Reële verhoudingen

tweede brief aan de president van de Algemene Rekenkamer, 29 augustus 2008

Pieter Wisse

Graag geef ik allereerst uitdrukking aan mijn dank en waardering ervoor dat u moeite nam om mijn brief van 28 juni jl. te beantwoorden. Daarentegen de inhoud van uw brief, gedateerd op 21 augustus 2008, bevestigt mijn zorg over averechtse bijdragen door de Algemene Rekenkamer aan maatschappelijke ontwikkeling.

Nogmaals wil ik u mijn zorg, vergezeld van mijn herhaalde oproep, beargumenteerd verklaren. Daarvoor werpt uzelf met uw brief m.i. echter een lastige belemmering op. In werkelijkheid deed natuurlijk de medewerker dat, die de brief opstelde. Maar ja, u ondertekende en draagt dus de formele verantwoordelijkheid ervoor. Daarop spreek ik u wederom aan.

Eerlijk gezegd kan ik als zowel zomaar een burger als informatiekundig ontwerper geen touw aan uw brief vastknopen. Desondanks doe ik hier, opnieuw, een poging tot opbouwende redenering. Kijkt u er ditmaal zèlf aandachtig naar? Indien u dat reeds deed met mijn eerdere brief, groeit overigens mijn zorg nog verder.

Ik heb er vooralsnog vertrouwen in of minstens enige hoop op dat juist de Algemene Rekenkamer een impuls tot wèrkelijke verbeteringen kan geven. Daarvoor moet u het vraagstuk van informatieverkeer in het publiek domein natuurlijk ruim genoeg willen opvatten … Eveneens moet u geloof in uw invloed hebben.

Gemakshalve laat ik hier in het midden of ik uw compliment verdien dat mijn brief behandelt, ik citeer steeds uit uw beknopte brief, “hoe de informatievoorziening van de overheid het beste kan worden ingericht” en wat voor “Nederland […] de juiste stappen zijn […] op weg naar een overheidsinformatievoorziening die recht doet aan de stand van de digitale technologie en die bijdraagt aan een verbeterde dienstverlening door de overheid.” Wat ik hoe dan ook ongerijmd acht, is uw verdere bewering dat het onderzoek dat resulteerde in uw rapport(en) Lessen uit ICT-projecten bij de overheid “niet over de [inrichtings]vraag” ging en dat daarvoor “ook niet de [stappen]vraag aan de orde” was.

Ik zie dat anders. Om te beginnen moeten de zgn grote ICT-overheidsprojecten zèlf uiteraard wèl dergelijke, zoals u ze noemt, vragen adresseren. Indien u het op dàt punt onverhoopt niet met mij eens bent, weet ik het trouwens helemaal niet meer. Die projecten zijn toch slechts middel tot zulke doel(en)!

Nu vroeg de Tweede Kamer u om, zoals u het ook zelf schrijft, “inzicht te verschaffen in de achterliggende oorzaken van problemen met (grote) ICT-projecten bij de overheid.” Met mijn brief waarin ik ze u onder de noemer van een, zeg maar even, netwerkparadigma samenhangend verklaar, wijs ik u voorts erop dat uw rapport(en) het spoor naar die “achterliggende oorzaken” geheel missen. Uw brief doet daar nu zo mogelijk een forse schep marginalisering van uw bijdragen bovenop. Als u trouwens meent dat ik mij daarin ernstig vergis, verneem ik dat natuurlijk met belangstelling en de openheid die passend is voor volwassen communicatie.

Met de zgn lessen suggereert u weliswaar over “achterliggende oorzaken” gerapporteerd te hebben, maar feitelijk beperkte u zich tot een traditioneel plichtmatige, daarom inmiddels averechtse aanbeveling voor “welke stappen gezet kunnen worden om tot een betere besturing van die projecten te komen.” Aldus verwart u hopeloos zoiets principieel secundairs als besturing ten opzichte van primaire doelstellingen. Het is wellicht bestuurlijke mode en in politiek opzicht zelfs duurzaam gevestigd om dat lòs van elkaar te beschouwen, wie weet, maar ontkenning van primaat van projectdoel ten opzichte van –middel is en blijft onzin. Dat weet iedereen met stelselmatig inzicht. U daarom toch ook?

Zonder inhoudelijke betrekking tot wat bestuurd moet zijn, is reële inrichting van besturing onmogelijk, punt. Dat telt zelfs zwaarder, waar en wanneer de werkelijkheid ook kwalitatief verandert, nota bene mede onder invloed van de (beoogde) projectmatige veranderingsprocessen. Dergelijke wisselwerking maakt het extra ingewikkeld. Dat vormt nu eenmaal ònreduceerbare, dus navenant ònvermijdelijke complexiteit.

Het gaat erom de reële, inherent veranderlijke variëteit zo beheersbaar mogelijk te krijgen. Maar zonder die maatschappelijke doelen erbij te betrekken ontbreekt uiteraard het noodzakelijk referentiekader voor wat netzo maatschappelijk aanvaardbaar als beheersbaar geldt. Begrijpt de medewerker die de brief aan mij opstelde dat ècht niet? Bent u het heus eens met de tegenstrijdigheid in dat antwoord aan mij? Ik kan me dat moeilijk voorstellen.

Wanneer u zelfs een evident achterhaald paradigma niet rekent tot “achterliggende oorzaken” van wezenlijke problemen, wat kunt u als zodanig dan redelijkerwijs wèl meetellen?

Ontkenning van werkzame factoren is misleidend. U schrijft mij met zoveel woorden dat voor u allerlei hoogst relevante factoren er niet toe doen. Dat komt er volgens mij op neer dat u uw eigen werk als irrelevant bestempelt. Is dat inderdaad uw bedoeling? Nu ik u er nogmaals zo nadrukkelijk op wijs, gaat u dat volhouden?

Met een vergelijking probeer ik u reële verhoudingen te laten erkennen. Stelt u zich een project aub eens voor als een auto met voorwielaandrijving. Wat gebeurt er als helemaal achterin de kofferbak, dus nog àchter de achteras van de auto, een onnoemelijk zware steen komt te liggen? Precies, de achterkant van de auto kiept naar beneden. Daardoor raakt de achterbumper of de trekhaak de grond, terwijl de vóórwielen in de lucht komen te hangen. U kunt dat effect met een speelgoedautootje naspelen door met uw wijsvinger druk op de achterkant uit te oefenen. Ziet u wel?!

In de cabine van de auto zit iedereen die bij dat project betrokken is, ongetwijfeld allemaal alsmaar drukker en drukker bezig. Waarmee? Door de kanteling van de auto zien zij door de voorruit buiten nog slechts lucht. Doordat vertrouwde oriëntatiepunten niet langer zichtbaar zijn, ontgaat het de inzittenden dat ze helemaal geen voortgang maken. De bestuurder geeft daarom nogeens extra gas en verwacht er grotere voortgang van. Mis! De voorwielen draaien weerstandloos slechts sneller door de lucht, het kost een hoop extra brandstof, maar de auto blijft rotsvast op zijn plek.

Omdat het beoogde aankomstpunt alsmaar niet in zicht komt, raken de inzittenden onzekerder en onzekerder over vorderingen. Zo gebeurt het vaak, let wel, nog altijd vergelijkenderwijs gesproken, dat de motor door een sterker, ja natuurlijk, (veel) duurder exemplaar vervangen wordt. Liefst op maat gemaakt, dat is immers leuker en wat begrijpt de opdrachtgever er nu helemaal van? Andere versnellingsbak, zo gaat dat door. Het project geeft nòg meer gas, er is immers versnelling nodig. Zo escaleert dat. Klopt, in een mum van tijd is er sprake van een Groot Project. Het is echter allemaal nutteloos, een grove verspilling van tijd en geld.

Dan verschijnt de Algemene Rekenkamer, na overwinning van tegenzin en tempering van het verzoek tot onderzoek. De onderzoeker spoedt zich in de cabine, sluit gauw het portier zodra z/hij binnen is. Is het zicht door de voorruit wel scherp genoeg? Vervanging kan nooit kwaad, nietwaar? Ook met een andere voorruit zien de inzittenden hoogstens een luchtkasteel. Oh, kunnen de prestaties van de auto eigenlijk uitgebreid genoeg gevolgd worden? Er komen meer, ingewikkelder meters op het dashboard. Elders gebeurt dat ook, best practices heten ze vaak, maar het ontgaat (ook) de Algemene Rekenkamer dat die auto’s netzo verlamd staan door te draaien.

Het is voorspelbaar banaal. Wat geldt als ijkpunt voor voorgestelde (besturings)maatregelen? Eén ding is zeker, daarvoor blijkt het doél van de middelen niet in aanmerking te komen. Dat is een fatale vergissing.

Zolang de wielen blijven malen, draagt uitvoering van dergelijke aanbevelingen door de Algemene Rekenkamer sterk aan verspilling bij, maar voorlopig nog niets anders. Verhoudingsgewijs is dat eigenlijk onschuldig, zij het volstrekt nodeloos kostbaarder en kostbaarder. Het kan ronduit gevaarlijk worden, zodra de auto met zijn voorwielen weerstand ontmoet en zowaar heus in beweging komt. Het extra meetinstrumentarium slokt zóveel aandacht op, moet immers ook gevoed worden wat gauw een project op zichzelf betekent, dat het voor de inzittenden onmogelijk is om tevens op het verkeer te letten. Wat was het doel ook alweer? Op die manier blijft het aankomstpunt eveneens praktisch onbereikbaar.

De “achterliggende oorzaak” ligt volgens deze vergelijking inderdaad helemaal achterin. Dat is die reusachtige steen in de kofferbak. De figuurlijke steen die “problemen met (grote) ICT-projecten” veroorzaakt, het inmiddels achterhaalde paradigma van isolementsvoorzieningen dus, is nu nèt wat de Algemene Rekenkamer kortzichtig buiten haar beschouwing manoeuvreert. Of gebeurt dat, stellig vergaand onbewust, omdat het wel zo comfortabel is (althans, zolang als het duurt)? Ik wijs het inmiddels relevante paradigma voor informatieverkeer aan, maar u wilt er niets van weten. “Dit vraagstuk,” zo schrijft u mij letterlijk, “viel echter niet binnen de reikwijdte van het onderzoek Lessen uit ICT-projecten bij de overheid.”

Dat is gemakkelijk afgedaan (lees ook: afgepoeierd; zo komt het tenminste over), maar naar mijn indruk onjuist tot onverantwoordelijk. Ik heb mijn best gedaan uw mededelingen aan mij als een verantwoorde redenering te begrijpen. Het lukt mij niet, terwijl ik meen dat mijn opvatting wel hout snijdt. Vanuit mijn burgerlijk verantwoordelijkheidsbesef doe ik daarom deze hernieuwde poging uw inzicht te actualiseren.

Hoffelijk klinkt het weliswaar dat u mij “een interessante visie op het onderwerp (overheids)informatievoorziening” toedicht, maar door die “interessante visie” eenzijdig botweg buiten ùw orde te verklaren ontwijkt u iedere serieuze aandacht ervoor. Dat kan ik strikt persoonlijk overigens wel hebben, hoezeer ik het ook betreur. Mijn bezwaar geldt dat u uw onafhankelijke positie gebruikt om wezenlijke vragen op maatschappelijke schaal uit de weg te gaan. Ik vind dat geen zinvolle besteding van belastingafdrachten, inderdaad, waaronder die door mijzelf.

U verschuilt u als het ware achter het verzoek van een àndere instantie, niet toevallig de Tweede Kamer. Daarbij vermoed ik tevens sterk, dat uw middelmatige interpretatie van het verzoek dat de Tweede Kamer u deed domweg niet strookt met wat diezelfde Tweede Kamer ermee doelgericht bestemde. Uw geïsoleerde, valse nadruk op projectbesturing plus wat retoriek draagt eraan bij dat u niet eens in de buurt komt van degelijke verkenning van de èchte “achterliggende oorzaken.”

Dat doorziet de Tweede Kamer uiteraard niet, ministers en beleidsambtenaren overigens evenmin, en mede daardoor blijft door mislukkende projecten de maatschappelijke ontwikkeling geremd of krijgt contraproductieve richting (waarbij ik over de mate van financiële verspilling niet eens wil twisten, want die belemmering van ontwikkeling vind ik de essentiële tekortkoming).

Ik dring er opnieuw bij u op aan uw blik te verruimen. U geniet niet voor niets een benoeming “voor het leven.” Daar moet u, zo vat ik tenminste de Grondwet op, wel iets onafhankelijks qua toegevoegde waarde aan maatschappelijke ontwikkeling voor durven ondernemen. Dat meet ik graag af aan uw koerswijziging met uw aanbevelingen, waarnaar ik dus uitkijk.

 

 

29 augustus 2008, webeditie 2008 © Pieter Wisse