46.
Aantekeningen voor/uit correspondentie,
juli 2012 – juni 2013

Pieter Wisse

46.1
Dreigt stagnatie aan te houden? Wat mij betreft is de hamvraag, waarom je überhaupt een proef doet. Je noemt iets een proef omdat je weliswaar (al) voelt dat op een andere, voor jouzèlf echter redelijk onbekende manier behoorlijk wat te halen is, maar (nog) niet zeker (genoeg) wéét wat dat iets, die manier e.d. zijn. Je verkeert dus in, precies, “verwarring.” Een proef is er nu nèt voor om die verwarring te verminderen.
Wie niet in verwarring verkeert, reeds zekerheid over de “richting” kent, hoeft dus géén proef te doen. Wie een proef wèl erkent als een middel om verwarring te bestrijden, een richting te verkennen, schort inherent de paniekerigheid op die gepaard gaat met zomaar verwarring. Wie vóórafgaand aan een proef zekerheid over de uitkomst wenst, kortom, begrijpt niet wat een proef is.
Verder is het belangrijk om de drager van de verwarring te identificeren. Zo verkeer ik in geen enkele verwarring over de toepasbaarheid van Metapatroon voor de opgaven van jullie informatieverkeer. Ofwel, voor mij is allang geen proef meer nodig. Natuurlijk besef ik terdege dat mijn zekerheid een uitzondering vormt. Ik mag er uiteraard niet op rekenen, dat mijn beweringen prompt overtuigen. Hetzelfde geldt voor jou ... :-(
Op de reële schaal van informatieverkeer geef ik qua (ontwerp)houding overigens de voorkeur eraan om juist àlles als proef te beschouwen. Daarom faciliteert Metapatroon niet alleen variëteit van informatiewaarden, maar tevens van –structuur. En ook en vooral voor die (veranderlijke) structuur is borging van audit trail cruciaal.
Wie haast heeft en meent dat een proef gewenste duidelijkheid biedt, moet ‘m zo snel mogelijk (laten) uitvoeren. Ja, contingentie. Wie onzeker is over de uitkomst van de proef – nota bene, dat moét je in zo’n situatie als het ware per definitie zijn om tot een proef te beslissen – moet de uitvoering niet ophouden door voorafgaand te willen plannen “wat het alternatief [is] als de [proef] niet slaagt.” Hiermee zeg ik niet, herhaal niet, dat zulke planning-voor-het-geval-dat verkeerd is. Integendeel, (ook) doen! Maar doe het parallel. En wat is een proef ànders dan verkenning voor-het-geval-dat? Nogmaals, maak de uitvoering van de proef niet afhankelijk van planning volgens een alternatief. Omgekeerd mag die beperking evenmin gelden. Hoewel, de uitkomst van de proef verschaft hoe dan ook meer duidelijkheid en komt de kwaliteit van planning volgens een alternatief – ik zou overigens niet weten welk alternatief bruikbaar is – ten goede.
Een proef is (dus) tevens een kwestie van vertrouwen. Je moet je willen en kunnen laten verrassen. Dat lukt natuurlijk pas met enige gerustheid indien je de proefnemer vertrouwt. Met de eis van a priori zekerheid omtrent de uitkomst drukt iemand daarom eveneens zijn gebrek aan vertrouwen uit in wie een proef voorstelt. De correlatie tussen gebrekkige kennis en gebrekkig vertrouwen is groot. Mijn ervaring is dat vertrouwen de werkzame factor is. Op basis daarvan krijg je ruimte voor een proef gegund en volgt ... de rest. Via kennis bots je op een paradigma waaraan iemand juist door zijn verwarring alsmaar driftiger vasthoudt.

46.2
Schit-te-rend “proza”! Helaas moet je dan gaan oppassen. ;-) Want als ik het prachtig enz. vind, ...
Ja, gevoel van hulpeloosheid biedt een kans voor de helper. De hulpeloze is naar de aard van ‘zijn toestand’ helaas echter niet goed in staat om onderscheid te maken tussen een professionele helper en een beunhaas. Sterker nog, de beunhaas heeft het voordeel van schaamteloze verdraaiing.
Over vertrouwenspersoon gesproken is het reuze hoopgevend dat de projectleider jou blijkbaar in toenemende mate als zodanig aanspreekt. Bedoel je met het terugleggen van de bal, dat je op jouw beurt hèm in vertrouwen probeert te nemen? Je notitie maakt kraakhelder dat een deugdelijke oplossing pas haalbaar is door in samenhang van-alles-en-nog-wat aan te pakken. Ofwel, als ‘jullie’ niet oppassen, gaan jan-en-alleman zich er dùs mee bemoeien. Dat gaat dùs mis, als dat vanaf een vroeg stadium gebeurt. Jullie moeten eerst een eindje op weg ...
In datzelfde vertrouwen kan je hem ook zeggen dat jouw infrastructurele schets niet louter theoretisch is, maar getoetst volgens de praktische werking van Metapatroon en KnitbITs. Dat gaat dus lukken. Vooral om jan-en-alleman wat later de gelegenheid te bieden om zonder gezichtsverlies in te voegen, moet het begin volgens zo’n stelselmatige koers echter een proef of zoiets heten. Nogmaals, dat helpt ook om het gevaar van voortijdige inmenging en aldus ontsporing te vermijden. Als iemand vraagt wat je doet, kan je zeggen “Oh, een proefje.” Daardoor gaat meestal minder gauw hun alarm af en kan je voorlopig verder ontwikkelen aan vooral veranderkundig kritieke massa. Hiermee zeg ik je natuurlijk niets nieuws ...
De enige opmerking die ik over de inhoud van je notitie heb, is dat je stellig opzettelijk de spanning tussen “store” en “rotonde” niet behandelt. Zo ja, dat lijkt me in dit stadium inderdaad verstandig. Dus even tussen òns tweeën, zoals je een rotonde nu schetst, dat is althans mijn indruk, doe je het voorkomen alsof àlle (relevante) decentrale informatie via de rotonde (ook) terecht komt in de centrale opslag. Met een stelselmatige informatierotonde kan je decentrale opslag echter handhaven en ergens ‘slechts’ het, zeg maar, samenhangingstekort toevoegen. Conceptueel doe je dat in/op de rotonde, maar wij-van-Information-Dynamics richten daarvoor één of meer netzo decentrale informatieverzamelingen in (opdat de rotonde qua implementatie zoveel mogelijk lòs staat en blijft staan van de lading die met het informatieverkeer wordt overgebracht). Verder kom je er wellicht toe om niet één feitelijke rotonde(voorziening) in te richten, maar ook daarvan weer een samenhangende verzameling informatierotondes te maken. Op dergelijk meervoud moet je infrastructuur voor informatieverkeer m.i. in elk geval van meet af aan berekenen.

46.3
Daar had ik toch de verkeerde indruk van die projectleider gekregen. Dus mijn excuus voor irrelevante opmerkingen, zelfs suggesties. Maar je hebt elders kennelijk wel degelijk enthousiast publiek voor je notitie, gelukgewenst! En zoals je het nader schetst, lijkt het juist de projectleider die je als het ware tegen zichzelf in bescherming moet nemen door hem niet te betrekken bij de vroegste fasen van een alternatief ... project. Inmiddels geldt dit m.i. overigens bijna universeel voor projectleiders. Klopt, wat vertelt een ontwerper ze (niet)?

46.4
Terwijl ik het las, probeerde ik wanhopig na te tellen hoeveel biertjes enz. ik wel niet ophad. Want er moest toch een reden zijn, dat ik er helemaal niets van begreep. Was ik zó dronken, dat ik me zelfs niet eens kon herinneren iets, vooruit, veel gedronken te hebben? Of ben ik broodnuchter en is dat verhaal gewoon opperste flauwekul?

46.5
Nee, ‘gewoon’ geen associatie oproepen. Die zou juist hun kans vergroten, want op het spoor gebracht, om ons prompt wèg te drukken; ik schrijf helaas uit ervaring.

46.6
Intussen heeft Information Dynamics een oud plan uitgevoerd. Zie Metapatroon op de lijst! Adhesiebetuigingen zijn natuurlijk zeer welkom ...

46.7
Ja, “maar gewoon gaan spelen,” als je er ruimte voor ziet. Het klinkt alsof (verder) iedereen steeds banger is om schuld in de schoenen geschoven krijgen. In zo’n klimaat krijg je nooit toestemming zolang je er expliciet om vraagt, maar groeit de kans dat steeds meer mensen in (hun) paniek impliciet gedogen, wie weet zelfs toejuichen als je initiatief neemt voor iets ... ànders. Is “erdoor [...] jassen” nog nodig, of kan je (al) erònderdoor manoeuvreren?

46.8
Met excuus voor mijn vooringenomenheid, maar ik probeer jouw model in samenhang te zien met wat wij schetsen in Data en diensten op orde met Metapatroon, deel 1: algemene verkenning van stelselmatige oriëntatie. Vind jij dat redelijk? Zo ja, voegde jij vooral knooppunten/relaties toe die in de organisatie in kwestie herkenbaar nodig zijn voor concreet beheer, verantwoording e.d.? Maak ik een vergissing door "werkverzoek" op te vatten als een verschijningsvorm van ¾ het, zoals wij in genoemd artikel veronderstellen, algemenere begrip/verschijnsel ¾ dienst? Is het mogelijk dat je in luttele woorden alvast iets verduidelijkt over werkverzoek? Wat 'staat' ermee bedoeld?

46.9
Ik durf het bijna niet te zeggen, ... maar heeft jullie organisatie voor deze spannende tijden juist niet een deskundige nodig zoals ik ben?

46.10
Je schrijft dat je "benieuwd [bent] naar [mijn] opbouwende vragen." Waren ze tot dusver zo evident destructief? ;-)
Met dank voor je toelichting heb ik de indruk dat je thans het perspectief op " versie-, status-, verantwoordings- en gebruiksbeheer" laat overheersen. Toegegeven, in Data en diensten op orde met Metapatroon, deel 1: algemene verkenning van stelselmatige oriëntatie ontbreekt dat perspectief zelfs helemaal, dus dáár klopt natuurlijk ook van alles en nog wat niet. Wat je m.i. moet expliciteren, is wat we met ons artikel als algemene(re) noemer voor er-gebeurt-iets proberen te positioneren: dienst. Een ander woord ervoor is uiteraard ook goed; het gáát om het gesuggereerde bereik. De aanzet voor explicitering heb je. Dat is “werkverzoek.” En dàt woord zegt eigenlijk precies wat de bedoeling is. Het is een verzoek-om-werk voor ... werk-op-verzoek. Ofwel, verzoekwerk gebeurt als gevolg van een werkverzoek. Maar we kunnen (ook) verzoekwerk toch dienst noemen? Of omgekeerd? Zodra je je niet beperkt tot werkverzoek, maar zowel werkverzoek als verzoekwerk (lees ook: dienst) in het model expliciteert, kan je volgens mij allerlei verbanden preciezer duiden. Zo verlopen relaties met informatieverzamelingen van/naar verzoekwerk ipv naar werkverzoek. Hoewel ik me er nog niet in verdiepte, vermoed ik voorts dat dankzij dat onderscheid tussen werkverzoek en verzoekwerk juist beheer en verantwoording (pas resp. ook) adequaat vallen te verbijzonderen.
Voor een verdere opmerking veronderstel ik dat die, zeg maar, technische uitgangspunten voor planning neerkomen op aanwijzingen voor de uitvoering van (verzoek)werk. Dan stel ik opnieuw een onderscheid voor, ditmaal tussen bedoelde uitgangspunten en verwerkingsregels oid. Daartùssen be- c.q. ontstaan dan één of meer relaties, ... die je in elk geval voorlopig niet zo precies hoeft te modelleren. Je kunt immers alvast dóór met regels.
Even de tussenstand grof samenvatten: Een deelnemer is geautoriseerd om verzoeken te doen voor bepaalde soorten werk; een concreet werkverzoek, mits de verzoeker ertoe geautoriseerd is, leidt tot verzoekwerk; dat werk valt te beschouwen als een transformatie van invoer (wat: data; hoe: regels) tot uitvoer (wat: data).
Figuur 8 in Data en diensten op orde met Metapatroon, deel 1: algemene verkenning van stelselmatige oriëntatie vind ik geschikt om op voort te borduren, althans voor ons onderling. Ja, er moet veel bij en daardoor wijzigt geheid tevens de samenhang zoals we 'm daarin tot dusver schetsten. Maar voor stelselmatige oriëntatie biedt die figuur 8 m.i. een productieve aanzet. Helaas is zo'n model nog lang niet communiceerbaar in ruimere kring. Dat wijst erop dat we ònderling een idealized design à la Ackoff conceptueel leidend moeten verklaren, met daarvan steeds afgeleid een model dat weliswaar niet zo mooi klopt, maar waaraan andere mensen tenminste vlot genoeg de indruk over (kunnen) houden dat ze het een beetje begrijpen, herstel, dat ze je kunnen vertrouwen en aan de slag laten gaan.

46.11
Ja, "klopt," ik "stel [...] voor zowel werkverzoek als verzoekwerk apart aan de horizon te hangen." Cruciaal: apàrt. Of ze daar direct onder de horizon (kunnen) blijven, zien we later wel. In elk geval voorlopig prima. Het gaat om een verschil dat m.i. stelselmatig noodzakelijk gemaakt moet worden. Want wat is een verzoek nu helemaal? Is het wèrk dan gedaan? Neem de slogan: verzoek tot inschikkelijkheid. De inschikkelijkheid is niet gelijk aan het verzoek (hoezeer de verzoeker dat ook wenst of zelfs meent). Er is zowel het verzoek, als de inschikkelijkheid. Vergelijkbaar is er zowel het (werk)verzoek, als het (verzoek)werk. Wil je een afgeleid verschil, praktisch relevant? Nota bene jijzelf schrijft dat je "hinder [ondervindt] van Teammanagerbevredigingsklusjes." Ofwel, jouw manager doet het verzoek en jij inschikkelijk het ... werk.

46.12
Over ijdelheid gesproken, ik publiceer Ons huis? ook op mijn website. Je schets van volgzame controlerende, ahum, accountants moet zelfs de ultieme illustratie zijn van onafhankelijkheid die ... te koop is voor o.a. de vòlgende opdracht, enzovoort. En je wijst precies aan wat ook volgens mij het dilemma is, te weten dat het juist voor een “ijdele opdrachtgever [...] moeilijk te accepteren,” zeg eigenlijk, zelfs ònmogelijk is “om zich [...] te gaan zien [...] als aanstichter van slecht opgeleverd werk.” Daarvoor moet je dus een verleidelijk verkoopverhaal hebben om hem als sponsor te winnen voor wat hijzelf nu net niet wil. Zeg ook maar dat je tegen een narcist moet liegen, want met de waarheid heb je er prompt een onverzoenlijke vijand bij. Een bijzondere manier van liegen die bijvoorbeeld cabaretiers benutten is om een narcist juist èxtra de waarheid te zeggen. Is dat trouwens waarom een hofnar een grappenmaker moet zijn en ... hofnàr heet? Daar moet je in een arbeidsrelatie echter reuze mee oppassen. De beste kans heb en houd je met een normale opdrachtgever, dus iemand met wie je een vertrouwensrelatie kent. Is liegen nooit nodig, zelfs het stomste dat je kunt doen. Nou ja, was dat maar zo gewoon.

46.13
Wat ik die documenten wederom vind illustreren, is de nagenoeg klakkeloze keuze voor wat telt als informatiesystemen. Zoals wij onlangs bespraken, gelden voor afbakening ten onrechte functionele en/of organisatorische criteria. Vervolgens moet informatieverkeer gebeuren tussen de aldus gedifferentieerde informatiesystemen. Dat blijkt echter problematisch, zo niet onmogelijk. De reden is (dus), dat er geen inherent informatiekundige logica gevolgd is voor de eventuele differentiatie tot feitelijke informatiesystemen. Terwijl het woord informatiesysteem eigenlijk al zegt welke invalshoek leidend moet zijn.
Ik doe een poging om het wat plastischer uit te drukken. Volgens de traditionele aanpak kiest ‘men’ eerst systemen en gaat vervolgens pèr systeem na welke informatie er ‘in’ hoort. Voor verschillende systemen bemoeien zich verschillende mensen met die zgn inhoud. Dat is een recept voor èxtra wildgroei. Het hoeft echt niemand te verbazen dat zulke systemen niet of nauwelijks aan elkaar vallen te knopen.
Het moet precies andersòm. Dus, met voorrang modelleren welke informatie al-le-maal relevant is voor nota bene al-le relevante behoeften. Dat veronderstelt een (veel) ruimer bereik, vandaar de aanduiding stelselmatig. En vandaar de noodzaak van een modelleermethode die overweg kan met het ‘in kaart’ brengen van reële variëteit van betekenissen, Metapatroon dus. Vanuit de vooropgezette informatiekundige samenhang kan vervolgens (pas) verantwoord een indeling in zgn informatiesystemen worden gemaakt.
Nu is het zo, dat er allang allerlei operationele informatiesystemen zijn. Die kunnen onmogelijk van de ene op de andere dag vervangen worden. Dat hoeft ook helemaal niet. Pràktisch moet het dus wat minder geïdealiseerd dan ik hierboven schetste. Zie daarvoor o.a. Vergeet samenhang door-de-tijd-heen niet!

46.14
(Toch) nog even inhoudelijk, ik begrijp je eigen diskwalificatie als “onevenwichtigheid” niet. Ik vind het juist evenwichtig om (ook) die aspecten stelselmatig (mee) te modelleren! Of is het zo, dat je nog niet zo tevreden bent met hoé je dergelijke aspecten opgenomen hebt?
Ja, in je portfolio heb je twee vakken. In het ene stop je je geïdealiseerde ontwerpen (die uiteraard tegelijk ultiem pragmatisch zijn, omdat ‘het’ pas op die manier wèrkt; maar ja, wie snapt dat verder in dit stadium?), in het andere je ontwerpen/modellen afgestemd op korte-termijn communicatie met nog-niet snappers (wat je óók pragmatisch kunt noemen en zoals verreweg de meeste mensen helaas dat woord exclusief bedoelen, maar dus verschillend van het kloppende ontwerp èn ermee samenhangend).

46.15
Ik vrees dat die “melding” illustratief is voor ontbrekend opleidingsaanbod. De ‘richting’ informatiemanagement aan de UvA is vorig jaar feitelijk opgeheven. In die draaikolk is tevens PrimaVera als bijbehorend onderzoekprogramma verdwenen. Positief uitgedrukt: alle ruimte voor educatieve vernieuwing!

46.16
Als ik het mag zeggen, maak je ajb geen zorgen over enig antwoord op de vraag naar “hoe iemand de facetten van het denken als een ontwerper is aan te leren.” Het is m.i. eerder de ... vraag, of dat wel een reële vraag is! Kijk bijvoorbeeld kritisch naar je eigen formulering. Is ontwerpen niet méér dan denken? Zo ja, is denken een ... facet ervan? Maar ben je dan niet te analytisch (lees hier als eufemisme voor contraproductief) door ‘het’ te zoeken in zelfs nogeens facetten van zo’n facet? Kortom, je kunt je verhaalboog zeker voor je scriptie m.i. als voltooid beschouwen indien je allereerst voor jezelf juist het synthetische karakter van ontwerpen principieel herkent. Daar hoort ònlosmakelijk bij, het is niet anders, dat je niet louter vertrouwt op analyse. Indien van toepassing is analyse voor de ontwerper een middel voor synthese als doel.

46.17
Nog wat gemengde parodismen: functiemunten, leur- resp. zeurmerk, doodlottig en noodzottig.

46.18
Voor wat je als dilemma met zgn wetenschappelijkheid ervaart, suggereer ik je een onderscheid te benutten dat Thomas Kuhn maakte in zijn boek The Structure of Scientific Revolutions (1962). De ontwerphouding komt er dan op neer dat je je afzet tegen ¾ naar analogie ¾ wat Kuhn normale wetenschap noemt. Met revolutionaire wetenschap stel je je (als ontwerper) daarentegen open voor een paradigmawissel en ontwerp je zonodig eerst en vooral een nieuw paradigma. Zie ook o.a. mijn korte opstellen Architectuurcriterium en Architectuurprincipes. De crux is dat je het nieuwe paradigma ¾ nota bene, mits een heuse wissel aan de orde is ¾ principieel onmogelijk, herhaal, ònmogelijk kunt toetsen aan criteria volgens het oude paradigma. Zeg ook maar dat je onder de noemer van ‘normale wetenschap’ nooit, herhaal, nooit van iets dat axiomatisch nieuw is, kunt aantonen dat het wetenschappelijk is. De, zeg maar, winst door vernieuwing zit ‘m nu juist in het vooralsnog ònbeoordeelbare. Door revolutionaire wetenschap wisselen c.q. verspringen de criteria voor wetenschappelijkheid, ... zodat daarover ‘normaal gesproken’ per definitie a priori nog niets zinnigs valt te zeggen. In die zin vergt ontwerp een revolutionaire houding. Er bestaat (dus) geen recept oid voor ontwerp(en). Pas achteraf kan je een ontwerp – proberen te – beoordelen, waarbij rekening moet houden met eventuele criteria die juist dat ontwerp in kwestie nieuw constitueert. Overigens las ik onlangs van Kuhn The Copernican Revolution (1957). Daarin laat zich achteraf (!) de aanzet voor The Structure of Scientific Revolutions duidelijk herkennen.

46.19
Ik vind je experiment geslaagd met een uitdrukkingsvorm voor je, zeg maar even, niet-lineaire inhoud. Hopelijk zijn je formele beoordelaars netzo ruimdenkend enz. Ik ben alleen wat ongemakkelijk over wat je jouw gesprekspartners (waaronder mijzelf) toeschrijft. Daaraan is eenvoudig een mouw te passen door te verklaren dat je die gesprekken slechts kùnt weergeven zoals jijzèlf ze ervaren hebt. Klopt, subjectief ...!
Verder geef ik je in overweging om een hoofdstuk tussen te voegen met een persoonlijk verslag van wat jijzèlf ontworpen hebt. Over voorbeelden hebben we het gehad. Zo zou je kunnen vertellen over wat jij veranderde in/voor/... de skischool. Dat geeft je tevens een extra gelegenheid om te beweren dat het onderwerp dus niets uitmaakt voor wat telt als ontwerphouding.
Ik zou voorzichtig zijn met de claim dat je komt met iets oorspronkelijks over ontwerp(en). Juist omdat je kunt aanwijzen dat elders allang een ‘volwassen’ ontwerpbenadering bestaat en ook voor informatiekundig ontwerpen voorgesteld is, maak je het pràktische tekort resp. de noodzaak voor verandering voor informatievoorziening aannemelijk. Dat zou je kunnen behandelen in twee aanvullende hoofdstukken. In het eerste daarvan vermeld je (alsnog) de literatuur die je bestudeerde en welk verband jij herkent met wat je in de voorafgaande hoofdstukken zo als het ware anekdotisch presenteerde. En in wat m.i. dan het (korte) slothoofdstuk van je scriptie kan zijn, doe je een praktische aanbeveling.
Het lijkt mij prima als je je tekst in de versie die je mij stuurde óók zsm aan je studiebegeleider stuurt. Als je nog puf hebt, kan je voorafgaand je dialogen even nagaan om te kijken of ¾ in dit geval vooral ¾ zij blij zal zijn met wat je haar laat zeggen.

46.20
Nu ik begrijp dat je werkelijke personen opvoerde om jezelf in die uitdrukkingsvorm op gang te krijgen, voorlopig dus, trek ik mijn eerdere opmerkingen erover graag in. Gooi er daarentegen qua fictie van wie-wat-zei rustig wat schepjes bovenop!

46.21
Aan Infrastructuur voor maatschappelijk informatieverkeer kan je volgens mij al aardig enig concreter idee ontlenen a. waarom de huidige aanpak van informatievoorziening steeds minder kàn werken en b. welke richting we voor toekomstvaste opzet wèl op moeten. Daarna zou je wat kunnen snuffelen in Metapatroon, handboek stelselmatig informatieverkeer. Voor een eerste indruk van wat er allemaal vastzit ¾ en dus kan verbeteren! ¾ aan de paradigmawissel, kan jij je tot de getoonde citaten beperken (die je te zien krijgt na ‘wat’ klikken op het ene of andere rechthoekje). Onder èlk citaat staat ‘zijn’ brondocument vermeld, maar volgens mij zou dat voor jou in dit stadium te ver voeren. En na enkele van die citaten heb je stellig het algemenere idee te pakken. Er is één artikel dat ik je wèl reeds ter lezing van a tot z aanbeveel, te weten Publieks- en stelseltaal in wetgeving: Wat is het geval? (in: PrimaVera, working paper 2011-03, Universiteit van Amsterdam, 2011). Als het goed is, bevat deel II van dat artikel relevante strategische suggesties voor KEI.

46.22
Jouw ervaring bevestigt dat je weliswaar niet zonder een eerste versie van een inleiding kàn, maar dat je pas toe bent aan een relevànte versie ervan nadat je de eerste versie van de ‘rest’ van het verhaal schreef. Zo is het voorwoord altijd een kwestie van nawerk.
Wellicht kan je daarvoor iets met termen zoals reflexief (zeg maar: practice what you preach, wat met jouw onderwerp neer komt om het onderwerpend te behandelen) en action research. Voeg in je inleiding vooral ook opmerkingen toe waarmee je je besef toont van de reikwijdte van je onderwerp; tja, het is en blijft een afstudeerscriptie en gelet op de breedte ervan heb je daarom uiteraard de lengte ‘moeten’ beperken. Hiermee verklaar je meteen waarom je tevens de hoofdstukken die je nog wilt toevoegen, schetsmatig hield. Wat m.i. helpt om ze te schrijven, is dat je voor de eerste versies ervan per stuk maximaal drie dagen neemt.

46.23
De fout zit dan toch niet louter bij zo’n projectleider, maar óók bij wie haar/hem aanstelde. Maar omdat het wel degelijk gebeurde, die aanstelling, is voor jou een verantwoorde aanpak nogeens èxtra moeilijk.

46.24
Vergaand besef van reële variëteit blijkt o.a. uit een rijke rechtstheorie dankzij een ontwikkelingsgang van millennia. Karikaturaal samengevat, de huidige theorie houdt niet op bij een idee van een objectieve werkelijkheid, maar is constructivistisch met variëteit van dien. Zoals door Franken e.a. verklaard in InLeiden tot de rechtswetenschap (Gouda Quint, 1993, zesde druk) hoort er tevens een taalopvatting bij. Prachtig! Maar toch wringt daar de theorie.
Hoewel (p. 82) betekenissenspreiding naar Wittgensteins analogie van familiegelijkenissen erkend staat als “normaal,” blijft samenhang volgens zgn kern-intensie als “gewoon” gelden. Dat kennelijk gehandhaafde uitgangspunt verschaft juist voor samenhangende verschillen echter géén passende variëteit. Met zoveel woorden stèllen Franken e.a. dat gemis weliswaar deels door hun aanvulling onder de noemer van familiegelijkenissen, maar verbinden er niet de noodzakelijke conclusie aan. Want ¾ betekenissen volgens ¾ dergelijke gelijkenissen vormen nota bene géén deelverzameling van betekenissen die samenhangen volgens kern-intensie. Kortom, de werkelijkheid zoals de rechtstheorie ‘m constructivistisch veronderstelt laat zich niet consequent samenhangend modelleren met de taalopvatting volgens diezelfde rechtstheorie (althans, zoals Franken e.a. ter inleiding schetsen). Daarvoor moet die taalopvatting worden aangepast. Dat lukt met ¾ de theorie achter ¾ Metapatroon; zie o.a. Publieks- en stelseltaal in wetgeving: Wat is het geval? (in: PrimaVera, working paper 2011-03, Universiteit van Amsterdam, 2011) en How so-called core components are missing the point
(2007).
Metapatroon kent geen kern-intensie of, voor wie die aanduiding wil handhaven, veronderstelt een kern-intensie die leeg is. Ofwel, èlke betekenis is radicaal contextueel (inclusief veranderlijk in de tijd). Voor wie Wittgensteins insteek wil blijven herkennen, ligt het accent op familieverschillen ipv –gelijkenissen. Wat familie heet, vertegenwoordigt louter de samenhang tùssen reële verschillen.
Zelfs zonder de verrijking met Metapatroon verschillen de grondslagen van de gangbare rechtstheorie annex- filosofie kwalitatief al sterk van die van zgn naïef realisme met zijn logisch atomisme. Zie Opdrachtbeheersing volgens variëteitenanalyse voor welke handelswijze daaraan verbonden zou moeten zijn.

46.25
Ik ben niet zo’n science fiction lezer. Maar toen Paul Jansen zei dat metapatroon hem deed denken aan Nul-A, heb ik prompt die verhalencyclus door A.E. van Vogt gelezen. Ja, de associatie klopt, prachtig. Want Van Vogt ontleende zijn thema aan het werk van Alfred Korzybski. En metapatroon vertoont verwantschap met wat Korzybski general semantics noemt (zoals ik al enthousiast aangewezen had in Mannoury's significs, or a philosophy of communal individualism). Oh ja, Korzybski wordt door de gevestigde academische orde nog altijd voor gek versleten. En Mannoury raakte in vergetelheid, nee, daarin bracht mijn opstel helaas evenmin verandering.
Pas onlangs las ik opnieuw science fiction. Als bron van de term cyberspace geldt Neuromancer, een verhaal door William Gibson dat oorspronkelijk verscheen in 1984. Ik neem aan dat jij als sf-er het allang kent, dat verhaal. Ik tot voor kort dus nog niet. Interessant, zo ontmoette ik voorts het idee van de zgn matrix, zoals later gebruikt in ‘de’ gelijknamige films waarnaar jij graag verwijst.
Misschien begrijp ik wel helemaal niets van wat Gibson schrijft, maar wat (wie?) hij volgens mij laat figureren als een matrixmanifestatie, “I, let us say, am merely one aspect of that entity’s brain,” zegt tegen de hoofdpersoon (aan het einde van hoofdstuk 9): “I really don’t have as many answers as you imagine I do.” Wat de figuur in kwestie eraan toevoegt als uitleg van zijn inherente horizon, zoals ik het vermogensbereik van een ontwerper resp. haar/zijn reële model(leer)grens noem, benoemt m.i. mooi de ontwerphouding die past bij metapatroon: “I try to plan, in your sense of the word, but that isn’t my basic mode, really. I improvise. It’s my greatest talent. I prefer situations to plans, you see ...” Dat lijkt mij echter precies wat ook en vooral de gedragingen door de hoofdpersoon tekent. Kortom, het moet stellig iets ànders geweest zijn waarom de hoofdpersoon die figuur dood schiet. Hopelijk?

46.26
Tja, betaald werk, wat is dat ook alweer? Als ik zo’n mooie tekstvondst zie zoals jij ons er nu eentje toont, kijk/zoek ik met gelijkluidende trefwoorden meteen op het ww web. Blijft prachtig gevonden, natuurlijk, en wie weet kan je productief spelen met wat de kennelijk eerdere vinders ermee deden en doen. Ja, schrijf aantekeningetjes, publiceer ze op je website. Twee lezers heb je al ...

46.27
Nee, als boodschap voor zoveelste keer allang niets nieuws meer. En met dank voor je concrete suggestie voor eventueel publicatiemedium, hmm, Opdrachtbeheersing volgens variëteitenanalyse lijkt me (ook) voor het tijdschrift dat jij noemt ¾ ik had er nooit van gehoord; hoe doe jij dat toch, allemaal in je vizier krijgen? ¾ te ingewikkeld, theoretisch. Maar als jij de redactie op mijn tekst wilt wijzen, erg graag natuurlijk. Eerlijk gezegd had ik jouzèlf als lezer voor ogen; wellicht kan jij er dankzij jouw theoretisch inzicht wel degelijk heel ... praktisch iets aan ontlenen om tot mislukking gedoemde projecten ‘op’ jouw werk te laten staken.

46.28
Het prototype werkt! De varianten zoals jij ze voorschotelde passen, en méér ... Omdat je die variëteit moet overzien, vergt registratie enige concentratie. Zeg ook maar, het gaat niet vanzelf. Maar dan heb je tenminste iets dat reële variëteit adequaat faciliteert.

46.29
Wat ik er extra mooi aan vind, is dat je in zulk kort bestek toch de geschiedenis van het idee vertelt. De eerste, zeg maar, energie heb jij inderdaad met iDNA Manifest letterlijk vrijgegeven.

46.30
De proefopstelling wordt spoedig uitgebreid met programmatuur waarmee je geregistreerde informatie rondom deelnemer maatschappelijk verkeer in samenhang kunt bekijken. Maar het lijkt mij juist voor jou interessant om eerder de barre tocht door ¾ een deel van ¾ de proefopstelling te ondernemen met niets meer dan de kale middelen waarmee je zowat direct door de database ‘loopt.’ Je merkt m.i. dan pas goed, hoeveel voorbereidingen onmisbaar zijn om informatie zodanig als het ware klaar te zetten dat ‘ie (later) als voor de hand liggend èn consistent valt te gebruiken. Daarvoor heb ik een korte tour voor je beschreven. Als je de routebeschrijving stap voor stap volgt, moet je je weg kunnen vinden ...
Het lijkt me inderdaad niet handig om de proefopstelling in deze ‘vorm’ aan derden te tonen. Daarvoor kunnen we niet zonder de rapportage die de voorbereidende verwikkelingen met registratie goeddeels verhult door ‘slechts’ het samenhangende resultaat te tonen.
Als je onverhoopt verdwaalt, moet je meteen alarm slaan! De toegang tot de proefopstelling is overigens nog niet beveiligd. Zodra feitelijke informatie geregistreerd staat, moet dat natuurlijk wèl prompt.

46.31
Zèlf ben ik steeds enthousiaster over de positionering van deelnemer (aan maatschappelijk verkeer). Zo laat zich tevens geometrisch gebied verklaren tot zo’n deelnemer. Daardoor kan je ook ‘spelen’ met verbintenissen waarin je object op locatie plaatst. Iets voor planning, soms? Nota bene, de functies binnen een verbintenis zijn via classificatie geparametriseerd. Verzin dus maar wat ... Voor serieuze oefeningen help ik je erg graag op weg (lees ook: zit ik graag op de eerste rang om van jou te leren waarvoor deze proefopstelling voor jullie al dan niet geschikt kan zijn).

46.32
Tja, ook volgens mij is integriteit daar over èn weer vèr te zoeken ... Zou inderdaad “strafbaar” moeten zijn, maar vinden zijzèlf allesbehalve “laakbaar.” Door zulke combines is hun parasitair succes extra maakbaar. In elk geval blijkt ons misbaar niet(s) te helpen.

46.33
Voor gemengde citaten over betekenissenvariëteit, begin eens met Semantische kans door financiële crisis? De term crisis ontleen ik daar aan Schaff en voor een oplossing van en heuse crisis moet je allereerst met een, precies, paradigmawissel komen. Wie zei daar ook alweer iets over ...? Voilà, Kuhn.

46.34
De naam van de opvolger heb ik eerder gehoord, komt uit dezelfde departementale stal, (dus) ongehinderd door zowel deskundigheid als bescheidenheid, hoewel er uitzonderingen bestaan, ... nou ja, wat maakt het uit, het vorige ‘hoofd’ hield ‘m (lees ook: kop) onwrikbaar in het zand gestoken.

46.35
Ik neem aan dat je intussen wel èrg dichtbij de sluitingsdatum voor inlevering van kopij voor opmaak van de bundel voor LAC2012 zit. Daarom heb ik vaart gezet achter bewerking. Met iets meer dan 3.000 woorden mik ik nu ‘veilig’ middenin het opgegeven spectrum voor de lengte van een bijdrage. :-) Ik vond het moeilijk, omdat ik het gevoel heb deels de ziel uit het verhaal te snijden. Dat doet een èchte ontwerper pijn, en er is een grens (wat dus precies is waarover het verhaal gaat). Nou ja, ik meen dat het aardig gelukt is om de boodschap integer te laten. Je zult zien dat ik de ondertitel uit de oorspronkelijke versie ‘promoveerde’ tot titel; dat maakt m.i. directer herkenbaar wat [...] schreef over wat hem in de tekst aanspreekt.
Alle sterkte met je verdere redactionele activiteiten. En ik hoor het graag, als je over mijn concepttekst voor een hoofdstuk nog iets kwijt wilt.

46.36
In het informatiemodel getiteld Stelselmatige maatschappelijke verhoudingen staat in deze versie aangeduid dat ook geografisch gebied verklaard kan worden tot deelnemer maatschappelijk verkeer, enzovoort ... En dezèlfde toevoeging is opgenomen voor verbintenis. Waarom bedacht ik dàt niet eerder? De proefopstelling ‘doet’ het ook. Je kunt dus de ene verbintenis (via een opgegeven verbintenisfunctie) in de context opnemen van een andere verbintenis ... enzovoort. Wanneer gaan we ermee oefenen? Heb jij gedacht aan een naam voor ‘jouw’ oefenverzameling voor informatieverkeer?

46.37
Wellicht begrijp ik je verkeerd, maar de horizon dient juist als, zeg maar, de hoofdcontext. Vanuit elk (ander) knooppunt in een model kom je er immers op uit. Als een dergelijke zgn grenswaarde is karakteristiek voor de horizon dat ‘ie tegelijk zijn eigen context is ... Zo’n bepaling vormt de ontsnapping uit oneindige regressie. Want waar/wanneer houdt een model anders ‘aan de bovenkant’ op? De horizon is en blijft als gevolg van nu eenmaal begrensde kennis, hoe ruim de schaal ook gedacht wordt, een plaatselijke ... plaatsvervanger van, geef het maar een naam, het ene ... Tja, wat zouden we ons eigenlijk druk maken over een naam voor iets dat we nooit kùnnen kennen. Laten we ons liever druk maken om wat er allemaal reëel ligt tussen hoe-ver-onze-neus-lang-is en zo’n horizon. Dàt helpt.
Je slaat de spijker op z’n kop! Beter gezegd, je maakte meteen het relevante paradigma(sub)sprongetje. De crux mooi aangeduid met “een levensteken (van welke aard, omvang etc. ook)” Zodra je je het algemenere begrip van deelnemer aan maatschappelijk verkeer kunt voorstellen, herken je (pas) de ruimte voor ontwerpkeuzes. Tot de beoogde verkeersschaal van een model behoort feitelijk dat ‘het’ over deelnemers gaat. Ik moet eraan wennen, maar ervaar een omslag (hoewel ik nog regelmatig terugval). Terwijl vanuit apartheid gezien deelnemer een uitzondering vormt, geldt deelnemer vanuit het stelselmatige perspectief van (informatie)verkeer als ... regel. Wat je als ontwerper dus moet kunnen uitleggen, is wanneer je een knooppunt niet tot deelnemer laat verklaren. Kortweg, deelnemer is default. Heb je de indruk dat ik met deze alinea inga op jouw opmerking?
Bedankt, prima naam: oefenplan. Ik heb jouw informatiemodellen er opnieuw bijgehaald. Het lijkt mij een leerzame oefening om te kijken of je wat je daar allemaal schetst met de nodige hermodellering kwijt kunt in het ... oefenplan. Door de mogelijkheden voor variabilisering moet je met de proefopstelling op basis van Stelselmatige maatschappelijke verhoudingen een eind kunnen komen ... èn krijg je stellig meer structureel inzicht. Zo is het mij althans meteen al vergaan met enkele oefeningetjes voor rechtspraak en wat weet ik daar nu helemaal vanaf? Waarop ik hoop en wat ik eerlijk gezegd zelfs verwàcht, is jij op die manier met het oefenplan “een,” zoals jij het zegt, “proefopstelling annex demo” voorbereid. Of je ‘m op je werk ook toont, kan je later beslissen. Je kunt binnenkort natuurlijk ook weer een dagje Voorburg doen, zeer welkom, en verkennen we samen hoe modellen in jouw portfolio eventueel passen volgens ... oefenplan.

46.38
De status van de horizon is ... ànders. Hij staat in het model, behoort er onlosmakelijk bij, maar toont aldus tegelijk als onderdeel van het model wat het model mist. Voor dagelijks gebruik van Metapatroon hoef je je niet te bekommeren om noodzakelijke grensfilosofie. Trek ‘gewoon’ een dikke streep en ... take it from there.
Haha, “breiwerkje,” klopt helemaal, vandaar de naam KnitbITs voor het programmatuurplatform ter operationalisering van informatiemodellen à la Metapatroon. En wat “door [je] hoofd speelt” is niet zozeer een “gedachte” in zoiets als atomaire betekenis, volgens logisch atomisme simpel corresponderend met een object in zgn externe werkelijkheid. Spelen ‘betekent’ ... dynamiek. Dus niet een ènkele gedachte, maar semiosis, van focus tot focus tot ... enzovoort. Dat is m.i. zelfs naar zijn aard “onwennig,” kàn dus niet anders dan zo blijven, want er ligt geen vooropgezette bestemming als het ware te wachten als de ... ware, absoluut geldige “gedachte:” de onwennigheid van het ontwerpen is het ontwerpen van de onwennigheid. Waarom ben ikzelf zo enthousiast over de radicale betrekkelijkheid van deelnemer aan maatschappelijk verkeer? Er blijkt daardoor ineens nog weer zoveel meer te leren.

46.39
Dank je wel voor de preview. Ja, sterk verhaal! M.i. ook resp. juist geschikt voor jou om voordrachten over te houden. Zou je daar iets aan kunnen verdienen? En gefeliciteerd met wat ik toch begrijp dat de bevestiging is door een redacteur van publicatie in het a.s. NAF-lustrumboek. Zover heb ik ’t met mijn concepttekst nog niet geschopt. Nota bene, voor zover illustraties niet van je eigen hand zijn, moet je nog wel nagaan of je ze überhaupt mag overnemen. En van wàt je overneemt, moet je tevens expliciete bronvermelding opnemen.

46.40
Ja, mooi. Althans, ik vind je samenvatting zo véél aansprekender. En met die voetnoot zit je de gehaaste lezer niet in de weg, maar staat er toch zoiets als een verhaaltje in je verhaal beschikbaar. Bedankt voor je vraag, of daar ivm je beroep op contextuele verbijzondering ter ordening en beheersing van betekenissenvariëteit verwijzing past naar mijn website. De vraag is m.i. vooral wat wij er praktisch (lees: zakelijk) mee opschieten. Volgens mij raakt de lezer op die plaats afgeleid door zo’n verwijzing, dus wat mij betreft, doe maar niet. Ergens anders lijkt mij doeltreffender, maar dat zien we nog wel.

46.41
Natuurlijk “schreeuwt het om ... Metapatroon.” Want er zijn zgn zaken in allerlei soorten en maten en ... talloze exemplaren. Dus, hoe krijg je de reële verschillen evenwichtig geordend, dwz voorzien van (hun) netzo reële samenhang. (Maar) bijvoorbeeld wat het KwaliteitsInstituut Nederlandse Gemeenten (KING) bij mijn weten verstaat onder ‘zaakgericht werken” heeft m.i. nog niets stelselmatigs ...

46.42
Door je concepttekst voor dat ene hoofdstuk te lezen kreeg ik het idee dat je weleens genoeg kunt hebben aan een (zeer) beknopte enquête, zeg twee vragen. Met het antwoord op de ene vraag stel je vast welk wereldbeeld de ondervraagde koestert met (slechts) keuze uit objectivisme en subjectivisme. En de andere vraag moet dan (dus) een zgn controlevraag zijn. Nog twee vragen erbij? Als wat voor (soort) professional ziet de ondervraagde zichzèlf? Omdat de ontwerper als zodanig niet één (van de acht) Belbin-typen is, moet je een andere classificatie nemen c.q. zelfs opzetten. Bijvoorbeeld: manager, ontwerper, uitvoerder.
Het lijkt me (helaas) redelijk te verwachten dat de vraag naar informatiekundige ontwerpers (of hoe je ze noemen wilt) nog altijd overheerst wordt door objectivisme. En jij hebt in je concepttekst al vermeld, prima, met verwijzingen, dat hetzelfde geldt voor het (opleidings)aanbod.
In de gauwigheid waag ik je de volgende herschikking te suggereren (dus met zoveel mogelijk hergebruik van wat je verder al schreef). Je noemt dit hoofdstuk Academische signalen, kan mij het schelen. Daar begin je mee en dat betreft uiteraard al onderzoek. Daaruit destilleer je de nog vergaande veronachtzaamde, maar reële behoefte aan informatiekundig ontwerpers. In het volgende hoofdstuk (werktitel: Op zoek naar latente vraag) licht je toe, dat die signalen, vooruit, met dank aan je studiebegeleider, aanleiding vormden tot nader onderzoek. Blablabla, tjonge, dat is toch wel een Groot Probleem. Want zowel vragers als aanbieders weten qua ontwerp eigenlijk niet eens wat ze zouden moeten willen. De oplossing, zo kan je in het dááropvolgende hoofdstuk stellen, heb jij ook niet zo één-twee-drie. Maar wat je wèl zeker weet, is dat er Grote Behoefte is aan voorlichting over Wat is ontwerpen? Als antwoord past m.i. wat allang schreef.
Nou ja, het is ook maar een poging ...
Het is inderdaad de vraag, of je studiebegeleider überhaupt snapt wat je doet met je scriptie. Er zijn helaas nogal wat aanwijzingen van niet. Je zou hem een salonsubjectivist kunnen noemen. Hij gaat met een theoretische stroming mee, maar verbindt er geen praktische consequenties aan ... zoals een èchte ontwerper doet resp. niet anders kàn.
Nog verder kort door de bocht, stuur hem zsm je onderzoeksopzet. Gebruik daarvoor een sjabloon dat hij kent. Nog beter, vraag hem om dat sjabloon. Welk sjabloon je ook neemt, daarin moet je o.a. overwegingen verklaren. Die kan je volgens mij dus grotendeels ontlenen aan deze concepttekst, maar houdt dat hele hoofdstuk voorlopig voor je.
Tegelijk moet je toch maar eens informeel met de decaan gaan praten.

46.43
Die functie vind ik jou ècht op het lijf geschreven!! Moet dat trouwens niet zijn: in de geest gegrift? Enfin, één ding tegelijk, dus laat Metapatroon nog maar (want dat schept weerstand terwijl je nog buiten bent en dus nooit binnen raakt).

46.44
Hartelijk dank voor de tijd die jullie staken in bestudering van mijn concepttekst. Om er opnieuw veel aan te veranderen ontbreekt mij jammer genoeg de tijd. Ik zie dus af van een bijdrage aan het NAF-lustrumboek.

46.45
Bas van den Berg, Artefact, kenschetst Metapatroon als instrument voor “formalisatie van willekeur.”

46.46
Je kent die tekst allang, zie In de hoop op informatiekundig beroepsperspectief: ontwerpers van infrastructuur voor informatieverkeer zoeken democratische opdrachtgevers. Dat moest korter, nòg korter en ... ja, laat dan maar zitten. Wat de NAF-redacteur volkomen mist, is de aanzet voor een nieuw informatiekundig paradigma, te weten met ‘verkeer’ als grondslag. Voor uitleg enz. is een passende taal nodig, ja, “veel zinnen zijn onduidelijk of onbegrijpelijk” voor wie meent dat het nieuw mag zijn, maar toch vooral oud moet blijven.

46.47
Met excuus, het was blijkbaar nog niet tot me doorgedrongen dat het ¾ je studiebegeleider ¾ gaat om die intermediaire positie. Mijn indruk is nu dat je moet onderzoeken of wat daar(over) verondersteld wordt als “discrepantie” tussen vraag en aanbod al dan niet ontwerp(discipline) betreft. Eigenlijk moet je je allereerst afvragen, of wat een uitzendbureau als “discrepantie” beschouwt ook als zodanig geldt voor de vragers van uitzendkrachten-als-aanbieders via uitzendbureaus. Maar voordat je daar uit bent ... Dus, als je je voor je scriptie beperkt tot de opvattingen bij uitzendbureaus, en verder niet, ja, mee eens. Ik vrees echter dat je vèr afdwaalt van je eigen verhaal ... Verder meen ik (dus) dat je studiebegeleider kennelijk de ontbrekende schakels niet ziet met zijn vraag dat jij “een nieuwe opleiding ontwerp[t], zodat het 'probleem' verholpen wordt.” Begrijp ik je door de aanhalingstekens om het woord probleem goed, dat jij voor je scriptie maar aanneemt dat het probleem-volgens-uitzendbureaus gelijk is aan hèt probleem en dat je uitgaande daarvan een opleidingsontwerp maakt?
Vergeet voorbereidingen voor plan b niet. Loop eens bij de decaan langs.

46.48
Prima, bereid plan b voor, maar zolang je er nog niet op kunt overstappen moet je zover als je kunt zien te komen volgens plan a. Probeer me niet te verleiden met het vooruitzicht op “mooi [...] verhaal” enz. :-) Dat werkt averechts. Laat mij je ajb als ontwerper serieus nemen. Daar gaat het jou nu net om! Kortom, ruimte voor jouw integriteit. Dàt staat voorop! Anders verlies ik tegelijk de mijne en dat laat ik niet gebeuren. Dus, ja, je kunt mij “aandragen.” Als de decaan dat alternatief wil overwegen (wat je eerst maar eens moet zien), lijkt mij een spoedigst vervolggesprek met haar/hem waaraan ook ik deelneem aangewezen. Geef er echter vooral geen enkele ruchtbaarheid aan, want wie weet ‘moet’ je van de decaan dóór met je huidige begeleider. Ik had al bedacht, in dat geval, dat hij, jij en ik binnenkort met elkaar zouden kunnen praten.
Maak het jezelf “empirisch” vooral niet te moeilijk. Met andere woorden, maak je (helaas) geen zorgen om inhoud. Volg netjes een genormeerde onderzoekprocedure, klaar. Als vragen kan je verzinnen wat je wilt, mits je e.e.a. documenteert.
Precies, wie vooraf zekerheid over uitkomst wenst, begrijpt niets van ontwerpen. Maar leg dàt maar eens uit aan iemand die vooraf ...

46.49
Ja, je vader doet ook m.i. een wijze suggestie ... maar volgens mij zat jij al op dat spoor. Want noem het maar spoor a ipv plan a. Kijk hoever je komt, maar verken alvast de (on)mogelijkheden van een eventuele wissel naar een spoor b.
Wat spoor a betreft is mijn indruk uit wat je als nieuwe “aanzet” stuurde, dat je het ei van je studiebegeleider ¾ gelet op zijn mogelijkheden tot herkenning ¾ nog verstopt houdt. Heb je overwogen om de volgorde te wijzigen? Ik zou beginnen, zo ‘puur’ en dus voor hem zo herkenbaar mogelijk, met ‘het onderzoek’ zoals hij zich dat voorstelt (zoals A.H. Weiler ooit opmerkte, “Nothing is impossible for the man who doesn’t have to do it himself”). Wat jij als uitkomst verwacht, heb je opgeschreven bij het eerste punt in de slotparagraaf van je “aanzet.” Mocht ‘het onderzoek’ inderdaad zo uitpakken, dan mag/moet je dat als conclusie trekken. Onder het tweede en derde punt in diezelfde paragraaf heb je dan al de richting aangegeven waarin volgens jou de deugdelijke oplossing wèl moet worden gezocht. Vervolgens doe je verslag van jouw alvast wat nadere verkenning.
Wat ik als bijkomend voordeel van het omdraaien van jouw beide ‘delen’ zie, is dat je met die verkenning kunt ophouden waar het jou past. Sterker nog, teksten voor wat ik deel 2 ipv deel 1 van je scriptie zou maken, heb je allang klaar. Hier en daar nog wat oppoetsen, een verbindingsstukje, meer hoef je er volgens mij niet meer aan te doen. Als deel 2 kan je studiebegeleider dat gedeelte als zoiets als bijlage beschouwen, waar ze niet of nauwelijks belangstelling voor hoeft te hebben. Voor mijn part noem je het bijlage.
Zolang je hem echter als het ware dwingt zich door jouw verhaal te worstelen, voordat ze aankomt bij wat hij van jou verlangt, kan je helaas rekenen op zijn weerstand. Bot gezegd, volgens mij kom je er op die manier (lees ook: in die volgorde) nooit doorheen.
Om je vader bij te vallen, zodra je deel 1 wijdt aan ‘zijn’ onderzoek, is voor de studiebegeleider jouw “hulpvraag” pas herkenbaar resp. kan hij zo’n vraag niet ontwijken. Je moet hem dus juist niet vragen om hulp “bij het samenvoegen van [jouw] en zijn ideeën.” Dat probeerde je immers al en je zou intussen geleerd moeten hebben dat het niet lukt. Dat is geen verwijt, noch aan hem, noch aan jou, maar een nuchtere vaststelling en aldus aanleiding je aanpak te wijzigen.
Ja, je hebt volkomen gelijk dat verwisseling van je delen 1 en 2 verkeerd voelt. Je kunt het ook zó zien. Langs spoor a bereik je het spoedigst je afstudeerstation, waar je prompt kan overstappen op spoor b (en niet hoeft terug te kijken).
Wil je er over nadenken? Je kunt je studiebegeleider een berichtje sturen dat je je bij nader inzien zeker in eerste aanleg volledig wilt concentreren op zijn voorstel, dat je er met spoed mee aan de slag wilt, dus graag nòg spoediger met hem wilt overleggen, blablabla ... Hoe serieuzer je hem neemt, dat zegt je vader ook, vooruit, hoe serieuzer je hem lijkt te nemen, des te groter de kans is dat jij ergens in een hoekje ¾ de etalage moet uiteraard aan zijn ei gewijd blijven ¾ vervolgens ook je eigen ei mag uitbroeden.
Ik kan me voorstellen dat je het niet kunt opbrengen. Laat me dat dan ook gewoon weten.
En loop dus gauw eens langs bij de decaan ...

46.50
En zo gaan ze maar door met geld verspillen ... Zie bijvoorbeeld Strijders tegen stelselmatige modernisering. Tjonge, dat is lang geleden dat ik die tekst schreef. En ‘ze’ zijn nog geen steek verder. Was helaas niet moeilijk te voorspellen ...

46.51
Verder puzzel ik met het informatiemodel voor de rotonde. Wordt nog mooier dan ik dacht. De truc is (opnieuw) om het voorheen centraal veronderstelde begrip, in dit geval dus debiteur, juist niet als uitgangspunt te nemen. En de clou is natuurlijk ook om naadloze samenhang te borgen met het informatiemodel dat aan het experiment ten grondslag ligt, want daarmee zijn we meteen een eind op weg voor jullie a.s. veranderingsproces voor kwaliteitsverbetering en innovatie.

46.52
Dat klinkt alweer gezonder. Je moet mensen de gelegenheid gunnen zèlf hun ideeën in te trekken ...

46.53
Prachtige werkstukken! En voor elk wat wils, lijkt me. Ik zeg je niets nieuws dat je nu èxtra moet oppassen voor mensen die ‘het’ van je afpakken en ermee vandoor gaan, maar zònder er iets van te begrijpen.

46.54
Tja, wat kan ik je zeggen over je Aantekeningen 2012.04? Prachtig! Als je me toestaat iets eruit aan te stippen, is het je vondst om “meaning as a service” te identificeren. Verder, hoe je focus behandelt is door-en-door volgens enneadische dynamiek. En voor je pleidooi voor civiele informatiekunde als aanvullende discipline heb ik natuurlijk ook applaus. Maar ik herhaal dat ik je complete verzameling aantekeningen relevant, prachtig enzovoort vind!
Je aanduiding MAAS voor meaning as a service wint m.i. aan ... betekenis, doordat J.A. Bergstra in zijn artikel Decision Taking as a Service (2012) “meaning as a service” indeelt bij “implausible cases of service casting.” Volgens jou en mij vergist Bergstra zich daar.

46.55
Als ik je goed begrijp, zit er per saldo schot in de opbouwende richting in. Ja, sterk gedaan, verzoek voortdurend vriendelijk om verdere verklaring. V5, dus. Wat je vertelt over de zgn architecten, over organisatorische perversie gesproken, illustreert helaas hoe mensen zich tegenovergesteld aan hun geëtaleerde rolpatroon gaan gedragen, ondermijnend dus en volstrekt ònprofessioneel. Hoe op die manier o.a. vertrouwen verdwijnt verklaart Susan Long in haar indrukwekkende boek The perverse organisation and its Deadly Sins (Karnac, 2008). Schokkend zelfs, maar je kunt beter maar weten waartegen je je steeds vaker moet wapenen.

46.56
Concentreer je nù allereerst op, zeg maar, het skelet van je scriptie. Daar heb je (meer dan) genoeg materiaal voor. Haal er dus ajb even niets extra's bij. Zet vervolgens je boom op volgens je skelet. Ook dáárvoor heb je m.i. allang ruim genoeg materiaal. Vervolgens (pas) kan je aan het versieren van je boom slaan om je cijfer te drukken ...
Dat moet een ontwerper kunnen, te weten wisselen van houding. Wat je dankzij je open opstelling allemaal verzamelde en synthetiseerde, moet je nù zo goed en zo kwaad als het lukt op een (analytisch) rijtje zien te krijgen. Sluit je àf om dat stap voor stap te doen. Naarmate dat beter (lees ook: minder slecht) lukt, heb je eerder weer een kans voor openheid, enzovoort.

46.57
Je stelt een intrigerende vraag. Een antwoord heb ik zo gauw niet, afgaande op je aankondiging dat jij “wat van [Schopenhauer] lezen” wilt. Kan je me ajb wat nader inlichten? Context? En is Duits een bezwaar?

46.58
Kijk, zo weet ik tenminste dat jij in allerlei opzichten allang méér ... weet dan ik. Dat bespaart mij de schaamte na mededelingen op onterecht gezaghebbende toon.
De eerste keer dat ik Schopenhauer las, betrof Die Welt als Wille und Vorstellung in de zoveelste, zeg maar, populaire editie uit pakweg het begin van de vorige eeuw. Antiquarisch gekocht. Later heb ik de pocketboek-editie van uitgeverij Diogenes gelezen. Volgens mij niets mis mee. Je kunt, zo keek ik (ook) even na, inderdaad de hele riedel tegelijk kopen. De ene is tegenwoordig nog goedkoper dan de andere.
Belangrijker dan de ene of andere editie vind ik om je erop te wijzen dat Schopenhauer volgens mij gewoon gelijk heeft met a. zijn eindeloze aanbevelingen dat je Die Welt als Wille und Vorstellung minstens twee keer moet lezen en b. zijn eindeloze verwijzingen naar Über die vierfache Wurzel des Satzes vom zureichenden Grunde als noodzakelijke inleiding. Dat andere boek(je), moet ik bekennen, las ikzelf pas ná mijn eerste tour door Die Welt als Wille und Vorstellung. En die ‘inleiding’ verhelderde (voor mij) veel. Of was het omdat ik Die Welt als Wille und Vorstellung inderdaad een tweede keer las ...?
Maar goed, ik weet niet waarop je uit bent. Voor inzicht in het Schopenhauereaanse ‘systeem’ kan je niet om Über die vierfache Wurzel des Satzes vom zureichenden Grunde en op z’n minst deel 1, zeg ook maar de oorspronkelijke editie, van Die Welt als Wille und Vorstellung heen. Deel 2 schreef Schopenhauer later toch vooral als variaties op een thema, zodat je met dat tweede deel al behoorlijk in de richting zit van Aphorismen zur Lebensweisheit. Ben je op zoek naar enig vertier, dan kan je meteen terecht bij zijn aforismen. Maar je amuseert je er stellig veel sterker mee, wanneer je het systeem erbij kent ...
Als je me op de hoogte wilt houden van je avonturen, graag.

46.59
Ik heb, uiteraard, dóórgedacht over je mededelingen toen je me gisteren opbelde. Ik blijf bij wat ik aangaf dat voorrang verdient. Dat is dat je tot en met de details moet kennen van de huidige registers (lees ook: informatieverzamelingen, databases). Dat is daarom de allereerste toepassing van de zgn informatierotonde: vestig samenhang tussen bestaande informatie in verschillende registers over dezelfde verschijnselen. Noem ze ook maatschappelijke objecten ... (Pas) door overzicht over zulke informatie via zo’n rotonde kan duidelijk raken, of er al dan niet een (ernstig) probleem bestaat met de kwaliteit van die bestaande informatie. Zo ja, dan moeten er prompt maatregelen komen ter borging van kwaliteit. Omdat het voor allerlei verschijnselen annex objecten gaat om informatie ‘van buiten,’ moeten de aldus betrokken externe partijen nauw ..., het woord zegt het al, betrokken zijn bij opzet en uitvoering van bedoelde maatregelen. Voor zover tevens de inrichting van de informatievoorziening ervoor moet worden gewijzigd, wat er dus dik in zit, is het onontkoombaar om ook dàt aspect gezamenlijk met die partijen aan te pakken. De regie voor ¾ dat gedeelte van ¾ de infrastructuur voor informatieverkeer gunnen overige partijen m.i. zelfs graag aan jullie organisatie.
Voor die regie helpt een leidraad. Daarvoor vind ik in aanmerking komen wat Russell Ackoff ooit “idealized design” noemde. Ofwel, trek je zeker in eerste aanleg niets aan van eventuele beperkingen. Bedenk ‘gewoon’ hoe je ‘het’ optimaal wilt hebben. Vrijwel altijd valt het met beperkingen reuze mee, mits je duidelijk wéét wat je wilt.
Dit is wat ik onlangs bedoelde toen ik je voorstelde om lòs van (huidige) techniek e.d. als het ware te fantaseren hoe jij jullie organisatie qua procesvoering (met proces hier in bedrijfsmatige betekenis) ziet. Naarmate méér ruimte ontstaat voor herinrichting, kan je meer mensen ‘betrekken’ bij dergelijk geïdealiseerd ontwerp (dat juist daardoor reuze praktisch uitpakt). Denk daarbij (dus) niet slechts aan mensen binnen de eigen organisatie, maar tevens erbuiten.
De informatierotonde is vervolgens stellig geschikt om tevens vlot ¾ onderdelen van ¾ dat geïdealiseerd ontwerp praktisch te verkennen en, waarom niet, in operationeel gebruik te nemen.
Als er met spoed voorzieningen getroffen moeten zijn, gelden enkele banale, maar onmisbare voorwaarden. Zo moet de informatierotonde worden toegevoegd aan/op het netwerk voor informatieverkeer van/bij jullie organisatie. Er moet autorisatie verleend zijn om informatie in de relevante registers te ‘lezen;’ anders valt er via de rotonde niets samenhangend te presenteren. Het ‘schrijven’ van informatie in zo’n register, zeg in de meeste gevallen maar de database van een processysteem, is pas van later orde; daarvoor is evenwichtige autorisatie uiteraard echter èxtra belangrijk.

46.60
Dank je zeer voor de moeite die je nam voor je toelichting op de ... Tja, dat ene zgn architectuurprincipe lijkt mij een open deur, zij het dat je pas met Metapatroon netjes kunt modelleren wat al dan niet consistent is. En dat andere vindt z’n oorsprong in de jaren zestig van de vorige eeuw. Of was het eerder? Allereerst verdient problematisering, wat transactie betekent. Naarmate transacties meer en vooral, zeg maar, informatietransacties zijn, is “scheiding [tussen] transactionele systemen en datawarehouse systemen” onzinniger.

46.61
Wat ook daar nog ontbreekt, is de stap ¾ sprong? ¾ naar conceptuele modellering voor overzicht enzovoort ...

46.62
Het enige dat ik mis in Recept voor soepel draaiend landschap, is de verwijzing naar Information Roundabout. Ik meen dat serieus! Zolang iemand ànders het niet doet, verwijs in elk geval zèlf naar eveneens relevante informatie.

46.63
Eigenlijk vind ik je “research proposal” al een complete scriptie! Wat je zou kunnen opwerpen, is de vraag of onderzoek naar “wicked problems” op zijn beurt ook een ... wicked problem is. Zo ja, dan is het vervolgens maar de vraag of zo’n poging tot een a priori gestructureerde onderzoekopzet überhaupt ... relevant kan zijn. :-) Voor jou en mij zijn dat retorische vragen. Stel ze bij deze gelegenheid maar liever niet ...
Wat ik zou toejuichen, is wanneer je in je uitwerking de vinger legt op relativiteit van betekenissen. Neem de aanduiding “objectivism.” Dat betreft framing. Dat kader bepaalt immers wat je bedoelt met “rationality.” Daar dreigt echter gevaar! Wie in dat objectivistische kader blijft steken, etiketteert “integrative thinking” (dus) als irrationeel. Dat is onzin. Integrative thinking is door-en-door rationeel, maar kwalitatief ànders. Sterker nog, jij vindt juist dat integrative thinking wordt gekenmerkt door méér rationaliteit, een rationaliteit die we hard nodig hebben voor wicked problems. Maar het is dus een rationaliteit die principieel niet valt te verklaren volgens objectivisme. Ander paradigma, vooruit, andere “mind set.”
Wanneer je integrative thinking de lading wil meegeven van empathie enz. kan je als metamodel de zgn semiotische enneade er bijhalen. Integrative thinking is dan semiosis à la enneadische dynamiek.
En wat ik dan weer interessant zou vinden, is wanneer je voor toelichting op “kinesthetic knowledge” ook put uit je eigen ervaring als skileraar. Nota bene, behavior is één van de ¾ negen ¾ elementen van de semiotische, het woord zegt het al, enneade. Je krijgt daarmee, over integratie gesproken, het metamodel cadeau volgens welk tevens kinesthetic knowledge past.
Wat je onder de noemer van “alternative mind set” m.i. nog, en juist, mist, is wat volgens die mind set “the essence of the field namely information” ... betekent. En dàt is wat de semiotische enneade schetst, te weten een informatiebegrip dat afgestemd is op ¾ de eisen van ¾ interdependentie. Je moet dus ook en vooral informatie kwalitatief anders veronderstellen dan gangbaar volgens objectivisme.
Als antwoord op je vraag naar “hulp” ben ik tot dusver helaas slechts bekend met ontkenning van pogingen tot agendering van kwalitatief andere beschouwing van wat m.i. kwalitatief andere problemen èn kansen met informatieverkeer zijn. Volgens de gangbare mind set gaat het inderdaad op wicked problems (maar die aanduiding vervalt natuurlijk prompt, zodra je er met de aangepaste mind set naar ‘kijkt’). Lees achtereenvolgens Wondermiddel, Aanspreekpunt voor infrastructuur voor informatieverkeer en Reële verhoudingen. Daaraan kan je de ‘heersende’ ontkenning van wicked problems ontlenen. Was het maar zo, dat we met informatiekunde al verder waren!
Moet ik je nog waarschuwen voor de hoeveelheid hooi op je vork?

46.64
Volgens mij gaat het prima! Dus ‘gewoon’ doorgaan ... Ik beperk me tot suggesties die je, mocht je ze willen opvolgen, weinig moeite en tijd kosten.
Je zou je schets van wickedness kunnen opvoeren door vast te stellen dat de door jou aangehaalde Wupper zich nog slechts richtte op, zoals jij stelt, “a certain information system in a particular organization.” Inmiddels ‘verkeren’ we in een informatiesamenleving met vernetwerking op globale schaal. Dat maakt de feitelijke organisatie, althans qua informatieverkeer, grenzeloos, dwz de gehele wereld. Wat is een bepaald informatiesysteem in dàt ..., inderdaad, ruimste (?) informatiesysteem? Daarom maak ik onderscheid plus (vervolgens) wisselwerking tussen infrastructuur voor informatieverkeer en (meer) specifieke middelen voor informatievoorziening inclusief verkeersdeelname. Dat is allemaal nogeens véél ingewikkelder dan een enkele zgn systeempje voor een apart organisatietje. Klopt, zulk onderscheid is reeds een òplossing(srichting) voor dat wicked problem.
In genoemde paragraaf verwijs je voorts naar Wupper voor de aanwijzing van de extra rol van architect. Nota bene vijftien jaar éérder opperde Jaap van Rees die rol óók voor informatievoorziening reeds. Dat pleidooi hielp ik hem destijds uitdrukken, zie De rol van de informatiearchitect (J.R. van Rees en P.E. Wisse, in: Informatie Management, 1995, nr 4) en Informatiearchitect en systeemaannemer: andere rol, andere methode (J.R. van Rees en P.E. Wisse, in: Informatie, jaargang 37, 1995, nr 4).

46.65
Die miscussie, dit parodisme floept er zó uit, oogt als een déjà vu. Op jouw bijdragen reageert de één met zijn eigen uitspraak die je tot zwijgen en de ànder met zijn zwijgen dat je tot uitspraak wilt krijgen. Daar ben je dus alweer klaar mee, inderdaad gelukkig met wat eigen ... aantekeningen.

46.66
Prima! Zowel zakelijk als vriendelijk (alsof daartussen ooit een tegenstelling zou mogen bestaan ...). Zo komen jullie er hopelijk en spoedig netzo zakelijk achter wat hij wil. Stel dat hij voor een àndere technologische basis (lees: Microsoft) koos. Dan moeten jullie bepalen of je daarop méégaat.

46.67
Beste mevrouw Van der Sijs,
Graag reageer ik op uw column Aardbei = rood, lekker, zomer in het katern Wetenschap van NRC Handelsblad van 17 november 2012. Wat daarin extra mijn aandacht trok, is uw uitgesproken wens dat

[d]e genoemde projecten en indelingen [die] tot nu toe los van elkaar [staan ... met hun] gegevens aan elkaar worden gekoppeld[.]

U voegt er aan toe dat het

[d]ringend noodzakelijk is dat het begrippennetwerk ook een historische dimensie krijgt.

Als ik u goed begrijp, zou Metapatroon weleens de methode plus instrumentarium kunnen bieden waarnaar u feitelijk vraagt. Zo luidt de ondertitel van mijn boek Metapattern (Addison-Wesley, 2001): context and time in information models. Met Metapatroon is ordening van betekenissenvariëteit mogelijk in één, zeg maar, conceptueel model. In het verlengde van de titel die u uw column gaf, merk ik op dat verschillende betekenissen gelden van – het woord – aardbei die tevens samenhang(en) (kunnen) vertonen. De dynamische limiet van zulke variëteit noem ik subjectief situationisme. Het komt erop neer, dat methode met instrumentarium, zoals het tegenwoordig heet, open moet zijn. Want niet alleen “genoemde projecten en indelingen” moeten passen, maar willekeurige, waaronder thans nog onbekende begripsbepalingen enzovoort. Dat lukt met Metapatroon, omdat de methode qua opzet géén vooringenomenheid van een bepáálde context kent die gebruik voor andere contexten belemmert. Om die reden beschouw ik Metapatroon op z’n Musils ook wel als modelleertaal zonder eigenschappen. Omdat ze niet inherent eraan zijn, laat staan impliciet, staat die modelleertaal toe om eigenschappen extreem variabel en gedifferentieerd (en tegelijk zonodig samenhangend) expliciet te modelleren. Of ik zodoende nog steeds in het spoor van Musil zit, laat ik overigens maar in het midden ... :-)
Vanwege de grenzeloze schaal die traditioneel gescheiden gehouden betekenissendomeinen omvat, is er kennelijk sprake van een paradigmawissel. Want voor de reële, daardoor ook nogeens veranderlijke betekenissenvariëteit die u m.i. terecht in één kader wilt vatten, schiet de aanpak volgens méér van hetzelfde pèr betekenissendomein principieel tekort (anders was het allang gelukt).
Nog afgezien van het gewijzigd paradigma, in dit korte bestek kan ik u natuurlijk onmogelijk een cursus modelleren met Metapatroon bieden (en ik bespaar u talloze literatuurverwijzingen). Omgekeerd besef ik terdege dat ik u uit uw column zelfs niet bij benadering een reële indruk kàn hebben verkregen van waarop u allemaal mikt met o.a. “een historische thesaurus van het Nederlands.” Daarom luidt mijn verzoek, of ik hierover binnenkort eens nader met u kan spreken. Van mijn kant ben ik nieuwsgierig naar nadere eisen die u stelt aan het begrippennetwerk en hopelijk kan ik u bij die gelegenheid gerichte toelichting geven – ik laat alvast de aanduiding informatierotonde vallen – over de mogelijkheden om met Metapatroon zo’n netwerk praktisch op te zetten.
Ik kijk naar uw antwoord uit, met vriendelijke groet.

46.68
Zoals vaker was hij vergeten dat we daar al uitgebreid over spraken. Het plan is allang de opgave niet meer. Dat is en blijft wèl om iemand ervoor te interesseren. Nou ja, dat hoef ik jou niet uit te leggen.
Natuurlijk vind ik je scharnier(pen)tekst prachtig: The Hinge Pin Principle. Maar om het bot te zeggen: Komt die scharniervergelijking niet van mij? Dus is het niet zo, dat ook jij weleens iets vergeet? :-) En dat zgn Transparency platform is toch wat wij op hoofdlijnen reeds in Multifocaal netwerkmodel (2006) beschreven?

46.69
Ja, ik was natuurlijk benieuwd. Prachtig dat de sfeer blijkbaar steeds positiever is, knap werk. Ik wierp slechts een korte blik op het tekstgedeelte voor je scriptie dat je me stuurde. Je ligt op koers, dus wat zou ik je nog lastig vallen met commentaar. Als het àf is...
Ik heb nog wel een suggestie (maar wellicht had jij datzelfde idee allang) voor de opzet van je volgende hoofdstuk. Je kunt m.i. beter het boek dat ik je noemde als primaire bron benutten. Daarna kan je met het boek waaraan jij het referentiekader wilt ontlenen, selectief (praktischer) aspecten toelichten. Volgens mij is dat tevens véél eenvoudiger.

46.70
Zonder zo’n onhaalbaar plan is het nog veel moeilijker improviseren.

46.71
Tja, dat zijn helaas zelfs strijdige uitersten, ik bedoel enerzijds de infrastructurele (lees ook: sociale enzovoort) oriëntatie, anderzijds het narcisme. En het lijkt aan de narcistische kant nog alsmaar voller te worden. Naar hun aard kunnen ze niet luisteren, behalve naar eigen echo en valse lof. Zo blijft daar de infrastructurele oproep onverstaanbaar.

46.72
Ik vrees dat “infrastructureel narcisme” uitdraait op dictatuur, dus van de sloot in de put. Op de wal staan we allang niet meer ...

46.73
Ik krijg onverminderd de indruk dat ze architectuur kLACkeloos vooral als een ontledende bezigheid zien resp. architectuur als, zeg maar, stuklijst. Daartegenover staat dan architectuur als ... ontwerp waarop bijvoorbeeld het gezegde van toepassing is dat het geheel méér is dan de som der delen. Het ‘verschil’ zit ‘m dus in de synthese. Analyse is niet eens optellen, maar louter aftrekken. Zie ook Bedoelt u soms constructieprincipes?!

46.74
Je voorstel is natuurlijk géén onzin! Maar er is thans m.i. slechts één hoofdvraag: Waar kan je op die manier aan de slag? Wat mij betreft heeft het geen zin je vooralsnog (wederom) over andere, nadere e.d. vragen druk te maken. Dus, wie is de opdrachtgever?

46.75
Blijkbaar kan hij het zich materieel veroorloven om ‘miskend genie’ te spelen ... Ik deel helaas je verwachting over zijn droogpot; daar hoeft geen deksel op.

46.76
Wat je beschrijft volgens rdf als, zeg maar, implementatiebouwsteen voor informatievoorziening die conceptueel strookt met Metapatroon, met andere woorden, de rdf-variant – van nota bene een gedeelte van – van KnitbITs, betreft m.i. zoals jij het ook noemt “linked data in het kwadraat” in het algemeen. De implementatie van/voor zgn open linked data lijkt mij daarmee meteen gedekt. Want – de ‘beperking’ tot – open betekent in dat verband toch vooral minder tot geen – voorziening voor – autorisatie?
Dit brengt me op nòg een vraag. Vind jij de aanduiding contextually differentiated linked (open) data een synoniem voor wat jij bedoelt met linked (open) data in het kwadraat?

46.77
In dit stadium weiger ik “kritisch” te kijken naar je conceptteksten! Als een metselaar nog bezig is met een boog, stoort het slechts als een toeschouwer zegt dat een steen niet recht ligt. Volgens die eigenwijze toeschouwer ligt ‘ie blijkbaar scheef, maar als element van een boog moet het volgens de metselaar juist zo. Kortom, recht, scheef, enzovoort is altijd betrekkelijk.

46.78
Andere bedrijven e.d.? Ik zou zeggen dat we de zgn usual suspects juist niet moeten adresseren. Maar wie zijn (vooralsnog) afwijkend en tegelijk relevant? Oh ja, èn met maatschappelijke slagkracht?! Ofwel, zoek de (potentiële) kampioen. Dat is voor èlke vernieuwing het tweede (en meteen alweer het laatste) kritieke moment ... Hoe radicaler de vernieuwing wordt ervaren, des te moeilijker blijkt zo’n persoon c.q. organisatie op het scharnierpunt van continuïteit en verandering te vinden (want anders valt er ook niets te scharnieren).

46.79
Met dank voor je verwijzing. Ik weet echter niet of je die tekst bedoelt als aanbeveling. Of bedoel je een afschrikwekkend voorbeeld te delen van (te) kleinschalig denken voor reële, dus infrastructureel gedimensioneerde voorziening voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal? Bijvoorbeeld Dijkstra, je weet wel, de man van o.a. Algol, dacht ooit m.i. al verder dan deze auteur (althans in het tekstje waarnaar je me verwijst).

46.80
Het mooist vind ik natuurlijk indien je een opdracht hebt voor ‘iets’ met informatieverkeer waarop tot dusver iedereen z’n tanden stukbeet, maar wat beslist opgelost moet zijn om verder te komen. Want dat wijst erop dat ‘het’ principieel niet lukt volgens gangbare benadering. Dus tijd voor een andere manier? Anders heb ik (helaas) onder de noemer van complot genoeg gesprekstof ...

46.81
Van Barry Smith heb ik inmiddels, opgedoken via de website over Basic Formal Ontology, het artikel Beyonds Concepts: Ontology as Reality Representation gelezen. Volgens mij slaat hij nogal wat spijkers mis, zelfs bovenop zijn eigen duim, maar ik zie mogelijkheden om daarmee ons voordeel te doen. Wat we in elk geval moeten vermijden, is een grondslagendiscussie ¾ zoals Smith in genoemd artikel doet ¾ waarop niemand van onze doelgroep zit te wachten, integendeel.
Ik ga allereerst meer verwant werk van Smith bestuderen. Maar ik moet me al sterk vergissen, als wij dat werk resp. BFO niet een mooie plek kunnen geven zonder het voor de bouwpraktijk doodlopende spoor in te slaan van ontologisch welles-nietes. Want naar de aard van ... ontologie kom je daar nooit uit.
Nogmaals hartelijk dank voor je uitnodiging van gisteren. Wat is het toch uitzonderlijk om een normaal gesprek te hebben!

46.82
In zijn artikel Against Fantology geeft Barry Smith m.i. (zeer) terechte kritiek op eerste-orde logica en verwante theorieën. Dat viel me dus àlles mee. Vervolgens geeft hij schematisch weer (figuur 3) wat ik opvat als zijn (meta)ontologie. Het betreft een matrix met 2 rijen en 3 kolommen. Mijn samenvatting is dat Smith de 2x2-matrix die volgens hem op ‘zijn’ gericht is, uitbreidt met een extra kolom, zodat ‘worden’ expliciet meetelt. Zeg ook maar, ruimte voor de factor tijd. Gelet op de 2x2-matrix waarvan Smith kennelijk uitgaat zou ik overigens zeggen, waarom geen 2 kolommen er bij? Dus niet slechts eentje òngedifferentieerd voor proces, maar de ene extra kolom voor onafhankelijk proces en de andere extra kolom voor afhankelijk proces. Dat levert symmetrie op tussen zijn en worden, want de kolommen die Smith als het ware handhaaft betreffen (in opnieuw mijn vertaling) onafhankelijk ding en afhankelijk ding.
Hier nog even terug naar het schema van Smith. Hij komt dus op 6 elementen uit. In figuur 4 geeft hij enkele voorbeelden van ¾ wat hij vervolgens beschouwt als ¾ relaties tussen steeds 2 van die elementen (wat uiteraard netzogoed lukt met 8 elementen, enzovoort).
Uit zijn artikel Beyond Concepts krijg ik reeds de indruk, dat Smith de mogelijke relaties niet beperkt. Anders maak ik dat ervan. Prima! (Want) de slotzinnen in Against Fantology luiden : “[L]ogic gives us no clue as to what these formal ties should be. To establish the appropriate list requires extralogical work [...], just as it requires extralogical work to find out what the universals and particulars in reality are. Met het laatste zinsdeel raakt hij m.i. wederom vooral zijn duim, maar goed, ik geef hem èrg graag gelijk dat de praktijk sterker moet zijn dan de leer. Nog beter gezegd, zodra ¾ we merken dat ¾ de praktijk niet past in de oude leer, is er een nieuwe leer nodig.
Haha, de 2x3-matrix van Smith is dus meteen de klos. Die heb ik in de gauwigheid ‘verbeterd’ tot 2x4-matrix, zie hierboven. Maar dat is stellig geen origineel idee, althans, dat kan ik me niet voorstellen.
Waarop nòg een kolom met het etiket onafhankelijk proces echter alweer wat duidelijker wijst, is dat ook de kwalificatie ‘onafhankelijk’ betrekkelijk is ... Dat verwacht ik overigens ook te kunnen aanwijzen voor o.a. het begrip “universal” dat Smith bezigt. Volgens mij beperkt hij ‘een’ ontologie tot een domein. Algemener dan zo’n domein geldt een universal in kwestie blijkbaar niet. Daar heeft hij trouwens vast iets op gevonden. Maar zolang je een ballon niet lek prikt, kan je een ongewenste bobbel wegknijpen ... maar verplaats je ‘m daardoor slechts. Zo heb ik ooit deconstructie als methode begrepen. Vroeg of laat bereik je onvermijdelijk de tegenstrijdige kunstgreep waarmee een verklaringssysteem kloppend gemáákt is. Daar is geen ontkomen aan ..., want wat heb je nu helemaal aan een lekke ballon?

46.83
Ze zijn van de straat, zullen we maar zeggen, de mensen die zulke rapporten schrijven. Volgens mij moeten we op jouw voorkeur voor BFO voortborduren. Die heb je niet voor niets. Dat vergt dat we een populaire schets van BFO maken, want gericht op praktisch ingestelde mensen. Ze moeten dus vlot (kunnen) herkennen dat ze er ‘iets’ aan hebben. Daarmee doen we stellig BFO in zijn finesses te kort, maar het is niet anders; in een tekstnoot verantwoorden we ons wel. Jij en ik hebben geen vaste aanstelling aan een universiteit, toegang tot onderzoeksubsidies enzovoort, zeg ook maar de zekerheid van een salaris om eindeloos op zoek te blijven naar zoiets als de steen der wijzen ... die trouwens, over ontologie gesproken, niet eens bestaat.
Om met succes zo’n schets te maken, weet ik domweg nog te weinig over/van BFO. Allereerst moet ik dus meer leren. Dat moet voor ons doel afdoende lukken via de BFO-website.

46.84
Wat een narigheid! Tja, een verrassing is het dus ook weer niet. Doe je iets origineels, maar blijkt je begeleider het überhaupt niet te (kunnen) herkennen ... wat je van de weersomstuit haar verwijt oplevert dat je niet ... origineel bent. Een schoolvoorbeeld van zgn double bind, lijkt mij. Ze wil kennelijk dat jij haar recept gebruikt. Je moet echter raden naar hoe het luidt. Neem schaatsen. Bij tegenwind moet omschakelen naar korte slagen. Kan je voor de korte termijn een reeks kortcyclische afspraken met je begeleider plannen? Doe net of je haar hulp hard nodig hebt. Geef haar steeds een nogal beperkt stuk tekst ter beoordeling/bespreking.

46.85
In de dubbele bodem zit terechte kritiek ‘verstopt,’ nou ja, die vindt zij daar niet. :-) Je hebt aan jezelf allang ‘bewezen’ dat je zulke teksten kunt schrijven. Wat (dus) voorrang heeft, is dat je haar akkoord erop krijgt. Doe nog slechts moeite voor aanpassingen e.d. indien zij een tekstgedeelte nog niet ‘goed’ vindt. Daar hoort dan haar concrete aanwijzing bij in welke richting zij het wèl wil hebben. Wat dat nog met een scriptie over opleiding tot ontwerper te maken heeft, weet ik ook niet.

46.86
Wie op zo’n bericht zoals jij (wederom) schreef zelfs niet antwoordt, tja ... Met wat zo iemand blijkbaar opvat als ongewenst duwen en trekken, raakt, herstel, maakt feitelijk hijzèlf de knoop alsmaar vàster. Je baas kan hem wellicht iets schrijven in de trant van: X, stel jij zakelijk contact met ons bedrijf op prijs?

46.87
Het is natuurlijk interessant dat je zo’n persoonlijke respons krijgt op je gepubliceerde commentaar. Is jouw indruk dat de zakelijk adviseur in kwestie serieus iets vàn jou wilde opsteken, of wilde hij toch vooral iets áán jou proberen te slijten?
Tja, of o.a. de consultant-mens in staat is om te erkennen dat er ook en vooral op heuse stelselschaal èchte ruimte moet zijn voor bijdragen door èchte informatiekundig ontwerpers ... Zolang zij als/met beunhazen geld verdienen (en juist daardoor van concurrentie door èchte informatiekundig ontwerpers niets te duchten hebben) is argwaan geboden.

46.88
Mooi dat je weer een rondje draaide op je Information Roundabout. Als ik je goed begrijp, gebruik je in Information Modeling for Context Aware Systems de term systematic als Engelse vertaling van stelselmatig. Met het vinden van een deugdelijke Engelse term worstel ik sinds jaren. Zo vind ik stelselmatig een (veel) ruimer bereik aanduiden dan systematic. Vergelijk in het Nederlands de betekenissen die termen stelsel en systeem (kunnen) suggereren. En ik associeer stelsel wel en systeem niet of nauwelijks met variëteit. Een stelsel is m.i. op z’n Engels meer een system of systems, maar met die aanduiding gaat een eenheid verloren die stelsel juist wèl blijft bieden. Destijds heb ik BFS voor vertalingen de suggestie aan de hand gedaan om naast system of systems van stelselmatig te maken: across domains and organizations. Ik weet het dus ook niet ...

46.89
Voor zover ik de gewijzigde aannames van je begrijp, tekende ik een ietwat aangepaste rotonde. Ik bedoel vooral op hoofdlijn te schetsen hoe van-alles-en-nog-wat met elkaar in verband gebracht kan zijn. Stel je voor dat er een centraal register is voor relatiebeheer. Via de registratiesleutel in/voor dat centrale register kan een deelnemer tot landelijke debiteur verklaard zijn. Daarbij gaat het dus om het zgn stelselnummer.
Zoals dezelfde deelnemer en/of andere deelnemers met bijbehorende registratiesleutels voorkomen in àndere registers (lees in eerste aanleg: bestaande processystemen) kan via die registratiesleutel gelden als evenzovele deelnemers aan, zeg maar, saldering in rekening-courantverhouding. Dankzij expliciete verwijzingen kan je bijvoorbeeld allerlei medewerkers van een advocatenkantoor ‘rustig’ op die manier ¾ oorspronkelijk als debiteur ¾ in allerlei processystemen laten staan, nogmaals, overal zoveel mogelijk àfblijven, terwijl je voortaan de afrekening gesaldeerd via ‘hun’ kantoor laat lopen. Nou ja, daarvoor heb je dan uiteraard een werkende centrale debiteurenadministratie nodig.
Als één van die medewerkers niet meedoet, ook goed, althans wat de rotonde betreft. Dan neem je daarvoor gewoon géén salderingsrelatie op resp. als het ware met zichzelf en blijven de vorderingen op die medewerker apart van het kantoor (maar kunnen ook voor die ene medewerker wel weer landelijk gesaldeerd worden, mits tevens die medewerker apart bekend is in het centrale register.
Voor wat je kunt combineren, of juist niet, geldt geen beperking. Met een informatierotonde moet je immers zowat alle kanten uit kunnen ...

46.90
Bedankt voor de verwijzing. Daardoor begrijp ik wat-het-is alweer iets beter, nou ja, minder slecht. Voor zover ik kan nagaan, staat dat, zeg maar, trefpunt helemaal lòs van wat tegenwoordig content heet. Stel dat jij ‘iets’ wilt gebruiken. Blijkbaar heb jijzèlf dat al op de één of andere manier ontdekt en weet je eveneens wie de rechthebbende is. Volgens mij begint op dàt punt wat het trefpunt aanbiedt ter administratieve ondersteuning (hoewel ik het niet precies weet, want ik vroeg geen account aan). De financiële afwikkeling blijft er echter weer buiten, evenals het beschikbaar stellen ¾ en eventueel retourneren ¾ van het ‘iets’ in kwestie.
De toespitsing van dat trefpunt houdt m.i. in, dat het qua programmatuur nogal eenvoudig is. Algemener opgevat gaat het om facilitering van het sluiten van een zakelijke overeenkomst. Of dat nu om het gebruik van een foto gaat, of de aanschaf van een prullenbak, doet er voor de opzet van zo’n informatiesysteem eigenlijk niets toe, in elk geval niet op hoofdlijn. Hiermee bedoel ik, dat ik in de programmatuur van het trefpunt niet iets unieks herken dat zakelijk voordeel borgt. Op z’n minst die voorsprong bestaat volgens mij (voorlopig) wèl met de huidige gebruikersgroep. De trefpuntbeheerder zou simpel moeten kunnen vaststellen welke deelnemers (reeds) vaak zijn ¾ hun? ¾ trefpunt benutten voor vraag en/of aanbod. Heeft hij eventuele verdere behoeften van zulke deelnemers gepeild?

46.91
Elke vergelijking gaat ooit mank. Desondanks kan een vergelijking op weg helpen met verkenning van een probleem en zijn oplossing.
Neem de kaart van een stad. Als een straat er niet op staat aangegeven, helpt de kaart niet om de route erheen te bepalen.
Zo is het precies met debiteurenbeheer. Een debiteur moet correct bekend zijn om hem de nota te (kunnen) bezorgen. Daar komt als factor bij, dat een vertegenwoordiger niet als debiteur hoeft te gelden; er moet dus eenduidig van zo’n vertegenwoordiger naar een debiteur (kunnen) worden verwezen.
Vertegenwoordigers staan geregistreerd in processystemen, debiteuren in bedrijfsadministraties.
Zulke registers (inclusief bedrijfsadministraties) zijn als kaarten/plattegronden tot dusver beperkt tot stadswijken, zij het dat straten in verschillende wijken dezelfde (moeten) kunnen zijn.
Hoe valt er een consistente kaart voor de gehele stad van te maken? Daarvoor moeten alle straten volgens alle wijken allemaal op één kaart worden getekend.
Wanneer dezèlfde straat volgens verschillende wijken hetzelfde heet, dezelfde locatie heeft e.d. is de doublure duidelijk; wat op de stadskaart volstaat als enkele vermelding is meteen duidelijk.
Soms lijken er verschillende straten aangegeven, maar moet het dezèlfde straat zijn. Dat is en blijft een kwestie van uitzoeken. Zulke zgn ontdubbeling is met rapportages uit aangesloten registers vergaand geholpen; bijvoorbeeld, als de namen van deelnemers op elkaar lijken en hun adres blijkt hetzelfde, is de kans groot dat het om één en dezelfde deelnemer gaat (maar dat hoeft niet; gewoon even nagaan). Overdrachtelijk gesproken, om zoveel straten met afwijkende vermeldingen volgens verschillende wijken gaat het in de praktijk stellig niet.
Voor de overgang naar debiteurenbeheer met landelijk bereik is een extra register, ook wel (informatie)rotonde genoemd, onontbeerlijk.
Op de rotonde moeten alle registers aangesloten zijn met informatie over wederpartijen. In eerste aanleg gaat het zgn deelnemers die (in)direct relevant zijn voor debiteurenbeheer.
Op de rotonde zèlf staat een deelnemer juist met zo weinig mogelijk informatie geregistreerd. Het moet nèt genoeg zijn voor identificatie.
Zo zijn verwijzingen mogelijk naar de registers waarin de deelnemer in kwestie, zeg maar, oorspronkelijk geregistreerd staat. Onderdeel van een specifieke verwijzing is de registratiesleutel. Dat is de waarde die voor het desbetreffende register uniek is en die (daar) toegang biedt, mits geautoriseerd, tot verdere informatie over de deelnemer.
Geënt op ‘zijn’ registratiesleutel ‘in’ een bepaald register kan een deelnemer als rekening-couranthouder met landelijk bereik aangewezen zijn.
Nadat een deelnemer op die manier bekend is als landelijke debiteur, kan voor andere deelnemers aangegeven worden dat zij voor het voldoen van vorderingen ertoe behoren. Dat laat zich eenduidig eveneens enten op registratiesleutels.
Stel dat deelnemer x zoals geregistreerd in een processysteem moet ‘vallen onder’ deelnemer y. Zolang nota’s door diverse bedrijfsadministraties opgesteld worden, moet y (dus) bekend zijn in de bedrijfsadministratie waarnaar het processysteem in kwestie de vorderingen stuurt ter afwikkeling. Maar dat niet alleen. In het desbetreffende processysteem moet (reeds) de registratiesleutel zijn opgenomen die de bijbehorende debiteur bepaalt in de bedrijfsadministratie die de vordering afwikkelt met die debiteur.
Op basis van de rotonde laten zich duidelijke werkprocedures ontwerpen, inclusief kwaliteitsborging.
Welke registers op de rotonde aangesloten (moeten) zijn plus de opgegeven registratiesleutels, groeit mee met resp. faciliteert de ontwikkeling van processystemen en bedrijfsadministratie(s). Dat zorgt voor zoveel mogelijk continuïteit in debiteurenbeheer (waarvoor zo weinig mogelijk hoeft te veranderen).
Een representatieve start met de rotonde omvat aansluiting van een processysteem per sector en ‘hun’ bedrijfsadministratie. Er kan onmiddellijk een begin mee worden gemaakt. De doorlooptijd is vooral afhankelijk van het verkrijgen van (lees)toegang tot de aan te sluiten registers. Het kàn dus in enkele weken.

46.92
Zoals afgesproken stuur ik je enkele aantekeningen bij wijze van projectplan.
Het project betreft ontwikkeling van een stand-alone proef met de informatierotonde. Information Dynamics gebruikt daarvoor KnitbITs als programmatuurplatform en (daarop gebaseerd) zoiets als een raamwerkprogramma voor informatierotonde (KnitbITs IR).
Dat raamwerk moet, zeg maar, ingeregeld resp. gevuld worden voor de proef in kwestie.
Voor de proef stelt de opdrachtgever uittreksels uit diverse databases beschikbaar. Het zijn de uittreksels die voor de proef op de rotonde ‘aangesloten’ worden (dus nog niet de databases van operationele informatiesystemen).
Ontsluiting van relevante informatie in zo’n uittreksel veronderstelt dat iemand-die-een-x-kan-veroorzaken, ‘op’ de rotonde bekend gemaakt is. Zo iemand heet voor de proef: deelnemer.
Het opnemen van deelnemers (met een minimale verzameling eigenschappen ter identificatie) op de rotonde is geen kwestie van klakkeloze import. Want op de rotonde moet het in beginsel om unieke deelnemers gaan. Met andere woorden, een deelnemer die via import uit het ene uittreksel reeds op de rotonde bekend is, moet niet als extra deelnemer opgenomen worden uit een vòlgend uittreksel. Wanneer een deelnemer reeds bekend is, moet daarvan worden uitgegaan voor de aan- en daaropvolgende ontsluiting van ¾ informatie in ¾ het verdere uittreksel, enzovoort.
Geautomatiseerd kan zulke ontdubbeling onmogelijk foutloos gebeuren. Hoewel ‘we’ met de combinatie van (achter)naam en adres een eind komen, moet de rotonde dus een voorziening bieden voor handmatige correctie.
Het resultaat is dat, uitgaande van een op de rotonde geïdentificeerde deelnemer, informatie over die deelnemer samenhangend wordt gerapporteerd uit de aangesloten uittreksels.
Nota bene, zo blijkt óók waartussen noodzakelijk geachte samenhang nog ontbreekt. Zulk overzicht stelt de landelijke beheerder in staat regie te voeren. Z/hij kan contact opnemen met beheerders van de aparte informatiesystemen om eigenschappen te wijzigen.
De doorlooptijd van de ontwikkeling van de proef bedraagt drie weken (120 uren). Voor de proef is de opdrachtgever geen licentiekosten aan Information Dynamics verschuldigd voor gebruik van KnitbITs en KnitbITs IR.
Na één week kan Information Dynamics de eerste, grof werkende versie tonen aan de projectleider. In overleg bepalen we de verdere mijlpalen.
Als twee weken later de ontwikkeling van de stand-alone proef voltooid is, volgt zonodig onderhoud van ‘punten’.

46.93
Ik ben zo onbehouwen om (nog) niet in detail op jouw “opzetje” te reageren. :-) Mijn voorstel is om hem in eerste aanleg een concepttekst te sturen zònder concretiseringen e.d. zoals Wmo en informatierotonde. Zo van, hebben wij jouw visie adequaat samengevat? Dus:

Zorg is alom eerst en vooral mensenwerk. Dat komt door variëteit. Zorgbehoeften verschillen in allerlei opzichten. En ze veranderen. Voorts is zorgverlening niet onbeperkt mogelijk. Het is dus een kwestie van kiezen èn delen. Wat pakt zo rechtvaardig mogelijk uit?
De vraag van vaak zelfs levensbelang luidt welke èchte mensen en gezinnen met voorrang in aanmerking komen voor daadwèrkelijke zorg (lees hier ook: maatschappelijke ondersteuning). Dat vergt overzicht.
Pas op! De reflex van het opzetten enz. van een nieuw, overkoepelend informatiesysteem werkt averechts. Laat bestaande informatiesystemen van zorgverleners in beginsel juist òngewijzigd, maar voorzie in de mogelijkheid om er selectief informatie uit te putten als bijdragen aan een integraal beeld.
Bijvoorbeeld, als veronderstelling kan gelden dat een persoon (gezin) eerder en/of meer zorg verdient, naarmate zijn behoeften méér zorgcategorieën met bijbehorende -verleners betreffen. De redenering is dan o.a. dat een kennelijk complex, maar verwaarloosd ‘geval’ uiteindelijk duurder uitpakt. Uit peiling van relevante informatiesystemen resulteert zoiets als een short list. Wie vervolgens de zorg coördineert, kan van geval tot geval verschillen; dat zou steeds de zorgverlener kunnen zijn waarvan de bemoeienis het meest kritiek, intensief oid. is.
Zo’n aanpak maakt helder welke rol de gemeente optimaal vervult. Dat betreft allereerst de regie om vanuit informatiesystemen (die in de meeste gevallen helemaal niet onder het beheer van de gemeente in kwestie vallen) tot overzicht te komen voor haar burgers met enkel- tot en met meervoudig geïndiceerde zorgbehoeften. Voor zover zorgverlening ten laste komt van het gemeentelijk budget, coördineert de gemeente vervolgens de besluitvorming over toekenning. Welke zorgverlener een apart geval coördineert, bepalen betrokken zorgverleners onderling.

Tot zover zoiets als meteen een verslag van ons recente gesprek. Indien hij erop zou willen reageren, hebben we alweer meer houvast om onze pitch met grotere kans op aandacht te formuleren. Ik méén het overigens, dat hij met zijn visie abstraheert van specifieke wet- en regelgeving. Daarom ìs het juist een ... visie.

46.94
Ik ben aan de slag gegaan vanuit het perspectief van ... perspectief. Ik besefte echter wederom gauw, dat het niet alleen ‘dingen’ zijn waarvan betekenis van perspectief afhangt, maar vooral ‘verbanden.’ Kortom, er lijkt geen ontsnappen aan om met voorrang relatietypen te onderscheiden.

46.95
Voor het geval jij de vraag krijgt wat een informatierotonde ‘eigenlijk is,’ hebben Martijn Houtman en ik een korte, algemene toelichting geschreven resp. getekend, zie Stelselmatig overzicht via informatiesleutels. Het idee is dat jij vervolgens aan de hand van concrete voorbeelden (waarvan jij weet dat ze bekend zijn bij je gesprekspartner) jullie toepassing kunt uitleggen.

46.96
Ik heb ze pakweg eind 2011, begin 2012 gesproken. Dat ging over Metapatroon en als ik me goed herinner liet ik een A0-exemplaar van het oefenschema achter. Het afgesproken vervolggesprek zegden zij vervolgens àf ... en iets later bleek Zenc opgegaan in Het Expertise Centrum resp. pee-bee-el-kuu.
Heb je er begrip voor, wanneer ik géén voorrang geef aan hernieuwing van dat contact? Maar met vragen e.d. over Manifest voor informatieverkeer enz. zijn zij nav. jouw verwijzing, met dank daarvoor, ook bij mij uiteraard altijd welkom ...

46.97
Nav je recente conceptuele model heb ik onze correspondentie van alweer bijna een jaar geleden opnieuw bestudeerd; zie ook aantekeningen 45.95, 45.96, 45.99 en 45.105. Volgens mij missen we nog steeds iets ..., of zelfs méér. Zo heb ik de indruk, dat in elk geval ik vermoedelijk de fout beging om onder de noemer van “prognose” aan een enkelvoudig resultaat te denken. Zeg ook maar aan informatie (voorheen: uitvoer) dat met louter gedetermineerde stappen resulteert uit nodige en voldoende ... informatie (voorheen: invoer). Inmiddels meen ik dat het productiever is, zelfs noodzakelijk, om met prognose te denken aan gevarieerde (tussen)resultaten, zeg op z’n Wittgensteins maar een familie. Dan is het steeds de deskundige planner die zo’n (tussen)resultaat ‘maakt,’ vervolgens beoordeelt en aldus kiest voor ¾ het maken van ¾ één of ànder volgend (tussen)resultaat. Zo probeert z/hij naar inzicht selectief, iteratief e.d. te geraken tot een eindresultaat dat haar/zijn ‘publiek’ kent als ... dè prognose.
Uit het ongerijmde laat zich aannemen dat de duiding van prognose als modellenfamilie klopt. Anders zou plannen geen bijzondere deskundigheid vergen, dus geen echt vak zijn, nietwaar? Er ‘moet’ een overheersend aspect van discretionaire invloed bestaan.
Hoe dan ook zitten we nooit fout met focus op aparte status van tussenresultaten. Ik merk op, dat elk (informatie)resultaat dan kandidaat vormt voor archivering. Wie ervan gebruik wil maken als invoer voor een ander (tussen)resultaat, moet het daarvoor eventueel expliciet toegewezen krijgen. Kortom, niets nieuws onder de zon wat voorzieningen voor verantwoording betreft ...
Verder heb ik proberen te verzinnen welk nut het onderscheid tussen reële en geplande (netwerk)configuratie zou kunnen hebben. Wat ik tot dusver als planningconfiguratie begrijp, is een abstractie resp. vereenvoudiging van het werkelijke verkeersnetwerk. Maar waarom eigenlijk? Dat kan ooit een reuze praktische reden hebben gehad. Stel dat je ‘met de hand’ volgens operationele analyse het optimum van verkeersverloop moet berekenen, dan lukt dat domweg nooit tijdig zodra méér dan erg weinig verkeersknooppunten resp. –verbindingen gelden. Ook wanneer destijds een computer volgens een algoritme ermee aan de slag kon, moest het aantal knooppunten/verbindingen liefst zo beperkt mogelijk gehouden zijn. Dat levert spanning op. Ofwel, is de veronderstelde planningconfiguratie representatief (genoeg)?
Het is nuttig af en toe de vraag te stellen, of de aannames zoals ze kennelijk overgeleverd zijn (en intussen vergaand impliciet geraakt) nog altijd geldig zijn. Wie weet kan een moderne computer met het algoritme tijdig tot een relevant resultaat komen op basis van een afbeelding van het werkelijke verkeersnetwerk (of desnoods een getrouwere oid projectie ervan als planningconfiguratie). Stel dat deze fundamentele vraag thans een bevestigend antwoord heeft. Dàt leidt pas tot een radicale vereenvoudiging van het gehele conceptuele model. De praktisch ooit onvermijdelijke kunstgreep met planningconfiguratie enz. kan immers helemaal ... verdwijnen! Herlees in dit licht ajb wat jijzèlf onlangs opmerkte: “Eigenlijk … lijken planningsprognoses ook maar gewoon een soort operationele planningscondities te zijn …”
Er blijft uiteraard ¾ stellig zelfs groeiende ¾ behoefte aan prognoses volgens geplande verkeersconfiguratie. Met Metapatroon past dat allemaal onder de ene, operationele noemer van reële knooppunten/verbindingen. De associatie van “planning” is dan niet langer met abstractie/vereenvoudiging, maar met reële eventualiteit.
Mocht blijken dat “planning” als abstractie/vereenvoudiging (nog) niet achterhaald is, dan heb je dat wederom erkend als praktische aanname. Dat helpt stellig om verschillende (!) onderdelen/leden van de prognosefamilie te identificeren.
Ik ga hier toch even door volgens de (gewijzigde) aanname dat aparte planningconfiguratie kan vervallen voor prognose. Begrijp ik goed, dat vervoersmeldingen geënt zijn op reële knooppunten in/van het dus netzo reële verkeersnetwerk? Zo ja, dan vervalt zonder aparte planningconfiguratie prompt de behoefte om zulke meldingen te verdichten e.d. tot geplande knooppunten. Er bestaat geen spanning meer die abstractie/vereenvoudiging nu eenmaal veroorzaakt.
De eerste reacties op de vraag naar huidig nut van aparte planningconfiguratie zijn uiteraard voorspelbaar: Ben je helemáál gek? Ja, wellicht. Maar help me ajb om het zeker te weten ...
Zeg het mij meteen, als jij het niet eens aan een derde hoeft te vragen. :-)

46.98
Ik vermoed dat je er niet op uit was, maar je wijst m.i. een dilemma aan van èchte ontwerpers en van wat (dus) een vak is. Je stelt dat ergens nog géén “budget” voor is en “[d]at geeft nu tijd/ruimte om er goed over na te denken.”
Inderdaad ontgaat vele opdrachtgevers de kritieke bijdrage van ontwerp. Dat dwingt ons feitelijk om er gratis, ondergronds enz. aan te werken. Intussen moeten we met allerlei andere, nota bene vooral ongerelateerde klusjes aan de kost zien te komen. Dat gescharrel belemmert ontwerpfocus; als je iets moeilijks goed wilt doen, moet je je er immers op (kunnen) concentreren.
En opdrachtgevers ... geven wel degelijk opdrachten ... maar aan opdrachtnemers die evenmin professionele “tijd/ruimte” gunnen aan ontwerp(ers). Zij vormen aldus een coalitie waartegen ontwerpers feitelijk moeten strijden. Dat is een ongelijke strijd ... Want, over budget gesproken, wie betaalt, bepaalt. Principieel is dergelijke strijd zelfs ... strijdig met ontwerp. Weliswaar erkent ontwerp reële verschillen, maar dat moet gebeuren op basis van samenhang.
Hierover kunnen we elkaar helaas niets nieuws vertellen, hoewel het helpt om te delen. We gaan dus ‘gewoon’ door ...!

46.99
Bedankt voor je alweer verdere uitleg en vooral voor het geduld dat je ervoor opbrengt! Ik kan natuurlijk onmogelijk subiet begrijpen hoe dergelijke planning precies in elkaar steekt, als het me al zou lukken dat ooit te doen. Zo moet je mijn eventuele stellingen e.d. ook opvatten, dwz als vragen van de (zeer) geïnteresseerde leek. Ik ben de koe die zèlf onmogelijk een haas kan vangen, maar in haar onbenul die haas wellicht een hazenpad laat kiezen dat geen (uit)vlucht meer biedt (wat ik dan als zodanig niet eens herken ...).
Vooralsnog luidt één van mijn (veronder)stellingen, dat de (reken)regels voor planning géén onderscheid kennen wat de mate van realiteit c.q. fictie van een vervoersnetwerk betreft. (Pas) als dat inderdaad zo is, kunnen we m.i. duidelijk (genoeg) de verschillende leden aanwijzen die samen de familie Prognose vormen.
Heeft planning trouwens niet meerdere betekenissen? Wàt wordt er ... gepland? Gaat het de ene keer om het vervoer, gegeven een vervoerscapaciteit? En een andere keer om de capaciteit, gegeven een aanbod van en vraag naar vervoer?
Ik kan me uiteraard sterk vergissen, maar acht het onwaarschijnlijk dat beide invalshoeken met één, zeg maar, planningsalgoritme geïntegreerd gefaciliteerd (kunnen) zijn.
Op zoek naar identificeerbare familieleden ben ik dus nieuwsgierig, of de hypothese klopt dat er (minstens) twee soorten van planning tellen, te weten vervoersplanning en capaciteitsplanning.
Zo ja, dan neem ik verder aan dat ze iteratief benut worden. Zo van, indien vervoersplanning wijst op te weinig of juist te veel capaciteit, onderzoek gevolgen voor capaciteit met capaciteitsplanning, kijk (opnieuw) met vervoersplanning of zo’n aanpassing van (de) capaciteit volstaat, enzovoort ...
Er hoeft overigens niet tussen vervoers- en capaciteitsplanning te worden gewisseld. Een planner kan achtereenvolgens vervoersplanningen (laten) opstellen, steeds met dezelfde gegeven vervoerscapaciteit, maar volgens aangepaste (aannames voor) aanbod van en vraag naar vervoer. Dat is eveneens zoiets als iteratief ...
Mijn indruk is, dat jij (vooral) toelicht wat ik hierboven apart als vervoersplanning benoemd heb. Klopt dat?
Bestaat er zelfs helemaal geen (aparte) capaciteitsplanning?
Over de tijdreeks voor aan- en/of aflevering heb ik een nadere vraag. Bedoel je met afnemende fijnmazigheid, dat het opgegeven aanbod c.q. de opgegeven vraag voor het zgn randelement in kwestie een steeds langere periode bestrijkt?
Kan één en dezelfde vervoersplanning ‘rekenen’ met veranderende capaciteit? Stel dat er vanaf een bepaalde datum een extra hoofdleiding beschikbaar is ... en/of de mogelijkheid van het opwekken van hogere druk ... Of gaat (een) vervoersplanning uit van vaste capaciteit, zodat veronderstelde aanpassing van capaciteit een andere planning(sdoorgang) vergt?
Als ik je goed begrijp, gebeurt vervoersplanning op basis van een vervoersnetwerk dat als het ware niet direct gegeven is, maar wordt afgeleid van een (ander, zgn reëel, vooruit, reëler) netwerk. Ben je het ermee eens, als ik dat algemener beschouw als reconfiguratie? Dat zou aldus een apart familielid kunnen zijn. Hoe verhoudt vervoersnetwerk y zich tot vervoersnetwerk x? Beter gezegd, hoe verhouden voorstellingen x en y van ‘het’ netwerk zich? Indien zulk verband eenduidig bestaat, kunnen van meldingen voor elementen van x tevens ‘meldingen’ voor elementen van y afgeleid worden ..., wat de variabele invoer voor de vervoersplanning oplevert.
Is capaciteitsplanning dan ook een geval van (een voorstel voor) reconfiguratie van het vervoersnetwerk?
Gerust ben ik echter niet over enkelvoudig afgeleide ... afleiding van vervoersmeldingen. Uit jouw uitleg maak ik op, dat meldingen ‘op’ verschillende soorten netwerken geënt (kunnen) zijn: reëel, commercieel, ... Is de variabele invoer voor vervoersplanning inderdaad bekend onder diverse noemers – jij schrijft over de noodzaak om “al die netwerken onderling te relateren” – en telt een netwerkreconfiguratie voor vervoersplanning als verdere noemer om ze te verzamelen?
Ik blijf er bij, dat het de moeite waard is om te onderzoeken of een aparte planningconfiguratie (nog) zinvol is, indien de aanleiding ooit was dat het reële(re) vervoersnetwerk kwantitatief te gedetailleerd was om praktisch mee te (laten) rekenen. Maar inmiddels besef (ook) ik, dat netwerkconfiguraties via hun elementen resp. verbindingen ertussen onderling verband moeten (kunnen) verkrijgen. Volgens mij verdient onze ontwerpaandacht voor dat verband voorrang. Zoals jij al aangaf, dat zou weleens tot een informatierotonde moeten leiden.
Hopelijk vraag ik niet het onmogelijke van je en verbeter je mijn valse (veronder)stellingen enz.

46.100
Met Metapatroon heb ik een verkenning gedaan naar ¾ een model van ¾ reconfiguratie. Ik schetste dit conceptuele model vanuit de veronderstelling dat beheer(sing) van verschillende configuraties inclusief hun onderlinge ‘elementaire’ samenhang het stramien biedt voor samenhangende activiteiten.
Ik hoop dat je er een beetje wijs uit kunt worden. Als het goed is, kan je je eigen concrete uitleg op het schetsmodel projecteren. Dan is er één exemplaar van netwerk. Maar er zijn dus diverse soorten configuraties van dat netwerk: reëel, planning, commercieel, onderhoud, ... Kan een planningselement, dwz een element in/van een configuratie van de planningsoort, afgeleid zijn van één of meer zgn reële elementen en/of één of meer commerciële elementen en/of ...? Kan een onderhoudselement ...? Enzovoort.
Indien zo’n interconfiguratieve structuur aardig klopt, kunnen we bekijken wat er langs het aangegeven pad van/voor reconfiguratie gebeurt/moet gebeuren met eigenschappen (al dan niet volgens expliciet toegevoegde aanwijzingen voor bundeling resp. splitsing). Nou ja, kijk ajb eerst hier maar eens naar. Mijn excuus als ik je onverhoopt een ondoorgrondelijke puzzel voorschotelde.
Ik begin met netwerk.

Vooruit, de mogelijkheden om netwerken te identificeren maak ik meteen (veel) groter met een homogene hiërarchie.

Een (en hetzelfde) netwerk is (verder) bekend door één of meer configuraties. Voor overzicht is het handig om zulke configuraties volgens karakteristieke perspectieven (lees ook: soorten configuraties) te groeperen. Dat kan met verwijzing naar een classificatie.

Vervolgens kan een configuratie worden ‘gevuld’ met elementen, ik zou zeggen ontleend aan algemener veronderstelde objecten.

Ook een (configuratie)element valt te classificeren, bijvoorbeeld als knooppunt. Volgens die aanduiding kunnen (andere) elementen ermee in verband staan, elk op zijn beurt geclassificeerd (in zo’n geval als aangesloten trajecten).

Hoe een element zich binnen een en dezelfde configuratie, intern dus, verhoudt tot andere elementen, kan ‘model’ staan voor reconfiguratie. Veronderstel daarvoor dat een element het resultaat van reconfiguratie kan zijn. Kies als het ware als tussenstap, wederom op basis van een classificatie(waarde), een soort reconfiguratie. Dat biedt het aanknopingspunt voor constituerend element, dwz één of meer elementen waarvan het element-als-reconfiguratie is afgeleid.

Merk op dat constituerende elementen aldus ook ontleend kunnen zijn aan verschillende (!) netwerkconfiguraties. Dat geeft extra mogelijkheden voor bundeling.
En een bepaald element kan zelfs als constituerend gelden voor meerdere elementen in een bepaalde (re)configuratie. Dat staat splitsing toe (mits tevens aanwijzingen voor concrete verdeling bekend zijn).

46.101
Zie onderstaand schetsmodel voor mijn poging om aanvullend tevens ‘elementaire prognoses’ te adresseren zoals ik ze o.a. dankzij jouw model begrijp (dwz in de zin van meldingen door allerhande deelnemers waaronder dus ook jullie eigen planners).

46.102
Het model met/voor geconfigureerde meldpunten, en zo door naar meldingen voor (rand)elementen, suggereert structurele variëteit van zgn scenario’s. Tja, als dat model nergens op slaat, klopt die variëteit stellig evenmin. Zonder tegenbericht waag ik me echter aan (verdere) speculaties ...
De simpelste aanzet voor een scenario vergt m.i. slechts het aanwijzen van een configuratie. Dan bepaalt zo’n configuratie de verdere informatie waarmee gerekend gaat/moet worden, dwz elementen met relevante eigenschappen en meldingen. Daarbij zij meldingen voor elementen van de configuratie eventueel afgeleid van meldingen voor elementen van één of meer andere configuraties; dankzij reconfiguratie bestaat daarvoor de nodige en voldoende relatie.
Een ingewikkelder aanzet, althans, zoals uit het model valt op te maken, staat toe om eigenschappen van elementen en meldingen aan te passen voor het desbetreffende scenario.
Selectie van elementen uit verschillende configuraties lijkt mij niet zinvol voor een scenario. Dat zou immers neerkomen op een zoveelste configuratie ... en daarvoor biedt het model reeds plaats.
Volgens mij blijft de indeling van scenario’s naar ¾ accent op ¾ vervoersplanning resp. capaciteitsplanning relevant, zo niet noodzakelijk.

Je ziet hoe het ‘werkt’ met Metapatroon. Poneer het, zeg maar, samenhangingsverschijnsel (lees ook: situatie) en neem dienovereenkomstige gedragingen er ‘in’ op. Die aanpak herken je duidelijk aan netwerk en vervolgens configuratie, maar ook aan soort reconfiguratie en nu dus aan scenario.
Als het goed is, herken je nog steeds jouw recente model. Ik probeer (verder) te variabiliseren, wat uiteraard flexibiliteit e.d. bevordert. Als ik het mag zeggen, zijn jij en ik alweer toe aan een volgend gesprek. Het is hoogste tijd dat ik te horen krijgen hoever ik de plank missla.

46.103
Ja, ik meen dat wat jij aanduidt als abstractie overeenkomt met wat ik ¾ zowat blind tastend ¾ reconfiguratie noem. Crux: afleiding.
Verder valt me in de gauwigheid al op dat jij enerzijds stelt “Er is ¾ natuurlijk ¾ maar één transportnetwerk,” anderzijds netwerken als meervoud gebruikt. Met de verschillende termen netwerk en configuratie bedoel ik eenduidig tot uitdrukking te brengen dat voor één en hetzèlfde netwerk meerdere configuraties kunnen gelden ... waarbij ik dan met configuratie een structuurafbeelding bedoel, zeg dus ook maar een netwerkmodel. Hmm, bij nader inzien is daarvoor de term configuratie zelfs verwarrend ...
Met wat ik ¾ tot dusver ¾ reconfiguratie noem, gaat het me niet om een (afbeeldings)relatie van netwerk naar model, maar om een relatie van het ene met één of meer andere modellen. Hermodellering oid, dus: intermodellair. Via een expliciete hermodelleringsrelatie kan het resultaatmodel tevens toegang verkrijgen tot informatie die voor ¾ elementen van ¾ de oorsprongmodellen geregistreerd staat. Zo kan je een meldingenmodel/-configuratie beschikbaar stellen aan vervoerders, dus met louter elementen annex meldpunten die zij als relevant beschouwen. Een element in een capaciteitsmodel zou dan afgeleid (lees ook: gereconfigureerd) kunnen ¾ moeten? ¾ zijn van o.a. één of meer meldingenmodelelementen c.q. een elementfractie, waardoor (ook) de desbetreffende (commerciële) meldingen meetellen voor capaciteitsplanning.

46.104
Ik noem zo’n “representatie” ¾ tot dusver? ¾ een (bepaalde) configuratie. En jouw term “mix” is m.i. precies wat ik met reconfiguratie wil zeggen. Nota bene, de meest reëel ge(d)achte representatie van het, zeg maar, èchte netwerk is óók een ... representatie.
Ik gooi prognose en planning allereerst op één hoop. Vergelijk het met timmeren. Daarvoor heeft de timmerman allerlei gereedschappen. Zijn gereedschappen verschillen van elkaar, maar hebben tegelijk gemeen dat ze timmergereedschappen zijn. Met dat familiebegrip, zo’n beetje op z’n Wittgensteins, probeer ik alert te zijn op de relevante verschillende gereedschappen èn hoe ze in samenhang door de vakman gebruikt ¾ moeten kunnen ¾ worden.
Ik meen dat ik blijkbaar nog niet begrijp welke betekenis(sen) gelden voor planning resp. prognose.
Mag ik planning synoniem beschouwen met capaciteitsplanning?
En is “capaciteitstoetsing” zoiets als: hoe gedraagt de capaciteit zich gegeven bepaald vervoersvolume? En zijn er (dus) toetsingsvarianten, dwz een veronderstelde capaciteit simuleren met een bepaald vervoersvolume?
Er zijn blijkbaar niet alleen diverse (planning)gereedschappen, maar ook diverse (soorten) planners met bijbehorende planningcategorieën. Zelfs twee families, als het ware. Over context gesproken, het gebruik van hetzelfde gereedschap verschilt blijkbaar per categorie. Of?
Zijn er (minstens) de volgende soorten van planners, te weten 1. ‘echte’ capaciteitsplanners, 2. operationele vervoersplanners en 3. behoefteplanners?
Want geldt volgens de term prognose wellicht (slechts) associatie met behoefte aan vervoerscapaciteit, bekend op basis van opgegeven/veronderstelde vraag en aanbod van leveringen? En is de term planning min of meer gereserveerd voor associatie met het vervoersnetwerk?
Gebeurt verkenning van netwerkcapaciteit, planning dus, (mede) op basis van vervoersbehoeften, prognose dus?
Zo kunnen verschillende (soorten) planners blijkbaar ‘hun’ configuraties/netwerkmodellen bepalen.
Latijnse prefix voor “terug” is: re. :-)
En juist zulk integer verband ertussen vormt de sleutel tot hergebruik van zowel informatie over configuraties/netwerkmodellen resp. vervoersbehoeften/prognoses. Daarom leg ik er met mijn eerste ontwerpschetsen nadruk op. De rest komt dan wel ...
Vind je mij te volgen? Of verkeer ik op een dwaalspoor?
Ja! Ik draai dat dus zelfs òm. Ofwel, ‘geef’ melders van een bepaalde soort meldingen een daarop toegespitste configuratie/abstractie/netwerkmodel. Want als het verband tussen netwerkmodellen eenduidig op orde is, resulteert voor een model waarmee je wilt rekenen de relevante “mix.”
Als je de (soorten) representaties van het ene èchte vervoersnetwerk strak weet te classificeren, creëer je de noodzakelijke voorwaarde om ertussen “verband” te leggen.
Ik ben benieuwd welke spijkers ik nog steeds hopeloos missloeg.

46.105
Dankzij je zorgvuldige antwoorden en verdere toelichting meen ik nu grofweg te begrijpen welke betekenissen ‘spelen.’ Er valt inderdaad nogal wat (veel) verder te ontrafelen. Wat vind je ervan om ‘mijn’ term configuratie meteen te vervangen, in elk geval voorlopig, door netwerkmodel of, kortweg, model? Dat levert als vervangende term voor reconfiguratie op: hermodellering. Wie weet vinden we later toepasselijker termen, maar dan zijn we alvast van de grootste verwarring àf.

46.106
Vervanging van een enkelvoudig knooppunt door een homogene hiërarchie is eigenlijk nooit fout. En, ja, zeker voor netwerk zit het er dik in dat zulke extra aanduidingsvariëteit welkom c.q. nodig is.
Let op, nu komt een vuistregel voor stelselmatig modelleren! Zie àf van expliciete positionering van variant. Want voor variant is vergaand impliciete afhankelijkheid kenmerkend. Daarop loopt stelselmatig informatieverkeer geheid stuk.
Dus, een variant is weliswaar iets anders, maar van hetzelfde ...
Als je iets als geheel beschouwd een variant noemt, kan je eenduidig slechts een ander geheel aanwijzen waarvan het een variant is. Maar, zoals jij nogmaals verklaart, dat is te beperkt.
Wat jij netwerkvariant noemt, heette in mijn schetsmodel: configuratie. Zeg voorlopig maar: netwerkmodel. Vergeet ajb de aanduiding variant. Bedenk, nota bene veel algemener, hoe het ene model afgeleid kan zijn van één of méér andere modellen. Als gevolg van het mogelijke meervoud voldoet de schaal van het gehele model daarvoor niet. Elk model moet passend verbijzonderd zijn, waarna (pas) tussen dergelijke elementen het specifiek geldige verband aangegeven kan worden. Dat aanknopingspunt noemde ik aanvankelijk: soort reconfiguratie. Lees (ook): hermodellering.
De verbijzondering die jij onder de noemer van netwerkvariant wilt etiketteren, valt m.i. passender onder (hiërarchische) classificatie.
Het verband dat je met hermodellering kunt ... modelleren staat lòs van de classificatie die aan een bepaald netwerk als geheel toegekend is (wat je ook maar als netwerk opvat). Eerder schreef ik: “Merk op dat constituerende elementen aldus ook ontleend kunnen zijn aan verschillende (!) netwerkconfiguraties.” Wellicht overbodig licht ik hier verder toe, dat het elementen kùnnen zijn van verschillende netwerkmodellen van verschillende ... netwerken. Volgens mij is dat het antwoord op jouw vraag: “Maar... hoe modelleer je dat nu stelselmatig...?!”
In jouw model verschijnt netwerk drievoudig, maar herken ik geen navenante gedragsverbijzondering. Nodeloze verbijzondering belemmert stelselmatigheid.
Ik zou zeggen, er is 1. netwerk, 2. modelcategorie (lees ook: perspectief e.d.; in jouw model: geclassificeerd netwerk) en 3. netwerkmodel (in jouw model: netwerkvariant).
Wat in jouw model nog ontbreekt, is de ontleding van een (netwerk)model tot elementen om het gevarieerde verband tussen (netwerk)modellen te vestigen.
Herken je dat we met/via zo’n opzet, zoals jij als reële behoefte formuleert, “al die netwerken vanuit al die perspectieven samen-en-apart ‘strak’ in pakkend model [krijgen] zodat we er allerhande gedrag (meldingen, voorwaarden enzovoort) aan kunnen knopen... zodat we ze (voor zover relevant) zinvol kunnen inter-relateren... zodat we ze ...?”
Ik wijs je er verder op, dat ik object opnam in mijn schetsmodel. Je kunt er dus mee spelen, of je iets object en/of netwerk vindt.
Over variant gesproken (maar dan van ipv in een model), ipv van een aparte homogene hiërarchie voor netwerk te modelleren, kan netwerk worden beschouwd als verschijningsvorm van object; dat vergt netwerk als een relatie van object met de horizon.
Je hebt me met jouw opmerkingen niet gefrustreerd, integendeel. :-) Meteen mijn aanvankelijke schetsmodel is blijkbaar zo gek nog niet, afgezien van een term zoals (re)configuratie die verwarring opriep.

46.107
Ik ga even door op variant. Het gaat daarbij kennelijk om een grove aanduiding van samenhang. Daarvoor is (nadere) classificatie van een netwerk als geheel geschikt. Operationeel verband is echter fijnmazig(er). Dat vergt apart (!) dus nadere (her)modellering, waarvoor verdere verbijzondering van netwerken onontbeerlijk is, dwz tot o.a. daarvoor relevante elementen.

46.108
Excuus voor mijn blijkbaar onduidelijke toelichting ... Met netwerk benoem je slechts een (bepaald) netwerk. Van één en hetzelfde netwerk kunnen verschillende modellen ‘bestaan.’ Ook eerst maar eens benoemen ‘als zodanig,’ wat ter typering dus een volgend knooppunt in het conceptuele model vergt. En één en hetzelfde model telt verschillende elementen. Nota bene, een element geldt dus niet direct ‘van’ het netwerk in kwestie, maar ‘verschijnt’ als het ware geconditioneerd door een of ander model van dat netwerk.
Een element van het ene model kan afgeleid zijn, zeg algemener maar, kan verband houden met een of meer elementen van andere modellen. Via zulk verband kunnen eigenschappen (door)tellen enz. Meldingen, bijvoorbeeld, al dan niet volgens een dienovereenkomstig contextueel geldige bewerking. Tja, waarom dan niet o.a. met een element van een model van een ànder netwerk?
Ik heb een model volgens deze hoofdlijn bijgevoegd, dus vooralsnog zònder poespas voor classificatie, maar wèl met gewijzigde namen voor enkele knooppunten.

46.109
Hopelijk maakt onderstaande schets alweer iets duidelijker wat ik bedoel resp. dat ik ... er nog altijd niets van begrijp. Let op, de eenheid is hier niet het type (abstractie), maar het exemplaar (concretisering). Er zijn volgens de tekening dus k netwerken. Van elk netwerk kunnen meerdere modellen opgesteld zijn. Zo is er van netwerk-1 o.a. het model-m. Als je de modellen meteen onderling uit elkaar wilt kunnen houden, is de aanduiding model-1-m toepasselijk. En voor dàt model zijn r elementen onderscheiden.
Als zo van alle netwerken en al hun modellen alle concreet veronderstelde elementen letterlijk op een rijtje staan, zie je dat er geen belemmering is om vanaf één bepaald element, neem element-1-m-r (dwz het r-de element van het m-de model van het 1-ste netwerk), expliciete verwijzingen aan te brengen naar willekeurig (!) àndere elementen.
Indien het gebruik van zo’n verwijzing varieert, is nadere contextualisering nodig. Dat zou via classificatie kunnen. Maar zulke verbijzondering heb ik in deze schets nog niet opgenomen.

Als achtergrond beveel ik je ter lezing de korte paragraaf over “systeembenadering en model” in hoofdstuk 1, Ontwerpmodel, van Aspecten en Fasen (1991) aan. Met netwerk markeer je dan ruwweg een gedeelte van de werkelijkheid (in het geloof dat ‘ie bestaat). Dat gedeelte valt op talloze manieren als een systeem te benaderen, waarbij een bepaalde systeembenadering tot uitdrukking komt in een model. Wie de variëteit van systeembenadering niet erkent, laat netwerk impliciet samenvallen met hèt model ervan. Vanwege meervoudig perspectief moet model er tussen. Ofwel, elementen bestaan niet als samenstellende delen van een netwerk, maar van een netwerkmodel (en aldus slechts, zeg maar, indirect van dat netwerk).

46.110
Voor een goed verhaal zijn meestal meerdere pagina’s nodig. Met het oog op ontwerpkwaliteit zou het m.i. zelfs argwaan moeten wekken, wanneer we ons niet over verschillende pagina’s zouden bewegen. Overdrachtelijk ...
Allereerst lijkt het mij veelbetekenend dat wij zulke basale verkenningen (moeten) ondernemen. Er ligt daar kennelijk geen begrijpelijk verhaal allang klaar over netwerkplanning. (Ook) voor verantwoording moet zo’n verhaal er echter gewoon zijn.
Waarover wij een volgens mij juist zeer vruchtbare discussie voeren, betreft vooral de verhouding tussen werkelijkheid en model. Uit jouw laatste bericht krijg ik gemengde indrukken. Zo meen ik, dat jij allereerst aan “de onderzoeksobjecten” werkelijkheidsgehalte toekent. Want jij merkt op, dat onderzoeksobject volgens jou overeenkomt met wat ik netwerk noem ...
Ja, als object denk ik netwerk in de werkelijkheid c.q. als werkelijk. Maar een planningconfiguratie vind ik een ... model. Jij verklaart planningconfiguratie en onderzoekobject annex netwerk daarentegen gelijk aan elkaar.
De term onderzoeksobject lijkt zo voor verwarring te zorgen. Ik zou zeggen, dat netwerk een object van onderzoek is en model een middel oid voor onderzoek. Specialisten willen hun middel nog weleens laten doorgaan voor het doel: elk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. We hoeven niet aan elk verzoek gehoor te geven. :-)
Dus, ja, zoals jij verderop met zoveel woorden aangeeft, wat jij m.i. bedoelt met planningconfiguratie beschouw ik als model. En dan is het niet zo, dat we modellen “afleiden” van de werkelijkheid, in dit geval dus (een) netwerk. Wat ‘we’ doen, althans, zo zie ik het, is het opstellen van modellen ter bepaling van ‘ons’ gedrag. Wèrkelijk gedrag is een pleonasme ... Inderdaad, zie de semiotische enneade.
Jouw conceptuele model kan je eenvoudig uitbreiden ter vermijding van verwarring: plaats planningconfiguratie in de context van netwerk.
Wellicht vind jij dat helemaal geen verwarring dreigt. Begrijp ik goed, dat er meerdere planningconfiguraties van/voor één en hetzelfde netwerk opgesteld kunnen worden? Dan laat expliciete toevoeging van netwerk die configuraties, of je ze nu als modellen duidt of niet, groeperen.
Ik ben het met je eens dat ‘jouw’ planningelement en ‘mijn’ object overeenkomen. Voor de aldaar bedoelde betekenis van potentiële bouwsteen vind ik de term element echter minder toepasselijk. Zoals ik element interpreteer (en ik besef dat scheikundigen het stellig òmgekeerd opvatten), gaat met element de veronderstelling van systeem gepaard (terwijl het zgn periodiek systeem eerder zoiets als een metasysteem is). Een evident voorbeeld van, zeg maar, implicerende terminologie is: moeder. Dan moet er ook een kind zijn ...
Ik vind element dus beter passen, als ik jouw conceptuele model beschouw, in de context van planningconfiguratie. Daar heb jij voor de aanduiding “knooppunt” gekozen en zo door naar wat ik dus opvat als model- ipv netwerkdetails (lees ook: netwerkdetails in onvermijdelijk modelperspectief).
Structureel doet het er natuurlijk niets toe. Maar ik heb nog wel een tip voor het bevorderen van stelselmatigheid. Met de prefix “planning” spits je je conceptuele model meteen toe. Waarom? Met concretisering kan je herkenbaarheid helpen. Maar je kunt je er ook nodeloos mee beperken. In elk geval voor je eigen ontwerp sta je jezelf een ruimere blik toe, als je zo’n prefix weglaat. Natuurlijk moet je steeds nagaan, of het conceptuele model tevens strookt met wat Brussaard de relevante werkelijkheid noemde, dat wil in jouw geval dus zeggen ... configuratieplanning van het netwerk. En als je het conceptuele model ooit aan de desbetreffende doelgroep wilt presenteren, vul je relevante termen dáárvoor (even) aan met de prefix in kwestie.
In het algemeen loont het om al te lokaal jargon te vervangen. Dat is immers zwanger van context. Dat is natuurlijk niet voor niets. Daardoor verloopt communicatie doelmatig ... zolang de situatie vergaand gelijk blijft en ons gedrag passend. Je ontwerpt echter een conceptueel model in het vermoeden dat er weleens e.e.a. zou moeten veranderen. Gebruik daarom zoveel mogelijk termen die stelselmatig zo min mogelijk belemmeren. Nogmaals, voor een bepaalde doelgroep kan je een schets zonodig (her)lokaliseren.

46.111
Ik geef je mijn indruk maar ongezouten. Zoals je weet, (ook en vooral) voor bouwwerkinformatie op reële schaal c.q. door-de-schalen-heen acht ik een informatiekundige paradigmawissel nodig. Zeg maar van object- naar contextgericht (Metapatroon). Daarvan herken ik echter nog helemaal niets in de documentatie die jij me liet inzien. Dat komt neer op meer van hetzelfde annex bekende. Meer, ja. Hetzelfde, nee! Weliswaar past die aanpak (dus) in het inmiddels te beperkte referentiekader van potentiële opdrachtgevers (wat commercieel succes voor opdrachtnemers borgt), maar verder staat mislukking vast. Het ontbreekt de aanpak immers aan passende variëteit. Helaas zie ik niet hoe zo’n coalitie van gevestigde opdrachtgevers en –nemers valt te overtuigen van de noodzaak van een kwalitatief andere aanpak. Daarvoor zijn zij samen alweer te vèr onderweg. Dat het in de verkeerde richting is, doet er dan niet toe. Sterker nog, tegenover wie ze daarop wijst willen ze volhouden dat ze wel degelijk goed bezig zijn. Daardoor gaat het zo mogelijk extra fout ...

46.112
In de aanduiding homogene hiërarchie betekent homogene volgens Metapatroon (vooral) dat zoiets als functionaliteit (zoiets als) recursief is.
Je moet met een conceptueel model allereerst het gevoel hebben (en vervolgens ook houden) dat je ergens (?) redelijk middenin mikt. Met randvoorwaarden help je inrichting van een (zo consistent mogelijke) systeem- annex modelbenadering. Ofwel, maak je zeker in eerste aanleg geen zorgen over eventuele grenzen. Als het meezit, hoef je ze niet eens (nader) aan te geven.
Het antwoord of iets “wel/niet tot [een bepaald model van] het [...] netwerk [in kwestie moet] behoren” hangt af van wat je wilt bereiken met zo’n model.
Jij schreef o.a. dat “[m]odellen […] dan onze ver(stand)houding met/tot zo’n label [weerspiegelen].” Semiotisch beschouwd (be)middelt het teken (jouw term: label). Het model (dat op zijn beurt met tekens tot uitdrukking komt, enzovoort) is geen weerspiegeling/afbeelding/... van dat teken, maar van ‘iets’ waarvoor je meent dat het teken in kwestie voor ‘staat’ ..., zelfs onlosmakelijk vóór staat ...
Voorts schreef je: “Besef begint bij mij door te dringen dat de [...] worsteling met netwerken zich op zijn minst deels laat verklaren door het teveel (onbewust) op één hoop gooien van allerhande zaken die toch echt een apart behandeling verdienen.” Mooi dat jij de term “hoop” gebruikt! Want wat onder de naam sorites paradox bekend is, verdient de aanduiding paradox slechts (en de vraag ernaar kent dus géén eenduidig antwoord) zolang je wilt weten wat een hoop ‘is,’ zeg ook maar in absolute zin. Zodra je echter uitgaat van subjectief situationisme, herken je er prompt een zgn pseudoprobleem in. Bekommer je dus niet om wat iets ‘is,’ maar om wat je wilt. Wat voor jou in de ene situatie telt als (een) “hoop,” beschouw je in een àndere situatie wellicht/waarschijnlijk/stellig ... (helemaal) niet als zodanig, enzovoort.
Als je de term “essentie” gebruikt voor hoe “we zo’n object wensen te (be)grijpen,” hoort de situering er bij. Zoals jij zegt, “ingegeven door bepaalde motieven.” Daarvoor vind ik “essentie” echter op z’n minst een ongelukkige aanduiding. Wat essentialisme heet, veronderstelt absolute geldigheid en die aanspraak verklaart subjectief situationisme juist voor ‘absoluut’ ... òngeldig.
Als ik een suggestie mag doen voor wat je als netwerk opvat, blijkbaar gaat je interesse uit naar verbindingen oid. (Een) minimale verbinding, klopt, randvoorwaarde c.q. grenswaarde bestaat dan van ‘iets’ met zichzelf. Ik merk op, dat juist adequate grenswaarden irrationeel ‘zijn.’ Neem het ‘getal’ nul.
We veronderstellen dat ‘het’ bestaat, dus ook een netwerk. Nadat je zo’n veronderstelling gedaan hebt, moet je er niet over zeuren ... totdat je merkt dat ‘ie (als veronderstelling) niet (meer) werkt. Vooruit, zoals Popper aanbeveelt, blijf je best voor falsificatie doen.
En zo’n reden om als “een netwerk [...]gewoon een verzameling ietsen [te beschouwen] waarvan we om de één of andere reden vinden dat het bij elkaar hoort” is een ... motief.
Wat mij betreft is “model van netwerk is netwerk van model” de spijker die Peirce op z’n kop sloeg met zijn veronderstelling van onlosmakelijkheid van de elementen van de semiotische triade. Voor de semiotische enneade geldt dat onlosmakelijkheidbeginsel onverminderd. Maak je (dus) niet (te) druk om eerste oorzaak. Zonder kip geen ei, zonder ei geen kip ... Verzin maar iets als begin. Het einde kan je open laten ...
Schopenhauer leert dat “moeten” neerkomt op willen. Kortom, wat wil je (ermee bereiken)?
Jij besloot je notitie met wat je als “brandende vraag” voorstelt: “Hoe modelleren we het verband waarin al die netwerkmodelelementen ‘zitten’?” Metapatroon helpt dat je vaak een antwoord kunt vinden ipv dat je het nog helemaal zelf helemaal moet verzinnen.
Nadat onderscheid gemaakt is tussen netwerk en model (ervan), weet je dat je met model systeembenadering bedoelt. Dan kan je te rade gaan bij (zeer uitgebreide) systeemtheorie. Inmiddels kan je voor een aanzet tot systeem wederom prima bij Wikipedia terecht. Dankzij situering is de kans groot dat je al genoeg hebt aan allang ontwikkelde hoofdlijnen. Zo ja, nota bene, dan krijg je in één moeite door een disciplinair ‘apparaat’ beschikbaar.
Ik geef even een vergelijking. Stel dat voor een bepaalde situatie de zgn euclidische meetkunde passende variëteit biedt. Daarmee, hartelijk dank, beschik je tegelijk over wat allemaal volgens die aannames ‘bewezen’ is.
Met Metapatroon ‘wil’ je niet op zoek naar absolute waarheid. Daarentegen erken je situationeel bereik van relevantie. In wat je laat tellen als een situatie zit ‘m de voornaamste (ontwerp)originaliteit … opdat je de (situationele) gedragsaanwijzing zoveel mogelijk routineus kunt bepalen. Dat is contra-intuïtief volgens absolute objectgerichtheid (lees ook: essentialisme :-) Met andere woorden, je vraag vat ik niet zo “brandend” op. Oriënteer je op (bestaande) systeemtheorie en je zult zien dat je er ver mee komt … dànkzij je begrip voor situationele positionering van model.

46.113
In definities van systeem gaat het ... systematisch slechts over elementen en relaties ertussen. Als hoofdlijn herken ik verder niets. In bijgevoegd conceptueel model heb ik ‘m zo strak mogelijk proberen te trekken. Daarvoor breidde ik een ook aanvankelijk nogal kaal model minimaal uit; eventuele verdere verbijzonderingen komen later wel (weer).
Het is wellicht even wennen om ook (model)relatie afgeleid te zien van object. Maar met wat abstractie, waarom niet? Vooruit, hoofdlijn.
Onder de noemer van relatie en element zijn in eerste aanleg alle gewenste dienovereenkomstige exemplaren per model geïnventariseerd. Vervolgens kunnen de relevante elementen per relatie (in een bepaald model) aangegeven zijn; een element in die toegespitste hoedanigheid heb ik relatant genoemd. (Omgekeerd laat zich uiteraard eveneens de relevante relaties per element expliciteren; dat toont het conceptuele model echter niet.)

Nota bene, het gaat hier om de structuur van één en hetzelfde (netwerk)model, dus niet om hoe – eigenschappen van – elementen uit verschillende modellen samenhangen.

46.114
Op zoek naar bruikbare analogie. Stel dat je archivaris, vooruit, curator bent van een architectuurmuseum. De verzameling bevat o.a. bouwtekeningen van enkele gebouwen. Hoe “brandend” is dan de “vraag” voor jou-als-curator om de geschetste gebouwmodellen te ... modelleren? Heb je er niet genoeg aan om de tekeningen te catalogiseren? Daarmee bevorder je de toegankelijkheid van die tekeningen.
Want wie zo’n tekening ‘gebruikt,’ moet zelf maar iets van de structuur e.d. vinden. Waar je als curator uiteraard wèl op let, is dat niemand een tekening wijzigt. Zolang er geen sprake is van inbreuk op intellectueel eigendom mag Iemand één of meer tekeningen al dan niet gedeeltelijk overtekenen, prima. Met wat z/hij eventueel zelf toevoegt, ontstaat dan een complete nieuwe tekening. Indien de curator ‘m aan de museumverzameling ... toevoegt, moet ook die nieuwe tekening worden gecatalogiseerd. Enzovoort ...
Op basis van zo’n catalogus kan de archivaris/curator een ruwe uitleenadministratie voeren. Die dient ook voor verantwoordingsrapportages. Wie heeft welke tekening wanneer aangevraagd, ter beschikking gekregen, (eventueel) bekeken, ingeleverd ...? Met gedigitaliseerde tekeningen ligt dat natuurlijk anders dan met papier. Bijvoorbeeld, wat betekent inleveren (nog)?
Hoe dan ook, voor een catalogus van complete netwerkmodellen ben je met een passend conceptueel model m.i. ver gevorderd.
Als archivaris wil je echter extra diensten (gaan) verlenen. Je wilt vooral het overtekenen vergemakkelijken. Daarvoor moet zoiets als eenheid-van-overtekening beschikbaar zijn. Omdat die eenheid kleiner is dan een complete tekening, moet de catalogus (dan) navenant gedetailleerder zijn. Zo kan je tevens de uitleen- resp. verantwoordingsadministratie verfijnen. Wie heeft welke eenheid-van-overtekening hoe en wanneer benut voor welke eenheid in haar/zijn ‘eigen,’ nieuwe tekening?
Indien een eenheid in een nieuwe tekening op zijn beurt kan dienen als eenheid-van-overtekening voor een nòg nieuwere tekening, zijn tekenaars optimaal gefaciliteerd en ben je allang zelfs niet louter archivaris. Noem je in die hoedanigheid modelleerassistent oid.
(Ook) de verantwoording over het ontstaan van een nieuwe tekening bestaat aldus deels uit verantwoordingen over de afleiding vanaf haar samenstellende ... delen.
Let op de spanning tussen een nieuw modelelement en oude(re) modelelementen. Dat betreft een extra dimensie van afstemming. Een tekenaar denkt er wellicht ‘te zijn’ met (onderlinge) afstemming van elementen in één en dezelfde tekening. Door de behoefte aan/noodzaak tot hergebruik komt er een stelselmatige opgave bij, in de zin af- en herleidbaarheid van elementen door-de-tekeningen-heen. Het lijkt mij veeleer de “brandende vraag” of tekenaars zulk verband in hun tekenwerk willen/kunnen (h)erkennen. Of zien zij hun vak als het maken van steeds een aparte tekening (met dienovereenkomstig beperkte verantwoordelijkheid)?
Stapsgewijs laat zich een voorziening ontwikkelen, met toenemend rijkere functionaliteit. Meteen de eerste stap moet in de goede richting zijn. Dat gaat lukken met een catalogus van netwerkmodellen. Daarop kan je voortbouwen.
Oh ja, neem zo min mogelijk informatie ‘over’ in zo’n catalogus. Laat ‘m juist zoveel mogelijk als informatierotonde ’werken.’

46.115
Onderstaand heb ik modelschetsen die ik maakte nav jouw aantekeningen ‘in het net’ getekend en van enkele begeleidende opmerkingen voorzien. Dat zegt helaas niets over de kwaliteit. Het betreft dan ook een Groot Onderwerp. Dat kraken we (dus) niet tussen neus en lippen. Ook als we onze tanden er langdurig in zouden kunnen zetten, is de opgave (zeer) moeilijk. Anders was ‘ie natuurlijk allang opgelost. Ik ben benieuwd of je er iets zinnigs in herkent.
In de aantekeningen die jij me stuurde, vermeld je oriëntaties op bouwwerk volgens proces en object. Nu is er een gezegde dat luidt dat je niet kunt weten wat je niet weet. Een bijzonder geval vind ik dat je vergeten bent wat je bent vergeten. :-)
Wat jij als des(bouw)kundige stellig vergat, is hoezeer je allang vergaand onbewust naar omstandigheden enz. handelt. Uitputtend kan je dat ook onmogelijk prescriptief vatten. Daarom, zo veronderstel ik, beperk jij je tot zoiets als hoofdpunten en hun samenhang. Van weersomstuit schiet je voor weergave met abstractie dóór.
Hoewel jij geheid (!) geen vàste samenhang propageert, komen jouw conceptuele modellen van proces en object daar voor buitenstaanders op neer. Wie voor jou telt als mede-deskundige, mist overigens niet wat ontbreekt in jouw modellen ... want z/hij handelt er niet naar, laat staan letterlijk. Een informatiesysteem op basis van digitale technologie moet je echter opvatten als ultieme leek. Een verband dat niet expliciet is, ‘bestaat’ daarvoor (dus) niet ...
Zoiets als een algebraïsche houding biedt een (redelijke) uitweg. Het lukt dus niet om a priori een conceptueel model concreet volledig, zeg maar, uit te vullen met passende variëteit. En zó abstract klopt het gewoon niet.
Als het ware een tussenweg biedt variabilisering. Een variabele is de abstracte kant, de waarden ervan de concrete. Dus, veronderstel (samenhangende) variabelen die (pas) naar behoefte worden ìngevuld. Zo’n variabele heet voor informatiemodellering doorgaans type. Een waarde correspondeert dan met een exemplaar (lees ook: instantie). Onderstaande modellenreeks maakte ik met Metapatroon, uiteraard.
Ik begin met oriëntatie op proces. Daarmee bedoel ik vooralsnog slechts wat jij nader benoemt als bouwproces. Dat onderscheid jij expliciet van het proces dat (pas) met het resultaat ervan is gehuisvest.
Als (ook) een (bouw)proces geldt als een systeem, zijn er blijkbaar elementen in samenhang. Zo’n (proces)element noem ik hier een activiteit. Bepaal (daarom) allereerst de verzameling mogelijke elementen, dat wil zeggen de (soorten van) activiteiten die voor elementen van processen in aanmerking komen. Vergelijk het met een catalogus. Je kunt er een keuze uit maken. En er is onderhoud nodig, o.a. om zonodig een nieuwe activiteit(soort) toe te voegen.
Een conceptueel model toont als regel typen. De (concrete) exemplaren per type moet je er dus bij (kunnen) denken.
Als type kan activiteitsoort een platte lijst met exemplaren zijn; zie figuur 1.a. Het valt echter te verwachten dat activiteitsoorten een rijkere classificatie vergen. Voor zo’n enkelvoudig gedacht begrip is een hiërarchische classificatie dan meestal wel weer voldoende; zie figuur 1.b. Let wel, deze notatie van een zgn homogene hiërarchie is een ... abstractie. O.a. in Multifocaal netwerkmodel (figuur 11) kan je nagaan welke herhaling structureel, te weten van niveau tot niveau, aan de orde is.

figuur 1: leg een verzameling bouwstenen aan.

 

Een bepaald proces omvat bijbehorend relevante activiteiten die ontleend zijn aan beschikbare activiteitsoorten. Dat laat figuur 2 zien.
Tevens toont figuur 2, hier voor een eerste indruk slechts algemeen, dat relaties gelden tussen samenstellende elementen. Concreet betreffen dergelijke relaties in elk geval precedentie, naar behoefte iteratie e.d.

figuur 2: leidt proceselementen af van toepasselijke activiteitsoorten.

 

Verschillende concrete (deel)processen kunnen dezèlfde structuur van hun verloop hebben. Dat vormt aanleiding om processoort in het conceptuele model op te nemen; zie figuur 3. Algemene toepasbaarheid blijft geborgd door tevens voor een uniek proces een netzo unieke processoort te veronderstellen.

figuur 3: processoort biedt een sjabloon voor activiteitenverloop.

 

Nota bene, figuur 3 bevat aanknopingspunten om volgens procesoriëntatie preciezer (lees ook stelselmatiger) te positioneren wat jij in jouw aantekeningen disciplines en participanten noemt. Veronderstel daarvoor allereerst aparte personen, respectievelijk (vak)disciplines. Denk daarbij, zoals in figuur 4, ook voor disciplines meteen maar weer aan een hiërarchische classificatie. En de relatie tussen een persoon en een discipline typeert haar/hem dan als desbetreffende professional.

figuur 4: voorbereiding voor stelselmatige positionering.

 

Voor een activiteitsoort (nota bene als element van een processoort) is in het algemeen het verband met één of meer disciplines relevant. Eén of meer dienovereenkomstige professionals zijn betrokken, participant dus, bij een daadwerkelijke activiteit, dus van een daadwerkelijk proces. Die synthese van figuren 3 en 4 plus positionering levert figuur 5 op.

figuur 5: wat ‘doen’ disciplines resp. professionals volgens procesoriëntatie?

 

Heb je ook voor mijn oriëntatiewissel naar object ajb geduld met nogal wat eigenwijsheid? Wat jij daarvoor als niveaus voorstelt, lijkt mij praktisch belemmerend vanwege overmatige abstractie. Ik ben eerder geneigd om zoiets als ruimtelijkheid en materialiteit van een object als nevengeschikt te veronderstellen. Dat biedt de mogelijkheid voor concrete, nadere onderlinge betrekkingen. Als zgn contragram (zie John Haynes): de materie van de ruimte is de ruimte van de materie.
Met proces in de betekenis van gebruik vat ik met figuur 6 enkele modelleerstappen samen. Het is slechts een verkenning ...

figuur 6: object met zijn verweven aspecten.

 

... en, toegegeven, figuur 7 is zo mogelijk nòg gebrekkiger als poging tot synthese. Maar als die helpt om beter te begrijpen wat er rammelt, en waar, schieten we mooi op.

figuur 7: een gooi naar (stelselmatigheid) door synthese van object- en procesoriëntatie.

 

46.116
Mag ik je van mijn kant alvast wijzen op een poging om een referentiekader voor (publieke) identiteitstelling te schetsen? Je moet er inderdaad voor gaan zitten, maar voor adequate, dus ècht praktische positionering van eID-voorzieningen is zulk overzicht m.i. onontbeerlijk. Identiteit, identificatie & informatiebetrekking is hoofdstuk 6 van de nota Informatieverkeer in publiek domein (Ictu, 2004). Opdrachtgever was de toenmalige programmamanager Architectuur elektronische overheid die van BZK de opdracht had om een beleidsnotitie voor te bereiden; BZK heeft daar Op weg naar de elektronische overheid van gemaakt. De programmamanager ¾ alle eer! ¾ vroeg mij om als het ware begeleidend wat hij een “informatiekundige onderlegger” en “schetsboek” samen te stellen. Zo gaf hij ruimte voor fundamentele beschouwing die (daardoor) nog altijd toepasselijk is.

46.117
Wat ik een passende analogie acht, verandert door je uitleg. Raakt alweer geschakeerder, want inmiddels moet ik tevens denken aan geloofsonderhoud door een kerkelijke organisatie.
(Ook en vooral) een overgeleverd geloof dient als een basismodel. Maar in de veranderlijke wereld blijkt eenmalige openbaring als dogma niet sterk genoeg om de geloofsgemeenschap in stand te houden, laat staan om haar te laten groeien. Wat geldt als dogma, wijzigt (soms) via een wereldlijke procedure; ter borging van de goddelijke lijn is iemand beschikbaar die aangewezen is als vertegenwoordiger (lees ook: spreekbuis) van god. Zo blijft het geactualiseerde basismodel ... openbaring. Open?
Met het zgn programma van een politieke partij is/gaat het niet anders ..., enzovoort.
Nu is het de vraag hoe dogmatisch zulke ... dogma’s zijn. Laten we er maar weer eens een spectrum voor aannemen. Aan de (ultra)orthodoxe, sektarische kant ‘vormt’ het basismodel uitputtend dè waarheid. Aan de vrijzinnige kant verschaft o.a. zo’n basismodel desgewenst (enige) oriëntatie en in tegenspraak met wat de term suggereert zijn er allerlei ‘basismodellen.’ Sterker nog, wat telt als basis draagt een betrekkelijk karakter (lees ook: situationeel).
Naarmate geloof naar de vrijzinnige kant opschuift, moet ook de kerkelijke organisatie haar houding veranderen van bepalend naar faciliterend.
Met een conceptueel model dat vrijzinnigheid met bijbehorend pluralisme vertegenwoordigt, zitten we altijd goed. Orthodoxie laat zich immers als grenswaarde opvatten, zeg maar met één als (irrationeel) meervoudsgetal. Omgekeerd is vanuit enkelvoud echter onmogelijk meervoud bereikbaar.
Met de veronderstelling van meervoud van (zelfs betrekkelijke) ‘basismodellen’ is er géén plaats meer voor hèt basismodel. Die a priori aanduiding beperkt, al helemaal als zij feitelijk impliciet blijft. Daarentegen zijn er verschillende modellen. Die vallen a posteriori op verschillende manier te classificeren. Eén van de relevante aanduidingen kan het (gedeeltelijke) basiskarakter oid van een bepaald model zijn met ook ‘basis’ uiteraard ... in context.
Als je van meet af aan mikt op modellenvariëteit inclusief -dynamiek, kan je als ‘instelling’ de tot dusver gangbare overnemen. Vanaf dat nogal dogmatische begin kan je met òngewijzigd conceptueel model enz. een veranderingsproces naar passende variëteit ... faciliteren. Ik ben er overigens van overtuigd dat de praktijk allang meervoudig e.d. is. Dat mag/wil/kan/... niemand, over meervoud gesproken, om allerlei redenen vooralsnog toegeven. Jij typeert het veranderlijke basismodel als “rode draad:” de illusie van de rode draad is de rode draad van de illusie. Ietwat aangepast: illusie van de dode daad is de dode daad van de illusie. Je moet ‘m durven dóórknippen, die ene vermeende draad, voor meervoudig, voor reële variëteit dus veel steviger houvast.
Varianten? De minste wijziging van elementen en/of relaties ertussen ‘vormt’ een geheel ànder model. Ook wat aanvankelijk hèt basismodel heet, geldt volgens variëteit als een ... variant. Door expliciete classificatie is dat model zelfs duidelijker herkenbaar. Voor de bibliothecaris als collectiebeheerder is ook de Bijbel een zoveelste boek dat z/hij ergens neerzet (en aldus kan terugvinden) volgens een ordening die voor de gehele bibliotheek geldt.
Variabel gedrag van een bepaald element in dezelfde situatie past, herstel, moet passen in één en hetzelfde model.
Naar de aard van systeembenadering zijn er die twee invalshoeken. Dat een “relatie alleen maar [geldt] als een aan-elkaar-knoop-punt,” hoeft echter niet. Het hangt ervan af, wat je als relatie opvat (en bijgevolg als element). Een voorbeeld biedt zgn netwerkplanning. Daarvan bestaan activity-on-node en activity-on-arrow als varianten. De vraag is dus vooral in hoeverre relatie een ... elementair karakter krijgt toegedacht.

46.118
Maar uniformiteit is überhaupt een illusie. Variëteit, dus. En als je met voorrang de reële betekenissenvariëteit niet beheer(s)t, populair vaak semantiek genoemd, blijven “technische eisen” zelfs irrelevant. Overigens zijn eventueel afwijkende technische implementaties vrijwel altijd eenvoudig ‘koppelbaar,’ ofwel, maak je dáárover juist niet zo druk, ... mits betekenissen als samenhangende verschillen geordend zijn! Volgens de opzet geschetst in Stelselmatig overzicht via informatiesleutels kunnen we meteen heel praktisch een baanbrekend begin maken.

46.119
Wanneer we ons voor wat we in eerste aanleg opvatten als geïdealiseerd conceptueel model er niet om bekommeren dat iemand anders het zou moeten begrijpen, kan het (dus) nog strakker. Want een netwerk als een werkelijk ‘iets’ is ‘natuurlijk’ ook een ... object. Als je wilt weten, dat een bepaald object geldt als netwerk, kan je het als zodanig expliciet classificeren. Afgezien van eventuele classificatie, kortom, schrapte ik netwerk als apart knooppunt. Naar analogie van element-van-relatie (relatant, ofwel wat-gerelateerd-is) voegde ik meteen maar relatie-van-element toe; als verbijzondering van relatie kwam schakel als aanduiding bij me op. De aanduiding model zie je uitgebreid tot (lees ook: gespecificeerd als) systeemmodel; daardoor verduidelijkt de context van wat volgt als element resp. relatie enzovoort.

Hoe verschillende (systeem)modellen eventueel samenhangen, blijkt op hoofdlijn uit object. Indien on een deelobject is van om, dan is M(on) een deelmodel van M(om). Met soorten en maten van modellen moet er een expliciete classificatie bij.
Voor intermodellaire samenhang-in-detail ben ik geneigd om (verdere) verkenning vooralsnog te mikken vanuit/op (intramodellair) element. Inmiddels meen ik dat dergelijke ‘relaties’ allerlei doelen moeten kunnen dienen, dus niet alleen om van/via een element van het ene model al dan niet bewerkte eigenschappen af te leiden voor/van een element van een ander model. Dus, maar weer eens veralgemeniseren.
Wat ik eerder als verbandhoudend element bestempelde, heet nu ¾ even? ¾ intermodellair referentie-element. Transmodellair?
Wat zo’n referentie dekt, valt altijd nader aan te geven ..., nee, dat moet van meet af aan, want er kunnen meerdere referenties tegelijk gelden. Vooruit, opnieuw.
Een element kan volgens diverse perspectieven oid de resultante zijn/vertegenwoordigen van steeds één of meer andere elementen van willekeurig andere modellen: transmodellaire resultante. Nota bene, dat betreft een verbijzondering van element (dat op zijn beurt verbijzondering vormt van ...). Een exemplaar van een transmodellaire resultante is ... resultaat van/volgens ¾ exemplaren van ¾ (transmodellaire) resultaatreferentie. Daarvoor geldt de beperking dat het element waarvan de transmodellaire resultante in kwestie de verbijzondering vormt, moet behoren tot een ànder model dan waarvan de resultaatreferenties element zijn.
Dit transmodellaire stramien kunnen we desgewenst ook toepassen op relatie, relatant en/of schakel. Kunnen we dáárvan praktische betekenis en zo door naar nut verzinnen?

46.120
Ik ben het zo mogelijk èxtra grondig met je eens (want dat lees ik graag in jouw tekst), dat moreel besef (principieel) de voorwaarde vormt voor de ruimte/vrijheid voor/van de beoefening/-aar van een (vak)discipline.

46.121
En zo zie je op wat voor extra onzin zgn logica uitdraait die blind, doof enz. (lees ook: absoluut) o.a. ervan uitgaat c.q. stelt dat de ontkenning van een ontkenning slechts een bevestiging is. Want betekent het loslaten van het loslaten dan ... vasthouden? Over context gesproken, dat is en blijft een betekenis, maar zeker niet dè betekenis. In (een) andere betekenis(sen) spreekt uit het eerste loslaten de moed, vooruit, des‘noods’ moed der wanhoop, om vanaf het bekende te vertrekken. Uit het tweede loslaten is het de hoop op goede aankomst. Doe er een derde loslaten bij en herken de zekerheid over tijdelijkheid. Contragram: het vasthouden van het loslaten is het loslaten van het vasthouden.

46.122
Wat jij “sterk” noemt, is dus wat we ... gewoon als systeembenadering benutten. Met je voorbeelden speel je mooi dat systeemspel.
Als reactie op wat jij “lastiger te vatten [vindt, zie aantekening 46.119, tweede schets],” opper ik allereerst de mogelijkheid van een misverstand. Uit jouw opmerkingen begrijp ik dat jij zulke “verschillende elementen [...] in die [...] verschillende modellen” herleidt tot resp. afgeleid ziet van één en hetzèlfde (werkelijkheids)object. Zo ja, dan is dàt de bron van het misverstand. Want volgens het conceptuele model in kwestie hoeft dat niet. Integendeel, praktisch zal het vrijwel altijd om verschillend veronderstelde objecten gaan. Stel dat er een, ik noem het maar even vlotweg, handelsmodel is. Neem verder aan dat daarin meerdere aan-/afleverpunten bepaald zijn die in een capaciteitsmodel corresponderen met een ènkel punt (waarvoor de ‘bestellingen’ dus samengevoegd tellen). Je ontkomt dan niet aan dienovereenkomstig verschillende objecten om in de verschillende modellen tot verschijningsvormen ervan te verbijzonderen.
Een alternatief is om van slechts één objectexemplaar uit te gaan; van zo’n iets gelden dan o.a. alle elementen in alle modellen als verbijzondering. Hoe dan ook, mijn idee is dat elementen uit verschillende modellen willekeurig met elkaar in verband (moeten) kunnen worden gebracht. En zodra je bij elementen aangeland bent, hoef je je niet te bekommeren om de objecten waarvan ze verschijningsvorm-in-model vormen.
Maar wie weet begrijp ik jouw opmerkingen nog verkeerd ...
Volgens het conceptuele model kan je echter niet met elementen beginnen. Als je een element (van een model) bepaalt, moet er al een object zijn waarvanuit het element in kwestie als verbijzondering geldt. Nu hebben we gezien, dat een model optimaal valt te systematiseren met expliciete grenselementen. Daarmee corresponderen echter geen (werkelijke) objecten. Voor optimalisering van het conceptuele model als systeem moet je echter doen-alsòf. Je moet natuurlijk oppassen dat je niet in de gecreëerde illusie gaat geloven. Omdat het nul een baanbrekende toevoeging aan het getallenmodel betekent, is daarmee geen bewijs geleverd dat niets of hèt niets ... bestaat.
Zodra je beseft dat je kunstgrepen doet, weet je dat je ook en vooral dáárvan de grens moet (blijven) erkennen. Doe niet moeilijk over doen-alsof. Daar hoort (helaas) bij dat je het niet moet willen uitleggen. Noem de extra elementen en/of relaties in een model grenswaarden oid en vermeld over het door de gekozen stelselmatigheid (af)gedwongen object(exemplaar) dat het (dus) virtueel is, punt.
Ik hoor wel, of je deze toelichting op systeembewaking vindt aansluiten op wat jij aanduidt met “pseudo” en “virtuele.”
Wat volgens systeembenadering relatie heet, betreft nader aangeduid een interne relatie. Zo’n relatie ‘verbindt’ elementen in/van hetzelfde (systeem)model. Dat zouden we daarom ook intramodellaire relatie kunnen noemen. Maar omdat het gaat om de gangbare betekenis van relatie, lijkt mij daar de gangbare term, relatie, dus, de voorkeur te verdienen.
Met een zgn transmodellaire relatie kan verband gelegd zijn tussen bijvoorbeeld dat ene element in een capaciteitsmodel en die meerdere elementen in een handelsmodel. Waarom? Via die relatie kan het capaciteitsmodel gericht beschikken over informatie in het handelsmodel. Omdat ik vermoed dat we voor dergelijk verband, nu we ons er een voorstelling van gemaakt hebben, allerlei praktische toepassingen kunnen en zullen verzinnen, lijkt mij meteen een algemene(re) opzet verstandig, want in dit stadium vooral stimulerend.
De verbijzondering van een element tot transmodellaire resultante dient om dat element apart als, zeg maar, bestemming te bepalen. Zo’n bestemming kan worden gevoed uit één of meer bronnen. Voor de hoedanigheid van zo’n bron (met navenant specifieke bestemming: context) is element verbijzonderd tot resultaatreferentie.
Omdat ik me kan voorstellen dat één en hetzèlfde element in verschillende opzichten als transmodellaire resultante ‘nodig’ is, moet zulk eventueel meervoud tot uitdrukking gebracht kunnen worden. Als voor het element ‘zijn’ eigen model daarvoor de context vormt, blijft het in enkelvoud steken. Om in elk geval de keuze voor potentieel meervoud te documenteren, schetste ik in de gauwigheid verbijzondering volgens classificatie. Dat levert voor één element netzoveel transmodellaire resultantes op als er onder die noemer verband gelegd is met verschillende classificaties. Wellicht moet dat anders, maar dan hebben we dat meervoud alvast te pakken.
Ja, het zou prachtig zijn indien we de intramodellaire systematiek die ons tot en met relatant en schakel zo goed bevalt, kunnen transponeren naar transmodellaire systematiek. Als geheugensteuntje schreef ik daarom al: “Dit transmodellaire stramien kunnen we desgewenst ook toepassen op relatie, relatant en/of schakel.” Een fundamentele vraag lijkt mij, of nog dezelfde systeembenadering toepasselijk is. Vooralsnog meen ik, dat het toepasselijk maken veel te veel kunstgrepen vergt. Dat verklaart waarom ik tegelijk schreef “geneigd [te zijn] om (verdere) verkenning vooralsnog [te] mikken vanuit/op [...] element.” Uit jouw oriëntatie op reële informatiebehoeften maak ik op, dat erin valt te voorzien met verband op basis van elementen.
In de hoop dat ik verwarring niet aanwakker.

46.123
Nav. je verhaal over je huidige project merk ik op, dat je informatiebeheer van samenhangende verschillen kunt opzetten met Metapatroon. Moet opzetten, eigenlijk. Want een andere (modelleer)methode/-taal voor facilitering enz. van dergelijke reële variëteit bestaat bij mijn weten nog altijd niet. Zeg ajb als je er meer over wilt weten.

46.124
Naar je “plaatje” kijk ik uit! In afwachting benut ik de gelegenheid om te blijven proberen verwarring te stichten ... :-) Begrijp ik je goed, dat jij het géén vraag vindt of “we de intramodellaire systematiek [...] kunnen transponeren naar transmodellaire systematiek,” dwz of “dezelfde systeembenadering toepasselijk is”?
Een voorbehoud dat ik (nog) maak, komt voort uit de aanname dat een element als transmodellaire resultante een “bestemming [is die] kan worden gevoed uit één of meer bronnen.” Met mogelijke bronnen bedoel ik willekeurige elementen in willekeurig àndere modellen. Dan heeft het m.i. slechts zin om dergelijke voeding pèr bestemming ... systematisch te modelleren. Daarvoor kan je echter niet als het ware terugspringen naar systeemmodel.
Want ..., als ik me ook hier beperk tot elementen, geldt voor een element van een model-van-transmodellaire resultante niet de veronderstelde directe afleiding van object. Dat verband is indirect, te weten via het element-zijn van een model. Zeg maar links- òf rechtsom, èrgens moet een-element-van-een-transmodellaire-resultante-is-een-element-van-een-model expliciet tot uitdrukking komen. Die relevante aanvullende verbijzondering ontbreekt door ook transmodellaire samenhang te enten op ¾ het oorspronkelijke knooppunt voor ¾ systeemmodel.
Ja, ergens (anders) wringt dat. Is die systeembenadering wel zo algemeen geldig? Waarop wij stuiten is de kennelijke noodzaak om een reëel verschil te veronderstellen. Zoiets als een gewoon model bedoelt naar werkelijkheid te verwijzen e.d. Onder de noemer van systeem geldt een grens en daarbinnen is de gangbare systeembenadering geldig. Een transmodellair model verwijst in eerste aanleg naar andere modellen. Dat maakt de veronderstelde verhouding tot (de) werkelijkheid kwalitatief anders. Dat is bij nader inzien ook redelijk. Want anders zou die systeemgrens betekenisloos zijn voor wat geldt als systeembenadering. Kortom, zelfs onder de noemer van systeembenadering kunnen we niet van alle walletjes tegelijk eten. Wat je transmodellair moet opvatten, is bepaald door wat intramodellair telt. (Ook) dat is dus relatief. Bijvoorbeeld, een ruimere intramodellaire dekking leidt tot geringere behoefte aan transmodellaire samenhang. Het is allemaal systematisch, maar differentiatie lijkt geboden.
Stel dat je vanuit een element niet verbijzondert tot transmodellaire resultante met classificatie als context. Een alternatief bestaat eruit om systeemmodel te verbijzonderen tot ¾ het model van een ¾ transmodellaire resultante; daarvoor vormt dan een element van een ander systeemmodel de context. Op die manier blijft er een apart knooppunt beschikbaar, waarbij het transmodellaire ... model een ènkel element als resultante betreft. Ik heb de indruk, dat jij uitgaat van het complete model als de schaal waarop jij transmodellair model verbijzondert. Nogmaals, met de behoefte aan willekeurige bronnen per bestemming(selement) leidt die schaal voor transmodellaire resultanten volgens mij àf.
Tja, wie weet vergis ik me nog schromelijk ... (als ik al terdege begrijp wat ik opschreef).

46.125
Als we ervan uitgaan dat jij Metapatroon niet gebruikt, herhaal niet, is er dan ruimte om grondig misverstand erover op te ruimen? Gewoon, uit interesse?
Voor een stelselmatige inventarisatie is het nooit “te vroeg” voor Metapatroon. Sterker nog, Metapatroon is onmisbaar voor een wèrkelijk stelselmatige opzet. Wat jij “definities” noemt, kennen niet alleen verschillen, maar tevens overeenkomsten. Het gaat dus om evenwicht ertussen. En de aanname dat het bereik van definitieverschil .. per definitie een land is, klopt evenmin.
Metapatroon is een methode voor conceptuele modellering op stelselschaal. Dankzij Metapatroon valt inderdaad o.a. digitale technologie benutten voor facilitering van dergelijke reële variëteit. Maar wie Metapatroon pas in het stadium van “it initiatieven” gebruikt, is heus veel en veel te laat. Dat het “wellicht vroeg” ervoor is, vind ik een fopvatting. Je moet er ‘juist’ mee beginnen.
Zo levert Metapatroon tevens een methode voor analyse. Je kunt met zgn contextuele verbijzondering nagaan wat al dan niet problematisch aan “internationale standaardisatie” enz. is. Als “een heel strakke regie door een centrale club vanuit het hoofdkantoor” uitpakt als ontkenning van reële (conceptuele) variëteit, staat (dure) mislukking allang vast. Dat “een al gekozen oplossing [...] verder uitgerold [wordt],” terwijl “puur [...] het inventariseren van business praktijk en het gebruik van definities in diverse landen” nog gaande is, wijst er verder op.
Uiteraard besef ik dat ik met bovenstaande opmerkingen wel erg kort door de bocht ga. Hopelijk heb je er toch iets aan om je opdracht verlengd te krijgen, sterkte!

46.126
Voordat ik gerichte opmerkingen maak over jouw voorstel(ling)en, tref ik wat algemene(re) voorbereidingen.
Vanaf de onvermijdelijke horizon ‘gezien’ is er om verder te beginnen een ongesorteerde verzameling objecten. Een willekeurig object laat zich kortweg aanduiden als On.
Als ik de aanloop ertoe (een object als netwerk; een model van een netwerk) hier gemakshalve verder ongespecificeerd laat, luidt zo’n korte(re) aanduiding van een willekeurig model Mm.
Zo kunnen we onder de noemer van Mm twee selecties uit de objectenverzameling maken, de ene voor elementen de andere voor relaties in/van Mm. Als zulke deelverzamelingen zijn ze eveneens ongesorteerd. Zeg ook maar: ongepositioneerd.
De positionering van elementen en relaties gebeurt ‘betrekkelijk.’ Inderdaad, context.
Neem een willekeurig element in een willekeurig model (en comprimeer daarbij de aanduiding Mm tot m): em,x. Dat ene element telt één of meer relaties. Daarbij ‘staat’ elke relatie voor een verbinding met een specifiek ànder element van Mm. Aldus ontdaan van willekeur, te weten voor dàt element, geldt zo’n relatie als schakel. Een relatie is voor minstens twee elementen tot (hun) schakel verbijzonderd.
Uitgaande van een relatie geldt een element als relatant. Een element is voor minstens één relatie tot zijn relatant verbijzonderd.

Met verwijzing naar bovenstaande, nogal onbeholpen schets, een bepaald (model)element is dus verbijzonderd tot netzoveel relatanten als er relaties zijn waartoe het (element in kwestie) behoort. Ofwel, als je gedrag wil benoemen dat weliswaar elementair volgens een model, maar daar òngeacht relaties geldt, schiet je met de noemer relatant dóór. Houd het daarvoor op ... element.
Ik (be)nader jouw eerste voorbeeld. Jij voert daarvoor twee modellen op, waarvoor het “nodig [kan] zijn om aan te geven dat [...] één en hetzelfde element [aan de orde is].” Indien jij je voor die stelling oriënteert op het conceptuele model met object enzovoort, zou je voor relevante precisie volgens mij allereerst moeten zeggen dat het daarbij om één en hetzelfde object gaat. Voor verschillende modellen zijn van dat ene object immers dienovereenkomstig verschillende/verbijzonderde elementen ‘afgeleid.’
Wat willen we in dit geval met transmodellair verband bereiken? Al dan niet bewerkt is bepaalde informatie ‘van’ het ene model tevens geldig ‘voor’ het andere model. Dat werpt de vraag op, naar het voor eenduidigheid ervan nodig en voldoende verbijzonderde knooppunt in het ene model. Uit je toelichting maak ik op, dat die noemer voor (afname)meldingen daar het desbetreffende grenselement is. En het verband dat je met het grenselement van het andere model schetst, begrijp ik als recht-toe-recht-aan. Voor de (afname)meldingen lijkt niet te tellen aan welke elementen dat grenselement gerelateerd is in het ene model.
Stel dat die afhankelijkheid wèl bestaat. Dan zijn de relatanten van het grenselement blijkbaar de ‘punten’ voor (afname)meldingen. Maar dàn zijn het die relatanten die transmodellair verbonden moeten zijn (ipv het ene grenselement).
En we kunnen nog verder naar ‘binnen.’ Wat weet een aparte afnemer van een infrastructureel grenselement? Als het grenselement pèr afnemer een relatie kent, telt voor elke afnemer ‘slechts’ zijn ‘eigen’ kant pèr relatie. Neem dàt element dan als meldpunt, dus apart voor elke afnemer. Gezien vanuit het grenselement in/van het andere model wordt het transmodellaire verband daardoor navenant gedetailleerder, maar verschilt niet principieel.
Waarop we uiteraard willen uitkomen, is een conceptueel model dat àlle (reële) variëteit faciliteert. De concrete invulling die jij toelicht, moet stellig tot die mogelijkheden behoren, ... maar acht ik nodeloos omslachtig voor dat concrete geval.
Voordat je jouw voorstel met voorbeelden stuurde, had ik ook verder nagedacht over algemenere opzet. Ik heb tot slot van deze bijdrage een poging gewaagd om mijn idee erover te verklaren. Voorafgaand maak ik enkele opmerkingen over je tweede ‘geval.’
Opnieuw heb ik de indruk, dat jij relatant vereenzelvigt met element. Maar als je “verbanden tussen elementen” in verschillende modellen wilt leggen, moet je je daarvoor beperken tot ... elementen. Een structureel àndere behoefte betreft verband, ik noem maar iets dan aansluit op mijn opmerkingen over je eerste voorbeeld, tussen enerzijds een element in het andere model, anderzijds één of meer relatanten in het ene model. En zo zijn er allerlei combinaties (lees ook: variaties op thema) denkbaar. Ik benadruk dat ik die variëteit vooralsnog opzettelijk niet adresseerde in wat ik als conceptuele modellen voorstelde; ik beperkte me tot dusver tot transmodellair verband op basis van elementen (en zoals ik jouw voorbeelden begrijp, is daarvoor niet méér nodig).
Dankzij jouw aansporing ben zelfs ik eraan toe om de transmodellaire systematiek ... alweer systematischer te beschouwen. Wat mij ervan weerhield om intra- en transmodellaire specificaties gelijkwaardig te behandelen, was o.a. de afwijkende betrekking tot object. Voorts zag ¾ en zie ¾ ik nog niet, hoe een model van transmodellariteit zinvol een andere schaal kan hebben dan welke bepaald is door de zgn transmodellaire resultante. Jij stelt voor: “Een lijst van dergelijke TransModellaire Relaties kan weer opgevat worden als een systeemmodel (van een aparte klasse).” Maar voor louter een lijst hoeven we de systeembenadering niet te activeren. Systeem is ¾ uitdrukking van behoefte aan ¾ structuur. Andere behoefte, (meestal) ànder systeem- annex structuurmodel.
Als ik me voorlopig niet (zo) druk maak om het bereik van een transmodellair model, hoe valt gelijkschakeling met ‘gewoon’ model te realiseren? Jouw aanzet bestaat eruit, althans, zo herken ik ‘m, om de structuurtypering voor ‘gewoon’ model te herhalen voor transmodellair model. Op die manier blijft echter feitelijk vergaand dubbel, wat we principieel als gelijk willen laten gelden.
Wat ervaar ik precies als hindernis? Nogmaals, dat is de status van de betrekking met object. Heeft ook die hindernis soms een ... context? Ja, natuurlijk!
Weet je nog, dat ik over deelnemer begon? Weliswaar ‘hangt’ deelnemer aan de horizon (zoals nu object), maar deelnemer is geen strikt beginpunt oid. Ik was deelnemer gaan beschouwen als algemene(re) noemer voor allerlei verbijzonderingen. Je moet zonodig wel kunnen nagaan aan welke verbijzondering deelnemer ontleend is, maar als deelnemer is er blijkbaar géén karakteristiek gedrag (meer) mee gemoeid. En via deelnemer kan opnieuw verbijzondering ‘gebeuren’ die op haar beurt tot ¾ een ander exemplaar van ¾ deelnemer verklaard kan worden, enzovoort. Als de deelnemer niet naar de interactie kan komen, moet eerst de interactie naar de deelnemer komen. Ofwel, doorbreek de veronderstelde rechtlijnigheid. Faciliteer circulariteit van typering. Klopt, contragram.
We hebben dus de gewenste metasystematiek te pakken, indien we object (eventueel) laten constitueren door eerder en elders gevestigde verbijzonderingen. Neem een modelelement. Dat kan als het ware terùg als object bestempeld zijn, maar dan uiteraard als een ànder objectexemplaar dan waarvan het als element àfgeleid is. Zo’n objectexemplaar is beschikbaar als o.a. element van modellen. Omdat herleidbaar is waarvan dat exemplaar een verbijzondering-tot-veralgemenisering is, bijvoorbeeld een modelelement of –relatie of relatant of schakel (maar het kan ook iets heel anders zijn), is die hindernis opgelost.
Dit heeft m.i. een sterk Peirceaans karakter. Het conceptuele model objectiveert tevens dynamiek van conceptualisering. Dat is dus ook conceptualisering van dynamiek van objectivering.

In bijgevoegde schets heb ik deelnemerbenadering overigens geënt op objectdeel. Dit conceptuele model maakt systeembenadering eindeloos recursief. Zo kent o.a. een transmodellair ... model eveneens precies diezèlfde opzet (en aan wat als object-van-transmodellair model geldt, moeten we eigenlijk helemaal geen vóórwaarden willen stellen). Het is allemaal een kwestie van invullen ... Dankzij verdere abstractie faciliteert het compactere conceptuele model (veel) ruimere variëteit. In praktisch gereedschap kan het beter diep verborgen blijven ...

46.127
Waarom geldt getalsmatig voor relatant het minimum van één per element en voor schakels het minimum van twee per relatie? Wat schakels betreft zegt het woord relatie het eigenlijk al. Er is kennelijk iets dat je niet op zichzelf vindt staan; vanuit het perspectief van een relatie telt (zo)iets als het ene ten opzichte van het andere. Een relatie is intermediair, enzovoort.
Als element kan iets, zeg maar, begin- of eindpunt vormen. Daarvandaan resp. –naartoe leidt dan een enkele relatie leidt naar/vanaf een ander element. Voilà, één relatant.

Als je bovenstaande schets opvat als model van een transportnetwerk (met elementen als cirkels en relaties als lijnen), zijn er blijkbaar vier grensposten. Als je begint bij een bepaalde grenspost, is er vooralsnog één weg het binnenland in; je kunt pas verderop kiezen.
Ergens moet er natuurlijk verschil worden gemaakt tussen element en relatie. Juist daaraan ontleent (de) systeembenadering haar werking.
De vraag naar wat een element ‘is’ en wat een relatie, moet je m.i. niet principieel (willen) stellen. Je vindt er immers geen absoluut geldig antwoord op. Het gaat erom wat je productief als element resp. relatie meent te kunnen beschouwen. En als maat voor wat productief ... is, beschouw je een motief. Vandaar, ander motief, ander model met bijbehorende keuze van elementen en relaties.
Ja, jouw beschrijving van de route(s) om van een bepaald element te ontdekken aan welk(e) ander(e) element(en) het direct gerelateerd is, ‘volg’ ik. En vanwege het kwalitatieve onderscheid tussen element en relatie, zijn de bijbehorende ordeningsverbijzonderingen óók verschillend. Qua systeembenadering is het (dus) volstrekt logisch, dat je vanuit een element vertrekt via zijn relatant(en) en er aankomt via schakel(s). Dat is géén omweg oid, maar onvermijdelijk vanwege de òngesorteerd-/òngepositioneerdheid onder de noemer van elementen resp. relaties.
Voor zover ik jouw bericht begrijp, ... begrijpen we elkaar juist uitstekend!

46.128
Voor zover ik onze discussie nu nog iets duidelijker begrijp, legden jij en ik gisterenmiddag de nadruk op wat nodig en voldoende is op louter het moment dat een lokale vorderingregel langs komt om er een landelijke vorderingregel van te maken. Martijn Houtman bleef er terecht op wijzen, dat de ervoor benodigde scharnierinformatie niet uit de lucht komt vallen; om zo’n moment productief te benutten zijn degelijke voorbereidingen nodig en moet zulke informatie worden onderhouden (en de ontkenning ervan verklaart waarom o.a. debiteurenbeheer tot dusver ..., nou ja, vul maar iets in).
De verbijzondering van samenhang voor debiteurenbeheer hadden we reeds opgemerkt. Het beknopte model dat ik je daarvan enkele maanden geleden stuurde heb ik dankzij onze discussie samengevoegd met het model dat als figuur 6 opgenomen is in het artikel Stelselmatig overzicht via informatiesleutels (maart 2013) van Martijn Houtman en mij. De synthese zie je onderstaand eveneens met Metapatroon geschetst.

Linksonder zie je de knooppunten objectsoort en registerrubricering. Met objectsoort laat zich duiden hoe ‘iets’ in een bepaald register, zeg maar, bedoeld is. Als mogelijkheden voor objectsoort ‘kennen’ jullie thans zoal kantoor, medewerker en persoon. Tja, ‘iets’ kan weliswaar bijvoorbeeld als kantoor bedoeld zijn, maar in het register in kwestie geregistreerd staan waar eigenlijk persoonsinformatie hoort; met registerrubricering is dat ¾ explicieter dan met soort informatiesleutel ¾  duidelijk.
De waarden voor objectsoort en registerrubricering dienen allereerst per register te stroken, zou je toch zeggen. Waar dat niet zo is, verdient op z’n minst aandacht. Je kunt aldus ook toetsen op stelselmatige consistentie. Bijvoorbeeld voor advocaten kan je de waarden van objectsoort en registerrubricering afleiden van het landelijk geldige register van de beroepsgroep. Zijn die waarden voor jullie eigen registers dezelfde?
Om misverstand te vermijden, bovenstaand model staat grotendeels buiten de informatierotonde. Het betreft een zo minimaal mogelijke administratie die erbij komt en ook op de rotonde aangesloten moet zijn.
Een praktische vraag is opnieuw hoe per registerobject annex ¾ waarde van ¾ informatiesleutel de waarden van objectsoort en registerrubricering bepaald kunnen worden en opgenomen in het extra stelseladministratietje. Nogmaals, voor lijkt mij dat gelet op de samenhang met soort informatiesleutel geen (groot) probleem. Voor objectsoort valt stellig met geautomatiseerde vergelijking in de meeste gevallen de waarde te bepalen. En wat dan overblijft, is waarschijnlijk meestal verkeerd. Dat weet je dan maar meteen ...
Voor de daadwèrkelijke scharnierversie hoeft Martijn wederom dit model niet serieuzer te nemen dan dat wij zijn nadruk op weten-waarover-je-het-hebt erkennen!

46.129
Ik stuur je een vers informatiemodel nav verdere opmerkingen van Martijn Houtman. Let ditmaal vooral op de rechterkant. Op deze manier kunnen we voor een zaakpartij voor vordering van verschuldigde rechten de getrapte verwijzingen (blijven) volgen, dwz 1. van een bepaald (primair) processysteem naar tot dusver bijbehorende één-van-n bedrijfsadministratie en 2. van een één-van-n bedrijfsadministratie naar de ene, landelijke bedrijfsadministratie van/voor jullie organisatie. Er zijn verdere (trap)tredes mogelijk, maar daaraan lijkt in elk geval voorlopig geen behoefte. Omgekeerd laat zich kortsluiting op basis van een ènkele trede aangeven, dus van een bepaald (primair) processysteem meteen naar jullie a.s. ene, landelijke bedrijfsadministratie.


46.130
Tot dusver weten we de conceptuele modellen compact te houden. Over semiotiek gesproken, dat vind ik een goed teken!

46.131
Is een krant dan geen scherm? Begeeft ook de oplettende lezer zich niet elders in de zin zoals Louis Stiller opmerkt in Het digitale elders? Dankzij zijn artikel, in deze krant verschenen op 22 juni jl., kreeg ik juist het gevoel van een opbouwende ontmoeting. Zo ben ik het grondig met Stiller eens, dat “de wereld van het scherm [...] behoefte [heeft] aan nieuwe wegwijzers.” Laat ik die wereld algemener de informatiemaatschappij noemen. Gelet op zijn prominente verwijzing naar het werk van Manuel Castells, The Information Age, heeft Stiller daartegen stellig geen bezwaar. Welnu, een ontwerp voor “wegwijzers” maakten Paul Jansen en ik ooit met Manifest voor informatieverkeer. Ook de beeldspraak spoort. Als vertrekpunt voor verkeersdeelname geldt dat persoonsinformatie persoonlijk eigendom is. Open deur? Daarop zijn verkeersregels voor de informatiemaatschappij of, nog beter, -samenleving geënt, alles bijelkaar minder dan één A4-tje. Maar over elders gesproken, tot dusver vond Manifest voor informatieverkeer nergens weerklank. Een wat hogere ambtenaar die er namens zijn minister met mij over sprak, zag er geen issues door opgelost. Jargon als oogklep. De recente Staatscommissie Grondwet gaf evenmin thuis, hoewel haar nadrukkelijke opdracht luidde om vooral “te adviseren over [...] de grondrechten in het digitale tijdperk.” Natuurlijk is handhaving van “wegwijzers” à la Manifest voor informatieverkeer ondoenlijk volgens huidige (staats)inrichting. Volgens mij is dat ook precies waarom Stiller ervoor pleit dat “we op zoek [moeten] naar een nieuwe vormgeving[, dwz] een andere, eigener architectuur die wél duidelijk maakt waar de grenzen liggen.” Op de allereerste wegwijzer staat dus dat we van richting moeten veranderen. Als we blijven weigeren om überhaupt àf te slaan, rijden we op een doodlopende weg èn verliezen de macht over het stuur.
[Op 23 juni 2013 ingezonden ter publicatie als (ingezonden) brief in NRC Handelsblad.]

46.132
In de categorie “redactie” verstuurde ik via de website Schrijven online zojuist een bericht met de volgende aanhef:

Beste meneer Stiller,
Aan de opinieredactie van NRC Handelsblad stuurde ik op 23 juni jl. nav uw recente artikel een brief; zie verderop. Het genoemde Manifest vindt u via manifest_informatieverkeer.htm Indien u daarop direct wilt reageren, graag!
Met vriendelijke groet.

46.133
Moedige poging? Volgens mij probeer ik met zo’n tekstje vooral mijzelf gerust te stellen nog redelijk bij mijn verstand te zijn. Zoiets als zelftherapie, dus. De kans op plaatsing door de krant schat ik op nul, want ook dat is een systeem dat mensen zoals jij en ik, abonnee of niet, als buitenstaander beschouwt.

46.134
Erg aardig en zeker niet gek. Maar nee, geen doorzetter en al helemaal geen baanbreker.

46.135
[Publicatie in NRC Handelsblad g]aat dus niet door, nou ja, niet geprobeerd is altijd mis.

 

 

Juli 2012 – juni 2013, webeditie 2013 © Pieter Wisse