herkauwen niet toekomt. Maar je slaat
wel degelijk meteen de spijker op z'n kop dat Architectuurcriterium
en Architectuurprincipes
zeker niet geschikt zijn voor de doelgroep van beginners waarop jij mikt.
Wat eventuele opname van die verwijzingen betreft, daarin ben je uiteraard
geheel vrij aangezien het mijn 'publicaties' betreft, zeg dus maar
publiekelijk bekende geschriften. Welke associaties jij daarbij hebt, kan ik
overigens (nog) niet volgen. Wat je summier beschrijft als jouw indruk van The pattern of
metapattern, als dàt tenminste mijn tekst over metapatroon is die jij
bekeek, lijkt mij ook te beperkt. Metapatroon gaat principieel over eenduidige
betekenisordening via contextuele verbijzondering (inclusief tijd). Dat is
eveneens onmisbare voorwaarde voor deugdelijke autorisatie, inderdaad. Maar het
is dus veel méér.
Het idee van metapatroon, althans het mijne, is nu juist dat het een uniforme methode
biedt voor modellering van verscheidenheid, zeg ook maar allerlei patronen maar
nota bene verenigd tot één stelsel. In die zin ìs metapatroon feitelijk wat jij
een sjabloon voor patronen beschouwt. Nee, ik heb niet geprobeerd wat jij
vriendelijk voorstelt. Metapatroon persen in zo’n gangbaar sjabloon heeft geen
zin, want daardoor zou ik ondermijnen wat ik juist met de sprong naar meta
bereikte. Wanneer jij daarentegen metapatronen in meervoud wil zien en dan een
enkel metapatroon associeert met een "eigen specifieke context" heb
je blijkbaar nog niet kunnen herkennen dat het ene metapatroon, nogmaals, zoals
ik het opvat en formaliseerde, nu juist contexten in meervoud
samenhangend omvat.
25.10
Je woordenspel met lijn en breuk werkt vruchtbaar als aanwijzing dat hun
tegenstelling schijn is.
25.11
Tot mijn verrassing kreeg ik prompt antwoord. Hij reageerde overigens niet op
wat ik hem schreef. De wending naar wat hij als zijn eigen moeilijkheden
ervaart, verrast dan weer niet.
25.12
Wat ondermeer jij architectuur noemt, vind ik wat anders dan het onderwerp van
mijn bemoeienis, te weten informatiekundig ontwerp.
25.13
Gisteren kocht ik in een antiquariaat van de plank ‘ecologie’ het boek Toward a Unified Ecology (Columbia University Press,
1992, deel 2 in de publicatiereeks Complexity in Ecological Systems) door
T.M.H. Allen en T.W. Hoekstra. Wat ik je eergisteren schreef over situationeel
bereik van interpretatie, blijkt aardig aan te sluiten op wat ik — tot dusver
in de gauwigheid — herken als het (p. 2) “framework that the scientist can use
to organize experience” waarvoor Allen en Hoekstra voor ecologie een aanzet
ondernemen. En heb je met ecologie (ook) niet meteen alles te pakken?
Allen en Hoekstra vestigen schaal (scale) als kernbegrip voor hun raamwerk.
Volgens mij ben ik met situatie nog preciezer waar het tèlt. The relevance of
rigor is the rigor of relevance. Maar nota bene over schaal als variabel
gesproken, voor kritiek op vaste veronderstelde hiërarchie voldoet schaal —
“pertains to size in both time and space” (p. 2) — vooralsnog prima.
Hun (p. 3) “reference […] is first to the material world, and only then to the
devices needed to observe it.” “At all scales there are many ways to study the
material systems of ecology. […] Each set of devices or point of view embodies
a different set of relationships.” (p. 3)
”Although explanatory mechanisms are necessarily smaller scale than the whole
and so operate [mijn nadruk] at a lower level as defined by scale, there
is no guarantee as to the type of ecological subsystem they must be.” (pp. 5-6)
Ik beweer dan dat je de werking verklaart met een bereik dat de veronderstelde
situatie niet overstijgt. Dat zit in de keuze voor die situatie (lees dus ook:
schaal) besloten. Verder blijkt de aanduiding “ecological subsystem” gebaseerd
op “the conventional biological or ecological hierarchy.” (p. 6) Als gangbare
rangschikking presenteren Allen en Hoekstra: “biosphere, biome, landscape,
ecosystem, community, population, organism, cell.” (p. 6) Allen en Hoekstra
vermijden tijdig, althans zo heb ik de indruk, wat Hofstadter blijkbaar
(ver)leidt tot diens idee van een “strange loop.” Want, “[w]hen seeking
mechanisms it is certainly a mistake to assume that explanatory sybsystems must
come from lower down the conventional ranking of levels of organization.” Nota
bene, dat zijn niveaus (levels) volgens de traditionele rangschikking. Dat
blijft volgens mij gauw verwarring wekken. Daarom vind ik, zeg maar,
interdependentie als axioma vruchtbaarder. Zie Ontology for
interdependency als aanzet. In Metapattern of natural
complexes schets ik verwantschap met het werk van Buchler over zgn
natuurlijke complexen.
Allen en Hoekstra vervolgen dat (p. 7) “the simple hierarchy captures the
prevailing paradigm for grand unifying designs for biology.” Dat levert echter
een paradox op, zoals ook Hofstadter ondervindt. Die lost volgens mij pas op,
zodra unificatie niet langer gezocht wordt in een absolute concrete waarde. Dat
lukt verdergaand — ik waak ervoor een àndere absolute waarheid te kunnen
aanwijzen — dankzij samenhangende differentiatie. Het klinkt contra-intuïtief
dat differentiatie kenmerkend is voor unificatie, maar daar hoort dus bij dat
de ene, ik noem het maar even, different tegelijk wel degelijk verbonden lijkt
(!) met één of meer àndere differenten. Op enig moment geldt één focus voor een
gemotiveerd organisme; dat organisme beschikt over het vermogen focus — over
bewustzijn heb ik het hier niet — te wisselen. Die wisseling hoort nu eenmaal
onlosmakelijk bij het begrip focus (in de betekenis van een element volgens
semiotische enneade).
Omzichtig drukken Allen en Hoekstra zich uit, wanneer zij (p. 7) “suggest some
caution in the use of the word “level,” for the conventional levels of
organization do not correspond to levels defined by scale of the observed
material system. [… T]he ordering of conventional levels is often unhelpful[.]”
Ik ben niet terughoudend. De onvermijdelijke paradox (dilemma?) lost pas op,
nogmaals, door radicale veronderstelling van interdependentie. Ik ben nog niet
zover gevorderd in Toward a Unified Ecology om te
weten of Allen en Hoekstra die weg reeds insloegen. Het lijkt mij terecht dat
zij in hun Inleiding stellen (pp. 7-8): “The ordered sequence from cell to
biosphere receives lip service as a grand scheme, but it is not the driver of
ecological research activity. The conceptual devices that ecologists actually
use in practice invoke explicitly scaled structures [mijn nadruk], not
the generalized entities from the conventional hierarchy.” Schaal acht ik dus
nog te grof. Ik geef de voorkeur aan situationele variëteit, met
interdependentie als ‘mechanisme’ voor samenhang ertùssen.
25.14
Het axioma van het argument is het argument van het axioma.
25.15
Ja, schaal moet toepasselijk zijn. Verder moet je volgens mij schaalwisselingen
kunnen bijhouden, 'zeker' als professional. Meer precies vind ik dat van
situatie, maar die insteek is stellig nog te moeilijk.
25.16
Inmiddels heb ik Peverelli's tekst nader bestudeerd. Jij vroeg mij naar mijn
mening erover. Daarop, houd je vast, geef ik een nogal fundamenteel antwoord,
want volgens mij gaat zijn opvatting mank aan gebrekkige grondslagen. Het is
bijna overal hetzelfde, vrees ik. Wezenlijke verschijnselen blijven om welke
reden dan ook buitengesloten van de verklaringsdynamiek. Dat lijkt in eerste
aanleg strak, maar leidt onherroepelijk tot verwarring. Daarvoor vind ik
Peverelli eveneens symptomatisch.
Peverelli’s derde zin in Organizing
perspective, “[a]ctors constantly encounter situations that are multiply
interpretable,” schendt de ònlosmakelijkheid die de semiotische enneade
kenmerkt (in navolging van wat Peirce voor ‘zijn’ triade stelde). Indien
interpretatie aan de orde is, zoals Peverelli aangeeft, draagt de ontmoeting
(encounter) het karakter van semiosis. Dat betekent dat één of àndere situatie
géén, zeg maar, externe vóórwaarde vormt. Althans volgens de enneade verwijst
interpretatie tevens naar wat telt als ‘de’ situatie.
In Peverelli’s termen zou ik best willen zeggen dat de wereld, het zijn en
dergelijke “multiply interpretable” … zijn. (Moet multiply daar overigens geen
multiple zijn?) Het lijkt erop dat hij zulke interpreteerbaarheid vooràfgaand
aan semiosis verwart met interpretatie noodzakelijkerwijs dóór semiosis.
Interpreteerbaarheid is kwantitatief open, dus meervoudig of zeg maar gerust
oneindig, terwijl èlke semiosis als een ènkele procesgang steeds één
interpretatie ìnhoudt. Dus, in Peverelli’s vierde zin, “reducing the
equivocality to one single interpretation” door een subject (lees: persoonlijke
cognitie) betreft langs als het ware de objectdimensie de trits
(object)identiteit met gedrag in situatie. Dat is volgens mij echter geen,
zoals in de vijfde zin staat, “reduction process [that] takes place in social
interaction between several actors” Het is … semiosis, met principiële
ònlosmakelijkheid van dien. En zoals Peirce veronderstelde kan de interpretatie
die het resultaat is van de ene semiosis als een cognitiecyclus, als het teken
gelden voor de volgende cyclus.
Nota bene, mijn opvatting is allesbehalve een ontkenning van “social
interaction.” Maar het is opnieuw misleidend om handelingscoördinatie door
verschillende actoren in één moeite door gelijk te schakelen met hun …
gelijkgeschakelde, dus convergente interpretaties. Gelet op particuliere
semiosis is en blijft elke interpretatie netzo subjectief situationeel. De
schijn is vaak anders. De vraag is welk voordeel dat blijkbaar heeft,
respectievelijk ooit had. Dat levert een evolutionaire verklaring op.
Peverelli houdt met zijn zesde zin vol dat “[a]ctors will exchange information
regarding a specific topic until they have reached a certain level of
agreement.” Nee, dat “specific topic” gaat niet vooraf aan semiosis, maar wordt
erdoor geconstitueerd. Dat doet èlke, zeg maar, cogitor, door apàrte semiosis.
Wat overeenstemming lijkt, betreft eigen interpretatie van àfstemming van eigen
gedrag. Terecht is er verderop sprake van “interlocking of behaviour,” maar ik
mis de meervoudsvorm. Het is weer te kort door de bocht om te veronderstellen
dat diverse actoren samen, als groep dus, één gedrag vertonen. Het zijn
daarentegen altijd individuele gedragingen, waarvan de resultante pas als het
ene groepsgedrag kan gelden. Nota bene, dat groepsgedrag ontstaat niet uit één
stuk, maar is met alle verduistering van dien een abstractie vanuit een
meervoud van gedragingen. Daarom schiet wat Peverelli toeschrijft aan Weick als
diens idee van “double interact” ter verklaring eveneens te kort. Samenwerking
is pas wèrkelijk productief door verschìllende handelingen, dus op z’n minst
door verschìllende actoren. Wat de ene actor interpreteert als gedragingen door
àndere actoren wekt (bij haar-/hemzèlf) de suggestie van afstemming, of juist
niet, enzovoort. Er bestaat geen “collective sensemaking” in de zin van strikt
gelijkgeschakelde interpretaties, wel reciproke invloed voor samenhangende
gedragingen.
Peverelli rammelt door waar hij stelt dat een actor “do[es] no[t] search for
the best […] interpretation of that situation.” Daarentegen is de interpretatie
“selected” die “suits the current context.” Context beschrijft hij in dat
verband als “the moment the interpretation takes place.” Afgezien van veel te
terloopse vermeldingen van situatie en context, het is natuurlijk onmogelijk om
met semiosis buiten de tijdsduur te treden van de procesgang in kwestie.
Semiosis kènt netzo natuurlijk evenmin een absoluut geldig criterium voor “the
best.” Semiosis is dus géén selectieproces. Verder zoekt semiosis niet volgens
een a priori vàststaand doel, maar vèstigt juist een handelingsdoel voor de
cogitor als actor.
De uitbreiding van triade tot enneade — met geformaliseerd
onderscheid-in-samenhang tussen ondermeer situatie en context — roept de
hypothese op dat “multiple inclusion” (Van Dongen) ‘gewoon’ een andere
uitdrukking is van het vermogen tot cognitieve variëteit. Elke semiosis resulteert
onlosmakelijk tot ondermeer verònderstelling van een situatie. De
meervoudigheid is, nota bene, karakteristiek. Het is dus niet zozeer bijzonder
dat een cogitor zich actor waant in gevarieerde situaties, maar veeleer dat de
mogelijke oneindigheid van situationele interpretaties leidt tot zoiets als
ervaarlijke klontering die kunnen méédoen in latere semiosis (en daardoor weer
kunnen wijzigen …).
(Ook) Peverelli ziet naar mijn indruk overeenkomst waar dat onvruchtbaar is,
terwijl hij elders juist verband mist. Ja, wat een actor opstelt als
“definitions of reality are never comprehensive theories comprising all aspects
of reality.” Waarom definities en theorieën daar dan weer als meervoud
verschijnen, begrijp ik trouwens niet, maar goed. Inderdaad, “[a]ctors only
possess a limited span of attention.” Rara, waar komt die aandachtsbeperking
vandaan? De semiotische enneade toont focus als één van de elementen. In die
enneade is focus onlosmakelijk verbonden met onder meer situatie. Voilá,
onmiddellijk verband tussen aandacht en wat dienovereenkomstig geldt als een
situatie.
De vraag is dan of “actors are simultaneously included in several
configurations.” Waarom overigens configuratie? Of “space,” wat Peverelli als
alternatief voorstelt? Is daarmee iets anders dan situatie bedoeld? Het lijkt
mij uiteindelijk van niet. Maar wat die vraag betreft, spits ik haar toe op de
interpretatie. Eén interpretatie omvat — in de zin van: veronderstelt —
ondermeer één situatie. De toets volgens dienovereenkomstig gedrag kàn
aanleiding vormen voor verdere semiosis. Àndere interpretatie, dus ‘daarbinnen’
tevens een àndere situatie. Ja, logisch, “spaces differ in their degree of
specificity.” Want het hangt er maar vanaf wàt als situatie geldt. Netzo
logisch, “configurations are in fact very similar to spaces.” Wat Peverelli per
saldo dus bereikt is extra verwarring door zijn voorstel voor een onderscheid …
dat bij nader inzien een overeenkomst versterkt. Dergelijke verstrikkingen zijn
ònoplosbaar zonder deugdelijk axiomatisch kader. Het is geen kwestie van
primaat, zoals Peverelli lijkt te suggereren met “the cognitive element is
stronger in a space than the social element.” Daarentegen ìs een bepaalde
ruimte/situatie een cognitief element (volgens de semiotische enneade) dat als
zodanig ònlosmakelijk samenhangt met — dus bijbehorend — (sociaal) gedrag.
Omgekeerd kan gedrag als betekenend gelden, wat inhoudt dat de ‘betrokken’
cogitor een corresponderende situatie geldig veronderstelt (interpretatie). Om
dat als “a continuous double-helix-like process” te beschouwen is onzin, zelfs
ronduit misleidend. Aldus verwikkelde chromosomen communiceren niet op maar
enigszins vergelijkbare manier met elkaar. Mijn voorstel voor een
communicatiemodel is dia-enneadisch.
Prima idee, “we could put space and configuration on a gliding scale.” Dat is
precies zoals ik situatie ‘relativeer.’ Het verband in een concrete enneade
constitueert over en weer de wáárde van elk element, dus ook van de situatie in
kwestie.
25.17
Het artikel door Jordan en Ghin kreeg ik niet weg. Over hun (Proto-) Consciousness as a
Contextually Emergent Property of Self-Sustaining Systems vraag ik me zelfs
af, of het wellicht een parodie op wetenschap is. Het gaat me stellig maanden
kosten om daarop enigszins samenhangend commentaar op te verzinnen, want het
lijkt erop dat Jordan & Ghin allerlei termen in een elektrische mixer
smeten en vervolgens het knopje langdurig ingedrukt hielden. Onbegrijpelijk
mengsel, vind ik het. Het gaat volgens mij meteen al mis met de manier waarop
zij "context" inzetten. Dat heeft niets te maken met tekendynamiek.
Ik krijg althans de indruk dat zij er, zeker aanvankelijk, (onmiddellijke)
omgeving mee bedoelen. En vooral in strikt fysieke zin. Wat zij dan “emergent”
noemen, begrijpen zij gewoon nog niet. Zeg dat dan! Ik herken nergens de m.i.
noodzakelijke associatie met kwalitatieve heroverweging, dus op axioma's die
rijkere variëteit laten verklaren.
Wat mij betreft is de aanname van een oprijzend verschijnsel nu juist bedoeld
om niet eindeloos naar reductie tot armere axioma's te speuren. De steen der
wijzen is, precies, ook maar een steen.
Wanneer jij wel degelijk tot een steek- of steenhoudende interpretatie kwam van
dat artikel teksten, ben ik er extra benieuwd naar. Wat mis ik? Oh ja, ik maak
je mijn verontschuldiging voor mijn knorrige toon.
25.18
Daar daagt het dat standaardisatie op het semantische vlak principieel ànders
is dan absolute uniformiteit van betekeniswáárde. Het, zeg maar, object
van standaardisatie is daarentegen de methode die toestaat verschillen
tussen betekeniswaarden, meervoud dus, desondanks te laten samenhangen.
Dergelijke verschillen zijn onherroepelijk aan de orde — van informatieverkeer
— op zgn stelselschaal.
25.19
Die reactie op jouw artikel blijkt onvoorspelbaar stompzinniger ... Het
redelijkste dat ik erover meen te kunnen zeggen, is dat hij jouw tekst
überhaupt niet las. Nogmaals, zijn ontkenning is stellig niet kwaadaardig, maar
dom. Helaas, dat maakt hem immuun voor argumenten. Voordat ik de reactie las,
dacht ik nog, hé, daarop kan ik mooi weer reageren. Sorry, daartoe zie ik
helaas geen opbouwende kans.
25.20
Klinkt alarmerend, "paradigm transformer." Zodra je ontdekt hebt dat
hij een charlatan is, hoor ik het wel.
25.21
Onze wèrkelijke inspiratie putten wij uit de kans met resp. noodzaak voor
geslaagde informatievoorziening. Opbouwend, dus.
Voordat je echter iets kunt opbouwen, moet je weleens wat wegruimen: kritiek.
Die kritiek verschaft ook de mogelijkheid tot humor. Daarom moeten we vooral
niet spaarzaam zijn met kritiek. Maar laten we de basale toonzetting opbouwend
maken. Dat lukt eenvoudig door ompoling. Niet 'mislukken,' maar zoiets
infantiel klinkends als 'hoera, zo lukt het!' Want zover reikt onze ambitie wel
degelijk. Ik bedoel niet dat we kinderlijk zijn, maar enthousiast volwassen
succes willen bevorderen.
Volgens mij krijgen we daardoor extra ruimte voor 'lessen,' waarin kritische
passages prima blijven passen. Maar voor louter kritiek, vrees ik, zijn
bestuurders immuun geworden ... als zij dan niet al op voorhand waren
omdat zulke aantoonbare immuniteit een voorwaarde voor hun benoeming
vormt.
Verder meen ik dat we met een enkel artikel(tje) niet klaar zijn, helaas.
Daarom stel ik voor dat we proberen zoiets als een platform te regelen voor wat
eventueel als een (onregelmatige) reeks kan uitpakken. Daarvoor vind ik
bijvoorbeeld de website van Digitaal Bestuur geschikt.
Met zo'n zgn platform voor plaatsing en wat jij feitelijk als opzet (engels:
format) al aangaf, hoeven we elkaar zo nu en dan slechts wakker te schoppen en
rolt er altijd wel een steekhoudende tekst uit.
25.22
Je wees hem keurig op zijn verwarring. Maar zijn gedrag lijkt me
richtingremmend voor dergelijke 'professionals.' Stellig komt hij nog altijd
niet in beweging. Ik besef dat het een pleonasme is, maar wat een zelfingenomen
reactionair! Ook weer zo iemand die pas aan vernieuwing wil, hij stelt het
bijna letterlijk, zodra de nieuwigheid eraf is. Met hun botte scheermes blijven
ze dóórhakken, bekennen feitelijk zelfs dat ze het zaakje mollen ... maar
weigeren botweg hun 'mode of operation' te wijzigen. Je zal zo'n chirurg
treffen die jouw bot versplintert.
25.23
Waarop je niet ingaat, is de samenhang die tevens wel degelijk bestaat tussen
de verschillen die je terecht aanwijst. Ad hoc kan je het gewenste/nodige
verband natuurlijk altijd apart, specifiek vestigen. Metapatroon, zeg maar,
optimaliseert dergelijke samenhangende verschillen dankzij een generiek
mechanisme. Omgekeerd, precies zoals jouw inzicht in metapatroon-als-methode je
extra bewust maakte van — de mogelijkheid tot zelfs noodzaak van — contextuele
verbijzondering, vind je dergelijke verschillen ineens evident.
Tja, wat is infrastructureel? In sommige publicaties stel ik dat
informatieverkeer sui generis is. Ofwel, vroeg of laat onvergelijkbaar met wat
dan ook. Waarin het zich volgens mij ondermeer wezenlijk onderscheidt, is dat
de wegwijzer vergaand tegelijk, zeg maar, de weg zelf vormt. Of, wie weet,
klopt dat ook dat weer niet genoeg, maar hoe dan ook meen ik dat
informatiewijzers integraal onderdeel van infrastructuur moeten zijn voor vlot
verloop van informatieverkeer. Daar komt de eis van dienovereenkomstig
ordelijke autorisatie op stelselschaal bij, ... met op zijn beurt effect op
informatiewijzers ...
Inmiddels hebben wij in proefopstelling autorisatie à la metapatroon ook aan de
praat. Dat is een onmisbaar geïntegreerd bestanddeel van infrastructuur voor
informatieverkeer.
Met je opmerking dat je vooral kleinschalig moet beginnen, ben ik het praktisch
(lees ook: veranderkundig) gezien volkomen eens. Maar het is dus wèl zo, dat je
dat van meet af aan moet doen volgens een methode die tot en met grootschalig
voldoet.
25.24
Een manier om samenschrijverij tot uitdrukking te laten komen is de dialoog.
Die vorm — die overigens meestal een ènkele auteur beoefent — maakt het ook
eenvoudig om noodzakelijke nuances te introduceren. De ene 'stem' poneert
bijvoorbeeld een te grove stelling, waarop de andere 'stem' de correctie
oppert. Dat kost vaak ook minder ruimte met zo'n gespreksverslag dan met een
opstel.
Maar als we dat genre eigenlijk domweg niet beheersen, moeten we het niet doen.
Ik probeer slechts te verkennen hoe we compact een productieve spanning kunnen
oproepen op een manier die een aardig serietje meekan.
25.25
Vooral als iets soepel verliep, moet je het achteraf planning noemen.
25.26
Ik las je artikeltje Babylonische
Soa. Met de inhoud ben ik het natuurlijk eens, sterker nog, ikzelf ben met
metapatroon jouw bron van het kernidee. Dan vind ik het, zachtjes uitgedrukt,
jammer dat je bronvermelding achterwege liet. 1. Kan je mij uitleggen waarom je
daarvoor koos? 2. Voorzie je er alsnog in?
25.27
Het is, zoals ik weet uit ervaring van alweer bijna twintig jaren, ingewikkeld
om een heuse paradigmawissel te helpen bereiken. Dat lukt slechts in vertrouwde
samenwerking, vandaar dat ik even aansloeg. Voor mijn artikeltje over Soa in
verband met contextuele verbijzondering, zie Veel onsjes méér.
25.28
Je begrijpt dat ik in meervoudige contexten geen "problemen zie,"
maar kansen. En, ja, dat gevoel ken ik maar al te goed. Zodra je eenmaal die
verschillen herkent, kan je ze onmogelijk niet-herkennen. Het is dus de opgave
netzolang contextueel te ontleden, totdat je een eenduidig aanknopingspunt voor
eigenschappen/gedragsaanduiding te pakken hebt. Overigens kunnen omstandigheden
veranderen, of wellicht ontwierp je het onderscheid nog niet scherp. Daarom is
tevens de structuur veranderlijk.
25.29
Ik voel me zeer vereerd met je laatste blog, Metapattern!
Je schrijft het prikkelend kritisch op. Door die afstand past er tenminste wat
tussen. Dat klopt helemaal met mijn idee dat we slechts aan het begin van een
ruimere benadering staan. Als ik daarover/-voor al een vroeg woord schreef, dan
zeker niet het laatste. Ik ben blij dat jij lezers ook een stapje voordoet.
Wat dat “visionary” betreft, ja, blijkbaar schrijft een amerikaan dat zo op
als hij enthousiast is. Nu heb ik ooit gewerkt bij het (nederlandse) ministerie
van Buitenlandse Zaken. Daar leerde ik ondermeer dat je kritiek, maar dus ook
een compliment nooit te persoonlijk moet opvatten ... Maar zo’n loftuiting
blijft leuk om te lezen, natuurlijk.
Als ik me niet vergis, zijn we zowat toe aan oprichting van een heuse contextclub.
25.30
Even navragen, ben je van plan om mijn tekst Omslagpunt
nog als opiniebijdrage te plaatsen? Of ga je ervan uit, over omslagpunt
gesproken, dat die insteek voorbij is en wacht je op onze kopij voor het
eventuele weblog Mooi zo!?
25.31
Als mijn opgave zag ik om daar niet te vervallen in informatiekundige
aanwijzingen, maar om de smaak van managers te prikkelen.
25.32
Dat seminar wordt een middagje verbijten, want mijn ervaring is dat het zinloos
is om zulke sprekers tot een ruimer perspectief te willen bewegen.
25.33
Het stelt me allesbehalve gerust dat steeds zijn reactie uitblijft nadat jij
hem, overigens steeds netjes verwoord, ernstig verwijt van onprofessioneel
gedrag maakt. Hij komt 'gewoon' met zijn volgende gevaarlijke onnozelheid.
25.34
Kritieke massa vergt nodige en voldoende elementen.
25.35
Hij kijkt naar metapatroon en ziet (er) ook wel wat (in). Maar voorlopig meent
hij dat het toch ook zonder springen moet lukken om wezenlijk èlders te komen.
Nee, dus. Van zijn afstand ziet hij het natuurlijk nog allesbehalve scherp.
Daarom deed ik van mijn kant vooral pogingen tot metacommunicatie. Dat
onderstreept tenminste hoezeer metapatroon inderdaad een ànder paradigma
vertegenwoordigt. Dan vind ik het hoogst haalbare dat ik overtuiging van
verschil vertoon. Jammer, want overtuigend werkt dat natuurlijk niet. De
essentie van samenhangend verschil krijg ik niet uitgelegd aan wie blijft
uitgaan van geïsoleerde gelijkheid. Zo vermijd ik wèl valse illusie voor
mijzelf.
Waarom ontwikkelt Information Dynamics eigenlijk óók programmatuur voor
metapatroon, vroeg hij? Die investering is toch verloren, zodra een groot it
bedrijf de methode oppakt? Even later wilde hij echter precies weten, hoe de
programmatuur werkt. Want anders kan hij metapatroon niet begrijpen …
Een bruggenbouwer, zo verklaart hij zijn bijdragen. Op mij komt het over dat
hij mij die brug wil laten bouwen. Ik doe niets anders, prima, maar wèl volgens
een deugdelijk idee welke oevers er zijn enzovoort. Volgens hem moet de brug op
het traditionele terrein staan waarop hij vaste voet voelt. Ja, dan wil hij hem
wel openen. Maar dat is helemaal geen brug. En een lint doorknippen is geen
bouwen.
25.36
Op mijn plankje legt hij geen brood.
25.37
Of mijn veronderstelling origineel is, weet ik niet. Heeft iemand anders eerder
beweert dat informatiemanagement nog altijd het ènkele verwerkingsprogramma als
paradigmatische kern kent, ook nogeens sterk impliciet? Tot dusver kan ik geen
verwijzing opgeven ànders dan naar mijn eigen werk. Je komt volgens mij ook pas
op zo’n hypothese, nadat je een alternatief perspectief ontdekte. In mijn geval
is dat het zgn civiele, dwz stelselmatig op maatschappelijke schaal kijken naar
informatievoorziening ... wat op die manier dus verschijnt als
informatieverkeer.
25.38
Wie weet wordt uw meldpunt een 'omslagpunt.' Met die titel schreef ik een open brief aan u. Voor
toelichting kunt u op me rekenen.
25.39
Hofstadters boek Gödel, Escher, Bach vond ik
destijds intrigerend. Terugblikkend kwam dat waarschijnlijk omdat ik er weinig
van snapte ... mede omdat er feitelijk toch minder van te snappen valt dan ik
dacht. Een ander soort incompleteness, zeg maar. Daarop hoop ik het binnenkort
trouwens wel na te kijken. Zijn nieuwste boek, I am a
Strange Loop, vind ik nu vooral moeizaam. Inmiddels beschik ik over een,
zeg maar, relativistisch referentiekader (subjectief situationisme) waarmee ik
Hofstadters (te) absolute aannames steeds vind botsen.
25.40
De voorgestelde, centrale sturing onder de noemer van regie e.d. werkt stellig
zelfs averechts wanneer het perspectief niet 'meegroeit.' Daar wijst helaas
niets op, dus maakt de staatsecretaris het vermoedelijk nog mee dat hij voortijdig
aftreedt. Wanneer je het verkeersperspectief serieus gaat nemen, moet je regie,
coördinatie enzovoort uiteraard niet voorbehouden aan het werkterrein van in
dit geval de Belastingdienst. Dat is en blijft op maatschappelijke schaal toch
véél te beperkt, dus zònder passende variëteit.
25.41
Bedoel je met "use case" in het algemeen een voorbeeld, of gebruik je
die term opzettelijk in het uml-kader?
Dat vraag ik, omdat ik een use case op z'n uml’s beschouw als zowat
tegenovergesteld aan metapatroon. Want met zo'n use case moet je je beperken,
terwijl metapatroon juist stelselmatig overzicht enzovoort helpt verschaffen.
Op z'n hoogst, nog steeds mijn mening, uiteraard, helpen use cases met (een
beetje) oriëntatie voor wie nog echt helemaal niets van begrijpt van waarover
het moet gaan. Zelf doe ik er niets mee vanwege hun triviale karakter.
De ontwerpslag is van een andere orde. Nu mag een èchte informatiekundig
ontwerper zich meestal niet met informatievoorziening bemoeien. Dus voordat je
het weet, wordt van een use case een dienovereenkomstige module of zelfs
geïsoleerd informatiesysteem afgeleid. Vanuit het perspectief volgens
metapatroon is dat achterlijk.
Indien je ruimer een voorbeeld bedoelt, zeg dus maar een casus, juich ik dat
toe. In je suggesties volg ik je echter niet. Sinds jaar en dag toont de
proefopstelling met metapatroon dergelijke casuïstiek. Zie voor een korte
beschrijving bijvoorbeeld Schakelpaneel.
Blijkbaar komt het niet over, ook bij jou niet ondanks de recente demonstratie.
Dat gaat dan evenmin met meer van hetzelfde lukken. Ikzelf stop daar althans
geen onbetaalde energie meer in.
Qua casus is het daarentegen alom optimaal wanneer je een relevant probleem uit
je eigen praktijk kiest. Dat blijft herkenbaar, je bent gemotiveerd, je weet
beter waar je het over hebt, kan voordelen aanwijzen enzovoort. Daarom beveel
ik je aan om door te gaan met — informatiemodellering van — de uitgeverij. Daar
heb je immers een opdracht om het bedrijf aan verbeterde informatievoorziening
te helpen. Inmiddels weet je dat daarvoor een ànder middel resp. methode nodig
is. Waarom gebruik je metapatroon dan niet? Dat je dat juist wèl doet, mag de
opdrachtgever gerust van de ingehuurde professional verwachten. Verder kan ik
wellicht meeverdienen door ondersteuning te leveren. Want ik heb niet voor
niets een ontwerpbureau.
Ik waardeer het zeer dat je je wilt inspannen voor verspreiding van
metapatroon. Overigens meen ik voor het uitgeverijvraagstuk een veelbelovende
insteek ontdekt te hebben. Je kunt use cases à la unified (?) modeling language
opstellen zolang en zoveel je wilt, maar langs die weg kom je daar nooit.
25.42
Besef van betekenisvariëteit millimetert inderdaad de goede kant op, met vaak
toch ineens hele meters terug. Nou ja, het is een heuse paradigmawissel. Dat
vergt nu eenmaal lange tijd, pakweg een ruime generatie. Intussen investeer ik,
ook geld dus, terwijl er nog niets binnendruppelt, laat staan -stroomt. Zeg ajb
niet dat ik het niet probeerde ...
Ja, vanaf enige serieuze schaal vormt "een begripsmatige
infrastructuur" met expliciet passende variëteit een kritieke factor. Je
hebt gelijk, zo'n combinatie/configuratie van elementen vormt ook steeds een
specifieke context met dienovereenkomstig te verbijzonderen eigenschappen.
Wanneer dat de enig relevante zgn contextuele verbijzondering is in dat
'domein,' ben je natuurlijk met een ad hoc voorziening gauw(st) klaar. Je hebt
echter ook gauw wat aan metapatroon, zodra contextuele verbijzonderingen
structureel zijn ... en dat blijken ze geheid vanaf een beetje schaal.
Interessant!
25.43
In uw bijdrage ‘Internetbedrijf weet alles van u’ aan NRC
Handelsblad (28 februari 2008, p. 8) viel mij extra op, dat u de nadruk
legt op context als ordenend beginsel. Die betekenis is mij terdege bekend.
Voor zgn conceptuele informatiemodellering ontwikkelde ik een methode,
ondermeer beschreven in Metapattern: context and time in
information models (Addison-Wesley, 2001).
Aan de universiteit waar u werkt volgens ondertekening van uw artikel, zou ik
september 2000 promoveren op een het proefschrift Semiosis
& Sign Exchange: design for a subjective situationism. Luttele weken
voor de geplande promotiedatum stak de rector magnificus daar een stokje voor.
Mijn vermoeden luidt dat een commissielid mijn situationele annex contextuele
semiotiek niet pruimde. Als dat inderdaad klopt, zou u gelet op de strekking
van het artikel dat ik zojuist van u las daar dus eigenlijk ontslagen moeten
worden.
Op het Internet las ik voorts dat u tevens verbonden bent aan ICTRegie. Dat is
eveneens een belangwekkende samenloop. In 2006 bracht ik daar metapatroon als
innovatie onder de aandacht. Na ons gesprek schreef een medewerker mij per
email dat “bureau en directeur er gereserveerd tegenover[ stonden, want z]ij
kennen je benadering onvoldoende en durven hun nek niet uit te steken en willen
er de naam van ICTRegie niet aan verbinden.” Nu lijkt het mij zelfs
karakteristiek voor een vernieuwend voorstel dat het nog onbekend is.
Graag verneem ik van u dat u met dit signaal serieus aan de slag gaat.
Afgaande op uw artikel beseft u terdege dat informatieve differentiatie
noodzakelijk is op maatschappelijke schaal. Tevens herkent u context daarvoor
als sleutelbegrip. Allemaal prachtig! Een methode voor beheersing van
betekenisvariëteit moet u dus zeker (helpen) verwelkomen. Uw wetenschappelijke
nieuwsgierigheid zou door mijn werk sterk gewekt moeten zijn. Ik reken formeel
gesproken op uw wetenschappelijke integriteit en uw verantwoordelijkheid als
lid van een adviesgroep bij ICTRegie.
Ik verwacht u spoedige reactie.
[emailbericht aan universitair hoofddocent R. Leenes (Tilburg), 28 februari
2008]
25.44
Over hem las ik ondermeer dat hij bestuurskundige is. Dan wordt het moeilijk,
zo niet onmogelijk.
25.45
Ik raad je aan met een begrippenlijst te wachten tot jullie een redelijk
stabiele tekstversie bereikt hebben. Daarvan leid je pas zo'n verklarende
woordenlijst af. Dat is niet alleen reuze praktisch, maar theoretisch eveneens
de enig juiste opzet. Want betekenis is principieel contextueel. Die
(hoofd)tekst is dus de expliciete context voor wat je eventueel apart
opneemt als toelichting op een bepaald woord.
25.46
Pffff, eindelijk, ik heb I am a Strange Loop
uitgelezen. Wat een kinderlijke flauwekul! Wat een ijdeltuit is de schrijver!
Bijna dertig jaar geleden alweer las ik Gödel, Escher,
Bach. Ik heb het er even bijgehaald. Doorbladerend herkende ik dat
Douglas Hofstadter in zijn nieuwste boek domweg zijn oude ideeën herhaalt. Daar
begint en eindigt hij ook al met wat hij strange loops noemt. Hoogstens
besteedt hij later meer aandacht aan zijn idee dat een ik-bewustzijn weliswaar
zoiets als een zwaartepunt kent in één lichaamsbrein, te weten van een ènkel
persoon. Maar dat ik-bewustzijn manifesteert zich tevens elders, zo beweert
Hofstadter, zij het zwakker. Dat gebeurt in andere ik-bewustzijnen … dus van
àndere personen met èlk in, respectievelijk door het eigen brein ook weer, hoe
moet ik het zeggen, primair ik-bewustzijn.
Het lijkt er sterk op dat Hofstadter zich niet als religieus durft te bekennen.
Zijn behoefte aan — geloof in — reïncarnatie geeft hij een draai:
intercarnatie. Terugblikkend kondigt die vlucht zich trouwens in zijn oude werk
reeds aan. Toegegeven, destijds herkende ik dat zeker niet. Dat komt mede omdat
ik überhaupt weinig begreep van Gödel, Escher, Bach.
Ik dacht dat het aan mij lag dat ik de diepzinnige bedoeling achter eindeloze
configuraties van platvloerse middelen miste. Pas nu valt mij natuurlijk op dat
Hofstadter in zijn dankwoord in Gödel, Escher, Bach
erover vermeldt dat “this book is a statement of my religion.” Zijn nadere
openbaring acht ik daarom een kwestie van tijd. Verder mikte Hofstadter met dat
oude boek tenminste aan de oppervlakte op een referentiekader voor kunstmatige
intelligentie.
I am a Strange Loop gaat pakweg dertig jaar later
ècht helemaal over hemzelf. Vreemd in de zin van belangwekkend vind ik er niets
aan. Het verhaal blijkt slechts strontvervelend.
25.47
Je ontleent nogal wat aan mijn teksten, vaak zelfs letterlijk. Daarvoor ben ik
je uiteraard steeds erkentelijk. Tegelijk vind ik het een goed gebruik dat in
zo'n geval bronvermelding opgenomen is. In een zgn wetenschappelijke publicatie
word je zelfs geacht dat voor elke zinswending te doen die je elders aantrof.
Begin dan maar meteen met die verwijzing naar sociale psychologie ...
Vervolgens het voorbeeld van blok in volleybal ... Dat hoef je in een populaire
weergave niet uitputtend te doen, maar je primaire bron hoort er m.i. zeker
bij. Ik doe er sinds jaar en dag, nota bene onbetaald, genoeg moeite voor.
25.48
Zijn vasthoudendheid vind ik opmerkelijk. Je zou hem eens kunnen vragen of hij
wellicht jou ergens van wil overtuigen.
25.49
Ik had even nodig om jouw opiniebijdrage in Automatisering
Gids van 9 maart 2003 terug te vinden. Toen ik het artikel opnieuw las,
kwam weer boven dat archetype een kernbegrip vormt in jouw referentiekader. Dat
heb ik midden vorig jaar wat nader onderzocht, met als conclusie dat het bijna
het tegenovergestelde ‘betekent’ van waarop ik met metapatroon mik.
Het kan ook zijn dat ik er nog altijd niets van begrijp, van archetype dus,
maar dat komt mede door de hoge drempel die ik ervaar door de beschikbare
documentatie. Inmiddels bekeek ik ook zgn core components en voorzover ik kan
beoordelen ligt er dezelfde aanname aan ten grondslag. Die luidt, nogmaals, zo
meen ik die althans te herkennen, dat zoiets als kerninformatie
contextònafhankelijk valt te bepalen. Vervolgens zou het dan een kwestie zijn
van toepasselijke beperkingen zodat specifiek relevante informatie/betekenis
resteert. Die benadering acht ik contraproductief.
Zoals gezegd, wellicht mis ik de clou van het archetype. Zie mijn, zeg maar,
onderzoekverslagje [aantekening
20.27] van vorig jaar. Voordat ik je verwijs naar literatuur over
metapatroon, verneem ik graag of jouw indruk is dat ik archetype à la two-level
model verkeerd opvat. Zo ja, wat is het daar volgens jou dan wèl? Zo nee, hoe
sterk hecht jij er aan? Indien jij vast ervan overtuigd bent dat archetype ‘de
weg’ is, maak ik me geen illusie dat je metapatroon serieus kunt overwegen.
25.50
Met die uitgebreide literatuurlijst bedoelde ik destijds voor de zoveelste
keer, dat niemand moet onderschatten wat het vraagstuk van annex de kans met
informatievoorziening op maatschappelijke schaal vergt. Jammer, zachtjes
uitgedrukt, dat je “het verder maar l[iet] zitten.” Überhaupt het idee dat
jijzelf daar “doorheen” moet, is natuurlijk vàls!
Iedereen leidt zijn moderne leven, terwijl hij van alles en nog wat niet of
nauwelijks begrijpt. Daarom werken mensen samen. Beschaving heet dat. Wie weet
begrijp jij nog precies hoe, als je er eentje bezit, jouw auto in elkaar zit,
hoe je die repareert. Maar anders is het bijvoorbeeld jouw verwarmingsketel
wel, waar je iemand ànders bij moet halen, of je gebit, of …
Vaak verkeert de behoefte om iets te begrijpen vóórdat je handelt in stagnatie,
of zelfs teruggang. Meestal gebeurt dat onbewust, want reuze bedreven in omgang
met onze eigen angsten zijn we niet. Nota bene voor allerhande onderwerpen
zoals auto, verwarmingsketel … vorm ikzelf beslist géén uitzondering.
Je schrijft dat je “het probleem begrijp[t], maar de oplossing nog niet.”
Nogmaals, de oplossing is extra lastig te herkennen omdat je daarvoor een
paradigmawissel doormoet. Intussen ben je blijkbaar wel bereid allerlei
inspanningen gaande te houden, waarvan je beseft dat ze géén oplossing bieden.
Alsof je wèl begrijpt, hoe dat precies (niet) werkt!? Iemand zoals jij die
daaraan belastingopbrengsten besteedt, wijs ik daar nog maar eens op.
Uiteraard begrijp ik de beperking van jouw bewegingsvrijheid. Je hebt
ongetwijfeld een baas die op zijn beurt eveneens beweert, dat hij pas kan
handelen wanneer de oplossing hem duidelijk is. Zo denkt zijn baas eveneens,
enzovoort. Ieder voor zich hanteert een vals excuus om “het verder maar [te]
laten zitten.” Op mijn beurt begrijp ik dat het de meeste mensen domweg
ontbreekt aan moed voor een afwijkende opstelling. Ik verwijt ze die menselijke
trek niet, maar bewondering mag je van mij niet verwachten voor wat feitelijk
averechts gedrag is. Allemaal ontvangen ze een aardig salaris voor het
overschreeuwen van onherroepelijke onzekerheid, om het over bestendiging van
maatschappelijke problemen nog maar niet te hebben, terwijl ik onbetaald mijn
best doe voor een oproep tot opbouwende samenwerking.
Nogmaals, je schrijft het probleem te begrijpen. Volgens mij begrijp je ook dat
de huidige aanpak niet kàn werken. Dan kom ik met een voorstel waarvan je op
z’n minst herkent dat het ànders is. Waarom bevorder je niet een proef ermee?
Wist je dat ik vrijwel niets begrijp van de programmatuur die metapatroon ‘tot
uitdrukking’ brengt? Ik concentreer me op het conceptuele referentiekader.
Daarbij vertrouw ik op Martijn Houtman voor de, zeg maar, vertaalslag naar/in
digitale informatietechnologie. Vervolgens kijk ik of die programmatuur het
resultáát biedt dat ik wil helpen bereiken. Dat lukt beter, naarmate ik ruimte verschaf
voor zijn karakteristieke bijdragen. Wat is er zo moeilijk aan dergelijke
professionele samenwerking?
Als je De
klacht van de Keten wilt nalezen, ga alsjeblieft je gang. De tekst is zeker
informatief, maar als zodanig strikt uitnodigend bedoelt. Je onderschat de
opgave van informatieverkeer in het publiek domein schromelijk, indien je
verwacht dat luttele pagina’s jou hèt-antwoord-op-dè-vraag geven. Dat bestáát
ook helemaal niet. Geef de schijn van fundamentalistische zekerheid op. Neem
jezelf serieus in de opbouwende bijdragen die je kunt leveren. Houd
verbeteringen niet op door jezelf een rol op te leggen die je zowel niet hebt
als waarvoor je ook niet geschikt bent.
Met je berichtje bevestigde je mij slechts dat èn waarom zgn elektronische
overheid vooralsnog een schijnvertoning is. Indien je daaraan wèrkelijk iets
wilt helpen veranderen, doe ik graag mee. Naar je verdere bericht met die strekking
kijk ik uit.
25.51
Dankzij je/jullie aanvullende toelichtingen begrijp ik alweer iets beter … wat
ik destijds wel degelijk al begreep. Dus, wat bekend staat als openEHR (open electronic health
records) mist volgens mij zgn passende variëteit. (Ook) de zorgsector waarop de
voorzieningen specifiek(er) mikken kent, zeg maar, ìntern stellig zodanige
verschillen dat archetypen ze niet eenduidig kunnen faciliteren. Laat staan dat
de opzet geschikt is voor informatieverkeer op maatschappelijke, internationale
schaal. Op die schaal is variëteit praktisch en zelfs letterlijk ònbegrensd.
Archetype à la openEHR vind ik (nog) een strikt fundamentalistisch begrip. Zo
van, prima, verschillen moeten kùnnen, maar wel bìnnen het archetype als dogma.
Ruw gezegd is dat dogma ook nog eens strikt sektarisch, te weten slechts geldig
voor wat telt als de zorgsector (alsof daarvoor een redelijke grens bestaat …).
Metapatroon draait het principieel òm. Elk verschil heeft apàrt bestaansrecht.
Dat telt per definitie in een dienovereenkomstige context. Naar behoefte kunnen
verschillende … verschillen een nader verband vormen. Dat lukt met verwijzingen
op basis van (een) nulidentiteit. Daardoor kan de beschrijving van objectgedrag
tùssen verschillende contexten zelfs ogenschijnlijk tegenstrijdig zijn. Nota
bene, ogenschijnlijk, want de specifieke context ‘zorgt’ ervoor wat gèldt.
Even tussendoor, wat context betekent is op zijn beurt natuurlijk ook weer
contextueel bepaald. Hier bedoel ik context dus in de betekenis volgens
metapatroon.
Volgens metapatroon is de nulidentiteit zònder enige
betekenispretentie; gedragsverbijzondering gebeurt uniek pèr context.
Daarentegen moet een archetype volgestopt zijn met gedragsveralgemenisering die
alle mogelijke verbijzonderingen reeds omvat. Anders kan een template geen
bepèrking op één of méér archetypen vormen.
Ik vind het dus voor een ènkele traditionele sector of domein al een illusie
dat eigenschappen zodanig centraliseerbaar zijn. Voor algeme(e)n(er) geldige
begripsdefinities zijn processen gaande, maar deelnemers blijken niet tot
overeenstemming te komen. Van de weeromstuit wordt dat als een
besturingsprobleem opgevat. De roep om governance verhult echter het
contraproductieve informatiekundige principe voor de betekenisordening.
Wat CCTS (core component technical specification) een core component noemt,
heet volgens openEHR een archetype. Indien die vergelijking opgaat, acht ik
tevens dezelfde kritiek toepasselijk. Wat core components betreft, liet ik me
niet onbetuigd. Maar wellicht vind je de boodschap overtuigender van iemand
anders; zie Core Components zijn voor
gisteren door Jan van Til.
Het motto van de tweeslag voor openEHR vind ik overigens verwarrend. Ik herken
althans twee … tweeslagen. De eerste slag is het onderscheid tussen enerzijds
het zgn referentiemodel, anderzijds archetype en dáárvan afgeleid template. Dat
referentiemodel betreft blijkbaar zoiets als een schil die verschillende
database management systems als het ware uniformeert. Dat beoogt dbms van type
a zoveel mogelijk syntactisch interoperabel te krijgen met dbms van type b,
enzovoort.
De tweede slag betreft de beperking van archetypen tot een template. Omdat
templates per definitie herleidbaar zijn tot archetypen als ènkele bron, claimt
openEHR tevens — de voorwaarde voor — semantische interoperabiliteit. Dat vind
ik dus een valse illusie. De nodige en voldoende vrijheidsgraden (lees ook:
passende variëteit) die metapatroon biedt voor betekenisordening op
willekeurige schaal maken vervolgens zelfs zo’n syntactisch uniformerende schil
overbodig. Dat ‘niveau’ van samenhang valt dankzij dynamische transformaties te
borgen.
Ik wist dus al dat openEHR nodeloos omslachtig is en zelfs principieel mank
gaat door beperkende aannames. De pluriformiteit van de informatiemaatschappij
valt onmogelijk zo grofmazig als met indeling volgens traditionele
sectoren/domeinen te beheersen, laat staan op die manier te bevorderen. Sterker
nog, wel beschouwd is zo’n sector zelfs apart genomen (wat dus praktisch onzin
is) geenszins uniformeerbaar qua betekenisordening.
Metapatroon noem ik een ander paradigma, omdat er kennelijk een drempel ligt om
nogal andere veronderstellingen te bereiken. Wanneer je sterk aan openEHR
gehecht bent, is het wellicht èxtra lastig een perspectief te hanteren dat
zowat tegenovergesteld is. De hamvraag lijkt mij, of je kunt overwegen dat
openEHR een doodlopende of zelfs al een doodgelopen weg is.
Metapatroon staat beschreven in het boek Metapattern:
context and time in information models (Addison-Wesley, 2001). Op mijn
website tref je allerlei opstellen aan, zoals The pattern of
metapattern: ontological formalization of context and time for open
interconnection. Dat opstel komt overeen met deel 1 van genoemd boek en
biedt het methodische overzicht. De uitgangspunten en waartoe ze opbouwend
kunnen leiden staan in algemene termen beschreven in Ontology for
interdependency: steps to an ecology of information management. Ik verneem
graag of je herkent dat openEHR op ruimere leest geschoeid moet zijn.
25.52
Het was natuurlijk even een opgave om de boekbespreking voor mijzelf
geloofwaardig te houden, maar op deze manier kan ik grijnzend in de spiegel
kijken.
25.53
Zo zie je maar weer, dat (onze) kritiek soms helemaal niet nodig is. Blijkbaar
had iemand anders er al genoeg van.
25.54
Vaak doet Barabási in Linked niets anders dan een
systeem ineens een netwerk noemen. Dat klopt ook, prima. Er is sprake van een
systeem zodra onderling gerelateerde elementen tellen. Voilá, netwerk. Dat kan
dus ook omgekeerd. Ik zit er aardig in, want een informatiemodel à la metapatroon
is natuurlijk eveneens een netwerk. Zo vormt voor informatievoorziening op
(maatschappelijke) stelselschaal persoonsidentiteit een belangrijke hub,
waarvan talloze verdere contextuele verbijzonderingen afgeleid zijn.
25.55
Voor plaatsing van ons artikel ziet het er somber uit. Double-blind review? Ook
weer een pijplijn, dus. Daar komt slechts met puur geluk een vernieuwend idee
doorheen. Ik zie de ironie wel dat de redactie blijkbaar pas vorige week die
beoordelingsprocedure instelde. In netwerktermen (!) lijkt mij zo'n maatregel
precies de verkeerde (re)actie. Verder is dat zgn blinde zelfs een illusie. Zie
ook mijn opstel Communicatievorm
als wetenschapsnorm. Daar vind je trouwens Dawkins' hoofdstelling
geparafraseerd tot ‘het zelfzuchtig axioma.’
25.56
Voor de gebouwde omgeving hebben we geleerd, dat samenhang slechts met
oriëntatie 'door de schalen heen' bereikbaar is. Zo moet dat voor
informatieverkeer op maatschappelijke schaal (natuurlijk) ook gebeuren.
25.57
Inderdaad heb je pas wat aan metapatroon vanaf onontkoombare variëteit. Dat is
dus bijna onmiddellijk.
Je voorstelling van “informatiseren à la metapatroon” vind ik eenzijdig. Voor
oriëntatie door-de-schalen-heen vormen enerzijds civiele, anderzijds
toepassings- ofwel taakspecifieke informatiekunde de disciplinaire polen; zie Civiele informatiekunde
vergelijkenderwijs. Wat jij op zichzelf duidelijk schetst, betreft m.i.
slechts de taakspecifieke opvatting, dus inclusief hoe eventueel aanvullende
voorziening(en) elders reeds beschikbare informatie optimaal benut(ten).
Daarentegen poogt de civiele opvatting de noodzakelijke intercontextualiteit te
borgen. Dergelijke aandacht vergt onthechting van een exclusieve context (in de
zin van toepassingen/taken die zo’n infrastructuur faciliteert). Zo kan je als
onderdelen van infrastructuur denken aan informatie- respectievelijk
schakelwijzers (zie Informatieverkeer in publiek domein,
figuur 8). Dergelijke voorzieningen beperken allereerst de zoektocht van de
taakgerichte informatiekundige naar relevante informatie en/of
informatieprocessen.
Metapatroon helpt via intercontextualiteit om, zeg inderdaad maar, informatie
uit externe verzamelingen bij de uitvoering van een ènkele taak te betrekken
(mits de taakuitvoerder daarvoor geautoriseerd is, uiteraard). Nu zijn taak en
organisatie vrijwel nooit hetzelfde. Onder de noemer van één en dezelfde
organisatie worden doorgaans allerlei taken uitgevoerd. Daarvoor is pèr taak
regelmatig tevens informatie nodig die weliswaar voor die ene taak de
aanduiding extern verdient, maar gelet op de gehele organisatie wel degelijk
intern is. Daar biedt metapatroon meteen voordeel. Ofwel, zo’n uitgeverij is en
blijft een prima casus. Onderschat ajb verder niet, hoeveel informatie volgens
de organisatiemaat tòch van buiten komt. Wat denk je van leveranciers, van
klanten …? Materialen?
Terecht merk je op dat dergelijke informatie binnen en buiten de organisatie
nog helemaal niet (praktisch) beschikbaar is om die ene taak te optimaliseren.
Hoe kleinschalig je ‘intern’ ook opvat, daarvoor kan je informatievoorziening
opzetten alsòf ‘de rest’ eveneens volgens metapatroon functioneert. Dat leidt
tot de eerste optimaliseringslag, want eindelijk ontstaan eenduidige
koppelvlakken. De tweede slag sla je inderdaad pas, wanneer ‘de rest’ meedoet
volgens de gelijke methode.
Overigens blijft voordeel niet beperkt tot oplossing van hardnekkige problemen.
Nieuwe kansen zijn nòg interessanter.
Doordat jij een uitgeverij niet herkent als relevante casus voor metapatroon,
krijg ik de indruk dat jij nog mist dat het civiele perspectief reeds loont
vanaf de allereerste differentiatie die samenhangend moet blijven. Draag ik aan
verwarring bij door dat etiket ‘civiel’? Kwalitatief is die variëteit in de
allerkleinste, want zelfs dan al meertakige, organisatie aan de orde. Sterker
nog, één dezelfde mens verkeert in allerlei situaties. Je gaat je er met het
oog op inzet van digitale technologie uiteraard pas druk om maken bij
kwantitatief serieuze registratie, verwerking … Als je dat laatste voor een
casus totaal onbelangrijk vindt, komt bijvoorbeeld je eigen beroepspraktijk
ervoor in aanmerking. Of ga uit van een gemeente, een sportvereniging, noem
maar op … je komt geheid variëteit tegen, mits je stelselmatig te werk gaat,
dus overwegend civiel informatiekundig (in plaats van strikt taakgericht).
25.58
Je hoop dat hij zich inspant acht ik ijdel. Ooit zei hij mij letterlijk dat hij
een bruggenbouwer is, zeg dus maar een lintenknipper.
25.59
Je herkent stellig de worsteling met de noodzakelijke paradigmawissel. Ofwel,
hoe documenteer je herkenbaar genoeg een nieuwe benadering? Want hoe haal je
daar als lezer vervolgens inderdaad wat begrijpelijks uit?
25.60
Nogmaals bedankt voor je toestemming om hem jouw commentaar door te sturen. Hij
voelde zich meteen tot een reactie geroepen die ik verhelderend vind. Hoeveel
bevestiging van stupiditeit kunnen we verdragen?
Zodra iemand zegt of schrijft "daag mij uit," is mijn wantrouwen
rotsvast gevestigd. Blijkbaar word ik geacht aan een wedstrijd mee te doen,
waarvan de ander zich echter steevast ontpopt als de scheidsrechter. Dat is
vals spelen. De retoriek van ruimdenkendheid maskeert het vooroordeel. Daar
valt niets te winnen, slechts vroeg of laat het vooropgezette verlies te
incasseren. Voor de afkeuring krijg je hoogstens als uitleg, dat de ander je
toch een kans gaf?! Wat wil je nog meer? Maar ik wìl helemaal niet winnen of
verliezen, wèl samen vèrder komen, dus haak ik af. Want verdere moeite is
vergeefs.
Zo is zijn vooroordeel herkenbaar aan de aperte tegenstrijdigheid tussen de
mededelingen dat hij "graag nieuwe dingen leert" en blijkbaar slechts
genoegen neemt met een "werkende applicatie." Ofwel, hoe nieuw mag
het zijn?
De conclusie is gewettigd dat hij helemaal niets las van jouw en/of mijn
teksten, afgezien dan van onze emailberichten. Hij wil dat ook niet, vandaar
... het verwijt van de verontschuldiging is de verontschuldiging van het
verwijt. Intussen vindt hij die berichten maar "gratuite [...] zonder
inhoudelijke argumenten." Zijn halsstarrige ontkenning valt onmogelijk te
... ontkennen. Dus erkenning spaart ons verdere tijd en moeite.
25.61
Je stelling dat je met een verzameling (verwerkings)agenten — je kunt ze
tegenwoordig ook services noemen, toch? — nog helemaal niet expliciet voorziet
in stelselmatige betekenisordening deel ik natuurlijk helemaal èn graag. Hoe
los je dat op? Als je daarvoor geen adequate methode hanteert, terwijl
variëteit aanzienlijk is en ook nogeens veranderlijk, gaat het met het
informatieverkeer gauw mis. Maar ja, als zgn dienstverlener is dat wellicht
precies waarop je mikt ..., omdat je voor onvermijdelijke herstelwerkzaamheden
ingeschakeld hoopt te worden ... enzovoort ... enzovoort. Zo doen alle
it-bedrijven het toch, nietwaar?
25.62
Van zo'n antwoord zoals jij in concept opstelde, kan je beter
meteen een aantekening maken. Doe ik ook weleens. Heb ik toch wat van me
afgeschreven, besef inmiddels dat het niets bijdraagt aan correspondentie,
maar vind het tegelijk best een aardig tekstje, dus zonde om weg te gooien.
25.63
Jij schrijft metapatterns/metapatronen, dus als meervoud. Zo heb ik het niet
bedoeld.
Metapatroon, nadrukkelijk enkelvoud dus, vind ik een methode voor
informatiemodellering. Als zodanig is metapatroon kwalitatief verschillend van
een bepááld archetype à la openEHR. Als je 'een' metapatroon met 'een'
archetype wilt vergelijken, gaat er dus meteen iets fout.
Wat ik probeer te begrijpen is, zeg maar de archetypemethode. Dat is wellicht
krom uitgedrukt, archetypemethode dus, maar ik heb bij openEHR nog geen term
ontdekt voor wat daar geldt als methode voor informatiemodellering. Ik vermoed
vooralsnog dat het daar verspreid ligt over reference model, archetype model en
templates. Als ik het mis heb, begrijp ik er kennelijk nog altijd helemaal
niets van. Klopt mijn vermoeden wèl aardig, dan neig ik er ertoe om van de archetypemethode
voor informatiemodellering te vinden dat zij te sterk bepaald is door
overwegingen van technische optimalisatie. Daarvan vind ik het effect
vervolgens juist suboptimaal. Maar goed, voorlopig weet ik het blijkbaar niet.
25.64
Volgens het principe van toegevoegde informatiewaarde gaat het volgens
metapatroon steeds gemakkelijker.
25.65
Je medewerker kiest voor wat hij kan herkennen en dat is de kortste weg naar
zijn verkoopbonus. Die weg leidt naar huidige (over)heersers. Dat heeft niets
met inhoud, kwaliteit enzovoort te maken. Ik vrees dat het niet ingewikkelder
is om gedrag van verkopers te duiden. Het vernieuwingsdilemma is dat we er in
dit stadium verkopers voor nodig hebben, maar als ze gaan meedoen hebben we er
slechts hinder van. Wie kent 'de verlichte verkoper'? Het zou helpen, als hun
bonusstelsel anders in elkaar zat.
25.66
Voorzover het al dan niet werkzame beginselen betreft, vind ik analyse van
openEHR voor mijzelf een leerzame opgave. Over opgave gesproken, in die
richting ligt volgens mij de sleutel tot begrip van ..., tja, dat moet je dan
een misverstand noemen.
Ik houd het idee dat de bedenker van archetype à la openEHR zich aanvankelijk
richtte op het vraagstuk van hergebruik van digitale middelen. Hoe bevorder je
dat? Zoals met een interpreteerbare programmeertaal kan dat enigszins lukken
met een (extra) tussenschakel. 'Op' verschillende, zeg maar,
verwerkingsplatforms (besturingssysteem, dbms, ...) 'werkt' immers dezelfde
instructieverzameling, dus zonder — de noodzaak van — aanpassingen aan het
platform in kwestie.
Daarvoor is m.i. het zgn referentiemodel à la openEHR bedoeld. Dat is daarom,
voorzover ik tenminste kan opmaken uit de documentatie over/bij openEHR, echter
geen 'model' maar een verzameling verwerkingscomponenten. De oriëntatie volgens
welke ze 'bedacht' zijn, is dus nadrukkelijk op de variëteit van digitale
technologie. De herbruikbaarheid ontlenen die referentiecomponenten aan hun
algemene(re) karakter. Zij moeten de platformvariëteit als het ware absorberen.
Maar hoe krijg je daarmee iets aan de praat dat herkenbaar werkt? Daarvoor
wisselt de oriëntatie naar de gebruikers. De verschijningseenheid voor een
gebruiker heet volgens openEHR een template. Zeg ook een form (Nederlands:
formulier).
Het kritieke punt is volgens mij dat openEHR die gebruikersoriëntatie niet
náást de techniekoriëntatie plaatst, maar erbinnen. Hoewel de enkelvoudige
aanduiding 'gebruiker' wat ànders suggereert, blijft — wat ik hier noem — de
gebruikersoriëntatie dus (ook) een technische. Algemener gezegd, een middelige
oriëntatie, terwijl je voor een gebruiker juist — scharnier! — de òmschakeling
naar een doelige oriëntatie verwacht.
Het reference model vertegenwoordigt een middelige oriëntatie die zo'n beetje
overeenkomt met de positie van een server in een technische
middelenconfiguratie. Het template houdt eveneens een middelige oriëntatie in,
maar met het accent op de zgn client als een gereedschap. Klopt, op z'n
metapatroons passen middel/server en middel/client netjes naast elkaar. Indien
mijn reconstructie hout snijdt, is middel/client àfgeleid van middel/server.
De (afgeleide) opgave onder de noemer van optimaal hergebruik is dan voor
openEHR hoe, uitgaande van een zo beperkt en ònveranderlijk mogelijke
verzameling verwerkingscomponenten à la server (reference model), een
verzameling gevarieerde templates kan 'werken.' Zo beschouwd dienen archetypes
als tussenstap, nota bene principieel netzo middelig georiënteerd als de
oriëntaties die erdoor verbonden moeten raken.
Metapatroon probeert zo radicaal mogelijk een doelige oriëntatie te
ondersteunen (want dat middelige komt nog wel, en dan 'natuurlijker' optimaal
...).
Mijn vooringenomenheid met doeligheid voor informatiemodellering verleidde me
er blijkbaar toe om de vergelijkbare oriëntatie eveneens bij openEHR te
veronderstellen. Die oriëntatie verschijnt daar ook wel, maar is er volgens mij
pas later bijgehaald. Het is ook gebleven bij een àfgeleide van middeligheid.
Dus niet doel, maar hoogstens middel/doel. Met een archetype is daarom helemaal
geen basisobject in de werkelijkheid bedoeld, maar een verwerkingsverdichting
die enerzijds een configuratie van de basale(re), onveranderlijker geachte
verwerkingscomponenten 'activeren,' anderzijds als nader geclausuleerde
verschijningsvorm kan dienen 'in' een template. Het is steeds mijn vergissing
die doelige, respectievelijk werkelijkheidsoriëntatie met archetype te
verbinden (wat gelet op die term niet helemaal verwonderlijk is …).
Wie archetype (weer) object noemt, template form(ulier) èn wie heeft geleerd
dat zgn objectoriëntatie primair middelig is, herkent gauw de middelobjecten
die … bekend zijn van objectoriëntatie met een extra 'laag' voor hun
gevarieerde presentatieconfiguraties. openEHR wijkt niet af van die middelige
opzet, afwijkende terminologie ten spijt.
Problematisering van doeligheid ontbreekt in openEHR. Dat lijkt mij de reden,
dat middeligheid vergaand impliciet doeligheid omvat. Hier en daar vallen
termen zoals domein en ontologie, maar operationaliseringen worden geacht
keurig binnen het middelige schema van reference model tot en met templates te
passen.
Metapatroon is ontologisch op een primair doelige manier. Vanuit dat
perspectief schiet tekort wat openEHR als doeligheid schetst. Dat komt dus door
de middelige context waarin openEHR doeligheid plaatst.
Wie de doeligheid volgens openEHR adequaat vindt (wat het simpelst gebeurt door
die oriëntatie domweg niet te beseffen), herkent metapatroon nooit als
modelleermethode met rijkere variëteit voor passende interdependentie (en als
zodanig als kritiek op de gebrekkiger doelige variëteit van de ‘eigen’
benadering).
Dit wil overigens nog niet zeggen dat openEHR als middeloriëntatie totaal
ongeschikt is als verwerkingsplatform voor informatievoorziening waarvoor de
doeligheid volgens metapatroon gemodelleerd is. Zodra een archetype (lees ook:
core component à la CCTS) slechts opgevat wordt als
knooppunt-in-interdependentie, waardoor betekenisordening dus een inherent
structureel karakter heeft, doen enerzijds de huidige basale(re)
verwerkingscomponenten van het zgn reference model, anderzijds de aan die
radicale, doelige interdependentie-opvatting van archetype aangepaste templates
nog altijd 'hun' werk. Dat gebeurt echter verre van optimaal, zo lijkt mij.
Want aldus krijgt archetype zowat de tegenovergestelde ‘betekenis’ van wat
openEHR ermee bedoelt. Dat komt omdat openEHR wezenlijk een atomaire doeligheid
kent, dus niet volgens ontologische interdependentie. Dat atomisme strookt met,
want is en blijft daar afgeleid van het volgehouden primaat van
verwerkingsmiddelen verdeeld over reference model, archetype en template.
Een zindelijke vergelijking van openEHR en metapatroon is pas mogelijk door
'opening' van de doeligheid die onherroepelijk (ook) in openEHR besloten ligt.
In doelig opzicht is ‘open’ in de naam openEHR trouwens precies verkeerd. In
middelig opzicht signaleert de aanduiding een herhaalde poging herbruikbaarheid
te faciliteren. Daaruit kan inderdaad een bepaalde mate van interoperabiliteit
volgen. Dergelijke pogingen schieten echter op reële schaal van
informatieverkeer tekort zolang ze doeligheid ontlenen aan achterhaalde
middeligheid.
25.67
... en de beide 'polen' van de moebiusring zijn natuurlijk de doelige en de
middelige.
25.68
Daarin houd je naar mijn idee vast aan een, zeg maar,
kleinschaligheidsautomatisering die inmiddels achterhaald is.
25.69
Zoals jij het beschrijft, komt metapatroon naar voren als een middel ... en dat
is precies zoals in elk geval ik dat zie. Het gaat primair om het vraagstuk
van, respectievelijk de kans met beheersing van informatievariëteit, lees ook
informatieverkeer op ruimere, tot en met maatschappelijke schaal. Daarvoor
hebben we kwalitatief andere, nieuwe middelen nodig. Dus zo belangrijk, zo niet
onmisbaar is (ondermeer) metapatroon dan weer wel.
Zoals je de verkeersregeling via de schakelwijzer aangeeft, heeft metapatroon
ook al emplooi binnen een beetje organisatie. Dat volgt uit reële
informatievariëteit, die zelfs op zo'n schaal al (veel) groter is dan wat
traditionele, dus recht-toe-recht-aan modelleermethoden faciliteren.
Wat het gevaar betreft dat de nieuwe methode niet herkenbaar is, tja, dat loop
je met vrijwel iedereen. De sprong naar een ander paradigma neemt een mens ook
niet omdat hij al begrijpt waar hij gaat landen, maar omdat hij iemand
vertrouwt die hem die sprong aanraadt. Op die manier kies je immers ook je
loodgieter, tandarts enzovoort.
Natuurlijk moeten we blijven proberen metapatroon 'redelijk' uit te leggen.
Hoeveel extra manieren zijn echter genoeg? Daadwerkelijk brengen we daar
slechts de tijd mee vol, niets meer en niets minder, totdat eindelijk iemand
in/op de juiste positie het sprongetje waagt.
Haha, ja, die vraag zat eraan te komen. Toen ik jou dat van die
"veelbelovende insteek" schreef, waande ik me een beetje Fermat die
zoiets uithaalde met wat later als zijn laatste stelling bekend werd. Eerlijk
gezegd weet ik het ook niet meer precies, maar ik herinner me als startpunt om
radicaal de betrokkenheid van allerlei partijen expliciet te modelleren. Dus
als jij een boekexemplaar koopt, ontstaat een expliciete relatie. Terugredenerend
kan je op zo'n manier het productieproces, ontwerpproces, maar ook operationeel
beheer verbijzonderd modelleren. Ik moet eens kijken of ik die aantekening nog
heb ...
25.70
Dank je wel voor de helderste toelichting op, samenvatting zelfs van, de “archetypemethode”
die ik tot dusver las. Ja, zo had ik het min of meer begrepen uit de
documentatie over openEHR. Het betreft in conceptueel opzicht traditionele
objectgerichtheid. Dat kan prima functioneren voor beperkte variëteit, maar
schiet naar mijn opvatting tekort vanaf wat ruimere schaal.
Stèl dat gezondheidszorg geïsoleerd met informatievoorziening valt te
faciliteren. Dan lijkt mij de reële variëteit daar al te groot voor
traditionele objectgerichtheid. Of is dat verkeerd zie, bijvoorbeeld omdat ik
nauwelijks verstand heb van die ‘sector,’ doet er trouwens allang niet meer
toe. Want die veronderstelling van isolement is achterhaald.
Ik heb zojuist een onderzoek gedaan naar de Nederlandse overheidsbemoeienis met
werk & bijstand. De noemer Suwinet wekt de suggestie van autarkie.
Informatief blijkt daar geen sprake van, integendeel. De mate waarin
Suwinet-partijen informatie ontlenen aan van-alles-en-nog-wat vrijwel àllemaal
buiten hun eigen zgn netwerk vond zelfs ik echter verrassend.
Dat zal voor gezondsheidszorg stellig minder dichtbij honderd procent liggen,
maar toch. Op maatschappelijke schaal moet informatie conform reële belangen
stèlselmatig geordend zijn.
Ik moet me voorts al sterk vergissen, indien openEHR niet neigt naar het nogal
exclusieve perspectief van de zorgverléners. Hoe zit het met de mensen die in
aanmerking komen voor zorg? Zorg daadwerkelijk ontvangen? De zorgverzekeraars?
Oh, die zorgverzekeraars enzovoort moeten tevens bekend zijn voor
overheidsbemoeienis met werk & bijstand. Ga zo maar door. Hoe lukt dat
evenwichtig op de stelselschaal waarvoor het Internet exemplarisch is?
Wie weet lukt het jou met de archetypemethode wel, maar ik kwam er met
traditionele objectgerichtheid niet uit voor dat kwalitatief gevarieerdere
vraagstuk van stelselmatige betekenisordening. Daarvoor ontwikkelde ik
metapatroon. Op zijn beurt kent metapatroon een, zeg maar, geschakelder
grondslag: subjectief situationisme.
Metapatroon kent géén “hiërarchisch systeem van klassen en onderklassen.” Elke
context constitueert een apart type. Zo verschuift het modelleeraccent naar
contextgerichtheid. De rest klopt dan als het ware vanzelf.
Overigens ben ik zeer vertrouwd geraakt met sectorale, zo niet sektarische,
behoudendheid. Het commerciële vooruitzicht voor diensten en producten die
appelleren aan autarkie blijft voorlopig gunstig. Of ik dat een belemmering
acht voor maatschappelijke dynamiek en ontwikkeling, doet er helaas weinig tot
niets toe. Dat neemt niet weg dat ik probeer het ruimere perspectief te
bevorderen van informatieverkeer in open samenleving. Daarvoor zijn kwalitatief
andere middelen nodig, ondermeer dus een methode voor informatiemodellering die
gevarieerde, ook nogeens veranderlijke belangen van maatschappelijke actoren
in, nota bene, hun samenhang tot uitdrukking kan brengen. Anders verloopt
informatieverkeer nooit (nog enigszins) beheersbaar.
Erkenning van die variëteit lijkt welhaast de plicht van wie ‘zorg’ serieus
neemt. Daar komt echter niets van, indien de archetypemethode vervolgens zelfs
als argument gaat gelden voor beperking van aandacht tot de traditionele sector
voor de gezondheidszorg … en daarbinnen tot geprivilegieerde zorgverleners.
25.71
Het is volgens mij hoogste tijd voor opnieuw wat metacommunicatie. Verwijt?
Graag wilde ik waardering tot uitdrukking brengen voor jouw aanzet, ... wèl met
de mogelijkheid voor eventuele nuancering in een later stadium. Dat stadium
blijkt door jouw nadere bericht al aangebroken.
Ik merkte over jouw tekst op dat jij "meteen diverse vliegen in één
klap" sloeg. Tja, wat kàn jij met zo’n vriendelijke beoordeling? De
nuancering die ik nu plaats, is dat ik jou met die aanzet een poging zie
ondernemen om nogal wat tegelijk te behandelen. Raak vind ik die klap echter
niet, zelfs nog lang niet. Zo nuanceer ik tevens het oordeel dat jouw collega
blijkbaar geeft over jouw gedrag. Want je kunt pas iets "plat slaan,"
als je het weet te raken. Om een woord te gebruiken dat jijzelf eerder
opschreef als verontschuldiging, jij slaat niet zozeer plat, maar "gehaast."
Dat gaat weleens compleet mis, al helemaal zolang je niet weet waarop je
eigenlijk mikt.
Enthousiasme wil ik natuurlijk allesbehalve remmen. Mijn idee is dat
realiteitszin enthousiasme juist bevordert. Een uitstekend doel, dus, dat jij
over metapatroon wilt schrijven, erg graag zelfs. Nu moet je uiteraard zelf
weten wat je doet, en hoe. Maar desgevraagd acht ik het voor zo’n
schrijfproject redelijk, dat je eerst maar eens metapatroon terdege leert.
Vandaar om te beginnen het nut van een modelleervoorbeeld, zeg maar een casus.
Wat mij betreft gaat het daarbij uitsluitend om een oefening, nadrukkelijk dus
niet om een (schets)ontwerp voor daadwerkelijke informatievoorziening. Mijn
indruk is dat jij dat er allemaal onmiddellijk bijhaalt. Dat leidt dan tot
overwegingen over acceptatie van vernieuwing enzovoort. Dat is ooit ook
relevant, van kritiek belang zelfs, maar ik vind dat een andere 'vlieg.' Die
schijn van praktische oriëntatie ondermijnt zelfs wat je, nota bene, praktisch
moet leren. Daar zit haast jouzelf in de weg. Intussen heb je nog geen
informatiemodel getoond. Heb je daar geen zin in? Wil je niet laten zien, wat
je wel degelijk modelleerde? Sla je dat modelleren liefst helemaal over? Zo ja,
dan is het mij een raadsel hoe je een deskundig verhaal over metapatroon wilt
schrijven.
Zolang je de ene vlieg die metapatroon heet niet haarscherp weet te raken, maak
je didactisch mijns inziens precies de verkeerde keuze. Tussendoor merk ik op,
dat het mij vervolgens nogal wat tijd en moeite kost om bij herhaling jouw
gehaastheid te temperen. Wat wil je eigenlijk bereiken? Ben je bereid er
serieuze studie aan te wijden? Bijvoorbeeld, toen je eerder zo losjes de term
“use case” gebruikte, is dat niet plat, maar kwam op mij onwetend over. Ik
besteedde vervolgens veel aandacht om dreigende verwarring te vermijden. Jij
mocht kiezen uit wat ik je voorschotelde als wat jij mogelijk bedoeld had. Was
je inderdaad ‘slechts’ gehaast, of had je voordien eigenlijk geen idee?
Verwacht je dat ik je tot in detail begeleid, steeds verbeter, zeg ook maar het
werk voor je opknap?
Ook zo'n 'vlieg' waar je naar mijn mening nog helemaal niet aan toe bent — voel
je ajb niet beledigd, want wie is er trouwens wèl aan toe? — om die met één
klap méé te raken, is de operationele opzet van een eventuele schakelwijzer die
je met je aanzet behandelt. Je stelt daarover vragen zònder uitgewerkt
fundament voor stelselmatige betekenisordening. Van mij krijg je daarop (dus)
in dit stadium geen antwoord, ... want dat ken ik niet, uiteraard niemand kent dat,
zònder deugdelijk resultaat van wat daarvóór als voorbereidend werk geldt.
Je kunt civiele informatiekunde onmogelijk achterstevoren leren. Je moet
natuurlijk wel degelijk een visie hèbben. Pas wanneer je krachtig genoeg
gemotiveerd bent, heb je daarmee ook het geduld voor een degelijk
ontwikkeltraject. Van mij mag je verwachten, dat ik je naar die allerkortste
weg terùg verwijs zodra je meent dat het nòg korter zou moeten lukken. Vergeet
dat. Als het allemaal zo eenvoudig was, lag er ook geen serieuze kans …
25.72
Dat informatieverkeer over die grens heen gebeurt, vooruit, maar dat er voor
betekenissen noodzakelijk wat te coördineren valt voor het ruimere
verkeersstelsel, nee, (nog) geen idee, bedankt, liever ook niet, onzekerheid,
bijna paniek, zo lijkt het wel. Ook en wellicht juist dergelijke
veranderkundige lessen uit dit onderzoek(je) vind ik zeer de moeite waard. Het
blijkt zelfs nog moeilijker dan ik al dacht om stelselperspectief te vestigen.
En toch kunnen we niet zonder ...
25.73
Je kunt stellen, zoals jij doet, dat slechts het referentiemodel van openEHR
programmatuur (software) omvat. Archetypes en templates zijn daar echter
netzogoed geprogrammeerd, zij het dus op een andere manier en als zodanig mede
geconditioneerd door dat referentiemodel. Cadeau krijg je ze niet, punt. Ja,
zo’n samenhangende spreiding van programmatuur naar vorm en inhoud kan
voordelig zijn. Die schakering is ook zeker niet uniek voor openEHR. Daarom
bestaan inderdaad overeenkomsten tussen allerlei tèchnische middelen.
Hoe je het ook wendt of keert, waarmee bepaalde informatie als representatie
geacht wordt te corresponderen moet verdeeld zijn over dergelijke
programmeerstappen annex -lagen. Het lijkt erop dat jij voor openEHR die
correspondentie wilt ontwijken: ... “abstracte
informatieklassen,” “rond een concept alle mogelijke (mogelijk in iedere
denkbare situatie) informatie logisch […] geordend,” “een verzameling van
fictieve
objecten en relaties,” “de archetypemethode betreft 'slechts'
informatieordening,” “zonder oordeel,” “het betreft nooit de werkelijkheid,
maar informatie” … Dat lijkt weliswaar oneindig flexibel, maar volgens mij
klopt het niet.
Je hebt daarentegen volkomen gelijk dat het erom gaat “informatie mbt een
veranderende werkelijkheid en belangen dynamisch te representeren.” Nee, bij
nader inzien meen ik dat jij met zo’n zinsnede juist verdere verwarring
oproept. Het is, nota bene, niet “de uitdaging informatie […] te
representeren.” De “voor mensen te begrijpen vorm,” het woord vorm kondigt het
al aan, is informatie. Ofwel, veronderstelde representatie is (zulke)
informatie. De ene mens vindt iemand anders ònbegrijpelijk, zodra z/hij diens
correspondentie niet volgt.
Zo omvat het openEHR-referentiemodel reeds een karakteristieke werkelijkheids-
ofwel objectverwijzing. Vat object in deze context overigens ajb niet op als
uitsluitend een materieel ding. Hoe dan ook, op het verhoudingsgewijs vàste
referentiemodel borduurt programmering van archetypes voort. Al betreft het
daar werkelijkheidsmogelijkheden, het betreft informatie, dùs
objectrepresentatie. De mate van abstractie danwel concreetheid doet niets af
aan het correspondentiekarakter. De werkelijkheidsactualisering van
representatie gebeurt met een template. De relevante concretisering bevatten de
archetypes reeds, want dat volgt uit de slag tussen archetype en template die,
althans zo interpreteer ik onverminderd de documentatie, strikt de schakeling
inhoudt van eventueel meerwaardige potentialiteit naar enkelwaardige,
specifieke actualiteit. Is een archetype zo’n hoopje potentialiteit, of niet?
Ontstaan die hoopjes door parameterisering, zeg netzogoed door programmering,
maar een beetje ànders, van het referentiemodel? Als volgens het
referentiemodel vanalles en nog wat kàn, wat geldt feitelijk als object(en)
waaraan dat model refereert? Omwille van flexibiliteit is dat zo min mogelijk,
zou ik zeggen. De ontologisch knoop begint echter onvermijdelijk dáár.
Mocht je de discussie willen voortzetten, ben je van harte welkom. De
archetypemethode hebben we volgens mij echter wel zo’n beetje gehad. Ik heb
moeite gedaan die methode te begrijpen, maar jij blijft beweren dat ik me
vergis. Wij blijven het oneens.
25.74
Wat jij blijkbaar onder discussie verstaat, heb ik opgegeven.
25.75
In hun gretigheid de almachtigheid van de archetypemethode te belijden,
vergeten ze zorgvuldig te lezen. Zo krijg ik terug dat ik beweerd zou hebben
dat "de archetypemethode [...] de werkelijkheid actualiseert." Ik
schreef echter: "De werkelijkheidsactualisering van representatie gebeurt
met een template." Heb ik het een keertje over informatie, is het nog
altijd niet goed.
25.76
“Verwarring” lijkt me voor mijn aandeel erin een verkeerde kenschets voor die
correspondentie. Met de vader zag ik vrijwel meteen geen opbouwende discussie
mogelijk. Sinds ik weet dankzij La Bêtise (1985)
door André Glucksmann — ik las zijn boek enkele jaren geleden in duitse
vertaling — dat domheid een agressieve, actieve macht is, ben ik daar nog
alerter op. Daarom verwees ik hem kortaf naar publicaties, … waaruit hij één
zin citeerde … maar slechts als aanzet om mij allereerst naar een artikel van
Barry Smith te verwijzen en vervolgens alle aandacht weer op openEHR te
vestigen.
Wat Smith betreft, zijn boek On the Origin of Objects
(1996) las ik toen het pas verschenen was, op zoek naar eerdere formuleringen
van situationeel verbijzonderde gedragsmodellering. Nee, dus. Bedoeld artikel
is Against
Fantology (2005) en bevestigt nu mijn eerdere beoordeling. Terecht heeft
Smith kritiek op te simpele logische systemen, maar zijn eigen voorstel schiet
volgens mij eveneens tekort. Ik herken althans geen explicitering van
situationele variëiteit, laat staan van subjectieve. Smith blijft dus braaf binnen
het analytische paradigma van de filosofie.
Nota bene onmiddellijk volgend op de ene zin (I’ll leave such answers entirely
to yourself, but for myself I am strongly aware that “I exist” is actually
constituted by a multitude of “I behave’s.”) die de vader eruit pikte, staat in
Ontology for
interdependency:
And how I behave somewhere may even contradict how I behave
elsewhere …, if only that such a contradiction (also) takes on a different meaning
with interdependency.
A logic rules interdependency, too, but it is a new logic. The old logic of
independency, that is, of ontological atomism, is insufficient to explain it.
Hence the requirement for a paradigm shift.
Wat verderop in dat opstel verklaar ik me nader:
Radically factored behaviors also suggest a reappraisal of
behavioral consistency. The measure of such consistency shrinks from the object
as a whole (whatever that is, and thereby from reality as a whole) to the
single determining situation.
Within some situation, the question for consistency dissolves. For that
situation, the object’s behavior exists. To put an additional label on it,
behavior is always only positively present on account of its situational
specification.
In the very same situation, there is no room for what would traditionally be
called such behavior’s negation. As it is simply different, another situation
accounts for such behavior, and so on.
A situational logic of interdependence is consistently positive. The mechanism
of two-valued contrast between an affirmation and its negation is included in
infinite-valued situational differentiation. A situation can be tuned to any
degree of differential behavior.
De vader had mij dus niet op werk van Smith hoeven wijzen, ... maar Smith op
dat van mij. Natuurlijk is dat te veel verwacht, stellig niet in de laatste
plaats omdat hij “distributor for Ocean Informatics for Europe and Middle East”
is. Ocean Informatics? Dat is de (be)drijvende kracht achter, precies, openEHR.
Dat handelsbelang lijkt voor vader en dochter zwaar te wegen. Maar ja, ik
vertegenwoordig metapatroon zelfs wereldwijd …
Over archetypes beweert de vader ditmaal dat ze “fractaal” zijn. Schiet mij
maar lek. Ik heb de Architecture
Overview (T. Beale en S. Heard, zeg dus maar Ocean Informatics, 2007) van
openEHR nògmaals bekeken. Volgens mij zien jij en ik de hoofdlijnen allang
redelijk scherp. Toch over verwarring gesproken, naar mijn idee gaat openEHR
vooral mank door een (p. 15) “ontological separation.” Volgens openEHR geldt op
“the ontological landscape […] a primary separation between ontologies of
information i.e. models of information content, and ontologies of reality i.e.
descriptions and classifications of real phenomena.” De semiotische enneade als
axiomatisch stelsel poneert daarentegen de ònlosmakelijkheid van zijn negen
elementen. De tekendimensie impliceert dus zowel de object- als de interpretatiedimensie,
vice versa. Daaruit volgt dat ontologie een enneadisch karakter heeft. Sterker
nog, als axiomatisch stelsel vormt de enneade meteen de beknoptste samenvatting
van (de) ontologie, ènkelvoud. Omdat hetzelfde geldt voor semiotiek en epistemologie,
… komen ze overeen zodra een ‘teken’ aan de orde is.
Het heeft er weg van dat openEHR andere betekenis(sen) hecht aan ontologie dan
ik — meen dat ik — doe. De gesuggereerde scheiding vormt in elk geval voor
openEHR aanleiding zich nauwelijks om “ontologies of reality” te bekommeren.
Want “[i]n health informatics, this separation already exists by and large, due
to the development of terminologies and classifications.” Zulke “terminologies
and classifications” beschouwt openEHR als gegéven “ontologies of reality.” Let
op het meervoud.
Dan blijven de “ontologies of information” voor openEHR over. Blijkbaar
betekent “information content” dus niet “reality.” Die “information
content” is nader gesplitst in (p. 16) “information models and domain content
models.” Ter verklaring volgt meteen: “The former category corresponds to
semantics that are invariant across the domain (e.g. basic data types like
coded terms, data structures like lists, identifiers), while the latter
corresponds to variable domain level content descriptions - descriptions of
information structures such as “microbiology result” rather than descriptions
of actual phenomena in the real world (such as infection by a microbe).” Over
semantiek heb ik verderop nog enkele opmerkingen. Hier wijs ik erop dat het
erop lijkt, dat de relativiteit van het verschil tussen het zgn reële systeem
en het informatiesysteem, zoals B.K. Brussaard dat ooit aangaf, onbegrepen
bleef. Wanneer zo’n “microbiology result” op zijn beurt als informatie moet
worden opgenomen in een informatiesystéém, geldt het dáárvoor als element van
het reële systeem. Dat is de manier waarop ook informatieverwerkende
organisaties (vele overheidsinstellingen, verzekeringsmaatschappijen,
bankbedrijven …) netjes passen in het stramien van informatie-is-afbeelding.
Nota bene, daar is helemaal geen aparte ontologische categorie voor nodig.
Integendeel, dat verwart hopeloos. Zo sloeg openEHR een weg in die op wat
ruimere schaal bemeten geheid doodloopt. Prima, dat scheelt mij een concurrent.
Wat er zinvol nog van openEHR valt te becommentariëren, is de uitwerking van
zoiets als modelgedreven systeemontwikkeling. Die opzet ademt sterk de sfeer
van de zeventiger jaren van de vorige eeuw. Over de getrapte werking, dus vàste
componenten (reference model) die variabel configureerbaar zijn (archetypen en
vervolgens templates), vermeldt Architecture Overview
van openEHR dat (p. 16) “[t]his separation is not generally well understood,
and historically, a great deal of domain-level semantics has been hard-wired
into the software and databases, leading to relatively unmaintainable systems.”
Hierover kan ik allereerst een flauwe opmerking niet nalaten. Naar de aard van
“software” is het ònmogelijk daarin iets “hard-wired” op te nemen. Wezenlijk
verwarrend vind ik echter de associatie met semantiek. Volgens de “ontological
separation” betreft het blijkbaar géén betekenissen in de zin van het reële
systeem, dus laat ik wat barokkig maar zeggen de èchte werkelijkheid. Ik vind
het echter vergezocht, laat staan in exclusieve zin, om semantiek op
“descriptions of information structures” te betrekken, maar dat lijkt openEHR
er wèl onder te verstaan. Dat is geen “ontological separation,” maar ronduit
vervreemding.
25.77
Wat ik ervan vind, is dat mensen samen verder komen als ze over en weer elkaars
meester en leerling durven zijn, bedankt dus op mijn beurt voor jouw lessen.
Van zijn berichten leer ik natuurlijk ook ..., nou ja, ik doe mijn best.
25.78
Dat herinnert mij aan wat ik ooit ergens in Aspecten en
Fasen schreef. Het komt erop neer dat je gemakkelijk aan goed advies
kunt komen. Er zijn immers zoveel slechte adviseurs, dat je gewoon precies het
omgekeerde doet van wat je alom aanbevolen krijgt.
25.79
Ben je serieus met je verzoek om commentaar op jouw notities? Volgens mij is
het stadium alweer voorbij dat iemand op die manier dan netzo serieus reageert.
25.80
De accenten die jij plaatst, zijn ook volgens mij precies de onderwerpen
waarover een beleidsorgaan zoals het College
Standaardisatie enz. zich druk moet maken. Als ik je goed begrijp,
zeg maar de sociale psychologie van interoperabiliteit. Of dat lukt, die
opbouwende drukte, is natuurlijk nog maar de vraag. Waarschijnlijk zijn de
collegeleden nèt medici, althans zoals jij medici beschrijft. Maar agenderen
moeten we blijven proberen.
25.81
Met dat punt raak je mijn levenswerk. ;-) Op maatschappelijke schaal is
"eenduidigheid van definities" illusoir. Daarom kunnen betekenissen
slechts contextueel verbijzonderd gelden. Zonder èxpliciete context dreigt
verwarring in en dus door informatieverkeer. Op die schaal is óók de zgn
medische sector niet geïsoleerd. Onder de noemer van interoperabiliteit
rijzen daarom allerlei nieuwe vragen. Daarop blijven allerlei bestaande
antwoorden al dan niet deels geldig. Zoals wij bijvoorbeeld destijds over
de norm voor informatiebeveiliging in de gezondheidszorg bespraken, staat er
niets in waarom zij tot toepassing in die ene sector beperkt zou moeten
blijven. In dàt geval dient de verbijzondering slechts het veranderkundige
tussendoel van acceptatie.
Februari – maart 2008, webeditie 2008 © Pieter Wisse