Vlechtwerk van puntige plooien

Pieter Wisse

Ik stel me een ruimte met zwaartekracht voor. Daarin kunnen punten een plaats krijgen. Als zodanig zijn ze onbeweegbaar (in de ruimte inclusief referentiepunt in kwestie). Tussen steeds twee punten kan een draad gespannen zijn. Volgens de schets in figuur 1.a staat het draad- resp. lijnstuk strak.

 

figuur 1

 

De draad tussen – twee – punten kan bewegen. Als hij nòg strakker komt te staan, in een poging tot verkorting, komt er een moment dat hij breekt. Ik kom daar op terug. Als de draad daarentegen wordt gevierd, gaat hij onder invloed van zwaartekracht hangen. Er verschijnt een plooi, zoals figuur 1.b toont.

De vraag is natuurlijk hoe diep de draad moet zakken om van een plooi te kunnen spreken. Ik vind dat een plooi bestaat zodra een aanvullend punt past. Sterker nog, èlke zgn plooi telt niet meer èn niet minder dan wat ten opzichte van zijn beide uitgangspunten een èxtra punt is; zie figuur 1.c.

Ook dat extra punt is vervòlgens beschikbaar voor het spannen van een draad met aan weerszijde willekeurig welk punt (inclusief het referentiepunt). Opnieuw is het resultaat wederom een punt, zodra de desbetreffende draad voldoende geplooid is. Door alsmaar meer plooien komen er navenant alsmaar méér punten met hun (draad)verbindingen, dwz een dichter en dichter vlechtwerk.

Zo’n vlechtwerk kan eenduidig gemodelleerd worden met Metapatroon (Engels: Metapattern). Nota bene, het ruimtelijk beeld dat ik hierboven probeer op te roepen is driedimensionaal. Metapatroon mikt op tweedimensionale weergave. Voorts verlangt Metapatroon duiding van de vertrekpunten. Het ene betreft – aanknopingspunt van – een te verbijzonderen object en het andere – aanknopingspunt van – een situatie waarin de objectverbijzondering exclusief van toepassing is. Het resultaatpunt heet daarom situationeel object.

Metatroon dekt het tekenaspect van subjectief situationisme. Dat is mijn aanduiding voor semiotiek die onlosmakelijk tevens zijns- en kennisleer omvat, vice versa. Als basisschema heb ik de semiotische enneade opgesteld, met een dia-enneadische opstelling voor communicatie.

Voor mijn summiere inleiding heb ik ditmaal het begrip ‘plooi’ benut. Dat heb ik ontleend aan Gilles Deleuze (1925-1995). En met een beroep op Metapatroon laat zich verduidelijken, dat herhaalde plooiing een veranderlijk vlechtwerk oplevert. En dàt, vlechtwerk dus, vind ik dan sterk verwant aan wat Deleuze samen met Félix Guattari (1930-1992) een rizoom (Nederlands: wortelstok) noemt. Zie Oefenschema: basisregistraties enz. (2008) voor een Metapatroonmodel dat stellig die associatie oproept.

Voor zover ik kan nagaan, menen Deleuze en Guattari dat een rizoom in hùn betekenis van het woord zich niet laat formaliseren. Òf ik begrijp hun rizoombegrip verkeerd, òf zij vergissen zich. Door plooi(en) als constituerende factor aan te wijzen, lukt systematisering enz. m.i. wèl en biedt Metapatroon als modelleermethode annex –taal precies het passende uitdrukkingsmiddel. Dat omvat noodzakelijkerwijs tevens de aanname van een formeel begin‘punt’ (referentiepunt, horizon). Vervolgens kunnen er eindeloos plooien resp. punten bijkomen ...

Iets anders dan ik vanaf 1991 opschrijf, zie Multicontextueel paradigma voor objectgerichtheid: naar de vijfde objectvorm voor flexibiliteit van informatievoorziening voor eerste documentatie, is het qua formalisering overigens niet. En de overeenkomst van rizoom met wat met Metapatroon modelleerbaar is, vermoedde ik meteen toen ik kort erna ergens (?) over dat begrip las. Kortsluiting met plooi herkende ik echter pas onlangs door het lezen van Deleuze’s Het denken in plooien geschikt (Kok Agora, 1992).

Oh ja, mocht de draad tussen twee punten breken door (over)spanning, dan is de kans natuurlijk verkeken dat het daar tot een plooi komt. En ook vergen punten en draden onderhoud, anders raken punten uit de plooi (wat overigens juist voordelig is, wanneer ze overbodig zouden zijn ... wat op voorhand echter onmogelijk met zekerheid geldt).

Tenslotte merk ik hier op, dat ik mijn veronderstellingen ook ànders had kunnen doen. Ik laat het aan de lezer over om te bedenken (lees dus ook: te plooien) waartoe het leidt om, bijvoorbeeld, de draadlengte tussen twee punten vast te beschouwen terwijl juist de aanknopingspunten beweeglijk zijn.

 

 

8 februari 2016, webeditie 2016 © Pieter Wisse