17.
Aantekeningen uit correspondentie,
september – november 2006

Pieter Wisse

Hier staan tekstpassages verzameld, overgenomen uit emailberichten die ik schreef in de periode september – november 2006. De volgorde van verzending bleef gehandhaafd.

 

 

17.1
Ondanks uw wezenlijke kritiek meende ik een zekere waardering voor Badiou's wiskundige behandeling te lezen. Nu vermeldde u nader dat u over uzelf meent dat u de kennis mist om dat gedeelte verantwoord te beoordelen. Nu kan ik uw mening niet bestrijden, althans niet met zeg maar positieve argumenten. Maar ik hoop u wel gerust te stellen door mijn verklaring dat het mij eveneens aan zulke kennis ontbreekt. Ondanks mijn wiskundige studie (destijds TU Delft) kan ik er evenmin een touw aan vastknopen.
Ja, dan wordt toch tijd om eens te kijken of het aan u en mij ligt, dat wij Badiou onmogelijk kunnen volgen. Ik kan er door de complicering inderdaad onmogelijk een afsluitende uitspraak over doen — want zo redelijk zijn u en ik nu eenmaal — maar ik zou zeggen dat het ermee begint om te weigeren zulke verduistering klakkeloos te aanvaarden. Wat ikzelf dan als enige benadering realistisch acht, is verkenning van de uitgangspunten die in dit geval Badiou hanteert. Zo van, als die punten al een rommeltje zijn, dan is het uiteraard pure tijdverspilling om de eraan ontleende redenering a. nauwkeurig te willen volgen en b. ook nogeens zorgvuldig van kritiek te voorzien. Sterker nog, dat lukt principieel nooit, omdat de onmogelijkheid van zinvolle interpretatie in dat aanvankelijke rommeltje bepaald staat.
Allereerst kunt u dus al gerust zijn, dat mijn bespreking van Badiou’s boek Being and Event een wiskundig karakter zou dragen. Nee, helemaal niet! Het gaat er juist om de kortste uitweg te vinden om aan de val te ontsnappen die Badiou — onbewust? — opzette. Ook al weet u weinig tot niets van wiskunde en van verzamelingenleer in het bijzonder, stellig kunt u het volgen dat [m]y interpretation leads me to suggest [...] that Badiou argues his case from the ill-conceived distinction between element and subset. He stands set theory on its head. Of course, that might be extremely productive. But I would say that it’s no longer set theory as commonly practiced. A first principle of normal set theory is identification of elements. The possibility of no-element is merely a so-called boundary condition; it serves to keep the formal operations according to the theory consistent. [However,] Badiou shifts the boundary condition to where it becomes his first principle (Being and Event, p 31):

My entire discourse originates in an axiomatic decision; that of the non-being of the one.

Ja, daar kan je alle kanten mee op. Voor Badiou resulteert het in wat alles wegheeft van een apologie van het communisme. As I read it, [Badiou] lets a situation correspond to a set. According to regular set theory, the elements of a set can enter into different configurations, i.e. subsets, or parts as Badiou also calls them. Including the so-called empty set and the original set itself, all such configurations taken together constitute yet another set. As this set-of-elemental-configurations is directly derived from some particular set, it is called its power set. And it is a power set, because the number of its elements is an algorithmic function of the number of elements of the originating set. When the originating set holds n elements, the power set holds two to the power of n elements (2n). There’s really nothing else behind labeling such a derived set a power set.
Badiou contrasts a situation with its state. I get the distinct impression that he lets the state reside in the power set. For him it only appears as a small step to change state into State, for example (p 105)

the formal idea that the State […] deals with collective subsets and not with individuals remains essential.

As “an abstract vision of the requirements of the epoch” it is difficult to take seriously, even without the metaphorically absurd legitimacy sought in set theory. What is explained by (p 275):

[T]he power of the state—in terms of pure quantity—is superior to that of the situation. [… The state] dominates [the situation].

Maar als onderbouwing van communisme — of, waarschijnlijker nog, van Badiou's persoonlijke betrokkenheid erbij — is het echt onzin. Daar doen ellenlange zgn bewijsvoeringen niets aan af. Elke poging ze te 'begrijpen' is hopeloos, dus zinloos. Let wel, ik gun Badiou graag welke politieke opstelling dan ook. Zijn valse argumentatie is storend, zelfs gevaarlijk (zie ook verderop). Destijds citeerden Sokal en Bricmont slechts een korte passage van Badiou, zonder enige analyse, in hun boek Intellectueel bedrog. Hun conclusie, bedrog dus, deel ik. Het slot van mijn uitgebreidere bespreking luidt dat [i]t is not that the book [Being and Event] is just irrelevant. Struggling with alternative reactions, after all I actually find that it is worse than useless. My complaint is that what I’ve struggled to recognize is only consistent as an expression of a generally irresponsible attitude. That could very well be dangerous. Should I pass on as Badiou’s advice that (p 337)

the faithful procedure is random, and in no way predetermined by knowledge.

No, I won’t. What orientation at community does Badiou provide? Why write a book in the first place, when (p 376)

[t]he striking paradox of our undertaking is that we are going to try to name the very thing which is impossible to discern. We are searching for a language for the unnameable. It will have to name the latter without naming it[.]

Yes, irresponsible nonsense. Badiou’s motive of self-aggrandizement wouldn’t surprise me (p 329):

A fidelity […] is not a matter of knowledge. It is not the work of an expert: it is the work of a militant.

Again, rubbish. Rather than dismiss it, I propose that Being and Event be taken up as a compelling warning for the rest of us. Social responsibility requires active promoting.
Ikzelf zet een groot vraagteken bij "de wil van B om filosófische vragen tot in hun diepste grond door te denken" (zoals ik dat ook plaats bij bijvoorbeeld Heidegger, dus ook iemand met onbegrijpelijke tekst). Voor ernstig narcisme herken ik zeker zoveel aanwijzingen.
Met de vraag naar het "aantonen" van de onzin wijst u — zie ook wat ik hierboven schreef over de onmogelijkheid van zindelijke argumentatie — volgens mij precies op het dilemma dat (ook) Badiou nota bene schept. Dat vergt ontsnapping, punt.
Met uw vermelding van "dáárover ben ik, als niet-wiskundige, uiteraard niet ten volle tot oordelen bevoegd" voegt u zich m.i. nog sterk naar het valse gezag van Badiou's brutaliteit. U bent juist bij uitstek bevoegd tot een oordeel, te weten altijd ùw oordeel.

17.2
Op vrijdag 8 september jl. was met een artikel van Ger Groot de gehele voorpagina van de boekenbijlage gewijd aan Alain Badiou, inderdaad dezelfde franse filosoof waarvan ik net het boek Being and Event besproken had. Onzin, vat ik samen. Mijn boekbespreking vult Groots kritische artikel mooi aan. Hij waagt zich echter niet aan Badiou's aannames vanuit verzamelingenleer. Ik ga daarop wel in, wat m.i. ook relevant is voor informatiemanagement.

inleidende opmerking voor volgende tekstpassage:
Zie ook 17.15.

17.3
Hoewel ik dit bericht stuur naar je privé emailadres (omdat jij daaraan voor eerdere zakelijke correspondentie de voorkeur gaf; over je emailadres 'op je werk' beschik ik helaas niet), gelieve je het als medewerker van het ministerie van Financiën op te vatten. Ik stuur het je dan ook als directeur van Information Dynamics bv.
Ter eventuele kortsluiting stuur ik een afschrift aan je collega, want het betreft nadrukkelijk innovatie. Tevens stel ik hierbij Paul Jansen op de hoogte. Paul en ik namen ca. een jaar geleden met je collega deel aan enkele gesprekken over de zgn. informatiepositie die de Belastingdienst wil faciliteren; die heeft natuurlijk alles te maken met geborgde samenhang (waaraan thans gebrek is).
Onlangs vernam ik uit het informele circuit iets dat mijn extra aandacht opriep. Het project Complexiteitsreductie zou externe hulp zoeken voor ideevorming want, naar verluidt, ze komen er niet uit.
Is dit niet het moment dat jij je verlossende interventie kunt lanceren? Ik toonde je immers in werkende proefopzet hoe de gevarieerde informatiesystemen tot één stelsel geïntegreerd kunnen worden. Ook verwees ik je naar literatuur waarin metapatroon formeel beschreven staat.
Enkele weken geleden zei je, dat je een gesprek met medewerkers van het project en mij wilde organiseren. Het lijkt er dus inderdaad op dat daarvoor de tijd rijp is.
Ter aanvulling merk ik op dat juist mijn bedrijf als Nederlandse onderneming die zelfs tot en met een uitgewerkte methode plus gereedschap/technologie (Metapatroon) aanbiedt, gelegenheid zou moeten krijgen om de Belastingdienst te ondersteunen bij — de oplossing van het probleem van de — complexiteitsreductie. Aan welke reële voorwaarden zou ik nog meer moeten voldoen?
Ik zie het als een grote kans, zeker ook voor jou om z'n oplossingsrichting nu te introduceren. Zoals de Belastingdienst zo succesvol propageert, leuker kan ik het niet maken, wel eenvoudiger. Zoals jijzelf als de beste weet, het informatieve complexiteitsvraagstuk voor de Belastingdienst gaat nooit zomaar weg.

17.4
Bedankt voor het afschrift. Soms knip ik een artikel uit NRC Handelsblad, Automatisering Gids e.d. Zo’n knipsel vormt een teken om er eventueel 'iets' aan te doen. Zo had ik inderdaad uit AG van 17.9 een stukje over PvdA TK-leden Van Dam en Timmer en hun rapport Tussen het Kastje en de Muur opzij gelegd. Dus ook bedankt dat jij wèl meteen tot handelen overging!
Hun rapport dat je me nog nastuurde, vind ik opvallend goed. Wat mij extra opvalt, is dat vD/T zelfs als allereerste punt voor de toekomst (zie p. 50) agenderen dat "Gegevens zijn van jou!" Dat is volkomen in lijn met onze visie, zoals compact opgesteld in ons iDNA Manifest en wat wij aanvullend in een internationaal kader plaatsten in het wetenschappelijke artikel Identity management distilled.
Dan na het zoet nu het zuur ... :-) Wat ik tussen de regels kan lezen, maar feitelijk expliciet mis in het vD/T-rapport, is de noodzaak van (civiele) infrastructuur voor het zgn informatieverkeer in het publiek domein. Het blijft vooralsnog bij een traditionele benadering, te weten dat we via verbeterde huizen 'automatisch' een betere stad ontwikkelen. Zo werkt dat niet op maatschappelijke schaal. Er zijn onderling afhankelijke perspectieven nodig voor zulke variëteitbeheersing. Dankzij deugdelijke informatieve infrastructuur verandert wat dáárdoor aparte voorzieningen-maar-in-samenhang zijn. Nou ja, dat hoef ik jou niet uit te leggen. Maar zelfs het geringste besef van passende infrastructuur ontbreekt nog. Zonder informatiekundige stelselmatigheid — waartoe wij sinds jaren vergeefs oproepen — blijft de burger niet alleen van het kastje naar de muur lopen, maar dweilt in ‘opdracht’ van autistische overheidsinstellingen intussen alsmaar door met de kraan open.
Ik ben natuurlijk benieuwd of je spoedig reactie krijgt. Zo nee, tja, wat schieten wij als burgers dan eigenlijk op met alweer zo’n rapport?[20 september 2006]

17.5
Wat ik vanuit het perspectief van de informatiekundig ontwerper zo prachtig aan je verkennende schets vind, is vooral dat je — wat we vroeger noemden — materiedeskundigen respectvol uitnodigt, verleidt … tot expliciteren van hùn kennis. De echte deskundige is immers zgn onbewust bekwaam, dwz zij/hij gaat er in dagelijkse praktijk aan voorbij hoe situationeel gevarieerd zij/hij handelt. Dat is volkomen rationeel, dat voorbijgaan, want anders functioneert zo iemand per definitie niet langer als … deskundige.
Door jouw aanpak help je zo'n deskundige aan het besef hoeveel-zij/hij-eigenlijk-wel-weet. Dankzij het respect dat je ervoor opbrengt, krijg je de noodzakelijke differentiering in beeld. In dezelfde communicatieve beweging vestig je begrip ervoor dat het informatiemodel qua variëteit een passende afbeelding moet bieden. Jij-als-ontwerper bent 'slechts' intermediair. Au fond is het hùn model. Inderdaad, stelselmatig, dus ruimer bekeken, zijn het hùn onmisbare bijdragen, zoals àndere deskundigen enz. eveneens hùn bijdragen (moeten) leveren.
Zodra je die motivatie hebt helpen laten 'gelden,' aanboort, als het ware, kan het met voortdurende kwaliteitsslagen voor het model enz. eigenlijk niet meer mis.
Je kunt je uitnodiging extra accent geven door simpelweg vanuit een aangegeven begrip meteen óók het tegenovergestelde begrip te veronderstellen. Zo komen risico’s ter sprake. Het ligt zo voor de hand om dáár onmiddellijk verder in te duiken. Maar suggereert risico niet op z’n minst de mógelijkheid van kans? Maakt je dat niet oprecht nieuwsgierig, of aantasting van metaal (ook) weleens bedoeld is? Stel dat ik een schroef nogal onwrikbaar wil vastzetten. Dan laat ik ‘m toch gewoon een tijdje verroesten? De kinderlijkheid van zo’n vraagstelling is onweerstaanbaar. Je krijgt zorgzaam maar subiet de les gelezen, wat de kwaliteit van het model netzo vlot ten goede komt.
Je moet trouwens niet onderschatten hoe je via dergelijke oppositionele vraagstelling juist ònbewuste bekwaamheid tot formulering uitnodigt. Vaak blijkt óók die tegenstelling praktisch geëxploiteerd, maar is er domweg niemand die eraan denkt haar te verklaren. Het navragen via tegengesteld begrip borgt dekking van het model.
Je stelt terecht wettelijke bepalingen aan de orde. Kan je dat als vraagstelling uitbreiden tot beroepscode(s)? Waarin zo’n code doorgaans (ook) tot uitdrukking komt is, ‘eigen’ tuchtrecht van een beroepsgroep. Stel dat een verbinding tussen twee pijpelementen het begeeft door ondeugdelijke bescherming. Slachtoffers, materiële schade … Hoe verloopt aansprakelijkheid? Is de betrokken hoofdingenieur (tevens) persoonlijk aansprakelijk?
Zo’n persoonlijke noot — en of het nu deze is, laat ik graag helemaal in het midden — leidt stellig tot aanvullende invalshoeken die vruchtbaar zijn voor modellering.
In diverse passages in je schets scheer je volgens mij al langs recursiviteit, of herhaalde betrekking. Je kunt het opvatten als een transpositie van het besturingsparadigma. Er is een bestuurd orgaan, met vervolgens dáárvoor een besturend orgaan. Ik ga er gemakshalve even aan voorbij dat het natuurlijk pas hun relatie is, waarom er ondermeer sprake van een bestuurd orgaan is. Hier richt ik me erop dat het besturend orgaan netzogoed een orgaan is … dat besturing vergt. Ofwel, waar houdt het op?
Op vergelijkbare manier werp je de vraag op naar wie/wat beschermt … de beschermer? Als je metapatroon als filosofie hanteert, herken je dat als een vraag die ònmogelijk ééndimensionaal valt te beantwoorden. Volgens het ene perspectief is ‘iets’ een beschermend orgaan, volgens een ander perspectief een beschermd orgaan. En als beschermd orgaan maakt het hoogstwaarschijnlijk zelfs déél uit van wat het als beschermend orgaan … beschermt.
Ik zou zeggen dat het nu eenmaal hoort bij een beroep-als-afbakening, dat beoefenaren zich afsluiten voor dergelijke meerduidigheid. Daarmee zou ik een specialist dus niet gauw door directe vraagstelling lastig vallen. Dat maakt haar/hem slechts onzeker, wat een aanslag betekent op je vertrouwensrelatie.
Mijn idee is dat de karakteristieke verantwoordelijkheid van de informatiekundig ontwerper nu juist ‘speelt’ in het vlak van verzoening van bedoelde meerduidigheid. Vanuit het stelselmatig model kan je vervolgens wèl de specialist nauwkeurig aanwijzen hoe haar/zijn perspectief er éénduidig (ook) in past. Sterker nog, dat moet je doen voor behoud en versterking van vertrouwen.
Je begrijpt dat je aanzet tot modellering van situationele gedragsverbijzondering mij bijzonder opvalt in je verkennende schets. Ik heb ruwweg wat geteld. Je gebruikt de termen omstandigheden (9), omgeving (33), situatie (14) en context (3) voor je uitnodiging om relevante differentiatie eenduidig verklaard te krijgen. Als het zo niet lukt …
Ik voeg aan dat lijstje termen graag jouw aanduiding “doel-van-toepassing” toe. Dat zegt mooi dat je belang stelt in inventarisatie van een gedragsruimte, in het bijzonder een ruimte waarin objectgedrag zich voltrekt binnen bepaalde grenzen. Dan ben je dus weer keurig bij situatie als gedragsbepalend.
Je opmerkingen over focus met bijbehorend wat zich op de voor- respectievelijk achtergrond afspeelt — nota bene, ik schrijf opzettelijk niet “bevindt;” afspelen suggereert dynamiek, dus gedrag; bevindt is dan een grensgeval van afspeelt, te weten nihil-dynamiek — wijzen eveneens op wezenlijke voorzieningen voor meerduidigheid. Zoals ik hierboven probeerde toe te lichten, meervoudige focus vormt is in tegenspraak met één “doel-van-toepassing.” Je moet èlke relevante focus opnemen. Als vuistregel kom je al een heel eind met veralgemenisering, respectievelijk verbijzondering. Je kunt het ook verbreding, respectievelijk versmalling noemen, ga zo maar door. Zo blijkt ‘iets’ zowel — onderdeel van — beschermend orgaan, als — onderdeel van — beschermd orgaan … en dan eventueel ook nogeens met positionering op afwijkende niveaus (zoals passend bij steeds een focus).
Metapatroon biedt passende variëteit door modellering van variabele structuur.
Herhaaldelijk vraag je aan de deskundige — als vooralsnog imaginaire lezer van je schets — of het klopt wat je beweert. Je let dan steeds op wat ònlosmakelijk samenhangt, te weten het gesitueerde object met zijn dienovereenkomstig gedrag. Je bent dus nooit uitsluitend op zoek naar de sluitende gedragsbeschrijving, maar zelfs met hogere prioriteit naar de scherpe bepaling van de eraan ten grondslag liggende situatie. Want als je eenmaal de gevarieerde situaties in beeld hebt waarvoor ‘het klopt,’ kan je altijd gemakkelijk(er) detaillering nagaan wat dáár dan klopt.
Je krachtigste pleidooi voor stelselmatige modellering enz. herken ik in je nuchtere vaststelling dat zgn juridisch eigendom van objecten geen invloed heeft op natuurlijke aantasting/verandering, dus door fysische processen. Inderdaad, indien het ene stelsel objecten telt met allerlei eigenaren, dan is eigendom precies de verkeerde manier om informatievoorziening te splitsen. Dezelfde redenering geldt uiteraard voor samenhangende aspecten. Uit noodzákelijke operationele samenhang volgt nu eenmaal dat het passende informatiestelsel gecoördineerde differentiatie moet erkennen èn eenduidig faciliteren.

17.6
Helaas is het verslag slechts interessant als achtergrondinformatie. Ik schat het als onmogelijk om daar een opdracht te verwerven, want dat is en blijft het zoveelste maatschappelijk veld (lees ook: sector) dat door een hechte kliek dienstverleners beschermd bediend wordt. Je kunt dat vergelijken met de gemeentelijke markt voor (organisatie)advies; daar heb je ook allemaal bureaus-die-er-helemaal-bijhoren.
Hiermee probeer ik trouwens niet cynisch te zijn, maar juist positief op zoek te blijven naar waar wij met onze schaarse middelen daadwerkelijk kans-van-slagen hebben. Zoals voor de waarde van onroerend goed de drie-éénheid van locatie, locatie en locatie geldt, moeten wij het hebben van relaties, relaties en relaties.

17.7
Mag ik allereerst mijn verrassing, gekoppeld aan grote waardering, opschrijven over uw prompte reactie aan het adres van Paul Jansen, waarvan u mij vriendelijk afschrift stuurde? Nog wel op de dag na Prinsjesdag! Ik beschouw het als de bevestiging van de prioriteit die u hecht aan wat u in Tussen het Kastje en de Muur opwerpt.
Graag herhaal ik een punt dat ik in mijn antwoord aan Paul Jansen reeds opvoerde. Ja, het ligt zo voor de hand om onder de noemer van elektronische overheid het accent onmiddellijk op "dienstverlening" als "een kerndoel" te leggen. Ik vind dat een fatale vergissing. Het verklaart de stagnatie.
De overheid is er voor de infrastructuur in soorten en maten (zie onze Grondwet!), vanaf onderwijs, gezondheidszorg tot en met veiligheid enzovoort ... Dáárom, kiest u aub 'infrastructuur voor maatschappelijk informatieverkeer' als het "kerndoel." Nogmaals, dat is tenminste herkenbaar als de, zeg maar, natuurlijke opgave van de overheid. En dankzij publieke infrastructuur voor informatieverkeer komt het als ware vanzelf ook wel goed met ondermeer die zgn elektronische overheidsdienstverlening. Blijft de overheid zich daarentegen concentreren op wat feitelijk slechts een fractie betreft van het maatschappelijk informatieverkeer, dan begrijpt elke burger en bedrijf dat zoiets veraf blijft van een structurele voorziening. Vanuit die bijziende beperking valt door de overheid nu eenmaal onmogelijk uit te leggen welk belang van burgers en bedrijven feitelijk gediend is. Alle retoriek over dienstverlening ten spijt, dat klopt toch domweg niet?!
Een praktisch veranderkundig voordeel van de, duur gezegd, paradigmawissel van overheidsdienstverlening naar publiek-informatieve infrastructuur is, over noodzakelijke cultuuromslag gesproken, dat de primaire politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheid niet langer behoeft te berusten bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, respectievelijk de bewindspersoon voor Bestuurlijke Vernieuwing. Want daar zit coördinatie al decennia muurvast, gebeurt er helemaal niets opbouwends, wat trouwens dus niet alleen die minister(s) valt te verwijten. Let wel, hier schrijft een ervaringsdeskundige. :-) Zodra het ruimere perspectief van heuse infrastructuur eenmaal helder is, blijkt het daar als nota bene maatschappelijke opgave verkeerd belegd, punt. Prima, binnen dat onontkoombaar infrastructurele kader moet BZK/BVK zich vooral blijven bekommeren om de stromen van het informatieverkeer waarvoor daar politiek-bestuurlijke verantwoordelijke verantwoordelijkheid bestaat. Blijf dat gerust elektronische overheid noemen, omdat het nu eenmaal ingeburgerd is. Hmmm, ingeburgerd lijkt me een ongelukkige term, nou ja.
Er is zoveel méér, en ànder informatieverkeer ... De openbare weg is er toch ook niet alleen maar voor burgers op weg naar een overheidsinstelling en weer terug naar huis, of voor ambtenaren van en naar hun werk?
Het, zeg maar, fysieke verkeerstelsel met alles erop en eraan (dus inclusief verkeersregels enz. enz.) vinden 'we' blijkbaar belangrijk, zelfs onmisbaar, voor maatschappelijke dynamiek, verdere ontwikkeling. Daar hoort een plukje 'overheidsverkeer' inderdaad bij, maar vormt allesbehalve het absolute bestaansrecht van dergelijke infrastructuur. Met een beetje visie moet duidelijk zijn dat voor informatieverkeer principieel hetzelfde geldt.
Het is zeker een obstakel dat juist kort geleden de overheidsbemoeienis met infrastructuur voor telecommunicatie van het ministerie van Verkeer & Waterstaat overgegaan is naar het ministerie van Economische Zaken. Het lijkt me niet dat EZ het soort infrastructuur dat ik bedoel, te weten voor informatieverkeer in het publiek domein, adequaat kan bevorderen. Wie/wat dan wel? Dat vind ik een keuze die u samen met uw collega mw Timmer prachtig in het verlengde van uw rapport Tussen het Kastje en de Muur kunt agenderen voor de spoedige kabinetsformatie.[22 september 2006, emailbericht aan M.H.P van Dam, lid van de Tweede Kamer voor de PvdA]

17.8
De aanvullende eisen die je opsomt voor 'een' Nora zouden zo'n nota overigens alleen maar dikker maken. Als je daarmee bedoelt dat je aldus helemaal zeker weet dat niemand Nora serieus neemt, of überhaupt maar inkijkt, ja, dan moet het er allemaal bij. Wat ik vind waaraan landelijk aandacht besteed moet zijn, weet je allang: infrastructuur voor informatieverkeer in het publiek domein.
Mee eens, een goed rapport van Van Dam en Timmer. Wat mij betreft zitten ze ondanks de nuttige aanzet echter nog vast op het thema overheidsdienstverlening, terwijl dat niets anders is dan een bepaalde verkeersstroom op de civiele informatie-infrastructuur in het algemeen.

17.9
Het ziet er somber uit. Mijn idee over bevorderen van geslaagde verandering is dat je primair voorwaarden moet helpen vormen. Voor betrokken mensen met de juiste motivatie gaat 'het' dan als het ware vanzelf. Met die noodzakelijke voorwaarden is het doorgaans echter beroerd gesteld, ze blijken soms zelfs tegenstrijdig.
Nu kan dat gebeuren als je beslissingen overlaat aan managers. Dan vind ikzelf het de opgave van, zeg maar, de begeleiders van zo'n veranderingsproces om met prioriteit tenminste de voorwaarden wel degelijk eenduidig, en in de beoogde richting, te laten sporen. Ja, daarop moet je dus diezelfde managers (laten) aanspreken. Zwaar uitgedrukt, als je dat niet als je verantwoordelijkheid opvat, wat dat wèl? Klopt, in eerste aanleg behoeft niet zozeer de rèst van de organisatie — wat managers graag beweren — te veranderen/verbeteren, maar slechts haar management. Maar nee, krijg je te horen, dat zou te ingewikkeld zijn, weet je niet hoe politiek de organisatie is, enzovoort.
Allemaal angst. De aangewezen veranderaars beoefenen zelfcensuur, zodat managers nog verder verwijderd raken van de werkelijkheid. Ikzelf waag pogingen zolang ik enig reëel zicht op een oplossing houd, dus geen onderdeel van het probleem ben. Veel kans geef ik 'het' meestal trouwens niet.

17.10
Karakteristiek voor een heus informatiestelsel is dat je met verbijzonderingen overal langs komt, zelfs moet.

17.11
Je kunt mijn aantekeningen inderdaad beschouwen als mijn onderzoeksoefeningen naar de crux van metapatroon, te weten het evenwicht tussen identiteit en differentiatie. Blijkt een volgende beschrijving louter een herhaling? Of lijkt het oppervlakkig weliswaar hetzelfde, maar behandel ik wel degelijk een aanvullende gedragsverbijzondering? Of veroorzaakt zo'n aanvulling zelfs een structurele heroverweging? In dat laatste geval moeten we dus zelfs terug naar de stelselhorizon voor de conceptuele (re)constructie van basis-ietsen, enzovoort.

17.12
Dat vind ik een dilemma. Zodra een paradigma als metapatroon rijker is dan wat het kan vervangen, zou ik niet weten hoe je zo'n overgang geleidelijk via geplande etappes kunt maken. Je moet daarentegen de paradigmawissel in één enkele stap durven zetten. Zeg gerust dat het een reuzensprong is, waarna je terugkijkend meteen ook je oude paradigma beter kunt overzien. Pas vanuit de bereidheid tot integraal onderzoek naar het nieuwe paradigma, kan je het optimaal leren begrijpen, gebruiken ... Die vergelijking levert dan op of je liever terugstapt, of daadwerkelijk ermee verder gaat.
Kinderen kijken nog niet terug. Waarnaar? Zij hebben de natuurlijke bereidheid tot aanvaarding van een aangereikt paradigma (waarvan ouders en instellingen ruim misbruik maken; dat doen jij en ik onvermijdelijk ook met onze kinderen; dat werkt aardig totdat hun natuurlijke bereidheid tot kritiek gaat heersen). Sommige volwassen blijven gelukkig ook kind. Dat lijkt me de verklaring dat je niet vastgeroest bent aan een overgeleverd wereldbeeld/paradigma.

17.13
Iedereen vertoont nog een achterhaalde reflex, te weten met de eis van absolute betekenisstandaardisatie. Die vertegenwoordigt echter niet de behoefte aan passende variëteit. De resulterende spanning is voorspelbaar, sterker nog, die manifesteert zich alom. De foutieve analyse — de oorzaak zou gebrek aan eenduidige, algemeen geldige definities zijn — houdt deugdelijke oplossing vooralsnog onbereikbaar.

17.14
Gemodelleerde gedragsverbijzondering begint al meteen vanàf de horizon voor het informatiestelsel. (Ook) zgn stamgegevens kan je daarvan niet uitzonderen. Dat gaat dus inderdaad nooit werken.

17.15
Als kenner van bureaucratie begrijp ik uiteraard dat (ook) de "gegevensarchitect" ongestoord haar/zijn plan wil opstellen. Nu weet ik niet, juist door die afzondering waarin zij/hij blijkbaar kan werken, welke ordeningsparadigma zij/hij hanteert voor het noodzakelijkerwijs stelselmatige informatiemodel. Het zou mij echter verbazen als het al passende variëteit waarborgt, zoals metapatroon wèl doet.
Wat ik in dit stadium eigenlijk bedoel is wat jij natuurlijk ook terdege beseft. Wat èlk plan wézenlijk bepaalt, is het toegepaste paradigma, zeg ook maar de conceptuele grondslagen. Werk je volgens paradigma A, dan krijg je plan a. Netzo leidt B tot b, enzovoort. De a's, b's enzovoort verschillen van elkaar corresponderend met de afwijkingen tussen A, B, enzovoort. Daarom, als ik het zo ronduit mag zeggen, zouden we dus over het optimale paradigma moeten overleggen vóórdat de "gegevensarchitect" aan het plan begint (of nog verder gevorderd is). Want hoe verder het plan uitgewerkt raakt op basis van contraproductieve grondslagen, des te lastiger is het om allerlei redenen om het te herstellen (als het er überhaupt ooit nog van komt). Over geldverspilling hebben we het dan niet eens.
Ik begrijp ook prima dat de plannenmaker enige principiële bemoeienis als kritiek kan opvatten. Eerlijk is eerlijk, dat is het ook wel. Want het moet immers principieel ànders dan wat leidde tot de huidige, nauwelijks beheersbare informatievoorziening, punt. Wie een volwassen houding heeft, kan niet alleen tegen fundamentele tips, maar ziet dat telkens als een kans voor ontwikkeling. Zo'n houding kan de opdrachtgever sterk bevorderen, in dit geval door de betrokken "gegevensarchitect" tot serieuze oriëntatie op metapatroon te ‘verplichten.’ Enkele maanden geleden ondernamen wij zo’n oriëntatie tot en met demonstratie van een prototype. Dat vond je toch veelbelovend?

17.16
In jouw aanpak valt me trouwens onverminderd op dat je mijn theorie van de semiotische enneade niet toepast, zelfs geheel onvermeld laat. Juist die enneade biedt echter zoiets als een metamodel, dus een referentiekader waarmee je de diverse stromingen die jijzelf schetst kunt plaatsen. Nou ja, meer doen dan je er nogmaals op wijzen kan ik natuurlijk niet. Kijk voor een startpunt bijvoorbeeld naar PrimaVera working paper 2003-12, Information metatheory.

17.17
Het geboortekaartje van de semiotische enneade is figuur 4.5.2 in Semiosis & Sign Exchange. Wat ik kort erop wijzigde, zijn slechts de etiketten van enkele elementen. Dus beslist niet de structuur! Ter vergelijking, zie een artikel dat ik de ondertitel “philosophical unification in information systems” gaf (constitutional_force.htm).
1. Van object maakte ik — nota bene, als element — identiteit. Daarvan ben ik trouwens nog niet helemaal overtuigd, maar beter weet ik niet. Goed, zo kwam object vrij als etiket voor wat ik als opvat als dimensies. De objectdimensie van de enneade omvat situatie, identiteit en gedrag. Ook weer nota bene, die dimensies leidde ik af, zie hoofdstuk 2 van S&SE, van de oorspronkelijke drie elementen van Peirce's semiotische triade. Zijn cruciale beginsel van de ònlosmakelijkheid der elementen voor semiosis handhaafde ik uiteraard, zo mogelijk versterk ik!
2. In figuur 4.5.2 heet één van de elementen, in het engels, background interpretant. Nu is dat motief. Het nieuwe etiket voor dat element brengt veel duidelijker de synthese met Schopenhauers concept van de wil tot uitdrukking (zie hoofdstuk 6 van S&SE). Je kunt motief ook als interesse lezen. Verder vind ikzelf dat motief mooi associeert met emotie. Dus, dankzij onlosmakelijkheid blijkt ook emotie wezenlijk voor/in semiosis.
3. Tja, zonder background interpretant verliest foreground interpretant als naam ... zijn achtergrond. Die interpretatieve voorgrond heet nu begrip (concept). Dat vind ik ook weer een enorme verduidelijking. Opnieuw met een beroep op onlosmakelijkheid valt zo simpel te veronderstellen dat wat een mens altijd als rationeel opvat, zeg maar begrippen/concepten op zichzèlf, nooit bestáát. Begrippen rusten steeds op motief enz. Zeg ook maar dat de basis van rationaliteit altijd irrationaliteit is, waarmee we keurig Schopenhauer aanhalen. Ik merk aanvullend op dat de nieuwe etiketten motief en begrip/concept ook een etiket vrijgaven. Interpretant is dus nu de naam van de dimensie waarop motief, focus en begrip/concept gepositioneerd zijn. Zo zijn alledrie de aanduidingen van Peirce voor de triadische elementen via een omweggetje terug als — etiketten voor — de enneadische dimensies.
Zoals Peirce benadrukte, semiosis is dynamisch. Ik meen dienovereenkomstig dat ons cognitief vermogen kan ‘spelen’ met wat — volgens het enneadische model — geldt als bezetting van de elementen. Als model is de triade, door gebrek aan dimensies met èlk drie elementen, daarvoor nog lang niet zo suggestief. Wat suggereert de rijkere enneade?
Allereerst zijn elementen in strikt hiërarchisch opzicht relatief. Daarmee bedoel ik dat focus naar ‘boven’ kan opschuiven. De nieuwe focus ‘kent’ aldus een ruimer motief èn navenante begrippen. In omgekeerde richting kan focus afdalen. Dat betekent een detaileerdere uitdrukking van motief, wat overeenkomt met verbijzondering; dienovereenkomstig zijn de bijbehorende begrippen versmald.
Het lijkt me verder aannemelijk dat focus ook, zeg maar, lateraal kan verspringen (of hoe dat ook gaat). Dit roept overigens bij mij de vraag op of semiosis louter enkelsporig verloopt. Of is er op enig moment altijd (eventueel?) sprake van semioses, meervoud dus? Ikzelf vind de aanname van méérsporigheid redelijk. Maar ja, hoe verloopt eventuele invloed vanuit het ene spoor op een ander?
Tenslotte kan dergelijke dynamiek van focus suggereren dat semiosis enige ontsnapping biedt aan de irrationele dwang van rationaliteit. Of blijft het alweer bij de schijn van ontsnapping? Ik denk aan de mogelijkheid van, zeg maar, positiewisseling. Wat de ene semiosis als een begrip ontwikkelde, kan dan door een volgende semiosis als een motief ingezet worden …

17.18
Daar wees ik op een kennelijk al te teer punt, wat allerlei 'managers' in rep en roer bracht. Nou ja, denk ik dan, ze nemen het wèl serieus ... De vraag is echter wat 'het' is. Vermoedelijk hun eigen positie.

17.19
Ja, ik ken het antropologisch perspectief op materiële objecten als informatie. Dat moeten we echter niet apart blijven volgen, maar onderbrengen in een algemener raamwerk zoals de semiotische enneade. En dat lukt ook weer pas als je informatie zgn dialogisch opvat. Verder blijkt die antropologische opvatting helemaal niets aparts, zodra je Peirce's aansporing serieus neemt dat object, teken en interpretatie onlosmakelijk verbonden zijn door semiosis. Met andere woorden, ook wanneer je je beschouwing vanuit teken, of vanuit interpretatie, begint komt je geheid ... object tegen!

17.20
Dank je wel voor je bericht! Wat je over de aanpak van de Persoonlijke InternetPagina (PIP) toelicht, bevestigt helaas dat 'ze' er op die manier nooit uitkomen. Dat lukt pas, zodra we stelsel erkend krijgen als ook een maatschappelijke éénheid. Natuurlijk, in de vergelijking met fysiek verkeer, hebben en houden de individuele verkeersdeelnemers allemaal hun eigen verantwoordelijkheid voor onderling afgestemd gedrag. Maar onder de noemer van infrastructuur bemoeit een overkoepelende — ik zou eigenlijk liever zeggen, een faciliterende — partij zich ermee. In de praktijk betreft dat opnieuw een complexe configuratie van (sub)partijen, maar het gaat wezenlijk om het idee van gerichte aandacht voor infrastructuur. En let wel dat infrastructuur zich uitstrekt van regels tot en met rails.
Zoals geldt voor alles dat onder de noemer van de elektronische overheid (niet) gebeurt, is de overeenkomstige subtiliteit blijkbaar evenmin tot PIP doorgedrongen. Daar heerst de reflex dat je met de stap naar infrastructuur meteen met de totale verantwoordelijkheid opgezadeld wordt voor het daadwerkelijke verkeersverloop. Van de weeromstuit gebeurt er feitelijk niets. Onzin! Zo stagneert ontwikkeling. Die misplaatste angst voor verantwoordelijkheid ontneemt (ook) PIP het zicht op wat — en, nota bene, wat niet — infrastructuur noodzakelijkerwijs bijdraagt aan ordelijk informatieverkeer in het publiek domein.
Ik voeg eraan toe dat via PIP ook duidelijker wordt dat autorisatie uitsluitend geborgd kan zijn door stelsel-als-éénheid. Indien overheidsinstellingen A en B in combinatie informatie beschikbaar stellen aan een burger, ontstaat immers een nieuwe situatie (lees hier ook: context). De oorspronkelijke A-situatie voldoet niet om bevoegdheden voor A-èn-B te regelen. Hetzelfde geldt voor de oorspronkelijke B-situatie. Zo kom je simpel op de noodzaak om aanvullend een aparte A-èn-B-situatie te vestigen. Dat kunnen de A's en de B's inderdaad voor èlke specifieke combinatie regelen, maar dat is gauw praktisch onwerkbaar. Voor dergelijke combinaties is het stelsel-als-éénheid onmisbaar.
In omgekeerde richting, zodra zo'n stelsel-als-éénheid eenmaal gaat functioneren, ligt het voor de hand om daarmee netzo gaandeweg meer van allerlei generieke 'diensten' te verzorgen. Kortom, 1. infrastructuur en 2. waarin deelnemers (nog) apart blijven voorzien, ontwikkelen zich in wisselwerking. Dat is de crux van wat ik eerder Bipolaire informatiearchitectuur rondom de burger noemde.
Met je beoordeling dat PIP thans een pragmatische aanpak volgt, ben ik het dus volstrekt oneens. Wie het reële probleem niet herkent, heeft nooit zicht op een èchte oplossing.
Ik herhaal graag dat mijn bedrijf allang de techniek beschikbaar heeft om zoiets als de PIP praktisch te laten werken. Kan jij me uitleggen waarom niemand zelfs ook maar naar een proefopstelling wil kijken? Zelfs jijzelf, ik noem een voorbeeld, meent er ondanks mijn herhaalde aanbod voor een demonstratie eveneens geen tijd voor te hebben. Maar een werkende oplossing bespaart je toch ongelofelijk veel tijd, om over (overheids)geld nog maar niet te praten? Nogmaals, ik probeer te begrijpen wat vanuit mijn positie overkomt als, tja, feitelijke tegenwerking om succes te behalen.
Wat ik in plaats van Nederlandse Overheid ReferentieArchitectuur zou opstellen? Natuurlijk zou ik de lijn doortrekken die ik aanzette met Informatieverkeer in publiek domein (Ictu, 2004). Voor een vervolg zou ik nòg nadrukkelijker het onderscheid verklaren en hanteren tussen enerzijds infrastructuur, anderzijds — voorzieningen van — aparte deelnemers. Pas dankzij zulk onderscheid is het mogelijk om te schetsen wie-wat-wanneer moet doen. Dus, tevens helpt het onderscheid te vermijden dat je je vanuit het gevestigde stelselvlak bemoeit met de verkeerde thema's. Nora maakt impliciet echter precies de verkeerde keus. Die nota loopt blind in het infrastructurele gat, terwijl het juist dringend opvulling behoeft. Daarmee zijn alle verkeersdeelnemers het meest gebaat.

17.21
Wat mij qua optimale structuur opvalt, is dat (ook) zo'n kennisbank — als ik me daartoe even beperk — typisch/wezenlijk bestaat uit, zeg maar, verknopingen. Zo van, bedrijf A gaat perceel Z bebouwen (met excuus voor mijn ruwe voorbeeld; het gaat om het idee ‘onder’ verknopen). Nu sta je voor de keuze. Bevat 'mijn eigen kennisbank' het zoveelste exemplaar van informatie over A, dito Z? Of verwijs je daarvoor naar zgn authentieke registers, zodat de kennisbank zich keurig beperkt tot wat voor de desbetreffende informatiebehoefte(n) relevant is als èxtra informatie over de relatie A-Z. Nota bene, die relatie A-Z is stellig reeds elders verbijzonderd. Want er kunnen allerlei àndere informatiebehoeften zijn, die helemaal niets met bouwen te maken hebben, maar wel degelijk óók die relatie A-Z betreffen. Sterker nog, stel dat al nadere informatie over die relatie bekend is, dan kan je vanuit de eigen kennisbank daarnaar verwijzen. Er is natuurlijk een praktisch probleem; Hoe spreek je dergelijke beschikbaarheid van informatie in andere bakjes deugdelijk af? Je kunt ook redeneren: Zulke afspraken moet je hoe danook maken. Of je direct bij dergelijke informatie kunt, is feitelijk ondergeschikt; blijkbaar 'gaat' een andere partij erover.
In dit verband herinner ik me een vraag die de directeur van een klein ingenieursbureau (pakweg 6 medewerkers) voor de offshore mij dertig jaar geleden stelde. "Ik wil een informatiesysteem met àlle informatie over offshore-ontwikkelingen, wereldwijd. Dan kunnen we beter potentiële klanten identificeren ...," stelde hij. Daaraan hoefde ik niet eens te rekenen. Al huur je nogeens 500 medewerkers om dergelijke informatie allemaal te verzamelen, dan weet je nog steeds zeker dat je 'kennisbank' niet uitputtend is.
Destijds waren er natuurlijk nog geen gewaarborgde computerverbindingen, zodat het plan zelfs op basis van louter verknopingen onuitvoerbaar was. Inmiddels is daarmee anders gesteld. Dankzij infrastructuur à la Internet kan je informatievoorziening als het ware binnenste-buiten opzetten. Zodra je daarop gespitst bent, geeft jouw voorstel inderdaad prachtig aan waar je allemaal kunt/moet gaan 'buurten' om relevante informatie (ook) voor de kennisbank in kwestie beschikbaar te krijgen. Dat aantal, noem het maar, ketenpartners kan praktisch trouwens redelijk beperkt blijven doordat er authentieke basisregisters bestaan (komen?) voor wat inderdaad ook de kernobjecten zijn in jouw model: perceel, gebouw, adres, bedrijf, persoon ... Dat roept echter de vraag op, of je voor zgn aansluiting op dergelijke registers in aanmerking komt. Wanneer de kennisbank tot de publieke sector behoort, zou dat geen probleem mogen zijn. Daarentegen doet de overheid ronduit afwerend over, wat heet, privaat gebruik van publieke (informatie)voorzieningen. Onzin, zodra je het als zoveelste infrastructuur ziet, maar zo ver zijn ze dus helaas nog niet.
Juist als je de kennisbank opvat en vervolgens opzet als verzameling van aanvullende verknopingen — die op hun beurt zonodig ook weer aanknopingspunten bieden, enzovoort — zou ik niet weten hoe het anders kan dan met metapatroon. Okee, ik ben vooringenomen, maar toch. Mijn bedrijf heeft de spullen klaar voor een realistische proef. Daarvoor is echter (nu) kritiek de toegang tot wat je via je eigen verknopingen nader wilt tonen. Zo bevat je eigen kennisbank slechts de verwijzing naar A. Daar heb je als gebruiker praktisch nog helemaal niets aan. Vanuit één of meer andere informatieverzamelingen moet nadere informatie opgehaald worden om de gebruiker in kwestie een relevant beeld te verschaffen. Mocht jijzelf, of via contacten, dergelijke 'aan te sluiten' informatieverzamelingen toegankelijk krijgen — nota bene, het liefst zelfs in de vorm van een niet herleidbaar testbestand; anders maak je betrokken ketenpartners maar nodeloos nerveus — dan is het met metapatroon vervolgens simpel om een inzichtelijke proefopstelling te maken. In elk geval stáát mijn aanbod om een proefopstelling te ontwikkelen, maar dan wel met herkenbaar relevante (test)informatie afkomstig uit andere verzamelingen.
Het lijkt me verstandig om vooralsnog geen uitvoerige aandacht te besteden aan wat je als het leersysteem voorstelt. Als inhoudsbasis daarvoor zie ik toch de kennisbank/het kennissysteem. En voor een leer'bank' vind ik al helemaal gelden dat daarvoor een schijnbaar zelfvoorzienende informatieverzameling nooit kan lonen.

17.22
Ondanks retoriek van circulariteit herken ik vooral de zoveelste poging om een ontwerpgang in een lineair pad te persen. Als het een moeilijke opgave is, moet je er gewoon een vakman bijhalen, klaar. Daar zijn er inderdaad erg weinig van, als het gaat om stelselmatige informatievoorziening. Zelfs zo weinig, dat er nog helemaal geen bewustzijn bestaat van mogelijk opdrachtgeverschap voor de(r)gelijke professionele bijdragen.

17.23
Eigenlijk kan ik in beide gevallen de probleemstelling meteen al niet volgen. Het ene artikel stelt zelfs de oplossing als voorwaarde. Zo maak je de Topic Maps standaard niet breder toepasbaar, maar juist smaller. (Ook) het andere artikel ontstijgt de gangbare verwarring over context ... in de context van stelselmatige informatievoorziening niet. Daarvoor moet je bij metapatroon zijn, maar het lijkt erop dat fixatie op Topic Maps dat rijkere uitzicht belemmert. Jammer.

17.24
Een groot woord, integriteit. Voorzover ik me kan herinneren, was dat nog niet langsgekomen. Zoals je van me gewend bent, begin ik maar eens met problematiseren. Lees ook, integriteit zou ik niet zomaar direct met de stelselhorizon verbinden.
Het klinkt alsof je integriteit (nog) atomair opvat, zeg dus maar als vergaand een apart begrip. Volgens het beproefde structuralistische procédé ben ik daarentegen geneigd om integriteit tot een relatie te verklaren. Dan is het wellicht duidelijker om van een integriteitsoordeel te spreken. Precies, blijkbaar bestaat er enerzijds een beoordelaar, anderzijds iets dat het oordeel toegekend krijgt. Zo simpel is het eigenlijk om — aanleidingen voor verdere — verbijzonderingen op te rakelen.
Klopt, de beoordelaar kan op zijn beurt eveneens als relatie gelden, enzovoort. Netzogoed kan 'beoordeeld object' als verdingde relatie gemodelleerd zijn, enzovoort. Op die consequente manier krijg je (ook) een integriteitsoordeel weer eenduidig passend in het model voor het relevante informatiestelsel.
Verder merk ik op dat integriteit een absolute geldigheid pretendeert, althans die suggestie wekt de term bij mij. Je begrijpt dat ik daardoor weer alert raak, want metapatroon betreft principieel contextuele gedragverbijzondering of, met andere woorden, ontkenning van zulke absoluutheid. Wat bedoel ik? Het lijkt mij onmogelijk dat een beoordelaar verantwoord van 'iets' verklaart dat 'het' door integriteit gekenmerkt is, punt. Het bereik van de integriteit vergt toespitsing. In omgekeerde richting veronderstel ik tevens dat het oordeelbereik — gaat het bijvoorbeeld om veiligheid, om prestatie ...? — mede bepaalt wat de beoordelaar tot het beoordeeld object rekent. Strikt gekeken naar veiligheid komt een auto óók voor het keurmerk in aanmerking als er géén gaspedaal in zit. Sterker nog, wat kan je je veiliger voorstellen? Voor een oordeel over de rijprestaties ligt het anders. Inderdaad, zo zijn er allerlei soorten beoordelaars, overeenkomstig verbijzonderde professionele specialismen en/of maatschappelijke belangen. Een aanwijzing voor de reële variëteit vormt de verzameling vergunningen die nodig is om een, zeg maar even algemeen, industriële installatie te plaatsen.

17.25
Zolang niemand anders het beweert, doe ik het maar zelf. Het ontwerp van de semiotische enneade vertegenwoordigt een grote stap doordat ontologie, kennisleer en semiotiek onlosmakelijk verweven zijn. Die principiële verwevenheid biedt uiteraard de semiotische triade reeds. Pas de enneade vind ik echter een praktisch interdisciplinair paradigma, zeker als je het zgn dia-enneadische raamwerk hanteert.
Nogmaals, de enneade suggereert een interdisciplinair metamodel inclusief wat er allemaal 'achter' tekens zit, ... wat je op zijn beurt, zoals ik het nu zie, met nog de minste gebreken met metapatroon kunt modelleren … wat zich dus noodzakelijkerwijs (weer) tot tekens beperkt.

17.26
Wat valt er te leren van denkers die zich (nog) helemaal niet bezighielden met informatiemanagement? Mijn antwoorden luiden, van Buchler heel veel en van Badiou maar dan ook helemaal niets. Je zou kunnen zeggen, nou ja, dat laatste antwoord is dan overbodig. Maar ik heb dat graag toch zo degelijk mogelijk gedocumenteerd, wat trouwens in Badiou's geval principieel lastig blijkt (wat het weer extra interessant maakt).

17.27
Via de Gemeenschappelijke BeheerOrganisatie meldde ik me nogmaals voor bijdragen aan het Standaardisatie Forum. Want dat Forum behandelt tevens wat daar begrippenstandaarden heten; dat gebeurt ter voorbereiding van besluitvorming door het Standaardisatie College.
Het zou toch (weer) merkwaardig zijn als geen ruimte bestaat voor de enige bekende manier, metapatroon dus, om het vraagstuk van betekenisordening op stelselschaal opgelost te krijgen. Of blijft het voorlopig logisch om de noodzakelijke paradigmawissel zelfs niet te overwegen?

17.28
Er is eigenlijk maar één punt waarvan mensen overtuigd moeten raken. Dat is de beperktheid van het paradigma volgens welk je een heus stelsel meent te kunnen opbouwen en daadwerkelijk laten functioneren door vrijwel louter wat bij de samenstellende delen te laten wijzigen. Daarentegen vergt stelselmatigheid dat voortaan tevens de 'samenstelling' geldt als object-van-ontwerp.
Zodra je dat begrijpt, komt beheersbare overgang naar zo'n informatiestelsel in zicht. Dergelijke beheersbaarheid vertalen verantwoordelijke functionarissen onbewust naar geleidelijkheid. Ook goed. Als er iéts is waarvoor veranderlijke contextuele verbijzondering onmisbaar is, is het wel dergelijke beheersbare geleidelijkheid op maatschappelijke schaal.
Zal ik volgende week meteen kort de werkende proefopstelling tonen? Zo ja, dan krijg je praktisch inzicht in mogelijkheden voor ondersteuning van de noodzakelijke paradigmawissel.

17.29
De manager legt steeds weer dezelfde steen neer, op precies dezelfde plaats. Ik heb echter geen zin mij er herhaaldelijk aan te stoten. Kan je dat zo iemand opbouwend uitleggen?

17.30
Inderdaad heb ik de termen ‘actief’ en ‘passief’ gebruikt. Daarmee bedoel ik in dit geval de houding tegenover advisering. Mijn passiviteit past bij uitgesproken activiteit door de medewerkers daar. Er bestaat domweg geen behoefte aan advisering, omdat zijzèlf het prima onder controle hebben.

17.31
Door directe contacten verkrijg je vrijwel onmiddellijk tenminste realistisch, gedetailleerd inzicht in de situatie. Dat blijkt netzo direct veranderkundig zeer vruchtbaar als het gaat, zoals daar, om bevordering van een andere werkwijze. Daardoor ontsnap je aan het blijkbaar zo verleidelijke idee dat een project zoiets als een ontwikkelingsland is dat je slechts met voorgekookte ontwikkelingshulp op de been krijgen. Besef dat je met zo’n bevorderingsprogramma dan netzogoed een ontwikkelingsland vormt. Die paradox lost (pas) op door samenwerking op basis van wederkerige hulp. Geef gewoon toe dat je op jouw beurt ook veel kunt en dus moet opsteken van een dergelijk project, en dan in het bijzonder van hoe ze daar die voorgestelde werkwijze al dan niet concreet/operationeel oppakken.

17.32
Je moet het ooit 'gewoon' hebben van zoveel mogelijk feitelijkheid. Dat is geen ontkenning van het politieke gewriemel, maar juist de consistente contra-politiek die onontbeerlijk is voor professionele vorderingen.

17.33
Je kunt op verschillende manieren tegen invoering van nieuwe gereedschappen aankijken. Zo kan je ze opvatten als aspect van een verbeterde werkwijze. Kortom, voor optimale toepassing heeft een gebruiker niet genoeg aan een bedieningsopleiding. Daar hoort ònlosmakelijk zoiets als bijscholing voor houding, kennis & vaardigheden bij. Die ruime zienswijze blijkt echter zeldzaam.

17.34
Als er ook kritiek bijstaat, hoop ik dat die opbouwende discussie bevordert.

17.35
Nieuwe instrumentatie, zoals tegenwoordig vaak informatie- en communicatietechnologie, heeft gevolgen voor dienst, product, proces en organisatie. Dat moet ook, want anders heeft het eigenlijk geen zin eraan te beginnen.

17.36
Met z’n kop in het zand kan niemand de elektronische overheid als een informatiestelsel zien.

17.37
Het klinkt negatief dat zij tot elkaar veroordeeld zijn. Positief heet het dat beide projecten gelet op de extra nauwe samenhang sterk van elkaar kunnen profiteren. Een belemmering zou gebrek aan vertrouwen kunnen zijn. Je kent de gebruikelijke tegenwerpingen wel: Kan ik op het partnerprogramma rekenen? Komt mijn eigen opdrachtuitvoering in gevaar door afhankelijkheid?
Maar in hun geval is de onderling sterke relatie er ‘gewoon,’ punt. Tegelijk is het reëel dat blind vertrouwen netzo onverstandig is als ontkenning van zulke afhankelijkheid. Via bijdragen aan een gezamenlijk prototype kan vertrouwen groeien. Het prototype verenigt de componenten van het ene project met die van het andere project. En dan moet het dus werken. Wanneer ‘het’ niet werkt, is tenminste zo vroeg mogelijk duidelijk waaraan het ligt, wie er iets aan moet doen enzovoort.
Kiezen nauw verwante veranderprojecten er daarentegen voor om zo langdurig mogelijk parallel te blijven werken, dan gebeurt de eerste serieuze test op samenhang pas aan de operationele start (of hoogstens net iets eerder). Opnieuw, is dat soms een risico?
Wederom kan het zijn dat ik me vergis. Misschien hebben die projecten helemaal niet zoveel met elkaar te maken als ik nu denk. En valt het met verspilling van tijd en geld reuze mee, omdat er nauwelijks gelijke componenten nodig zijn. Ik denk dus van niet, maar laat me graag met deugdelijke argumenten overtuigen van mijn verkeerde inzicht.

17.38
Information Dynamics beschikt met 1. metapatroon over de ontwerpmethode en 2. KnitbITs over bijbehorende programmatuur. Vanuit een initiële proefopstelling volgen veranderingen langs twee sporen. Enerzijds breidt het bereik van proefondervindelijke verkenning zich uit. Dat wil praktisch meestal zeggen, schakeling van steeds meer zgn legacy-informatiesystemen, maar eventueel óók — aansluiting op — informatiesystemen van externe ketenpartners. Anderzijds, zodra een gedeelte als proef deugdelijk wèrkt, kan dat met vertrouwen als operationele toepassing geïmplementeerd worden. Naarmate bestáánde in- en externe informatiesystemen eenduidig geschakeld zijn, valt navenant voordeel — geld, tijd, kwaliteit — te behalen door het elimineren van duplicatie. Intussen zijn er stellig ook allerlei kansen benut dankzij de nieuwe mogelijkheden.

17.39
Ik heb tijd genomen om mijn indruk te laten bezinken van een gesprek met enkele stafmedewerkers van de Belastingdienst. Het onderwerp was complexiteitsreductie. Hoe krijgen ze de wir-war in informatievoorziening beheersbaar?
Ook na verdere overweging blijft mijn indruk gelijk. Samengevat, die medewerkers krijgen weliswaar betaald voor bevordering van innovatie bij de Belastingdienst (één van de gespreksdeelnemers bekleedt zelfs een functie in de gelijknamige afdeling), maar feitelijk doen ze het omgekeerde.
Ik besef uiteraard hoe kritisch dat klinkt. Mijn vaststelling luidt simpel dat de Belastingdienst het fragmenterende paradigma niet ontstijgt dat het probleem veroorzaakt(e). Zolang zij dat volhouden komen ze dus nooit lòs, maar raken alsmaar verder verstrikt. Dat kunnen ze daar inderdaad als zware kritiek opvatten. Ik bedoel het echter nuchter als opbouwende analyse, in de verwachting van professionele reactie.
Wie is ontvankelijk voor zo’n boodschap? Ik illustreer de veranderkundige moeilijkheidsgraad met wat ik tijdens het gesprek ervoer als ronduit afhoudende opstelling tegenover een noodzakelijkerwijs rijker, inherent stelselmatig paradigma. Allereerst vind ik het tekenend dat juist de aanwezige, zeg maar, innovatiemedewerker er zelfs herhaald naar vroeg of “metapatroon eigenlijk wel nodig is, wanneer je helemaal opnieuw kunt beginnen met de opzet van informatievoorziening?” Als dat een serieuze vraag was, meen ik dat hij de toestand van informatievoorziening grondig foutief beoordeelt. Zeker voor de Belastingdienst is een blanke lei een illusie. Ik neem vooralsnog aan dat hijzelf dat (ook) beter weet. Maar wat beoogt zo iemand wèl met zo’n evident irrelevante vraagstelling? Daarvan had en heb ik geen flauw idee, anders dan dat hij uitlokt dat ikzelf een argument opper tegen toepassing van metapatroon.
Ik heb slechts argumenten ervóór! Dankzij metapatroon behoeft de complexe uitgangstoestand niet te verlammen. (Pas) vanuit duurzaam beheersbare betekenisordening zijn geleidelijk verbeteringen mogelijk. Nota bene, zelfs voor het gedachte-experiment dat de Belastingdienst informatievoorziening helemaal (op)nieuw zou opzetten, geldt dat metapatroon vanaf een betrekkelijk vroeg stadium ònmisbaar is. Zoals ik tijdens dat gesprek eveneens verklaarde, volgt die behoefte uit reële variëteit. De Belastingdienst heeft nu eenmaal te maken met gevarieerde interacties met informatie in bijbehorend gevarieerde betekenissen. Daarvoor moet informatievoorziening beschikken over pàssende variëteit. Dat vergt een heuse methode voor éénduidig evenwicht tussen identiteitstellingen en — informatie over — gedragsdifferentiatie. Zo’n methode biedt metapatroon. De noodzaak ervoor is overigens extra klemmend, omdat de Belastingdienst steeds minder zèlfvoorzienend functioneert, maar met informatievoorziening alsmaar karakteristieker onderdeel vormt van elektronische overheid annex (maatschappelijke) infrastructuur voor informatieverkeer.
De tweede hardnekkige vraag van de innovatiemedewerker betrof uniekheid, respectievelijk originaliteit. Zoals hij stelde, “Zijn er verder nu echt geen bedrijven die allang hetzelfde aanbieden?” Mijn antwoord: nee, niet voorzover ik weet, terwijl ik me terdege oriënteer. Ook die vraag vind ik lastig te duiden. Dat komt vooral omdat, zo lijkt het, die medewerker mijn antwoord op voorhand niet serieus neemt. Gelooft hij domweg niet dat metapatroon een werkelijke vernieuwing inhoudt?
Het lukte hem niet om duidelijk aan te geven dat metapatroon meer-van-hetzelfde is. Of op z’n minst meer-van-wat-een-ànder-reeds-vernieuwde. Mocht hij dat overtuigend kunnen beredeneren, dan ben ik uiteraard erin geïnteresseerd welk(e) ander(e) bedrijf(-ven) de methode tot en met werkend ‘platform’ voor ontwikkeling en beheer van passende betekenisvariëteit biedt(-en). En waarom heeft de Belastingdienst hem/ze niet ingeschakeld? Of herkent hij niet, zoals zijn eerste vraag lijkt te suggereren, waarom überhaupt metapatroon nodig is? In dat geval, waarom vraagt hij mij eigenlijk naar eventuele concurrerende aanbieders?
Dan waren er nog opmerkingen over wetenschappelijkheid van de benadering à la metapatroon. Ik vermoed dat ze daarmee het praktische gehalte van metapatroon willen (laten) betwijfelen. Afgezien van de tegenstrijdigheid met de aanname van helemaal-nieuw-opzetten (iets ònpraktischer, zeg ook maar puur theoretisch, kan ik me voor de Belastingdienst niet voorstellen), in werkelijkheid bestaat er niets praktischer dan borging van passende variëteit. Ze kunnen metapatroon als oplossingsrichting vooralsnog reuze ingewikkeld vinden om te begrijpen, laat staan om daadwerkelijk toe te passen, maar daardoor gaat het levensechte/-grote probleem van de Belastingdienst natuurlijk niet weg. Integendeel, hoe langer er niets aan gebeurt, des te meer groeit complexiteit. Het oproepen van tegenstelling tussen theorie en praktijk werkt averechts.
Over praktisch gesproken, diverse malen bood ik gedurende enkele jaren aan om op basis van metapatroon een proefopstelling te realiseren voor de Belastingdienst. Want weerstand tegen verandering begrijp ik best. Mijn idee is om die te helpen overwinnen door te tonen dat het met metapatroon wèrkt. Van iemand waarvan het zelfs de uitgesproken functie is om innovatie te bevorderen verwacht ik dan géén weerstand, maar juist een enthousiaste reactie zodra reëel zicht op verbetering ontstaat.
Als het bovenstaande hout snijdt, helaas, kan ik me inmiddels voorstellen dat ik bij dergelijke medewerkers helemaal aan het verkeerde adres ben met netzo hardnekkige pogingen om bijdragen te leveren aan verbeterde informatievoorziening voor en door de Belastingdienst. Ik hoop natuurlijk van harte dat ik ze volkomen verkeerd waardeer. Moet ik eens navragen wat ‘innovatie’ bij de Belastingdienst inhoudt? Want juist volgens metapatroon sta ik open voor gedifferentieerde betekenissen, afhankelijk van een bepaalde situatie. Zelfs tegenovergestelde betekenissen moeten in één en hetzelfde informatiestelsel (kunnen) passen. Inderdaad, de eventueel afwijkende opvatting over innovatie onderstreept de noodzaak van metapatroon. Hoe lang kunnen ze het ontkennen?

17.40
Ons gesprek bevestigde mijn overtuiging dat juist voor de Belastingdienst metapatroon onmisbaar is voor beheersbare informatievoorziening. Zoals ik op voorhand stelde, louter vanuit documentatie gaan jullie die overtuiging hoogstwaarschijnlijk niet delen. Daarom blijf ik aandringen op een representatieve proefopstelling. Als je ziet dat het werkt, kan de Belastingdienst het probleem gericht oplossen.

17.41
De auteurs zijn niet toevallig werkzaam voor grote ict-uitzendbureaus. Daarom bepleiten zij het belang van hun klanten, althans van de bedrijven die zij graag als hun opdrachtgevers willen hebben/houden. Niets nieuws, helaas. Inderdaad, dus nergens ook maar de geringste aanzet tot zoiets als artikel 1 van iDNA Manifest, ofwel het persoonlijke informatie-eigendom als hoeksteen van informatiemaatschappij. Daarentegen bewieroken zij de neoliberale strijd; moge de sterkste winnen. Was het maar onzin ..., maar solidariteit ontbreekt en dus is het per saldo zinloos.
Overigens maken zij wel degelijk enige steekhoudende opmerkingen, of zinspelen op noodzakelijk verband. Dat is allang bekend, maar zonder besef van metapatroon valt de noodzakelijke stelselmatigheid nooit te vestigen.

17.42
Het is maar wat je veilig noemt. Zij ontkennen de spanning-door-ònlosmakelijk-verband tussen zèlf en samenleving (als ze die spanning überhaupt hèrkennen). Hun keuze lijkt weliswaar veilig vanuit zèlf beschouwd. Maar het aparte zèlf bestáát niet. Door het valse perspectief pakt het voor zèlf-in-samenleving dus ònveilig uit. Mooie woorden op verkiezingsdag ...

17.43
Pragmatisch is het volkomen natuurlijk dat een bepaald woord, zoals informatiemanagement, allerlei betekenissen heeft. Daarom werkt het averechts om privilege aan één betekenis te verlenen. Vruchtbaarder is verkenning naar reële verscheidenheid. Alleen al besef van meerduidigheid bevordert handelingskwaliteit. Wie betrekkelijkheid van betekenis inziet, staat immers open voor alternatieven waarvan er eentje (veel) beter kan uitpakken.
Absoluut geldig resultaat van verkenning is overigens onmogelijk. De ene handeling beïnvloedt omstandigheden voor de volgende handeling inclusief dáárvoor optimale betekenisvorming, enzovoort. Zo houdt dus ook de ene kenning alweer de volgende ver-kenning in. Gelet op wat maatschappelijk allemaal verandert onder expliciete noemer van informatie, zou een constante betekenis juist van een woord als (ook) informatiemanagement extra ongerijmd zijn.
Is dergelijke dynamiek dan, van de weeromstuit, argument tégen verkenning-als-resultaat die naar de aard van noodzakelijkerwijs situationeel-historische bepaaldheid altijd beperkt blijft? Nee, want zoals gezegd werkt zelfs het minste relativisme al constructief via zijn kritisch potentieel. Elk verkenningsresultaat biedt, of op z’n minst suggereert, weliswaar concreet enkele alternatieve betekenissen, maar moet vooral uitnodigen tot vóórtdurende verkenning als aspect van handelingsdynamiek. Betekenisontwerp is maatwerk per handeling.

17.44
Vaak wijs ik op sociale psychologie als inspiratiebron. Voor ontwikkeling van programmatuur benadruk ik echter ook (wederom) een verschil. In het algemeen voor nogal traditionele wetenschap vormen als het ware natuurlijke inclusief culturele situaties het onderwerp van onderzoek. Ik bedoel ermee dat zo’n wetenschap zo min mogelijk ingrijpt. Er bestáát ‘iets’ en/of gaat naar verwachting bestáán. Dat verkrijgt een verklaring, respectievelijk voorspelling. De sociale psychologie is met haar situatiebegrip aldus veel minder een kunde zoals, het woord zegt het al, de informatiekunde dat wèl bedoelt te zijn.
Zijn overheersend praktische(r) inslag houdt in dat de informatiekundige niet louter bestáánde situaties waarneemt, inventariseert enzovoort. Hij ontwerpt enzovoort primair (ondermeer) situaties. Dergelijke situaties zijn dus artefacten, mettertijd mede daadwerkelijk voortgebracht door de ontwikkelde, in gebruik zijnde programmatuur.
Het idee dat een programma geldt als (co-)generator van situaties werpt, zachtjes uitgedrukt, wat ander licht op modelgedreven programmatuurontwikkeling. Wie blijft verantwoordelijk?

17.45
Een multinational had besloten, nou ja, iemand die daar werkt kwam onlangs blijkbaar tot het besluit om het ontwikkelproces voor programmatuur te standaardiseren. Waarop was de keuze gevallen? Dat is Rational Unified Process, of kortweg Rup. Daarmee zouden doelstellingen bereikt moeten worden zoals snellere programmatuurontwikkeling met tevens hogere gebruikskwaliteit van het resultaat. Toen ik ervan hoorde bleek dat dergelijke doelstellingen echter niet traceerbaar waren. Dus wie wil(de) dat eigenlijk? In dat stadium was niemand aanspreekbaar om na de aanvankelijke beslissing vóór Rup ook noodzakelijke voorwaarden en voorzieningen te faciliteren. Wat als opvatting doordrong was dat zgn hogere managers het veranderingsproces zouden steunen … zodra het geslaagd was.
Nu is het zo dat zulke leiderschapskarikatuur mij allerminst uit het veld slaat. Dat aanmodderen ben ik wel gewend. Daarop moet de veranderkundige aanpak gewoon afgestemd zijn. Wie dat niet interessant vindt, beoefent het verkeerde vak. Maar om wat te bereiken moet van de weeromstuit de steun voor degelijke verandering vanaf de personeelsbasis groeien. Daar hoor dan netzo gewoon bij dat die operationele medewerkers nogeens extra serieus genomen moeten zijn. Daarvoor bestond echter (ook) geen ruimte, zodat helemaal nergens beweging kon ontstaan.
Die stagnatie komt doordat enerzijds multinational, anderzijds Rup simpelweg onverenigbaar zijn. Inderdaad, Rup gaat vergezeld van de aanbeveling dat het ontwikkelproces altijd specifieke ‘instelling’ behoeft. Dat zou echter de principiële kloof met de multinational nooit kunnen overbruggen. Wat weerstand aanwakkerde, was dat zelfs geen enkele poging ondernomen was om algemeen geldig informatiebeleid van de multinational naar methodische instellingen voor procesgang te vertalen. Rup was met de, zeg maar, fabrieksinstellingen voor de multinational geactiveerd. Die pasten overduidelijk niet, waardoor operationele medewerkers — let wel, daar horen lijnmanagers op middenniveaus, projectleiders e.d. doorgaans bij — het gauw als verantwoord zien om maar af te haken; de bestaande werkwijze is immers beter dan wat zij als vernieuwing zouden moeten oppakken.
Het principiële punt betreft de beperkte oriëntatie van Rup. Een ontwikkelproject à la Rup mikt op één zgn systeem. Het heeft er alles weg van dat het resulterende, ene systeem overwegend apàrt gedacht is. Koppelingen zijn weliswaar mogelijk met andere, vaak reeds bestaande systemen, maar wat object-van-proces vormt staat toch overwegend op zichzèlf. Het constitueert dus niet mede een zoveelste versie van informatieve infrastructuur.
Er was ooit een periode dat technologische beperkingen praktisch niets méér toestonden dan geïsoleerde toepassingen. (Ook) de multinational is dat stadium echter allang voorbij. Rup is best een aardige poging tot houvast tijdens ontwikkelprojecten, maar was feitelijk destijds op het moment van lancering al ruimschoots achterhaald.
Begrip van dergelijke tekortkomingen is trouwens ook weer niets nieuws. Onder de noemer van Enterprise Unified Process zijn enkele beperkingen overwonnen. Met enterprise, onderneming dus, of zeg ook maar algemeen organisatie, blijft echter een belemmering overeind. Een heuse infrastructurele oriëntatie blijft ook zo ònhaalbaar.

17.46
Natuurlijk heeft geen mens het ooit een vis gevraagd, althans antwoord gekregen. Is de vis zo ondergedompeld, dat hij onmogelijk ontsnapt naar een zgn wetenschappelijk referentiekader? Als mens moet je je dan toch ook even afvragen, wie er eigenlijk een probleem heeft. Want wie dreigt te verdrinken maakt vissen die bekwaam voorbij zwemmen of hem zelfs oppeuzelen stellig geen verwijt voor hun gemis aan wetenschappelijke ontdekking.
Nu slaat dat gezegde — zij ontdekken pas het laatst wat water is — ook helemaal niet op het bevattingsvermogen van vissen. Figuurlijk stelt het menselijk onvermogen aan de kaak. Zo lijkt het er inderdaad sterk op dat informatiekundigen weliswaar met informatie werken, het woord zegt het, maar geen wezenlijk begrip ervan hebben. Zo’n gebrek vormt inmiddels een probleem in combinatie met een andere menselijke eigenschap. Dat is de pretentie om het leefmilieu, de informatiemaatschappij dus, te beheersen.

17.47
Graag reageer ik op de oproep die je deed in je deadline in het recente novembernummer van het tijdschrift Informatie. Terecht bepleit je vernieuwend ontwerp. Over inspiratiebron gesproken, met Metapatroon ontwikkelde ik zelfs een fundamentele vernieuwing, zeg ook maar een nieuw paradigma voor stelselmatige informatievoorziening. Je zou toch zeggen dat daaraan behoefte bestaat sinds voorheen lòsse informatiesystemen dankzij betrouwbare communicatievoorzieningen met hoge capaciteit (kunnen) opgaan in één omvattend stelsel. Metapatroon blijkt echter moeizaam ‘aan de man’ te brengen, ondanks uitvoerige beschrijving tot met werkende programmatuur. Pakweg vijftien jaar ben ik er als ondernemer èn wetenschapper mee bezig, maar niemand kijkt er zelfs naar. Blijkbaar beschermt iedereen nog krampachtig het achterhaalde paradigma.
Zo’n dieptepunt vond ik bijvoorbeeld de (non-)reactie van ICTRegie, dat nota bene ingesteld is voor bevordering van innovatie met ict. Laat ik daarover eens een klacht indienen bij de ministers die verantwoordelijk zijn voor ICTRegie, dacht ik. Eens kijken wat er gebeurt. Opnieuw helemaal niets, zelfs geen ènkele reactie. Zie voor mijn klacht: klacht_over_ictregie.htm.
Laat die aangekondigde ontwerpprijs ajb maar zitten voor Metapatroon (want vrijwel zeker volgt ook de jury het verouderd paradigma; daarop is immers de reputatie gevestigd van wie je als leden geschikt acht), maar kan jij voor Informatie iets met mijn signaal over feitelijke tegenwerking van informatiekundige vernieuwing?[23 november 2006, emailbericht aan hoofdredacteur van Informatie]

17.48
Daar ben ik alweer weg. Reden: mijn beroepsopvatting. Als adviserende dienstverlener moet ik het er inderdaad zelfs van hebben, dat ‘de klant’ iets onhandig, verkeerd oid. doet. Maar als hij daarin volhardt, zit mijn werk er helaas op. Met diverse aansporingen, van subtiele suggestie tot en met confrontatie, was mijn veranderkundige repertoire uitgeput.

17.49
Zo graaft iedereen ijverig door aan een strikt eigen tunneltje, met ondermijning van het stelsel als resultaat.

17.50
De, zeg maar, niet-reactie op haar analyse en pleidooi voor erkende variëteit bevestigt helaas hoezeer de overheid één-dimensionaal vastgeroest zit, alle retoriek ten spijt. Terecht verwees zij naar de noodzaak van een paradigmawissel, maar dat blijft door huidige bestuurders en hun entourage comfortabel genegeerd. Zoals zij zelfs als aanhef opmerkte, dan verrast de recente verkiezingsuitslag natuurlijk niet (wanneer je inderdaad dat rijkere paradigma hanteert). Tja, het vervolg maakte extra duidelijk dat zgn stelselwijzigingen voor burgers allemaal van de orde van natuurverschijnselen zijn (waaraan je niets kunt veranderen; hoezo klant, keuze?).

 

 

september - november 2006, webeditie 2006 © Pieter Wisse