21.
Aantekeningen uit correspondentie,
juli - september 2007

Pieter Wisse

Hier staan tekstpassages verzameld, voornamelijk overgenomen uit emailberichten maar ook enkele papieren brieven, die ik schreef in de periode juli - september 2007. De volgorde van verzending bleef gehandhaafd.

 

 

21.1
Mijn eigen opvatting wijkt trouwens wel af. Zo geloof ik niet in gemeenschappelijkheid van concepten. Die is voor gecoördineerd handelen ook helemaal niet nodig. Integendeel, subjectief situationisme. Zie ook de semiotische enneade. Dus iedereen doet het hare/zijne via persoonlijke interpretatie: methodologisch individualisme.
Jouw opmerking - dat jij je niet kunt herinneren dat ik 'de zaak' vanuit het perspectief van betekenisordening belichtte - vind ikzèlf inderdaad weer wijzen naar problematische handelingscoördinatie. Want mijn eigen indruk is precies omgekeerd, te weten dat ik bijna niets anders doe dan variaties op dat ene, fundamentele thema presenteren. Zou het kunnen dat zo'n fundament niet duidelijk herkenbaar is als wat jij bedoelt met perspectief? Maar ligt daarin nu niet precies de moeilijkheid met een heuse paradigmawissel? Volgens het oude paradigma lijkt het nog logisch om betekenisordening als een aspect, perspectief of zoiets te (willen) beoordelen, terwijl dat volgens het nieuwe paradigma een ontoelaatbare reductie betreft. Op waardering van onlosmakelijkheid kom je pas door de sprong naar het paradigma, respectievelijk ontologie van en voor interdependentie. Wat volgens oude logica een tautologie is, vormt een ènkele aanname voor de nieuwe logica volgens metapatroon. Daartussen valt niet te bemiddelen. Nogmaals, een sprong. Of een stàp, als je lange benen hebt.

21.2
Bedankt voor je opmerkingen die ik graag benut als inspiratie voor wat nadere filosofische bespiegeling. Tegelijk bedoel ik wat volgt juist extra praktisch. Variëteit blijkt dankzij een rijk referentiekader weer zoveel minder ingewikkeld te interpreteren, passend te faciliteren enzovoort.
Gemeenschappelijkheid vind ik wat anders dan éénheid. Je stelt dat er “naast de twee-heid […] ook de éénheid […] is.” Mijn idee is dat zo’n twee-heid, of welke indeling ook, nooit naast, maar in éénheid bestaat. Vandaar ìndeling.
Wezenlijk voor éénheid acht ik dat er absoluut maar eentje van is. Dè éénheid, dus.
Gemeenschappelijkheid vóóronderstelt daartegen indeling. In dè éénheid zijn blijkbaar verschillen aangenomen. Op die manier zijn ze aan de orde.
Een vraag is dan, of die orde universeel geldig is. Met andere woorden, geldt dè ìndeling voor dè éénheid? Of kan orde op haar beurt verschillen … pèr kenner?
Mijn opvatting is dat dè éénheid universeel is, zeg maar dat het mijn axioma is. Maar elke indeling is vervolgens subjectief situationeel.
Pffff, gelukkig, het situatiebegrip staat formeel verband toe. Dè éénheid geldt als de universele situatie. Daar schieten we qua inzicht natuurlijk niets mee op, maar reuze praktisch is het wèl voor de reikwijdte van het formalisme.
Overigens (h)erken ik gradaties overeenkomstig zgn oorzaaksoorten. Zo speelt als subject ‘iets’ pas méé met tekens (semiotiek).
De gemeenschappelijkheid van verschillende subjecten vind ik principieel bestaan uit … hun verschil. Jouw contragram “de gemeenschappelijkheid van apartheid is de apartheid van gemeenschappelijkheid” is daarom sprekend. De apartheid van gemeenschappelijkheid is géén éénheid, laat staan dè éénheid.
Zo origineel ben ik met nadruk op verschil als basiscategorie niet. Zie bijvoorbeeld ook geschriften van Bateson en Derrida.
Vanuit subjectieve apartheid valt dè éénheid niet te bereiken. Noem het de kennisval. Die omvat het verlangen naar het kènnen van dè éénheid. Verder dan aanname lukt echter niet. Wijsheid (lees ook: semiosis) komt met gebreken. Er is voor kennis met inherente subjectiviteit geen weg door de horizon héén naar “ontdekking” van dè éénheid. Valse romantiek. Daarentegen zijn er voor kennis volop wegen vanuit aanvaarding van dè éénheid. Ook daarvoor geldt de kenner als vóóronderstelling. Noem het methode en daarom heet die benadering methodologisch individualisme. Subjectief situationisme is daarvan weer een verbijzondering.
Die methode is niet wáár in de zin van éénheid. Voor geen ènkele methode geldt dat.
Tegen de ondoordringbare achtergrond van dè éénheid zijn verschillen dus principieel betrekkelijk. Vandaar, omgekeerd, interdependentie als kennismatig dichtst nabije ontdekking. Dat is de ònlosmakelijk semiotische toestand. Opzettelijk vermijd ik beperking tot mensen. Andere organismen beschikken eveneens over semiotisch vermogen.
Met motief als element van de semiotische enneade heerst tevens verband met wat als gevoel bekend staat. Daar plaats ik ondermeer empathie, zeg maar inlevingsvermogen dat weer samenhangt met gemeenschapszin. Dergelijke zin is ook wat ànders dan gemeenschappelijkheid in de zin van strikte overeenkomst, laat staan éénheid.
Iemand die een ander zijn verschillen niet gunt, is een fundamentalist. Iemand die meent dat er verschillen moeten zijn in louter zijn eigen voordeel is een egoïst. Retoriek van gemeenschappelijkheid verkeert gauw tot fundamentalistische praktijk van een egoïst. Nu is dè éénheid per definitie niet kapot te krijgen. Het evenwicht in de indeling, dus tussen verschillen, is echter wankel.
Zodra slechts de relatie tussen “opdrachtgever” en “architect” telt, dreigt risico voor evenwicht. Met civiele informatiekunde probeer ik nu net aandacht op alle reëel betrokkenen te vestigen. Er zijn méér belangen relevant.
In jouw discussiebijdrage op Via Nova Architectura (forumthema: de architect) is jouw voorbeeld van een bungalow ook sprekend, hoewel je het daar wellicht niet zo bedoelde. Zo’n gebouw(tje) lijkt weliswaar vergaand lòs te staan, dus alsof het ontwerp slechts de beperkte relatie van architect met opdrachtgever betreft, maar doet dat natuurlijk evenmin. Gelet op jouw inspanningen om aandacht van je werkgever voor informatieinfrastructuur te verkrijgen, begrijp je uiteraard dat een bungalow dáárvoor zelfs een ongelukkig voorbeeld is.
Nee, hoor, je verpestte allerminst mijn dag met je opmerkingen over betekenisordening. Wanneer ik mijn eigen opvatting over principiële onmogelijkheid van gemeenschappelijkheid serieus neem, zijn àndere opvattingen (lees ook interpretaties: motief, focus en concept) zelfs volkomen logisch. Ik besef echter eens te meer, hoe lastig de sprong is.
Wellicht doe ik jouw interpretatie onrecht, maar op mijn beurt krijg ik de indruk dat je de ordeningsmethode en wàt daardoor geordend raakt (nog) op één hoop gooit. Natuurlijk behoren ze uiteindelijk tot dè éénheid, maar daar kan je kennis- tot en met gevoelsmatig niets mee (omdat, nogmaals, kennis enzovoort uitgaat van méérvoudigheid met de kenner als een daarìn wezenlijk verschil). Het dilemma lijkt vergelijkbaar met wat Russell ontmoette voor het typebegrip. Zodra een type tevens een exemplaar onder exemplaren kan zijn, raak je (verder) in de knoop. Door type en exemplaar formeel van elkaar te onderscheiden (typenleer) erkende en bestendigde Russell ‘als het ware’ een bepaalde indeling. Dat is voor het gestelde doel alweer praktisch. Het ideaal van éénheid lijkt weliswaar zo logisch onbereikbaarder, … maar feitelijk onbereikbaar was het van meet af. Wie daarom afziet van zulke conceptuele keuzes, maakt zich nodeloos ongelukkig.
Zo kom ik op jouw opmerkingen over de eventuele plaats van stelselmatige betekenisordening. Als methode heeft die ordening volgens mij géén plaats tùssen de, zeg maar, normale betekenissen die aldus geordend zijn. Dat is de reden waarom ik de methode als (een) metapatroon aanduid. Die is geformaliseerd tot een àndere orde.
Vanaf de plaats op het andere niveau ben je niet beperkt tot het beschouwen van de “omgeving.” Subjectief situationisme, met metapatroon als uitdrukkingsmiddel, relativeert het middelpunt waarvanuit een rest zijn omgeving vormt. Dankzij de methodische sprong kan èlk punt tellen als middelpunt. Als zodanig kent het karakteristieke verschillen met andere punten: betrekkingen.
De situationele, desnoods subjectief situationele gedragsverbijzondering ‘plaatst’ (ook) standaardisatie in een ander licht. De aanname is immers dat gelijk gedrag in verschillende situaties niet bestaat. Standaardisatie is dus niet langer het voorschrift van overeenkomst in verschillende situaties. Daarentegen gaat het erom een situatie zodanig te bepalen, dat het gedrag in kwestie daarin uniek is. Dan komt het van pas dat situaties kunnen variëren van dè éénheid (horizon voor de methode) tot en met …, tja, dat moet dus van een subject (lees ook: afwijking) kunnen afhangen.
Er is praktisch gezien een stelsel aan de orde, zodra reële variëteit erkenning verdient. Via erkenning blijkt dat inderdaad een politieke uitkomst. Door variëteit in gemeenschap ontstaat behoefte aan infrastructuur. Bestuur van infrastructuur vergt volgens mij weer zo’n niveausprong als waarborg van een algemene plaats.
Op die schaal, dus de stelselschaal, blijkt vooral betekenisordening een infrastructurele opgave. Slechts met een methode die op die schaal berekend is, valt informatieve infrastructuur in optimale verhouding te brengen met specifieke(re) voorzieningen voor informatieverkeer.

21.3
Vooral voor semantiek speelt standaardisatie met een zekere spanning, want het gaat tevens om borging van ruimte voor betekenisvariëteit èn -ontwikkeling. Daarvoor stelde ik een modelleermethode op: metapatroon. Variabele context, respectievelijk tijd in het informatiestelsel bieden passende, veranderlijke variëteit.
Standaardisatie houdt inderdaad sterk verband met interoperabiliteit. Voorts meen ik dat pas een ruim begrip van infrastructuur - ruim, dus inclusief (verkeers)regels enzovoort - de voorwaarde vormt voor vruchtbare standaardisatie op de noodzakelijk maatschappelijke schaal. Onder de noemer van civiele informatiekunde propageer ik de bijbehorende academische/professionele discipline.

21.4
Hoewel jouw eerste vraag “niet aan mij gericht is, geef ik hierbij als mijn opvatting dat "de methode keteninformatisering" als zodanig geen adequate oplossing biedt. De "richtlijnen" waarop je terecht doelt, komen naar mijn idee niet zozeer "uit de methode" voort, maar vormen er een noodzakelijke aanvulling op. In het algemeen vind ik "keteninformatisering" een te beperkt paradigma voor - inrichting van - maatschappelijk informatieverkeer. Dat maatschappelijke karakter benadruk ik op mijn beurt met de aanduiding van, respectievelijk oproep tot civiele informatiekunde. Ik geef daarmee een aanzet tot een nieuwe discipline, met tevens aandacht voor eventuele zgn procesketens.
Zoals jijzelf bevestigde met je artikel
Framing works!, en om even in ketentermen te schrijven, ontbreekt zo eenduidig mogelijk informatie-eigendom als een wezenlijke schakel. Zolang daarin niet voorzien is, zweeft als het ware het stelsel van verantwoordelijkheden. Dat kan volgens mij praktisch slechts deugdelijk in bedoeld eigendom verankerd zijn. Dan geldt dus precies omgekeerd dat richtlijnen voor (ondermeer) keteninformatisering daaruit voortkomen.
De uitgangspunten waarnaar je Paul Jansen en mij vraagt, staan volgens ons dus puntig vermeld in/als iDNA Manifest. Nota bene, ook dat is een aanzet. De principiële omslag betreft optimale eenduidigheid over informatie-eigendom. Daarmee kunnen registerhouders en -gebruikers niet langer vluchten in vaagheid, terwijl ook de eigenaar heldere verantwoordelijkheid kent.

inleidende opmerking voor volgende tekstpassage:
Zie 18.62, 18.65, 19.35 en 20.1 voor eerdere correspondentie.

21.5
Hierbij bevestig ik ontvangst van uw brief van 27 juni jl. Opnieuw schrijf ik graag mijn erkentelijkheid ervoor uit dat u de moeite van een inhoudelijk antwoord nam. Ik vind het ook ronduit open en sportief van u, dank u zeer. In dat verband acht ik uw excuus voor vertraging natuurlijk volstrekt overbodig. Als er iemand is die begrijpt hoe druk u het moet hebben …
Voor uw aanpak heb ik uiteraard eveneens begrip, maar vind onverminderd dat hij tekortschiet. Het helpt wellicht wanneer ik mijn referentiekader toelicht met een korte vergelijking.
Stelt u zich een zgn draagconstructie voor, bijvoorbeeld een houten plank die aan beide uiteinden rust op een draagpunt, zeg een baksteen. Neemt u aub verder eens aan dat die plank in het midden tot maximaal 100 kilogram belastbaar is. Nu is dat een richtgetal, zodat de plank daar met een beetje extra gewicht ook nog wel houdt. U moet zich echter voorstellen dat zij door véél hogere belasting - ik zie nu pas dat hier ook een welkome woordspeling aan de orde is - domweg breekt.
Mijn indruk is dat politici, bestuurders en hogere ambtenaren vaak zulk empirisch inzicht weigeren. Aan de top van het bedrijfsleven is het overigens hetzelfde. Zij menen, overdrachtelijk gesproken, dat zo’n plank een last van 200 kilogram ongetwijfeld weliswaar niet perfect draagt, maar in elk geval toch wel ongeveer op de helft van het beleidsmatig optimale kwaliteitsniveau. Als dat nog goed genoeg is, moet het dus maar zo.
Maar nee, zó werkt het niet. Met die veel hogere last dan waarop de draagconstructie berekend is, begeeft zij het vroeg of laat, punt. De plank draagt nooit een beetje, maar helemaal niets meer nádat zij brak.
Nu kan het zijn, dat ik ontwikkelingen miste. Ik ken echter geen “inmiddels gangbare middelen en technieken” met voldoende, nog steeds overdrachtelijk, draagvermogen voor de toenemend stelselmatige belasting van informatievoorziening. Wat u als “suboptimaal” aanduidt, blijft daarom in mijn opvatting zelfs niet in het minst bruikbaar.
Uw kenschets “suboptimaal” wekt de indruk dat u de informatiekundige constructie beschouwt als sluitpost. U geeft daarentegen prioriteit aan “een aanpak die [u] aan iedereen in [uw] organisatie [kunt] uitleggen.” Als u mij zo’n beoordeling veroorlooft, dat is weer zo’n typisch bestuurskundige reflex. Nota bene, het lijkt vaak slechts extra ingewikkeld om draagvlak voor een koerswijziging te ontwikkelen. In wèrkelijkheid hebben vooral operationele medewerkers doorgaans allang door dat ‘het’ anders moet. Maar hoe? Hun steun voor wèrkelijke vernieuwing die recht doet aan reële opgaven zou u weleens zeer aangenaam kunnen verrassen. Ik vermoed dat het zoals bijna overal “in een grote organisatie” de gevestigde stafafdelingen zijn die zich behoudend opstellen. Wat niet “gangbaar” is, telt daar gauw als risico. Als uw brieven aan mij karakteristiek zijn, deelt uzèlf ze dat als uw verwachtingspatroon voor hun bijdragen mee. Wie durft dan nog? De feitelijke dreiging komt echter van ontkenning van kwalitatief veranderende opgaven met informatievoorziening. Onder noemers zoals civiele informatiekunde, informatieverkeer in publiek domein en infrastructuur voor maatschappelijk informatieverkeer vraag ik daarvoor ook algemeen aandacht. Die oriëntatie betekent ook kànsen.
Ik waardeer zeer dat u mijn kritische opmerkingen en bezorgdheid herkent. Ik wens u ook van harte toe dat èrkenning van mijn waarschuwing nooit nodig is, maar eerlijk gezegd acht ik succes volgens uw huidige aanpak uitgesloten.
Indien uw aanpak wèl blijkt te werken, wil er graag vroeg bij zijn om u ermee geluk te wensen. Mocht u daarentegen een koerswijziging gaan overwegen omdat de constructie met “inmiddels gangbare middelen en technieken” onverhoopt niet draagkrachtig blijkt, zie ik uw uitnodiging voor strategische bijdragen graag tegemoet.[3 juli 2007, brief aan de directeur-generaal Belastingdienst, ministerie van Financiën]

21.6
Het volgende druk ik stellig ongemakkelijk uit, zeker in correspondentie met een opgeleide jurist zoals jij bent, maar zoals ik inrichting volgens verantwoordelijkheden op maatschappelijke schaal bedoel is nu juist vergaand ònhiërarchisch. Het enige dat bovengeschikt zou mogen/moeten zijn is de rechtsstaat.
Nee, misbruik enzovoort valt zeker niet te voorkomen. Daarom ook moeten toezicht en handhaving op orde zijn. Inderdaad, daar loopt desondanks nog van alles en nog wat doorheen. Vervolgens hebben dergelijke re-actieve maatregelen echter tevens enige bevorderende pro-actieve werking.
Civiele informatiekunde - en dat kan je nalezen in wat ik erover schreef; zie bijvoorbeeld mijn opstel over achterlijke informatiekunde en wat ik daarom als nieuwe discipline voorstel (Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs) - bedoel ik expliciet als tegenpool van de tot dusver overheersende bedrijfcentrische benadering van informatievoorziening (en zelfs die werkt dus vanaf een bepaalde, bescheiden schaal niet langer). Op maatschappelijke schaal is alles ook kwalitatief ànders. Als we dat inzien, moeten we er iets aan gaan doen. Dus van kritiek door naar constructieve bijdragen. Nogmaals, ik ben het eens met wat jij aangeeft dat "vaak niet op grote schaal werkt." Maar wat doet het wel?! Perfect lukt het natuurlijk nooit, maar wat is maatschappelijk aanvaardbaar of, nog mooier, zelfs bevorderlijk?
Indien jouw ketenbegrip radicaal dynamisch geldt èn alles voor een schakel in aanmerking komt, komt het volgens mij vergaand overeen met wat ik onder de noemer van informatieverkeer propageer.

21.7
De tekst is wat langer uitgevallen dan wat nog als een column kan gelden, maar er valt dan ook veel tot - aanzet tot - samenhang te rijgen. Opzettelijk heb ik mijn verhaal open-einderig geschreven. Ik geef trouwens meteen toe dat een sluitende tekst over dit vertrouwensvraagstuk hoe dan ook onmogelijk is. Verder beperk ik me graag tot een voorzet. Op zijn beurt kan de directeur erop voortborduren met wat dan uitdrukkelijk als zijn idee geldt. Daarbij kunnen/moeten we hem uiteraard een beetje helpen.

21.8
Zoals bijvoorbeeld een makelaar onroerend goed geen bouwkundig architect is, lijkt mij een zgn it ondernemer beslist geen informatiekundige. In zijn politiek-bestuurlijke kring valt echter niemand het verschil op, respectievelijk laten ze hem gretig over zijn eigen onkunde struikelen.

21.9
NRC Handelsblad van 5 juli 2007 voert op de voorpagina een bericht over de gestrande walvis (wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten). De mislukte opzet van de uitvoering is een schrijnend geval van overbelasting zoals ik spreekwoordelijk schetste in mijn laatste brief aan directeur-generaal Belastingdienst, alweer de vierde trouwens over dit thema. De tot dusver gangbare inrichting van informatievoorziening biedt domweg onvoldoende zgn passende variëteit. Dan werkt het niet toch nog een beetje, maar inderdaad helemaal nooit. Kortom, er is een rijkere, kwalitatief àndere aanpak nodig. Maar omdat het een heuse paradigmawissel is, valt het lastig er een opening voor te vinden. Zie jij mogelijkheden? Ik weet niet hoezeer jij je erin wilt verdiepen, maar als je twee recente opstellen wilt bekijken moet het toch evident zijn dat het op de oude manier nooit gaat lukken op die nieuwe schaal. Zie Ontology for interdependency en Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs.
Ik weet ook niet wat ik er anders aan kan doen dan een pleidooi houden voor in- en overzicht bij mensen die òf erover gaan, besluitvormers dus, òf wellicht opbouwende toegang/invloed hebben tot/op die besluitvormers. Natuurlijk heb ik als bedrijf betaalde opdrachten nodig. Maar ik voel ook sterk verantwoordelijkheid om enorme financiële verspilling te bestrijden. De weigering of zelfs het ònvermogen tot vernieuwing - waar het nu eenmaal nodig is - berokkent maatschappelijke schade. Mee eens? Help!

21.10
Jammer? Zij zouden als adviseurs weliswaar bestuurlijk zeker niet te onbenullig doen over traditionele informatievoorziening, maar zijn zelf niet deskundig (genoeg) voor een productieve oplossing op kwalitatief nieuwe, civiele schaal. Wanneer je meent dat zij het probleem wèl tot oplossing kunnen brengen, heb je nog geen deugdelijke analyse van de informatieve complexiteit. Uiteraard erken ik de noodzaak van ruime aandacht voor politiek-bestuurlijke verhoudingen, maar voor een solide oplossing is ècht als informatiekundige kernmethode (zoiets als) metapatroon onmisbaar. Omdat ik verder niets ken met vergelijkbare mogelijkheden ...
Waarom is het voor hogere ambtenaren zo moeilijk om wat ruimte voor allereerst eens een proefje ermee te geven? Zo iemand als DG Belastingdienst doet zelfs alle moeite om er niet aan te hoeven, terwijl haar organisatieonderdeel publiekelijk zichtbaar in informatiebrand staat. Nog erger, het vuur slaat over op en weer terug uit belendende organisaties. Waarom krijgen mensen vertrouwen die roepen dat ze van de brandweer zijn, terwijl ze geen druppel water spuiten, laat staan dat ze de informatievoorziening opbouwen op een manier die werkt. Wellicht waag ik er daarom zelf gauw een recht-toe-recht-aan poging aan het adres van deze minister aan. Met dit gevaar is waarschuwen zelfs een burgerplicht, nietwaar? Zo'n signaal helpt natuurlijk ook niet, zeker niet op korte termijn, maar blijkbaar is het voorlopig de sport om te kijken wat voor onzinnig antwoord ik dáárop weer krijg.
De minister is “huiverig”? Mijn idee was eigenlijk dat jij wellicht de suggestie voor zo'n proefje met metapatroon kon doen. Als het slaagt, en voor een reële schatting kan je mijn uitgebreide verzameling publicaties erover raadplegen, kan daaruit ongelofelijk veel werk voortvloeien. Meedoen met huiver lijkt wellicht veilig, maar strookt niet met mijn instelling.

21.11
Vroeger durfde hij wel wat en daaraan appelleer ik. Vermoedelijk helpt het niet, maar ja, burgerplicht. Ik ben benieuwd of ik überhaupt hierop een antwoord krijg ... en zo ja, of hij me de raad geeft zo'n signaal aan de verantwoordelijke minister liever achterwege te laten. Wat een waardeloze sport is het toch.

21.12
Die negatieve publiciteit over de walvis-operatie is volkomen terecht. Ze zijn tragisch, precies zoals die mop beweert, naar de sleutel aan het zoeken waar ze menen dat enig licht schijnt, terwijl ze hem dáár helemaal niet verloren hebben.
Hoe kom je eindelijk eens verder dan retoriek? Met stugge diplomatie volhouden op inhoudelijke samenhang ... todat 'ze' verzet ertegen opgeven.
Het wezenlijke thema is stelselmatigheid. Trek de horizon zo weids mogelijk, opdat ruimte ontstaat voor elke relevante situationele gedragsverbijzondering annex contextuele informatieverbijzondering.
Ik herhaal graag dat mijn bedrijf behalve metapatroon voor conceptuele modellering eveneens het passende, wèrkende gereedschap heeft. We kunnen dus een (proef)opstelling maken voor informatieve samenhang. Wat is tégen zo’n experiment? Klopt, een serieuze opdracht is ook sterk in mijn belang. Want zonder brood op de plank hier, houdt het ooit op. Stug volhouden voor eigen rekening en risico kent een materiële grens.

21.13
Mijn indruk is dat zijn cultuurbegrip dringend operationalisering behoeft. Daarmee bedoel ik dat vaagheid erover de focus op een ènkel gebouw nog niet problematiseert. Door zo'n beperking gebeurt er niets met de cultuurruimte. Het lijkt erop dat cultuur uitsluitend via 'de architect' tot uitdrukking komt. In het echte maatschappelijk verkeer werkt dat allang niet meer zo, als het dat ooit deed. De inrichtingsopgaven betreffen (thans) diverse zgn schalen, waarbij onderlinge afhankelijkheid telt. Vandaar civiele informatiekunde.

21.14
Daar is natuurlijk van alles en nog wat aan de hand, maar als een wezenlijke voorwaarde ontbreekt wat je gerust semantische interoperabiliteit kunt noemen. Dè manier om werkzame (betekenis)ordening te scheppen is via metapatroon. Kunnen we spoedig overleggen of je van Walvis een erkende casus kunt maken? Die semantische opgave kan ik prima oplossen. Een eerste aanzet vormt trouwens het A4-tje met de schets waarin ik al principieel de inkomenstoets in relatie tot allerlei andere contexten/situaties opnam. Ja, dat moet inderdaad (veel) verder uitgewerkt zijn, maar het principe ervoor blijft gelijk.

21.15
Geenszins bagatelliseer ik allerlei overige aspecten, maar tenminste in het informatiekundige vlak ontbreekt onverminderd een kritieke voorwaarde voor samenhang. Want naar zijn aard is de informatie die afgestemd moet raken, nogal heterogeen. Dat kan ook niet anders, omdat diverse belangen tot uitdrukking (moeten) komen. Nota bene, uniformering van het loonbegrip helpt, maar is verre van voldoende. Als het zo simpel was … De vraag is dan hoe er desondanks verband mogelijk is. Voor Walvis is de schaal slechts wat ruimer dan voor bijvoorbeeld P-Direkt, maar verder principieel dezelfde.
Nu kan ik de minister wel een brief schrijven met de vraag of hij mij een eerste onderzoekopdracht(je) geeft, zeg maar vergelijkbaar met hoe ik het toekomstig P-Direkt modelmatig beoordeelde. Jij weet nog beter dan ik, dat het anders werkt. Maar hoe wèl?
Mijn allereerste vraag aan jou is of je het überhaupt zou verwelkomen, indien ik het hardnekkige Walvis-vraagstuk eens volgens zgn contextuele verbijzondering van betekenis zou inventariseren. Zo ja, dan luidt mijn tweede vraag hoe ik daar opbouwend ‘aan de bak kom.’
Uiteraard heb ik zakelijk belang bij een dergelijke opdracht. Maar het gaat me tevens om mijn eigen professionele verantwoordelijkheid. Ik moét een signaal geven. Vroeg of laat verdient reële informatieve complexiteit erkenning. Eerlijk gezegd ken ik nog niemand ànders die beschikt over de passende methode èn haar kundig toepast.

21.16
Ja, ik ken je ruimere benadering ondanks de bungalownoemer. Maar naar mijn idee helpt die noemer dus niet, hoeveel toelichting je ook geeft, om van beleven (individuele ervaring) naar verkeren (wederzijdse afhankelijkheid door betrekking) te komen. Dat vind ik geen kwestie van extrapolatie. Althans, ik zie het niet. Daarom heb je allebei de uitgangspunten tegelijk nodig als polen, waardoor je ook onmiddellijk hun wisselwerking productief krijgt.
Mijn eigen idee is dus dat infrastructuur niet een alsmaar ingewikkelder, groter of wat dan ook gebouw is. Gebouw en infrastructuur zijn van een verschillende orde. In elk geval vind ik het praktisch om die veronderstelling te hanteren, zeg maar methode. Zo verspil je geen tijd met het persen van infrastructuurontwerp in het gebouwkader. Met twee polen span je daarentegen een continuüm. Dat is inderdaad de ruimte voor, bijvoorbeeld, beleven en verkeren.
Ik meen echter dat het weer een analytische valkuil is om begrippen zoals beleven en verkeren absolúút van elkaar te onderscheiden. Ze zijn onderling afhankelijk. De term pool zegt het al. Daar zijn er gewoon twee van. Dus samenhangend, dialectiek.
Voor de ontwerpsituatie loont het zelfs wezenlijk om dergelijke begrippen als polen te veronderstellen. Zo geven ze je de ruimte. Want omgekeerd is het netzo zinloos om een bungalow als infrastructuur te beschouwen.
De (informatie)ruimte kent zulke variëteit, dat een enkel perspectief tekortschiet. Inderdaad, situationele verbijzondering met wel met interdependentie.
Daar zit dus methode in. Het begint steeds met het besef dat een enkelvoudig perspectief mank gaat. De simpelste uitweg is om dat oorspronkelijke perspectief tot de ene pool te verklaren. Dat roept vanzelf de vraag op naar zijn oppositie. Voilá, continuüm, ruimte. Dat is ook de reden waarom ik een contragram een inspirerend trucje vind. Kortom, de belevenis van het verkeer is het verkeer van de belevenis.
De verbonden tegenstelling tussen beleven en verkeren is natuurlijk (ook maar) een situationeel verzinsel, dáár hopelijk vruchtbaar. Ik mijmerde over andere voorbeelden en daarbij dacht ik aan bloei. Wat is een tegenstelling ervan? Okee, bederf. Dus: het bederf van de bloei is de bloei van het bederf. Ja, dat kan helpen voor overzicht. Het ene ligt besloten in het andere, èn omgekeerd. (De) verschijnselen zijn nooit analytisch in absolute zin van elkaar te onderscheiden. Hun onderscheid is zinvol, voor motivationeel gedifferentieerd gedrag zelfs noodzakelijk (enneade!), zolang het bij een nadruk blijft tegen de achtergrond van hun ònlosmakelijke samenhang.

21.17
In Informatieverkeer in publiek domein stelde ik (p. 104): "Het zal echter nog wel even duren voordat de zgn. nummerproblematiek als schijnprobleem verdampt is." Jouw nadere analyse van het burgerservicenummer vind ik (dus) helemaal kloppen! Daarbij vermeldt je ondermeer de verhouding tussen tijd en kwaliteit. Ik zie die verhouding sterk variabel. Met domme mensen blijft kwaliteit averechts gedurende een oneindige periode. Zodra je 'het' begrijpt, daarentegen, lukt hoge kwaliteit mede dankzij snelle aanpassingen.
Zonder droom hoef je niet wakker te zijn.

21.18
Een vraag … met al die (negatieve) publiciteit over Walvis, GBA enzovoort, zou het je uitkomen als wij op korte termijn eens praten over de (on)mogelijkheid om - ergens in een hoekje? - niet alvast toch met een proefopstelling te experimenteren die principieel stelselmatig is, dus met universele voorzieningen voor variatie in context en tijd? Zo zou ik graag eens dezèlfde tests willen uitvoeren met de beschikbare metapatroonprogrammatuur waarmee de huidige ontwikkelingen blijkbaar vastlopen.

21.19
Met belangstelling las ik het artikel dat Ellen de Bruin (NRC Handelsblad, zaterdag 14 juli 2007) wijdde aan uw werk. Ik kreeg daardoor de indruk dat ik reeds een algemener model opstelde voor verschijnselen waartussen u samenhang zoekt en ook ziet. Over wetmatigheid gesproken …
Als noemer hanteer ik subjectief situationisme. Het betreft een synthese van ideeën van Schopenhauer (wil en voorstelling), Peirce (semiotiek en pragmatisme) en wat ikzelf eerder bedacht als methode voor contextuele betekenisdifferentiatie (metapatroon). Het resultaat is een uitbreiding van de zgn triade. Elk ònlosmakelijk element zoals Peirce veronderstelde, verruimde ik tot een, zeg maar, dimensie. Langs èlk van die drie dimensies heb ik vervolgens (weer) drie elementen aangenomen. Dat negental vormt (dus) een enneade. Zo kom ik op samenhang tussen

dimensie: subject (interpretant) / elementen: motief - focus - concept
dimensie: object / elementen: situatie - identiteit - gedrag
dimensie: teken / elementen: context - signatuur - intext.

Als dwarsverband geldt dat motief ‘correspondeert’ met situatie en context. Vergelijkbaar corresponderen focus, identiteit en signatuur, respectievelijk concept, gedrag en intext.
Motief, of interesse, vind ik vergaand synoniem met wil. Of met emotie. De enneade verduidelijkt hoe via focus een concept noodzakelijkerwijs altijd gemotiveerd is. Zeg ook maar, een concept is emotioneel bepaald. En het gemotiveerde concept ‘stuurt’ het gedrag dat netzo noodzakelijkerwijs altijd situationeel is.
Mijn eigen idee over de zgn semiotische enneade is dat daardoor verdere synthese mogelijk is. In zo'n kort berichtje als dit kan ik dat onmogelijk behoorlijk toelichten. Daarover zou ik daarom graag met u verder spreken.[16 juli 2007, emailbericht aan N.H. Frijda, hoogleraar emeritus]

21.20
Helaas, ik begrijp prima wat 'ze' proberen. Maar als je mij mijn aandrang veroorlooft, welke afspraken dan ook gaan nooit werken zolang ze aan zgn requisite variety geen recht doen. Het is alsof je een korte bocht moet nemen met een voertuig waarvan je de wielen niet kunt draaien. Het blijkt ook veel zwaarder dan dat je het spul met man en macht (menskracht) steeds even kunt optillen en een beetje draaien. Ik geloof, ik houd dus nog verder aan, ook niet dat de adviseurs een methode beheersen voor eenduidige betekenisordening op de thans relevante schaal. Dat is nu eenmaal een ander vak.
Goed, daarover maak ik me toenemend bezorgd. Wat jij "informatiekundige aspecten" noemt, vormen dus géén bijkomstigheid. Naar mijn overtuiging kunnen ze daarom ook niet in een later stadium, zeg maar als het wat rustiger is, worden aangepakt. Als kern van het vraagstuk moeten 'we' er juist mee beginnen. Welke afspraken productief zijn, volgt immers uit de noodzakelijke samenhang. Het is dus zaak die samenhang met voorrang te ontwerpen. Op basis daarvan is tenminste zo geleidelijk, dus beheersbaar mogelijke ontwikkeling/verbetering haalbaar. Dus niet langer paniek, maar vakwerk.

21.21
Over onmisbare (!) samenhang in/voor elektronische overheid maak ik me gevraagd èn ongevraagd druk. Tot het gevraagde gedeelte behoort onder meer de nota die ik je noemde, Informatieverkeer in publiek domein (sept. 2004). Die stelde ik samen als adviseur van het toenmalige Ictu-programma Architectuur Elektronische Overheid. Het was de bedoeling daarmee een informatiekundige toelichting te verschaffen op - wat verscheen als - de beleidsnotitie Op weg naar de elektronische overheid.
Naar òngevraagde bijdragen zou ikzelf overigens extra nieuwsgierig zijn. Van boeken tot en met columns kan je ze via mijn eigen website bekijken. Je bijzondere aandacht durf ik na onze plezierige kennismaking gerust te vragen voor Visitatie zonder visie. Indien je vooral die laatstgenoemde tekst opvat als uitdrukking van mijn bezorgdheid annex opbouwende kritiek, kom ik op jouw uitnodiging graag spoedig langs.

21.22
Aan diverse mensen vroeg ik advies. “Of het zinvol is om u een brief over falende informatievoorziening voor Walvis te schrijven?” En uiteraard tegelijk over “hoe het dan wèl moet!”
Iedereen raadde het mij af. Verspilde moeite. Voorts zou ik me maar kwetsbaar opstellen, minder kans op opdrachten enzovoort. Dat moet dan maar.
De teneur was vooral dat u géén politieke risico’s zou willen nemen. Dat is interessant! Ervan afgezien of die opvatting over … uw opvatting klopt (wat ikzelf graag vals acht), het allergrootste risico neemt u naar mijn overtuiging juist zolang u met Walvis doorspartelt.
Met deze brief probeer ik allereerst de, nota bene, wézenlijke tekortkoming van de aanpak tot dusver aan te stippen. Want ik heb de stellige indruk dat u zelfs niet beschikt over de correcte diagnose. Toegegeven, die deskundige diagnose is ook lastig. Vervolgens wijs ik op hoofdlijn de opbouwende richting aan.
Zodra u het met behulp van deze aanzet alvast een beetje begrijpt, moet ik toch als ùw redelijkheid aannemen dat u dienovereenkomstig een àndere koers voor Walvis kiest. Als bezorgde burger is mijn belang dat grove verspilling van algemene financiële middelen stopt. Als verantwoord informatiekundig ontwerper lever ik graag mijn professionele bijdrage aan de wèrkelijke oplossing.
Ook weer op Walvis-schaal is noodzakelijke samenwerking de kern van het vraagstuk èn de kans. Netzo noodzakelijkerwijs hanteren verschillende betrokken partijen vaak karakteristieke, dus àfwijkende betekenissen van informatie. Dat reële spectrum van perspectieven verdwijnt uiteraard niet met, hoe nuttig wellicht ook, standaardisatie van het loonbegrip.
Betekenisdifferentiatie is daarentegen zinvol, zelfs ònmisbaar, zodra allerlei specialismen moeten bijdragen aan het gemeenschappelijk resultaat. Zolang iedereen slechts gelijk begrip zou hebben, tillen ‘we’ op commando hoogstens een zwaardere steen. Dankzij gecoördineerde differentiatie groeit beschaving.
Op de noodzaak van coördinatie kom ik verderop terug. Allereerst schets ik de verlammende werking van ontkende differentiatie.
Oorspronkelijk bleef de reikwijdte van een (digitaal) informatiesysteem uiterst beperkt. Dat maakte dáár gestandaardiseerde betekenis praktisch mogelijk. Nota bene, buiten de kleine kring van gebruikers van zo’n apàrt systeem hoefde die ene betekenis niet geldig te zijn (en is dat doorgaans ook niet). Voor een àndere betekenis was er domweg een ànder, netzo apart informatiesysteem.
Hoewel voorheen geïsoleerde informatiesystemen met moderne (digitale) communicatietechnologie onderling verbonden raken, blijft desondanks het idee van gestandaardiseerde betekenis navolging houden. Dat is niet zomaar contraproductief, maar ondermijnt zelfs samenwerking.
Vanaf zelfs maar geringe schaal kunt u trouwens zelf eenvoudig toetsen of een informatiestelsel deugdelijk functioneert, respectievelijk überhaupt zo kàn werken. Vraagt u zo dadelijk aub op uw departement of de oplossing gezocht wordt in algemene, dus voor het gehele stelsel absoluut geldige begripsdefinities. Luidt het antwoord (ook) voor Walvis (nog) bevestigend, dan heeft uzèlf als verantwoordelijk bewindspersoon een ònoplosbaar probleem.
Een summiere, populaire toelichting op deze basisvraag schreef ik met de titel Stelsellogica.
Ik voeg er hier een tip aan toe. Besef helpt dat iedereen, dus u óók, zich op natuurlijk wijze niet uniform gedraagt. U varieert uw gedrag al naar gelang de situatie. Bijvoorbeeld, op de fiets bent u als het ware een ander mens dan wanneer u … over Walvis moet beslissen. Wanneer dat normale variatie betreft, moet een informatiestelsel haar ondersteunen, beter nog bevorderen, maar zeker niet frustreren.
Wat gebeurt er door inzet van (digitale) communicatietechnologie? De grenzen tussen voorheen afzonderlijke informatiesystemen worden opgeheven. Ze gaan onderdelen vormen van een omvattend informatiestèlsel. De schaalsprong noodzaakt tot een informatiekundige paradigmawissel.
Kom, kom, is dat niet schromelijk overdreven? Nogmaals, het is ùw risico. Als mijn verantwoorde bijdrage zie ik in dit stadium om u ervoor met klem te waarschuwen.
Goed, in terugblik blijkt situationele variëteit compleet te ontbreken in het paradigma voor kleinschalige informatievoorziening. Er telt daar impliciet één situatie, punt. Daarbinnen lijkt betekenis absoluut standaardiseerbaar. Daarop loopt grootschalige, stelselmatige informatievoorziening echter onherroepelijk stùk. U zit er nu mee, maar ondermeer het Walvis-project verschaft een prachtig bewijs ervoor. Met een onverminderd kleinschalige methode krijgt u het ook nooit vlot.
Vermoedelijk ontgaat het u, dat de informatiekundige methode voor zgn passende variëteit zelfs de kritieke factor vormt. Laat ik een vergelijking maken.
Stel dat de constructie van een verkeersbrug ondeugdelijk blijkt. Wat u ook doet aan verkeersregeling, dat helpt allemaal niets ter verbetering van het kunstwerk in kwestie. Zolang de brug wegens gebrekkige constructie gesloten moet blijven, kan er helemaal geen verkeer over.
Zo is het voor bestuurders uiteraard verleidelijk om hun beproefd bestuurlijk repertoire aan te spreken. Meer overleg, betere afspraken … Daarvan knapt het informatiestelsel echter nooit fundamenteel op. Als kunstwerk moet er principieel stelselmatig in differentiatie, respectievelijk variëteit voorzien zijn.
Voor het voorbeeld van de instortende of zelfs ingestorte brug is de prioriteit voor iedereen duidelijk. Die ligt bij de brugconstructie. Voor complexe informatievoorziening moeten bestuurders de werkzame prioriteitstelling blijkbaar nog leren.
Ja, in menig opzicht hecht ik sterk aan continuïteit. Wie niet? Soms moet iets echter ‘gewoon’ op een nieuwe manier, zeker wanneer de oude manier een probleem zelfs alsmaar groter maakt. Voor Walvis komt u er daarom netzo gewoon niet onderuit om volgens een betrekkelijk nieuwe informatiekundige aanpak te (laten) werken. Voor stelselmatige verbijzondering van context èn tijd is dat Metapatroon.
Volgens Metapatroon verdienen relevante situaties (contexten) zelfs met voorrang een plaats in het informatiestelsel. Want op hun beurt bieden ze - wat voor formalisering heet - nodige èn voldoende aanknopingspunten voor steeds dienovereenkomstig verbijzonderde betekenis. Zo levert èlke betrokken deelnemer karakteristieke netwerk-, keten- of wat voor samenwerkingsbijdragen ook. Dankzij zeg maar onderliggende identiteitstelling - ik zou immers op coördinatie terugkomen - valt eventueel verband van de ene met een andere situatie te leggen.
Met nadruk wijs ik u erop dat zulke vernieuwing volgens situationele variëteit opmerkelijk genoeg een zo geleidelijk, dus beheersbaar mogelijk veranderingsproces bevordert. Volgens het geloof in absolute betekenis is verandering altijd nog een kwestie van alles-of-niets. Indien echter een voorheen apart informatiesysteem (vooralsnog) als één situatie geldt, kan het ongewijzigd als onderdeel van het gehele stelsel benut blijven. De vrees voor vernieuwing is daarom òngegrond, in elk geval vergeleken met de chaos die onvermijdelijk ontstaat èn voortduurt door hantering van kleinschalig instrumentarium voor een grootschalig (betekenis)vraagstuk.
De informatievoorziening voor Walvis vergt in mijn opvatting primair een stelsel voor informatieverkeer. Tot dusver wordt er echter aan gewerkt alsof het een verzameling aparte gebouwen betreft, waartussen enkele gangpaden moeten worden aangelegd. Van de weeromstuit gaan vooral die gebouwen op de schop enzovoort.
Helaas verrast het averechtse resultaat me niets. Hopelijk stelt, hoe beknopt ook, mijn toelichting hier u in staat om beter laat dan nooit de projectkoers te wijzigen.
Graag neem ik deel aan overleg over noodzakelijke verbeteringen.
Uw spoedigste reactie zie ik tegemoet.[17 juli 2007, brief aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid]

21.23
(Ook) zij zien overheid helaas nog altijd - en impliciet, zodat het lastiger te herkennen valt - slechts als organisatie die deelneemt aan transacties. Dus niet als borger van infrastructuur voor welke informatieve transacties dan ook met welke deelnemers dan ook (waaronder in voorkomende gevallen inderdaad ook een overheidsorganisatie als zo'n deelnemer).
Met een engelse hoogleraar sprak ik apart onlangs over die infrastructurele positionering en de toepasselijkheid van de verkeersmetafoor. Hij moest er weliswaar even aan wennen, maar zag toch vlot het belang in van evenwicht tussen de polen van (nieuwe) civiele informatiekunde en (van oudsher) toepassingsinformatiekunde. Op mijn beurt begreep ik dat engelstalige uitleg hoognodig is. Daaraan ben ik onder de voor de hand liggende (werk)titel Civil information management bezig. Wordt vervolgd.

21.24
Wat jij beschrijft kan keurig met metapatroon ... waarvan de filosofische grondslag gevormd wordt door de semiotische enneade ... waarin ondermeer emotie en rede (begrip, concept) onlosmakelijk verbonden zijn. Tot de negen aldus samenhangende basiselementen behoort ook context.
(Ook) de auteur van het artikel dat jij beoordeelde, heeft gelijk met de differentiërende werking van context, maar hoe doe je dat praktisch voor werkende informatievoorziening? Dankzij metapatroon is eenduidige, dus beheersbare stelselmatige betekenisordening mogelijk.
Het blijkt echter lastig om zelfs mensen met een reeds aardig ontwikkeld probleembesef (variëteit) al is het maar de minste aandacht aan de passende oplossing te laten schenken. Retoriek is, kortom, vaak nog (lang) geen feitelijke verandering.
Graag nodig je uit eveneens een analyse plus synthese te wijden aan mijn opstel Ontology for interdependency. Daarin staat de enneade als referentiekader (nogmaals) stapsgewijs verklaard. Jij kunt stellig, en fundamenteel, een opbouwend verband met Spinoza's werk voorstellen, wat natuurlijk prachtig is.

21.25
De internationale verdragsartikelen die je vermeldt vertonen niet de impliciete aanname van artikel 10.3 van de Nederlandse grondwet. Die aanname is, dat in Nederland eigendom van persoonsinformatie niet berust bij de persoon in kwestie. Want volgens dat artikel 10.3 moet hij voor kennisneming blijkbaar bij een àndere partij zijn. En die andere partij is slechts tot verlening van inzage verplicht indien de persoon voor haar/zijn aanspraak een wettelijke basis kan aanwijzen.
Wellicht bestaan er andere artikelen in internationale verdragen met, nota bene voor de persoon, vergelijkbare beperkingen zoals Nederland kent. Dat zou mij echter verbazen, omdat bijvoorbeeld Duitsland uitgaat van expliciete informationelle Selbstbestimmung. Zo'n land roept uiteraard geen fundamentele beperking over zich op via een internationaal verdrag.
Wanneer zulk internationaal recht inderdaad hoger geldt dan het nationale, heb je gelijk dat dáárdoor artikelen 10.1 en 10.2 overbodig zijn terwijl artikel 10.3 zelfs wederrechtelijk (geworden) is ... Kortom, wij kunnen de boodschap onder de noemer van het iDNA Manifest krachtiger maken door een twee-traps opzet. Dus allereerst de oproep tot verandering van de Nederlandse grondwet. In dat vertrouwde referentiekader kunnen we uitleggen waarom dat moet gebeuren. Nadat die redenen duidelijk zijn, volgt als tweede trap de mededeling dat de grondwetswijziging gewoon schrappen betekent want ... het staat al in internationale verdragen.
Maar ... daarin staat stellig nog niet expliciet, zoals Duitsland kennelijk dus wel opgenomen heeft, de erkenning van de persoon als eigenaar van haar/zijn persoonsinformatie. Dat beginsel moet nog als hoeksteen van de informatiemaatschappij hoognodig gelegd worden.

21.26
Mijn idee over persoonlijk informatie-eigendom is beslist niet dat het een afgeronde regel voor informatieverkeer betreft. Daarentegen beschouw ik het als áánzet tot noodzakelijke problematisering. iDNA Manifest bestaat niet voor niets ná dat eerste artikel uit nogeens veertien artikelen. Zij geven uitdrukking aan nadere inzichten door bedoelde problematisering. Ook die zijn allemaal, althans wat mij betreft, slechts bedoeld als aanzet tot heroverweging.
Juist omdat de eigendomsvraag a priori doorgaans geen eenduidig antwoord kent, is zij zo vruchtbaar. Het loont om allereerst de oorzaak van die variëteit te onderzoeken. Populair gezegd betreft informatie vaak interactie. De ene actor ervaart - van planning tot en met herinnering - dus een situatie waarin hij ook één of méér àndere actoren betrokken (h)erkent. Het is de interactie die de eigendomsvraag problematisch maakt.
Door bestáánde machtsverhouding en feitelijk wat de ene actor ervaart (oeps!) als zijn ònvermogen daarin verandering te brengen, respectievelijk als zijn belang die verhouding òngewijzigd (in zijn vermeende voordeel) te handhaven, maakt een actor vrijwel nooit een punt van die eigendomsvraag. Volgens het gezegde dat bezit al negentig procent wet(matigheid) uitmaakt, handelt de actor die informatie registreert meestal alsòf hij (daardoor) principieel eigenaar is.
Expliciete waardering van de eigendomsvraag leidt naar mijn overtuiging tot evenwichtige(r) regels voor informatieverkeer.
Nogmaals, de variëteit van interacties maakt a priori sluitende verkeersregels een illusie. Ze kunnen echter véél beter.
Voorbeeld. OV is de afkorting voor openbaar vervoer. De invoering van de zgn OV-chipkaart is begonnen. Personalisering, beweren de vervoersbedrijven, helpt ze de dienstverlening aan de reiziger in kwestie te verbeteren. Oh ja? Dat laat ik even in het midden.
Stel dat ik met een trein van de Nederlandse Spoorwegen van A naar B reis. Omdat ik de NS kèn, beschik ik over reisinformatie inclusief aanduiding van het vervoersbedrijf. Wanneer de NS op hùn beurt mij kènnen, beschikken zij over vervoersinformatie inclusief aanduiding van de (vervoerde) persoon.
Nu concentreert de vraag zich tot dusver erop of de NS zulke gepersonaliseerde vervoersinformatie mag gebruiken en, zo ja, voor welk(e) doel(en). Daarmee dreigen we echter de vraag te vergeten of ik eigenlijk wel gebruik mag maken van de informatie dat de NS mij van A naar B vervoerden.
In beginsel is die vraag minder merkwaardig dan door de aanloop met het concrete voorbeeld lijkt. Stel dat ik niet met de NS reisde, maar met een kennis meereed in zijn/haar auto. Doe ik inbreuk op zijn/haar persoonlijke levenssfeer door àndere mensen erover te vertellen? Vind ik het, omgekeerd, een probleem wanneer hij/zij elders meedeelt dat ik een lift kreeg?
Inderdaad, dat hangt er maar vanaf.
Het stèllen van de principiële eigendomsvraag over informatie betekent uiteraard geen algeméén gebruiksverbod. Samenleving is nu eenmaal in wezenlijk opzicht altijd informatieverkeer. Zo’n verbod zou in één klap de maatschappij radicaal òntregelen. Dat kàn niet eens.
De vraag naar informatie-eigendom moet daarom gesteld worden als noodzakelijke aanzet tot borging van (min of meer) evenwichtige betrekkingen, nota bene in een samenleving met sterk toegenomen intensiteit van informatieverkeer. Het lijkt mij dat het praktisch neerkomt op (her)waardering van betrekkingen/interacties. Zo’n classificatie blijft noodgedwongen ruw, maar gedifferentieerde regels per sóórt interactie vormen een belangrijke verbetering van infrastructuur voor informatieverkeer en daarmee voor dynamiek van constructieve maatschappelijke ontwikkeling. Zonder (redelijk) deugdelijke classificatie, die uiteraard onderhoud vergt, kan de principiële vraag tijdens danwel door èlke interactie opkomen. Dàt is pas ontwrichtend.
De rechtsstaat moet tegenwoordig èxpliciet een informatierechtsstaat zijn. In de versie op mijn website van iDNA Manifest luidt de ondertitel daarom: beginselen van de open informatierechtsstaat.

21.27
Hij stelt een grondwetswijziging over informatie-eigendom voor. Zoals ik jou begrijp, stel je dat zo'n wijziging van welke wet- en regelgeving dan ook niet nodig is. Want bestaande rechtsbepalingen, internationaal en nationaal, zouden eveneens reeds voorzien in omstandigheden van modern informatieverkeer.
De wetgever is inderdaad niet helemaal gek. De, zeg maar, formules volgens Romeins recht dekken vaak tevens gevallen die onvoorzien waren ten tijde van formulering. Zeg maar dat we een optelalgoritme ontwikkelen omdat we 4 bij 5, respectievelijk 19 bij 7 willen optellen. Mochten we later voor de nieuwe opgave van, bijvoorbeeld, 45 plus 13 komen te staan, dan blijkt die formule onveranderd geldig.
Dit voorbeeld is flauw, maar helpt wellicht aan het inzicht dat voor die latere opgave de wezenlijke stap eruit bestaat om "45 plus 13" te (h)erkennen als optelsom, dus een opgave waarvoor de formule reeds bestaat.
Zo meen ik dat het loont om óók gedrag in informatiebetrekkingen algemeen en principieel als een eigendomskwestie te beschouwen. Naarmate dat beter lukt, blijkt daarvoor bestaand recht toepasselijk. Met andere woorden, de bedoeling van zo'n verruiming van toepassingsgebied van een formule is wat mij betreft nu juist om te vermijden dat we voor èlke concrete berekeningen weer een apàrte formule ontwikkelen. Dankzij abstractie verkrijgt een formule algemene(re) toepasbaarheid.
Volgens mij staan we pas aan het begin van de principiële oriëntatie op informatie-eigendom. Waarom zouden we geldig (grond)recht wijzigen, indien ruimere interpretatie volstaat voor toepassing op nieuwe vorm & inhoud van maatschappelijk verkeer? Ik zou het op dit moment niet weten. Allereerst moeten we (daarom) bevorderen dat óók informatie wordt geproblematiseerd als eigendomsobject. Daarop mikt, dus wat mij betreft, iDNA Manifest. Ik vind het te vroeg, als het überhaupt al moet, voor een pleidooi voor grondwetswijziging.
Mocht bestaand eigendomsrecht niet voldoen voor verantwoord informatieverkeer, dan zijn blijkbaar extra rechtsbepalingen nodig, wie weet zelfs tot en met grondwettelijke. Met zo'n onderzoek is wèl haast gemoeid. Hoe bereiken we de mensen die gezag èn verstand?
Zijn stelling van de noodzaak van grondwetswijziging kan inderdaad dienen om aanvankelijk aandacht te trekken, maar dreigt als overtrokken gauw afgeserveerd te raken. Dan blijft er feitelijk niets gebeuren. Het risico voor informatieverkeer groeit door aanhoudend uitstel van evenwichtige benadering.
Als jouw stelling daarentegen luidt dat bestaand eigendomsrecht blijft voldoen, dreigt daardoor het probleembesef voor informatiekwesties belemmerd te blijven. Dan is evenwichtige benadering voor informatieverkeer dus praktisch netzogoed onbereikbaar.
De grootste invloed op verantwoorde uitkomst hebben we volgens mij met een goedgemikte aanzet. Dat is iDNA Manifest. Wat wijzelf er vervolgens eventueel nog meer van vinden, zou weleens juist averechts kunnen werken. Natuurlijk hebben wij verdere opvattingen, maar voeren we er propaganda mee?
Het scherpste propagandamiddel waarover we beschikken is ... iDNA Manifest; daarmee moeten we blijven prikke(le)n. We moeten bewustzijn helpen bevorderen over de informatiekwestie in de netwerksamenleving. Als het goed is, gaan àndere mensen ermee aan de slag. Op hoe dat gebeurt, moeten we (verder) hoegenaamd nauwelijks of, beter nog, niet invloed (willen) uitoefenen. Wie weet, komen 'ze' het daardoor eens geïnteresseerd vragen.

21.28
Als jouw laatste idee begrijp ik, in mijn poging tot nog wat beknoptere formulering, dat de grondwet geen veranderring behoeft en (eigenlijk) evenmin het strafrecht, maar dat ook diefstal van persoonsinformatie onder (bestaand) strafrecht moet gaan vallen.

21.29
De rest van de wereld zoekt de oplossing voor het probleem van verspreide, verschillende informatie nog altijd feitelijk onder de noemer van syntax. Ook wat die leverancier de semantische laag noemt, ... is dat niet. Althans, nog helemáál niet zoals metapatroon relevante verschillen van ordening kan voorzien. Maar ja, door zo'n primitief schakelmechanisme desondanks een semantische laag te noemen geloven klanten wellicht dat ze een werkende oplossing aangeboden krijgen.
Zolang je ontologie tot een bepaald domein beperkt houdt, trek je zo'n grens feitelijk om daarbinnen verder geen last te hebben van meervoudig gedrag (dus van een bepaald object in verschillende situaties). Zulke reductie tot enkelvoudigheid staat je vervolgens toe om het zgn betekenisvraagstuk met louter syntactische middelen aan te pakken. Want het semantische probleem is wèggedefinieerd door absoluut geldige betekenis van 'iets' in het domein in kwestie.
Gelet op de globale schaal van verbindingen zijn geïsoleerde domein ontologieën achterhaald. Er is behoefte aan - één methode, metapatroon dus, voor - ontologie voor interdependentie (zie Ontology for interdependency).
Dergelijke leveranciers menen stellig dat ze vooruitstrevend zijn. Staan ze open voor een aanpak die wèl zgn passende variëteit biedt?

21.30
Je nadruk op schade en bijbehorend (rechts)herstel is natuurlijk terecht. Dat lijkt me ook weer voor informatie extra, laat ik maar zeggen, interessant. Dat heeft, zo even uit de losse pols, met de verveelvuldiging van nutswerking te maken. Wanneer ik mijn gestolen fiets terugheb, kan de dief er niet langer op rijden. Een materieel object is in die zin enkelvoudig. Maar wat gebeurt er eigenlijk wanneer ik 'mijn informatie' terugkrijg? Ik kan weliswaar een informatiedrager terugkrijgen, met daaròp die informatie, maar dat is geen waarborg dat de dief niet langer (ook) blijft beschikken over diezelfde informatie.

21.31
Dat lijkt me het doel. Laten we eens aan een grondwetsdeskundige - die bestaan vast wel - vragen, of het als middel helpt wanneer het recht op persoonlijk informatie-eigendom in de grondwet staat. Het klinkt wel fundamenteel, maar de praktijk van de grondwet zo weleens anders kunnen zijn. Ik herken er feitelijk slechts een metawet in, dus de regel dat ... elders nadere regels vastgesteld zijn.

21.32
De Hesse-citaten die ik opnam in Spelmaker vind ik trouwens dùbbel zinvol. In de eerste plaats is zo metapatroon herkenbaar - vooralsnog slechts voor mijzelf, blijkbaar - als verbeterd kralenspel (Glasperlenspiel). Ten tweede vertelt Hesse waarom bijna niemand het begrijpt.

21.33
Wat als ònlosmakelijk verbonden geldt, zijn volgens de enneade natuurlijk àlle negen elementen. Jij gebruikt de termen voor- en achtergrond. Heb je die overgenomen van de oorspronkelijke presentatie van de enneade in Semiosis & Sign Exchange? Daar (figuur 4.5.2) heten ze (nog) foreground interpretant en background interpretant. Later wijzigde ik de namen voor die elementen in concept en motief (zie bijvoorbeeld Dia-enneadic framework for information concepts).
Langs èlke dimensie zijn een voor- en achtergrond aan de orde. Zo liggen situatie en gedrag (met identiteit als scharnier) langs de objectdimensie. Daarom kan je gedrag het voorgrondobject noemen en situatie het achtergrondobject.
Mijn indruk is dat jij je sterk richtte op ontwikkeling, dus hoe gedrag in de ene situatie leidt tot een andere, volgende situatie. Dat klopt allemaal, prachtig. Daardoor lijkt het echter dat je de enneadische onlosmakelijkheid wat verwaarloost. De dynamiek is interdimensionaal! Zodra je teken erkent als oorzaaktype, zit je daaraan onherroepelijk vast (althans, volgens de enneade ;-).
Zo krijg je m.i. scherper zoals je, bijvoorbeeld, “aandacht” behandelt. Karakteristiek voor aandacht vind ik dan focus. Een bepáálde focus verbindt een motief en een concept. Op hun beurt staan focus met gemotiveerd concept, via signatuur met contextuele intext, voor identiteit met situationeel gedrag. Als toestand is aandacht dat gehele complex, of zo je wilt, configuratie. Als beweging lijkt mij aandacht vooral toespitsing op een focus, met vervolgens daaraan vàst dus onvermijdelijk die andere elementen.
Nadruk op dynamiek mag geen vlucht inhouden. Ik meen althans dat een vroege stap naar beheersbare stelselmatigheid in informatievoorziening situaties best vergaand als statisch kan (zelfs moet?) beschouwen. De winst is in èlk geval reeds dat aldus gevarieerde situaties, met overzicht over dienovereenkomstig gedifferentieerde gedragingen van een bepaald object, in één informatiestelsel gemodelleerd staan.
Indien je als ontwerper op de ‘achtergrond’ beseft dat (verdere) dynamiek eventueel geldt, houd je die mogelijkheid keurig open (omdat metapatroon nu eenmaal dynamiek principieel vanuit èlk knooppunt toestaat).
Ontologie is geen doel op zichzelf, maar een middel. Wàt telt hier en nu reeds als relevant probleem? Daar blijft iedereen maar omheen draaien.
Zet het voor je eigen werkkring op een rijtje. Ontbreekt het praktisch aan samenhang in informatievoorziening? Zo nee, laat dan maar zitten. Zo ja, wat gebeurt eraan? Zijn de middelen die thans toegepast worden, adequaat? Zo nee, …
De openlijke keuze voor een àndere richting maakt iemand herkenbaar als verantwoordelijke enkeling. Wie een kudde een foutieve richting laat handhaven, is natuurlijk netzo verantwoordelijk. Maar een kudde is per definitie een manier om niet zozeer persoonlijke verantwoordelijkheid, wèl persoonlijke aansprakelijkheid te ontlopen.
Kan een kudde eigenlijk van binnenuit een àndere richting kiezen? Of moet erbuiten een al dan niet vermeend obstakel opgeworpen zijn, dat nòg grotere angst oproept? De kans van de k(n)udde is de k(n)udde van de kans.

21.34
De elektronische overheid is een informatiestelsel.
Voor zo’n stelsel is karakteristiek dat informatie uit diverse verzamelingen bijeengebracht of, in omgekeerde richting, ernaar verspreid moet (kunnen) worden.
Een bijbehorend kenmerk is dat de beheersverantwoordelijkheid voor informatieverzamelingen kan berusten bij verschillende partijen (overheidsinstellingen, maar ook bedrijven en burgers). Dat stelt ook, zeg maar, stelselmatige eisen aan autorisatie.
Op voorhand zijn relevante informatieverzamelingen en (dus) betrokken partijen niet uitputtend bekend. De maatschappij verandert, zodat de elektronische overheid-als-informatiestelsel moet mééveranderen.
Voor een apàrte organisatie vanaf een bepaalde omvang, complexiteit èn dynamiek blijken zulke stèlselmatige inrichtingsprincipes voor informatievoorziening niet zomaar geldig, maar zelfs ònontkoombaar.
Tot dusver zijn alom informatieverzamelingen voor (interne) bedrijfsvoering vooral pèr aparte behoefte gevoerd. Daardoor bestaat zelfs geen inzicht in doublures, terwijl (een) overzicht slechts moeizaam valt te verschaffen.
De oplossing voor een dergelijk probleem van wildgroei is, nota bene, niet absolute standaardisatie.
Op haar eigen schaal kan een organisatie haar informatievoorziening reeds stelselmatig opzetten en voeren. Dat leidt tot evenwicht tussen gemeenschappelijke informatie en informatie die noodzakelijkerwijs gedifferentieerd moet zijn.
De principiële ruimte voor differentiatie betekent dat een organisatie haar informatiestelsel zo eenvoudig mogelijk kan aanpassen. Dankzij bijbehorende nadruk op gemeenschappelijk-wat-gemeenschappelijk-is blijft zo’n vooralsnog intern informatiestelsel tegelijk zo doelmatig mogelijk.
Juist voor een overheidsorganisatie bestaat de unieke kans om onmiddellijk verder te gaan dan een strikt eigen informatiestelsel voor bedrijfsvoering.
Als samenstellende delen, zeg ook maar componenten, kan een overheidsorganisatie zoveel mogelijk toepassen wat voor de elektronische overheid beschikbaar komt.
Bijvoorbeeld authenticatie? DigiD, dus! Een personenregister voor medewerkers en (overige) relaties? GBA! Enzovoort.
Zolang een bepaalde component nog niet door partij(en) elders in operationeel beheer genomen is, dient de organisatie in kwestie in èlk geval reeds beschikbare middelen te gebruiken. Daarmee voert zij voorlopig zèlf zo’n registratie, maar kan vlot overschakelen op een abonnement op externe informatiediensten.
De dubbelslag bestaat eruit dat een overheidsorganisatie zowel een zo getrouw mogelijk werkend voorbeeld van de elektronische overheid biedt, als - als het goed is, precies dáárdoor - haar eigen bedrijfsvoering optimaliseert dankzij stelselmatige informatievoorziening.
Voor een algemene schets van de aanpak verwijs ik naar de korte tekst Schakelpaneel.
Voor elke (overheids)organisatie in het bijzonder moet de volgorde worden bepaald waarin informatiesystemen als componenten/modulen ìngeschakeld raken.
Mijn algemene idee voor het begin is de GBA. Vervolgens DigiD.
Aangezien een groeiend aantal medewerkers van een willekeurige organisatie daar werkt vanuit een dienstverband met een àndere organisatie (overheidsinstelling of bedrijf), komt vervolgens het BasisBedrijvenRegister voor inschakeling in aanmerking. Ik zou vervolgens bekijken of programma’s, projecten e.d. volgens dezelfde systematiek geadministreerd kunnen worden. Voor die informatie kan de organisatie in kwestie registratie in eigen beheer doen (en ook houden), maar dus (zoveel mogelijk) met stelselmatige middelen.
Hanteert een organisatie het functiestelsel voor de rijksdienst? Zo ja, en uiteraard voorzover die functie-aanduidingen èrgens digitaal bijgehouden zijn, dan ligt het voor de hand om ook dàt register stelselmatig beschikbaar te krijgen.
Nadrukkelijk is de geschetste volgorde slechts een illustratie. Met het oog op de dubbelslag bepaalt de betrokken (overheids)organisatie steeds de volgende stap. Welke toevoeging helpt de voorbeeldfunctie van elektronische overheid èn operationele (interne) bedrijfsvoering?
Voor Information Dynamics is slechts van belang dat de volgorde consistent is. Het is bijvoorbeeld zinloos om inzicht in aanstellingen te willen verkrijgen vóórdat überhaupt persoonsinformatie beschikbaar is.
In de vroege stadia van de dubbelslag moet de verdere aanpak gevestigd raken. Daarom stel ik voor om allereerst een proefopstelling te maken. Doorlooptijd maximaal drie maanden.
Information Dynamics verschaft een organisatie in het geval van spoedige opdracht een gratis licentie voor het gebruik van de KnitbITs-programmatuur voor het schakelpaneel in proefopstelling.
Het betaalde werk door Information Dynamics bestaat vooral uit:
- ontwerp van samenhang per toevoeging (contextuele verbijzondering, tijdfactor)
- dienovereenkomstige instelling van het zgn schakelpaneel
- verzorgen van daadwerkelijke ‘verbinding’ met component/module, resp. informatieverzameling
- voorzien in passend middel voor autorisatie
- begeleiding, respectievelijk opleiding van medewerkers
- voorlichting over voorbeeld.
Information Dynamics hecht groot belang aan een referentieproject voor stelselmatige informatievoorziening. Daarom geldt daarvoor een korting op het reguliere uurtarief.
Over de inhoud/reikwijdte van de proefopstelling danwel eerste versie van de dubbelslag van voorbeeld annex bedrijfsvoering acht ik nader overleg noodzakelijk. Met deze korte aantekening hoop ik daarvoor bruikbare oriëntatie verschaft te hebben.

21.35
Semantische standaardisatie betreft traditioneel een ènkel informatiesysteem. Dus, voor dat ene systeem is de betékenis van elk relevant informatie-element vast gedefinieerd.
Maar die grens is alweer te nauw, zodra meerdere verwante informatiesystemen gekoppeld raken. Dat vergt gestandaardiseerde betekenissen pèr zgn domein (lees ook: sector; gangbare Engelstalige aanduidingen zijn: universe of discourse, community of interest/practice).
De elektronische overheid is echter zelfs domeinoverstijgend.
Consensus groeit erover dat betekenis volgens context varieert. Natuurlijk kan betekenis ook in de loop der tijd wijzigen. Kortom, context en tijd vormen wezenlijke factoren voor semantische standaardisatie voor de elektronische overheid.
Metapatroon is een methode die betekenissen stelselmatig onderscheidt naar variabele context en tijd.
De toepasbaarheid van Metapatroon voor semantische standaardisatie is praktisch aantoonbaar door een representatieve casus. Als representatief voor de variëteit van de elektronische overheid geldt dus een netwerkverband waarin actoren (hun) betekenissen voor informatie ordenen volgens afwijkende domeinen.
Een succesvolle casus moet tevens voldoen aan een aantal andere voorwaarden. Daarvan staat vraagsturing voorop. Ofwel, welke overheidsinstelling(en) kent (kennen) een eigen vraag naar samenhangende informatievoorziening waarvan zij beseft (beseffen) dat gangbare aanpak van semantische standaardisatie tekortschiet?
Een andere voorwaarde betreft het doel. Dat moet maatschappelijk zijn, opdat passende semantische standaardisatie scherp herkenbaar raakt als pràktisch middel.

21.36
Mijn bijdrage had ik uiteraard al kritisch gelezen, voordat ik hem instuurde. Je tip voor korte zinnen steun ik van harte; (ook) daar heb ik echter (dus) mijn best al op gedaan. Mocht je redactionele tips hebben die gericht mijn bijdrage betreffen, verneem ik ze uiteraard graag.

21.37
Ik begrijp steeds beter waarom X zo'n grondige hekel aan Y heeft. Zonder echt te begrijpen waarover het gaat, neemt Y steevast een aanzet van iemand anders over terwijl hij doet alsof hij het origineel verzon. Dat overnemen vind ik trouwens prima, want zonder verspreiding van een nieuw idee verandert er niets. Toegegeven, een neus voor trends heeft hij zeker. Maar zoals Y ermee omgaat werkt het vervolgens averechts. Op die narcistische manier met zijn onvermijdelijk onbegrip en ontkenning van fundamentele bijdragen frustreert Y samenwerking.

21.38
Waarnaar je verwijst, bevestigt dat de behoefte aan resp. besef van contextuele verbijzondering groeit. Rara, hoe beheers je dat eenduidig op de stelselschaal van informatieverkeer? Metapatroon, dus, voor "UCM (Unified Context Methodology)". Blijkbaar is het daar echter voorlopig nog een paradigmatische brug te ver. Zou jij de suggestie van metapatroon kunnen doen? Dan horen ze het tenminste van een ander?

21.39
Met belangstelling las ik uw artikel over digitale duurzaamheid in Automatisering Gids (Spanning tussen ministeries en Nationaal Archief, A. Meijer en T. van den Broek, #36, 7 september 2007). U schetst een aanpak “voor documenten die voor archivering in aanmerking komen.” Graag wijs ik u erop dat met Omslag in Opslag beleid voor archiefbeheer ontwikkeld werd dat juist die selectie problematiseerde. Dat is weliswaar bijna twintig jaar geleden, maar onverminderd zowel formeel geldig als praktisch relevant.
Destijds was ik als extern adviseur betrokken bij genoemde beleidsherziening. Indien u niet beschikt over Omslag in Opslag in boekvorm (verschenen in 1991), verwijs ik u graag naar de elektronische versie die ik onlangs op mijn eigen website plaatste. U zult veel herkennen van wat u thans stelt.

21.40
Dank je wel voor je verschijningsbericht. Nee, ik heb het Handbook of the History of Information Security nog niet gezien. Volgens de auteursovereenkomst ontvang ik als mijn beloning één exemplaar; daar wacht ik dan maar op.
Wat die conferentie betreft, als je mijn bijdrage (Semiotics of identity management) aan het handboek grondig bestudeerde, weet je dat ik identiteitsbeheer (veel) ruimer zie, zelfs als grondslag voor alle informatiebeheer. Helaas beschik ik niet over tijd en middelen om dat alom te verklaren. En beperktere verhalen aanhoren helpt evenmin. Mijn prioriteit plaats ik dus elders, maar bedankt voor je verwijzing.
Overigens was ik enkele jaren geleden wel eens bij jouw bedrijf om op directieniveau over metapatroon te praten. Dat begreep de man in kwestie nog niet. Tja, als je geen vakman of -vrouw bent … Toch is er een enorme markt voor informatievoorziening die solide op stelselschaal bemeten is. Dat lukt slechts met (zoiets als) metapatroon ter eenduidige ordening van nodige en voldoende overeenkomst en verschil in betekenissen. Misschien kan jij er nu veranderaars in je organisatie voor porren?

21.41
Nee, voor zulke conferenties over informatiemodellering ontbreken mij tijd en middelen. Verder zit naar mijn idee het publiek roestvast aan het verouderd paradigma. Dus is het ook nogeens zinloos.
Of er voldoende ruimte zit in de Core Component Technical Specification voor adoptie van metapatroon? Het lijkt me dat jij zo’n vraag als eerste moet beantwoorden. Jij bent toch lid van de UMC-werkgroep! ;-)
Ik begrijp natuurlijk wat je bedoelt. Ik ben hard aan het werk voor een serieuze analyse plus vergelijking. Wordt vervolgd. Voorzover ik het nu zie, ligt het verschil fundamenteel. Ik zie dus vanuit metapatroon alle ruimte, maar het is de vraag of de UN/CEFACT-ers dat zo (kunnen) opvatten. Op hun huidige koers bereiken ze glorious irrelevance. Maar ze zouden niet de eersten zijn die daarin volharden, of ik dat nu analyseer of niet.
Ik meen overigens wel serieus dat jij als werkgroeplid je stem kan laten horen. Daarvoor beschik je over de volledige correspondentie.
Voorts helpt mijn analyse jouw hopelijk bij je werkgever om daar een productieve opzet voor betekenisordening te vestigen.

21.42
Kijk eens aan, wat een ... Narcisme heerst. Dank je wel voor je bevestiging dat ik er vooral geen moeite voor moet doen. Maar wat blijft het jammer dat zulke mensen samenwerking ontkennen. Zo komen we er veel moeizamer. We? Zij hebben slechts allemaal hun eigen bestemming en doorgaans ligt die precies de andere kant op.
Nu ik je toch schrijf, ik ben verdiept in een analyse van Core Components Technology Specification (CCTS). Eerder deze week stuurde ik je afschrift van een bericht waarin ik CCTS vermeldde. Die standaard vind ik interessant omdat hij representatief lijkt voor pogingen tot semantische interoperabiliteit alom. Wellicht ben ik te stom, maar mijn indruk is dat ze om diverse redenen tot mislukken gedoemd zijn. Nou ja, dan moeten we toch eens grondig kijken of dat klopt, of dat ik slechts een valse schatting maakte.
Voorzover ik het nu een beetje kan overzien, zijn die redenen trouwens vooral praktisch. Zo is die standaard onbeholpen log. Vergelijk het maar met Nora (waartegen ik wel wezenlijke bezwaren heb, maar vooruit). Door het overstelpende volume regeltjes, instellingen en ga maar door, gaat echt niemand er ooit mee aan de slag.
Verder rust die CCTS-standaard op, zeg maar, referentiecomponenten. Daarin moet alle mogelijke betekenis van te voren verenigd zijn. Want een, ook zeg maar, toepassingscomponent ontstaat door afleiding en verfijning van zo'n (algemene) referentiecomponent. Zijn toepassingscomponenten zijn pas contextueel, terwijl de ene referentiecomponent waaraan ze ontleend zijn context-ònafhankelijk geacht wordt te zijn.
Ja, inderdaad, daar heb ik toch ook een fundamenteel bezwaar te pakken. Diverse toepassingscomponenten kunnen immers strijdige eigenschappen hebben (voorbeeld, denk maar aan jezelf: in de ene situatie gedraag je je rustig, terwijl je dat in een andere situatie juist niet kunt). Daar kom je dus nooit uit, wanneer je ze onder één noemer moet brengen. Op reële schaal is dat kansloos, zelfs principieel onmogelijk.
Je ziet inderdaad dat als onderdeel van zulke standaarden een netzo zware bestuursorganisatie opgetuigd moet zijn. Die mensen moeten blijkbaar alle mogelijke betekenis in zgn kerncomponenten gaan proppen. Waanzin.
Metapatroon, daarentegen, kent helemaal geen propvol uitgangs-, referentie- danwel kernobject. Opzettelijk is er 'in de kern' met metapatroon slechts zoiets als een minimaal verwijspunt en dan zoekt iedereen het voor noodzakelijke verbijzondering per context/situatie maar uit. Als deelnemers aan het stelsel voor informatieverkeer vervolgens inzien dat ze behalve noodzakelijke verschillen ook overeenkomstige informatie bijhouden, kunnen zij dat gaan optimaliseren bij zicht op voldoende voordeel (en daarom moet tot en met informatiestructuur veranderlijk zijn). Steeds is daarvoor slechts een deelverzameling van deelnemers nodig die er daadwerkelijk bij betrokken is/raakt. Minimaler kan je een bestuursopzet niet krijgen.
Voordat ik me verder laat meeslepen ... Het is een behoorlijk gepuzzel om een eerlijke, zindelijke analyse te verrichten. Voor (semantische) standaardisatie is daaraan volgens mij echter grote behoefte. Waarop is anders degelijk beleid gebaseerd?

21.43
Ik onderneem een langjarig onderzoekprogramma om te kijken wat er gebeurt als je als burger een brief schrijft aan een minister ... ;-) Mijn hypothese luidt: niets.
Gestaag vorder ik met strikt empirische bewijsvoering, want er moet wel steeds een reële aanleiding zijn - daaraan is helaas geen gebrek - waarvoor ik dan ook nogeens tijd over heb - daarom laat ik de meeste aanleidingen maar schieten.
(Ook) mijn recente brief aan de minister van SZW positioneert metapatroon vooral met algemene strekking. [Zie hierboven aantekening 21.22.] Daarom wijs ik je er graag op ter informatie-, verander- tot en met bestuurskundige oriëntatie. Overigens kreeg ik gedateerd op 29 augustus jl. antwoord. Minister J.P.H. Donner deelt mij mee: "De brief heb ik onder de aandacht laten brengen van het UWV en de Belastingdienst." Tja.

21.44
Over je verslag van onderhanden (schrijf)werk maak ik netzo prompt graag een korte opmerking. Het is niet uit gekrenkte ijdelheid maar in besef van maatschappelijke/professionele verantwoordelijkheid dat ik je suggereer om zelfs maar iedere, dus ook een "(lichte) vermomming" te vermijden. Verwijs ajb openlijk naar eerder werk, van wie dan ook. Daardoor ontstaat tenminste - de kans op - enige discussie, wie weet massa en dus hopelijk ooit beweging. Want zolang iemand doet alsof zij/hij het allemaal zelf bedacht, hoeft verder niemand haar/hem serieus te nemen. Dat schiet dus niet op. Het is ook zonde van je tijd en moeite.

21.45
De aanleiding tot dit bericht is uw artikel Wie geeft nog om privacy?, (Frank Kuitenbrouwer, NRC Handelsblad, 18 september 2007. Uw ondertekening omvat uw emailadres, wat ik graag opvat als uitnodiging voor serieuze reactie.
Ooit spraken wij elkaar (zeer) kort. In 1997 hield u een voordracht ter gelegenheid van de verschijning van de bundel Het Boek van Bewaring. Die bundel stelde ik samen.
Maar nu dus privacy. Wat het informatieaspect betreft deed ik met Paul Jansen een voorstel voor een simpel uitgangspunt: persoonsinformatie is eigendom van de persoon in kwestie. Daardoor verdwijnt reële complexiteit/variëteit natuurlijk niet. Mijn idee is wèl dat daarmee een (veel) minder problematisch stelsel ingericht kan worden. Hoe dan ook, gelet op de huidige problemen en wat we mogen verwachten volgens ongewijzigde (beleids)koers lijkt het me de moeite waard eens een alternatief grondig te overwegen.
Dat strakke uitgangspunt voor informatieeigendom plus de aanzet voor noodzakelijke nuancering tot (nieuw) evenwicht staat samengevat in vijftien punten. Mijn verzoek is of u daar allereerst eens een blik op wilt werpen; zie iDNA Manifest, beginselen van de open informatierechtsstaat. Hopelijk herkent u op uw beurt een aanleiding de discussie over genoemd uitgangspunt voor privacy verder te voeren.
Overigens beschouw ik tenminste-zo-goed-en-zo-kwaad-als-mogelijke informatieregels weer als aspect van een omvattend stelsel voor maatschappelijk informatieverkeer. Het gaat om zo redelijk mogelijk evenwicht op die schaal. Dat besef ontbreekt helaas nog bijna volledig, zeker bij politici, bestuurders en (hogere) ambtenaren.

21.46
Stellig ten overvloede, nee, ik ben geen jurist. Maar voor bijdragen aan een werkelijk stelselmatige beschouwing is dat wellicht (ook) voordelig.;-)
Wat leuk om te vernemen dat je Het Boek van Bewaring als naslagwerk benut. Nou ja, de omslag is duurzaam genoeg. Vormgever Jan Erik Fokke won destijds trouwens een prijs voor best-verzorgd boek.
Ik weet dat Duitsland expliciet inzet op informationelle Selbstbestimmung, maar het recente boek dat Albers erover schreef (met die titel) kreeg ik nog niet te pakken.
Zelfs zonder juridisch degelijk fundament besef ik de kwetsbaarheid van het uitgangspunt van persoonlijk informatieeigendom. Tegelijk meen ik dat nogal wat bezwaren volkomen redelijk zijn volgens het ene paradigma, ... terwijl er juist behoefte bestaat aan een ànder paradigma. Kritiek op een peer zegt vaak weinig over een appel. Ik bedoel ermee dat opgebrachte bezwaren doorgaans beperkte geldigheid hebben. Dergelijk inzicht veronderstelt echter nogal wat relativeringsvermogen.
Elke vergelijking schiet ooit tekort. Het risico van het woordgebruik 'eigendom' is inderdaad dat tegenwoordig nog de vergelijking met materiele goederen onontkoombaar is, zeker in eerste aanleg. De aparte bedoeling van zo'n metafoor is natuurlijk ook om via transpositie zoveel mogelijk begrippen en hun samenhang te hèrgebruiken. De valkuil (waarvan ik me dus bewust ben, maar wat is het alternatief?) is dat het sui generis karakter van het àndere paradigma nooit erkenning krijgt. Dat verklaart waarom wèrkelijke paradigma’s elkaar zo langzaam afwisselen, … als het al lukt.
Tussendoor merk ik voorts op dat 'paradigma' in verband met 'sui generis' zelfs een pleonasme vormt. Want er is (pas) sprake van een ander paradigma vanwege een sterk genoeg afwijkend karakter.
Wat ik maar wil zeggen, is dat informatieeigendom een karakteristiek referentiekader behoeft. Het aanloopje dat vermelding van 'eigendom' verschaft, zou weliswaar enige vaart kunnen geven, maar hopelijk niet in de verkeerde richting.
In de gehaastheid van dagelijkse problemen komt zo'n hèroriëntatie er hoogstens slechts moeizaam van. Daardoor verdwijnt de noodzaak echter niet, integendeel. Die problemen groeien zelfs alsmaar zonder deugdelijk referentiekader voor oplossingen. Zo'n referentiekader voor informatiemaatschappij zie ik dus niet ontstaan door louter aanvulling. Jij noemt "de noodzaak het 'klassieke' privacymodel aan te vullen met de notie van 'informationele zelfbeschikking' van het individu." Mijn suggestie luidt om, nota bene voorlopig slechts als denkoefening, dat klassieke model even zoveel mogelijk te vergeten. Voor een ànder paradigma propageer ik inderdaad informationele zelfbeschikking als leidraad, waarvoor persoonlijk informatieeigendom dan uitgangspunt vormt. Nota bene, vanwege het immateriële karakter van informatie in de zin van betekenis ontkomen we niet aan een principieel passende benadering.
Nogmaals tussendoor, mijn ervaring als ontwerper is dat juist openheid voor een ànder uitgangspunt leidt tot nieuw evenwicht. De oorzaak van doormodderen blijkt vaak een aanname die achterhaald geraakt is (als die ooit al klopte, maar goed).
Opschorting van het materiële eigendomsbegrip en van wat daaruit als bezwaren voortkomt voor het begrip van immateriële informatie enzovoort, bevordert naar mijn idee de vruchtbare problematisering en ontwikkeling van informatieeigendom als maatschappelijk relevant begrip. Ik weet (ook) helemaal niet wat daaruit komt. Wie weet ben ik zelfs slecht toegerust om daar (verder) inhoudelijke bijdragen aan te leveren. Maar als informatiekundig ontwerper herken ik scherp dat informatieverkeer op maatschappelijke schaal alsmaar een grotere zooi wordt. Op die schaal is aan de orde wat ik civiele informatiekunde noem (terwijl iedereen aparte systeempjes blijft maken en gebruiken, waarna de verbazing toeslaat dat ze geen samenhang vertonen). Daaraan wijdde ik talloze analyses. Ik bezorg je graag verwijzingen naar die (web)publicaties, mocht je daarop een blik willen werpen.
Informatieeigendom is overigens, voorzover ik als juridische leek weet, geen totaal onontgonnen begrip. Maar 'de intellectuele eigendom' volgens octrooi- en auteursrecht lijken mij niet radicaal genoeg als uitgangspunt voor een genuanceerd stelsel voor informatieverkeer.
Als je mij een suggestie veroorlooft, wellicht kan je in een redactievergadering opbrengen dat het vakblad in kwestie, of de krant enzovoort (ondanks bezwaren die ogenschijnlijk grondig zijn) aandacht schenkt aan een begrip van informatieeigendom dat zo consistent mogelijk past bij de huidige maatschappelijke omstandigheden en hoe die omstandigheden zich naar verwachting ontwikkelen (waarvoor nu juist zo’n begrip constructief moet zijn!). Zo zou een jurist eens kritiek kunnen leveren op ons manifest. Ik zou zeggen, maak er maar gehakt van. Het gaat in dit stadium om agendering van een structureel gemis. Dat ziet de redactie van dat vakblad gelukkig al scherp. Hoe verder? Het lijkt me dat allereerst praktisch ruimte geboden moet worden voor theorie(vorming) die wezenlijk genoeg ànders uitpakt.
Mocht je daarvoor ook aan mijn adres suggesties hebben, natuurlijk graag.

21.47
Daarvoor was ik opgeroepen met een typisch ambtelijke aanleiding. De operatie om personeel te verminderen, dus formatieplaatsen te schrappen, is opgedeeld. De ene medewerker die een bepaalde interne sector behartigt, vroeg zich af of ik niet in zijn vaarwater zat ... Dankzij beproefde yes-minister omgangstechniek lukte het gauw om alom de constructieve bedoeling met het opdrachtje aan mij te verduidelijken.
Inmiddels schreef ik de concepttekst van een rapportje. Tijdens dat gesprek oefende ik al met het standpunt dat ik meen als adviseur een wezenlijke bijdrage te leveren, als het lukt een pertinent verkeerde beslissing te helpen verhinderen. Die insteek leek prima te vallen en daarop is dus ook mijn geschreven advies gericht.

21.48
Ik deel je indruk dat het onderscheid dat ik in mijn analyse toon, te weten tussen model van specifiek bedrijfsproces en model van aparte informatieverwerking (engels: application), op z'n best impliciet blijft in Core Component Technical Specification (CCTS). Ik doe ook maar een gok, maar dat zou kunnen omdat CCTS toch vanuit een ènkel leveranciersperspectief opgesteld is. Dat moet dan SAP zijn, gelet op de penvoerder van de werkgroep in kwestie. Voor SAP is het een voordeel, zo lijkt het althans voor de kortere termijn, indien het business-specific model gelijk is aan het application model. Gelet op je eigen programmatuur voor informatieverwerking hoef je verder niets te doen, terwijl je concurrenten wèl met die aanpassings- annex vertaalslag zitten. Ik sluit overigens niet uit dat - nota bene, ervan uitgaande dat onze indruk klopt - de opsteller zich daarvan niets een bewust is, ik bedoel van zijn ènkele leveranciersperspectief.
Met mijn analyse van CCTS en van de aanzet voor de Unified Context Methodology (UCM) heb ik 'de bal' zo duidelijk mogelijk bij de voorzitter van de UCM-werkgroep proberen te manoeuvreren. De hamvraag is of hij in die analyse plus voorstel voor fundamentele koerswijziging een probleem of een kans herkent. De kans ... dat hij voor de kans gaat, is statisch gezien minimaal. Maar ja, wat telt statistiek in het ene, persoonlijke geval?
Inderdaad stak ik er veel tijd in, maar ik besef dat ik de voorzitter genoeg moet leveren voor een verantwoorde keuze over de koers van zijn werkgroep. Ziet hij mijn analyse als een probleem, dan is mij tenminste meteen duidelijk dat ik er verder vooral geen tijd meer aan moet besteden. Gaat hij voor de kans, dan loont verdere inspanning van mijn kant wel degelijk. Even afwachten maar ... Zijn werkgroep - waarvan jij deel uitmaakt ;-) - komt volgende week bijeen. Mocht hij zijn inhoudelijke reactie over die bijeenkomst heen 'tillen,' en mijn analyse daar evenmin agenderen, dan is het wel duidelijk ... Daarom wilde ik mijn analyse ook tijdig voor die bijeenkomst beschikbaar stellen.

21.49
De begripsvorming van het paradigma is het paradigma van de begripsvorming ... nou ja, zoiets. Of op z'n Cruijffs, je ziet het pas als je het doorhebt. Welke koers kiest 'de voorzitter' nu voor de ontwikkeling van UCM?
Overigens sprak ik gisteren iemand die aangekondigd had metapatroon ècht te willen begrijpen. Prima, maar toen ik erover begon dat de gedragsmatig lege zgn nulidentiteit voor informatiekunde vergelijkbaar is met de uitvinding van het 'getal' nul voor rekenkunde enzovoort, ontweek hij onmiddellijk verdere fundamentele uitleg. Ik meende hem te zien denken of, beter gezegd, voelen “een heus ànder paradigma, dat kàn natuurlijk niet!” Uitleg met het oude paradigma als referentiekader lukt echter principieel nooit. Dus, nee, hij begrijpt het nog niet.

21.50
Ze bevestigen (ons) dat CCTS op het verkeerde spoor zit. Verder menen ze dat wij het nog niet begrijpen. En verder herken ik nergens een aanzet tot discussie met in'begrip' van metapatroon. Alles bijelkaar de zoveelste sekte met bijbehorend enge opvatting over semantiek/pragmatiek, dus. Dat weten we dan maar weer. Of zie jij het anders?

21.51
Context. Zowaar een vleugje metapatroon en zelfs een hint semiosis. Inderdaad, wat ik toepassings- en civiele informatiekunde noem zijn twee verschillende vakken/disciplines. Maar tegelijk - zie dus ook metapatroon - bestaat wel degelijk samenhang. Over die samenhang, bijvoorbeeld bipolair, lees ik helaas niets. Verder is het natuurlijk jammer dat hij niet verwijst naar metapatroon, maar dat zit er blijkbaar niet in.

21.52
Dankzij het Venn-diagram met deels overlappende verzamelingen zie je meteen een verschil tussen (oorspronkelijk) "toepassingslandschap" en (nieuwe) context. Want elke aparte combinatie levert een (mogelijke) context. Voor het metapatroon-formalisme moet je daar, nota bene, de nul-context (met de nul-identiteit voor een object) bij optellen.
Wanneer je met drie landschappen (A, B en C) begint, zijn er inclusief de lege verzameling in totaal twee-tot-de-macht-drie van dergelijke (mogelijke) combinaties annex contexten. Dat heet (daarom) de machtsverzameling (power set), ofwel de verzameling van deelverzamelingen. In dit geval betreft het dus deelverzamelingen van de deels overlappende samenvoeging van oorspronkelijke(r) verzamelingen.
De allereerste stap kan zijn om inderdaad de oorspronkelijke landschappen als dienovereenkomstige contexten aan te nemen. Dat staat gedetailleerde analyse toe van eventuele duplicaties (overeenkomsten). Zie Schakelpaneel.
Als tweede stap kan je overeenkomsten optimaliseren. De machtsverzameling suggereert dat het bereik van een overeenkomst kan variëren. De grootste mate van overeenkomst geldt voor A-en-B-en-C. In beperktere mate kan echter óók (een) overeenkomst aan de orde zijn, bijvoorbeeld voor A-en-B-maarniet-C. Enzovoort. Let wel dat je op die manier nog altijd uitgaat van de oorspronkelijke veronderstelde "landschappen." Daarvoor heb je ook dat schakelpaneel nodig; daarmee kan je tevens 'automatisch' diverse databases actualiseren op basis van een ènkele mutatie.
Ooit raakt hopelijk de tijd rijp voor herinrichting vanuit de wezenlijke contextverbijzondering. Dat pakt stellig weer ànders uit.

21.53
Achteraf heb ik overigens nog wel een tijdje aardig met de amerikaanse hoogleraar staan praten. Hij bleek minder aan een borrel toe dan ik tijdens zijn voordracht dacht. Maar ik bleef het geruststellend vinden dat wij ons bevonden in een pand waarin een instelling voor gezondheidszorg gevestigd is; op de gang stond een ziekenhuisbed klaar.

 

 

juli - september 2007, webeditie 2007 © Pieter Wisse