Pieter Wisse
Hier staan tekstpassages verzameld, voornamelijk overgenomen uit emailberichten die ik schreef in de periode november – december 2008. De volgorde van verzending bleef gehandhaafd.
29.1
Dat subiet "blijven steken" van de discussie komt (ook) naar mijn
idee door zulke razendsnel opgeworpen dwarsliggertjes waar praktisch geen
opbouwende stroom meer langs komt. Ja, daarop moeten wij reageren. Overigens
geloof ik niet, dat er in diezelfde reeks nog enige invloed van uit gaat. Het
moet dus anders. Want ik zie bevestigd dat ontvangers van de nieuwsbrief
vrijwel onmiddellijk de website van Digitaal Bestuur
bezoeken en bijna netzo onmiddellijk zo’n inhoudsloos afwijzinkje bijschrijven.
Verder komt niemand er blijkbaar ooit op terug. Daarom is een zinnige reactie
slechts, zo kort als dàt weer duurt, ... een volgende column. Daarin moeten we
die stupide reacties maar eens grondig bekritiseren. Dat maakt (dus) voor onze
eerdere boodschap niets meer uit, maar hopelijk schrikken we ze een beetje af
voor de toekomst.
29.2
In dat artikel namens het ministerie VWS op basis van blijkbaar zelfverzonnen
stellingen (bedacht om ze vervolgens te netzo eenzijdig weerleggen) staat o.a.
de zinsnede "niemand is eigenaar." Die opvatting is zelfs redelijk
..., maar uitsluitend gelet op de ònzinnige dimensionering van hèt dossier.
(F)opgevat als die ene informatieverzameling bevat zo’n dossier natuurlijk van
alles en nog wat waarvan eigendom niet eenduidig aan één ènkele partij valt toe
te schrijven. Daarom is stelselmatige betekenisordening à la metapatroon
ònmisbaar! Zo, zeg maar, betekenisvol is dat daar echter stellig niet bedoeld,
helaas. Volgens mij staat het er als botte, zelfs òngeduldige ontkenning van de
(rechts)positie van de patiënt.
29.3
Het is duidelijk dat semantische interoperabiliteit als doel moeilijk, zo niet
onmogelijk verkoopbaar is. Maar wat kunnen we wèl als begerenswaardig erkènd
doel voorstellen waarvoor stelselmatige semantiek vervolgens een onmisbaar
middel vormt? Volgens mij is dat (inmiddels) het zgn virtuele dossier.
Overigens klopt die aanduiding m.i. niet, virtueel, maar waarom zouden we ons
over zo'n oppervlakkigheid zorgen maken wanneer we mede daardoor erònder eens
degelijk met samenhang aan de slag kunnen? Daar hoort dus onlosmakelijk de
samenhang bij tussen de diverse thema's op de interoperabiliteitsagenda, zeg
ook maar de interoperabiliteit van de interoperabiliteit.
29.4
Over pet gesproken, met de mijne kan ik er niet bij dat opdrachten voor zekere
mislukkingen maar blijven komen.
29.5
Het is nog erger dan jij schrijft (en zoals je ook allang beseft). Dergelijke
ontkenning van verantwoorde, solidaire verhoudingen is niet "willens en
wetens," maar willens zònder wetens. Daarom zijn die mensen er onmogelijk
op aan te spreken.
29.6
Met wat dus blijkbaar gewoon een afslankende reorganisatie is, wens ik je alle
sterkte (en list)! Zo kom ik trouwens, variatie (f)op het thema, weer op een
woordspeling: kafslanking.
29.7
Je bestempelt hem als "hardnekkig volhardende ongelovige," maar is
hardnekkigheid juist niet hetzelfde als sterk gèloof? Tè sterk, eigenlijk?
Daarom is de kans zo gering, wees eerlijk, feitelijk nihil dat "een
uitgebreide uitnodiging tot bekering" werkt. Zo'n uitnodiging dient daarom
naar mijn idee vooral ervoor dat je voor jezelf nogeens kritisch je eigen
geloof nagaat. Zo van, vind ikzèlf het allemaal redelijk, verantwoord enz.
waartoe ik met civiele informatiekunde uitnodig?
Het gaat daarbij natuurlijk steeds, anders kan het nooit een serieuze
uitnodiging zijn, om uitleg met inlevingsvermogen voor het standpunt van 'de
ander' aan wie je de uitleg (als verzoek tot ...) richt. Daarom moet
uitleg/uitnodiging ook veranderen, te weten aangepast zijn. Maar daarmee nodig
je dus vooral jezèlf uit voor verdere ontwikkeling.
29.8
Over een vervolgtekst over epd ben ikzelf aan het sudderen. Er zit mij grondig
dwars dat de gestelde vraag (u heeft toch geen bezwaar?!) domweg niet klopt met
de situatie. Ik kan mijn vinger echter nog niet leggen op wat daaraan precies
zgn onverenigbaar is. Hopelijk ontdek ik dat punt spoedig.
29.9
Let op, die ernstige (!) schendingen van privacy die nu uitgelokt zijn door
enkele kranten, televisiestations e.d. dienen voorstanders van het epd (zoals
gepland) ook als argument. Zie je wel, kunnen ze beweren, het is ònveilig en
dat nieuwe epd is precies ervoor bedoeld om dat allemaal op te lossen. Weerleg
dat maar eens zonder inzicht in de (f)opzet ...
29.10
Als je verhaal waar is, moet die ambtenaar op staande voet ontslagen worden. De
bezwaarmogelijkheid is een formeel recht. Daaraan moet z/hij daarom netzo
hulpvaardig meewerken als aan andere taken. Het motief voor het bezwaar gaat
haar/hem helemaal niets aan.
Aan dergelijke onzindelijkheid van de valselijk gesuggereerde situatie probeer
ik te ontsnappen. Want ook die mevrouw van je verhaal wil natuurlijk graag dat
de ene medicus zonodig, herhaal, zonodig informatie over haar beschikbaar stelt
aan een andere medicus. Zonodig? Ja, als het háár kan helpen! Maar daarvoor is
helemaal geen pro-actieve voorziening nodig met pretentie van complete dekking.
Sterker nog, dat epd werkt contraproductief. Dat is toch evident als je
stelselmatig kijkt! En ho even, die mevrouw moet er vooral zelf bij zijn. Haar
wil daartoe probeert zij te uiten. Dàt is echte burgerzin.
De tragiek luidt dat bezwaarmakende mensen gestigmatiseerd dreigen te worden
als rabiate tégenstanders van professionele gezondheidszorg. Dat is dan de
zoveelste valsheid. Je moet zo'n bezwaar volgens mij juist uitleggen als
uitgesproken stem vóór (veel) betere zorgkwaliteit.
Maar omdat die stemmen dus geheid verkeerd opgevat worden, onttrek ik me liefst
aan die onzin. Ik zie een andere opgave. Het punt dat we moeten proberen te
maken, moet wel het goede punt zijn. De kern van de kàns raakt extra versluierd
en daarom moeten we allereerst het scherpe zicht erop zien te herstellen. Dàt
is de reden dat ik de brief redde van de papierbak.
29.11
De eenzijdige keuze voor wat als een standaard geldt, is illustratief voor de
stagnatie met de elektronische overheid. Want een reële standaard hoeft zo’n
keuze (nog) helemaal niet te zijn. Staat 'de burger centraal' of niet? Zo ja,
dan zijn de burgerspullen maatgevend. Dat kan de overheid om allerlei redenen,
bijvoorbeeld stroeve economische structuur, ongewenst achten. Okee, begin dan
vooral met de alternatieven. Maar ondermijn daarmee niet de communicatie, nota
bene met burgers en bedrijven, die je als overheid beweert juist te bevorderen.
Waar zit voor de burger de administratieve lastenverlichting als hij gedwongen
wordt zijn spullen aan te passen? Daar begint hij dus niet aan, zodat er op relevante
schaal van informatieverkeer nog altijd niets verandert. Hoe verzin je het?!
29.12
Mijn pretentie met Bewoner
redt brief van papierbak gaat toch wel verder, is principiëler dan zomaar
een "lekker-weglezende-column." Ja, ik besef terdege dat vooral die
ene passage kan overkomen als uitdrukking van mijn frustratie, respectievelijk
met graagte zo uitgelegd raakt. Die strekking ervan ontken ik zeker niet,
integendeel. Mijn primaire bedoeling ermee is daar echter primair analytisch!
Ik verwees al vaker naar het machtige dombegrip zoals André Glucksmann
beschrijft. Hij overtuigde me met zijn boek La Bêtise
(ik las het in duitse vertaling: Die Macht der Dummheit)
ervan dat het vaak gewoon zo is, dom dus. Ik opper netzo gewoon een heuse
hypothese. Kom maar op met de falsificatie! Ik vrees overigens dat het
uitblijven daarvan als bevestiging moet gelden. Dat is inderdaad frustrerend
voor wie solidariteit beschouwt als wezenlijke factor voor samenleving. Ik
veronderstel eveneens dat nogal wat burgers daaronder lijden. Met andere
woorden, het zinnetje dat jou blijkbaar even ophield, vormt nu precies mijn
kernpunt.
29.13
Met wat jij "toestemmingssysteem" noemt, zitten we volgens mij
precies op ons lopende spoor van stelselmatigheid. Met extra nadruk geldt óók
autorisatie als integrale/integrerende voorziening van/voor informatieverkeer
op maatschappelijke schaal. Wie dat stelselperspectief echter niet hanteert, en
dat is dus nog bijna iedereen, vrees ik, ontsnapt nooit aan opzet met
onverenigbare elementen. Dat gebeurt alom. Daarom wèrkt nog helemaal niets
door-de-schalen-heen. Elementen conform het achterhaalde paradigma belemmeren
de ontwikkeling van nieuwe elementen en hun noodzakelijke samenhang (nota bene
inclusief integratie met daaraan aangepaste bestaande elementen).
Ik vind je praktische idee intrigerend. Wie weet vat ik het anders op dan je bedoelt,
... maar omdat ABN.AMRO thans (even?) overheidsbank is, zou je toch kunnen
zeggen dat niets integratie in de weg staat van DigiD met de voorzieningen die
de bank inzet voor authenticatie van identiteitstelling.
29.14
Let op, mijn stelling volgens Bewoner
redt brief van papierbak is dat zelfs dat hele bezwaar nog nergens over
gaat. Afgezien van hetzelfde tijdgebrek heb ik dus een inhoudelijk argument om
me niet druk te maken om wat jij voorstelt als website voor bezwaarmeldingen.
Qua onderwerp zou ik dat eerlijk gezegd evenmin beschouwen als mijn opgave.
Daar mag een patiëntenbelangenvereniging oid moeite voor doen.
29.15
Tja … dubbeldom overspel, kom daar maar eens tussen. M. stelt inderdaad sinds
enige jaren: “Voorgestelde concepten zijn al sinds S[troomlijning
]B[asis]G[egevens]2 meegenomen in de architectuur van het stelsel.” Op mijn
beurt vraag ik hem dan bij gelegenheid: Hoe? Waar kan ik dat zien? Maar daarop
krijg ik nooit antwoord. Als ik documentatie uit die hoek bekijk, herken ik
daarin zeker niet “waardoor verbijzondering naar context mogelijk is,”
integendeel.
Wat M. “een hiaat in de aanpak van Metapattern” noemt, is nu net de crux
van de stelselmatige mogelijkheden ervan/-mee. Daar zit juist (!) de
“toegevoegde waarde” die hij zo gretig ontkent. Zoals wij onlangs ook met L.
bespraken, tùssen conceptuele knooppunten bestaat volgens metapatroon géén,
herhaal géén overerving (van gedrag). Dat is nu precies de garantie, herhaal
garantie dat je op open stelselschaal nooit, herhaal nooit in de knoop komt
door (situationeel) gedifferentieerde gedragingen die ònverenigbaar, herhaal
ònverenigbaar kunnen zijn als je ze op één hoop zou moeten beheren.
Ik geef grif toe dat het “ingewikkeld” is. Daarom is het ook een echt vak om
dat te begrijpen, praktisch te hanteren enzovoort. Nee, M. beheerst dat vak
niet. Dat laat onverlet dat ik onverminderd reuze nieuwsgierig ernaar ben, hoe
SBG2 dat blijkbaar eenvoudiger oploste. Ik kon dat dus nog niet ontdekken.
Wanneer jùllie die inhoudsvraag aan M. stellen, ik zou zeggen, met afschrift
aan zijn opdrachtgever op het ministerie, kan hij een inhoudelijk antwoord niet
blijven ontwijken, lijkt mij. En wie weet toont hij dan eindelijk de
veronderstelde doorbraak. Die zit er uit zijn hoek dus overigens niet in, want
M. blijft hameren op “internationaal breed geaccepteerde standaarden” waarvan
het manco echter is dat ze hoogstens het semantisch bereik van één domein
faciliteren. Daar hebben we voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal
niets aan. “[D]atzelfde kun je” met wat M. voorspiegelt beslist niet.
Over het alternatief “[a]ansluiten […] bij bv de aanpak van N[ederlandse
]T[axonomie ]P[roject]” valt zelfs helemaal niets zinnigs te zeggen; dat is
slechts “een veel sterkere optie,” respectievelijk “de beste garantie” voor nòg
vlottere mislukking. Overigens wijst tevens M.’s woordkeuze van “optie” erop
dat nog allesbehalve duidelijk is “waardoor verbijzondering naar context
mogelijk is” op z’n SBG2’s. Hij schreef ook slechts over “de aanpak rond
semantiek.”
Zijn ontbrekend vakmanschap komt tenslotte scherp tot uitdrukking in wat M.
opvoert als “[g]rootste bezwaar.” Je zou daar inhoudelijke kritiek op de
voorgestelde methode, in dit geval dus metapatroon, mogen verwachten. Hij
beklaagt zich echter over “het risico in de beeldvorming” en waarschuwt zijn
opdrachtgever voor “imagoschade.” Het risico dat het domweg niet wèrkt, telt
inderdaad niet voor wie operationele werking niet begrijpt.
Mijn suggestie luidt om allereerst M. te verzoeken een bijdrage aan het
vermijden van “de verwarring” te leveren door zsm precies toe te lichten hoe
volgens hèm “verbijzondering naar context mogelijk is” op relevante
verkeersschaal. Nogmaals, ik ben reuze benieuwd naar het antwoord op de vraag
die ik hem al herhaaldelijk stelde. (Pas) indien M. geen deugdelijke methode
verklaart, is vervolgens netjes de conclusie gerechtvaardigd dat de
voorgestelde projecten niet op hetzelfde doel mikken.
Laten we het maar een interessante ontwikkeling vinden … Oh ja, nog iets. Ik
keek een tijdje geleden al eens op semic.eu en kon daar he-le-maal niets
ontdekken, als er überhaupt al iets zinnigs staat, dat domein- cq.
sectorspecifieke methoden overstijgt. Ditmaal keek ik nog wat verder en stuitte
ik zowaar op een bijdrage van M. Opmerkelijk genoeg stelt hij daar op zoek te
zijn naar “contex-free and universal truisms.” Ook noemt hij UN/CEFACT core
components. Schiet mij maar lek. Ik kan het onmogelijk rijmen met zijn
uitspraken over contextuele verbijzondering. Of het moet zijn dat een sector
overeenkomt met een context. Rara, hoe regel je vervolgens interoperabiliteit
in de moderne werkelijkheid van het intersectorale informatiestelsel? Kortom,
ik kan nauwelijks wachten op zijn inhoudelijke uitleg.
29.16
Blijkbaar is hij dus weer helemaal terug bij het onderwerp basisregisters.
Wellicht wens de opdrachtgever geen ènkel risico te nemen dat het ooit gaat
werken.
29.17
Algemeen merk ik over mijn concepttekst van Verkeersbegrip
van algemeen belang op dat het wederom een poging tot zgn working paper
betreft. Die opzet ontslaat de auteur natuurlijk niet van zijn plicht tot
redelijke zorgvuldigheid. Maar je moet het ook in relatie tot beschikbare tijd
zien. Het schrijven van een working paper gaat als het ware volgens time
boxing. Het omvat, met andere woorden, een aanzet die vlot genoeg de aanduiding
àf verdient. Als zodanig is het een resultaat van een tussenstap, een
tussenresultaat dus. In mijn geval blijven verdere stappen overigens
vermoedelijk uit. Want daarvoor ontbreekt het mij inderdaad aan de tijd. Het is
allemaal vrijwilligerswerk, waarvan hier dus niemand iets kan eten.
29.18
Waarschuwing, een aanslag op je tijd ... Ik schreef een vingeroefening ter
verkenning van een algemeen belangbegrip dat passend is voor interoperabiliteit.
Nou ja, eigenlijk is het omgekeerd. Hoe krijgen we interoperabiliteit gestrookt
met het algemeen belang? Maar wat ìs het algemeen belang in de
netwerksamenleving eigenlijk?
Ik vrees dat het weer even ingewikkeld kan overkomen. Dat komt opnieuw omdat
m.i. de focus moet liggen op de (sociale) betrekking die deelnemers in kwestie
dankzij verkeersvoorzieningen onderhouden. En met betrekking als sleutelbegrip
komen uiteraard subiet die deelnemers enzovoort in de ene moeite méé. Daardoor
heb je feitelijk meteen met een heus systeem te maken, terwijl dat voor een zgn
dienst blijft bij één enkele klant (en daarom is zgn betere dienstverlening ook
een referentiekader van niks voor algemeen belang, interoperabiliteit
enzovoort).
Als verklaring voor de opzet van het bijgevoegde opstel geef ik je vooraf nog
graag aan dat ik het schreef als een zgn working paper. Dat zou tzt als zodanig
kunnen verschijnen in de reeks van PrimaVera (Univ. van Amsterdam). Het
voordeel van een working paper is ondermeer dat je er niet te lang aan hoeft te
blijven knoeien.
Ik heb er niet het minste bezwaar tegen, indien je deze concepttekst al
(verder) wilt verspreiden. Integendeel, ik ben natuurlijk reuze benieuwd of wij
opbouwende aandacht volgens algemeen belang het noodzakelijk nieuwe leven
kunnen helpen inblazen. Daaraan lever ik met Verkeersbegrip
van algemeen belang hopelijk een opbouwende bijdrage. Voor de
onvermijdelijk volgende versie zijn je opmerkingen op deze uiteraard zeer
welkom.
29.19
Vooral wat semantiek betreft ontstaat door òpschaling van verkeersbereik een
inhoudelijk, stèlselmatig vraagstuk dat nooit langs bestuurlijke
(wan)verhoudingen valt op te lossen. Hopelijk hebben zij met hun onhandige
poging tot obstructie zelfs geholpen om enige ruimte te scheppen voor het
werken aan opbouwende oplossing. Dat zij dat stellig niet bedoelden, betekent
niet dat we minder blij hoeven te zijn met hun bijdragen.
29.20
Ikzelf ervaar het tevens zo'n beetje als therapeutisch om tijdens zo’n
studiemiddag in hun milieu te verkeren: fatsoenlijke, ontwikkelde mensen die
eerst eens luisteren naar voordrachten die netzo opbouwend bedoeld zijn, erover
nadenken en dan een geïnteresseerde vraag stellen.
29.21
Schaalidentiteit van probleem en oplossing is we-zen-lijk!!! Aan een ladder van
anderhalve meter terwijl je op het veel hogere dak moet zijn, heb je niets.
Zo’n contextmechanisme dat open-eindig werkt bedoelt de feitelijke schaal (lees
ook: bereik) van informatieverkeer zowel te vòlgen als te bevorderen.
Vermoedelijk kijken jij en ik er elk iets anders naar. Klopt, context.
Gelukkig, want de aanleg van infrastructuur vergt verschillende specialismen.
Volgens mij hebben we de opgave om daartussen productieve samenhang te
verkennen enzovoort.
Wat traditioneel attributen of eigenschappen heten beschouw ik als een
grenswaarde van gedrag. Dat is dan statisch gedrag. Heel praktisch erken ik dat
wat we vaak als statisch resp. ònveranderlijk opvatten, doorgaans wel degelijk
kàn veranderen. Dat geldt al helemaal voor registratie als een soort àfbeelding
van werkelijkheid. De werkelijkheid kan veranderen en/of die afbeelding kan
verkeerd gemaakt zijn.
Inderdaad, met de opgave van hermodellering van het Suwinet Gegevensmodel bleef
mijn aandacht beperkt tot, zeg maar, statische (gedrags)eigenschappen.
Dynamische eigenschappen ofwel gedragswèrkingsinstructies zijn echter netzo
contextueel verbijzonderd pas eenduidig geldig. Met de aanname van het ene
gedragsspectrum van statisch tot en met dynamisch hoeft er m.i. aan de
modelleermethode op z’n abstracts niets veranderen.
Heel praktisch is herkenbaarheid op weg naar implementatie zeker gebaat, ik ga
dus nog wat verder dan jouw punt, bij (nadere) notationele differentiatie. Zo
van, hé, dit is informatie-als-resultaat en dat is informatie-als-aanwijzing-voor-gedragsdynamiek.
Nogmaals, dat laat naar mijn overtuiging echter onverlet dat het beginsel van
contextuele verbijzondering stáát voor het gehele gedragsspectrum.
Hoe het een of ander ook heet, we moeten voor toekomstvast ontwerp ‘gewoon’
uitgaan van de spannendste, moeilijkste informatieve interactie. Dat maakt
overige interacties allemaal eenvoudiger variaties op dat thema.
Zgn service oriented architecture komt in het oefenschema reeds tot
uitdrukking, zij het nogal verstopt voor wie onder de expliciete noemer van
dienst/service ernaar zoekt. Voor de invalshoek van (gedrags)dynamiek koos ik
daar de term project. Als je vandaaruit relaties volgt, kom je al allerlei
knooppunten tegen die gelden als noodzakelijke aspecten: authenticiteit van
deelnemers (nb! personen en/of ‘machines’) aan zo’n interactie, autorisatie,
orkestratie van ‘project’ in evt. omvattender ‘project’ …
Met project probeer ik aan te sluiten op bestaande planningtheorie en
–praktijk. Wat mij betreft vormt Soa daarvan een onderdeel. Indien zulke
veralgemenisering hout snijdt, zitten we op het spoor van generieke(re)
hulpmiddelen. Dat is altijd handig. En met dat oogmerk loont het zelfs om Soa
zo lang mogelijk uit conceptuele modellen te houden (wat ik dus ook probeer).
Het gebruik van het meervoud “ontologieën” vind ik een basisfout. Althans, wie
dat meervoud gebruikt in wat tegelijk wezenlijk één referentiekader (lees ook:
stelsel) moet zijn, zaait verwarring die ònoplosbaar is.
De maat van ontologie moet stroken met wat telt als stelsel. De open-eindige
methode van contextuele verbijzondering is nu precies bedoeld als bòrg ervoor
dat één ontologie het gehele stelsel dekt. Daartoe maakt die verbijzondering,
nota bene, onderdeel uit van die ene ontologie.
Op z’n fundamenteelst heb ik hiermee jouw vraag beantwoord naar het verschil
van metapatroon met allerlei gangbare “gestructureerde modelleernotaties.” Het
zit ‘m ‘gewoon’ in aannames voor toelaatbare structuur. Wat methoden pas ècht
verschillend maakt, is natuurlijk een kwalitatief verschil in nu nèt die
aannames. Dat maakt eenvoudige vergelijking echter principieel onmogelijk. Hoe
wil jij niet-euclidische met euclidische meetkunde vergelijken? Zo’n vergelijk
lukt overigens prima wanneer het ene paradigma rijker is dan het andere paradigma
in de zin dat er èxtra aannames gelden. Als je die extra aannames even, zoals
het heet, tussen haakjes plaatst, gedraagt dat ene paradigma zich dus als het
oude. Maar dat is natuurlijk geen productieve vergelijking. Je snàpt het
rijkere paradigma pas, zodra je die extra aannames laat mééwerken waardoor de
oorspronkelijke aannames hun àndere werking verkrijgen.
De “kneep” is dus onbereikbaar vanuit het armere paradigma. Je komt pas los als
je allereerst springt naar, even een ander voorbeeld, de mogelijkheid van
n-dimensionale ruimte. Vanuit dar rijke(re) perspectief is pas een enkele lijn
als (exemplaar van een) één-dimensionale ruimte te plaatsen.
De behoefte aan vergelijking is reëel zolang verenigbare aannames aan de orde
zijn. De schaal waarop interoperabiliteit … operationeel moet zijn, noodzaakt
naar mijn idee echter tot extra aannames die verenigbaarheid en dus
overzichtelijke vergelijking ten principale belemmeren. Wel beschouwd moet je
die eis van onverenigbaarheid ook stellen! Want als het met die oude aannames
allemaal lukte, hadden we op maatschappelijke schaal het probleem met
semantische interoperabiliteit helemaal niet.
Dus, ja, ik sympathiseer sterk met je behoefte aan vergelijking. Maar, nee, ik
kan je in dit geval niet helpen aan eenvoudig vergelijkingsmateriaal.
Je opmerking of “een andere (gestructureerde) modelleernotatie [ook] zou […]
kunnen werken [… met] de zo belangrijke consequente focus op context” vind ik
wat verraderlijk. Ja, natuurlijk lukt dat. Maar is het dan nog wel een àndere
methode? Ikzelf zie echter niet hoe je van bijvoorbeeld OWL (Web Ontology
Language) iets kan maken met passende variëteit voor stelselschaal … dat je dan
nog fatsoenlijk OWL kan noemen. De universaliteitsclaim van eerste-orde logica
zit m.i. zó ingebakken in OWL (en voorzover ik kan overzien in eigenlijk àlle
gangbare modelleermethoden), dat je er nooit netjes uitkomt. Ik benadruk nog
maar eens dat de feitelijke onhoudbaarheid van die claim ertoe leidt dat OWL
praktisch slechts met een zeer beperkt bereik bruikbaar is, te weten zolang
strikt hiërarchische betekenisordening niet stuit op tegenstrijdigheden. Van de
weeromstuit moet je terugvallen op “ontologieën.” Dat is binnen één stelsel
niet zomaar onzin, maar ronduit ondermijnend.
Er is niets mis met eerste-orde logica, … maar slechts binnen één context. Ja,
dat is een paradigmawissel. Als dat gewoon zo is, kan ik slechts hopen dat
mensen zo’n methode als metapatroon niet persoonlijk als afkomstig van mij
opvatten. Was het maar zo dat OWL, Core Components, noem maar op zich al
ontwikkelen tot wat metapatroon biedt. Zolang het daar echter blijkbaar nog
slecht uitkomt, weet ik geen andere manier om de èchte betekenisproblemen met
informatieverkeer beheersbaar te krijgen.
Omdat praktisch onbegrensd is wat geldt als het totale informatiestelsel, kan
je de overeenkomstige informatieverzameling niet langer met goed fatsoen een
register noemen. Maar tòch blijft er sprake van registers (let op, meervoud).
Daaruit volgt nu eenmaal stelselmatig dat register en allerlei eventuele
afleidingen ervan op relevante knooppunten in het informatiestelsel moeten
bestaan. Met dergelijke variabelen erbij ontstaat integrale betekenisordening,
dus inclusief verschillen tot en met waarden die zònder contextuele
verbijzondering tegenstrijdig zouden zijn (en dus een onoplosbaar probleem
blijven vormen voor methoden die niet principieel laten differentiëren).
Mijn ezelsbruggetje is dat de “weg naar de elektronische overheid” de A5 is: 1.
authenticiteit, 2. activiteiten (lees dus ook: dienstgerichtheid e.d.), 3,
autorisatie, 4, audit trail en 5. archivering. Dergelijke aspecten zijn
kwalitatief ànders en vertonen een kwalitatief andere samenhang op
stelselschaal. Dat lichtte ik kort toe in Civil information
management, a short introduction.
Hier merk ik verder op dat we gedrag naar mijn mening juist wèl “rigoreus
moeten inpakken,” maar niet in zoiets als integrale objecten. Want die bestaan
volgens metapatroon nu eenmaal niet. Elke gedraging is per definitie “ingepakt”
in een contextueel verbijzonderd deelobject. Juist dankzij contextualisering
lukt dat inpakken immers consistent “rigoreus.”
Indien je in die figuur soevereiniteit als focus kiest, kan je vervolgens een
lijn volgen naar organisatie. Wat pijlen doen moet voor metapatroon stellig nog
preciezer worden uitgewerkt, maar in dit voorbeeld kan je uit de richting van
de relatie opmaken dat soevereiniteit een verschijningsvorm is, en als zodanig
afgeleid, van organisatie. Let wel, daarbij is géén sprake van overerving.
Integendeel, ook die afleiding betekent van alles, ondermeer dat het gedrag van
‘iets’ als organisatie niets gemeen heeft met zijn gedrag als soevereiniteit.
Het gevolg is doorgaans echter dat wat je in een bepaalde context als
eigenschappen beschikbaar is, nogal karig is voor deugdelijke herkenning. Via
zo’n relatie kunnen eigenschappen uit een andere context als het ware
bijgepresenteerd worden. Dat zal in de praktijk vaak gebeuren met de dagelijkse
naam van ‘iets.’
Een exemplaar van organisatie heeft slechts de horizon als voorwaarde voor zijn
(informatie)bestaan. Voor een exemplaar van soevereiniteit komt daar, althans
volgens dat deelmodel, de voorwaarde van het bestaan van een
organisatie-exemplaar bij.
Je kunt die horizonlijn ook beschouwen als een uitgewalst knooppunt. Elk
knooppunt hangt aan één of twee andere knooppunten. De horizon is de
uitzondering; die hangt aan zichzelf.
De relaties geven aldus tevens een indruk van navigatie. Zo blijkt, nog steeds
volgens dat ene voorbeeldmodel, soevereiniteit bereikbaar via zowel de horizon
(lees ook: direct na inloggen, mits geautoriseerd), als organisatie. Op èlk
knooppunt kan uiteraard een index komen met directe relatie met de horizon.
Geweldig, wat mij betreft vestig jij je in één keer als zeer gevorderd
conceptueel ontwerper! Dat onderscheid heb ik inderdaad ook voor organisatie
overwogen (en voor enkele andere, zeg maar, knooppunten die voor het semantisch
netwerk als zoiets als een hub dienen; tja, als je toch bezig bent …).
Voor personen vind ik het evident dat de werkelijkheid van het gebruik van
meervoudige persoonsidentiteit in het model tot uitdrukking moeten komen … en
zo door naar de èchte informatievoorziening. Maar wat dient dan als
verzamelbegrip voor die identiteiten? Mijn suggestie, meer niet, luidt dus
natuurlijk persoon. Dat kan goed gaan, omdat biometrie dáárvan relevante
eigenschappen kan leveren. Of?
Wat organisatie betreft kan ik me inderdaad voorstellen dat één en dezelfde
natuurlijke organisatie zich afwijkend voordoet naar omstandigheden. Voilá,
precies zoals jij stelt, met eventueel diverse organisatie-identiteiten.
Als we juist op dergelijke onderwerpen de nodige en voldoende scharnierbaarheid
in het informatiemodel krijgen, hebben we er stelselmatig tenminste wat aan. En
omdat we dat nooit vooraf allemaal kunnen voorzien, moet ook en vooral de
structúúr veranderlijk zijn (met uiteraard weer die hele A5-riedel!). Nogmaals,
fantastisch punt!
Ja, als we erin slagen om tenminste met algemene aanduidingen ook de
dienstgerichtheid met relevante aspecten in dat ene model op te nemen (dankzij
de breedte van het spectrum van mogelijke gedragingen), ontstaat mooi
overzicht.
Méér dan binaire relaties? Tot dusver zie ik geen noodzaak om die prettig
strakke opzet open te breken. Naar mijn idee kan je eventueel
meer-dan-tweevoudigheid wèl steeds met één of meer tussenstapjes (extra
knooppunten met relaties) goed beheersen. Dat mag natuurlijk niet te omslachtig
worden resp. te gekunsteld raken. Dat risico herken ik echter (nog?) niet.
Ik vind juist dat meer-dan-twee potentieel de methode zou compliceren. Weet jij
hoe dat met andere methoden zit? Ik ken die voorziening daar evenmin. Maar
goed, het is inderdaad een afweging. Een principiële belemmering voor
meerwegrelaties kent metapatroon m.i. niet; zonodig kan het daarvoor verder
ontwikkeld worden.
Meer in het algemeen wijs je op het verschijnsel van taalflexibiliteit. Zo kan
hetzelfde woord afhankelijk van de context (waar heb ik dat eerder gehoord ;-)
een procesoriëntatie of juist een objectoriëntatie verkrijgen. Ik ben net bezig
in een boekje over, hou je vast, de pre-socratische oorsprong van het
architectuurbegrip: Socrates’ Ancestor, An Essay on
Architectural Beginnings (The MIT Press, 1993) door I.K. McEwen. Reuze
interessant! Een voorbeeld daaruit is het woord choros. Dat betekent dans, maar
ook dansplaats. De vraag is dan naar de oorspronkelijk(st)e betekenis en in dat
geval laat de auteur de procesoriëntatie winnen.
Op die manier kan je je een model voorstellen met als voornaamste knooppunten,
inderdaad, proces en object. De rest moet je daarvan maar afleiden. Voor ons
maatschappelijk verkeer hebben we echter allerlei nadere betekenissen
ontwikkeld die desondanks direct beschikbaar zijn (lijken?). Dus waarom maken
we dan niet meteen onderscheid tussen dans en dansplaats?
Hoe je het ook modelleert, pas nadat je expliciet onderscheid maakt tussen dans
en dansplaats, kunnen ze netzo expliciet in relatie tot elkaar gebracht worden.
Zo leidt het aanstellingsproces, als alles ‘goed’ gaat, tot het bijbehorende
aanstellingsresultaat. Aanstelling is niet het ene (proces) òf het andere
(object), maar allebei. Daarom moeten we beschikken over een mechanisme voor
eenduidige ordening van dergelijke verschillen … in samenhang.
Ik ben het me je eens, als ik je goed begrijp, dat sommige termen niet
onmiddellijk zo duidelijke positionering (lees ook: contextualisering)
ondersteunen. Om het nog wat interessanter te maken, is dat ook nogeens
afhankelijk van de persoon die luistert/leest en in welke situatie (context)
z/hij dat doet …
Het oefenschema toont inderdaad vanuit de objectoriëntatie behoorlijke tot en
met soms al radicale (verhoudingsgewijs) statische detaillering. De proces-
annex dienstoriëntatie is in dàt schema minder ontwikkeld. Maar, zoals gezegd,
onder de noemer van project staat het spoor naar aardig wat relevante aspecten
toch alvast ruw getrokken.
Voor werkzame interoperabiliteit komen we op deze opbouwende manier volgens mij
in hoog tempo stappen verder. Met plezier heb ik op mijn beurt opmerkingen
gemaakt over jouw punten. Laat me ajb weten als ik naar jouw idee een
belangrijk punt onvoldoende/onbegrijpelijk beantwoordde. Verdere punten zijn
ook zeer welkom!
29.22
Opnieuw begin ik graag ermee u te bedanken, ditmaal voor uw brief van 17
november 2008. Maar nee, “gerustgesteld” heeft u mij allerminst. Ik ervaar ook
helemaal geen “misverstanden” door uw “formuleringen.” Ik herken juist
haarscherp herhaald dat uw òngewijzigd enge referentiekader u hindert bij een
passende beoordeling en bijbehorende aanbevelingen. U gaat voorbij aan wat
realistisch moet tellen als project. U blijft techniek opvatten als een aspect
dat apart valt te beschouwen van bestuur en organisatie. Mocht u zich elders
willen oriënteren op hun wezenlijke stelselmatigheid, dan beveel ik u graag Een nieuwe wereld, het ontstaan van het moderne Nederland
(Bert Bakker, 2006) door prof. Auke van der Woud aan. Dááruit kunt u lessen
leren, die u vervolgens pas kunt doorgeven.
[brief aan de president van de Algemene Rekenkamer, 20 november 2008; zie ook Reële
verhoudingen]
29.23
Elke relatie kent op haar beurt óók een (unieke) identiteit, dus netzoals elk
knooppunt. Dankzij die, zeg maar, aparte identiteit van de relatie verdwijnt
feitelijk het nut van zoiets als richting. Want vanuit de relatie zèlf kan je
‘alle kanten op.’
Je zou symmetrie een mechanisme kunnen noemen dat generiek werkt voor een
verzameling elementen. Voor reële beheersing voldoet dergelijke
veralgemenisering echter niet. Daarom veronderstelt metapatroon netzo radicaal
identiteit pèr specifieke relatie. Dat lijkt nodeloos gedetailleerd, maar maakt
het vervolgens juist een abc-tje om zo’n relatie zonodig als verder knooppunt
te benutten.
Waarvoor een pijl nog kan dienen is om ontstaansvolgorde van
knooppunten/relaties aan te geven.
Wat meervoudigheid betreft besef ik dat ik in mijn eerdere reactie nog meeging
met een aanname … die door metapatroon eigenlijk omgekeerd wordt. De verklaring
gaat terug tot ontologie. De aanduidingen entity relationship, object
orientation e.d. zeggen het al. Daarmee is de wereld gedacht als verzameling
losse elementen, waartussen vervolgens samenhang ‘ontstaat.’ Volgens zo’n
wereldbeeld stuit je natuurlijk al vroeg op beperkingen met binaire relaties.
Klopt, meervoudige relaties heb je dan domweg als basisvoorziening nodig.
Met metapatroon kan je het precies omgekeerd aanpakken (wat in afzondering
overigens ook nog prima kan lukken met die andere methoden). De samenhang is
dan geen resultante, maar juist uitgangspunt. Herhaal, pùnt. In een
informatiemodel zie je dat als een context. Nota bene, de meervoudigheid zit
als het ware verdicht in dat ene knooppunt. Volgens metapatroon kan je zo’n
knooppunt vervolgens relaties laten aangaan met willekeurige àndere
knooppunten. Dat aantal is onbeperkt, lees dus ook: meervoudig. En elke relatie
biedt op haar beurt aanknopingspunt voor het verbijzonderde gedrag van zo’n
ander knooppunt in, het woord zegt het al, … relatie tot het knooppunt dat
blijkbaar als context geldt.
Indien het verbijzonderingsaccent in hun omgekeerde verhouding moet tellen, is
daarvoor een àndere relatie tussen de knooppunten in kwestie nodig. Zie
hierover ook mijn opmerkingen hierboven.
Wat ik als wezenlijk verschil zie met modelleermethoden zoals EAR en UML is de
mogelijkheid van expliciete èn meervoudige contextualisering in één, dus
principieel open informatiemodel. Dat lukt daarmee dus niet! Dat komt doordat
je op ruime schaal vroeg of laat stuit op gedrag dat ònverenigbaar lijkt.
Daarom vind ik metapatroon geen methode voor objectgerichtheid, maar voor
contextgerichtheid.
Jouw parkeervoorbeeld is verhelderend. In de zin van een akte (dus niet van een
afgifteproces) kan je een schetsmodelletje dus beginnen met direct ‘onder’ de
stelselhorizon een knooppunt voor <parkeervergunning>. Pas daarná
oriënteer je je op constituerende elementen. Voor de hand, zou ik zeggen,
liggen <parkeerplaats> en <afgevende instantie>. Voor beide
knooppunten voel je dan meteen aan dat ze stelselmatig gezien niet onmiddellijk
onder de horizon zullen ‘hangen.’ Een <parkeerplaats> moet uiteraard
stroken met BAG (maar dan goed!) en <afgevende instantie> moet zoiets als
een <bestuursorgaan> zijn, dat op zijn beurt afgeleid is van <organisatie>.
Daarbij rijst de vraag of ook àndere soorten organisaties van een
<bestuursorgaan> een <parkeervergunning> kunnen afgeven … En heeft
slechts een <bewoner> rècht op een <parkeervergunning>? En moet er
verband bestaan tussen de locatie van haar/zijn woning en de
<parkeerplaats>? Zo ja, geldt dat dan feitelijk als de contextuele
definitie van <bewoner>? Is zo’n cirkelredenering dan aanleiding voor
hermodellering, te weten met grotere precisie? Vergelijkbare vragen gelden voor
<voertuig>? Maakt het uit? Of heeft een <bewoner> vergunning voor
het parkeren een willekeurig <voertuig>? Hoe werkt toezicht en handhaving
dan?
Omdat zulke articulatie van een context veranderlijk kan zijn, vestigt
metapatroon meervoudigheid dus op zo’n open manier. Onder de gelijkblijvende
noemer van <parkeervergunning> kan de ‘interne’ structuur ervan eventueel
wijzigen. Dat lukt met behoud van stelselmatig verband dankzij expliciete,
uniek geïdentificeerde relaties met andere knooppunten … die op hùn beurt
eventueel …
Volgens het atomaire wereldbeeld raak je praktisch in de knoop met
grootschalige meervoudigheid, zeker als die ook nogeens onvermijdelijk
veranderlijk is. Metapatroon is het resultaat van het doorhakken van die
gordiaanse knoop. Daardoor verkrijg je een kwalitatief ànder
standpunt/perspectief, te weten met samenhang als vertrekpunt.
Voorzover ik kan overzien, is dat perspectief onverenigbaar “andere, bestaande
methoden.” Dat is maar goed ook (!), want anders zou metapatroon op voorhand
netzo ongeschikt zijn voor informatievoorziening op reële netwerkschaal.
Ik vermoed dat we daarom nog van mening verschillen erover dat “een grammaticale
uitbreiding [kan] worden aangebracht om ze te koppelen.” Uitgaande van
metapatroon is het overigens eenvoudig genoeg. Elk model zònder contextuele
verbijzondering kan recht-toe-recht-aan in een metapatroon-model worden
opgenomen door het in z’n geheel ònder een bepaald knooppunt te hangen. Maar
dat is niet wat je volgens mij bedoelt. Jij wilt uitgaande van die “andere,
bestaande methoden” metapatroon kunnen vergelijken. Nogmaals, dat is een zeer
begrijpelijke wens. Daarvoor lijkt mij echter “een grammaticale uitbreiding”
van die “andere, bestaande methoden” nodig (dus nu net niet van metapatroon).
Zo kreeg ik na moeizame voorbereidingen, alweer enkele jaren geleden, de
gelegenheid voor een telefoongesprek met Grady Booch (Rational, toen al IBM).
Hij bleek slechts geïnteresseerd in behoud van ‘zijn’ UML en wilde dus, kòn dus
niets horen van verrijking via contextuele ontologie. Hij vatte context niet
inherent informatief op.
Ik wil maar zeggen, het gáát mij uiteindelijk niet om UML, X, Y, of
metapatroon. Wie de metapatronige crux wil overnemen, is zeer welkom. Door mijn
publicaties zijn de concepten, inderdaad, open source.
Soa vormt uiteraard geen uitgangspunt voor metapatroon als methode. Inderdaad
“kan service-oriëntatie zo profiteren van contextuele verbijzondering als constructieprincipe.”
Jij noemt de term daar niet, maar ik lees jouw opmerkingen graag vooral ook in
verband met autorisatie!
In een open verkeersstelsel moet autorisatie van de weeromstuit fijnmazig
beheersbaar zijn. Voilá, daar hebben we zelfs de èxtra noodzaak van contextuele
verbijzondering!
In het (grote) oefenschema biedt <project> niet de enkelvoudige ingang
tot dienstgerichte beschouwing. Dankzij jouw opsomming van hoe “[i]n
service-georiënteerde omgevingen […] de verhoudingen […] globaal [liggen,]” kan
ik wijzen op enkele andere relevante knooppunten die reeds in dat oefenschema
opgenomen staan. Let wel, het gaat (mij) er hier niet om, of dat oefenschema al
enigszins klopt, of juist niet. Zoals jij volgens mij ook bedoelt, gaat het om
de noodzakelijke articulatie van “verhoudingen.” Wat aan èlk expliciet gemaakt
knooppunt kan vervolgens autorisatie (moeten) áánknopen.
Wat jij “afspraken” noemt, vind je iets rechts van het midden direct onder de
horizon als <overeenkomst> terug. Volgens mij noem jij dat tevens
“serviceniveau.” Met <verraming> is een recursieve relatie bedoeld: een
afspraak kan onderdeel uitmaken van een omvattender afspraak … Een
<overeenkomst> betreft een <project>. Je zou dat als de
uitvoeringsinvalshoek van de <overeenkomst> kunnen beschouwen. Dáár vind
je dus de partijen die werkelijk iets doén; bij jou is dat het “activiteitenniveau.”
Als eigenschap van <overeenkomst> kom je trouwens óók partijen tegen.
Maar daar verschijnen ze, nota bene, in een àndere hoedanigheid. Erg vaag staat
als eigenschap van <overeenkomst> tevens <doel> vermeld. De
connector laat x zien, ofwel: dat moeten we nog bekijken, het kan
inderdaad van alles en nog wat inhouden (m.i. onderdeel van wat jij aangeeft
als “semantisch niveau”).
Kortom, een toevoeging vergeleken met jouw opsomming is dat zo’n model
dergelijke elementen van expliciete samenhang voorziet. Daarover is mijn idee
dat gedetailleerde verbijzondering onmisbaar is voor adequate beheersing van
informatieverkeer. Dat verschilt kwalitatief ècht van hoe autorisatie enz. kan
werken voor een traditioneel, geïsoleerd informatiesysteem. Voor degelijke
infrastructuur moeten “drie karikaturale beschouwingswijzen van
informatie-architectuur” in één model tot uitdrukking komen. Dat is
noodzakelijk omdat alle voorzieningen met dezelfde (digitale) technologie
werken; het is allemaal informatievoorziening met alle verwevenheid van dien.
Wellicht begrijp ik je nog verkeerd, maar naar mijn idee moet die
“abstractieladder” juist nog even in het schuurtje blijven staan. Want hoe meer
traditioneel gescheiden aspecten we dankzij contextuele verbijzondering in één
(conceptueel) model overzichtelijk krijgen, des te samenhangender de feitelijke
hulpmiddelen kunnen gaan werken. Voor heuse infrastructuur is dergelijke
radicale samenhang onontbeerlijk. Anders blijft het zelfs een rommeltje voordat
we er serieus aan zijn begonnen.
Voor vergelijkbaar en verenigbaar is er inderdaad vaak sprake van asymmetrie.
Een nieuw probleembesef drijft ontwerp van een passend paradigma. Het nieuwe
paradigma heeft stellig veel van het oude, maar dus ànders, terwijl het oude
(nog) niet genoeg van het nieuwe heeft.
Zo meen ik dat metapatroon een synthese biedt van hiërarchische modellering,
netwerkmodellering, entiteit-attribuutmodellering, objectmodellering, dus
allemaal oud, … met als nieuw element de mogelijkheid van meervoudige
contextverbijzondering … en wel op zo’n manier, te weten als recursieve
functie, dat genoemde synthese bestaat ... en behoorlijk méér mogelijkheden.
Indien je geïnteresseerd bent in de allervroegste “geboortegeschiedenis” van
metapatroon, zie Multicontextueel
paradigma voor objectgerichtheid: naar de vijfde objectvorm voor flexibiliteit
van informatievoorziening uit 1991. Daar schreef ik ondermeer:
Alvorens hier bij wijze van inleiding het uitgebreide, contextuele paradigma te schetsen, behandel ik alternatieven volgens het huidige [objectgerichte] paradigma. Dat berust op de overtuiging dat, zodra een probleem maar eenmaal duidelijk is, een oplossing meestal voor de hand ligt.
Nou ja, die oplossing zag ik dus gauw genoeg, maar “een reuzensprong naar
acceptatie van het nieuwe paradigma” was het helaas niet.
Precies! Als je zelf oefent, gebeurt er ècht iets. Aarzel ajb niet mij
eventuele schetsjes te sturen. Ik kijk er graag naar. Bedenk dat je vaak je
uitgangspunt moet òmdraaien. Begin vanuit samenhang ipv elementen. De
(stelsel)horizon staat symbool voor algemeenste samenhang.
Ja, dergelijke hermodellering beoefende ik zelfs intensief in mijn boek Metapattern: context and time in information models
(Addison-Wesley, 2001). Deel II uit dat boek bewerkte ik tot een apart opstel,
zie Metapattern als
context orientation: meeting Odell’s challenge of object orientation. Deel
III is gewijd aan hermodellering van EAR-referentiemodellen door Hay, Fowler en
Scheer (bekend van Aris, … Sap); die zes hoofdstukken van bijelkaar honderd
pagina’s heb ik echter niet apart beschikbaar.
29.24
Zo ingewikkeld is innovatie dus ... dat heeft m.i. nauwelijks (meer) iets met
een idee, maar bijna alles met geboden gelegenheid te maken.
29.25
Voor aansluiting in één (stelselmatig) model van oud op nieuw, en omgekeerd,
moeten we de huidige situatie, oud dus, nog iets gedetailleerder opnemen. Neem
de GBA. Eigenlijk moet óók elke aparte (gemeentelijke) informatieverzameling
verknooppunt zijn. Zo woon ik in gemeente x, mijn moeder in gemeente y. Zij
heeft nu haar 'eigen' PL (persoonslijst) die gemeente y beheert èn zij staat
vermeld op mijn PL beheerd door gemeente x. Oh ja, ik heb twee zussen en één
broer ...
29.26
Nee, metapatroon is zeker géén "parallel universum." Metapatroon
omvat (dankzij context als extra structuurvariabele) de universa (excuus voor
dit meervoud; die term is hier ook verkeerd) volgens methoden zoals UML, OWL,
EAR ... Maar natuurlijk, wie punten tweedimensionaal wil beschrijven terwijl ze
zich feitelijk bevinden in een driedimensionale ruimte, ziet steeds zijn
assenstelsel voor het ene punt wegglippen zodra hij toekomt aan een ander punt
met navenant ànder (tweedimensionaal) assenstelsel, enzovoort, enzovoort.
Er glipt pas helemaal niets meer weg met een beschrijvingsmiddel dat zgn
passende variëteit biedt ... voor de relevante ruimte. Voor een
driedimensionale ruimte heb je dus gewoon een drie-assige beschrijvingsmethode
nodig. Punt, zou ik zeggen. Ingewikkelder is het qua formalisering niet, maar
natuurlijk wel altijd even wennen. Zie ook het tijdloze verhaal Flatland door E.A. Abbott. Daarin belandt de
tweedimensionale hoofdpersoon trouwens in de gevangenis omdat zijn postulaat
van meerdimensionale ruimte als ketterij opgevat wordt; dat lot is mij bespaard
gebleven, maar wie weet komt dat nog.
Om mogelijkheden tot en met noodzaak van zo'n drie-assige beschrijvingsmethode
te aanvaarden, moet je niet blijven kijken naar de geschiedenis volgens
twee-assige beschrijvingsmethoden ... of naar welke traditionele methoden dan
ook. Je moet allereerst openstaan voor werkelijke problemen, van nu èn
voorzover je ze al kunt bekijken in de toekomst. In die (net)werkelijkheid
tellen principieel allerlei situaties doorelkaar, zoals beleefd door allerlei
mensen. Daarop kan je allang talloze filosofische, sociaal-psychologische e.d.
geschriften nalezen. In eenduidige betekenisordening op stelselschaal van
informatieverkeer met digitale technologie zijn die auteurs echter niet
geïnteresseerd, terwijl informatiekundigen (en bestuurders?) zich op hun beurt
dus nog steeds niet interesseren voor de werkelijkheid van meervoudigheid in
verkeer. Die reële verschillen vallen onmogelijk geordend te krijgen volgens
methoden die domweg (nog) niet genoeg beschrijvingsdimensies bevatten. Wat
metapatroon slechts toevoegt, zijn context en tijd als stelselmatige
beschrijvingsdimensies. Dat blijkt genoeg.
29.27
Urgent wint doorgaans van belangrijk ... en daarom ontsnappen ze daar
natuurlijk nooit aan urgentie. Aan die instelling kunnen we van buitenaf helaas
weinig, nee, niets veranderen.
29.28
Information Dynamics werkt aan een proefopzet waarin Active Directory
(Microsoft) in eerste aanleg voor zgn authenticatie ‘slechts’ ònderdeel vormt
van een federatief stelsel (gecoördineerd met A-Select). Waarom is dat handig?
Voor consequent hergebruik van informatie, dus eenmalige informatieverstrekking
door burger en bedrijf enz. geldt feitelijk dat ook jullie
(overheids)instelling lid is van zoiets als een federatie van
informatiebeherende partijen. Indien een àndere partij het zgn
betrouwbaarheidsniveau van authenticatie aanvaardt dat jullie — in dit geval —
middels Active Directory borgen, mag een medewerker via het wereldwijde netwerk
'dus' ook zonder vèrdere authenticatiedrempels bij informatie komen in beheer
door die andere partij. Uiteraard moet de medeweker in kwestie daartoe tevens
geautoriseerd zijn. Inderdaad, dat gebeurt op basis van haar/zijn authenticatie
en is daarom (pas) de volgende stap voor de proefopzet.
Omgekeerd kunnen jullie trouwens dan gaan overwegen om Active Directory te
verlaten wat authenticatie betreft. Waarom niet (ook) DigiD? Dat heeft alles
met geborgd betrouwbaarheidsniveau te maken.
De proef mikt op allemaal noodzakelijke voorwaarden om in een netwerk over en
weer aansluiting te verkrijgen op basis- en overige registraties. Je kunt je
voorstellen dat allerlei partijen die werken aan projecten/programma's van de
elektronische overheid op diezelfde manier informatie delen, te weten
gefaciliteerd door zo’n federatieve opzet.
29.29
Beste meneer Chavannes, met uw agendering van de “dreigende privacyramp” in NRC Handelsblad van 29 november jl. ben ik het eens.
Graag wijs ik u erop dat een reële oplossing echter wijziging van
referentiekader vergt. Dat is dus extra moeilijk, maar onvermijdelijk. Zoals
allang geldt voor materiële goederen moet in een informatiemaatschappij óók het
eigendomsbeginsel expliciet gevestigd zijn voor, klopt, het woord zegt het
eigenlijk al, informatie. Ja, daartegen zijn allerlei bezwaren mogelijk volgens
het heersende referentiekader. Maar dat kader veroorzaakt nu precies die ramp,
nietwaar? Daarom lukt het nooit zònder kwalitatieve perspectiefwissel. Met Paul
Jansen somde ik bij wijze van manifest de bijbehorende beginselen
van de open informatierechtsstaat op. Het éérste beginsel komt erop neer
dat persoonsinformatie persoonseigendom is. Is dat niet glashelder? Daarna
volgen nuanceringen voor evenwichtig informatieverkeer op maatschappelijke
schaal. Ik stel het zeer op prijs indien u daaraan in een volgende aflevering
van uw Opklaringen aandacht besteedt. Tot verdere
correspondentie ben ik uiteraard graag bereid.[verstuurd op 1 december 2008]
29.30
Wittgenstein komt via family resemblances ondermeer op diversiteit van language
games. Dat zijn bij hem echter nog onderling strikt gescheiden taalspelen,
terwijl op stelselschaal juist onderling gedetailleerde relaties ertussen
moeten (kunnen) bestaan. Zie bijv. het oefenschema
voor stelselmatige semantiek. Maar goed, Wittgenstein had (nog) niet de
praktische opgave van zo'n stelselmatig ontwerp van infrastructuur voor
informatieverkeer (al was het maar, omdat er de informatietechnologie nog niet
voor bestond ...).
29.31
Vanuit iDNA
Manifest-perspectief kan je daarop commentaar leveren, waardoor allerlei
punten weer wat meer gaan leven. Zo van, ja, dat is gedekt door artikelen zus
en zo. En, ho, wacht eens even, transparant? Wat is het criterium? Is het
eigenlijk niet ongelofelijk krom dat iets transparant (gemaakt) moet zijn ...
terwijl persoonsinformatie nota bene allang je 'eigen' eigendom is!
29.32
Ik vond het ook een leuke, interessante bijeenkomst ... mits je voor dat
laatste, interessant dus, als referentiekader neemt dat je ook maar beter kunt
snappen hoe en waarom hèt niet werkt.
29.33
Dankzij zo'n expliciet spoor van je eigen (denk)werk zit je volgens mij
gemakkelijker in de alsmaar verdere beweging. Zo ervaar ik dat tenminste met
mijn zgn aantekeningen. Zeg ook maar dat je steeds weer bereid bent een deur te
openen en erdoorheen te gaan. Want waarom slechts één deur? Voor de dramatiek
van een filmverhaal, zoals jij de Matrix als inspiratiebron aanhaalt, begrijp
ik die beperking prima. Maar hoe ècht is dat? Open meervoud: de deur van je
situatie is de situatie van je deur. Open deur?
29.34
Tja, dan besef je blijkbaar al een beetje hoe ik mij moet voelen omdat jij met
Burgerlink, voorheen Burger@Overheid, geen aandacht schenkt aan iDNA Manifest.
Overigens meen ik dat aardig te kunnen scheiden. Jij weet, althans, ik heb je
vaker bericht, dat ik de huidige versie van de BurgerServiceCode dus zelfs
principieel ongeschikt acht als uitdrukking van reëel burger- resp.
bedrijfsperspectief op informatieverkeer op maatschappelijke schaal. Maar de
Code heeft wel degelijk — juist daarom? ik begin het steeds sterker te
vermoeden! — officiële erkenning verdient, punt. Dat betekent volgens mij
simpel genoeg dat de Code verder in netzo officiële dan wel verwante
publicaties òngewijzigd overgenomen behoort te zijn. Dàt punt van jou steun ik
van harte. Dergelijke publicaties waaronder Nora, Interoperabiliteitsraamwerk
e.d., dat ben ik met je eens, mogen beslist géén fora vormen voor discussie
over de Code.
Het is zelfs erger. Wàs er maar discussie! Ik vrees dat het Kenniscentrum en
zijn opdrachtgever domweg niet verder kijken.
Je zou kunnen zeggen dat zo’n bundel als Eerlijk zullen
we alles delen (GBO.Overheid, 2008) juist wel ruimte kan bieden aan
eventuele serieuze discussie. In één bijdrage (een eerder gepubliceerd artikel)
is daarvan enigszins sprake, maar de auteur in kwestie komt toch uit op
integrale vermelding van de Code. Dat jijzèlf dat doet in je eigen hoofdstuk,
spreekt uiteraard vanzelf. Maar nota bene ook het inleidende hoofdstuk herhaalt
de complete Code. Alles bijelkaar drie keer, inderdaad een prima score. Als
eindredacteur heb ik dat graag allemaal laten staan. In die hoedanigheid, dus
aan de slag voor Forum Standaardisatie, past het mij immers om de
BurgerServiceCode juist duidelijk onder de aandacht te helpen krijgen. Dat
lijkt me in die bundel dus aardig gelukt en dat is natuurlijk het zoveelste
succes voor de Code en voor wie hem propageren.
Maar goed, de bundel is àf en nu ben ik alweer zelfstandig gevestigd civiel
informatiekundige. Als zodanig zeggen al die gunstige beoordelingen, prijzen
enz. die jij voor de Code uitgereikt kreeg mij niets. Ik kijk professioneel
naar borging van stelselmatigheid. Daarvoor is het nauwe overheidsperspectief
contraproductief. Alle retoriek ten spijt overheerst dat perspectief óók de
huidige versie van de BurgerServiceCode. Jij herkent dat wellicht niet eens,
maar qua stelsel staat de burger secundair gepositioneerd; primair is er
kennelijk overheid. De artikelen van de Code nemen informatiebeheer dóór de
overheid allemaal als vertrekpunt. Maar als beginsel is dat onevenwichtig voor
verkeersvoorzieningen in ‘dienst’ van vertrouwen. Ja, ik begrijp helaas dat
vooral beleidsambtenaren van Binnenlandse Zaken domweg het vermogen missen voor
het verruimende perspectief. Daarmee heeft Burgerlink echter direct te maken.
Er zit volgens mij ook nergens kwade wil achter; het zit er gewoon niet in.
Nogmaals, dat besef ik allemaal en wees daarom ajb gerust dat je met de Code op
mijn tolerantie en zelfs steun ervoor kunt rekenen. Dat laat onverlet dat ik
tevens blijf bevorderen, “reuring veroorzaken” schrijf jij, dat er zsm een
volgende versie van de BurgerServiceCode komt die de strekking van iDNA
Manifest overneemt. De letterlijke formuleringen mag ook, nòg beter zelfs.
Daarvoor heb ik bij jou tot dusver geen gehoor gevonden. Dankzij jouw bericht
kon ik gelukkig een nieuwe poging wagen.
29.35
Als verder schot voor de boeg ... het klinkt zo realistisch om "uit
pragmatische overwegingen voor een next best oplossing" te kiezen met als
criterium de verwerving van noodzakelijke "steun van minder
ruimdenkenden." Daartegen heb ik ook nooit bezwaar, integendeel, ... mits
de, zeg maar, wezenlijke begripsfactor inderdaad extrapoleerbaar is.
Als voorbeeld neem ik steeds maar weer een brug. Stel dat de constructie een
last toestaat van 100 kilo. Aan de ene kant heeft een bestuurder een auto staan
die alles bijelkaar 1.000 kilo weegt. Ik wijs er dan op dat de andere kant via
die brug ònbereikbaar is voor de auto. Nu wil de bestuurder mijn waarschuwing
graag serieus nemen. Als oplossing antwoordt z/hij héél langzaam te zullen
rijden. Waarop ik steevast zeg: als u er met alle geweld overheen wilt, rijdt dan
tenminste juist zo hard mogelijk.
Wat zo iemand uitwisselbaar veronderstelt, zijn gewicht en vaart. Stel, z/hij
wilde aanvankelijk met 80 kilometer per uur over de brug rijden. Blijkbaar is
dat tien keer harder dan veilig is, zo redeneert z/hij, want haar/zijn auto is
tien keer zwaarder dan de brug kan hebben. Nietwaar? Vooruit, als het moet en
wie weet zelfs om mij een plezier te doen rijdt z/hij er dus met 8 km/h
overheen.
Dat is niet "next best," maar natuur(wette)lijk faliekante onzin. Zo
is het ook met allerlei voorstellen onder de noemer van de elektronische
overheid. Die zijn hoogstens toereikend voor aparte overheidsorganisatietjes.
Op de schaal van maatschappelijk verkeer met èchte burgers en bedrijven als
deelnemers schieten ze kwalitatief niet eens tekort, maar ontbreekt er domweg
de relevante stelselmatigheid aan. Dat gaat dus voortdurend allemaal mis. Of
zie jij iets dat ik niet zie?
De BurgerServiceCode herken ik zeker als aanzet die bedoeld is om
overheidsorganisatietjes wat minder op zichzèlf gericht te krijgen door ze
burgers duidelijk(er) te laten zien staan. Dat is prachtig! Wat de
BurgerServiceCode echter nog mist, zijn beginselen voor stelselmatig reële
verhoudingen voor maatschappelijk (informatie)verkeer. Aparte
overheidsorganisatietjes kunnen hun wisseltrucs voortzetten, omdat vooral het
kernpunt van informatieeigendom niet aangesneden staat en hun praktische
primaat voor informatiebeheer dus ònbetwist kan blijven. Zo slagen zij erin hun
vermeende autonomie te handhaven. Dat lukt des te beter, naarmate de betrokken
bestuurders en ambtenaren niet eens beseffen onverenigbare factoren te
verwisselen. Dat is wat Glucksmann de macht der domheid noemt ... , oeps, met
voorspelbaar mislukte projecten als gevolg en allemaal ten koste van burgers.
Jij gaat er over hoe je de goodwill inzet die je verzamelde en nog verder
verzamelt, schitterend, met de huidige versie van de BurgerServiceCode. Ik
prijs me gelukkig jou suggesties voor een volgende versie te kunnen doen.
Wellicht ten overvloede benadruk ik dat je mijn schets van samenhang niet moet
houden voor een tijdsplanning. Het kan niet allemaal tegelijk, laat staan
onmiddellijk. Daarentegen is het zelfs dànkzij overzichtelijke samenhang dat
noodzakelijkerwijs geleidelijke veranderingen pas deugdelijk vallen te plannen
èn, daar gaat het uiteindelijk om, met succes uitvoerbaar zijn. Over die
planning beweer ik dus nog helemaal niets, want dat heeft geen enkele zin
zonder samenhangend, stelselmatig beeld. Het bééld moet de bocht om, zodat je
ziet welke volgende stappen zinvol zijn. Allereerst dat beeld maar eens
verkennen?
29.36
Blijkbaar gaan wij het hoofdthema in een half uurtje tijdens de lunch
bespreken. Omdat ik niet met mijn mond vol mag praten, ... nou ja, voor
nogmaals een uitroepteken als blijk van onze gelijkgestemdheid hebben we gauw
tijd genoeg.
29.37
Daardoor gaat het voor een werkelijk informatiestelsel meteen mis. Op
maatschappelijke verkeersschaal is het uitgangspunt immers contraproductief van
een zgn basisregister als vergaand geïsoleerde voorziening. Ook zolang
hoogstens slechts de verzamelde basisregistraties tellen als een stelsel,
blijft het op die minischaal hopeloos modderen. Nogmaals, het reële bereik van
interoperabiliteit is wezenlijk maatschappelijk. Voor een werkelijk stelselmatige
opzet kom je meteen in het begin natuurlijk niet om de zgn maatschappelijke
objecten heen, waarover volgens het achterhaalde inrichtingsparadigma exclusief
met evenzovele basisregistraties informatie bijgehouden en beschikbaar gesteld
zou worden. Zij verdienen echter van meet af de ruimte voor netzo reële
betekenisdifferentiatie. Daar komt het zgn geo-domein overigens dankzij
kaartlagen en de impliciete relaties volgens geometrie als het ware vanzelf
aardig in de buurt. ... nu ik dit zo schrijf, herinner ik me daaraan uitgebreid
aandacht geschonken te hebben in Stroomlijning tot
informatiestelsel. De productieve maatvoering voor samenhang komt niet,
herhaal niet, voort uit de traditioneel gedachte basisregistraties, of je ze nu
wat hechter probeert te groeperen via uitwisseling van wat authentieke gegevens
genoemd worden. Soepel verloop van informatieverkeer, natuurlijk betrouwbaar en
veilig, vergt de ruimte voor oriëntatie op semantische interoperabiliteit.
Dergelijke interoperabiliteit valt vanwege de variëteit op maatschappelijke
schaal onmogelijk via extrapolatie oid vanuit basisregistraties te borgen. Het
is precies omgekeerd. Wat eventueel als een basisregistratie in aanmerking komt,
vòlgt pas uit realistisch overzicht over semantische interoperabiliteit. Zeg
maar zo'n nieuwe basisregistratie als stelselmatige component verschilt stellig
van zoals die basisregistraties traditioneel gedacht zijn en thans tot op
zekere hoogte operationeel zijn. Dat roept de reuze praktische vraag naar
beheersbaar veranderingsproces op. Omdat we in de proefopzet/pilot nieuw (zie
het oefenschema) als het ware verbinden met oud, krijgen we juist daar aardig
zicht op. Dat begint dus met het optimale semantisch overzicht. Daarvan kunnen
we suggesties afleiden voor andere (interoperabiliteits)aspecten ter borging
van samenhang (organisatie, techniek ..).
29.38
Zakelijk ben ik volkomen òngevoelig voor crisis ..., zoals ik dat blijkbaar ook
ben voor conjuncturele voorspoed ... Mijn optimum is en blijft een marginale
positie. Tijdens voorspoed schenkt niemand aandacht aan een nieuw idee, want
“We doen het toch zo goed!” En tijdens een crisis gebeurt hetzelfde, omdat “We
nu wel even wat belangrijkers te doen hebben.” Altijd, kortom, donder op!
29.39
Mijn opstel gaat over de noodzaak van een productief begrip van 'het algemeen
belang' voor infrastructuur voor informatieverkeer. En hoe luidt zo'n begrip
dan ...
29.40
Het enige dat we in dit stadium nodig hebben is een opening om aan een concreet
proefresultaat te werken.
29.41
Het is opmerkelijk hoe de verwijzing naar wet- & regelgeving ingezet blijft
om met de zgn basisregistraties met de rug naar de samenleving toe te blijven
staan. Nu ben ik allesbehalve een geschoolde jurist en al helemaal geen
rechtsfilosoof. Maar een wet/regel heeft natuurlijk niet de pretentie om
afwijkend gedrag compleet uit te bannen. Als het zo gemakkelijk was ...
Integendeel, het gaat erom een grens te trekken voor wat geldt als aanvaardbaar
gedrag. Hier even terzijde, volgens metapatroon blijkt hoe onmogelijk het
feitelijk is om een uniform geldige grens te bepalen zodra maatschappelijke
situaties variëren. Wat er allemaal aan de, zeg maar, overzijde van zo'n grens
gebeurt, is nota bene juist èxtra belangrijk onderwerp van overheidsaandacht.
Dat is voor de politie, rechtspraak, maar ook (geestelijke) gezondheidszorg
enz. niets nieuws ...
Het onaanvaardbare is noodgedwongen vaak impliciet gedefinieerd, te weten als
wat-er-overblijft ná de expliciete definitie van wèl aanvaardbaar gedrag. Als
je vervolgens slechts als definities wilt beschouwen wat-er-werkelijk-staat en
je je daartoe beperkt voor voorzieningen, mis je nu nèt waarom er überhaupt een
wet resp. regel ingesteld is voor (een poging tot) regulering van gedrag in
maatschappelijk verkeer.
Zo mag een basisregister dat de toevoeging 'basis' verdient niet beperkt
blijven tot informatie over de maatschappelijke objecten die in wet- &
regelgeving zgn positivistisch gedefinieerd zijn. Het gaat om àlle objecten die
zich in maatschappelijk verkeer manifesteren.
Een déélverzameling kan eventueel in aanmerking komen voor zoiets als een
overheidskeurmerk en daarom is zo'n merkteken (bijvoorbeeld een unieke waarde
van het burgerservicenummer, … maar als zodanig ook alweer overbodig) hoogstens
slechts een eigenschap van de objecten in de deelverzameling in kwestie. Gelet
op de reële ruimte voor afwijkende gedragingen, mag 'bezit' van een dergelijk
merkteken echter nooit het criterium vormen voor lidmaatschap van een object in
de totale verzameling (die immers maatschappelijk bereik moet hebben).
Nogmaals, wetten zijn geen volledige beschrijving van samenleving, maar
middelen voor regulering van samenlevingsgedrag door mensen al dan niet in hun
organisatorische verbanden. Naar hun aard werken wetten niet perfect, maar
geven een grens met juist voor de overheid de opdracht om extra op te letten
als er 'aan de andere kant' iets gebeurt. Daarvoor moeten registraties dus
zonodig openstaan.
En dan hebben we het nog niet eens over de gedragsvariëteit 'aan de ene kant'
van wettelijk gestelde grenzen.
29.42
Een oefenschema, dus. Wat biometrie betreft ben ik uitgegaan van uniciteit van
de meetwaarde in kwestie. Je hebt gelijk, zo kan het binnen het knooppunt voor
natuurlijke persoon blijven. Maar er zijn allerlei (soorten) biometrie denkbaar
èn verder zijn dergelijke waarden als eigenschappen m.i. beter op hun plaats.
Ik geef mijn overwegingen echter graag voor ... betere. Qua modelleermethode
levert de positionering dus geen discussiestof. Zo kom je echter wel op
principiële afweging van wat biometrie nu eigenlijk is, beter gezegd, wat jij
ervan vindt ... in welke situatie? Dat is 'natuurlijk' precies de bedoeling.
Dat geldt ook voor de positionering van geslacht. Het oefenschema gelieve je te
beschouwen als synthese van de deelmodellen in de eerste vier afleveringen van
het feuilleton over stelselmatige semantiek. Die deelmodellen bieden merendeels
een vertaling annex verbetering van hoe informatie thans in enkele zgn
basisregistraties verschijnt c.q. zou moeten verschijnen. Hoe bijvoorbeeld
geslacht in het oefenschema terecht kwam, moet je daarom niet (veel) anders
zien dan als resultaat van een heroverweging van hoe dat als persoonseigenschap
in de GBA staat. Er valt inderdaad (veel) meer over te zeggen, respectievelijk
er vallen allerlei andere positioneringen voor te overwegen. Als het
oefenschema daarvoor (verdere) aanleiding biedt, prachtig. Nogmaals, dat vind
ik echter geen discussie over het de modelleermethode, maar over hoe een
eventueel beter model eruit ziet. Dus, nee, je ziet volgens mij niets over het
hoofd. Je ziet daarentegen alternatieven en dat is volkomen terecht,
inspirerend enzovoort.
29.43
Dat rapport documenteert voor de zoveelste keer overtuigend dat het zgn stelsel
basisregistraties over de ingeslagen weg onbereikbaar is ... maar dus helaas
ook weer zonder dat de opstellers zichzelf daarvan konden overtuigen … zodat
het advies blijft luiden om over die weg dóór te gaan. Dat betekent volgens
mij, kort door de bocht, voor de a.s. proef een bevestiging dat voor de korte
termijn onze benadering complementair is. Voor de langere termijn biedt het
resultaat van de proef, als het goed is, de mogelijkheid van invloed in de
richting van werkelijke stelselmatigheid. Maar aan die bocht zijn we nog niet
toe. Met andere woorden, voorlopig moeten we die andere activiteiten vooral
zonder ons commentaar laten voortzetten. Want dan lopen ze het snelste mis. Dat
is natuurlijk allang gebeurd, misgelopen, maar ik bedoel dat zo het besef ervan
het minst langzaam doordringt.
Het wezenlijke verschil in benadering maken de opstellers (mij) wel steeds
duidelijker, zij het dus onbedoeld. Zij menen dat de, zeg maar, semantische
methode waarmee zij beginnen ongewijzigd geldig is voor alsmaar ruimer bereik.
Daarentegen meen ik aangetoond te hebben dat dat principieel niet klopt. De
overgang van enkelvoudigheid naar meervoudigheid van context en bijbehorende
betekenis is kwalitatief. Dat blijkt bij nader inzien trouwens helemaal geen
originele gedachte. Ik ben werk van allerlei denkers nagegaan inclusief heb
beschrijvingen gemaakt van hun veronderstellingen enz. (en ben daar nog lang
niet mee klaar; maar de conclusie moet allang duidelijk zijn) over
meervoudigheid, differentiatie of hoe je reële variëteit van betekenissen maar
noemen wilt. Inspiratie genoeg, als je weet wat je zoekt. Wat ik eraan
toevoegde, is een modelleermethode zodat we er op stelselschaal met digitale
technologie praktisch eenduidig mee uit de voeten kunnen. Iemand moet het doen.
De afzet voor de noodzakelijke kwaliteitssprong is natuurlijk ook precies het
kritieke punt. Zodra je vanuit het reële variëteitperspectief met passende
stelselmatige modelleermethode kijkt naar de huidige aanpak van zgn
basisregistraties, herken je onmiddellijk dat, en hoe, dat onvermijdelijk
misgaat. Nogmaals, daaraan kunnen wij niets veranderen, nog niet, zolang daar
het ééndimensionale betekenisperspectief overheerst. Dankzij de proef kunnen we
tenminste eens tonen hoe het anders werkt.
29.44
Ik vind het een bizar verhaal, dat programmaplan. Er staat van alles schots en
scheef door elkaar met allerlei onzindelijk verband, curieuze claims enz. Nadat
ik enkele tientallen bladzijden behoorlijk zorgvuldig las, bladerde ik maar
gauw door tot het einde. Overigens bevat het rapport wel degelijk materiaal
waarop wij ons aardig kunnen oriënteren. Wat daar ontwerpprincipes heten, zijn
dat trouwens helemaal niet. Wat is er mis om ze specificaties te noemen?
Overigens bevat het zgn oefenschema, zij het veralgemeniseerd, al allerlei
'betekenissen' waarop die bedoelde specificaties ook mikken. Daarop kunnen we
dus prima voortborduren.
29.45
Metapatroon is een uitdrukkingsvorm voor ontologie van dynamische
interdependentie. Van interactionisme, wat op hetzelfde neerkomt.
29.46
Dat is voor mij oude koek. Tijdens mijn studie waren zulke dit-is-geen-pijp-plaatjes
en Magritte's overig werk in de mode om het afbeeldingskarakter van informatie,
zeg maar, zen-matig te illustreren. Inmiddels zie ik dergelijk afbeeldingskarakter
overigens dus als slechts eventueel aspect van
verzoek-tot-inschikkelijkheidskarakter.
Je aankondiging van "de complete omkering" klinkt ronduit
nietzscheaans (die Umwertung aller Werte). Over context gesproken, zoals ik je
thans begrijp vertrek je vanuit zo’n Magritte-schilderij als je perspectief. En
dàt perspectief keer je vervolgens om. Volg ik je adequaat?
Indien je echter zou vertrekken vanuit het perspectief van individueel verdeeld
eigendom van materiële goederen, is van omkering geen sprake. Dan gaat het
immers om het consequent hanteren van datzelfde eigendomsperspectief, nota bene
óók voor immateriële goederen, lees: informatie. Zie jij dat ook zo?
Wat het vrijheidsbegrip betreft, verdient volgens mij de onlosmakelijke
samenhang met "maatschappelijke verhoudingen" wezenlijke erkenning.
Of op z'n contragrams: de verhouding van de vrijheid is de vrijheid van de
verhouding. Volgens de traditionele, zeg maar atomaire ontologie leidt dat tot
een paradox. Want daarin kent het apàrte atoom axiomatisch zijn absolute
vrijheid, te weten verhoudingsloze en strikt zelfvoorzienende identiteit en ga
maar door. Volgens interdependentie-ontologie vervalt dat axioma en geldt
vrijheid dus principieel situationeel. Zeg ook maar dat een individu contingente
vrijheid heeft, dus altijd in en door verhoudingen/betrekkingen.
Ik kom terug op een onderscheid dat ik in jouw aanzet herken, tussen echte
wereld en informatiewereld. Dat zijn m.i. echter helemaal géén gescheiden
werelden. Je kunt hoogstens een accent leggen. In Peirce's triadische termen
verschijnt dan steeds één der drie elementen (wat meer) op de voorgrond. Dat
kan echter uitsluitend een zgn voorgrond zijn dankzij de achtergrond die de
overige elementen tegelijk constitueren.
Omdat 'echt' en 'informatie' dus niet absoluut, radicaal vallen te
onderscheiden, moeten we voor zoiets als toewijzing van eigendom, beschikking
e.d. oppassen om dergelijk onderscheid tòch als grondslag te hanteren. Door de
onoplosbare paradox gaat dat onherroepelijk mis. Wanneer jij inderdaad ontkent
"dat er in de virtuele wereld met andere maten [...] gemeten" kan
worden, ben ik het zelfs gròndig met je eens. Die maten moeten juist zoveel
mogelijk met elkaar stroken. Hetzelfde geldt volgens mij voor "machtsverhoudingen"
in de "virtuele wereld" tov "de bekende wereld." Ik zie
vanwege onlosmakelijke samenhang zelfs het wezenlijke verschil niet. Sterker
nog, dat onderscheid vind ik, indien absoluut resp. radicaal bedoeld,
contraproductief, zelfs ondermijnend. Of lees ik jouw aankondiging nog
verkeerd?
29.47
Met je nadere bericht ga je de goede kant op, omdat jij op jouw beurt mijn
stelling bevestigt ... Wat jij m.i. nu aanwijst — of was dat, nòg sterker,
reeds je aanname vàn omkering? — is dat materieel eigendom zich nooit lòs in
zijn eigen, zeg liever, geïsoleerde objectdimensie laat regelen, maar dat
eigendom volgens de informatiedimensie daarvoor pas een onlosmakelijk
borgingsmiddel vormt. Zonder passend regime voor informatieeigendom is en
blijft het dus een zooitje met resp. criminele ontvreemding van materiële
eigendommen. Als je dat inderdaad zo bedoelde, heb je volgens mij nieuw licht
op wezenlijke samenhang laten schijnen. Een schitterende lijn! (Ook) daarom,
ja, dat staat èxtra vast als het perspectivische punt, moet persoonsinformatie
principieel persoonseigendom zijn. Allerlei verschijnselen vallen daardoor
ineens raak te ordenen.
Voorts verfijn ik graag jouw stelling "de kern van het bestaan is
Informatie, en al het andere een voortvloeisel daaruit, dat aan bederf en mutatie
onderhevig is..." Die stelling geldt voor semiotisch gedrag (waarvan de
enneade een metamodel biedt). De kèrn is daarom steeds de focus van de gedrager
in kwestie. Over "voortvloeisel" gesproken, met veranderende focus
gaan altijd de overige acht enneadische elementen netzo veranderlijk méé ...
enzofocus, enzofocus ...
29.48
Maar moet dan (ook) niet (juist!) de trias politica op de schop? Daar kennen we
nu de wetgevende, uitvoerende, respectievelijk rechterlijke macht. Moet daar
niet in axiomatische zin de registratiemacht bij?! Tetras politica, of
zoiets. Nota bene, pas zodra dat met registratie expliciet gebeurt, zijn dáárop
wederom ordelijk die oorspronkelijke machten te betrekken ...
Ik kom erop vanuit de voorwaardelijke ‘betekenis’ van informatie-eigendom voor
regulering van eigendom van materiële goederen. Over materieel eigendom doet
zich een probleem voor wanneer het door meerdere partijen tegelijk opgeëist
wordt. Bij diefstal, bijvoorbeeld, is de eigenaar daardoor zijn beschikking
erover kwijt. Daarom is ooit die riedel opgetuigd van de trias politica die als
systeem van samenstellende machten wèl het door geweldsmonopolie gestutte, zeg
maar, scheidsrechtersmonopolie vormt. De vereiste ònpartijtigheid in relatie
tot elkaar bestrijdende partijen maakt het doelmatig om eigendomsinformatie
niet eenzijdig onder beheer van de materiële eigenaar in kwestie te laten
berusten. Daardoor kan ook betrouwbaarheid onvoldoende geborgd zijn. Want als
dat allemaal uitgezocht moet worden nadat een conflict rees, zou het weleens
voor die gerichte gevallen meer kunnen gaan kosten dan om het vooraf voor àlle
relevante maatschappelijke objecten bij te houden. Aldus ontstaat tevens de
registratiemacht. Zo luidt daarvoor de (impliciete) redenering en (expliciete)
aanpak. Nota bene, dat bestaat allemaal feitelijk allang!! Met ons
verklaringsschema hobbelen we er zoals gewoonlijk achteraan. (Of ben ik gewoon
ongelofelijk sloom om dat inzicht eindelijk ook te verwerven?)
Dergelijke borgstelling van eigendomsinformatie door de aparte registratiemacht
(als infrastructurele voorziening voor maatschappelijk verkeer) is echter
beslist géén overdracht van informatie-eigendom. En daar gaat het dus
voortdurend mis.
Het loopt inmiddels op chaos en ònrecht uit, omdat het object van eigendomsinformatie
zich niet beperkt tot materiële goederen. Alleen dàt is natuurlijk niets
nieuws. Maar naarmate gedragsdifferentiatie meer en meer gevestigd is in het
semiotische vlak, is persoonsidentiteit verhoudingsgewijs meer en meer een
informatie-identiteit … zodat persoonlijk informatie-eigendom van
persoonsinformatie als basisrecht telt.
De aanduiding ‘registratiemacht’ kan helpen verduidelijken dat die
infrastructurele macht(sfactor) géén eigenaar is van de informatie die zij
beheert. Haar beheerstaak is bepaald door de wetgevende macht, enzovoort. In iDNA Manifest staat het vanaf de eerste versie zo gek
nog niet uitgewerkt. Maar het ziet er dus naar uit dat we onder jouw
omkeringsimpuls vroeg of laat aan versie 4 moeten werken als uitdrukking van vernieuwde
politieke filosofie.
29.49
Erkenning van registratiemacht als samenstellend element van het politieke
bestel is niet wezenlijk, zoals persoonsinformatie-is-persoonseigendom als
eerste beginsel dat naar ons idee wèl is. Zo'n extra (f)actor helpt echter
prima om de verkeersregels voor het gehele maatschappelijke stelsel praktisch
consistent(er) te krijgen. Door die onmisbare bijdrage kunnen we er gerust ook
principiële betekenis aan toekennen.
Overigens is er op die reële schaal natuurlijk sprake van pentas politica, met
de burger dus als primaire (f)actor. De aparte registratiemacht geldt dan als
zgn trusted fifth party, inderdaad, "waar [...] de andere drie machten
[volgens de oorspronkelijke trias] wat dat monopolie betreft dan ook onder vallen."
Dat ruimt geweldig op, nietwaar? Of zoals jij schrijft, dat "heeft
fascinerende (maar zeer verhelderende) consequenties."
Voor beheersing van complexiteit zoekt de professionele ontwerper het in de
verzameling nodige en voldoende (f)actoren. Met de drie elementen van de, het
woord zegt het al, trias komen we er niet meer uit ... als dat überhaupt ooit
rechtvaardig genoeg lukte. Daar moeten voor passende variëteit dus de burger en
de registratiemacht bij. Die vijf elementen — nog meer? — kunnen op maatschappelijke
schaal eenduidig-relevante configuraties opleveren. Nu ik het eenmaal zo
herken, geloof ik niet dat het ooit (nog) met drie gaat lukken. Zoals jij
aangeeft, vertegenwoordigers van juist die gevestigde machten blijven echter
stellig langdurig hùn geloof in de trias politica volhouden. Dat versterkt
slechts de noodzaak om verruimend perspectief te propageren.
Op mijn beurt houd ik vol dat "de informatiehuishouding inmiddels [g]een
nieuwe wereld vormt." Voor alsmaar intensiever informatieverkeer schiet de
overgeleverde infrastructuur tekort en wel zodanig dat kwalitatieve
aanpassingen nodig zijn. Van trias naar pentas politica is er zo eentje.
29.50
Dankzij de omkeringsimpuls maakten we plotseling weer eens een behoorlijke
sprong. We zijn op een plek geland waarvanuit we een nieuw, het lijkt ruimer
uitzicht hebben. Laten we de wereld nieuwsgierig (ook) op die manier bekijken.
Dat blijkt juist meestal reuze "praktisch," dus (on)gewoon allereerst
wat nadere indrukken opdoen. Want wat is nu het èchte probleem? Is het de
verwachte moeite met "acceptatie," of toch de belemmering van
maatschappelijk verkeer? Wat hebben we aan een acceptabele benadering annex
voorziening ... die echter geen oplossing voor het probleem biedt?
De aanduiding "beheermacht" die jij gebruikt, vind ik scherpte missen
om inzicht te prikkelen dat aanpassing van het politiek bestel kwalitatief is.
Ik houd het daarvoor op registratie- of registermacht.
Jij wijst op het risico dat de registratiemacht òndergebracht gaat worden bij
de uitvoerende macht. Op mijn beurt wijs ik erop dat onze betekenis van
registratiemacht stevig stoelt op persoonsinformatie-is-persoonseigendom. Je
hebt gelijk, wanneer registratiemacht verbijzonderd raakt zònder die
noodzakelijke grondslag, is het effect zelfs averechts. Maar is dat ook
werkelijk een risico? Volgens mij wordt het huidige probleem mede gekenmerkt
door zulke vervlechting van wat wij nu als aparte machten opperen. Kan dat nòg
meer in de knoop raken?
Ja, want zo valt de worsteling met de zgn basisregistraties te verklaren door,
voilá, ontbrekend onderscheid tussen uitvoerende en registratiemacht. Want
steeds krijgt een bepaalde uitvoerende macht zo'n registratiemacht er nogeens
bij, wat belendende uitvoerende machten natuurlijk niet lekker zit. Het lukt
pas door de vooralsnog geprivilegieerde uitvoeringsorganisatie(s) die
registratiemacht àf te nemen. Maar dat blijkt in de non-interventiecultuur al
moeilijk genoeg.
Mijn eigen verkennende blik vanaf het gewijzigde uitzichtpunt meent in de nog
vage contouren van de vierde versie te herkennen dat het individuele
deelnemersperspectief wijkt voor het verkeersperspectief. Nota bene, het eerste
beginsel van persoonsinformatie-is-persoonseigendom bedoelen wij ook helemaal
niet als narcistisch mantra, integendeel. Dankzij dat vertrekpunt valt pas een
productieve, dynamische verkeersoriëntatie te vestigen! Maar de afkorting DNA
in iDNA Manifest, okee, over acceptatie
gesproken, zou weleens onherstelbaar gemakkelijk tot associatie met strikt
individualisme — wat ook domweg niet bestaat — kunnen leiden. Eigenlijk staat
de positionering wèl scherp in de ondertitel geformuleerd: beginselen van de
open informatierechtsstaat. Hoewel ... de pentas politica beperkt zich niet,
herhaal niet tot informatieverkeer, maar beschouwt dergelijk verkeer als
integraal en integrerend aspect van maatschappelijk verkeer in het algemeen.
Het zijn de betrekkingen, de verhoudingen die als referentiekader tellen.
Hmmm, nou ja, laten we vooral nog wat verder rondkijken. Wij hebben nu zicht op
zoveel extra configuraties dat we daar onmogelijk zowat per omgaande een
verstandige synthese aan kunnen ontlenen resp. toekomstvaste richting voor
infrastructurele ontwikkeling voor kunnen aangegeven.
Je vlotte suggestie voor organisatie van de informatievoorziening binnen één …
organisatie lijdt m.i. onder jouw herformulering als "beheermacht."
Naar mijn idee zijn ook "standaardisatie en interoperabiliteit"
resultante van het opbouwende samenspel tussen de (vijf) machts(f)actoren. Op zichzelf
beschouwd heeft de registratiemacht uitsluitend de bevoegdheid tot registratie
en verder nogeens uitsluitend op basis van wet- en regelgeving.
De crux van erkenning van twee extra machts(f)actoren vind ik niet om
"veel minder tot geen enkele last [te] hebben van de [...] politiek."
Daarentegen moet het bereik van politisering juist zover uitgebreid zijn als
waar feitelijke, reële belangen aan de orde zijn. Vroeg of laat krijgt
"amateurisme" daardoor ook minder ruimte. Het is precies zoals je
samenvat, "sometimes you have to grow further apart in order to start
growing together..." Daarin is het woord “order” natuurlijk extra
suggestief.
29.51
Inmiddels ben ik bezig voor een model dat informatie-elementen van willekeurige
(basis)registraties laat inventariseren. Dankzij abstractie is dat qua
modellering niet moeilijker, maar juist eenvoudiger. Als het goed is, passen
GBA, BAG en NHR ... en eventueel dus méér. De geplande uitwisseling van zgn
authentieke informatie, bekend als Gouden Stroom, kunnen we dáár in kaart
brengen door onderlinge relatie tussen relevante informatie-elementen. Ik vind
het onzin, maar goed. Met relaties van/naar relevante knooppunten in het, zeg
gemakshalve maar even, oefenschema valt een toekomstscenario voor samenhangende
(basis)registraties te schetsen: èlk knooppunt is authentiek en basale
uitwisseling (dus) voorbij.
29.52
Als het hoofd van iedereen verstrakt gericht staat op onmiddellijke vulling van
orderportefeuille, heeft het inderdaad weinig zin eens rustig te willen praten
over iets waarvoor je toch even een andere kant op moet kijken.
29.53
Jouw directeur toont overtuigend hoe iemand op volstrekt willekeurig (lijkend)
tijdstip doorgang kan blokkeren. Als je maar ijdel genoeg bent. Zo laat hij
niets aan het toeval over om productieve motivatie te ondermijnen. Waarom geeft
hij op jouw bijdragen aan de bundel niet als commentaar, “Hé, leuk,
interessant. En gefeliciteerd ermee!” Overigens strookt jouw analyse (als je
het daarop tenminste toespitst) wel degelijk "met wat [jullie bedrijf] aan
het doen is op dat vlak." Jij verklaart immers, vriendelijk en geduldig,
hoe jullie het verkeerd aanpakken en dat lijkt mij dus zelfs èxtra
belangwekkend. Maar goed, voor wat een doorslaggevend argument zou moeten zijn,
zal (ook) deze directeur vermoedelijk niet ontvankelijk zijn. Ja, een zuivere
fopvatting. Hij begrijpt het niet; hij verbindt onbegrip met gevaar voor
gezichtsverlies; hij elimineert subiet wat hij als gevaar beschouwt; in zijn
machtspositie komt hij ermee weg. Waarom blijven die mensen 's ochtends niet
gewoon thuis?
29.54
In het kader van stelselmatige semantiek ben ik druk bezig om met metapatroon …
een metamodel van metainformatie te maken. Hoe krijg je de, zeg maar,
datamodellen van (geplande) basisregistraties zoals GBA (persoonsregistratie), NHR
(nieuw handelsregister) en BAG (basisregistratie adressen en gebouwen) qua
modelleermethode uitgelijnd? Want dat, zou je toch zeggen, is een voorwaarde om
die datamodellen zèlf redelijk te kunnen vergelijken. En dan, zo dacht ik,
vallen tussen knooppunten in dàt metamodel en dito in wat er al ligt als het
oefenschema óók weer relaties te vestigen ... waarmee ze allebei opgaan in één
model en de stelselhorizon dus (weer) breder wordt
Op die manier ontstaat inzicht in concrete mogelijkheden voor ontwikkeling van
die geïsoleerde registraties naar heuse infrastructuur voor informatieverkeer.
Goed, het oefenschema is er dus al. Onlangs ontwierp ik een aanzet voor bedoeld
metamodel. Dat ging vlot met louter toekomstoriëntatie. Vervolgens begon ik met
het onderzoek of bijvoorbeeld het datamodel van GBA met dat metamodel
nauwkeurig valt te vangen. Zó gedetailleerd had ik nog niet naar het zgn
logisch ontwerp (versie 3.6) van GBA gekeken. Voor het oefenschema maakte ik
immers meteen een verbeterslag. Maar juist met metapatroon moet het natuurlijk
lukken om voor zo'n conceptueel rommeltje als — het datamodel van — GBA
desondanks één metamodel op te stellen, al is het dus vooralsnog beperkt tot
dat ene register. Inderdaad, ... gewoon netzolang contextueel blijven verbijzonderen
totdat eenduidigheid van gedrag geldt. Daar kwam ik dus na enig gepuzzel wel
uit. Het resultaat is, nogmaals, een verbijzonderd metamodel voor slechts GBA.
Dat strookt echter nog niet met het algemeen bedoelde metamodel (voor
datamodellen). Die harmonisatie stel ik nog even uit. Ik zag al dat NHR
eveneens consistenter had gekund, zachtjes uitgedrukt, zodat ik ook daarvoor
allereerst een apart metamodel moet maken voordat harmonisatie op stelselschaal
praktisch mogelijk is. En voor BAG geldt dat ook ... Is het zo bijzonder om het
een keertje degelijk aan te pakken?
29.55
Volgens de pentas politica telt maatschappelijk verkeer vijf (soorten)
machts(f)actoren: 1. burger, 2. wetgever, 3. (wets)uitvoerder, 4. rechtspreker
(volgens de wet) en 5. registerhouder (volgens de wet). Hun èxpliciete
verhoudingen, gebaseerd op onderlinge verschillen-in-samenhang, moeten per
saldo evenwicht op maatschappelijke schaal bevorderen. Van de weeromstuit vat
zo’n partij haar rol overigens vaak eenzijdig (eigen)behoudzuchtig (f)op, met
gaandeweg dus juist ònevenwichtig resultaat. Want vanwege tijdsverloop is
evenwicht inherent dynamisch, wat veranderlijke houding vergt. Oh ja, en
solidariteit.
Paul Jansen geeft met een beknopt filmpje (dotindividual; zie
ook YouTube)
historische uitleg van de pentas politica. Bekijken! Daarin verschijnt
allereerst de vorst(in)-als-soeverein. Z/hij heerst over volk. Haar/zijn
soevereine macht is gebaat bij verdeel-en-heers. Onderscheid gepaard aan
institutioneel gedifferentieerde belangen tussen wetgever, uitvoerder en
rechtspreker verkleint de kans op hun vereniging tot één navenant grotere
tegenmacht. Tegelijk plaatst die zgn trias politica het volk op nogeens extra
afstand van de vorst; z/hij heeft er dienovereenkomstig minder van te vrezen.
Nota bene, weliswaar behoren vorst en volk niet tot wat in enge zin geldt als
de trias politica, maar zoals Jansen prachtig toont vormen zij zelfs de beide
wezenlijke elementen van het overkoepelende systeem.
In de voorstelling die Jansen van de pèntas ipv trias politica geeft, vervangt
het volk de vorst. Voortaan, zo schetst hij, draagt het soevereine volk
(sovereign people) de soevereine macht (sovereign power).
Jansens filmische beeld is krachtig ter inleiding van een rijker
referentiekader. Als aanknopingspunt voor nuancering en verdere ontwikkeling
van theorie neem ik hier een verwante aanduiding door Jansen, te weten soevereine
burgers (sovereign citizens). Naar mijn idee zijn zowel meervoud als
samenstelling problematisch.
Om te beginnen kan soeverein slechts consistent ènkelvoudig bedoeld zijn. Zo is
vorst louter verenigbaar met (haar/zijn) soevereiniteit, indien z/hij inderdaad
alléénheerser is. Soevereine vorsten, meervoud dus, bestaan slechts voorzover
hun respectievelijke domeinen absoluut gescheiden zijn. Zodra ook maar de
minste interdependentie optreedt, zijn betrokken domeinen feitelijk verbonden
en hun vorsten niet langer …. soeverein en is, kortom, het begrip ìnconsistent.
Op zijn beurt is burger een vals begrip, of op z’n minst zinloos, wanneer een
persoon in absolute afzondering leeft. Iemand is pas zinvol bùrger door
samenleving. Maar samenleving komt altijd neer op interdependentie, punt.
Daarom is de aanname van soevereiniteit voor een persoon-als-burger onzin.
Als burger verkeert de persoon in kwestie, zoals gezegd, per definitie in
samenleving. Met andere woorden, de persoon-àls-burger is deelnemer aan maatschappelijk
verkeer. Door verkeer … verkeert de burger met àndere burgers.
Nogmaals, langs hun verkeerslijnen zijn burgers onderling afhankelijk
(interdependent), dus pertinent niet ieder voor zich soeverein.
Principieel gelijkberechtigde (f)actoren zoals burgers kunnen in verkeer
onmogelijk soeverein zijn. Equity doesn’t allow an absolute among the
relatives.
In Verkeersbegrip van
algemeen belang positioneer ik infrastructuur facilitair voor verkeersvlak.
Daardoor verdienen ook de onderdelen van de traditionele trias politica
erkenning, niets meer en niets minder, als evenzovele infrastructurele
voorzieningen. Als zodanig faciliteren zij het maatschappelijk verkeer … dat
primair beschouwd dus tussen burgers gebeurt. Als apàrte (faciliterende)
voorziening, dus eveneens onderdeel van infrastructuur, stelde ik onlangs
vervolgens de registermacht voor.
Infrastructureel levert dat vier ipv drie (f)actoren op. Maar de pentas, het
woord zegt het, telt er zowaar vijf. De burger verdient daarin echter een
positie van een àndere orde. Want de persoon vormt als zodanig geen onderdeel
van infrastructuur voor maatschappelijk verkeer, maar gebruikt die
infrastructuur als burger annex verkeersdeelnemer.
Zo rijst de vraag of misschien het maatschappelijk verkeer ipv de burger moet
gelden als éérste element van de pentas politica. Dat wijst inderdaad op
kwalitatief verschil met de overige vier elementen als infrastructuur. Maar ik
heb een ander idee …
Omdat de associatie van de burger met het afzonderlijk individu onmogelijk valt
te vermijden, maak ik daarvan liefst vruchtbaar gebruik. Kortom, mijn aanname
luidt dat de geïdealiseerde burger … bestaat. Z/hij verenigt daardoor
tegenstrijdigheid. Dat verdient zelfs, zij het nadrukkelijk in enkelvoud, de
naam soevereine burger! En laat nu slechts dat tegenstrijdige begrip van de
soevereine burger in formele zin het allereerste element zijn van de pentas
politica.
Maar die soevereine burger is feitelijk nooit, herhaal, nooit deelnemer aan
ècht maatschappelijk verkeer. Het verkeersprivilege is voorbehouden aan zgn
gesitueerde burgers. Daarbij verkeert de ene gesitueerde burger met één of meer
andere gesitueerde burgers. Zo constitueren zij (mede) elkaars situaties …
Aldus blijken tevens de vier faciliterende elementen van de pentas politica,
dus via infrastructuur, werkzaam als situerende invloeden op het (ene!)
soevereine element, de geïdealiseerde burger, … zoals hij zich als gesitueerde
burger als verkeersdeelnemer manifesteert.
De geïdealiseerde burger is uniek en soeverein, voilá, het verdwijnpunt
van/voor orde in maatschappelijk verkeer. Dat verklaart de noodzaak van
radicaliteit in positionering. Daarom, niet toevallig, is de extreme
formulering van artikel 1 van iDNA
Manifest (versie 3) zo toepasselijk: persoonsinformatie is persoonlijk
eigendom. Slechts op basis van radicale vrijheid van de geïdealiseerde burger
kunnen beperkingen vanuit faciliterende elementen (infrastructuur) productief
leiden tot praktisch gesitueerde burgers in hun reële samenhang door deelname
aan maatschappelijk verkeer. Nota bene, de opzettelijke irrationaliteit van de
oneindig veronderstelde vrijheid (vandaar: verdwijnpunt) raakt dankzij
infrastructuur gefaciliteerd (lees ook: mede gesitueerd) tot productieve
verkeersproporties voor betrokken deelnemers.
Jansen heeft m.i. overtuigend aangetoond dat de trias politica pas valt te
duiden in het kader van een ruimer systeem waartoe tevens vorst en volk
behoren. Zo leidt hij (ook) helder de pentas politica in. Maar dan? Op mijn
beurt probeer ik hier te verduidelijken hoe de pentas politica operationele
betekenis verkrijgt volgens het ruimere verkeersperspectief op samenleving.
De volgende stap is erkenning dat behalve de geïdealiseerde burger óók de
overige vier elementen van de pentas politica eigenlijk het meest praktisch als
idealiseringen opgevat moeten zijn. In isolement bestaan zij immers evenmin als
(f)actor. Zodra, bijvoorbeeld, de wetgever in die hoedanigheid deelneemt aan
maatschappelijk verkeer, geldt hij netzogoed als, precies, gesitueerde burger …
voor zijn verkeersgedrag. Want, als het goed is, is hij eveneens onderhevig aan
mogelijkheden en beperkingen door infrastructuur.
Daar bestaat inderdaad het risico dat de wetgever, zeg maar even,
verkeersregels vaststelt waarvan hij profiteert als gesitueerd burger. Als
maatregel om dat onmiskenbare risico te verminderen kent een democratische
samenleving ‘kiezer’ als een verschijningsvorm van gesitueerde burger; kiezers
kunnen met hun stemmen periodiek de samenstelling van de wetgever wijzigen.
Op vergelijkbare manier zoals geldt voor de geïdealiseerde wetgever nemen ook
de uitvoerende macht, de rechtsprekende macht respectievelijk de registermacht
uitsluitend via karakteristieke situering(en) deel aan maatschappelijk verkeer.
Ook hun machtsuitoefening is beter controleerbaar, naarmate juist die
situeringen (lees ook: eisen aan, resp. voorwaarden voor verkeersdeelname in
specifieke hoedanigheid) expliciet geregeld zijn. In nauw eigenbelang verzetten
zij zich gauw tegen transparantie en controleerbaarheid. Aparte controlemacht,
dus hexas politica?
Het verschil tussen enerzijds de geïdealiseerde burger, anderzijds de overige
vier (?) geïdealiseerde elementen van de pentas politica kan daarom ook in
termen van verkeersgedrag uitgedrukt worden. De geïdealiseerde burger heeft als
gesitueerde burger gedragsvrijheid, tenzij geïdealiseerde verkeersfaciliteiten
haar/hem beperken; mogelijkheden staan open, maar zijn niet verplicht (want
anders zou een moeten beperking annex plicht gelden). Daarentegen kent elke
geïdealiseerde verkeersfaciliteit als gesitueerde burger strikte
gedragsbeperking resp. -plicht conform de geïdealiseerde verkeersfaciliteiten
(inclusief wat hijzelf als verkeersvoorzieningen bijdraagt).
29.56
Als bouwkundig buitenstaander stuitte ik, dankzij jouw vermelding van de
(Nederlandse) BouwInformatieRaad (BIR), toch gauw op building information
modeling (bim). (Ook) de BIR zet voor Nederland sterk in op bim, zoals
ondermeer blijkt uit een recente voorlichtingsbrochure. Nu durf ik gerust te
beweren dat de hulpmiddelen voor bim stellig nog niet gebaseerd zijn op
expliciete contextuele verbijzondering (van elementgedrag). Maar omdat bim al
zoveel steun heeft, nota bene internationaal, zie ik geen mogelijkheid om die
(wezenlijke) verbetering à la metapatroon netzo gauwweg met enige kans van
slagen te presenteren. Als wij iets willen opschrijven dat de BouwInformatieRaad
serieus neemt, moeten we dus eerst bim grondig (genoeg) kennen ... Daarvoor
bestelde ik alvast wat (Amerikaanse) literatuur; hopelijk staat daar wat over
de binnenkant (wat in bedoelde folder natuurlijk ontbreekt) en, zo ja, kom ik
vervolgens, opnieuw hopelijk, aan bestudering toe.
29.57
De soevereiniteit die bovengeschikt aan de trias politica gedacht is, vind ik
(zelfs) van een andere òrde dan zoals soevereiniteit (eventueel) in (het)
verband met de pentas geldt. Dè soeverein à la trias/traditie is eveneens een
operationele (f)actor, sterker nog, nee, àllersterkst claimt z/hij absolute
macht. Hoezo, verzoek tot inschikkelijkheid?
Het is natuurlijk bij uitstek een politieke handeling (lees ook: gedrag) om
soevereiniteit … buiten, zelfs categorisch bóven politiek te verklaren! Dat kan
onmogelijk politieker. Overigens is ook voor die positionering van de
soevereine (wereldlijk) heerser een verdwijnpunt herkenbaar. Dat is dè god, zeg
ook maar de supersoeverein. Daarom correleert dictatuur sterk met monotheïsme.
Voor wie erin gelooft, door zalving (een teken!) verkrijgt de vorst
monomandaat. Wie zalft de zalver?
In het operationele vlak van het maatschappelijk verkeer kan geen enkele
gesitueerde (f)actor annex burger aanspraak maken op soevereiniteit. Als inclusief
referentiekader bestaat daarom geen soepele continuïteit van trias naar pentas.
De (paradigma)sprong plaatst àlle (f)actoren in hun verkeer principieel binnen
het politieke kader. Zijn er méér dan vijf productief te onderscheiden? Voor
het beginsel van verkeersevenwicht maakt hun aantal niets uit.
Zo’n kader betekent karakteristieke verhoudingen tùssen de relevante
(f)actoren. Nota bene, ook voor de (f)actoren die reeds in de trias bekend
waren, wijzigen tot en met hun onderlinge verhoudingen kwalitatief. Want dat is
mede de reden, nietwaar, om de trias door de pentas te vervangen?! Zo
suggereert Paul Jansen, heel praktisch, de pentas voor de ontwikkeling van de
‘Andere Overheid.’ Zonder verruimend kader blijft de Nederlandse overheid
hopeloos modderen met haar eigen maatschappelijke positie.
Zodra sprake is van een heuse paradigmawissel (en het nieuwe paradigma is
kwalitatief rijker aan variëteit), valt het nieuwe onmogelijk uitputtend in
termen en samenhang van het oude paradigma begrijpelijk te maken. Dus, wanneer
de pentas inderdaad kwalitatief verschilt van de trias, kan historische
vergelijking stellig helpen om aanvankelijke interesse te wekken. Volledige
uitleg van de pentas …. volgens de trias is en blijft echter illusoir.
Eigenlijk gebeurt vrijwel meteen het omgekeerde, te weten dat de pentas ons
tevens dient om de trias scherper te duiden. En dankzij zo’n
pentasinterpretatie van de trias … proberen we de pentas te verduidelijken …
Dat raakt nagenoeg van meet af aan vermengd. Juist omdat zulke vermenging
onvermijdelijk is, moeten we er realistisch over zijn (en daarom voor de
toekomst van/met de pentas enz. niet overdreven blijven kijken naar het
verleden van/met de trias; als àfzet is het oude kader wellicht nuttig, maar de
spròng telt).
Als primaire (f)actor volgens de pentas politica geldt de burger. Dat is iets
ànders dan het volk. Begrippen zoals volk, maatschappij, samenleving zijn m.i.
vals voor reële gedragsoriëntatie. Een mens gedraagt zich al naar gelang zijn
situatie: subjectief situationisme. Het is soms handig om een verzameling
gedragingen van allerlei mensen onder één noemer te beschouwen. Dat maakt van
zo’n noemer, bijvoorbeeld volk, echter géén (f)actor!!
Daarom faciliteren de overige (f)actoren van een politiek bestel (zoals de pentas
politica) niet gedrag van het volk of de samenleving oid. Nog erger,
dergelijke abstractie belemmert gauw ontplooiing van de individuele mens als
deelnemer aan maatschappelijk verkeer, precies, als burger.
De ‘weg’ waarlangs facilitaire (f)actoren bijdragen, moet juist ònpersoonlijk
zijn in de zin dat redelijke rechtsgelijkheid … redelijk geborgd is. Dat lukt
‘via’ verkeersvoorzieningen in ruime betekenis van dat woord: algemeen belang.
Óók zo’n facilitaire (f)actor benut op zijn beurt dergelijke verkeersvoorzieningen
voor interactie met een burger. Omdat de voorzieningen onpersoonlijk
beschikbaar zijn, kan iedereen gebruik ervan optimaal persoonlijk
máken.
Nogmaals wijs ik op de verwarring die ontstaat door interactie te
veronderstellen tussen een aggregatie en een afzonderlijk element ervan.
Natuurlijk is er “een relationeel aspect,” maar het klopt niet dat het “dus
juist pas ontstaat wanneer er interactie is tussen een persoon en de
samenleving.” Want “een persoon” kàn nooit deelnemer zijn aan verkeer met “de
samenleving” als andere deelnemer. Wanneer samenleving als een aggregaat geldt,
kan zij onmogelijk tegelijk optreden als afzonderlijk element van haarzelf in
de hoedanigheid van verkeersdeelnemer.
De pentas politica vermeldt de (voornaamste) sóórten (f)actoren in de politieke
orde. Voor de soortaanduiding volstaat enkelvoud. Dat vind ik zelfs voorkeur
verdienen. Dus, burger, enzovoort.
Ter markering van het kwalitatieve verschil tussen trias en pentas acht ik het
verstandig om de toevoeging soeverein maar helemaal te vermijden. De primaire
positie van de burger tov de facilitaire elementen kan op een andere manier tot
uitdrukking komen, bijvoorbeeld visueel door een (gedrags)lijn voor
(verkeers)interactie met de burger erboven en de facilitaire, infrastructurele
elementen eronder. Ik benadruk dat soeverein tegenstrijdig is met reële
verhoudingen ofwel interdependentie.
29.58
De facilitering door de vier infrastructurele elementen van de pentas is
nadrukkelijk niet beperkt tot informatieverkeer van burgers. Dat moet
maatschappelijk verkeer zijn, op z'n algemeenst dus. Een mens verteert geen
informatie maar voedsel, hij verplaatst zich lijfelijk ... Daar komt natuurlijk
ook allerlei informatieverkeer bij kijken, maar er gebeurt in het
(maatschappelijk) leven steeds meer ...
En dan nog weer wat verdere bespiegelingen ... In de orde van verkeer bestaat
geen ruimte voor soevereiniteit. Maar juist omdàt de burger gelijkberechtigde
deelnemerstatus kent, is hij in beginsel vrij. Hem is àlles in
interacties toegestaan tenzij iets uitdrukkelijk en specifiek verboden is. Dat
onderscheidt de burger wezenlijk van de infrastructurele elementen. Het
verschil? Wanneer zo'n ànder element deelneemt aan maatschappelijk verkeer is
hem, nota bene dus precies omgekeerd, àlles verboden tenzij iets uitdrukkelijk
en specifiek toegestaan is.
Okee, als je soevereiniteit niet in absolute maar relatieve betekenis opvat,
maken zulke verhoudingen de burger dus behoorlijk soeverein tov
infrastructurele elementen. Let wel, dat geldt voor de geïdealiseerde burger.
Soevereiner kunnen we hem niet maken.
In "situaties waarin geen afspraken en regels gelden" is de burger
desondanks niet volkomen vrij. Hij verkeert immers in de situatie in kwestie en
die kent natuurlijk (vooral) ook andere mogelijkheden en beperkingen dan
eventuele "afspraken en regels."
Op de existentiële vraag heb ik (voor mijzelf) slechts een antwoord dat jou
blijkbaar (nog) onwelkom is. Als er al iets absoluut heerst, meen ik, is het
inherente relativiteit, zeg ook maar interdependentie. Het enige punt an-sich
dat reëel bestaansrecht eist, daar komt 'ie weer, is het ... irreële
verdwijnpunt. Daarom is dat punt leeg(st) en noem ik het gemakshalve maar van
een àndere orde. Vergelijk het met (de werkingsmacht van) het getal nul, ...
dat geen getal is als alle andere getallen en ze precies dáárom scherp,
concreet situeert.
Metapatroon toont hoe zelfs een heleboel lege punten dankzij hun contextuele
samenhang betekenisvariëteit kunnen faciliteren.
Betreur ajb niet wat je daar, dwz op dat (nul)punt an-sich, zou missen. Want
dat is, voorzover voorstelbaar, dus (het) niets. Wie daar blijft zoeken, in de
dodelijke veronderstelling dat axioma's van (een) logica op zichzelf óók
logisch moeten zijn, wordt gek. De mens raakt pas vol ..., kortom, mèns door
gevarieerde situaties die hij be-leeft. Let op het betekenissenspectrum van
be-leven. Heb je beleving in de zin van schepping van een situatie, dan voelt
dat stellig aardig in de richting van mens an-sich. Meestal is dat trouwens
zelfoverschatting (ander woord: narcisme) en dus krek het valse antwoord op de
existentiële vraag.
Pas erkenning van resultaat-door-verkeer, ping-pong enzovoort, bevordert
solidariteit ... zoals ik (? ;-) ook weer met deze bijdrage aan onze
correspondentie graag wil onderstrepen. Opnieuw bedankt voor inspiratie.
29.59
Als een kwartje nergens op stuitert, kan je het nooit horen vallen. Een
semiotische blik helpt analyse, bijvoorbeeld van soevereiniteit. Als een vorst
zègt dat hij soeverein is, doet hij daarmee allesbehalve objectief verslag van
zijn positie. Onvermijdelijk is dat, inderdaad, een verzoek tot
inschikkelijkheid. En waarom moet hij zijn zgn onderdanen zonodig laten geloven
in zijn soevereiniteit? Klopt, juist omdat hij reuze afhankelijkheid van ze is,
maar daar geen gelazer mee wil, slechts de voordelen ervan ... voor hèm. Als
het nodig is, over geloof gesproken, haalt hij god erbij.
Voor je verbeten inzet voor de verbeterde grondwet heb ik dan nog wel een
tip. Om te beginnen klopt de i van iDNA niet langer, want je mikt op het ruimst
denkbare gedragskader voor verkeer. Verder moet je op één enkele A4 juist een
eind kunnen komen. Heb je nog een kwartje? Loop naar een tegelvloer voor
optimaal geluidseffect. Waarom kan de nieuwe grondwet zeer beknopt zijn? Omdat
grondwet en pentas politica één zijn, hetzèlfde!! Je bent er dus al meteen met
de opsomming politiek erkende (soorten) (f)actoren in maatschappelijk verkeer.
Kan het grondiger?
Hun gevarieerde situeringen als deelnemers aan daadwerkelijke (gedrags)interacties
komen per definitie niet in de gròndwet aan de orde, maar in eventuele
specifieke(re) wet- en regelgeving. Dat ruimt geweldig op, scheelt veel
verwarring, als je naar de huidige grondwet kijkt.
Zo, alweer klaar is de nieuwe grondwet. Noem haar daarom ook gewoon pentas
politica en zet er grondwet als ondertitel bij. Het aantal van die (f)actoren
heeft trouwens geen principiële betekenis of, in termen verwant aan
soevereiniteit, is allerminst heilig. Dus zodra we ooit ontdekken dat we
evenwichtiger af zijn met, zeg, zes (f)actoren, welnu, dan breiden we de
grondwet-als-opsomming dienovereenkomstig uit en wijzigen we in één moeite door
de (hoofd)titel. Daarentegen acht ik minder dan vijf niet waarschijnlijk. En
die burger behoudt stellig zijn geprivilegieerde plaats in de opgesomde
ideaaltypen voor (f)actoren.
29.60
Wanneer je die nadruk legt, terecht, waarom noemen we pentas politica dan niet
meteen pentas democratica? Vanwege demos (volk) gaat het om burgers in
meervoud, dus maatschappelijk om hun verkeer, dus om (hun) interdependente
belangen, dus onvermijdelijk om ... politieke verhoudingen. Kortom, politica is
onlosmakelijk aspect van democratica. Maar er zijn allerlei politieke
verhoudingen die beslist niet democratisch zijn. De pentas democratica is
daarom selectief politiek, want democratisch georiënteerd.
Als je eenmaal aan contragrammen begint, tja, ... de soevereiniteit van de
leugen is de leugen van de soevereiniteit.
29.61
Of ik op jouw concepttekst wil schieten? Nee, ... want dat levert slechts
enkele gaatjes op. Volgens mij blijf je 'ietsen' veronderstellen als
uitgangspunten, terwijl ze pas als (gewenste) effecten kunnen verschijnen. Dat
vergt dus een ànder fundament.
November – december 2008, webeditie 2008 © Pieter Wisse