35.
Aantekeningen uit correspondentie,
november – december 2009

Pieter Wisse

35.1
Het is zeker niet allemaal onzin. Maar ècht iets nieuws vergeleken met het inzicht waarmee het programma Stroomlijning BasisGegegevens (SBG) destijds (plm. 2000) begon (en er trouwens nooit verder mee kwam, helaas, nou ja, natuurlijk afgezien van De klacht van de Keten in 2003 ;-) herken ik niet. De term standaardisatie valt weliswaar, maar is nergens geoperationaliseerd. Hetzelfde geldt voor interoperabiliteit.
Het gemeentelijk stempel in de gepresenteerde “visie” is onmiskenbaar. Bijvoorbeeld, als waarheid moet "een landelijke voorziening is geen basisadministratie" gelden. Die stellige veralgemenisering is uiteraard onzin. 
Als beweging (herstart?) in de goede richting vat ik graag de aandacht op voor "relaties tussen basisregistraties," hoera! Daarvoor geldt als methode het "relateren van identificerende gegevens," ook prima. Maar verder lijkt de veronderstelling onverminderd, dat er méér gegevens over het "object van registratie" bijgehouden staan. Daarvan uitgaande, blijven "relaties tussen basisregistraties" echter als, zeg maar, aanvullend gelden.
Nota bene, productief ligt dat op stelselschaal precies omgekeerd. Daar telt samenhang primair, waarvoor/-door nu nèt die relaties bijbehorende prioriteit verdienen. Zeg ook maar dat er 'slechts' basisrelaties gevestigd kunnen resp. moeten zijn. Met zo'n identificerend gegeven over een maatschappelijk object is eigenlijk het reële bereik ook meteen uitgeput van wat als basisregistratie kan doorgaan. Van dat inzicht is de "visie op het stelsel van basisregistraties" dus nog ver, want principieel, verwijderd. Daarvoor is ook de verklaring tekenend, vind ik, dat "tenslotte [...] semantische interoperabiliteit binnen het stelsel niet zonder meer verzekerd [is]." Allereerst is natuurlijk de beperkte verzameling zgn basisregistraties niet maatgevend voor succesvolle verzekering/borging. De verwarring begint al door slechts die verzameling als stelsel aan te duiden, terwijl het informatieverkeer maatschappelijk bereik kent en dàt dus de schaal stelt waarop interoperabiliteit verzekerd moet werken. Ten tweede klinkt het ("tenslotte" resp. "niet zonder meer") alsof ook semantiek niet meer dan aanvullend, zeg ook maar ondergeschikt, belang treft. Vooral op dat punt moet de "visie" principieel òm.
Een aanknopingspunt daarvoor biedt wellicht de passage waarin staat dat "het koppelen [...] van basisregistraties [...] buitengewoon gecompliceerd [is]." Sterker nog, dat lukt ook nooit zolang 'we' methoden toepassen die feitelijk òntkoppeling faciliteren, aldus bevestigen enzovoort. Maar hoopgevend is dat die passage verder gaat met de aanbeveling, dat genoemd koppelen "met voorrang nader [moet] worden uitgewerkt." Zo is het! Zou daarom daar de vraag (al) kunnen zijn, of ruimte bestaat om dat eens op een manier aan te pakken die principieel wèl berekend is op variëteit op reële stelselschaal van maatschappelijk informatieverkeer?
Kortom, ik zie beslist kansen voor opbouwend vervolg. Die bederf je wellicht door daar àl te vroeg te wijzen op mijn opstel Basispuzzel met stelselmatige registerstukjes.

35.2
Waarop ik eerder doelde als (neo)marxistische opvatting over mutaties gaat m.i. verder dan zgn punctuated equilibrium. Volgens mij luidt de klassieke theorie dat een eventuele mutatie toevallig gebeurt tijdens bevruchting. Zolang chromosomen als het ware in het individu blijven in diens complete cellen, zouden ze ònveranderlijk zijn.
Maar als het ware een beetje terug naar Lamarck zijn er inmiddels blijkbaar weer meer biologen die menen dat veranderingen die het individu doormaakt (lees ook: aanpassingen tijdens zijn leven) overerfbaar zijn. Daarom kàn evolutie ook zo snel gaan.
Als hypothese mijnerzijds tijdens ons eerdere gesprek probeerde ik te opperen dat, als zulk interactionisme klopt, hetzelfde aanpassingsproces bijvoorbeeld tevens kanker zou kunnen veroorzaken. Want dat gaat weleens mis. Het is maar wat je aanpassing noemt. Daarvoor moeten we het stellig in "cell signaling" zoeken, zoals jij nader aanwijst, maar mij ontbreekt het aan de kennisbasis om dat ooit in detail te (kunnen/willen?) begrijpen. Daarom volg ik op dat spoor graag jouw inzicht.
Ondanks degelijke kennis beweer ik dan toch maar, dat per cel nog geen semiosis op z’n enneadisch aan de orde is. Zou het echter wel degelijk hexadisch zijn?

35.3
Je passage met het gezegde "geen zoden aan de dijk zetten" leidde tot het flitsbesef dat "geen zoden aan de dijk zetten is de òndoden (levende wezens, dus) in de zeik zetten."

35.4
Wat mij aanvankelijk stoorde, was voor de zoveelste keer de louter bestuurlijke insteek. Vervolgens viel het mij dus reuze mee, dat inhoudelijke toelichting op basisregistraties wel degelijk ruime aandacht kreeg. Dat ik die visie niet deel, doet aan mijn waardering voor de bedoèling met m.i. noodzakelijke toelichting niets af.
Overigens gaat de gemeentelijke inbreng, waarvan blijkbaar sprake is, tevens (veel) verder dan toelichting. Zo bevat de oorspronkelijke tekstversie (waarmee ik nu kon vergelijken) nog geen zinsnede zoals "een landelijke voorziening is geen basisadministratie," ... tja.
[zie ook aantekening 35.1]

35.5
Op jouw suggestie bekeek ik via Forum Standaardisatie, daar vervolgens Thema’s, Forumreizen en zo door naar Talinn graag (nogmaals) enige documentatie die jullie destijds oogstten in Estland. Mag ik hierbij als begripsoefening voor mijzèlf mijn (hernieuwde) indrukken tegenover jou op een kort rijtje proberen te zetten?
Wat mij als hoofdlijn opvalt, is de strakke positionering als resp. focus op information society. De titel Estonian Information Society (2007) zegt het gelukkig al.
Daaruit volgt voor Estland, althans zo begrijp ik het graag, dat zoiets als elektronische overheid géén apart domein oid. is, maar integraal/integrerend onderdeel van de omvattende informatiemaatschappij. En het landelijke ministerie van Economische Zaken is (daarom) leidend met beleid …
Zulke openheid is natuurlijk de enige manier om er iets van te maken. Als het toch even mag, dat staat (ook) allang in Informatieverkeer in Publiek Domein (2004), inderdaad, samen met De klacht van de Keten (2003) zo’n visionaire publicatie waar Steven Luitjens inspirator van was èn co-auteur.
Wat volgens Estland het register van registers (Riha) is, staat in Informatieverkeer … nader verbijzonderd aangeduid als schakel- en informatiewijzer. De schakelwijzer ondersteunt procesgang (lees tegenwoordig ook: diensten volgens orkestratie).
Zoals ik (enkele van) de Estse presentaties opnieuw lees, moet de overheid inderdaad vooral infrastructuur verschaffen. Dat verklaart volgens mij waarom overheid in het bijbehorende Interoperability Framework (EstIF) wèl nadrukkelijk vermeld staat en daar dus terecht; zie Interoperability Support Systems Estonia (2007).
In laatstgenoemde presentatie staat o.a. een verwijzing naar Semantic Interoperability. Dat document is in de landstaal opgesteld (en de inhoud ervan daarom in elk geval voor mij ontoegankelijk). Onder de noemer classification system bevat Interoperability Support Systems Estonia een vel (zie nr 37) met de volgende toelichting:

In order to understand, process and categorize data in information systems in a standardised way, data need to be classified and tagged. The use of classifications facilitates the standardisation of data, enables information exchange between information systems (data providers and data receivers), and allows the comparison and analysis of the published data.

Het zou erachter verstopt kunnen zijn, maar deze passage doet mij vermoeden dat semantische variëteitbeheersing à la contextuele verbijzondering nog niet doorgedrongen is tot voorzieningen voor interoperabiliteit. Daar gaan ze dus in Estland dan weer tegenaan lopen.
Wat het Estse X-Road inclusief nadruk op evidentiary value betreft, daarvoor biedt naar mijn idee OAuth een raamwerk ter oriëntatie voor (internationale) standaardisatie van desbetreffende voorzieningen voor informatieverkeer.

35.6
We moeten tijdens invoering vooral niet in de weg lopen. Zodra medewerkers informatiekwaliteit als hùn verantwoordelijkheid beschouwen (wat natuurlijk ook zo is en op jullie kantoor juist een mooie traditie kent) ben je er eigenlijk al. Het is meer dat wij zo nu en dan (even) de verantwoordelijkheid nemen, nou ja, doen alsof, om eens wat nieuws te proberen (waar jullie inderdaad hier en daar op achterstand kwamen).

35.7
Je moet inderdaad de confrontatie aangaan en dat doen we dus samen. Zonder zelfkritiek kan je het netzogoed, nee, kan je het maar beter helemaal laten om samenhang te willen kennen. Dat neemt niet weg, dat het verstandig is om voorlopig slechts in kleine kring verder te verkennen.
Ik ben erg blij te horen, dat jij gevarieerd inzoomt. Tja, wanneer lokaal het schema dan niet klopt, is domweg het schema verkeerd resp. nog niet adequaat genoeg. Want wat snap ik er nu helemaal van? Die slag pèr deelschema moeten we maken, je hebt gelijk, voordat we de synthese wagen.
Ik meen ook goed te begrijpen, wat je schetst als moeilijkheden met opleiding in het gebruik van de huidige zgn systematiek. Zonder soepele, praktische logica komt het uiteindelijk neer op "Zo doen we dat gewoon." Als je maar genoeg oefent, wordt de aanpak ooit als systematiek — zo heet ‘ie toch niet voor niets? — opgevat en vervolgens (dus) heftig verdedigd.
Ik meende voor dat deelschema in kwestie echter wel degelijk systematiek te herkennen. Dan wordt het (extra) spannend, zodra nota bene jij erop gaat afdingen. De uitkomst moet natuurlijk een verbeterde systematiek zijn, voorzover we daartoe althans mogelijkheden zien en kunnen uitwerken.
Wat een (overzicht)schema à la metapatroon faciliteert, als het goed is, is het gemak waarmee je van aandachtspunt naar aandachtspunt springt. Op die manier blijkt het ene aandachtspunt te (kunnen) verschijnen in het blikveld volgens een ander aandachtspunt; dergelijke verwevenheid optimaliseert het operationele informatiestelsel dat je van zo'n schema afleidt.

35.8
In recente correspondentie schreef ik al dat ik niet begrijp wat er eigenlijk standaard is aan xbrl. Met dank ervoor, P bevestigt mijn indruk. Hij schrijft immers "precies wat de internationale standaard XBRL 2.1 vastlegt: die manier [...] om semantiek te structureren, namelijk in XBRL-taxonomieën."
Dat maakt xbrl volgens mij zoiets als syntax voor een xml-dialect. Of "die manier" nu zo specifiek vastgesteld moet zijn voor financiële verslaggeving lijkt mij dan weer een nodeloze beperking van waarover je het 'volgens' dergelijke syntax mag hebben. Ik zie het verschil niet met (inhoudelijke) berichtstructuur voor allerlei andere onderwerpen in maatschappelijk verkeer.
Maar goed, je doet inderdaad ook nauwelijks iets verkeerd door slechts "die manier" tot standaard te bestempelen.
Tja, wat doe je dan met zgn taxonomieën? Die behoren niet tot zo'n standaard, terwijl de term taxonomie wèl suggereert dat er een standaard aan de orde is. Verder dan een domeinspecifieke classificatie (ik laat even in het midden wat als domein geldt; volgens mij kom je aardig in de buurt door community of interest, je weet wel, er synoniem mee te verklaren) kom je blijkbaar niet. Dat is volstrekt logisch, want inmiddels hebben we het met taxonomie over semantiek en ... dan zit je qua variëteitbeheersing onherroepelijk vast aan contextuele verbijzondering.
Als je dat netjes wilt faciliteren, dwz. dergelijke 'open' meervoudigheid, heb je voor een contextueel semantisch diagram even tijd nodig. Tussendoor merk ik op, dat ik evenmin begrijp wat programma's zoals NTP en nu SBR eigenlijk uitgevoerd hebben, resp. uitvoeren ...
Ik volg P tevens in zijn beoordeling dat "het betrekken van metapatroon geen sinecure [zou] zijn." Zeker als we het algemener contextuele verbijzondering noemen, moet het er vroeg of laat toch eens van komen.
Mijn idee is dat het best eens kan meevallen om een contextueel semantisch diagram (csd) met passende variëteit voor (Nederlandse) financiële verslaggeving samen te stellen. Dat lijkt me vergelijkbaar met RNI, zij het wel meeromvattend. Zoals RNI allemaal materiaal beschikbaar had, zo geldt dat stellig ook voor NTP/SBR. Via RNI ontstond zo zelfs een algemeen model voor personenverband. Kortom, als we er eens stelselmatig naar kijken, maken we hiervoor ook wel een mooi csd ... met tegelijk nb vèrdere stelselmatige aansluiting.
Als we eenmaal zo'n csd hebben, komt de "omzetting" aan bod. Hoewel we dat inderdaad niet lichtvaardig als "sinecure" mogen bestempelen, ben ik ook daarover eigenlijk optimistisch. Martijn Houtman zit diep in dergelijke transformaties. Wanneer P en hij zich samen erover buigen, geloof ik dat zij vlot kunnen aanwijzen wat kan werken. Dan heb je ook ècht wat ...
Voorzover ik me er een mening over kan veroorloven, zou ik zeggen dat een besluit over xbrl als louter "die manier" geen punt is; er kan daardoor nauwelijks iets mis gaan (lees: geen risico). Maar je hebt er dus ook nog niets aan. Als je dat er niet bijzegt, houd je de stemming er bij de besluitvormers in. Maar laat ze dan ajb wel eveneens besluiten om grondig stelselmatig naar die onmisbare taxonomieën te laten kijken. Met de nogal vrijblijvende syntax-beslissing 'koop' je daarvoor voldoende tijd, ... al helemaal als je kijkt naar wat NTP, resp. SBR sinds jaren (niet) presteren. Of begrijp ik er weer niets van?
Met excuus voor mijn frivole toonzetting. Maar daardoor lukte het om vlotweg een reactie te schrijven, waaraan m.i. op korte termijn behoefte bestaat.

35.9
Precies, daarom moet je het, zeg maar even, zo metaorganiseren dat "organiseren" in jouw domeingerichte betekenis zo haaks mogelijk staat op instrumenteren. Dan heb je dus een ènkel, want voorzien van passende variëteit op ruimste relevante schaal, instrument beschikbaar, terwijl iedereen er reuze trots op mag zijn dat z/hij toch maar mooi haar/zijn specifieke probleem oplost.
Okee, dat zal best veel werk zijn. Maar wat is het alternatief? En gaat het er eerst en vooral niet om een methode voor dergelijke "omzetting" te vestigen. Heb je dan niet het belàngrijkste werk gedaan, waarna andere mensen de (verdere) uitvoering kunnen doen?
Het interessante van onze betrokkenheid vind ik, dat het niet gaat om enig persoonlijk gelijk, van wie dan ook, maar om borging van evenwichtige (informatie)voorzieningen voor maatschappelijk verkeer. Omdat hèt gelijk van de ene òf de andere niet op voorhand vastligt, komen we dankzij open discussie altijd verder. Jouw laatste bijdrage is daarvan wederom een mooi, opbouwend voorbeeld.

35.10
Je werkt wederom aan een mooie casus, ditmaal zelfs met een treffende samenloop met waarmee ik nu bezig ben. Die samenloop betreft m.i. dat jij redeneert vanuit “een beetje serieuze verhouding,” respectievelijk dat zo’n verhouding “natuurlijk vastgelegd [is] in een Contract of Agreement.”
Als je het oefenschema bekijkt, zie je direct aan de horizon, bovenin iets rechts van het midden, overeenkomst ‘hangen.’ Dat valt daar niet bepaald op, omdat de dichtheid van relaties laag is. Dat komt omdat dat schema nog vooral hèrmodellering omvat, te weten van het uitwisselingsmodel voor sociale zekerheid (Suwinet) en van wat als de eerste lichting zgn basisregistraties gepland is (was?). Hoe dan ook, daarin kom je zoiets als overeenkomst niet of nauwelijks tegen.
Voor maatschappelijk verkeer, op heuse stelselschaal dus, kun je echter niet zònder. Daarmee sla jij de spijker dus precies op z’n kop. Je zou kunnen zeggen, dat ik overeenkomst alvast in het oefenschema parkeerde. Zeg ook maar om er later serieus op dóór te gaan. Ik probeerde reeds enkele aanwijzingen voor variëteit te geven via functie deelname (aan een overeenkomst; daar zie je wel degelijk al behoorlijk wat verdere relaties samenkomen) en via project (volgens de aanname dat een overeenkomst ergens over gaat, vooruit, algemeen gesteld dus een project; door die verbinding met project kan vervolgens van alles en nog wat met een overeenkomst samenhangen).
Die opzet zie ik inmiddels anders. De veralgemenisering onder de noemer van personenverband leidde tot een extra knooppunt (terwijl andere knooppunten juist vervallen) dat zich eventueel ‘organisatorisch’ gedraagt, zoals de persoonsidentiteit en een project dat ook kùnnen. Daarom ga ik er verder vanuit dat persoonsidentiteit, personenverband en project steeds met een aanvullende relatie expliciet tévens tot organisatiedeel verklaard kunnen zijn. Vanaf dat ‘punt’ vertonen ze dus gewoon organisatiegedrag.
Door deze toelichting kan je hopelijk volgen dat ik overeenkomst niet langer o.a. via project verbijzonder.
Zoals jij ook doet, hecht ik nòg groter belang dan voorheen aan overeenkomst. Direct verbonden met de stelselhorizon heeft overeenkomst in het oefenschema overigens al wèl meteen de juiste positionering gekregen. Dat is dus niet “midden in het model,” zoals jij voorstelt voor je casus.
Wanneer je allereerst op z’n algemeenst de partijen aangeeft die deelnemers zijn aan/betrokken zijn bij een overeenkomst, schep je ruimte voor latere (eventuele) verbijzonderingen. Zo pakt dat bijvoorbeeld uit bij een arbeidsrechtelijke betrekking (als verschijningsvorm van overeenkomst). Voilà, wie telt als werknemer, respectievelijk werkgever is eenduidig contextueel bepaald.
Voor herkenbaarheid nam ik in een recente voorstudie voor UWV expliciet arbeidsrechtelijke en uitkeringsrechtelijke betrekking op als verschijningsvormen van overeenkomst. Ik kan me voorstellen dat jouw werkgever eveneens enkele typische overeenkomstklassen kent. Je noemt er zèlf al enkele. Je zou ze dus eens náást elkaar kunnen plaatsen. In het geval van arbeidsrechtelijke en uitkeringsrechtelijke betrekking biedt dat ruimte om, nota bene, afwijkende patronen van nadere relaties te vestigen. Indien zulke verschillen reëel zijn, blijkt dat onderscheid dus zelfs noodzakelijk. Kom je daarentegen uit op gelijke patronen, dan kan je ze blijkbaar (toch) onder dezelfde noemer kwijt. Jouw ervaring zegt je wel wat veelbelovend is om te onderscheiden danwel gelijk te veronderstellen.
Je ziet in die voorstudie voorts dat twee ‘soorten’ partijen (mogelijk) bij een overeenkomst betrokken zijn, persoonlijke en/of organisatorische. Dat kan bij die twee soorten blijven, omdat persoonsidentiteit, personenverband en project zonodig eerst (tevens) als organisatie(deel) gepositioneerd worden. In jouw casuïstiek moet je dus afwegen of je bijvoorbeeld de agrariër partij laat zijn als persoon(sidentiteit), als “particulier” zeg jij, òf pas nadat je haar/hem tevens organisatiestatus verleende. Dat hangt trouwens ook van de aard van de overeenkomst af, zou ik zeggen.
De terechte vraag luidt, waarom ik niet verder abstraheer tot persoon, dus inclusief rechtspersoon. Dat vind ik stelselmatig echter niet werken. Want vroeg of laat moet je toch weer kunnen nagaan of het nu gaat om een, zeg maar, natuurlijk persoon of iets in organisatievorm. Zo werkt het maatschappelijk nu eenmaal. Dan blijkt het per saldo eenvoudiger, alom duidelijker om van dat onderscheid te vertrekken.
Inderdaad moet je eveneens (kunnen) aangeven welke medewerkers de organisatorische overeenkomstpartij vertegenwoordigen e.d. Naar mijn idee moet je daarvoor netjes langs functionaris; zie daarvoor op het oefenschema tussen functie deelname (vanaf overeenkomst) en functionaris de relatie in-arbeidsfunctie overeenkomstdeelnemer. Dat zou ik inmiddels in detail weliswaar anders modelleren, maar overeind blijft m.i. dat de samenhang met een fatsoenlijke personeelsadministratie naadloos moet zijn. En dan hebben we het nog niet over autorisatie …
Voor een mantelcontract staat in het oefenschema een relatie van overeenkomst met zichzelf (als type, uiteraard) opgenomen. Die heet daar verraming. Dus de ene overeenkomst kan de raam- of mantelovereenkomst voor één of meer andere overkomsten vormen, eventueel zelfs getrapt. Dat kan je inderdaad als homogene hiërarchie beschouwen, maar ik heb dat raamkarakter apàrt willen tonen.
Binnenkort hoop ik aan versie 2 van het oefenschema te werken … Welke aanpassingen ik zoal onderneem, heb ik je proberen te schetsen.

35.11
De stelselmatige(r) samenhang ontstaat ook anders dan hoe jij dat suggereert. Het is niet zo dat aparte voorstudies vergelijkbaar met bijv. evenzovele kaartlagen zijn, die je als het ware afgedrukt op doorzichtig papier over elkaar schuift, presto, dè samenhang. Nee, daarvoor moeten we stellig weer een list verzinnen, zoals we eigenlijk voor die voorstudies ook deden. Weliswaar lukte dat vlot, maar eventjes wat tijd (met rust) vergt het meestal wel.
Metapatroon betreft verbijzondering naar context èn tijd. Als er dus een benadering is die veel "recht doet aan de discussie die we hebben gehad over overgangen en over de levenscyclus van organisaties" is het nota bene metapatroon. Je hebt echter helemaal gelijk, dat daarvan niets in de beschikbare voorstudies annex schetsmodellen tot uitdrukking komt. Nou ja, behalve dat toelichtende zinnetje ernaast.
Metapatroon biedt per knooppunt gestandaardiseerd tijdbeheer: geldigheidsdatum en registratiedatum. Indien een gebeurtenis verder geen betekenis draagt dan het begin (of het einde) van de levenscyclus van een knooppunt, is die combinatie nodig en voldoende. Dat vergt geen aanvullend knooppunt zoals gebeurtenis. Met een (oud!) prototype kunnen we het eenvoudig demonstreren; dat toont spectaculair (je moet wel weten wat je doet).
Dat neemt allemaal niet weg, uiteraard, dat gebeurtenis vaak méér betekenis heeft. Ja, dan moet er dus een knooppunt enz. voor komen.
Stel dat we vèrder gaan, dan verdienen gebeurtenissen als oprichting en faillissement stellig hun expliciete plaatsen. Maar let vooral weer op noodzakelijke verbijzonderingen. Een onderneming kan failliet gaan, maar hoe zit dat bij een stichting, een overheidsinstelling? Ik noem maar wat.

35.12
Ja, zo is het, vrij naar de amerikaanse schrijver Kurt Vonnegut die in zijn roman Slaughterhouse Five als commentaar bij het oorlogsbombardement van Dresden een personage liet zeggen "So it goes."

35.13
Die ambtelijke notitie bepleit vooral de politiestaat ... vooruit, welke vrijheidjes gunnen we de kiezers van onze broodheren? En dan die oproep om een petitie te ondertekenen. Ik vind de zgn Burgerservicecode onderdeel van het probleem.
[Zie ook Afroep.]

35.14
Even recapituleren. Er bestaat daar blijkbaar zoiets als een Kenniskamer Privacy. Jij bent voor een bijeenkomst uitgenodigd om "een keynote lecture te verzorgen over regie van de burger over zijn digitale gegevens – inclusief het idee van het digitale kluisje." Ter voorbereiding verscheen een, zeg maar, problematiserende notitie.
Die notitie wekt op mij de indruk dat als aanleiding resp. referentiekader wordt beschouwd het "groeien [van] de mogelijkheden voor de overheid om inzicht te krijgen in het doen en laten van de burger." Onmiddellijk erna staat opgemerkt: "Dat roept vragen op." Ter illustratie zijn daar vervolgens inderdaad enkele vragen geformuleerd. Als ik ze lees, evenals wat iets verderop als "[d]oel van de bijeenkomst" is vermeld, valt mij op dat de auteur niet op het idee kwam dat het probleem weleens aan het hanteren van dat beperkte kader zou kunnen liggen.
Wanneer jij nogeens 'gewoon' probeert uit te leggen, wat je bedoelt met de zgn digitale kluis, moet je daarom met aanhoudend onbegrip, weerstand enz. rekenen. Want hun kader houdt voorrang. Hun interpretatie vervormt jouw voorstel, hetzij totdat het 'past' (maar dan is het dus niet langer wat je wilt, vaak integendeel), hetzij door botte ontkenning (wat jou dus als vreemdeling, dwz gevaarlijk, gek en noem maar op bestempelt). Door herhalingen verstevig je slechts weerstand.
Je kunt falende communicatie proberen te vermijden door zgn metacommunicatie, zoals je ongetwijfeld allang weet. Daarvan is succes geenszins verzekerd, maar je bent tenminste niet op voorhand al mislukt. Zeg ook maar dat je nog een kans maakt, zij het dat het vaak (zeer) lange adem vergt.
Wanneer het erom gaat een voorziening als de digitale kluis zindelijk gepositioneerd te krijgen, herken ik de noodzaak om allereerst beginselen bespreekbaar te krijgen. Wat mij betreft is zo'n kluis immers niet slechts een gunst die de burger verkrijgt van de overheid. Daarentegen is het een middel dat verhouding moet kenmerken tussen burger en overheid. Kortom, je moet vooral die verhouding aan de orde stellen. Wat is de maatschappijvisie die ondermeer betekent dat de burger een digitale kluis heeft? Zo'n slogan als 'persoonsinformatie is persoonlijk eigendom' mikt op het creëren van een opening voor een andere kijk. Tja, of dat lukt ...
Zonder aanzet tot herkadering, blijkt bijvoorbeeld ook de term regie vol risico. Vanuit overheidscentrisch perspectief is met “regie door de burger” hoogstens wat burgerlijke scharrelruimte bedoeld, terwijl het vanuit burgerperspectief natuurlijk iets totaal anders betekent, te weten discretionaire handelingsvrijheid voor haar/-hemzelf. Een verwant misverstand, zachtjes uitgedrukt, vind ik te herleiden tot het idee dat burger en overheid allebei deelnemers aan maatschappelijk verkeer zijn, waarbij overheid nogeens hoger in een (waarde)hiërarchie zou staan.
Overheid is echter van een wezenlijk andere orde. Er is primair verkeer tussen burgers. Daarvoor 'is' overheid een verkeersvoorziening, punt.
Ik wil hiermee benadrukken, hoe eenvoudig het is langs elkaar heen te praten. Dat blijft onherroepelijk gebeuren, zolang je het onlosmakelijk productieve referentiekader voor (zeker ook) zoiets als een digitale kluis impliciet laat.
Nu geef je niet voor niets een voordracht voor vertegenwoordigers van de heersende macht. De gemakkelijkste macht die ze kunnen uitoefenen, is jouw voorstel(ling) niet-ontvankelijk verklaren. De kunst van (meta)communicatie bestaat er dan inderdaad uit om niet zozeer de kans met een verandering van referentiekader te suggereren, maar het gevaar voor hun eigen positie als ze reële ontwikkeling blijven ontkennen. Concreet, welk incident kan je zodanig duiden, dat de kiem van heroverweging aanslaat? Je moet daarvoor geduld (kunnen) hebben. Intussen kan je artikelen, boeken e.d. schrijven. Dat doe ik ook over o.a. civiele informatiekunde, maar zonder enige illusie dat a. iemand ze leest, laat staan dat b. iemand haar/zijn idee door wijzigt en c. daadwerkelijk ernaar handelt. Ik beschouw het als noodzakelijke oefeningen resp. motiverend tijdverdrijf tijdens het wachten op zo'n bruikbaar incident.

35.15
Wie meent, dat elektronische overheid gaat over … de overheid, heeft het allang mis. Algemeen gesteld is de overheid de openbare verkeersvoorziening voor burgers. De elektrónische overheid is de digitale infrastructuur voor informatieverkeer in het publiek domein. Daarom is interoperabiliteit, met prioriteit voor zgn semantische, hèt thema en verder eigenlijk niets.

35.16
Het probleem is dat de meeste lezers de column Drogreden ongetwijfeld niet snappen en blijven doorknoeien vanuit valse veronderstellingen.

35.17
Wat ik een prestatie vind, is de hoge dichtheid van bestuurlijk correct jargon. Zo maakt de leverancier het allemaal mogelijk dankzij "een beheerste, gecontroleerde en stapsgewijze transformatie," kortom "een groeipad." Niet alleen neemt dat niet weg dat de inhoud onbruikbaar is, maar bevestigt zulk oordeel. Ik sluit niet uit dat de bezwering dat Overheid 3.0 een "bewezen oplossingsrichting" is, zelfs grondig gemeend is. Wat zo'n zinsnede voor mij echter bewijst, is dat de auteur geen idee heeft waarover z/hij het heeft. Het vraagstuk van interoperabiliteit speelt nu eenmaal op een schaal die nieuw is. Daarop is dus nog niets bewezen. Wie dat eerlijk toegeeft, heeft er nog het meeste verstand van.
Als achtergrond van de auteur(s) laat zich zgn regelgestuurde informatievoorziening vermoeden. Dat is een populaire stroming onder informatici. Andere leveranciers proberen er sinds jaren ook mee aan de weg te timmeren. Daar zit het geloof achter, dat menselijk handelen een kwestie is van toegepaste eerste-orde formele logica. De regels, vanzelfsprekend "modulair opgebouwd," worden als het ware losgelaten (?) op "semantische kennismodellen." Dat vergt "een nieuwe systeemlaag," die modellen. Nieuwe? Oeps, zo bewezen is het allemaal toch niet ... Zo gaat het door, tot en met "contextafhankelijke informatieontsluiting [en] contextafhankelijk handelen," maar op hoe dat functioneert gaat het rapport niet in anders dan dat "kennis eenmalig en expliciet vastgelegd" is in, toe maar, "een afzonderlijke ICT-component." Want "kennis is universeel." Brrr. Vandaar "één centraal kennismodel" en, daar is 'ie, "één ontologie," zij het "binnen een domein."
Maar, overige onzin even daargelaten, met de beperking tot een domein is het dus niet stelselmatig.
Oh ja, natuurlijk staat vermeld dat Overheid 3.0 strookt met Nora. Dat vind ik altijd extra knap. Want in Nora ontbreekt een lijn en daaraan blijk je toch je eigen idee te kunnen vastknopen. Hoe dat precies in elkaar zit, schrijft ook deze leverancier er echter weer niet bij.

Tja, wat moet je met zo'n proefwerk als Overheid 3.0 aan? Huiswerk laten overmaken? Hoe vertel je dat met opbouwend effect?

35.18
Volgens de stichting dotindividual luidt het beginsel voor evenwichtig maatschappelijk (informatie)verkeer: persoonsinformatie is persoonlijk eigendom. Daar horen eveneens op hoofdlijnen wat, zeg maar, verkeersregels bij. Bijelkaar staan ze in een manifest. Tja, de Staatscommissie Grondwetsherziening zou zich moeten buigen over o.a. “grondrechten in het digitale tijdperk.” Bedoeld als bijdrage publiceerde ik twee maanden geleden een column.

35.19
Als onlosmakelijk onderdeel van deze brief stuur ik u bijgevoegd ter dringende overweging voor de grondwetsherziening de tekst die ik eerder publiceerde als artikel in Digitaal Bestuur (19 augustus 2009).
Tot nadere toelichting op uw eventuele vragen ben ik graag bereid.
[brief aan de Staatscommissie Grondwet, 10 november 2009; onderwerp: thema grondrechten in het digitale tijdperk; ondertekend als bestuurslid van stichting dotindividual, aangesloten bij Platform Bescherming Burgerrechten]

35.20
Bijgevoegd stuur ik jou als voorzitter van het Platform Bescherming Burgerrechten afschrift van de brief die ik namens de stichting dotindividual richtte aan de Staatscommissie Grondwet. Als ontvanger van afschrift vermeldde ik je in die voorzittersfunctie prominent òp de brief.
Is het misschien een idee, dat je dit afschrift rondstuurt aan de leden van het Platform BB? Ook iets voor de website? Kan je het bijvoorbeeld voor de a.s. bijeenkomst agenderen? Wie weet leidt dat op z'n minst wat het beginsel (persoonsinformatie is persoonlijk eigendom) betreft tot een adhesiebetuiging. Die steun, zeg maar binnenkort nòg een brief, zou zowel het Platform extra onder de aandacht van de Staatscommissie brengen, als extra gewicht verlenen aan het voorstel dat dotindividual daar deed.

35.21
Hopelijk in de geest van DeVrijePsych ben ik zo vrij jou hierbij direct afschrift te sturen van een brief aan de Staatscommissie Grondwet. Als ik het verkeerd zie, verneem ik dat graag ronduit en onmiddellijk van je, maar mijn idee was dat je onze, zeg maar, dotindividual-brief als aanleiding zou kunnen nemen om óók namens DeVrijePsych bij die Staatscommissie van je te laten horen. Het is zoiets als het omgekeerde spreekwoord, te weten méér klappen op één vlieg, met als hopelijk effect dat het alles bijelkaar raak is. Het gaat mij er dus zeker niet om, dat je bewierookte bewondering voor het inrichtingsbeginsel voor de informatiesamenleving uitschrijft. Wat ik me kan voorstellen, is dat je dat beginsel vermeldt om vervolgens het DeVrijePsych-standpunt toe te lichten inclusief waarom en hoe daarvan een weerslag in de Grondwet onmisbaar is. Daardoor zouden we met onze respectievelijke bijdragen aan de Staatscommissie, niet geschoten, mis geschoten, voor spanning over het thema kunnen zorgen, waardoor aldaar aandacht ervoor nodig en voldoende groeit.
Ik besef terdege, dat het alle bescheidenheid te buiten gaat jou aan het werk te zetten. Ik probeer slechts een suggestie te doen. Maar tegelijk doe ik 'm jou en wel in het vertrouwen dat ik ermee aan het juiste adres ben. Heb je er iets aan?

35.22
Inmiddels besef ik alweer beter, waarom de naam Platform Bescherming Burgerrechten mij ongemakkelijk maakt. Het is in eerste aanleg dat woord Bescherming. Daarmee sluit het Platform zichzèlf m.i. op voorhand op in een beperkend referentiekader. Je roept er de associatie mee op, dat je onder aanval ligt, waartegen je je kennelijk moet verdedigen. Met zo'n opstelling schèp je echter die aanvaller en zet je jezelf precies in de hoek waar hij, nu hij eenmaal bestaat, je het liefst heeft.
Het idee dat burgerrechten bescherming behoeven, is wezenlijk vals. Dat beseffen (vele) juristen natuurlijk niet één-twee-drie, want hun handel zit nu net in handhaving, zo niet katalyse van contramine.
Daarentegen vormt steeds de verzamelde wet- en regelgeving die op enig moment geldt, het kader voor praktische oriëntatie. Daartoe behoren zgn burgerrechten. Stel dat ze tegenover een bepaalde burger geschonden zijn. Moet die burger zich dan ... verdedigen? Nee, z/hij klaagt zonodig áán, terwijl daardoor de partij die van overtreding wordt verdacht in de verdediging gedrongen moet zijn.
In de verhoudingen die je mede tot stand brengt door het etiket beschermingsbehoeftig, geef je van de weeromstuit de overtreder het initiële voordeel. Z/hij heeft gelijk, tenzij je zijn/haar ongelijk bewijst. Als dat ooit weleens lukt, mislukt dat natuurlijk geheid in de meeste gevallen, al is het maar door het verhoudingsgewijs onuitputtelijke uithoudingsvermogen van de overheid als gecreëerde tegenpartij.
De kiem van het vraagstuk is volgens mij, dat burger en overheid valselijk beschouwd zijn gaan worden als vergelijkbare deelnemers aan maatschappelijk verkeer. Wie als burger op die basis echter een overtreding door de overheid aankaart, ontdekt gauw de overheid als overmacht.
Voor evenwichtige samenlevingsdynamiek is dat precies verkeerd òm. Het verkeer verloopt primair tussen burgers onderling. Daarvoor biedt overheid facilitaire voorzieningen, ook wel algemeen belang genoemd. Als, zeg maar, facilitaire dienst heeft de overheid helemaal geen èigen gelijk of ongelijk. Zij functioneert daarvoor slechts netzo facilitair als bemiddelaar, dus tussen het (on)gelijk dat de ene burger opeist ten opzichte van dat van één of meer àndere burgers. Kortom, het hele idee van burger contra overheid berust wel beschouwd, nou ja, in een volwassen burgerlijke rechtsstaat, op een misverstand.
Hoe sterker je die valse tegenstelling benadrukt, des te steviger volharden zowel burger als overheid erin. Inmiddels is het inderdaad zover dat niemand meer inziet, dat we ons onlosmakelijk moeten oriënteren op wat het hoofdmotief van beschaving is. Een dergelijke oriëntatie heb ik eerder als Pentas politica proberen te schetsen. Paul Jansen maakte er een mooi filmpje over.
Wat mij betreft biedt de huidige naam van het Platform een geschikte aanleiding om de wezenlijke discussie te openen over Wat is het Platform? Tijdens de bijeenkomst die ik bijwoonde, raakte ik vol bewondering voor tomeloze inzet. Je zou ook kunnen zeggen, dat die inzet onontbeerlijk is, zodra je jezelf een verdedigende positie oplegt. De onvermijdelijke strijd kan je vervolgens het rijke gevoel geven een rechtvaardig leven te leiden, maar daaraan is blijkbaar ondergeschikt dat er structureel iets verandert. Ja, structurele wijzigingen op maatschappelijke schaal vergen lange adem, als het ooit lukt. Daarover is mijn idee echter dat ònstructurele wijzigingen feitelijk géén reële wijzigingen zijn. Waarom zou je er dan überhaupt aan beginnen?
De neiging tot strijdbare inzet lijkt mij zeker op korte termijn onveranderbaar bij de meeste partijen die bij het Platform zijn aangesloten. Je zou daarom kunnen stellen, prima, laat ze vooral op die manier doorgaan wanneer dat kennelijk in (eigen?) behoeften voorziet. Maar dan is het Platform er niet voor méér van hetzelfde. Dat voegt immers kwalitatief niets toe. Kortom, laat het Platform het structurele bereik dekken. Bedenk daarvoor een passende naam ...
Onze bekende psychiater stuurde ik meteen afschrift. Ik besef terdege dat ik een amateurtheorie over persoonlijke motivatie e.d. bezig. Hij kan je gezaghebbend uitleggen in hoeverre die hout snijdt.

35.23
Ik haak opnieuw ergens in, ditmaal op drie mooie achtereenvolgende zinnen die je mij onlangs schreef:

Als iets mij treft in mijn inspanningen van de afgelopen jaren is het de afstand tussen de normale bedrijfspraktijk en het referentiekader van managers enerzijds en de wereld van "management science" anderzijds. Die groepen zijn volledig van elkaar losgezongen. En als dat zo is, wat is dan de betekenis van het begrip "management science"?

Wanneer ik “bedrijfspraktijk” vervang door informatiepraktijk en “management science” door information science geldt m.i. hetzelfde, zij het dat ik in dàt geval “het referentiekader van managers” overhevel naar “anderzijds.” Dat wordt dan:

[…] de normale informatiepraktijk enerzijds en het referentiekader van managers en de wereld van “information science” anderzijds.

Zeg ook maar dat deugdelijke informatievoorziening vrijwel nooit dankzij, maar ondanks managers bestaat. Bot gezegd zie ik — wat ik uit de concepttekst van jullie tijdschriftartikel (opnieuw) herken van — jouw aanpak daarvoor geen oplossing bieden. Subtieler uitgedrukt kan je ermee zeker soelaas brengen, maar m.i. voor een bepáálde klasse van informatievraagstukken. Daarvoor moet je weten, hoe je aanpak past in een algemener opgespannen ruimte. De resulterende afbakening kan je vervolgens benutten voor een typologie. Pas als je die hebt, kan je vrij nauwkeurig resp. zorgvuldig aangeven voor wèlk(e) klasse(n)/type(n) informatievoorziening wel ‘werkt,’ òf juist niet.
Ik meen dit zo relativerend te kunnen beweren, omdat ik een informatieparadigma ontwikkelde dat inderdaad alweer ruimer is. Zoals je weet, vormt consequente verbijzondering naar context èn tijd daarvan de crux.
Zo kom ik weer bij de zgn managers, waarvan naar mijn indruk de meerderheid geen benul van informatievoorziening heeft. Ik bereik ze onmogelijk met mijn uitleg over nodige en voldoende variëteit. Ik wil maar zeggen, dat er ook een typologie van managers valt op te stellen. Wat je dan stellig ziet, is zoiets als een variëteitskloof. Voor een hoogvariëteits informatievraagstuk is doorgaans een laagvariëteits manager verantwoordelijk. Nogmaals, àls informatievoorziening in diens bereik nog redelijk tot zelfs goed functioneert, zijn medewerkers er kennelijk in geslaagd dat buiten zijn invloed te houden. Wat niet weet, wat niet deert. Het gaat dus fout, zodra een laagvariëteits manager in kwestie meent zich actief met een hoogvariëteits vraagstuk te moeten bemoeien. Deze stelling geldt overigens algemeen, dus niet slechts voor informatievoorziening. De misplaatste manager kiest dwangmatig voor een koers die hijzèlf begrijpt, hmm, nog denkt, hmm, gelooft te begrijpen. Ik vrees dat in de praktijk slechts een aanpak met nòg lagere variëteit aan dat criterium voldoet. Door het navenant gegroeide gat met de reële, hoge variëteit is voorspelling van mislukking een abc-tje.
De verhoudingen zijn sinds communicatietechnologie eveneens digitaal is, zelfs nog schever komen te liggen. Want als deelnemer aan informatieverkeer onder feitelijk grenzeloze netwerkomstandigheden, verdwijnen ook de laatste restjes laagvariëteits, zeg ook maar autarkische informatievraagstukken vlot. De meeste managers hebben echter nog altijd geen benul.
In de eerste figuur schets ik grofweg de uitgangsituatie. De managerspopulatie kent voor informatievraagstukken een variëteitsbeheersing die omgekeerd evenredig verdeeld is. En er is een aanpak met lage variëteit.

Het effect van de manager als filter staat in de tweede figuur getoond. De laagvariëteits aanpak wordt door de laagvariëteits managers tevens aanvaard als oplossing voor hoogvariëteits vraagstukken. Daar gaat het dus fout.

De enige vraagstukken waar het werkt, zijn de luttele overgebleven laagvariëteits vraagstukken.

Het commerciële beeld vanuit het perspectief van de leverancier verschilt overigens dramatisch van de tweede figuur. Dankzij laagvariëteits beslissers in overvloed bestaat er een grote markt voor de laagvariëteits aanpak. De leverancier is slechts kansloos bij een hoogvariëteits manager die, nota bene, verantwoordelijk is voor een hoogvariëteits informatievraagstuk. Die combinatie lijkt alsmaar zeldzamer.
Dit laatste voeg ik toe om te verklaren, dat ik je in commercieel opzicht geenszins wil overtuigen dat een hoogvariëteits aanpak beter is voor leveranciersomzet en -winst. Nee, dat is ‘ie zelfs geheid niet. Mijn belangstelling gaat echter uit, naar wat daadwerkelijk een oplossing biedt. Noem het maar wetenschappelijk als ik daarover iets wil opmerken. Op die manier heb ik eerder geprobeerd je mijn indruk te geven van jullie artikel. Dat bieden jullie immers aan een wetenschappelijk tijdschrift aan.
De variëteitskloof is overigens nog breder/dieper dan ik tot dusver schetste. Niet alleen zijn vele managers nog lang niet berekend op de reële variëteit van het informatieverkeer. Nog bijna iedereen die middelen voor informatievoorziening ontwerpt tot en met beheerst is dat evenmin. Dat betekent ondermeer dat leveranciers, maar ook behoorlijk wat interne i(ct)-medewerkers (zij het in wezenlijk mindere mate), zich nog helemaal niet bewust zijn van de relatieve variëteit van wat zij aanbieden. Aldus bestendigen managers (lees ook: opdrachtgevers) en leveranciers en overige zgn specialisten de overheersing van laagvariëteits aanpak, terwijl het maatschappelijk belang van deugdelijk voorzieningen voor informatieverkeer op open schaal alsmaar toeneemt.
Die kloof valt onmogelijk in hoog tempo te dichten. Het is niet anders. Er is een paradigmawissel aan de orde. Zeg dat het minstens dertig jaar duurt, twee generaties. Allereerst moeten de managers met een inmiddels achterhaald referentiekader ‘uitsterven’ en vervolgens ook de opleiders.
De sleutel ligt naar mijn overtuiging wel degelijk bij opleiding. Daarom propageer ik sinds enkele jaren civiele informatiekunde als aanvullende discipline. Ook voorspelbaar oogst ik daarmee nog geen succes. Ik kom niet langs de laagvariëteits decanen aan onze universiteiten.
Ik verontschuldig me voor de ongetwijfeld haastige indruk die dit verhaal op je maakt. Ik ben er inderdaad niet voor gaan zitten om de inhoud grondig op te poetsen. Hopelijk compenseert de frisse stijl genoeg.

35.24
Zoals altijd ben ik het vergaand eens met de verstandige taal die je … dus ook zoals altijd spreekt en schrijft. Maar er is m.i. toch méér.
Mijn indruk van je voorstellen is, dat je ze (te) dichtbij de modelleermethode houdt. Zo stel je in je uitleg van “de tweede variant” dat er in dat geval “dus gewerkt [zal] moeten worden aan het inbedden van Metapatroon in een methode en aan de beschikbaarheid van professioneel instrumentarium om Metapatroon-modellen te ontwikkelen, te beheren en te gebruiken.” Nu vind ik metapatroon juist een methode. Maar goed, als ik het even een gereedschap noem, dan bedoel jij volgens mij dat metapatroon als gereedschap een ordelijke plaats moet krijgen ten opzichte van andere gereedschappen, zeg dus maar netjes in een gevulde gereedschapskist. Ja, prima.
Je hebt echter niets aan zo’n prachtige kist zonder vakkunde. Sterker nog, de echte vakvrouw of –man heeft de gebruiksorde voor de afzonderlijke gereedschappen in haar/zijn hoofd; de inrichting van die kist op secundair.
Daarom bepleit ik allang inbedding van metapatroon, maar in een (vak)discipline. Die discipline noem ik civiele informatiekunde. Stelselmatige semantiek vormt daarvan inderdaad een wezenlijk aspect.
Stel dat ik een curriculum mag ontwerpen voor civiele informatiekunde, dan hoort contextueel verbijzonderd modelleren er beslist prominent bij. En dat helpt niet alleen om relevante modellen te maken. Nòg belangrijker, want principiëler moet de civiel informatiekundige leren het stelselmatig perspectief te hanteren. Zeg ook maar van buiten naar binnen ontwerpen. Voor bijna iedereen die zich i-, it- of ict-er noemt, blijkt dat vooralsnog contraintuïtief. Kijk maar wat er gebeurde tijdens onze recente workshop. Bij de meeste deelnemers was het gevoel, dat de methode nader toegespitst zou moeten worden gebruikt. Slechts één deelnemer herkende, dat je er juist de ruimte mee moet opzoeken, … opdat je reële toespitsing bereikt.
Het is dus niet zozeer een probleem “dat Metapatroon op dit moment feitelijk slechts door één persoon wordt beoefend.” Het èchte probleem vind ik, dat de discipline van civiele informatiekunde feitelijk niet bestaat en dus geen beroepsbeoefenaren kent. Je kunt zo’n gereedschap pas zinvol gebruiken vanuit consequent stelselmatig perspectief.
Hoe ik die onderlinge verhoudingen productief zie, illustreert o.a. mijn opstel Civil information management, a short introduction: an information discipline for society and the metaphor of traffic. Daarin schets ik de (vak)discipline, met in dat ruimer verband ‘slechts’ een voetnoot (nr. 4, p. 5) gewijd aan contextuele verbijzondering. Nota bene, metapatroon vermeld ik (zelfs) dáár niet; mijn boek erover staat ook weer ‘slechts’ in de literatuurlijst opgenomen.
We moeten a.s. vakmensen opleiden tot dat stelselmatig perspectief. Daarom begon ik alweer enige tijd geleden bij (B)FS over een leerstoel voor interoperabiliteit ... Welke methoden, technieken, noem maar op daarbij van pas komen, wordt studenten enz. dan als het ware vanzelf begrijpelijk. Zolang we veranderingen echter tot het ‘niveau’ van gereedschap beperken, blijft professionele variëteitbeheersing van informatieverkeer op maatschappelijk schaal illusoir. We ontkomen niet aan actualisering van maatschappijvisie.
De verhoudingen voor zinvolle interventies door Forum Standaardisatie liggen m.i. als volgt. Het doel waarop Forum mikt is interoperabiliteit. Daarvoor is civiele informatiekunde, ik blijf het maar even zo noemen, één van de middelen. Als je dat ene middel vervolgens weer als doel opvat, verschijnt (pas) een modelleermethode met passende variëteit als een middel. Als etiket voor de klasse van geschikte modelleermethoden geldt, zoals bevestigd door Semantiek op stelselschaal, contextuele verbijzondering. Metapatroon is een exemplaar in die klasse en voorzover mij bekend (nog) het enige.
De nieuwigheid van metapatroon zorgt gauw voor verwarring over bedoelde verhoudingen. (Pas) wanneer zoiets als civiele informatiekunde een gevestigde discipline is, kan je zo’n methode(klasse) als contextuele verbijzondering er simpelweg ‘onder’ rangschikken. In dit stadium werkt het echter andersom. Het exemplaar metapatroon (bestaat al) zetten we in om de klasse volgens contextuele verbijzondering (bestaat nog niet) aanvaard te krijgen en zo door naar constitutie van civiele informatiekunde (bestaat nog niet).
In de wetenschapsfilosofie (Kuhn) staat dat bekend als het verschil tussen normale en revolutionaire wetenschap. De reële schaal waarop door digitale communicatietechnologie interoperabiliteit aan de orde is, … is nu eenmaal nieuw. Op zoek naar bruikbare middelen probeert bijna iedereen ze te positioneren in een verhouding die prima werkt voor redelijk continue omstandigheden. Juist die, zeg maar, normale ordening frustreert noodzakelijke aanpassingen/veranderingen tijdens (meer) zgn revolutionaire omstandigheden.
In jouw termen stel ik daarom een derde “ambitievariant” voor. Zeker voor de denktank die Forum Standaardisatie is, ligt het zelfs voor de hand om onder de noemer van interoperabiliteit het bereik ermee verruimd te propageren. De nog onbekende, dus nieuwe schaal waarop interoperabiliteit geborgd moet zijn, vergt een dienovereenkomstig nieuwe aanpak … Dat is een institutioneel spoor, waarlangs Forum dus invloed uitoefent om navenante opleidingen te laten geven (eerst: opzetten) en anderszins beroepsbeoefenaren het stelselmatige perspectief te laten leren.
Met toevoeging van geschetste derde “ambitievariant” luidt mijn aanbeveling dat (Bureau) Forum Standaardisatie kiest voor de eerste èn de derde. Zoals jijzelf de tweede kenschetst met o.a. vermelding van “de markt,” vind ik dat (B)FS dat spoor weliswaar kan stimuleren, maar vooral moet overlaten aan de markt. In jouw beschrijving van de “tweede ambitievariant” zitten m.i. echter enige elementen die een plaats verdienen onder de noemers van de eerste en de derde. Wellicht ten overvloede vermeld ik, dat de aandacht van marktpartijen op één en drie gericht moet worden, zodat zijzèlf langs twee gaan ‘ondernemen.’

35.25
Ja, dat is precies het dilemma. Als je op korte termijn iets realiseert maar het deugt niet, maak je nooit mee dat het werkt. Hetzelfde effect (tijdens je eigen leven er iets aan hebben) dreigt als het resultaat weliswaar deugt, maar nota bene daarom pas op lange termijn zijn kans op werking krijgt. In die onzekerheid, waarvan ik me al heel lang bewust ben, gok ik op het tweede spoor. Wie weet zit 't mee en dan smaak ik het genoegen dat het inderdaad werkt. Zo niet, wat er dus dik inzit, dan was het in elk geval voor mijzelf interessant (wat je gerust egoïstisch mag noemen; de grondslag is niet materieel, maar immaterieel). En dat zelf nog meemaken lukt me langs het eerstgenoemde spoor per definitie nooit.
Maar jij hebt helemaal gelijk. Het is eigenlijk gewoon een kwestie van "een handje [...] uitsteken." Wiens hand dat is, maakt echter nogal wat uit voor de kans die je al dan niet krijgt. Dat is ook precies wat ik schreef over managers met vaak laag herkenningsvermogen.

35.26
Wij blijven het oneens over de mogelijkheden volgens continuïteit resp. noodzaak van (enige) discontinuïteit. Jouw beeld van “volwassen informatiekunde” deel ik weliswaar, graag zelfs, maar zonder dialectisch zetje zie ik het zover niet gauw komen. Maar goed, als mensen zoals jij zich onder druk van mijn voorstel gaan inspannen om die informatiekunde eindelijk op te krikken, hebben we allebei gelijk. Jij denkt dan dat je dat volgens continuïteit bereikte, terwijl ik stellig de nadruk zal leggen op de interventie, dus discontinuïteit. Kortom, het doet er niet toe, hoe we het noemen, als het maar gebeurt.
Wat vakdisciplines betreft, voorlopig houd ik het erop dat vergelijkbaar met het verschil tussen (gebouw)architect en stedebouwkundige ook voor informatievoorziening kenmerkend verschil in expertise enz. nodig is. Wellicht zie jij naar die analogie het stadskarakter nog niet zo scherp? Tussen (gebouw)architectuur en stedebouwkunde bestaat uiteraard continuïteit, maar wel degelijk tevens discontinuïteit (precies zoals je verschillen in samenhang dankzij contextuele verbijzondering kunt uitdrukken). Zolang je de noodzakelijke discontinuïteit niet accentueert, kom je er louter volgens continuïteit domweg niet. Maar goed, daarover verschillen we van mening, niet over het doel.
Ik zou dolgraag zien dat de "omdenkslag" volgens "evolutionaire tactiek" haalbaar is. Een nieuw paradigma vergt echter nieuwe generaties. Dàt inzicht in obstakels voor een "omdenkslag" is dan weer niet nieuw. Volgende generaties vakmensen moet je dan wel goed opleiden; het probleem blijft wie de opleiders opleidt.
Als je ontdekt dat contextuele verbijzondering op z'n metapatroons eigenlijk allang bestaat, hoor ik het graag. Met herhaalde speculaties erover schieten we echter niets op. Als je dat werkelijk meent, toon het dus ajb gewoon aan.

Nogmaals, ik bepleit civiele informatiekunde als aanvullende discipline; zie mijn publicaties over positionering ervan. Die aanvulling vind ik hoogstnodig en daar lijk jij het toch wèl mee eens.

35.27
De kenschets van die sessie is inderdaad interessant. Wij wisten dat allang. Mooi dat andere mensen dat ook doorkrijgen. Nu de operationalisering voor digitale technologie nog. Daar lopen we met contextuele verbijzondering nog (te?) ver vooruit. Overigens maakte ik over dit thema jaren geleden eens een afspraak met dezelfde Z die zich toen doof hield.

35.28
Zo werkt dat volgens mij helemaal niet. In de verhouding van opdrachtgever met professional is bekwaamheid althans onder de noemer van de betrokken professionaliteit een contraproductieve categorie. Wat daarvoor telt, is vertrouwen (alfa tot en met omega). Parafraserend moet je wellicht de opdrachtgever van onbewust naar bewust vertrouwen zien te krijgen, hoewel je je daarbij kunt afvragen in hoeverre het dan nog om vertrouwen gaat. Maar als je het communicatiespoor kiest van bekwaamheid, zou de opdrachtgever de indruk kunnen krijgen dat z/hij het eigenlijk zelf wel kan. Waar is professionaliteit dan überhaupt voor nodig? Professionele voorlichting moet m.i. open zijn over reële variëteit. Als je daarmee potentiële opdrachtgevers afschrikt, is meteen maar duidelijk dat je er als professional niets kunt uitrichten.

35.29
Ik stel het erg op prijs — vind het dus gewoon leuk! — dat je contact opneemt, bedankt ervoor. Ja, dat schemaatje klopt niet. Overigens moet je je ajb niet te veel zorgen maken om de pijlrichting. Wanneer de oorspronkelijke knooppunten door hun relatie iets als het ware gelijkwaardig constitueren, weet ik het ook niet zo gauw (lees ook: als er maar 'iets' staat).
Ter verschoning merk ik op dat de gewraakte figuur a. niet van mijn hand is ... Het onderzoek dat resulteerde in het rapport dat je las, was ondermeer bedoeld om iemand ànders een, zeg maar, onafhankelijk, gezaghebbend oordeel over metapatroon te laten vellen. Voor die insteek ben ik Bureau Forum Standaardisatie zéér erkentelijk, zachtjes uitgedrukt.
... èn b. dat er m.i. nog iets ernstigers mee mis is. Mijn idee is dat vreemdeling niet als vastgelegde betekenis thuishoort in een model, dus evenmin in daarmee ingerichte informatievoorziening. Vergelijk het met leeftijd. Die leid je af van geboortedatum en peildatum. Zo is vreemdeling ook een variabele uitkomst, in dat geval van de vergelijking van iemands verblijfplaats met het territorium dat correspondeert met haar/zijn nationaliteit. Op die manier blijkt vreemdeling meteen een flexibeler begrip. Bijvoorbeeld een gemeente doet weliswaar niet aan nationaliteit, maar kent een bestuursgebied. Stel dat je in Den Haag woont (verblijfplaats) en een woning van een Delftse woningcorporatie wilt huren. Indien die corporatie het beleid mag voeren van Delftenaren-éérst, dan ben je daar dus … vreemdeling.
Als je dat een beetje handig kunt, modelleren op stelselschaal, bereik je compactere modellen: minder wordt dan gauw (veel) méér.
Ik kreeg dat schemaatje echter niet gewijzigd ... Zo lastig is het dus om te laten inzien dat vast veronderstelde categorieën dat op ruime schaal beschouwd vaak, meestal zelfs, helemaal niet zijn. Met in het algemeen de positieve beoordeling van contextuele verbijzondering en acceptatie van het rapport door Forum Standaardisatie ben ik natuurlijk erg gelukkig, zowel persoonlijk als maatschappelijk gezien vanwege de daardoor alweer grotere kans dat hardnekkige problemen met informatieverkeer wat dichterbij (minder ver?) een reële oplossing komen. Dan dring ik in dit stadium niet te lang aan, of zo'n plaatje precies klopt. Maar dat jij er bij mij op aandringt, vind ik juist wèl prima, nogmaals bedankt voor je serieuze aandacht!
Nav. die voorbeelden van relativiteit van leeftijd en vreemdeling'heid' schiet me te binnen dat hetzelfde geldt voor overtreding, misdaad e.d. Dat is een uitkomst door gedrag op bepaalde wet- en regelgeving te projecteren. Wie volgens het ene rechtsstelsel strafbaar is, kan volgens een ander een pluim verdienen. Ga ik te ver? Voor informatievoorziening is variëteit nooit weg.
Aarzel ajb niet ook verder contact op te nemen. Wanneer je samen eens een proefmodel wil doorlopen, prima. Ken je het zgn oefenschema? Het lijkt me voorts/vooral, dat contact met Bureau Forum Standaardisatie nuttig kan zijn, voor jullie wederzijds. Als je dat wenst, bemiddel ik dat graag.

35.30
Oeps, je laat me beseffen dat ik destijds helemaal vergat een contextenscan te doen voor die term ... Overigens valt er m.i. veel voor te zeggen, dat je voor stelselmatig ontwerpen wat gestoorder moet zijn dan 'normale' mensen. Want, inderdaad, je probeert toch iets te combineren èn te scheiden. Zo bipolair is het weer wèl. Het is de kunst het goedaardig te houden ...

35.31
Hier en daar klopt het niet. Ervan afgezien dat metapatroon de naam van een methode is en daarom — in die context — slechts enkelvoud kent, beschrijft hij die methode precies verkeerd om met een zin als "Met contextuele verbijzondering is het mogelijk gebleken de verschillende typen […] los te weken van hun context." Nee, niet lòsweken, maar vàstnagelen aan steeds een context die zo’n type eenduidig betekenisvol maakt. Zoveel relevante typen? Dus nètzoveel ervoor voorwaardelijke contexten!

35.32
Ik vind het toch wel goed, hoor, dat die Staatscie. zo'n bijdrage op haar website plaatst. Over grondrechten in het digitale tijdperk verscheen daar zojuist mijn column Grondwetsherziening in nieuwe editie.
Met je kenschets van persoonsinformatie-is-persoonlijk-eigendom enz. als "revolutionair" mis je , als je mij geïnspireerde voortzetting van onze correspondentie veroorlooft, m.i. het opbouwende onderscheid tussen schijn en werkelijkheid. Misschien moet je daarvoor ook wel ingenieur zijn.
Stel dat je wereldbeeld inhoudt dat de zon om de aarde draait. Als je dat … òmdraait, schijnt dat revolutionair. In werkelijkheid is dat natuurlijk niet zo, integendeel. Je nieuwe theorie is realistischer.
Ja, ik besef dat er van alles en nog wat mank gaat aan vergelijking. Maar zo zie ik dus ook die theorie voor evenwichtige(r) verhoudingen in maatschappelijk verkeer.
Een wezenlijk verschil is natuurlijk, dat wij ons gewijzigde idee over de verhouding tussen zon en aarde niet inzetten om vervolgens die feitelijke verhouding te wijzigen. Van dat eigendomsbeginsel voor persoonsinformatie is nadrukkelijk wèl de bedoeling, althans de mijne, om er maatschappelijke verkeersregels e.d. mee in lijn te krijgen. Juist zo’n beginsel, meen ik, doet zeg maar het werkelijkheidsgehalte van menselijke samenleving recht (lees ook: het minst onrecht …).
Voorts erken ik heus de moeilijkheidsgraad van pogingen om valse schijn te helpen vermijden. Maar moeilijk, zo niet praktisch onhaalbaar, rechtvaardigt nog niet de kwalificatie “revolutionair.”
Wat ik al prachtig vind, is dat iemand zoals jij toch geprikkeld raakt door een slogan als persoonsinformatie is persoonlijk eigendom. Is die zo ongenuanceerd bedoelt, als daar kortweg staat? Wanneer je nieuwsgierig bent naar (enige) achtergrond, sla je hopelijk iDNA Manifest op. In kort bestek herken je stellig, hoe weliswaar het uitgangspunt verschilt, maar juist dankzij dat verschil lijn in werkelijke verkeersverhoudingen valt te brengen. Die uitkomst wijkt nauwelijks af, hoeft nauwelijks af te wijken van de huidige inrichting. Dat is er dus allesbehalve revolutionair aan. Nog belangrijker is, dat door de principieel gewijzigde oriëntatie eventueel noodzakelijke inrichtingswijzigingen kleinschaliger, dus beheerbaarder kunnen verlopen. Dat is nota bene geen accent op discontinuïteit, maar op continuïteit. Dat zou je zelfs àntirevolutionair kunnen noemen.
Dergelijke aandacht plus begrip is voor de leden van de Staatscie. vermoedelijk te veel gevraagd. Intussen vind ik het wel degelijk de moeite van een poging waard, op z’n minst ter uitoefening van burgerplicht.
Verder beveel ik vooral dat manifest in jouw aandacht aan in verband met het Platform (Bescherming) Burgerrechten. Juist een platform oid. heeft een referentiekader nodig om te sorteren wat wel of niet aandacht vergt.

35.33
Interessant! Nee, daar heb ik helemaal niet bij stilgestaan. Dat ligt er stellig aan, dat ik plompverloren mijn oorspronkelijke column overnam, dus zonder ook maar een komma aan de inhoud te (willen) veranderen. Voor het oorspronkelijke publiek, dwz lezers van de webeditie van het tijdschrift Digitaal Bestuur, bedoelde ik die zin overigens evenmin "beledigend." Het was meer van, het zou me verbazen als zij “weleens eerder iets uit de Grondwet gelezen” hadden.
Kortom, als commissieleden er aanstoot aan nemen, hebben zij over de aanhef heen gelezen (waarin ik de oorsprong van mijn tekst verklaar). Nu zit dat er dik in. Maar dan staat verderop nog wel iets dat zij m.i. met meer reden als minachtend oid. kunnen opvatten. ;-) Maar ja, in dit stadium lijkt mij elke aandacht goede aandacht.

35.34
Ik ben het er grondig mee eens, dat een fout in inleidende uitleg de lezer gauw op het verkeerde been zet waarvan z/hij dan vrijwel onmogelijk kan herstellen. Soms blijkt de inleider nog niet zo deskundig, maar beseft dat helaas niet ...
Het aardige van contextuele verbijzondering vind ikzelf o.a. dat je qua semantiek ook helemaal niet iedereen hoèft te begrijpen. Zeg ook maar dat je onmogelijk, daar heb je het weer, overal deskundig in kunt zijn (als het je al allemaal zou interesseren). Een verbijzondering correspondeert met aandachtsgebied. Als iedereen zijn eigen aandachtsgebieden uitdiept, maar wel zorgt voor schakelpunten, zijn we alweer een stuk verder met interoperabiliteit.
Haha, zo hebben we dus wat nieuws voor de rechtspraak bedacht, pluimen uitdelen.
Bedankt voor je toelichting op je interesse. Primitief is natuurlijk zacht uitgedrukt voor gebrek aan metainformatie. Ik ben het grondig met je motief eens.
Jan van Til ken ik sinds enkele jaren. Zijn commentaar op CCTS strookt met mijn kritiek, How so-called core components are missing the point. Ervan afgezien dat het volgens mij weer zo'n zgn standaardisatieproces is, waar vertegenwoordigers van slechts enkele grote ict-leveranciers feitelijk oorlogje spelen omdat ze elk hun initiatief tot 'standaard' willen laten verklaren, zet CCTS een werkbaar contextbegrip precies op z'n kop. Dat is overigens begrijpelijk in het licht van de westerse traditie. Het platoonse idee is volste essentie, terwijl naar mijn idee je reële variëteit slechts zinnig kunt faciliteren met het leegste scharnier tussen allerlei contexten. Mocht je tijd hebben en voldoende doorzettingsvermogen, dan hoop ik je mijn analyse van CCTS bestudeert. Het gaat er praktisch niet om "waarvoor CC bedoeld zijn" (want, vooruit, de goede bedoeling is boven twijfel verheven), maar of het op die manier ooit kan werken. Metapatroon, als methode voor contextuele verbijzondering, stoelt als het ware op het ontkennende antwoord. Daarom moet het ànders, flexibeler enz. Je moet uiteraard zelf bepalen of je CCTS "een goede richting" vindt. Maar ik vind het dus zelfs contraproductief.
Voor contact met Bureau Forum Standaardisatie dacht ik aan het volgende. Als jouw werkgevende overheidsorganisatie een informatiekundig vraagstuk kan plaatsen onder één of meer van de punten van de Interoperabiliteitsagenda is er wellicht samenwerking voor onderzoek mogelijk. Verder heeft BFS op A0-papier een afdruk van dat oefenschema beschikbaar (zolang de voorraad strekt) ...

35.35
Opnieuw zeer bedankt, ditmaal voor je verwijzing naar de “brief van de ministers van Justitie, en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal” over “Evaluatie Wet bescherming persoonsgegevens” (TK 2009-2010, 31 051, nr. 5, 3 november 2009). Frappant. Het staat er echt: “Een belangrijke rol bij de bescherming van persoonsgegevens is weggelegd voor de burger zelf. Hij is immers de eigenaar van zijn eigen gegevens[.]” Die passage op p. 22 maakt volgens mij die hele brief tegenstrijdig. Vervang "persoonsgegevens" eens door fiets. “[D]e burger […] is immers eigenaar van zijn eigen [fiets,]" nietwaar? Op p. 1 begint de Samenvatting dan met de zin: "De [...] bescherming van [fietsen is] van vitaal belang voor het functioneren van de hedendaagse samenleving." Daar is nog geen speld tussen te krijgen. Vervolgens gaat het echter vrijwel allemaal over "de wijze waarop [door overheidsinstanties] met [fietsen] wordt omgegaan." Daar was dat eigendomsprincipe natuurlijk niet voor bedacht.
Als er nu 'slechts' had gestaan dat de burger verantwoordelijk is voor de kwaliteit van informatie over zijn persoon, tja, dan had het allemaal qua politiestaat haarfijn geklopt. De dialectische beleidstruc is natuurlijk weer om de uitweg niet zozeer onder de noemer van wat "eigenaar" betekent te zoeken, maar bij wat "zijn eigen gegevens" inhoudt. Op mijn beurt moet ik inderdaad die brief, precies zoals jij schrijft over mijn brief aan de Staatscie. Grondwet, "nog eens rustig doorlezen / tot me laten doordringen."
In "strikt juridisch[e]" zin mag je me gerust een beunhaas noemen. Ik pretendeer echter wel, dat we nodig een synthese moeten vestigen van rechtsfilosofie (waar ik niet veel van weet, maar toch wel iets van meen te begrijpen) en informatiekundige filosofie (op welk terrein je me een pionier zou kunnen noemen; maar ja, wat zegt pionier nu helemaal). Niet toevallig verschijnt deze week, ook op de Digitaal Bestuur-website, een column over die noodzakelijke samenloop. Als het zover is, geef ik je graag de verwijzing door.
Ik bedoel maar, dat ik hoop dat de Staatscie. de "rechtsfilosofisch[e]" strekking waardeert en er dan zelf zonodig "strikt juridisch" mee verdergaat.
Lees me ajb de juridische les, indien je meent dat ik met de fietsanalogie doordraaf. Dat moet natuurlijk doortrap zijn.
Of ik mijn brief nog moet kuisen? Het is niet uit luiheid, dat ik gok met wat er staat. Onderdanig moet het zeker niet klinken. De boodschap is verder dat van precies diezelfde tekst reeds een publiek via Digitaal Bestuur kennis kon nemen. Er zou dus al iets in de samenleving ... Verder maakt de toon natuurlijk helemaal niets uit, zolang je geen persoonlijke ingang kent. Ik moet nog maar eens goed nadenken, of ik niet iemand ken, die iemand kent ...

35.36
Prima, communicatiestrategie, volkomen mee eens. Nou ja, dan werkt mijn 'gok' naar mijn idee zelfs dubbelop. Laat andere deelnemers aan het Platform BB zich er vooral druk over maken. Dat helpt wellicht om het juridiseren wat te temperen. En als de Staatscommissie zich vanwege de associatie die ik vermeldde, tevens opwindt over het Platform (wat ik onwaarschijnlijk acht), staat het Platform daar tenminste op het netvlies. Dat zou al heel wat zijn. Overigens, wie aanstoot wenst te nemen aan mijn tekst, lijkt mij niet serieus bezig met het onderwerp. Wie zich door de vorm al meteen zó laat afleiden van de inhoud ... Dat noem ik sinds enkele jaren fopvattingen. Verder neem ik aan dat de Staatscommissie niet de versie bekijkt die op het ww web geplaatst is, maar mijn oorspronkelijke brief. Jij hebt er een afschrift van. Zodra je die 'vorm' raadpleegt, vind je het stellig onmiskenbaar dat ik op zijn beurt de oorspronkelijke tekst van een column stuurde.

35.37
Ik krijg het positieve gevoel dat we met complementaire activiteiten elkaar prima helpen op weg naar invloed met kritieke massa. Niet begonnen, nooit geklaard ...
De bijeenkomst die ik bijwoonde, stond naar mijn indruk veel te veel in het teken van juridische actie. Het gevolg van die indruk is overigens wèl, dat ik nog meer begrip kreeg voor BoFs communicatieve positionering (als ik het zo kortweg goed zeg). Jij verliet de bijeenkomst wat eerder en toen M kennelijk voldoende aan het woord was geweest, ontspon zich toch een levendige discussie met enige strategische kwaliteit. Enkele deelnemers doen meteen mee. Met wat andere sprak ik achteraf; zij hebben ook door, dat je niet in incidenten verstrikt moet blijven.
De vraag voor het Platform is, welke prioriteiten het kiest. Volgens mij moet het primair gaan om visie en communicatie ervan.
Een direct effect op mij had één deelnemer wel degelijk. Hij rapporteerde dat de Staatscie. Grondwet zat te springen om bijdragen, juist over grondrechten in het digitale tijdperk. Enkele maanden geleden had ik al een poging gewaagd, een telefonische, maar mislukt, om daar een afspraak te maken. Dankzij zijn 'oproep' maakte ik er opnieuw werk van. Ik heb ongewijzigd een column opgestuurd. Overigens wist ik niet dat de commissie zo'n brief dan op haar website plaatst (waarvoor eerst keurig mijn toestemming is gevraagd); dat vind ik een bonus voor communicatie, daar zijn we er weer.

35.38
Wie schrijft "de gedachte dat gegevens contextloos zijn is bizar," heeft precies de gezondmakende gedachte voor stelselmatige informatievoorziening te pakken, gefeliciteerd! Ja, het kwaliteitsaspect is eveneens onderscheidend. Voor zover wij (ik bedoel in dit opzicht vooral Martijn Houtman) kunnen nagaan, bieden (o.a.) RDF en OWL in hun huidige opzet geen adequate voorzieningen voor contextuele verbijzondering à la metapatroon. Als jij daar wèl in slaagt, over "eeuwige roem en onsterfelijkheid" gesproken, verneem ik dat graag. Voorlopig houd ik het er op grond van ons intensieve onderzoek echter op, dat het ànders moet.

35.39
Ik stel je moeite erg op prijs om mijn bijdrage ook taalkundig perfect te krijgen, dank je wel, maar a. ik koos ervoor om mijn eerdere column ongewijzigd in te dienen (en moet dan boeten voor eventuele taalfouten) en b. is die publicatie op de website van de Staatscommissie Grondwet (uiteraard) niet onder mijn beheer, dwz kan ik er niet aan sleutelen. Kortom, de teerling is geworpen ...

35.40
Terecht wordt op de noodzaak gewezen "dat elektronische informatie uitwisselbaar is tussen overheden onderling, overheid en bedrijfsleven en overheid en burger." De zin direct erna luidt echter: "Dat gaat om honderden of zelfs duizenden partijen." Nee! Dat zijn er miljoenen!! Wat is dat toch voor blindheid om weliswaar te verkondigen dat de burger centraal staat, maar 'm vervolgens consequent niet mee te tellen?!

35.41
Met wat je schrijft over kleinste bouwstenen ben ik het volstrekt eens, maar op wat als zodanig op de schaal van reële betekenissenvariëteit telt is RDF niet berekend. Zie The ontological atom of behavior. Hier citeer ik — een passage van mijn hand — uit een rapport dat binnenkort verschijnt:

Wie van een modelleermethode slechts ondersteuning voor nadere specificatie verwacht, modelleert gewoon nog niet op (ruimere) stelselschaal. Dat is primair een kwestie van instelling. Contextuele verbijzondering mikt op specificatie in twee richtingen. Het idee is dat nádere specificatie pas op z’n plaats is, wanneer die ‘plaats’ duidelijk genoeg is bepaald. Er zijn daarom feitelijk twee verbijzonderingen/specificaties aan de orde. Prioriteit verdient zelfs de plaatsbepaling, zeg ook maar de verbijzondering vàn context. Dat gebeurt in de ene richting (in de visuele diagrammen: naar boven). (Pas) daarna kan betekenis vòlgens (die) context worden verbijzonderd (de andere richting: naar beneden). Slechts zulke dùbbele verbijzondering door één methode borgt eenduidige betekenissen op stelselschaal.
De probleemanalyse is dankzij stelselmatige instelling vaak simpel. Afstemming van betekenissen die allemaal resulteren uit ènkele verbijzondering lukt onder omstandigheden van reële variëteit nooit. Door dubbele verbijzondering à la contextuele verbijzondering ontstaat pas hun ‘ondubbelzinnige’ samenhang (en zicht op kansen voor stroomlijning!).

Als je (nog) iets ziet in RDF, OWL enzovoort, moet je vooral je gang gaan met experimenteren. Hopelijk doe je dat dan niet in de tijd van je opdrachtgever, want dat kost mij als belastingbetaler nodeloos geld. Voor operationele instrumentatie van (meta)informatie op contextueel verbijzonderde leest à la metapatroon kan je DJI verwijzen naar mijn onderzoek- & ontwerpbedrijf. Daar heeft DJI niet in "de eeuwigheid, " maar hier èn nu van alles aan. Dat schiet voor jou (en mij) met praktisch resultaat tenminste op.
En dan mijn ps: Jij kunt dus eraan bijdragen "dat deze ideeën [wèl] eerder zijn opgepakt."

35.42
Het is nog niet eens zo erg, dat ik er nauwelijks een touw aan kan vastknopen. Ernstiger lijkt me, dat die mensen zèlf eigenlijk geen idee hebben waarover ze elkaar schrijven.
Ik zou het bijna vergeten, voorzover ik er dan tòch iets van begrijp, is de structuur van Informatiecatalogus informatietypen (Icit) nota bene expliciet afgestemd op willekeurige groeperingen van informatie en dan natuurlijk hun samenhang. Dus die zgn nieuwe behoefte past sowieso, ... of ik snap er ècht niets van.

35.43
Ik wierp meteen een (zeer) vluchtige blik in De normenhiërarchie van het Koninkrijk der Nederlanden, Een bijdrage aan het constitutioneel Koninkrijksrecht (Wolf Legal Publishers, 2009) door H.G. Hoogers. Voor mijn reactie kan ik me er gemakkelijk vanaf maken. Zojuist verscheen op de website van Digitaal Bestuur mijn column Drogreden. Met citaten van rechtsfilosoof Mario Lins schrijf ik met zoveel woorden dat een normenhiërarchie onzin is. Volgens Lins ziet vooral Kelsen dat anders en daarop baseert Hoogers zich in belangrijke mate. Volgens mij verwarren Kelsen enz. normen met (rechts)regels. Voor regels is het zeker praktisch om ze volgens enige hiërarchie te ordenen, maar dat kan dus nooit een absolute zijn, althans niet als je passende variëteit wilt bieden voor de reële normenvariëteit. Hoogers stelt echter (p. 103) "dat een onderlinge hiërarchie van normen één van de wezenlijk kenmerken is van een rechtsorde en dat de verhouding tussen normen voor een belangrijk deel voortvloeit uit de toepassing van juridische logica." Dat vind ik de omgekeerde wereld, maar dat zie je wel vaker bij mensen die van logica uitgaan. Logica is hoogstens handig gereedschap en waarop ook Lins wijst is de behoefte aan àndere logica, te weten een situationeel differentiërende. Contextuele verbijzondering, dus.

35.44
Of je het nu filosofie noemt of niet, een beetje hulp om te beseffen wàt je zoal ziet als je kijkt vind ikzèlf reuze praktisch. Wat mij betreft, hoort daar als leidraad bij, dat het altijd je eigen beoordeling is die je maakt. Daarom kan ik je slechts waarschuwen het niet klakkeloos met mij eens te zijn.

35.45
Waarom voortdurend die behoefte aan “inbedding in bestaande modelleer- en ontwerppraktijk”? Voor reële betekenissenvariëteit blijkt de effectiviteit ervan nul. Dan is de “efficiency” ervan ook nul, punt.
Voor menig informatiekundige bestaat inderdaad een drempel om zelfstandig volgens contextuele verbijzondering (verder) te modelleren. Dat is verklaarbaar, niet zozeer omdat de methode op zichzelf een steile leercurve kent. Stelselmatig gebruik van metapatroon vergt primair een wezenlijk andere instelling. Dàt is het! Die instelling staat in menig opzicht zelfs diametraal tegenover de manier om betekenissen traditioneel voor een apart informatiesysteem te verhelderen.
De overgang van de aanname van strikt één geldige betekenis naar verschillende betekenissen, meervoud dus, in samenhang is zonder overdrijving een paradigmawissel. Juist wie veel investeerde in het ene paradigma, valt het doorgaans moeilijk, zo niet onmogelijk een ander paradigma te adopteren. Dat is geen verwijt, maar simpele vaststelling van moeilijkheidsgraad van aanpassingen als maatschappelijk verkeer kwalitatief verandert (zoals gebeurt onder invloed van digitale technologie).
Zet professionele ontwikkeling en beheer op semantische interoperabiliteit. Vergeet op- en begeleiding niet. Zonder stelselmatige instelling helpt het niets.
Breng problematische begrippen successievelijk onder stelselmatige noemer. De reële verschillen tellen. Erken karakteristieke perspectieven van keten- en netwerkpartners, nota bene inclusief burgers en bedrijven. Propageer ook dáár semantiek op stelselschaal; interoperabiliteit moet letterlijk van àlle kanten komen.
Hanteer overzicht over contextuele verbijzondering voor realistische interne èn externe koppelingen tussen bestaande aparte informatiesystemen. Lees ook: probeer nooit te koppelen wat qua betekenissen evident niet klopt, punt.
Verhuis op termijn koppelingen naar zoiets als een algemeen schakelpaneel, waarvoor het contextueel semantisch diagram feitelijk het conceptueel ontwerp vormt.
Op wéér wat langere termijn kunnen dan modulen zodanig worden aangepast, dat zij elk voor zich semantische interoperabiliteit faciliteren (toekomstmuziek).
Het positieve resultaat van de aanvullende praktijkproeven markeert, dat het accent kan verschuiven naar implementatie van contextuele verbijzondering als middel/voorwaarde voor semantische interoperabiliteit. Wat daarvoor in aanmerking komt, verdient nog uitwerking. Want zo voor de hand ligt het niet.
Ervaringen o.a. met dezelfde proeven leren, dat weliswaar een methode met uitdrukkingsmogelijkheden voor contextuele verbijzondering onmisbaar is. Maar zònder stelselmatige instelling van wie die methode benut, is het effect nog steeds nihil. Wie kan spijkeren, is nog lang geen meubelmaker. Het ziet er dus naar uit dat implementatie in eerste aanleg bevordering inhoudt van bewustzijn van noodzakelijke stelselmatigheid. Als instrumenten komen in aanmerking: voorlichting, stimuleren van concrete projecten, maar zeker óók dat opleidingen tot informatiekundige door-en-door stelselmatige oriëntatie verkrijgen. Dat is nogal wat, zodat keuzes nodig zijn.
In dit stadium biedt het meeste houvast nog: Okee, het is lastig, maar we snappen nu waaròm het lastig is en u hoort daarover zsm nader van ons.

35.46
Ik heb wat doorgedacht over de manier waarop jij een parodie wilde opzetten. Waarom zie ik er niets in? Naar mijn gevoel kon ik mijn vlotte afwijzing netzo onmiddellijk niet goed verklaren. Daarom kom ik er schriftelijk op terug.
Mijn indruk is dat jij de, zeg maar, logica achter/onder/... een bepaalde maatschappelijke maatregel wil dóórtrekken. Het resultaat van alsmaar méér van hetzelfde zou tenslotte herkenbaar (moeten) zijn als belachelijk. Dankzij dat radicale beeld, veronderstel je blijkbaar, herzien mensen hun opvatting, laten ze die maatregel alsnog vervallen enzovoort.
Mijn bezwaar tegen die benadering is, dat je jezèlf onlosmakelijk verbindt aan die logica. Die laat je feitelijk ongemoeid. Volgens mij is de ene of andere maatregel echter slechts secundair voor wie ‘m voorstelt. Wat wezenlijk telt, is nu juist die logica van waaruit een onuitputtelijke hoeveelheid maatregelen valt te bedenken. Wat ze gemeen hebben, de ene na de andere maatregel, is bestendiging van positie en als het even kan versterking ervan.
Het gaat dus om màchts- inclusief exploitatielogica. Als het de ene maatregel daarvoor onverhoopt niet past, vooruit, de volgende dan maar ...
Zulke logica kan je naar mijn idee ònmogelijk vanuit zichzelf op de hak nemen ... bij wie er dergelijk existentieel belang aan hecht. Wat jij met extrapolatie probeert te schetsen, blijft onzichtbaar met dat filter. Zeg ook maar dat jouw schrijnende projectie het scherm niet eens haalt.
Als je ergens de ònlogica van wilt aantonen, lukt dat m.i. in elk geval niet binnen de logica die kenmerkend is voor wat je bestrijdt.
Volgens mij is het enige dat je zinvol kunt doen, een alternatief ontwikkelen, dus volgens logica die je wèl levensvatbaar acht. Dan hebben het dus (voor de zoveelste keer) over een paradigmawissel. Daaraan kan je niet vroeg genoeg opbouwend beginnen.
De kans dat het ooit lukt is gering, maar een àndere reële kans bestaat nu eenmaal niet. De absurditeit van de logica is de logica van de absurditeit.
Intussen kan je jezelf af en toe wat schijnsucces gunnen met parodie. Dat helpt in zoverre, dat je het dankzij amusement van en voor jezelf (en bijna niemand anders) langer volhoudt. Dat is belangrijk genoeg, zij het niet zonder risico.
Je kùnt overigens geluk hebben. Dan neemt het establishment je parodie serieus, gaat je actief de mond willen snoeren en ... maakt daarbij een domme fout. De kans op zulk geluk is tegenwoordig in onze samenleving echter nagenoeg verdwenen. Want aan het stadium van fouten komt het establishment niet eens toe. Dat risico wordt effectief bestreden, nota bene, juist omdat het vermogen tot fouten eveneens onuitputtelijk is, door serieuze aandacht a priori te vermijden. Het establishment verankert zichzelf extra als narcistisch verbond. Tegelijk is er overigens beschaafd aan, dat je parodie je geen strafvervolging oplevert.
Eigenlijk heb ik niet zozeer doorgedacht over de manier waaròp, maar meer waaròm jij een parodie wilde (f)opzetten. Ik ben dus helemaal vóór parodie, maar primair voor eigen parochie. Een paradigmawissel op noodzakelijke schaal bereik je er niet mee. Dat is echt moeilijker. Het paradigma van de parodie is de parodie van het paradigma.
Vermoedelijk heb ik je domweg niet begrepen ...

35.47
Ja, leeg. Anders kan er niets om draaien. Vol is daarentegen vast. De vastgeroestheid van de voldaanheid is de voldaanheid van de vastgeroestheid. Hoe bereiken we losheid van de leegte, zolang mensen bang zijn voor leegte van de losheid? Hun angst, eerlijk is eerlijk ook die van jou en mij voor van alles en nog wat, kortom, ònze angst berust op valse verwachting. De draaileegte is voorwaarde voor situationele vullingen. Uit angst vulling te missen, vullen we overhaast echter precies de ene (uitzondering)situatie die we consequent vrij zouden moeten houden. Is vrijheid niet gewoon — onze ervaring van — het vermogen ons zijn-in-situatie (wat) te variëren? Dan is het natuurlijk niet handig om het nodige en voldoende draaipunt onklaar te maken en er vervolgens ook alles aan te doen dat er nooit meer enige beweging in te krijgen valt.

35.48
Je klinkt vastbesloten om volgens RDF aan de slag te gaan. Als het je lukt, hoor ik het graag! Sterkte! Voor wat je "onder werktijd [kan] doen," herhaal ik: Voor operationele instrumentatie van (meta)informatie op contextueel verbijzonderde leest à la metapatroon kan je DJI verwijzen naar mijn onderzoek- & ontwerpbedrijf. En uit een nòg eerder bericht herhaal ik: Met metapatroonvragen ben je uiteraard welkom.

[Hoewel ik je enthousiasme over metapatroon natuurlijk zeer op prijs stel (!), begrijp ik inmiddels niet goed waarop jij me met je berichten probeert aan te spreken. Zoals ik je al schreef, mijn onderzoek- & ontwerpbedrijf ontwikkelde tevens operationele instrumentatie. Vind je dat we die programmatuur moeten weggooien en wachten op wat jij ontwikkelt? En vraag je mijn vrijwillige hulp voor jouw ontwikkeling?
Ik help je graag met begrip van metapatroon. (Want) indien je herkent dat problemen ermee kunnen worden opgelost (wat aardig lijkt te lukken), zou je de opdrachtgevers in kwestie erop kunnen wijzen dat er een oplossing bestáát. Dergelijke verwijzing waarmee zij daadwerkelijk geholpen zijn, vind ik professioneel.
Als jij tegelijkertijd zèlf wil sleutelen, prima, maar dat helpt die opdrachtgevers niet. Door het in onze correspondentie alleen maar te hebben over wat jijzèlf wil uitproberen, heb je bij mij de indruk gewekt dat je niet alleen probleemhebbers je professionele verwijzing naar een werkende oplossing onthoudt, maar dat je mij feitelijk evenmin serieus neemt.
Als mijn indruk verkeerd is, hoor ik het graag.]

35.49
Met de verwijzing zoals ik ‘m attent kreeg kom je bij de tekst van een zgn press release dat Gartner onlangs deed: Gartner Says Context-Aware Computing Will Be a $12 Billion Market By 2012.
Aan die voorspelling klopt zowel het bedrag, als het jaartal niet. Het duurt langer, maar de marktomzet is véél groter.
Hoe Gartner het contextbegrip beschrijft, wijst m.i. overigens op iets anders dan waarover wij het hebben … maar goed, alle aandacht is voorlopig meegenomen. Terwijl Gartner suggereert dat een bedrijf dankzij extra profilering van (potentiële) klanten méér (aan ze) kan verdienen, mikken wij op evenwichtig informatieverkeer op maatschappelijke schaal. Dat lijkt (mij) toch wat anders. Dat neemt niet weg, dat je hoe dan ook aan de contextuele verbijzondering ‘moet.’ Van die stelselmatig methodische kant lijkt Gartner echter geen besef te hebben.
Zoals ik je laatst vertelde, probeerde ik enkele jaren geleden Gartner zover te krijgen om contextuele verbijzondering als trend te melden. De reactie was, dat ze “er weleens naar wilden kijken, nadat ik abonnee geworden was” …
Mijn toenmalige contact leidde wel tot mijn korte tekst Do you run an ERP software company?
Terug naar Gartners recente persbericht. Dat vermeldt o.a. een “research vice president at Gartner” die vervolgens in haar analyst profile geafficheerd staat als “one of the leaders of Gartner's context-aware computing research, which deals with the use of context information to improve the quality of an interaction.” Onderaan op diezelfde profielpagina staan enkele publicaties opgesomd waaraan zij bijdroeg.
Voor raadpleging moet je blijkbaar abonnee van Gartner zijn. Ik kreeg (dus) slechts steeds een samenvattende zin te lezen; die bevestigen de indruk uit het persbericht dat Gartner feitelijk opnieuw aandacht vraagt voor zoiets als customer relationship management.
Als dat al een trend is, vind ik het zeker geen nieuwe. Het is echter nuttig om het Gartner-standpunt te kennen, hoe onterecht dat ook, herstel, juist omdàt het onterecht serieus genomen wordt.

35.50
Mijn stellige indruk is dat jij je geen zorgen hoeft te maken over de hoeveelheid onderwerpen die je verzamelde voor je proefschrift over interoperabiliteitsbestu(u)r(ing). Jouw verdere opgave lijkt mij daarom vooral om een kader te ontwikkelen, waarmee je ze productief ordent. Wellicht heb je al zo'n kader. Dan ben je eigenlijk al bijna klaar. Je schema's vind ik overigens toch meer het resultaat van inventarisatie dan dat je er vervolgens deductief wat mee kunt. Maar goed, zo grondig bestudeerde ik je presentatiemateriaal ook weer niet, dat ik er een onfeilbaar oordeel over kàn hebben. Neem mij dus ajb niet serieuzer dan waaraan jijzelf  behoefte hebt.
Wat ik zo gauw niet herken, is dat je òpschaalt naar maatschappelijk verkeer ... daarvan vervolgens informatieverkeer als onlosmakelijk aspect bestempelt ... en dùs aangeeft dat thans dienovereenkomstig maatschappelijke behoefte aan infrastructuur voor informatieverkeer bestaat. Indien je je kader met die dimensie uitbreidt, heb je m.i. in bestuurlijk opzicht een vernieuwend verhaal. Als ik mijn werk goed deed in de opstellen waarnaar ik je verwees, vind je daarin voldoende aanknopingspunten. Hoe dan ook kunnen we het er graag nog eens over hebben.

35.51
Allemaal verkeerd, maar zo kan je bezig blijven met opwinding over wat feitelijk evenzovele incidenten zijn. Wij moeten ons 'gewoon' concentreren op artikel 1: persoonsinformatie is persoonlijk eigendom. Daaruit volgt de rest. Andersom komen we, komt niemand er ooit.

35.52
Semantic Interoperability on the Hype Cycle for Healthcare Provider Technologies and Standards (januari 2009) gaat niet verder dan thesaurus als beheerinstrument, zij het dat nergens van thesaurus sprake is. Dat lijkt mij overigens typisch voor Gartner. Zolang je vergeet te vermelden, dat er allang iets is, of wellicht weten ze daar zelfs niet beter, kan je het als nieuwe trend presenteren.
(Een) thesaurus is een onmisbare factor in stelselmatige informatievoorziening (zie ook het oefenschema), maar biedt nooit de complete oplossing. In genoemd artikel gaat het vooral om medicatie. Het ene medicijn kan verwant zijn aan een ander. Dat is inderdaad handig om te weten. Je blijft daarmee echter als het ware aan het uiteinde van verbijzondering. Contextuele verbijzondering zou, in dit voorbeeld, ook en vooral problematisering inhouden van wat ‘medicatie’ betekent. Wat telt als patiënt? Enzovoort. Pas op die manier modelleer je stelselmatig verweven betekenissen.
In The Emerging Vision for Data Services: Logical and Semantic Management (juni 2008) blijft voor Gartner het uitgangspunt nadrukkelijk de digitale technologie en hoe je die aan de praat krijgt. Er is sprake van taxonomie (“the decisions made and the resulting rules for determining the unique nature of anything”) en ontologie (“the decisions made and the resulting rules for determining the similarity of anything”). Dat lijkt de goede kant op te gaan met de verklaring dat “it is impossible to do one without doing the other — it is impossible to contrast how "different" things are without also comparing how similar they are.”
Wat Gartner echter mist is de behoefte aan stelselmatigheid, dwz. sámenhangende verschillen. Daarentegen, zo lijkt het, blijft steeds het apàrte “information schema” het doel. Het ene schema moet daardoor nog altijd de gehele semantische last tillen. Dat was voor een geïsoleerde zgn toepassing nooit een praktisch probleem en voor een zgn domein kan je zo ook nog wel een eindje komen, maar stelselmatig op open schaal zitten we op die manier dus met een ònoplosbaar vraagstuk.
Gartner heeft inderdaad al twijfel over wat ik tegemoetkomend maar òpschaling noem. Twijfel meen ik althans op te maken uit “The suggestion here is that the level of diversity or similarity that is defined in a schema is mostly arbitrary.” Nee, als het goed is, reikt een bepááld “schema” niet verder dan een relevante context. Dat is, nota bene, niet willekeurig, maar stelselmatig optimaal. Dan heb je echter wel een voorziening nodig voor samenhang tùssen aldus contextueel verbijzonderde schema’s. Daarvan heeft Gartner nog geen enkele clou.
(Ook) Gartner probeert gebrekkig inzicht in nodige en voldoende variëteitbeheersing te verhullen door o.a. over onderscheid tussen data en informatie te beginnen: “Data differs from information in that data can be expressed devoid of context and achieve an increasingly specific meaning as context is introduced.” Opnieuw, nee, dat is zinloos. Want, rara, hoe meng je contextloze data met … context, presto, informatie!? Wat kàn die context ànders zijn dan … óók data?! Maar dat is precies waarom het allemaal hoort in één samenhangend model, waarbij het onderscheid volgens data-informatie (dus) averechts werkt.

35.53
Stelselmatig beschouwd betreft èlk knooppunt een formele, authentieke registratie. Identificatie van zo'n knooppunt vergt, precies, ... een unieke identiteit ervan/-voor. Tegelijk moet een selectie van knooppunten van samenhang voorzien (kunnen) zijn. Dat lukt via een extra knooppunt met ... noodzakelijkerwijs op zijn beurt ook een unieke identiteit. Je zou de laatstbedoelde identiteit naar zijn werkingsfeer de samenhangidentiteit (metapatroon: nulidentiteit van object) kunnen noemen, terwijl die andere allemaal verschilidentiteiten (metapatroon: identiteit per objectdeel) zijn.
Juist de behandeling van persoonsidentiteit vergt extra aandacht. In de eerste plaats geldt die identiteit als (maatschappelijk) object. Die objectidentiteit vergt voor registratie dus een systematiek zoals hierboven met (informatie)nulidentiteit en (informatie)deelidentiteiten aangeduid.
Daar komt voor een menselijk persoon bij, ten tweede dus, dat z/hij kàn beschikken over méérdere objectidentiteiten. Zeg maar in het ècht komen eventueel méér (object)persoonsidentiteiten samen in één (object)natuurlijk persoon. In het registratievlak kent natuurlijk persoon (uiteraard) eveneens 'zijn' samenhangidentiteit. Er bestaat een zgn één-op-méér relatie van enerzijds samenhangidentiteit voor (object)natuurlijk persoon, anderzijds samenhangidentiteit voor (object)persoonsidentiteiten.
De meervoudigheid van objectidentiteiten kunnen we ook voor àndere maatschappelijke objecten veronderstellen. Stel dat we dat voor een auto doen. Dan moeten we òbjectief zoiets als natuurlijke auto onderscheiden van auto-identiteit. Bijvoorbeeld voor een organisatie wordt dat objectief dus natuurlijke organisatie, respectievelijk organisatie-identiteit.
Zodra dergelijk onderscheid reëel is, moet dat registratief gefaciliteerd zijn door ondermeer één-op-méér relatie van enerzijds samenhangidentiteit voor (object)natuurlijk x, anderzijds samenhangidentiteit voor (object)x-identiteiten.

35.54
Of wij van hem een “compliment” kregen? Hmm, ja en nee. In zijn berichtje plus schetsje vind ik zijn opvatting doorklinken, dat hij contextuele verbijzondering beter beheerst. Dat bedoelt hij m.i. met de zinsnede: “daarover wil ik bij gelegenheid graag nog eens met je van gedachten wisselen.”
Laten we voor hem hopen dat hij zijn vaste baan nog niet opgezegd heeft. Wellicht kan je hem wijzen op Semantiek op stelselschaal, ihb bijlage C? En als hij dàt uit heeft, Suwinet, Metapattern: context and time in information models ...?
Overigens geeft ons ene rapport (Registratie niet-ingezetenen) gauw een verkeerd beeld van contextuele modellering, dànkzij — de kans met — vergaande abstractie die wij daar benutten. Wie slechts dàt modelletje bekijkt, onderschat de methode. Want wat daar met personenverband gebeurt, lijkt nogal triviaal.
Als vertaling van wat wij daar modelleerden, komt hij (dus) aardig in de buurt met zijn traditionele schetsje. Maar of hij dat model met personenverband enz. zèlf zo had verzonnen ...?
De verbijzonderingen in ons andere rapport (Werkgever enz. in loonheffingenketen) zijn noodzakelijkerwijs alweer veel gevarieerder, inclusief onderling verweven. Dan heb je niets aan zijn platte benadering, integendeel.

35.55
Allereerst maak ik graag duidelijk, dat je mijn opmerkingen nooit serieuzer moet nemen dan wat jijzèlf gerechtvaardigd vindt op basis van àl het werk dat jij in je tekst stak/steekt. Ik pretendeer geenszins dat ik het beter kan weten dan jij door ‘er even naar te kijken.’ Maar dus juist omdàt je geen feilloos commentaar kunt verwachten, maak ik mijn opmerkingen zo plompverloren mogelijk. Want als ze kortweg duidelijk zijn, kan jij tenminste zo vlot mogelijk beoordelen of je er al dan niet iets aan hebt.
Laat ik de vergelijking met schilderen maken. Mijn indruk van wat jij schildert, is een landschap. Dat is zo’n beetje tegenovergesteld aan hoe een proefschrift gepositioneerd moet zijn. Wat moet, bepaalt, zo is het nu eenmaal, die academische kring waar je doorheen wil.
Het is dus voor jou contra-intuïtief, maar je moet niet met je landschapsafbeelding beginnen. Om die vergelijking vast te houden, het belangrijkste dat je moet detailleren (voor althans een proefschrift) is het ene haakje. Of je er later iets aan ophangt, is eigenlijk secundair. Dat komt o.a. omdat verstokte academici niet of nauwelijks verstand hebben van wat jij, of welke promovendus dan ook, schildert. Dat maakt ze onzeker. Van de weeromstuit tonen ze overmatig belangstelling voor het aanknopingspunt resp. voor methodologie. Dat gebeurt trouwens niet omdat zij daarvan wèl zoveel verstand hebben, maar omdat de promovendus daarover altijd eveneens onzeker is. Vanuit de machtspositie van de promotiecommissie staan zij op winst zolang ze het daarover kunnen hebben. Ingewikkelder is het (helaas) niet.
Concentreer je in je eerste hoofdstuk allereerst op het aanwijzen van die twee disciplines (die jij als één landschap ziet). Welke zijn dat precies? Wie heeft er zoal over gepubliceerd? Wat zijn hun hoofdstellingen resp. bevindingen?
Ten tweede wijs je aan dat volgens jou een gat ertussen bestaat. Dat mag de conclusie van het eerste hoofdstuk zijn. Je hoeft er dáár dus nog niets over te zeggen.
Omdat jij voor je managerspubliek meteen middenin je landschapsschilderij zit, heb je óvergeslagen wat voor dat onderzoekhaakje nodig is. Je moet als het ware terùg naar bronnen die (juist!) nog iets over die aparte disciplines zeggen. Haal er vanuit de industriële organisatie gerust Taylor bij …
Met je eerste hoofdstuk geef je aldus aan welk onderwerp je precies behandelt. Jijzelf weet hoe gróót dat onderwerp is. Maar wat voor je proefschrift telt, is zeg maar de illusie van precieze afbakening. Dat gat, punt.
(Pas) nadat je een complete tekstversie, dus voor je gehele proefschrift hebt, maak je je druk om gerichte formulering van probleemstelling(en). Alles op z’n tijd.
Vervolgens moet je je methodologisch positioneren. Daaraan (en zo mogelijk aan niets anders!) wijd je wat mij betreft je tweede hoofdstuk.
Dat gat, dus. Tja, zoals jij onderzocht (zie hoofdstuk 1) heb jij blijkbaar niets interdisciplinairs kunnen ontdekken dat het adequaat overbrugt. Kortom, daar moet iets nieuws voor komen. Dat vergt ontwerpend onderzoek, zoals dat heet. In hoofdstuk twee kan je aan de hand van enkele bronnen toelichten wat dat is. Als je van dergelijke teksten het begin en het einde leest, weet je meestal genoeg voor een verwijzing; niemand die ’t náleest. Maar gebruik dus slechts wat wetenschappelijk status heeft. Dat blog zèlf waarnaar ik jou verwees, valt àf, … maar wie weet doe je er juist àndere verwijzingen op die qua status wel tellen.
De truc met zo’n tweede, methodologische hoofdstuk is, dat je ruimte schept voor het ontwerpkarakter van je schilderij … waarvan je immers tòch wat wil tonen in je proefschrift. Verder leg je daar uit, wat voor soort onderzoek je dus niet deed. Dat spaart je verderop een hoop gedoe.
Wanneer je die eerste twee hoofdstukken op die manier hebt ‘staan,’ nota bene inclusief geloofwaardige literatuurverwijzingen, ben je m.i. aardig op weg volgens het proefschriftgenre.
Besteed je derde hoofdstuk aan inventarisatie van wat er tot dusver wèl aan gedaan is om dat gat te overbruggen. Onderdruk je neiging om er in dàt hoofdstuk meteen iets van te vinden.
Nog een tip: schrijf je hoofdstuk één in het besef dat je zo’n hoofdstuk drie schrijft; daardoor houd je focus in hoofdstuk één.
In hoofdstuk vier kan je dan schetsen hoe je ontwerpend dat gat wil proberen te overbruggen. Daarvoor komen je meer visionaire landschapspassages van pas. Maar maak het (opnieuw) niet te lang.
In dit hoofdstuk tref je de voorbereiding voor een breder organisatiebegrip. Daar kom je (dus) in een volgend hoofdstuk op terug. Je kondigt tevens aan dat het leidt tot zoiets als organisatiearchitectuur.
Hoofdstuk vijf gaat dan over dat rijkere organisatiebegrip. Mijn eigen opvatting is overigens dat je zeker in je proefschrift eerder te weinig dan te veel moet claimen. Daarom zou ik niet beweren het gehele gat te overbruggen. Je kunt waarop je mikt specificeren via organisatie- c.q. procestypologie (waarvoor je al bij Starreveld terecht kunt). Is het dan een idee om Maes’ raamwerk uit te breiden met een derde dimensie vòlgens zo’n typologie? Dan kan je wel degelijk opeisen dat qua informatie altijd óók samenhang over grenzen van typen bestaat, … zodat je toch een groter gedeelte van ‘het gat’ dekt.
De indeling wordt steeds speculatiever … maar ik kan me (thans) voorstellen dat je ook een hoofdstuk (nr. zes) schrijft over het informatiebegrip zoals jij het passend acht om dat gat te overbruggen. Wellicht schrijven jij en ik daarover samen een PrimaVera-working paper, dat je vervolgens overneemt als hoofdstuk.
Hoofdstuk zeven kan dan een inleiding tot een passend architectuurbegrip zijn.
In hoofdstuk acht komen de voorgaande drie hoofdstukken bijelkaar onder de noemer van jouw nieuwe begrip/idee van organisatiearchitectuur.
Daarna kan je verder kijken.

35.56
Als je politieke partijen niet over beginselen wilt adviseren, waarom besta je dan (als Humanistisch Verbond) eigenlijk nog?

35.57
Het probleem waarvoor je volgens mij staat, is dat je eventjes je persoonlijke hoofdlijn (het landschapschilderij) moet vergeten om secuur aan dat ophanghaakje te werken. Dat moet een academisch mooi haakje zijn. Hoe beter je dat lukt, des te meer ruimte maak je (verderop) voor jezelf voor je schilderij. Bekommer je er ajb niet om dat de academische beoordelaars dat haakje als het schilderij opvatten. Jij bent niet verantwoordelijk voor hun (kunst)opvoeding. Jij wilt een gunstige beoordeling. Als zij die geven voor een haakje dat zij naar jouw mening ten onrechte voor een schilderij houden, het zij zo.
Je moet gewoon niet voor een tweesprong willen staan. Zie het als verspringen. We moeten overigens met vergelijkingen gaan oppassen! Uit stand kom je nooit vèr. Je moet de discipline van een aanloop opbrengen.
Ik zou dus zeggen, één ding tegelijk en het eerste is nù domweg zo’n eerste hoofdstuk. Begin niet te schrijven wat je als boodschap kwijt wilt, maar zoek alleréérst naar relevante literatuur(verwijzingen). Relevant? Als het academisch glimt, is het goed. Met welke autoriteiten durven de leden van de promotiecommissie geen ruzie te krijgen? Schrijf je eigen tekst (pas) om die verwijzingen heen, met als bijkomend voordeel dat je het dan kort kunt houden.

35.58
Wat je “proof of concept” betreft bedank ik je voor je uitnodiging. Maar mijn r&d-bedrijfje beschikt allang over operationeel werkende voorbeeldprogrammatuur (inclusief de intellectuele eigendom ervan). Wij (onder)houden het aangepast aan de nieuwste stand van digitale technologie. Dat is mijn zakelijke spoor.
Jouw vraag om hulp bij je proefschrift vat ik graag primair persoonlijk op. Op die manier doe ik vrijuit mijn best met gerichte suggesties.
Die persoonlijke samenwerking kan inderdaad ook zakelijk resultaat opleveren. Dat speelt dus méé. Waarover wij voorlopig echter nog langs elkaar heen zullen blijven praten, is de (on)mogelijkheid van samenstellingenvariëteit vanuit primitieven. Zoals ik het zie, komen we er in de loop van herordening van je proefschrift (pas) achter of we dàt gat kunnen dichten. Dat kost gewoon tijd.

35.59
Dat verslag wemelt van aanknopingspunten, prachtig! Daarvan wil ik je er toch enkele aanwijzen, stellig ten overvloede en als je me toestaat op informele manier. Kijk maar of je er iets nuttigs aan kunt ontlenen. Ik pikte er steeds een kopje of zinsnede uit. Soms veranderde ik er iets aan, als dat niet zozeer qua strekking maar voor tekstbeeld (mij) beter uitkwam. Zo'n passage vind je hieronder steeds tussen aanhalingstekens vermeld, gevolgd door mijn commentaar uit de losse pols.
“We weten niet meer waar gegevens vandaan komen.”
Algemeen: Verbijzondering naar context èn tijd moet onlosmakelijk onderdeel van eenduidige informatie zijn. Zonodig vormt informatie over de bron — op zijn beurt — onderdeel van de relevante context. Zie verder: Metapattern: context and time in information models (P.E. Wisse, Addison-Wesley, 2001) en o.a. diverse publicaties van Bureau Forum Standaardisatie zoals Semantiek op Stelselschaal (2009).
Persoonsinformatie: Veel informatie die overheidsorganisaties, maar nota bene ook burgers en bedrijven, ‘verwerken’ is persoonsinformatie. Voor beheer van persoonsinformatie bestaat thans geen ordenend beginsel. (Vooral) in een heuse informatiemaatschappij is zo’n beginsel echter onontbeerlijk. Het beginsel dat begrijpelijk, praktisch e.d. is, luidt: persoonsinformatie is persoonlijk eigendom. Als het persoonsinformatie betreft, is daardoor tegelijk duidelijk “waar [zij] vandaan komt,” te weten van de persoon in kwestie. Als enige is die persoon het eenduidige aanspreekpunt voor ‘zijn’ persoonsinformatie.
Eigendom is slechts een kunstgreep voor regulering van maatschappelijk verkeer. Dat is dùs met persoonlijk eigendom van persoonsinformatie precies zó! Daardoor kan ook nooit misverstand bestaan, indien persoonsinformatie ontstaat door werking van een àndere (rechts)persoon. Voorbeeld: de Nederlandse overheid wijst een burgerservicenummer toe aan een persoon. Als persóónsinformatie verkrijgt de persoon in kwestie aldus het eigendom erover. Dit voorbeeld verduidelijkt eveneens dat sòmmige persoonsinformatie (tevens) door een overheidsinstelling beheerd kan zijn als waarborg voor beschikbaarheid. Dat geldt feitelijk als waarborg voor kwaliteit van maatschappelijk verkeer. Zie verder: Manifest voor informatieverkeer (2005-2008, ook bekend als iDNA Manifest).
“Hoe borg je de kwaliteit van gegevens?”
Kwaliteit telt naar context (en tijd). Zonder nodige en voldoende verbijzondering naar context (en tijd)valt informatiekwaliteit nooit te operationaliseren, punt.
“Hoe weet je dat je elkaar kunt vertrouwen?”
Dankzij contextuele verbijzondering ontstaat overzicht over reële afhankelijkheid. Dat helpt. Anders blijven allerlei veronderstellingen (te) impliciet. En gokken gaat vaak mis met wàntrouwen als resultaat.
“Gegevens uit een basisregistratie [als] daartoe aangewezen ‘authentieke bron’ moeten verplicht als enig juist gegeven gebruikt worden.”
Authentiek kan informatie slechts zijn die nodige en voldoende contextuele verbijzondering omvat.
Daarentegen gaat de opzet van een basisregistratie er zelfs van uit, dat contextloze informatie bestaat die als zodanig algeméén geldig is. Maar contextloze informatie is een contradictio in terminis.
Zie o.a. Basispuzzel met stelselmatige registerstukjes (P.E. Wisse, Univ. van Amsterdam, PrimaVera, nr. 2009-03).
“Burgerrechters houden geen rekening met dit beleid.”
Dat zit dan nog mee. Al dan niet bewust begrijpen rechter blijkbaar genoeg van situationele variëteit, waarvoor informatie voorzien moet zijn van corresponderende/passende contextuele variëteit.
“Gevolgen van het gebruik van onjuiste gegevens.”
De zorg om “onjuiste gegevens” is op die manier contraproductief. Daaraan ligt stellig hetzelfde idee ten grondslag, dat voert tot de valse associatie van basisregistratie met authentieke kwaliteit.
Wat als juist geldt, valt slechts binnen nodige en voldoende contextuele verbijzondering zindelijk te beoordelen.
Nota bene, contextuele verbijzondering is onmisbaar om op te lossen wat te ruim genomen eventueel (nog) tegenstrijdig is. Wat in de ene context juist is, kan in een andere context ònjuist zijn. Die reële variëteit moeten we met informatievoorziening niet ontkennen, maar faciliteren.
“Verschillen tussen de administratieve werkelijkheid en de materiële werkelijkheid.”
Wie dergelijk verschil wil “verkleinen,” beseft kennelijk niet dat er sprake is van een categorisch onderscheid.
Beheersing is hoogstens optimaal. Daarvoor verdient met voorrang de variëteit van “de materiële werkelijkheid” erkenning. Vervolgens moet “de administratieve werkelijkheid” met zgn passende variëteit worden uitgerust. Dat is de strekking van Ashby’s Law of Requisite Variety.
“Er zijn verschillende definities van gegevens.”
Dat is dus volstrekt logisch, zij het pas volgens stelsellogica. Bestrijd meervoud niet, maar faciliteer het. Dankzij contextuele verbijzondering verdampt het probleem.
“Het is zaak de belangen goed te analyseren.”
Wat is karakteristiek voor belangen van verschillende betrokken partijen? Precies, ze verschillen.
Een specifiek belang wijst op specifieke context.
“Tegenstrijdige prikkels in de ketensamenwerking.”
En niet alleen in zgn ketens. Ja, dat is dus zo. Dat is normaal. Modelleer voor passende informatievoorziening wat normaal is. Verschillen zijn normaal. Dus moeten relevante verschillen tot uitdrukking komen. Tegelijk is samenhang normaal. Dat moet dus ook. Bijelkaar: metapatroon.
“De onvermijdelijkheid van nieuwe begrippen.”
In reële variëteit veranderen betekenissen voortdurend. De ene raakt in onbruik, een andere ontstaat juist nieuw. Daarin komt maatschappelijke dynamiek tot uitdrukking.
De angst dat ruimte voor dynamiek tot wildgroei leidt, is vals. Dankzij open ruimte groeit samenhang van betekenissen méé. Dat is optimaal.
Wie betekenissen beheersbaar wil houden, moet ze de ruimte geven. Dat lijkt paradoxaal, maar de crux zit ‘m in de samenhang die pas dankzij zulke ruimte productief blijft.
Het gaat om samenhang tussen verschillen. Dat is natuurlijk pas een begrijpelijk beeld volgens de aanname dat informatie inherent contextueel verbijzonderd is.
Daarom is de groeiende worsteling met informatievoorziening kenmerkend. De maatschappelijke werkelijkheid is reeds zover veranderd, dat productief informatieverkeer een kwalitatief ander, nieuw paradigma vergt. Over ruimte gesproken, die is er echter nog niet voor. Voorlopig worden voorzieningen nòg verbetener volgens het achterhaalde paradigma opgezet, dat wordt althans herhaaldelijk geprobeerd. Het effect van de voorspelbare mislukkingen is steeds averechtser.
“De uitvoeringsorganisatie heeft formeel juist gehandeld.”
Zie Drogreden (P.E. Wisse, Digitaal Bestuur, 2009).
“Een wetgevingsjurist uitnodigen.”
Maak daar een rechtsfilosoof van; opnieuw, zie Drogreden.
“De wereld van de uitvoerders wordt ‘rafelig.’”
Dat was die wereld altijd al. Maar het begint nu op te vallen, o.a. door directe(re) verbindingen. Vroeger absorbeerden burger en bedrijf die rafeligheid vrijwel zonder — mogelijkheid van — kritiek.
Zie Durf je wel?! (O.M. Kinkhorst en P.E. Wisse, Digitaal Bestuur, 2008).
“Verschillende uitvoerders verstaan onder hetzelfde begrip verschillende dingen.”
Dat is precies een reden waarom zij als uitvoerders verschillend zijn! Die verschillen moeten we dus niet wegpoetsen, maar letterlijk tot hun recht laten komen. Inderdaad, in samenhang.
“Een onvoorstelbaar moeilijke sport.”
Op reële stelselschaal is die sport “om een dataverzameling te maken die eenduidig te interpreteren is” zelfs ònmogelijk zonder relevante, zeg maar even, productieve spelregels. Wat productief is, komt neer op verbijzondering naar context en tijd: metapatroon. Voor wie die regels beheerst, is het nog altijd ingewikkeld. Daarom is informatiemodellering ook een vàk, een heuse discipline. Of om die vergelijking door te trekken, het ontwerpen van adequate informatiemodellen voor informatieverkeer op stelselschaal is topsport. Maar wie de regels een beetje kent, kan als toeschouwer gauw waarderen dat het zo moet.
“Gemeenschappelijke modellen, definities en afspraken over kwaliteitsniveaus ontbreken.”
Daarvoor is, voor de zoveelste keer, een prima reden. De reële maatvoering voor gemeenschappelijkheid is niet àlles, maar steeds wat voor een coherente situatie doorgaat. Probeer nooit een afspraak over reële verschillen héén te maken. In dat geval is de enige productieve afspraak om die verschillen over en weer te erkennen. Daarmee valt tenminste (samen) te werken.
“Basisregistraties zoals GBA moeten we óf echt goed doen, óf nog een keer nadenken waarom we eraan begonnen zijn.”
Voor maatschappelijk informatieverkeer is een wijzer met unieke persoonsaanduidingen reuze praktisch. Dat is ècht goed, verder eigenlijk niets.
Hetzelfde geldt voor overige zgn basisregistraties, dwz de beperking tot aanduidingen van maatschappelijke objecten.
Het idee van een basisregistratie als een gemeenschappelijk informatiemagazijn ligt voor de hand. Maar door de inherente contextualiteit van informatie klopt het niet. Dat vergt inderdaad serieus nadenken. Nogmaals, zie Basispuzzel met stelselmatige registerstukjes.
“Beheer informatiepositie bij subject.”
Nogmaals, zie Manifest voor informatieverkeer (ook: iDNA Manifest).
“Welke hefboom kan je gebruiken om de kwaliteit van gegevens te vergroten?”
Zie eerdere opmerkingen over persoonlijk eigendom van persoonsinformatie.
Vgl. voorts nodale oriëntatie voor openbare orde en veiligheid, maar dan met voorrang voor privacy.
“Wetgeving is een belangrijke voorwaarde.”
Mag het wetgeving zijn die de aard van de informatiemaatschappij erkent?
“Zorg eerst dat je eigen gegevens goed zijn.”
Als advies aan het adres van uitvoerders, zou er het advies aan vooraf moeten gaan om te onderzoek wat eigenlijk reëel als “eigen gegevens” telt. Als authenticiteit het criterium is, nog afgezien van persoonsinformatie, produceert een bepaalde uitvoerder verhoudingsgewijs maar een (zeer) gering aandeel van de informatie. Het is bijna overal allemaal resultaat van uitvraag.
“Beginnen met wetgeving.”
Mag dat allereerst een visie op de informatiemaatschappij zijn? Wat doen overheidsorganisaties erin/ervoor?
“Een functionerende gegevensautoriteit levert een grote bijdrage aan de kwaliteit van gegevens.”
Als dat een centrale autoriteit moet zijn, werkt het averechts. Het enige dat met gezag moet worden bewaakt, is de ruimte voor reële betekenisverschillen.
De infrastructuur moet gestandaardiseerd zijn, opdat maatschappelijke bewegingen zo vrij mogelijk kunnen gebeuren.
Onderscheid tussen infrastructuur en verkeersbewegingen erover weerspiegelt een tweede-orde benadering van variëteit. De eerste-orde benadering is inmiddels achterhaald.
“Realistische verwachtingen scheppen.”
Wie realistische verwachtingen wil scheppen, moet allereerst zèlf inzicht hebben in wat realistische resultáten zijn. Dat vergt tegenwoordig dus die tweede-orde benadering. Daarvoor bieden overheidsorganisaties echter nog geen ruimte.
Een vals beeld van resultaten leidt onherroepelijk tot valse verwachtingen, om te beginnen bij betrokken overheidsorganisaties zèlf!

35.60
Mijn kijk is dat je met zo’n bericht weliswaar probeert de aandacht te versterken, prima, maar het tegendeel bereikt, tja, jammer, overigens ook van mijn moeite met die brief aan de Staatscommissie Grondwet.
Helaas, zo werkt dat, althans dat meen ik dankzij ervaring eromheen te mogen beweren. Het enige waarom het die commissie nu formeel gaat, is mijn papieren brief. Die hebben ze, punt. Daaraan ontlenen wij het recht op aandacht ervoor, klaar. Wat je daar in dit stadium verder probeert te beïnvloeden, wordt als gedram opgevat. Dat geeft dùs een voorwendsel, hoe vals ook, om die brief niet serieus te nemen.
Bedenk voorts ajb dat ik die andere brief aan ministers van Justitie en BZK helemaal apart hield. Dat is niet voor niets. Jij vermengt dat met het bureaucratisch effect dat iedereen daar graag meent dat niemand meer iets hoeft te doen. Daarmee schieten we niets op.

35.61
Je lijn blijft duidelijk, dus m.i. gewoon doorgaan tot je er bent (vrij naar Alice in Wonderland). Dat is inderdaad bijna. Jouw tekst voorziet in behoefte aan overzicht. Je doet aan voorlichting. Wat je nog nodig hebt, is volgens mij een korte inleiding. Zo van, helaas worden dergelijke onderwerpen nog vergaand apart beschouwen en daardoor zelfs van aparte hulpmiddelen voorzien. Ze kennen daarentegen een logisch onderling verband en wel als volgt ...
Wat je aarzeling over zo’n aparte paragraaf over beveiliging betreft, krijg ik de indruk dat je het primair wilt hebben over vertrouwen. Die term, vertrouwen dus, gebruik je (daarom) ook zèlf. Je kunt dan zeggen dat authenticatie tot en met mandatering grotendeels berusten op vertrouwen, waarvan je vervolgens enkele aspecten kunt aangeven ... die natuurlijk betrouwbaar moeten functioneren.
In je huidige opzet herken ik het gevaar, dat je er heel veel tekst voor nodig hebt. Die zou de aandacht àfleiden van je hoofdpunten in hun samenhang (waardoor juist die samenhang als hèt hoofdpunt moet doorbreken).
Onder de noemer van maatschappelijk verkeer kan je tenslotte alles samenvatten. Verkeer als vertrouwenskwestie, met als nodige (maar nog niet voldoende) infrastructurele voorzieningen wat je eerder in hun samenhang behandelde.

35.62
Hoezeer (juist) ik het betreur dat mensen niet gewoon naar 'de zaak' blijven kijken, moeten we m.i. de wettelijke antwoordtermijn afwachten totdat we (eventueel) actieve publiciteit met die ministersbrief bedrijven. Het werkt gewoon niet, althans niet voor ons, om er tijdens de antwoordtermijn extra druk mee uit te oefenen. Dat wekt gauw de indruk (en die klopt ook, eerlijk is eerlijk), dat wij het antwoord feitelijk vóórschrijven. Onze actie is echter niet hun actie, maar veeleer hun reactie. Dat is inderdaad een communicatiedilemma.
Wat verwachten wij als antwoord? Precies, een fopvatting. Vermoedelijk moeten we daarvoor zelfs rappelleren. Kortom, als het meezit, ontvangen we die fopvatting vlak vóór het verstrijken van de formele antwoordtermijn. Dat antwoord is (pas) een feit, dat telt voor maatschappelijk verkeer. Dáárop kunnen we productief inhaken, eerder niet.
Jullie gaan er blijkbaar vanuit dat de kans bestaat op een inhoudelijk serieus antwoord op die brief. Jammer genoeg, dat is naïef. Het optimale resultaat met zo'n brief is dat er een antwoord op komt, nogmaals, dat wij als belachelijk kunnen bestempelen. Voor het etaleren van belachelijkheid moeten we beleidsambtenaren even met rust laten. Hoe òngestoorder ze hun antwoord kunnen opstellen, des te bruikbaarder pakt het uit voor verdere stappen. Natuurlijk zouden verdere stappen volstrekt overbodig moeten zijn, althans, zo zien wij dat, maar wanneer wij dat onvermogen tot serieuze aandacht ontkennen krijgen we gegarandeerd nooit iets veranderd.

35.63
Zoals jij zo mooi in- en aanvullende modelleerstijlen zowel contrasteert, als laat samenspelen (wat natuurlijk de crux van metapatroon voor heuse stelselmatigheid is, te weten verschillen in samenhang), is ook hier dialectiek op z'n plaats. Dus, ja, je pakt modellering "per (bescheiden) domein" aan, maar dat gebeurt tegen de achtergrond van een, nota bene, zich daardoor meeontwikkelend stelselmatig destillaat. Dat zijn wat jij eerder, elders concrete patronen noemde. Neem het onderscheid tussen natuurlijk persoon en persoonsidentiteit. Zodra je dat onderscheid als relevant ... onderscheidde voor één of ander domein, neem je dat verder méé. Sterker nog, dat moèt je als zodanig verder meenemen inclusief zonodig aanpassen, omdat je daarmee een scharnier te pakken hebt voor semantics across organisations and domains. Hoe verder je dankzij die bipolaire aanpak vordert, des te meer verdwijnen oorspronkelijk apàrt veronderstelde domeinen naar de ... achtergrond. Voilà, infrastructuur voor informatieverkeer.

35.64
Het is voor en/en een kwestie van timing. Als je gericht een zaadje plant, moet je er vervolgens met enig geduld naar groei willen kijken. Zoals ooit een ex-collega m.i. treffend zei: “Gras groeit niet sneller door eraan te trekken.”
Ik ben vóór allerlei activiteiten. We doen met dotindividual immers aan opbouwactivisme. Juist vanwege variëteit moet je echter èxtra oppassen voor nadelige interferentie. Waarvoor ik waarschuw is, dat wat positieve wisselwerking zou moeten uitlokken, vaak stagnatie bevordert. Dat laatste is overigens precies ons bezwaar tégen de incident- annex symptoombestrijding.
Je hebt gelijk dat allerlei doelgroepen náást elkaar bestaan. Dat zij zelfs nagenoeg absoluut van elkaar gescheiden zijn in maatschappelijk verkeer, is natuurlijk onderdeel van het ernstige probleem. Was er maar tegelijk samenhang. Inderdaad, metapatroon: verschillen in samenhang. Jouw verdere actie plaatste je echter niet “naast” de eerdere, niet als “belendend,” maar in het verlengde ervan. Nota bene, de ondersteuning van de Staatscommissie Grondwet is grotendeels een interne aangelegenheid van Justitie en BZK. Ik moet me sterk vergissen, of het complete (tijdelijke) secretariaat is gerekruteerd uit beide ministeries. En daar gebeurt het werk aan de grondwetsherziening.
Tja, je hebt formeel gelijk. “[T]erwijl dat de (wettelijke) verplichting tot antwoorden uiteraard niet wegneemt,” schrijf je. Toch blijft serieus antwoord meestal uit. Naar verluidt worden beleidsmedewerkers van ministeries tegenwoordig zelfs expliciet opgeleid om 'hun minister' inhoudelijk van dergelijke verplichtingen te vrijwaren. Dergelijke praktijk was aanleiding tot Fopvatting.
Veranderkundig moeten we met onze acties volgens mij vooralsnog de schijn van naast-elkaar wekken. Daardoor ervaart steeds de partij die we er apart mee aanspreken zich hopelijk zo direct mogelijk ... aangesproken, dwz zonder door ons goedbedoeld meegeleverde uitvlucht. Je kunt ook zeggen, dat ze op die manier nog een beetje hun best voor een fopvatting moeten doen.
Uiteraard convergeren onze acties, maar dat moeten we die partijen zèlf laten ontdekken ... Wanneer ze ooit zover komen, moeten wij zelfs beschaamd toegeven hoe stom wijzèlf zijn.
Vanmiddag ontving ik trouwens alweer een brief terùg van de voorzitter van de Tweede Kamer. Aanhef en ondertekening daargelaten laat ik je hierbij haar complete antwoord weten: “Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief dd 16 november jl. Van de inhoud heb ik kennis genomen.”
Dat is het. Zo nietszeggend lukt zelfs zo’n beetje per omgaande. Nu stuurde ik haar een afschrift, wat betekent dat zij inderdaad niet op mijn brief hoeft in te gaan. Maar goed, veel lijkt het daar nog niet los te maken. Is het een idee om op de website van dotindividual de reacties op mijn brief te plaatsen? Dat kan dan weer wèl simpel, vind ik. Dus in dit geval zoiets als “Op 1 december 2009 antwoordde de voorzitter van ...”
Ik zal de allereerste zijn die juicht als jouw interventie succesvol blijkt. Het resultaat telt, punt. Je krijgt dan ook subiet mijn oprechte verontschuldiging voor mijn kennelijk valse veronderstellingen.
Maar zoveel kansen krijgen we niet. Over contacten met zulke sleutelfiguren c.q. -organisaties moeten we echt vooraf overleggen. Ja, “een afweging van voordelen en nadelen” is noodzakelijk. Dat moet daarom tijdig gebeuren. Daar krijgen we altijd betere ideeën van.

35.65
De kracht, want in dit stadium gerichte toegevoegde waarde van zijn beknopte tekst vind ik voorlichting over — noodzaak van — samenhang. Als de lezer dàt begrip eraan overhoudt, van logische en dus praktische samenhang tussen identificatie enzovoort, heeft de auteur een wezenlijk doel bereikt. Met àndere teksten valt daarop voort te borduren. Sterker nog, dat moet dan ook gebeuren.
In jouw commentaar laat je overigens impliciet wie die "wenselijkheid" bepaalt van groeiend inzicht in persoonsinformatie. Je weet wellicht dat ik als expliciet ordeningbeginsel propageer: persoonsinformatie is persoonlijk eigendom. Daarvoor diende ik namens stichting dotindividual onlangs een voorstel in bij de Staatscommissie Grondwet (mijn tekst is naderhand tevens geplaatst als reactie op de website van de commissie). Die commissie werkt aan herziening van de Nederlandse grondwet, o.a. ter verduidelijking van "grondrechten in het digitale tijdperk." Tevens schreef ik een brief aan de ministers van Justitie en BZK die eerder aan de voorzitter van de Tweede kamer schreven (TK 31051, nr. 5): "Een belangrijke rol bij de bescherming van persoonsgegevens is weggelegd voor de burger zelf. Hij is immers de eigenaar van zijn eigen gegevens[.]" Dat eigendom krijgt echter nog niet serieus vorm en inhoud, integendeel. Naar mijn overtuiging moet dat nodig gebeuren voor evenwichtig informatieverkeer op maatschappelijke schaal.
Tja, wat is een identificatiemiddel? Wat je materieel meedraagt, vind ik allang overbodig. Iedereen met bevoegdheid tot identiteitscontrole beschikt tegenwoordig over hulpmiddelen voor instant communicatie. Daardoor kunnen identificatiemiddelen beperkt blijven tot wat je lichamelijk bent (biometrie) en/of wat je geestelijk weet (wachtwoord e.d.). Wat de identiteitscontroleur (inderdaad, dat kan ook automatisch) 'opneemt,' moet vergeleken worden met wat de ... registratie bevat.
Autorisatie betreft niet louter zgn functies. Iemand kan bevoegd zijn de ene informatie wel, maar andere informatie niet volgens eenzelfde functie te behandelen. Functie en informatie zijn als schering en inslag voor inrichting van informatievoorziening. Autorisatie is als het ware een dèrde weefdimensie met zijn draad dóór knooppunten die volgens de eerdere twee dimensies opgespannen zijn.
Machtiging/mandatering vind ik gewoon een extra lusje in die derde-dimensie draad, dus in wezen behorend tot autorisatie.
Door de term "beveiliging" zoveel mogelijk te vermijden, blijft het risico beperkt dat een belangrijke bijzaak de hoofdzaak wegdrukt.

35.66
Wezenlijk is de noodzaak van een aangepast organisatiebegrip. Dat passende begrip voor de informatiemaatschappij vertegenwoordigt een karakteristiek mengsel van apart (vooruit, concurrentie) en samen (het geheel is meer dan ...). Nou ja, wat je er zelf ook maar van vindt. Nogmaals, het gaat erom dat je in een vroeg stadium aan je lezer/beoordelaar duidelijk èn aannemelijk maakt dat je met je proefschrift de weg inslaat zoals je doet. Je moet, zeg maar even praktisch, de ergernis van die lezer vóór zijn. Daarom kan je niet vroeg genoeg ... genoeg van je vóóronderstellingen melden.

35.67
Kijk, zonder identiteitsmiddelen (in de betekenis van iets dat je materieel meedraagt), nogmaals, zònder zulke middelen kàn er aan die kant ook niets wegen. Dan weegt als ware vanzelf de registratie het zwaarst.
Met je verwijzing naar "algemeen belang" krijg ik de indruk dat je het eigendom van persoonsinformatie laat berusten bij de overheid. Dat lijkt me zo algemeen echter in tegenspraak met je eerdere pleidooi voor eventueel meervoud van (persoons)identiteiten. Overigens noem je eigendom verder niet; je laat de staat het beheer over identificerende informatie uitvoeren. Met je bezittelijke voornaamwoorden druk je m.i. uit dat persoonsinformatie wel degelijk eigendom van de persoon in kwestie is.
Het klinkt daar alsof je algemeen belang tegenóver particulier belang plaatst. Mijn idee is dat algemeen belang zoveel mogelijk helpt om particulier belang te ontplooien. Daarom komt algemeen belang in infrastructuur (in de ruimste betekenis van het woord) tot uitdrukking, terwijl particulier belang correspondeert met individueel gedrag (dat mede door infrastructuur bepaalt, zo niet gestuurd is).
Wat prioriteit van paspoort tov. persoonsregistratie betreft, redeneer je nog louter vanuit bestaande verhoudingen. "Als je dakloos bent," sta je niet in een GBA geregistreerd. Dat komt, omdat GBA een gemeentelijke registratie is van aldaar ingezetenen. Die dakloze zou dus wèl moeten voorkomen in de Basisregistratie Niet-ingezetenen (RNI). Samen vormen de vele GBAs en de ene RNI de ene Basisregistratie Persoonsgegevens (BrP). Wie niet vermeld staat in BrP met Nederlandse nationaliteit als eigenschap, krijgt beslist geen Nederlands paspoort. Met de status van bewijs staat de persoonsinformatie in het register aangetekend. Het (reis)document is zoiets als een proxy.
Die proxy is m.i. overbodig geraakt. Daarover maak je echter geen opmerking. En nu niet antwoorden dat het niet zo eenvoudig ligt om het paspoort e.d. af te schaffen. Dat besef ik wellicht beter dan wie dan ook. Ik probeer allereerst de reële verhoudingen (onder gewijzigde omstandigheden!) zo scherp, productief mogelijk te tekenen.
Met een (mogelijk) meervoud van persoonsidentiteiten herken je stellig eerder dat een bepáálde identiteit altijd een relatie betreft. Jij hebt een identiteit in relatie tot de staat der Nederlanden, wellicht een identiteit in relatie tot de plaatselijke bibliotheek, enzovoort. Vaak wordt de ene van een andere afgeleid. Zo moet je je 'legitimeren' met je in-relatie-tot-soevereine-staat-identiteit als je een bankrekening opent. In zoverre is je in-relatie-tot-handelsbank-identiteit feitelijk dezelfde ...
Als jij meent met mijn bankpasje aanspraak op mijn identiteit te kunnen maken, kan ik allereerst naar mijn bank om dat recht te zetten dankzij hun registratie en eventueel verder naar de registratie van de staat waarvan ik de nationaliteit heb. Wanneer die laatste registratie mij niet kent, heb ik voor/met die persoonsidentiteit pas een ècht probleem.
Als jij schrijft "Dat is overigens precies zoals het werkt met elektronische authenticatie," lees ik daarin ook het samenspel van het authenticatiemiddel en de registratie ter verificatie ervan. Je kunt toch beter het eerstgenoemde middel kwijtraken (dan krijg je een nieuw middel uitgereikt), dan spoorloos uit die registratie verdwijnen?
Zo'n a priori classificatie van wat al dan niet als transactie telt, acht ik weinig zinvol. Ook/juist raadpleging van informatie kan leiden tot "een betekenisvolle toestandsverandering."
Wat je verduidelijkt, is dat we blijkbaar moeten oppassen met de associatie van autorisatie met transactie.
Overigens opper je onder de noemer van "integriteit" een aspect dat ik op die manier eerder vind samenhangen met verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid. Als iemand van BZK over NUP met stelligheid verkondigt "Het gaat lukken," heeft dat volgens mij niets met integriteit en/of kwaliteit te maken ..., integendeel.

35.68
Wat mij blijft verbazen, is hoezeer jij je feitelijk verzet tegen vernieuwing. Je goochelt met woorden om maar de verklaring te vermijden dat metapatroon kwalitatief anders is. Wellicht heb je daarmee een veranderkundige bedoeling. Zo van, als mensen geloven dat metapatroon eigenlijk hetzelfde is, nemen ze zo'n vernieuwing eerder aan.
Metapatroon kan je inderdaad zien in het verlengde van andere modeleermethoden. Maar er is dat wezenlijke verschil van (recursieve, dus verweven) contextuele verbijzondering. In jouw tekst stel jij dat voor "modelleertalen [...] zoals UML, OWL en ERD [...] zouden aanvullende modelleerafspraken nodig zijn om dezelfde kwaliteit te bereiken." Maar nota bene voor een modelleertaal annex -methode geldt: De modelleerafspraken zijn de methode!
Dus, prima, maak ajb metapatroonafspraken voor UML enzovoort. Daar ben ik sinds jaar en dag helemaal vóór. Sterker nog, daarvoor nam ikzèlf ooit initiatief (maar Booch wilde er niets van weten) Het resultaat is echter niet het vertrouwde UML e.d., maar ... metapatroon. Want dàt biedt passende variëteit.
[niet verzonden]

35.69
In je toegevoegde slotparagraaf maak je nogeens extra duidelijk dat basisregistraties volgens de huidige opzet onbruikbaar zijn. Dat vindt je andere commentator stellig niet leuk om te lezen, maar zo is het nu eenmaal. Zodra zelfs BZK de mislukking met NUP niet langer kan ontkennen, mag hij daar uitleggen waarom SBG enz. er zo'n zooitje van maakte.
Wat je eventuele partijdigheid betreft, heb ik juist als klacht ;-) dat je metapatroon onvoldoende erkent als kwalitatief àndere modelleermethode. Even serieus, naar mijn smaak hang je nog steeds teveel op aan thans bekende talen/methoden. Met "aanvullende modelleerafspraken" zouden die prima bruikbaar zijn. Daar ben ik graag vóór. Maar besef je, dat "modelleerafspraken" feitelijk een ander woord voor modelleermethode is? Indien je bijvoorbeeld UML op die manier vermetapatroont, kom je toch uit op ... metapatroon? Of blijf jij dat dan graag UML noemen? Ook goed, maar de crux zit 'm natuurlijk in die kwalitatieve wijziging. Die mag je, zeker wetenschappelijk, m.i. best wat scheutiger erkennen.
Hoe je een methode ook noemt, professioneel gebruik borg je niet met een naam. Wie wellicht met het huidige UML (klassendiagrammen) aardig kleinschalig modelleert, staat vóór de leercurve om de "aanvullende modelleerafspraken" grootschalig te beheersen. Dus, vroeg of laat: opleiden, opleiden, opleiden ...
Waarom hij zich tegen metapatroon verzet, weet ik niet. Dat loopt inmiddels alweer vijf jaar. Het is in elk geval niet, omdat hij verstand van informatiemodellering heeft. Nou ja, Renoir is wat basisregistraties betreft allang irrelevant. Voor wat gemeenten moeten bijhouden, bestaat RSGB (Referentiemodel Stelsel van Gemeentelijke Basisgegevens). Dat is overigens nog altijd te krap bemeten (lees ook: beperkt tot impliciete context) en daarbij is het weer de vraag of de leveranciers van gemeentelijke programmatuurpakketten zich er iets aan gelegen laten liggen.
In jouw tekst vind ik als referentie over metapatroon passend: P.E. Wisse, Metapattern: context and time in information models (Addison-Wesley, 2001).
Verder herken ik in je gehele tekst van alles en nog wat dat ik allang documenteerde, maar je kunt niet elke zin van literatuurverwijzingen voorzien.
Ik zou zeggen, afronden. Mooi dat je tekst op de agenda voor de a.s. vergadering staat. Alles bijelkaar ligt er een heel pak semantiekbeschouwing. Dat moet toch een besluit voor opbouwend vervolg opleveren.

35.70
Daarin vind ik nu precies valse innovatieretoriek zitten. Symptomatisch was de reactie van Rem (what's in a name), nota bene hoogleraar èn directeur van ICT Regie, klopt, een orgaan ter bevordering van ict en ... innovatie. Als reactie op mijn pitch daar met metapatroon kreeg ik via een medewerker te horen dat Rem “er niets mee kon, want ... hij kende het niet.” Wie weet verzon die medewerker dat maar om gauw van me àf te komen. Hoe dan ook, ik vroeg uitleg door de verantwoordelijke ministers, die mij uiteindelijk uitlegden … niet verantwoordelijk te zijn. Wat bedoelen ze dan wèl met innovatie?
Tijdens het lezen van jouw bericht bedacht ik me over metapatroon dat het de methode zonder eigenschappen is ... Hoe vorder je met Musils hoofdwerk?
Veranderkundig vind ik het allemaal prima, mits ..., nou ja, zoals jijzelf inderdaad schreef, “kind en badwater.”
Mijn indruk is dat je (ook) te optimistisch bent over thans gangbare modelleermethoden in de zin van "opent ook een wereld aan tooling die handig kan zijn."
Tijdens de recente workshops vond ik het juist opmerkelijk dat het voor de modelleurs/ontwerpers helemaal niet "in het jasje van iets bekends" hoefde. De valkuil die we moeten proberen te vermijden is, dat we bestúúrders in detail willen laten beslissen over een professionele methode. Voor ERD enz. zijn ze daar nooit lastig mee gevallen. Nota bene, daarom vind ik jouw inleidende tekst over variëteit en contextuele verbijzondering zo sterk. Voor dàt publiek haal je er niets bij waar ze toch niets mee kunnen.

35.71
Maar als achtergrond ... wat de overheid uit naam van het algemeen belang doet, is soms het beschikkingsrecht over 'eigen' persoonsinformatie beperken. Dat laat het eigendom, nota bene, onverminderd bij de persoon in kwestie. Dat is hetzelfde als met bijv. je huis of die spreekwoordelijke boom in je tuin. Dat is weliswaar jouw huis, resp. boom, maar je mag er niet zomaar een dakkapel op zetten of die boom omzagen ... Eigendom is een ordeningsbeginsel. Dat is iets anders dan vrijbrief. Het algemeen belang kan dus prima tot 'zijn recht' komen, m.i. zelfs ordelijker, met formeel eigendom van persoonsinformatie bij de persoon in kwestie. Zie voor evenwichtige bepalingen het zgn iDNA Manifest; daarin staat wettelijke beperking van beschikkingsrecht e.d. expliciet aangegeven.

35.72
Het is ons terugkerend gespreksonderwerp. Hij wil van alles en nog wat betrekken bij dotindividual, terwijl ik over focus waak. Dat gesprek is productief, want vooràl focus moet natuurlijk flexibel zijn ...

35.73
Aanvankelijk zocht ik, zeg maar, puur naar een term. Zo kwam ik op persociatie. Ik maakte een informatiemodel met die term ernaast. Afdrukken deelde ik rond tijdens een bespreking met als toelichting dat die term wellicht wat merkwaardig was. Daarná schakelde ik consequent over op de term personenverband. Het effect was dat iedereen (blijkbaar) opgelucht was. Althans, ik heb nooit een vraag over personenverband hoeven te beantwoorden. Kortom, dat was verander- inclusief taalkundig een interessant experiment.

35.74
Wat mij betreft is het nog vooral een analytisch schema, hoewel de grens met (nieuw) ontwerp natuurlijk niet scherp valt te trekken. Het idee erachter is eigenlijk eenvoudig. In de vier deelmodellen die ik eerder opstelde, wemelt het van de hiërarchische classificatie(tje)s. Die heb ik nu radicaal op één grote hoop gegooid, ofwel de supraclassificatie. Vervolgens heb ik voor de noodzakelijke (betekenis)differentiatie expliciete verbindingen aangegeven tùssen, zeg maar, aanknopingspunten uit die grote hoop. Dat lijkt aardig te werken ...
Nota bene, bijgevoegd model verkent een benadering voor synthese, dus zònder pretentie van volledigheid e.d. Als jullie er iets in zien, is het m.i. gauw tijd voor een prototype.

35.75
Mijn indruk is dat hij jouw tekst strikt las tegen de achtergrond van BZK-informatiebeleid. NUP en zo. Dat is inderdaad nogal anders dan volgens een visie op de informatiemaatschappij als geheel.
Daarom bepleit ik ook civiele informatievoorziening als aanvullende discipline. Op maatschappelijke schaal gelden kwalitatief andere wetmatigheden. In jouw artikel, althans zo begrijp ik je dankzij mijn overtuiging dat we niet door kunnen blijven modderen, probeer jij dergelijke samenhang te schetsen. Wie zo’n schets echter vanuit een ànder perspectief bekijkt, herkent nooit wat je werkelijk bedoelt. Welkom in de problematiek van een heuse paradigmawissel.
Wat je dus al hebt bereikt, is blootleggen van zulke wezenlijke interpretatieverschillen. Redelijk hoor en wederhoor vergt echter enige souplesse wat betreft relevant referentiekader/perspectief. Zolang paradigma’s nog botsen, nota bene zònder dat voorstanders van het oude paradigma dat kùnnen snappen, is daarvan helaas geen sprake, integendeel.
Wellicht kom je alvast iets verder door kortweg te benoemen dat het beeld verschilt al naar gelang je er als elektronische overheid, respectievelijk als informatiemaatschappij naar kijkt. Volgens het eerstgenoemde beeld heeft BZK gelijk (en precies vanwege die contraproductieve beperking hebben we er maatschappelijk niets aan, sterker nog, werkt het averechts; zo’n conclusie over modderen mag je trouwens voorlopig weglaten.)

Tenslotte vermeld ik, dat het mij niet zou verbazen indien hij beleidsconcurrentie door EZ vreest. Voor wie streeft naar beleidsmonopolie, acht ik die angst gegrond. Maar als burgers schieten we daar natuurlijk niets mee op.

35.76
Als een bezetter mensen wil oppakken, kunnen ze tegenwoordig het beste terecht, niet bij al dan niet gekoppelde overheidsregisters, maar bij het abonneebestand van mobiele telefonieproviders.
Gewijzigde omstandigheden maken op maatschappelijke schaal inclusief elektronische overheid, ik meld het maar weer, een ànder inrichtingsbeginsel noodzakelijk: persoonsinformatie is persoonlijk eigendom.

35.77
Ik meen in dat verdere commentaar een (f)opgefokte versie te lezen van wat wij eerder hoorden van zijn collega. Het is daar alle hens aan dek voor NUP (of voor wat dan ook). Dat maakt èxtra gevoelig voor wat als storing ervaren wordt. Als zgn contragram: de ontkenning van de mislukking is de mislukking van de ontkenning.
Hij heeft m.i. gelijk, dat allerlei inrichtingsvarianten bestaan. Hij ervaart jouw tekst blijkbaar als ongenuanceerd, omdat jij die varianten niet of onvoldoende behandelt. Die indruk ontstaat bij hem, lijkt mij, omdat hij meent dat jij schrijft over Nederland en dan ook nogeens ihb over BZK. Even tussendoor, dáárom behelst metapatroon een èxtra lastige paradigmawissel. De meeste mensen zijn geneigd zichzèlf als het centrum van de wereld te zien (nota bene, dat hebben ze daardoor van elkáár nooit in de gaten). Dat is dus per persoon één en nooit méér dan één context, die van weeromstuit impliciet blijft. De veronderstelling van méérdere contexten telt dan gauw als persoonlijke aanval (ipv als poging tot bevordering van evenwichtige samenleving die althans ik op het oog heb).
Kortom, hij las er eveneens overheen dat jij stelt dat voor "onderlinge samenhang [...] internationaal perspectief" geldt. In het verlengde van mijn eerdere advies — Maak elders in je tekst (alvast) opmerkingen dat het voor interoperabiliteit in het algemeen en “samenhang in identity management” meer in het bijzonder nogal uitmaakt welke (verkeers)schaal aan de orde is. — zou je kunnen toevoegen dat je schets van samenhang dus niet strikt betrekking heeft op Nederland, laat staan op de elektronische overheidsdienstverlening (wat dat ook is). Wanneer jij dat zo verklaart, kan je vervolgens opmerken dat je uiteraard niet toekomt aan allerlei infrastructurele inrichtingsvarianten voor informatieverkeer. Daar kan je er tòch enkele van noemen, om het idee te verduidelijken.
Hoopgevend, als ik zo mag aanduiden, vind ik de machte- annex radeloosheid die spreekt uit zijn "bezwaren." Voorlopig is het echter nog een probleem dat hij zich verantwoordelijk voelt voor "zo veel waar we […] zicht op proberen te krijgen en een actieve rol spelen." Daardoor ziet hij niet dat er méér is, met voor àndere mensen een dienovereenkomstig "actieve rol." En als de ene ontkenner het veld moet ruimen, komt er meestal een andere voor in de plaats. Nou ja, laat ik het toch maar hoopgevend vinden wanneer wat slechts kan mislukken dat dan ook maar zo snel mogelijk doet. Ik elk geval verklaart (ook) hij onomwonden dat GBA feitelijk geen registratie met authentieke persoonsinformatie is. Hij gaat met zijn beoordeling immers niet verder dan "hooguit theoretisch."

35.78
In aanvulling op jouw concepttekst wijs ik, onverbeterlijk, als aanzet tot “een samenhangende visie” op identity management die op maatschappelijke schaal “in Nederland ontbr[ee]k[t],” allereerst wederom op het zgn schetsboek, Informatieverkeer in publiek domein. Ditmaal gaat het vooral om hoofdstuk 6: Identiteit, identificatie & informatiebetrekking. Nota bene, wat ik daar in de voorlaatste paragraaf (Van informatie-eigendom naar gebruiksrecht) beweer, zie ik inmiddels m.i. alweer consistenter vanuit het inrichtingsbeginsel van persoonsinformatie is persoonlijk eigendom. Daarom behoort vooral ook iDNA Manifest: beginselen van de open informatierechtsstaat tot bedoelde aanzet.
Als nauw verwante teksten schreef ik o.a. Semiotics of Identity Management (ook verschenen als bijdrage in: The History of Information Security, A Comprehensive Handbook, K. de Leeuw and J. Bergstra, samenstellers, 2007) en Identity management distilled: a comparison of frameworks (met P.L. Jansen). Dit laatstgenoemde artikel behandelt als één van de raamwerken/referentiekaders overigens een eerdere versie van iDNA Manifest; principieel maakt dat weinig tot niets uit. En dat semiotiekartikel stond model voor wat hoofdstuk 6 van het schetsboek werd.
Ik vermoed dat je het niet allemaal kunt lezen, zeker niet op korte termijn. Maar als je iemand hoort klagen over gebrek aan visie, kan je haar/hem wellicht ernaar verwijzen. Er is wel degelijk al veel serieus werk verricht.

35.79
Zo’n kenschets leest een academicus als volgt. Oh ja? Waarop baseert de auteur die uitspraken? Heeft hijzèlf onderzoek gedaan naar de verhouding tussen arbeidsomstandigheden en arbeidstevredenheid? Zo ja, laat dan maar eens zien, enzovoort. Zo nee, wie deed dat dan wèl en kan de auteur daar die conclusie zomaar uit overnemen, resp. aan verbinden?
Mijn indruk is dat je veel stelt vanuit persoonlijke overtuiging. Die is uiteraard (groten)deels gebaseerd op je ervaring, maar voor een proefschrift heb je daar wat overtuigingskràcht betreft weinig aan. Sterker nog, je krijgt er geheid beoordelingsproblemen mee. De oplossing is simpel. Overal waar je herkent dat je persoonlijke stem overheerst, moet je je eigen stem ofwel maskeren achter een gereputeerde literatuurverwijzing of zo'n passage verwijderen (en daarentegen inzetten als je een publiek van managers adresseert; die laten zich dat graag wijsmaken).
Als je meent dat academici op deze manier vernieuwing effectief belemmeren ... heb je gelijk. Want je krijgt dus pas gelijk, als het niet jouw gelijk is, maar reeds dat van een ander. Daarom zou (ook) dit tekstje nooit opbouwend in een proefschrift passen.

35.80
Ik blijf van mening dat het zinloos is om op dergelijke manieren metapatroon/contextuele verbijzondering "makkelijker accepteerbaar" te maken. Wat je bereikt, is nodeloze omslachtigheid van modellen.
De acceptatie van de notatie is helemaal de crux niet. Dat is wèl zgn stelselmatigheid, die van de ontwerper/modelleur een kwalitatief àndere benadering vergt. Daarvoor moet je niet op overeenkomst hameren (want dan verandert die benadering nooit), maar vroeg of laat wezenlijk(e) verschil(len) aankaarten. En daarvoor, nota bene, hèlpt juist een karakteristieke notatie.
Zoals jij de modellen nu hertekent, heb ik oorspronkelijk natuurlijk ook weleens gedaan. Ja, je kunt op die manier aanwijzen dat elke lijn op zijn beurt knooppunt kan zijn. Teken daarom de lijn maar dóór het knooppunt, voilà, de notatie à la metapatroon. Wat is daar zo moeilijk aan om te accepteren? Nogmaals, wat bijna onmogelijk valt te accepteren voor de meeste mensen is de betrekkelijkheid van het eigen standpunt. Daaraan, aan die inherente betrekkelijkheid, dus, moeten 'we' voor heuse samenleving geloven.

35.81
Verwacht niet te veel van mijn commentaar, want zo'n verhaal houden kan jij sterk. Ik ben meer van de beschouwing, zodat het allemaal nog aardig klopt ook.

35.82
Waarop ik aansla, is uiteraard je kwalificatie "context free building block." Dat bestaat volgens mijn aannames immers niet, met uitzondering van de kunstgreep van nulgedrag (vergelijkbaar met het getal nul dat als, zeg maar, randvoorwaarde voor echte getallen tegelijk ook géén getal is).

35.83
Een "eilandbenadering" is contextuele verbijzondering à la metapatroon nu juist niet, integendeel. Dat komt door de stelselmatige voorziening voor samenhang van reële verschillen (die volgens gangbare methoden allemaal gescheiden verschillen blijven).
Ja, daar is dus een nieuwe standaard voor nodig. Dat is toch niet zo gek? Als de wereld verandert, moeten standaarden weleens méé veranderen. Op mijn beurt vind ik het "een te gesloten tactiek" als je die dynamiek niet erkent. Besef ajb de strekking van een heuse paradigmawissel (waarbij de notatie niet meer of minder dan slechts instrumenteel is).
Noem het kruispunt gerust strategisch ipv. tactisch. Ofwel, wat is de visie op de informatiemaatschappij en de rol van de (Nederlandse) overheid erin? Dat is inderdaad lastig te agenderen.
Overigens meen ik dat jij en ik niet moeten blijven discussiëren over eventuele aansluiting op "bestaande ontwikkelomgevingen en -processen." Neem ajb de proef op de som en leg jouw schema's naast die ik maakte allemaal voor aan wie volgens jou druk met UML bezig is aan de elektronische overheid. En aan wie dat niet met UML doet, maar wel met ..., ga zo maar door.
Op ruime schaal schiet ooit een aanschouwelijke notatie tekort voor overzicht. Vergelijk het met meetkunde; zodra je het niet meer kunt zien, moet je het dan maar beschrijven, vandaar de aanduiding beschrijvende meetkunde. Daarom ging ik op voorhand nooit verder dan zulke deelmodellen, erop vertrouwend dat samenhang op de beschrijvende manier geborgd blijft. Er gaat echter wel degelijk overtuigingskracht uit, zo blijkt, van zo'n uitgebreid (oefen- c.q. overzicht)schema.
Je nadruk op het voordeel dat een deelmodel correspondeert met "een betekenisvol subdomein" lijkt mij op noodzakelijke stelselschaal veeleer een antipatroon. Wat we immers steeds opnieuw herkennen, is dat de stelselmatige benadering grenzen van traditionele (sub)domeinen doorkruist. De mogelijkheid van "ophakking" kreeg jij geboden dankzij de gevestigde samenhang. Ja, je kunt uit het samenhangend model steeds een selectie tonen om te onderstrepen het ook met die specifieke informatievoorziening wel goed zit. Maar wat je aldus ophakt, is hopelijk slechts het (deel)model ter presentatie en dus niet het operationele informatiestelsel (waarvoor nota bene die samenhang wezenlijk is).

35.84
Zodra je begrijpt in een ruimtetijd-wereld te leven, heb je voor zo realistisch mogelijke be- en voorschrijvingen een vierdimensionale methode annex notatie nodig. Dankzij zo'n methode inclusief notatie vermijd je zoveel mogelijk "eilandbenadering." Dan ben je dus, wat immers op hetzelfde neerkomt, zo min mogelijk "polariserend." Althans, wat betreft zoiets als de primaire (leef)wereld.
Voor verbeterde facilitering van dergelijke continuïteit is echter weleens een methodische sprong onvermijdelijk. Dat is m.i. nu voor informatieverkeer aan de orde. Zeg maar, dat tot dusver gangbare modelleermethoden afgestemd zijn op — voorstellingen van — een tweedimensionaal veronderstelde, dus platte wereld. Je kunt zulke methoden/notaties dan allereerst uitkleden tot punten en lijnen als de twee soorten afbeeldingsprimitieven. Volgens nota bene vierdimensionale axioma's kleedt je modellen er dan mee áán.
Indien jij meent, dat je dan nog altijd op tweedimensionale manier modelleert, begrijp ik je blijkbaar niet. Zo nee, die vierdimensionale axioma's kan je toch onmogelijk "bestaande middelen" noemen?
Jij doet het voorkomen, dat jij tenminste praktisch bent door "maximaal aansluiting te zoeken bij wat men wel begrijpt." Je zou je echter eens wat nader kunnen afvragen, waarom ik volhoud aandacht op het methodische verschil te vestigen.
Eigenlijk geef ik hierboven (wederom) antwoord op zo'n vraag. Want ik zie de noodzaak van “aansluiting” wellicht nog veel sterker dan jij, te weten voor wat ik kortweg de primaire (leef)wereld noem. Om daarin aansluitingen (interoperabiliteit) te verbeteren, hebben we voor informatiemodellering nu eenmaal een kwalitatief opgekrikte methode nodig.
Ontwerpers/modelleurs gaan naar mijn idee géén initiatief nemen om zo'n nieuwe methode te hanteren. Metapatroon/contextuele verbijzondering is en blijft slechts een middel. Daarom verkies ik prioriteit te geven aan verheldering van welk doél je ermee (beter enz.) kunt bereiken. Zodra opdrachtgevers dat inzien, maken ontwerpers/modelleurs van de passende methode gauw geen enkel punt (meer).
Maar, nogmaals, ik ga je allesbehalve hinderen in je pogingen om verandering via, zeg toch maar even, secundaire aansluiting te bereiken. Zolang jij ontwerpers/modelleurs echter wijs probeert te maken dat metapatroon eigenlijk gewoon UML oid. is, is er natuurlijk verder niemand die ooit zoiets als bijlage B van Praktijkmodellering van het begrip werkgever kan opstellen. En hebben we daar aangetoond, hoe het werkgeversbegrip samenhangend verbijzonder kan/moet zijn, of niet? Is continuïteit niet (eindelijk) prima gediend met erkenning van zulke reële betekenisverschillen? Wie interoperabiliteit al dan niet bewust belemmert, propageert feitelijk polarisatie.
Hoe metapatroon zich verhoudt tot andere modelleermethoden, heb ik allang gedocumenteerd. Opnieuw is die vergelijking volgens dimensies handig. De vier metapatroondimensies dekken m.i. de dimensies zoals ze gelden voor plat bestand, hiërarchische informatie-ordening, ordening van informatie à la netwerk, klassieke entiteiten (en attributen) met relaties ertussen, objectgerichtheid en aspectgerichtheid. Consistente, verweven verbijzondering volgens context èn tijd is echter méér dan ieder van die methoden. Daarom is metapatroon principieel niet reduceerbaar tot ... noem maar op. Ik vermeldde hierboven al dat ze allemaal dezelfde afbeeldingsprimitieven delen, maar dat is iets ànders. Met louter bakstenen en cement heb je nog geen methode voor hecht, passend steenverband, kortom, een heuse muur. Jouw, zeg maar, hertalingen volgens ERD en UML bevestigen dat.
Als je met alle geweld wilt volhouden, dat je zulke modellen daarom netzogoed met ERD enz. kunt maken, haal je naar mijn overtuiging vakmanschap en gereedschap door elkaar. Ja, daartussen bestaat verband, maar overdrijf het ajb niet. In elk geval kom je zonder vakmanschap ook met het mooiste gereedschap nergens.
Wellicht bedoelde je het opnieuw "prikkelend, gemeen zelfs," maar je suggestie dat ik andere modelleermethoden compleet "terzijde [...] schui[f]," klopt niet, integendeel. Want door toepassing van metapatroon kan je (dus) verenigen — verzoenen, zoals jij het wellicht wilt noemen — wat je steeds bepèrkt volgens die hele riedel van plat bestand tot en met aspectgerichtheid kunt bereiken. Waarom leg je niet de nadruk op die synthese? Over "aansluiting" gesproken, steun de noodzaak ervan voor facilitering van de primaire (leef)wereld of, wat herkenbaarder uitgedrukt, informatieverkeer op maatschappelijke schaal.
De moeilijkheidgraad van communicatie blijkt voorts, indien jij inderdaad meent dat ik erop hamer dat metapatroon "iets totaal anders" is. Er is echter wel degelijk een kritiek verschil. Ik herhaal dat het karakteristieke verschil methodisch is, opdat informatieverkeer op maatschappelijke schaal juist met zo min mogelijk gewijzigde voorzieningen valt te faciliteren. Ik wil de primaire (leef)wereld dus niet, herhaal, niet "totaal anders." Want dat werkt niet.
Jij denkt, althans zo lees ik je berichten, dat ik dat niet snap. Overweeg ajb eens dat ik het misschien prima begrijp en de anti-polarisatienoodzaak zelfs zodanig ervaar, dat ik de inspanningen voor methodische discontinuïteit/paradigmawissel ervoor over heb.
Een paradigmawissel verandert in eerste aanleg de (verdere) werkelijkheid niet, maar de manier waarop we ernaar kijken. Daarna kan de manier veranderen waarop we er (bewuster) mee omgaan.
Zgn professionals zijn in meerderheid notoir slechte paradigmawisselaars. Zij menen immers allang hèt ware paradigma te kennen.
Een succesvolle paradigmawissel gaat daarom vrijwel altijd om gevèstigde professionals heen. Jij wil echter "bruggen slaan om contextuele verbijzondering bij de professionals te brengen."
Volgens mij liggen er allang allerlei bruggen, maar willen (kunnen, zelfs?) juist 'professionals' er domweg niet overheen. Dat is slechts een dilemma voor zover je het op die manier blijft proberen. De aanpak door (Bureau) Forum Standaardisatie vind ik veelbelovender.
Wat bedoel je met "een ontwikkelomgeving [...] die van UML een database-implementatie k[a]n maken"? Zie je op die manier (ook) "aansluiting" op modelgedreven (computerprogrammatuur)ontwikkeling?
Voor borging van samenhang tussen deelmodellen ben je er niet "door te stellen dat als [in] twee [deelmodellen] symbolen met dezelfde naam voorkomen, het om dezelfde typen gaat." Volgens contextuele verbijzondering à la metapatroon is type bepaald door ... de context in kwestie. Daarom is het geen punt om "dezelfde naam voor verschillende typen" te gebruiken. Sterker nog, daarmee weerspiegelt zo’n formeel model het karakter van taal, te weten meervoudige contextualiteit van een(zelfde) term.
Door jouw eis voor modelmatige samenhang zou je, lijkt mij, zelfs geen èxpliciete contextuele verbijzondering nodig hebben. In de unieke naam voor een apart knooppunt komt kennelijk tegelijk die verbijzondering tot uitdrukking. Op die manier probeerde Leibniz ooit vanuit de (valse) aanname van gedragsprimitieven letterlijk te rekenen met samengestelde gedragingen. Voor eenduidigheid wees hij een priemgetal toe pèr gedragsprimitieve, presto. Dat werkt aardig voor formele logica, maar die is allesbehalve passend voor de interdependente variëteit van de primaire (leef)wereld inclusief informatieverkeer op maatschappelijke schaal.
Kortom, wat jij als "conventie" tussen deelmodellen suggereert, vind ik geen verbetering. De m.i. enig sluitende manier die wezenlijk recht doet aan contextuele verbijzondering, haakt in op de uniciteit van elk knooppunt. Dàt kan je met bijvoorbeeld een (verwijs)nummer tot uitdrukking brengen. Wanneer bij beide knooppunten in verschillende deelmodellen hetzelfde (verwijs)nummer vermeld staat, gaat het kennelijk om één en hetzèlfde knooppunt. Op die manier hoef je niet steeds de complete context te herhalen. Bijvoorbeeld in hoofdstuk 3 en bijlage B van Praktijkmodellering van het begrip werkgever staan enkele figuren waarin dienovereenkomstige contexten niet (compleet) opgenomen zijn.

35.85
Op jouw beurt bezorgde je mij ook een stimulerende puzzel. Mijn indruk is dat we het au fond behoorlijk met elkaar eens zijn. Zo ja, waar komen die m.i. oppervlakkige(r) verschillen dan vandaan, die jij opwerpt?
Is het dat (ook) relativering een tweesnijdend zwaard is? Mijn nadruk op relativering is o.a. als voorwaarde voor volwassen samenleving. Begrijp ik je goed, dat jij daarentegen vooral wijst op — gevaar van — misbruik van relativering, met extra egoïsme als gevolg?
Of jij dat bedoelt of niet, die keerzijde bestaat zichtbaar voor een psychologische amateur als ik ben inderdaad óók. Van deze gelegenheid maak ik daarom allereerst gebruik om er een bevestiging in te zien dat een concept (in dit geval: relativering) varieert al naar gelang motief (samenlevingszin versus egoïsme).
In ethisch opzicht rijst door dergelijke oppositie uiteraard een handelingsvraag. Mag je x ‘ontdekken’ en zelfs promoten, terwijl je tegenover het positieve effect dat je ervan verwacht (hoopt?), stellig eveneens op negatief effect moet rekenen? Die afweging pakt van geval tot geval anders uit. Eigenlijk moet ik zeggen, van motief van motief. Dat is dus opnieuw een illustratie van … relativering.
Wat relativering betreft, meen ik dat het niet veel uitmaakt. Volgens mij heeft een egoïst relativering als doctrine niet nodig. Z/hij vindt altijd wel een stok om vermomd als hoeder haar/zijn zusters en broeders op te drijven (of anders zichzelf ermee straffen).
Het is de egoïst (narcist?), die relativering gretig interpreteert “alsof het [voor axioma’s] geen enkel verschil maakt welke je kiest.” Maar dat komt natuurlijk, omdat z/hij ‘verschil’ niet goed resp. constructief kent als relationele categorie.
Voor wie uit is op opbouwende verstandhouding, maken ze juist wezenlijk verschil. Op dit spoor ontkomen we echter niet aan de zoveelste ontmoeting met relativering. Want wie beoordeelt welk verschil ze maken? Geeft ruimte voor verschillende beoordelingen mensen hun persoonlijke vrijheid voor samenleving?
Ik ben evenmin beeldhouwer, maar stel me zo voor dat de (on)mogelijkheden voor een werk mede bepaalt zijn door het stuk natuursteen in kwestie. Daarom kiest de beeldhouwer, voor zover ik het begrijp, zorgvuldig de steen waarmee z/hij aan de ‘slag’ gaat. Je zou dat met axioma’s kunnen vergelijken. Zoals de beeldhouwer werkt met beschikbare steen maar, zo stel ik me dat voor, alert blijft op nòg beter geschikte steen, mag je voor opgevoerde rationaliteit nooit vies zijn van rijkere axioma’s.
Iemand die boos is, pakt wellicht diezelfde steen en gooit ‘m door de autoruit van de buurman. Met axioma’s in vormende zin heeft dat niets meer te maken.
Dankzij jouw bericht besef ik weer sterker, dat ik irrationaliteit en illusie ànders bedoel dat jij kennelijk opvat. Voor mij gaat het om wat karakteristiek is aan het, zeg maar, axiomatische momènt. Ik bedoel dus niet: eenmaal een illusie, altijd een illusie. Wèl: besef van irrationaliteit bevordert de rationaliteit van wat daardoor kàn volgen.
Een dergelijk idee is niet besteed aan egoïsten. Over illusie gesproken, het gevaar dat ze er misbruik van maken, bestaat m.i. niet eens reëel. Want daarvoor zouden ze moeite moeten nemen om het te begrijpen. Dat zit er jammer genoeg niet eens in.
Enkele dagen geleden bezocht ik een vriend. Toen ik binnenkwam, zei ik “Zo, nu kunnen we weer eens stevig klagen. Hoe gaat het?” Zijn antwoord, véél gevatter dat ik verwachtte (want ik was blijkbaar nog tevreden over mijn eigen gezegde): “Slecht!”
Daar kreeg ik dus een stevig lesje verstandhouding.
Maar dan geef ik je toch antwoord op je opmerking dat ik “[mijn] eigen theorie bijna verabsoluteer.” Ik vind dat ik er redelijker mee vooruit kan. Naarstig zoek ik naar theorieën, die me verder kunnen helpen. Zolang ik ze niet herken, klopt, geldt de mij best bekende theorie redelijkerwijs als absoluut. Daarom is besef van betrekkelijkheid van uitgangspunten wezenlijk. Dat moet de bereidheid omvatten zo nodig/zo mogelijk naar productievere uitgangspunten/axioma’s om te schakelen.
Die “carte blanche om van alles te roepen” geven mensen zichzelf. Besef van betrekkelijkheid van axioma’s behoort juist bescheidenheid te bevorderen over de schijn van absolute redelijkheid. Dat is weliswaar mijn oproep, maar wie zijn eigen vrijkaartje afstempelt heeft er uiteraard geen boodschap aan.
Evenmin “bagatelliseer [ik mijn] eigen verdienste,” als je daarmee doelt op mijn grondslagenwerk. Ik koester echter geen illusie over prompte erkenning. Dat verloopt met een heuse paradigmawissel nu eenmaal anders, als het al lukt. Ook dat is onderdeel van “la condition humaine.” Wensdroom verandert er niets aan, klagen ook weinig tot niets. Gewoon volhouden en kijken hoever je komt.
Nogmaals, ik denk niet “dat er alleen maar illusies zijn.” Of ik zulke gedachten “prettig […] vind,” is een vraag die ik daarom niet kan beantwoorden. Mijn opvatting is, dat erkenning van sòmmige illusoire aspecten juist het illusoire karakter van andere (gedrags)aspecten helpt vermijden. Per saldo komt dat, meen ik, juist redelijker uit.
Nee, “gerust […] stelt [mij]” dergelijke inzicht niet, integendeel. Want juist ik besef daardoor, hoever verwijderd van dergelijk evenwicht zich mensen, waartoe ik natuurlijk zelf behoor, doorgaans gedragen. Die ònrust moet het zijn, die mij motiveert om er toch iets opbouwends aan te proberen te veranderen. Dat zou ik niet doen, als ik “[mij]zelf [zou] onderschatten.” Ik probeer wèl de aanpak consistent met de boodschap te houden voor tenminste de kàns op serieus resultaat voor evenwichtige(r) “maatschappelijke verhoudingen.”

Ja, “een intellectueel bevredigende positie” vind ik ’t zeker. Zoals waarschijnlijk alleen de beeldhouwer beseft hoeveel van haar/zijn kunst(werk) al zit in de keuze van de steen, weet ik van het werkingspotentieel van de semiotische enneade. Het valt echter lastig daarvoor belangstelling te wekken. Zo kwam jijzelf via diachronie terecht op de website van het Meertens Instituut, terwijl je ook mijn werk had kunnen zoeken en bestuderen. Nota bene, dat bedoel ik niet als verwijt. Zo werkt het ‘kennelijk.’ Het referentiekader dat ik ontwierp, helpt dat overigens nader te verklaren. Dat kan extra angstig zijn, wat ik wel weer begrijp. Het communicatieprobleem is navenant groter.
Voor positonering van nature/nurture verwijs ik wederom naar verschillende zgn oorzaaksoorten: object, impuls en teken. Volgens object en impuls lijkt mij afweging zelfs onzin. Daar is louter nature aan de orde. Voor wat er allemaal via tekens gebeurt, zie ik het als interactionisme. Wanneer ik de oorspronkelijke termen handhaaf, komt verband in een contragram nog redelijk tot uitdrukking: the nature of nurture is the nurture of nature. Dat is beslist niet meer of minder onzin dan wat er verder over beweerd wordt.
Jouw pleidooi voor “maximale uitschakeling van subjectiviteit van de onderzoeker” acht ik productief operationaliseerbaar door zo precies mogelijk positionering van het subject volgens onlosmakelijke samenhang. Dat is per definitie overigens ‘slechts’ aan de orde in wat ik maar even het tekendomein noem.
Bijvoorbeeld de onzekerheidsrelatie van Heisenberg moeten we m.i. niet met bedoelde semiotische werkingssfeer verwarren. Daarin betreft de onzekerheid niet de waarnemer als, pleonastisch gezegd, een individueel subject, maar een fysieke grens die met geen meetapparatuur valt te overschrijden.
Naar mijn idee kan je wel degelijk iets “anders [doen] dan de twijfel en onzekerheid tot norm verheffen.” De voorwaarde is, wederom, relativering. Klopt, “kleine beetjes relatieve zekerheid.” Vanàf bepaalde axioma’s als norm moet je er als het ‘ware’ zekerheid mee beoefenen, maar uiteraard niet zó absoluut dat je ooit mist dat, precies zoals jij aangeeft, “de vruchtbaarheid van die theorie is uitgeput.”
Voor zover er al een samenhangende theorie van/voor informatiekunde bestaat, vind ik die niet langer productief. Dat is géén kwestie van “achteraf teleurgesteld […] beschuldigen van beperktheid.” De werkelijkheid is echter veranderd. De schaal van feitelijk informatieverkeer vertoont kwalitatief àndere variëteit. Rationeler kan ik het niet verzinnen om daar een passende(r) theorie voor te suggereren, eentje die recht doet aan reële betekenissenvariëteit.
Ik besef dat ik me niet door jou aangesproken moet voelen. Daarom algemener, met wie “het onverdraaglijk [vindt dat] iemand zoiets van te voren al roept,” bestaat blijkbaar vooral verschil van inzicht in reële veranderingen.
Mijn (op)roep tot paradigmawissel voor informatiekunde (en m.i. inderdaad ook veel ruimer relevant) vind ik zeker niet voorbarig. Je kunt hoogstens zeggen dat ik “alleen maar een smoes [zocht] om [mij ergens wèl in] te verdiepen” tot en met onmisbare grondslagen inclusief onderhoud en wat vernieuwing.

35.86
Dank je wel voor voortzetting van onze correspondentie! Zo oefenen we verduidelijking. Wie weet waarvoor dat ooit van pas komt.
Als jijzèlf er de vinger niet opkrijgt, ... wie ben ik? Voor een voorzet voel ik me echter uitgenodigd. Wanneer je "interpretatie" vooral associeert met analyse, "mis" je m.i. helemaal niets. Integendeel, je slaagde bijvoorbeeld met Semiotiek op stelselschaal/bijlage C in een verduidelijkende ontleding. In formele zin is er met jouw UML-hertalingen evenmin iets "mis." Voor wie er verder belangstelling voor heeft, zie Wikipedia voor enige uitleg van "an association class construct for defining reified relationship types" volgens UML. Martijn Houtman voegde er als commentaar aan toe dat "[mijn] notatie is een vereenvoudigde vorm hiervan, omdat [ik] het stippellijntje extreem kort gemaakt heb." Iets met die strekking schreef ik je eerder. Overigens heeft hij nog verder gezocht naar voorbeelden waarin zo'n association class op zijn beurt dient als één van de, zeg maar, uiteinden van een àndere association class; die kwam hij echter niet tegen ...
Wat je wellicht nog enigszins mist, als je mij een suggestie veroorlooft, betreft synthese. UML, ERD, Metapatroon, noem maar op, het levert allemaal een tekeningetje op in het platte vlak. Maar dergelijke methodes zijn méér dan notatie. Wezenlijker eraan is de manier-van-kijken naar de werkelijkheid.
De metapatroon-manier is door-en-door contextueel. Daarop is de notatie afgestemd. Wellicht kan het beter ... Daarentegen heet de manier-van-kijken die UML, ERD e.d. optimaal faciliteert logisch atomair. Dat gaat (meestal) goed voor modellering van (zeer) kleinschalig gedeelte van de werkelijkheid. Vanaf wat ruimere schaal blijkt logisch atomisme gauw tekort te schieten. Daar liep bijv. UML ook tegenaan. Ik was er niet bij en weet dus niet hoe het precies ging. Maar ik kan me voorstellen dat zo'n modelleerelement als association class ontstond als aanvullende voorziening, omdat logisch atomisme onmogelijk streng valt vol te houden zodra we de inherent interdependente werkelijkheid serieus willen faciliteren. Je ziet het echter aan de visuele weergave. Die association class hangt er letterlijk bij. Dat heeft m.i. niets met de notatie te maken, maar alles met handhaving van logisch atomisme als wereldbeschouwing. Dàt blijft de regel met, vooruit, eventueel hier en daar een uitzondering.
Volgens metapatroon is die eerdere uitzondering juist de regel. Als regel loont uiteraard een compactere notatie. Maar goed, als uitzondering kunnen ERD, UML e.d. er wel degelijk mee overweg. Je mist in strikt formeel opzicht, nogmaals, helemaal niets met je hertalingen volgens wat in ERD en UML uitzondering op logisch atomisme is. Daardoor verander je echter nog niets in de verhouding tussen regel en uitzondering, laat staan dat je de uitzondering tot regel verklaart. Het blijft domweg uitzondering en daardoor bestendig je m.i. de wereldbeschouwing die nu juist de belemmering vormt voor semantische interoperabiliteit op reële stelselschaal.
Samengevat, wat je wellicht mist is voorrang voor wereldbeschouwing. Die verandering is nogeens extra lastig, omdat de meeste zgn professionele ontwerpers/modelleurs zich vaak van geen wereldbeschouwing bewust zijn. Ter vergelijking, als jij iemand wil laten inzien dat de aarde om de zon draait, moet je niet de zon in een baan om de aarde blijven tekenen. Het heeft lang geduurd, voordat het heliocentrische wereldbeeld algemeen ingang vond. Het had echter nòg langer kunnen duren, wanneer Copernicus enz. een geocentrische notatie waren blijven voeren.
Volgens mij heb je analytisch uit metapatroon gehaald wat er in zit. Tijd voor synthese ... Waarom doen we niet een ... workshop? Jij bent de deelnemer, die ik begeleid bij het modelleren van een informatie-opgave die ingewikkeld genoeg is. Daarbij hoef ik jou analytisch niets te leren; omgekeerd kan ik stellig e.e.a. opsteken. Maar synthetisch, ontwerpend dus, heb ik nog geen proeve van je bekwaamheid gezien.
Met voltooide analyse ben je er nog niet voor beheersing van synthese. Je moet dan buiten de methode in enge zin treden, dus al helemaal buiten de notatie die er onderdeel van is. Dit verklaart hopelijk ook mijn nadruk op opleiding. Strikt rationeel begrip van gereedschap, analytisch dus, is nog lang niet genoeg. Je moet er praktisch mee leren omgaan, synthetische resultaten hebben gerealiseerd.
Je position paper Met zoveel woorden vind ik mooi, zelfs krachtig in de zin van effectief, omdat je rustig uitlegt dat verschillen in betekenis, precies, regel zijn. Je slaagt er voorts in de lezer niet af te schrikken, terwijl je toch al iets schrijft over "platen." Onder de noemers van “invullen” en “aanvullen” licht je een tipje van de sluier op, voldoende om vertrouwen te wekken, maar niet zoveel dat de lezer er bang van wordt. Je zou het gemakkelijk moeilijker kunnen maken door invullen te associëren met logisch atomisme, respectievelijk aanvullen met interdependentie/interactionisme. Zie je wel, dat je daar tijdig stopte met toelichting?!
Verder benadruk ik graag, dat je met je position paper niet koos voor modelleurs/ontwerpers als doelgroep. Voor de relevante doelgroep van beslissers e.d. geef je een tegelijk gedegen en speelse analyse van problemen/kansen zoals zij ze (kunnen) ervaren. Als ik het mag zeggen, daarvoor "mis" je evenmin ook maar iets, prachtig. Je bent een krachtig pleitbezorger van relevant probleem- annex kansbesef.
Zo kunnen we allemaal verschillende dingen èxtra goed. Dat maakt samenwerken nodig èn plezierig. Het siert je uiteraard dat je àlles wilt beheersen. Als je dat wilt volhouden, bied ik je graag aan je met serieuze modellering te begeleiden (want dàt kan ik dan weer wel aardig, als ik het mag zeggen).
Het antwoord op je omzettingsvraag luidt omgekeerd aan wat je verwacht. Er gaat geen informatie verloren, maar er moet nogal wat bij. Dat verklaart meteen, waarom modelgedreven ontwikkeling toekomstmuziek is. Over allemaal verschillende dingen goed doen gesproken, Martijn Houtman kent de beperkingen van een metapatroonmodel gedetailleerd. Een belangrijke aanvulling die hij moet doen, betreft de omgang met exemplaren. Om een model zo compact mogelijk te houden, beperk ik me daarin tot typen. Voor implementatie is dat te kort door de bocht (wat uiteraard voor elke 'typische' modelleermethode geldt; dat voordeel/nadeel treft dus niet louter metapatroon).
Hopelijk helpt deze reactie voor inzicht in wat je zeker niet mist en waarom je pleidooi met je position paper zo treffend is!

35.87
Daar zitten ze in de ontkenning dat NUP allang een mislukking is, zodat elke boodschapper met goede raad het moet ontgelden. Hopelijk manifesteert FS zich als de onafhankelijke denktank die hij mag/moet zijn. Anders valt daar voor metapatroon de winter alweer in en elders is het nog nergens lente.

35.88
De manier waarop jij een "controlevraag" stelt, komt op mij als een strikvraag over. Wil je dat ajb niet meer doen! Ik probeer open met je te corresponderen.
Ik wilde juist verduidelijken dat geen enkele taal "gewoon taal, en niet meer dan dat" is. Een taal is altijd òmgangstaal, dus een methode voor omgang in/met werkelijkheid. Dat geldt dus ook voor UML. Als een woord uit de ene taal sterk lijkt op een woord uit een andere taal, is daardoor nog niet de wereldbeschouwing 'in' die andere taal opgeroepen.
Dit zgn vertaalprobleem, zo niet -dilemma staat vaak zelfs centraal in vergelijkende studies. Het manifesteert zich o.a. tijdens een paradigmawissel.
Inderdaad beschikt UML over zo'n 'woord' met nogal wat vormelijke gelijkenis, te weten association class. ERD heeft dat ook in de 'vorm' van weak entity. Wij verschillen van mening, of via zo'n vormelijke overeenkomst kan overkomen wat stelselmatig modelleren inhoudt.
Voorlopig ben je qua modellering (lees ook: synthese) een afhoudende leerling. Dat blijf je dus missen. Daardoor kan je m.i. niet goed beoordelen, welke bagage nodig is om productief stelselmatig te kunnen modelleren. Zoals ik je aanzet zie, blijf je daardoor steken in de analyse. Daardoor méén je slechts "hoger [te] mikken," maar tref je daarentegen lager, als je al iets raakt.
Op jouw "prikkelende hypothese" heb ik een praktische suggestie. Het is jouw hypothese, dus probeer jij 'm eens te toetsen. Waarom "leg" je die eigenlijk "bij [mij] neer"? Duikel "een doorgewinterde UML-gebruiker [op] die zich zodanig beperkt dat hij alleen associatieve relaties gebruikt." Volgens mij komt die combinatie niet voor. Ik zou althans niet weten waar ik haar/hem moet zoeken. Als jij zo iemand niet kunt vinden, stokt je hypothese al. Mocht je er wel in slagen, vooruit, dan kijk je of hij, zoals jij verwacht, "zich razendsnel contextuele verbijzondering eigen maakt."
Indien je een realistische verwachting wilt koesteren, moet je naar mijn idee dus allereerst zèlf gevorderd zijn met stelselmatig modelleren.
Ik geloof niet in openbaringen, dus er ook niet in dat "de benadering openbaart zich via de vorm." Iedereen moet er hard voor werken, met gedegen opleiding om je op weg te helpen.
Ik respecteer uiteraard dat jij je niet wilt zetten aan actieve stelselmatige modellering volgens metapatroon/contextuele verbijzondering. Daardoor houd je echter je "toegang tot contextuele verbijzondering" beperkt tot je analyse. Omdat jijzèlf geen serieuze modellen uitwerkte, snijdt je bewering dat "de rigoreuze beperking in de vorm [...] veel sneller [werkt] dan vanuit de filosofie" dus geen hout. En als je van iemand ànders wist, dat het zo was gelopen, had je het wel verteld.
Wat ik juist merk, is dat jij je aan synthese niet waagt. Met je feitelijke gedrag beveel je je aanpak dus niet aan. "Hoger [...] mikken" klinkt aardig, maar mag je niet als afleiding gebruiken.
Als je zinvol en verantwoord over opschaling wilt adviseren, moet je er toch meer van weten. Volgens mij sla je een wezenlijke stap over: inzicht in stelselmatig modelleren als synthese.
Blijkbaar meen je over computerprogrammatuur, dat die voor jou geen "verborgen betekenis" kent.
Ik ben erg blij met je toelichting op je eerdere vraag. Daardoor kan ik de gelegenheid voor kortsluiting aangrijpen. Stel ajb je vragen op een normale, open manier. Omdat ik open wil antwoorden, kon ik simpel vermijden wat jij nu aangeeft als valse richting in jouw vraagstelling. Wat ik nota bene graag "mis," zijn valkuilen die we voor elkaar graven.

35.89
Die termijn(en) hebben wij (dotindividual) pas in latere versies opgenomen. Het is een manifest, nietwaar? Door zo'n termijn voor te stellen, hopen we extra aandacht gericht te krijgen, precies zoals jij het uitdrukt: voor "de burger en het bedrijf wel meer positie." Dat pakt ooit in daadwerkelijke wet- en regelgeving anders uit, dat snappen we (ook) wel.
Uit jouw opmerkingen over "[d]e artikelen 12 t/m 16" krijg ik de indruk dat je het manifest (vooral) las, alsof het beperkt blijft tot de verhouding van burger (of bedrijf) tot overheid. Het mikt echter op het gehele informatieverkeer, dus ook het eventuele gebruik dat een buurtslager maakt van een foto waarop jij smakelijk van een kluifje hapt. Controlevraag ...: Klopt mijn indruk dat jij die beperking hanteerde? Verder geldt ook weer voor die laatste artikelen, dat het manifest bedoeld is als ... position paper.
Naar mijn smaak zadelt (slechts) “inzagerecht” de persoon in kwestie met moeite op, waarom hij helemaal niet gevraagd heeft. Dus, als jij het zoals het er staat vindt uitdraaien op "een ingewikkeld bureaucratisch systeem" bevestig je zelfs de bedoeling, te weten om nota bene de gebruiker voor de extra lasten te laten opdraaien. Nogmaals, dat slaat 'als regel' op gebruik van persoonsinformatie van de ene private (rechts)persoon door een andere private (rechts)persoon. Voor publieke verhoudingen mag je dat als stelselmatige uitzondering wettelijk ànders regelen, prima. Dat zijn mooie thema's voor een memorie van toelichting ...
Wat je niet expliciet noemt, maar stellig ook bedoelde, is het problematische karakter van toezicht en handhaving. Mijn idee is dat het er in elk geval niet moeilijker door wordt, terwijl tenminste wel het uitgangspunt klip en klaar is.

35.90
Ik ben er echt van overtuigd, zoals jij dat bent, dat authenticatie en autorisatie op stelselschaal kwalitatief anders ingericht moeten zijn. Daar blijkt, even tussendoor, die beleidsambtenaar het niet mee eens, hup, weg met die hele bijlage B. Als het niet zo triest was, zou het zelfs reuze grappig zijn, zo'n (f)opstelling. Waar die bijlage feitelijk over gaat, interesseert hem domweg niet. Succes dan maar, met je NUP. Maar goed, onlosmakelijk onderdeel van kwalitatief gewijzigde inrichting zijn uiteraard maatschappelijke verkeersregels, Daarom maak ik me er dus tot en met zo'n manifest druk om. Het is allemaal civiele informatiekunde, of hoe je het ook wilt noemen.

35.91
Hij blijkt daar zelfs bevorderd. Daarmee is èlke kans verkeken, dat hij iets zinvols bijdraagt.

35.92
Nog een college? Indien (ook) een apart College voor mensenrechten en gelijke behandeling nodig is, schort er blijkbaar iets aan de regels voor maatschappelijk verkeer en/of aan toezicht en handhaving. Moeten we dàt niet gewoon beter regelen ipv. nogal òngeregeld laten door met zo'n College (wederom) de aandacht àf te leiden? Of, wat mis ik?
Zelfs volgens trias politica, laat staan pèntas politica, is duidelijk, dat 'we' voor onze facilitaire elementen de weg kwijt zijn. Zij moeten evenwichtig maatschappelijk verkeer 'dienen.' Vandaar algemeen belang als infrastructurele oriëntatie resp. Verkeersbegrip van algemeen belang.
Sinds de zgn uitvoerende macht belijdt (… erover wordt beleden …) dat haar bestaansrecht ligt in dienstverlening aan individuele burgers en bedrijven, raakt verkeer echter ontwricht. Maar wie in zulke comfortabele bastionnetjes wìl dat nog inzien en, daar gaat het uiteindelijk om, ernaar handelen (lees: allereerst de poort openen en vervolgens zo'n bastion helpen integreren in maatschappelijke infrastructuur)?

35.93
Ontkenning van context blijft resp. raakt natuurlijk gauw onbewust, omdat het zo'n efficiënt machtsmiddel is om je verder van niets iets aan te trekken. Op z'n contragrams: ontkenning van context is context van ontkenning.

35.94
Zodra hij er iets opbouwends mee kan, stuitert het vroeg of laat wel weer naar je terug.

35.95
Ik heb nu je gehele concepttekst in rustig tempo doorgelezen. Mijn opmerkingen erover mik ik aanvankelijk sterk persoonlijk; dan merk ik gauw of je die benadering al dan niet op prijs stelt.
Mijn indruk van je gedrag is dat, als iets je interesseert, jij op een beschaafde maar wel degelijk assertieve manier ‘er voor gaat’ en dan meestal (dus) ook andere mensen méékrijgt. Zeg ook maar, dat ze doen wat jij als manager, bestuurder e.d. wil dat er gebeurt.
Beschouw het bovenstaande gerust als een compliment, … maar helaas niet voor de opzet van je proefschrift. Wat ik onlangs eerder als commentaar gaf op je artikel, vind ik eveneens gelden voor deze langere tekst. Je schrijft m.i. als erkende manager/bestuurder.
Voor succesvolle managers (hoogleraren enz.) dreigt een valkuil. Dat ze zakelijk (lees dus ook: wetenschappelijk) meestal, zo niet altijd gelijk krijgen, zegt nog niets erover of ze het ook hèbben. Maar omdat iedereen doet alsòf, kan de manager/hoogleraar in de waan raken dat als-hij-het-maar-zegt het ook wáár is.
Toen ik bij het ministerie van Buitenlandse Zaken werkte, ontdekte ik dat verschijnsel bij menig diplomaat.
Met die houding/op die toon een proefschrift schrijven werkt niet.
Nota bene, ik haalde er al beschaving bij. Daarmee bedoel ik o.a. te zeggen, dat jij stellig weerwoord duldt en zelfs verwelkomt. (Wanneer ik anders dacht, had ik me uiteraard de moeite van deze persoonlijke insteek bespaard.) Maar wie dùrft dat aan?
Met het compliment dat ik je voor je overtuigingskracht maakte, wil ik je tegelijk op een risico wijzen.
Mijn afstudeerhoogleraar legde ik nadien nog wel eens een tekst voor. Als zijn oordeel “apodictisch” luidde, was hij negatief. In Van Dale staat als één van mogelijke betekenissen: “met stelligheid geponeerd[, …] veelal op al te stellige wijze, alsof men de wijsheid in pacht heeft.” Precies zó bedoelde hij het inderdaad.
Daarover was ik destijds onveranderd verbaasd. Ook nu meen ik dat hij niet helemaal gelijk had, maar op een bepaalde manier ook weer wèl.
Jouw tekst bevat her en der, althans, dat herken ik erin, uitspraken over kwalitatief veranderde werkelijkheid. Daaruit trek je de conclusie, dat je daarmee met organisaties dus ook iets moet.
Dat is prima.
Vaak wals je dan dóór. Dat moet je als manager vooral doen. Als de (krachtige) baas zegt dat hij het (bijna) allemaal zelf verzon, gaat niemand er tegenin. Ook als het verhaal niet klopt, gebeurt dat evenmin.
Maar van nogal van wat jij schrijft, weet ik uit m’n blote hoofd al dat het toch wat anders/genuanceerder ligt. Dat houd je nooit droog tijdens een promotie.
In een proefschrift mag je best een speculatieve probleemstelling vervolgen (en daarom drong ik er eerder bij je op aan om hoofdstuk twee te wijden aan zgn ontwerpend onderzoek; wat is het en waarom kies jij ervoor), maar daarná mogen je stappen voor de lezer geen onnavolgbare sprongen zijn.
Jouw tekst is prijsschieten voor beoordelaars. Met gezond verstand is al duidelijk herkenbaar dat je inderhaast van alles en nog wat overslaat. Zolang niemand het waagt je tegen te spreken, kom je op die manier soms zelfs sneller aan. Dat mag je echter niet verwachten, integendeel, als je tekst als proefschrift beoordeeld gaat worden. Daarbij speelt nogeens in je nadeel, dat je feitelijk als buitenstaander (lees ook: parachutist) geldt; je kunt niet rekenen op trouw die overloopt vanuit een relatie van werkgever (de promotor) en werknemer (zijn promovendus).
De rol van werknemer ligt je vermoedelijk niet (meer) zo.
Hier maak ik je attent op twee perspectieven die ik kan hanteren. 1. Ik kan me beperken tot zoiets als eindredactionele suggesties. Zo van, kijk ajb de spelling na, maak woordgebruik consistent, dicht de gaten die je redenering vertoont e.d. Dat is het dan zo’n beetje, waar ik verder ook niet veel tijd aan besteed. 2. Ik kan tevens inhoudelijke suggesties doen.
Wat 2. betreft … blijf ik het grondig met je oneens. Dànkzij bestudering van je tekst, begrijp ik weer beter waarom.
Het is natuurlijk de vraag in hoeverre jij je er iets van aan wilt trekken. Stel dat je dat doet, dan zou je je redenering nagenoeg moeten omdraaien. Dat is ook weer zoiets, ik begrijp dat best.
Ter beknopte illustratie van inhoudelijke omwenteling verwijs ik naar de analogie die jij aanhaalt met uitdrukkingskracht van natuurlijke taal. Daarvoor zouden 61 woorden genoeg zijn. Zoals ik je meen te begrijpen, zie je daarin een bevestiging van opbouw volgens (zelfs een beperkt aantal) primitieve transformaties.
Maar in plaats van een bevestiging, vind ik het juist een tégenargument! Want naar mijn idee haal jij daar ten onrechte axiomatische schema’s (lees ook: paradigma’s) door elkaar. Het is namelijk niet een lòs woord, dat als ware het een atomaire bouwsteen een betekenis heeft. Als dàt zo was, betrof het een taal met precies die 61 betekenissen. Dat bedoelde Wierzbicka stellig niet met “functioning language.”
Daarentegen gaat het stelselmatig om combinaties, waarbij bepaalde woorden als context kunnen gelden voor andere woorden. De ene keer spelen één of enkele woorden als context, een andere keer als signatuur. Dat verloopt allemaal dynamisch. Volgens enkele aannames kan ik een aardige gooi berekenen naar het aantal mogelijke combinaties. Miljoenen, miljarden, méér? Zeg maar gerust héél véél. Hoe dan ook, èlke combinatie kan een afwijkende betekenis ‘dragen.’ Die betekenis zit overigens ook nog niet in die combinatie, maar in de spreker/schrijver resp. hoorder/lezer die het teken voortbrengt of waarneemt en interpreteert.

De woorden kan je inderdaad als bouwstenen opvatten. Maar aan èlke relevante combinatie/configuratie ‘hangt’ pas de betekenis in kwestie.
Uit jouw verhaal begrijp ik dat je denkt dat kláár bent met primitieven. Vooruit, je kan ze op allerlei manieren stapelen. Waarin mijn benadering òmgekeerd is aan die van jou, is dat die primitieven géén elementair transformatieproces omvatten, maar … helemaal niets behalve een configureerbare markering. Het relevante transformatieproces valt pas eenduidig te specificeren ná de configureerslag (die ik contextuele verbijzondering noem), nooit ervóór.
Je kunt het al een beetje benaderen via het verschil tussen syntax en semantiek (eigenlijk: pragmatiek).
Als die weg inslaat, hakt dat er nogal in. Zo vind ik het consequenter om wat jij als modeling/design framework schetst met talloze design areas en dito editors, juist tot één vlak in elkaar te laten lopen … Zodra je dàt doet, vind ik, kom je m.i. verder met je kwalitatieve uitspraken over veranderde werkelijkheid en hoe aangepaste instrumentatie kans van slagen heeft.
Ik wil je natuurlijk niet van je geloof praten. Allereerst, dat lukt me toch niet. En juist in de kern van dat ‘geloof’ zit je volgens mij wel goed.
Je probeert er echter een dienst omheen op te richten, die er m.i. zelfs mee in tegenspraak is. Nogmaals, dat komt volgens mij omdat je biljartballenlogica (fysica) van toepassing verkaart op gemotiveerde betrekkingen die kenmerkend voor ‘organisatie’ zijn (sociale psychologie, semiotiek). Daar heb je te maken met wezenlijk andere, (dus) ook nogeens open-veranderlijke variëteit.
Met zgn stabiele transformaties in primitieve zin bereik je nooit passende variëteit (je haalt Ashby wel aan …). Je kunt inderdaad wel vèr komen met een verhoudingsgewijs (zeer) kleine verzameling ‘markeringen,’ maar dat vind ik wezenlijk andere ‘primitieven’ dan jij voorstelt … omdat een ander paradigma heerst.
Als opbouwende bijdrage verstuurd, hartelijke groet.

35.96
Wat je ogenschijnlijk luchtig opschrijft, blijkt stelselmatig gezien behoorlijk wat om het lijf te hebben. Ook zonder serieuze claim op volledigheid van (deel)modellen vraagt ‘vertaling’ van jouw tekst enig grondwerk. Dat mag overigens niet verbazen, want je snijdt immers in hun samenhang infrastructurele voorzieningen voor maatschappelijk informatieverkeer aan. Daarvoor kom je zonder fundament nergens.
Je ziet in mijn schetswerk dat er hier en daar nogal wat tùssen jouw begrippen en de zgn horizon bijmoet, opdat ze redelijk netjes blijven hangen. Opnieuw, dat is zelfs bijna logisch. Want je schrijft, iedereen schrijft als vanzelf feitelijk impliciet contextueel verbijzonderd. Als we op deze manier doorgaan, maak je qua begripsvorming meteen aardig voortgang voor wat als authenticatie op de Interoperabiliteitsagenda staat.

35.97
Open aswerk is op die manier natuurlijk open paswerk: het werk van de as is de as van het werk.

35.98
Aan Eenzijdig gestaakt dialoog begon ik met het idee iets voor Digitaal Bestuur te schrijven. Ik ging er echter een andere kant mee op, zodat ik dat maar laat zitten. Op de achtergrond loopt mijn 'project' om werk van Plato èn Aristoteles compleet te lezen. Of dat (ooit) lukt? In de bundel met verzameld werk van Plato staat de dialoog Charmides vrijwel voorin. Ver gevorderd ben ik dus nog niet.
De dag nadat ik genoemde column schreef, zag ik in NRC Weekblad (24 december 2009) bevestigd dat politiek en openbaar bestuur inmiddels slechts noodlottig over zichzelf kùnnen gaan. “Vijf volksvertegenwoordigers” waren uitgenodigd om “te praten over de manier waarop de democratie in Nederland functioneert.” Daar kwam niets uit dat zelfs maar begint met een maatschappijvisie, ... omdat er blijkbaar niets (meer) in de verzamelde politici zit.
Het lijkt erop, alsof zij menen dat Nederland slechts lijdt aan hoofdpijn, zoals ook Charmides over zichzelf beweert. Daartegen brengt Socrates in (Charmides , in: The Collected Dialogues of Plato, Princeton University Press, tiende druk 1980, oorspronkelijk 1961, p. 102) “that to think of curing the head alone, and not the rest of the body also, is the height of folly.” Hij stelt dat “eminent physicians […] apply their regime to the whole body, and try to treat and heal the whole and the part together.” Hoe dat precies zit, vindt ook Socrates met woorden echter lastig uit te maken (p. 107): “Yet I should be surprised if we were able to discover their truth or falsehood, for they are a kind of a riddle.” Op nodeloze raadsels zit niemand te wachten. Daarom krijgt Critias, die zich mengde in het gesprek, van Socrates de terechtwijzing dat (p. 109) “I have no objection to your giving names any signification which you please, if you only tell me to what you apply them.” Zulke duidelijkheid leidt volgens Socrates tot het inzicht dat doorgaans (p. 115) “the notion of a relation to self is altogether inadmissible, and in other cases hardly credible[.]” Omgekeerd voelt Socrates zich weliswaar niet bij machte “[to] satisfactorily determine […] whether there is nothing which has an inherent property of relation to self rather than something else[.]” Maar zelfs als “the possibility” aangetoond zou zijn, gelooft Socrates nog steeds niet in “the advantage […] of such a science.” Wijsheid, zo lijkt de moraal van Charmides, bestaat in besef van betrekkelijkheid. Zulke wijsheid annex moraal laat zich niet vangen in slechts (p. 121) “sound inquiry[.]” Zo beseft Socrates terdege met voorrang zijn gevoel voor Charmides.

35.99
Ik zou niet weten wat eruit komt, als hij “geen blad meer voor de mond neemt.” Wat volgens mij hoogstens een rimpeling kan zijn, missen wij van afstand stellig. En als het zo interessant is, waarom niet eerder dan als “gepensioneerde”?

35.100
Wij zijn in een aanhoudende discussie verwikkeld over de (on)mogelijkheid om ontwerpers/modelleurs een stelselmatige benadering te laten leren via een notatie waarmee ze reeds vertrouwd zijn. In diverse aantekeningen kan je nalezen, dat/waarom ik dat onzin vind.

35.101
Zo’n nota bene wetenschappelijk gepositioneerd artikel lees ik met gemengde gevoelens. Ik vind het weliswaar een sympathiek verhaal, maar die clou had ik allang verzonnen inclusief grondslagen à la subjectief situationisme. Dat blijft zonder verwijzing echter onbekend.

35.102
Het kostte me enige tijd om die verhaallijnen te herkennen. Socrates neemt zichzelf niet te serieus... en ziet dat als weg om tenministe nog betrèkkelijk serieus te zijn. Vooral dàt vind ik dus verrassend aan Charmides als dialoog, respectievelijk aan Plato als auteur (wiens werk ik dus nu pas lees). Interpretatie van Plato als ironisch auteur blijkt overigens weer, over relativeringsvermogen annex betrekkelijkheidsbesef gesproken, allesbehalve oorspronkelijk.
Zonder minimale dosis relativeringsvermogen werkt bijvoorbeeld frustratie inderdaad verlammend. Behalve relativeren, kan je frustratie helemaal proberen te vermijden. Je hebt gelijk, zonder risico ook géén kans. Maar mijn schatting is — ik dacht er dus wel degelijk aan — dat NRC Handelsblad mijn tekst toch niet plaatst.

35.103
Om te beginnen klopt weliswaar je optelsom, maar niet je conclusie over het aantal — dankzij jullie! — via Twitter bereikte mensen. Nou ja, niet helemaal. Er zit immers enige vriendenoverlap in die aantallen, maar vooruit ...
… wat jij niet weet, is dat ik allang veel vèrder ben met zgn sociale netwerken. Ik kan verwijzen naar dezelfde Plato-dialoog, Charmides. Die gaat volgens mij dus over Socrates' besef van zijn eigen betrekkelijkheid. Zoals ieder mens kan hij evenmin àlles. Maar hij heeft wel degelijk een aardig idee van wat hij ... aardig beheerst. Zo voorkomt hij door dat gesprek toch maar, al is het maar voorlopig en in (zeer) beperkte kring, dat stupide noties over wijsheid verspreid raken. In verband met jouw aansporing is echter vooral veelzeggend, dat Socrates zèlf dergelijke dialogen niet (op)schreef, maar Plato. Blijkbaar was Plato dáárin weer goed. Kortom, je zou Plato een twitteraar avant la lettre kunnen noemen. Zo deden ze allemaal iets, met per saldo groter effect.
Mijn beperktere leest betreft louter schrijven. Over betrekkelijkheid gesproken, dat geeft mij een extra aanleiding voor dankbaarheid voor jullie bijdragen aan wat m.i. geldt als onze samenwerking. De één doet ping, de ànder pong, enzovoort.
Nu ben ik zeker geen Socrates. Maar zoals hij er stellig niet op rekende dat Plato die dialogen zou boekstaven (verzinnen?), vind ik publiciteit via jullie twitters verrassend ... leuk. Daarvoor maak ik jullie op mijn beurt graag tevens mijn oprechte compliment. Het aantal potentiële lezers, in reële zin, kregen jullie inderdaad zelfs in no time ruim vermenigvuldigd. Maar wanneer die schets van zelfingenomen bestuur klopt, heeft een (veel) groter lezerspubliek nog altijd geen invloed.
Met moderne sociale media valt ongetwijfeld vlotter dan ooit een kritieke massa te mobiliseren. Het thema moet zich daarvoor echter lenen. Stel dat een schattig uitziend meisje van acht jaar op Schiphol haar cavia kwijtraakt; na een emotionele oproep zoekt gauw heel Nederland ernaar. Wat sociale media à la Twitter echter meteen al veroorzaken, is sterk verhevigde concurrentie om aandacht. Want laagdrempelige publiciteitsmiddelen vormen niet de enige factor die verandert. Als gevolg daarvan groeit het aanbod drastisch, zo niet dramatisch.
Voor de selectie van berichten, wat is ... wijsheid? De kans op kritieke publiciteitsmassa blijft gering. Door de overvloed aan pogingen verkiezen politici en bestuurders m.i. nòg sterker dan ooit er doof voor te blijven. Daar zit niet eens kwade wil bij. Ook vervanging van de ene door een andere functionaris helpt niet (meer). We zitten met een structureel vraagstuk zoals een brief weliswaar de afzender vermeldt, maar ònbestelbaar blijkt.
Volgens jou stelt die ene, zeg maar, dóórtwitteraar de "relevante vraag erbij." Wat mij daarentegen juist opvalt, is dat hij zich niet aangesproken voelt om aan "nu de oplossing nog" bij te dragen. Vind jij dat een voorbeeld van “de positieve invloed van Twitter op […] aan het zelfstandiger denken van personen”? Of begrijp ik het op mijn beurt nog altijd niet en telt zijn twitterbericht(je) als zijn bijdrage, klaar? Verder is het hem door de gauwigheid waarmee het met Twitter blijkbaar moet, ontgaan dat Eenzijdig gestaakt dialoog allerlei oplossingsaanwijzingen bevat. De belangrijkste is natuurlijk Socrates' wat aangepast opgediste tip dat politici en bestuurders niet strikt met zichzelf bezig moeten zijn, maar met maatschappelijke opgaven en kansen. Dat moet dus moeilijker zijn dan het klinkt, maar die “oplossing” staat daar zelfs herhaald vermeldt.
Nogmaals, intussen vind ik het een prachtig communicatie-experiment. Is bijvoorbeeld Twitter een instrument om zo'n narcistisch verbond te helpen genezen? Of ben je alweer onherroepelijk onderdeel van dat probleem resp. manifesteer je diezelfde stoornis, zodra je het gebruikt? Ik hoop het eerste, geneesmiddel, dus, maar zie helaas nogal wat belemmeringen. Kortom, ik weet het heus niet en daarom prijs ik me gelukkig met jullie oproepen via Twitter. Laten we maar praktisch kijken, wat er al dan niet gebeurt.

35.104
Onderschat Plato niet ... Daar begin ik in/dankzij òntwittertempo achter te komen. Je geeft een heldere schets van hoe subjectief-situationeel 'het' is. Jij vindt de oogst met Twitter per saldo positief, prima. Voor wat jij noemt, te weten genoeg “korenpareltjes” tussen de massa “kaf,” heb ik (nog) andere manieren ... bijvoorbeeld tòch maar eens Plato lezen. Wat mij zorgen blijft baren, is dat blogs, Twitter e.d. voor menigeen juist de uitdaging van een reactiesport lijken te vormen. Zoals een oester, ofwel hoe snel kan ik me àfsluiten, opdat ik er niets mee hoef? Om dat laatste compleet veilig te stellen, blijkt beledigende reactie nog weleens voorkeur te verdienen. Daarop kan je bijna rekenen, als je aandacht vraagt voor je eigen werk.
Verder lijkt o.a. Twitter mij geen blijvertje. Voorlopig pompt iemand er (een heleboel) geld in, maar dat is stellig geen filantropie. Zo'n communicatiemiddel heeft m.i. op termijn slechts bestaansrecht in een zgn mediamix. Dus, in de portfolio van Google, Microsoft, weet ik veel, gaan er onvermijdelijk touwtjes aan vast zitten (strings attached). Wie zich er nu niet mee bindt, hoeft ze later niet moeizaam door te knippen.

35.105
Graag vlei ik mijzelf met de gedachte, dat vooral die vette streep als horizon sterk bijdraagt aan jouw "metafysische associaties." Je kunt nu eenmaal niet verder dan je horizon kijken. Op die manier behoort steeds een horizon dus tegelijk tot het fundament voor de waarnemingsmógelijkheden.
Jouw waarneming "dat [jouw] schijnbaar eenvoudige tekst zoveel begrippen meesleurt," heeft daarmee natuurlijk àlles te maken. De stelselmatige ordening van begrippen/betekenissen is dus (ook) onderdeel van een vàk. Als een civiel ingenieur iemand door de woestijn ziet fietsen, denkt z/hij meteen dat er blijkbaar een weg is enzovoort. Vergelijkbaar hebben we m.i. civiele informatiekunde oid. als vak nodig voor ontwerp t/m beheer van infrastructuur voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal.
Als professionele bagage moet een civiel informatiekundige zelfs met voorrang semantiek op stelselschaal kunnen modelleren. Nogmaals, jouw tekst gáát nota bene over kritieke, samenhangende componenten van zulke infrastructuur. Wat het semantische aspect betreft moeten juist die componenten verschijnen in stelselmatige informatiemodellen.

35.106
Zo gemakkelijk kom je er niet van af! Mijn stelling luidt dat de meeste gebruikers van Twitter er helemaal niet op uit zijn om een ander "te vinden." Ik acht het dus waarschijnlijker dat iemand 3. via jouw twitterbericht 2. een ander twitterbericht en 1. zodoende mijn column probeerde te benutten om zèlf (f)op te vallen. Indien jij meent, dat die stelling inmiddels voldoende gevalideerd is, hoef je er inderdaad geen nadere twitter(s) aan te wijden. Zie je dat vooralsnog anders, dan lijkt het de moeite waard om Twitter ook verder experimenteel als communicatiemiddel voor relevante verstandhouding in te zetten. Of beschouw jij Twitter, zoals die andere twitteraar blijkbaar doet, eveneens (slechts) als medium voor éénrichtingsberichten? Hij moet jou maar "vinden," stel je met zoveel woorden. Zo ja, dan begrijp ik alweer beter waarom ik wèl belangstelling heb om terdege te snappen wat Twitter is, maar niet om het te gebruiken. Als instrument bevordert Twitter (verder) vertoon van ijdelheid. Volgens mij is vooral de vraag, of dergelijk vertoon daardoor voorbij de grens raakt van opbouwende samenwerking (die volwassen communicatie over èn weer vergt). Drukt ijdel gebruik de opbouwende, zij het beknopte communicatie die ermee uiteraard óók mogelijk is, niet compleet wèg?

35.107
Het is de kunst deelmodellen niet overhaast in elkaar te schuiven. Daarom doe ik het (dus) allereerst stuk voor stuk. Daardoor blijft het accent gemakkelijker zichtbaar dat jij steeds met een bepaalde tèkstpassage legt (althans, wat ik erin als zodanig meen te herkennen). In een overzichtdiagram kan je daarvoor inderdaad wandelroutes uitstippelen. De verzameling is trouwens spoedig compleet (genoeg). Dan moeten we de deelmodellen maar eens op een rijtje leggen.

35.108
Sterker nog, niet alleen een twitterbericht, maar èlk (voortgebracht) teken "analyseer [ik] vanuit de premisse dat er een doel is; moet zijn." Want elk teken beschouw ik au fond als een verzoek tot inschikkelijkheid (every sign is a request for compliance).
Eerder heb ik jullie bedankt en compliment gemaakt voor jullie gebruik van Twitter. Ik heb tevens proberen te verklaren, waarom ik echter geen gebruik ervan maak. Dat deed ik niet om jullie van mening te doen veranderen. Integendeel, ik verzocht je zelfs ermee dóór te gaan, ihb om die andere twitteraar erop te wijzen dat op wat jij een "relevante vraag" van hem vond, reeds in Eenzijdig gestaakt dialoog een antwoord aangeduid staat. Met allemaal verschillende bijdragen, zo blijf ik van mening, bereiken we dankzij samenwerking een beter resultaat. Ik wil dat graag volhouden, zo mogelijk versterken.
Met ditmaal dank voor toelichting op je motivatie, dat verzoek valt blijkbaar buiten jouw avontuurlijke bemoeienis met Twitter. Ik zou overigens denken, dat je je avontuur juist opvoert, je spel voortzet met zo'n bericht. Ik gebruikte de term experiment, waarmee ik volgens mij vergaand hetzelfde probeer uit te drukken. Maar je hebt gelijk, het is daar jouw avontuur, jouw spel. Ik deed je een verzoek, dus bedoelde ik je zeker geen òpdracht tot inschikkelijkheid te geven. Noem het ook maar een suggestie.
Het doel van mijn verzoek betreft evenwichtiger verhoudingen. Mijn inzet met opnieuw die column is serieus. Ik probeer er nogeens een ernstige belemmering voor evenwichtige verhoudingen in maatschappelijk verkeer mee aan te kaarten. Dat lukte blijkbaar zodanig overtuigend, dat jij er een verwijzing via Twitter aan wijdde. Nogmaals, hartelijk bedankt ervoor! Maar wat heeft het met Twitter te maken, dat de initiële verwijzing ernaar wèl past, maar vervolgberichten erover niet? Geldt als spelregel dat "een onverwacht (groot) succes" slechts telt, als je slechts één poging waagt? Maar welke "aanvullende kans op dialoog" grijp je aan door die andere twitteraar ... géén reactie te sturen? Al dan niet via Twitter, èlk evenwichtig bedoeld verzoek is natuurlijk "zonder enige garantie" voor inschikkelijkheid. De vraag is daarbij verder, of je "volkomen onvoorspelbare zaken" vooral wilt afwachten, of liever katalyseren. Ik ben vóór het aangrijpen van aanknopingspunten voor dialoog. Op z'n minst komen we er zsm achter, dat het helaas nutteloos was. Dat scheelt dan nodeloze vèrdere inspanningen, houdt verwachtingen realistisch, wat ik voor het streven naar zo'n serieus doel als evenwichtiger maatschappelijke verhoudingen relevant acht.
Ik maak je mijn verontschuldiging voor de verwarring die ik wellicht zaaide, door Twitter teveel in één moeite door (en stellig te impliciet) te problematiseren als factor voor maatschappelijke verhoudingen. Zie ook een eerdere column: Lof der onbereikbaarheid.
Laten wij ajb reële verschillen erkennen. Met de overeenkomst die jij daarover schetst, ben ik het grondig eens.

35.109
Als wiskundige merk ik graag op dat er met "berekenend" niets mis hoeft te zijn. Wat maatschappelijk verkeer betreft, lijkt me de crux juist evenwichtige inschikkelijkheid en daar komt tevens nogal wat rekenwerk bij kijken. Maar ik veronderstel, dat jij ermee op misbruik doelt. Zulke bedrijven hanteren Twitter e.d. dus niet als sociale, maar als strikt commerciële media. Als jij je ertegen verzet, ben je m.i. hoogstens "ongenuanceerd" op de manier waarop iDNA Manifest dat is. Als samenlevende burger merk ik dáárover graag op, dat er met "ongenuanceerd" niets mis hoeft te zijn.
Ik ben blij met ook weer deze correspondentie, omdat ik er nogal wat van meen op te steken. Dat gebeurt gelukkig evenwichtig, althans zo maak ik uit jouw bericht op. We hebben dus tòch een heus dialoog.
Zoals het gelopen is, ben ik inmiddels geneigd om van een casus te spreken. Nogmaals, dankzij onze analyse hebben we ervan geleerd. Het lijkt me echter niet langer opportuun om er daadwerkelijk nog een vervolgbericht aan te besteden. Door het twittertempo kan hij stellig niet meer plaatsen, waarover je het hebt. Of je ... berekent het uitstel tot relevante reactie, bijvoorbeeld:

In de Socratische stijl van die column liet ik het bezinken. Jij vroeg "nu de oplossing nog?" Antwoord: Bestuur, wees niet met jezèlf bezig.

Dat zijn precies 140 lettertekens.

35.110
Dank je wel voor zowel het bewerkte vervolgbericht dat je daar stuurde, als aan mij je signalering ervan buiten Twitter. Nu maar weer wachten op het onvermijdelijke: geen ènkele reactie of, als het reuze meezit, een fopvatting. Slechts een wonder kan met zulke toekomstgeschiedenis spotten: zowaar een opbouwende reactie.

35.111
PIZ? Kende ik nog niet, die afkorting. Blijkbaar ben ik daar niet zo mee bezig ... lees ook: kan ik me niet ver(oor)loven, gelukkig maar. Ik schreef je onlangs al, dat zijn verzoek tot inschikkelijkheid aan jou met zijn pensioen-in-zicht-melding weleens zou kunnen inhouden dat jij (ook) verder geen informatiekundige reactie van hem mag verwachten. Jouw verdere pogingen leveren in elk geval extra notities op voor de rest van de wereld.
Wat die andere twitteraar betreft bedoel(de) ik dat m.i. de kans groot is, dat jouw aanvullende bericht er zo meteen bovenòp het eerste vervolgbericht netzo pompt wegdrukt. Dat lijkt me zonde van de moeite die jullie allebei deden, tenzij het avontuur/spel is om te kijken hoe snel het lukt om ècht nooit meer iets te vernemen (maar daar mikten jullie allebei niet op).
Ik heb geen idee, of je getalsmatige aannames enig hout snijden. Ik hoop eigenlijk van niet, althans wanneer jij ze voor èlke twitteraar geldig verklaart. Zoals het oude gezegde al vraagt: Wie heeft er met zulke vrienden nog vijanden nodig? Waarvan eten we eigenlijk, zodra niemand zich erom bekommert?

35.112
Er is interactie aan de orde. De verkeersmetafoor moet verduidelijken dat op maatschappelijke schaal over èn weer behoefte bestaat aan authenticatie enz. Een aanzet voor die benadering vind je beschreven in Informatieverkeer in publiek domein. Zie daar hoofdstuk 6, Identiteit, identificatie & informatiebetrekking.
Onlangs deed ik een verdere poging — voor een aanzet tot een ...; zie bijvoorbeeld ook het eerste oefenschema — om die verbijzondering van identiteitsbetrekking per soort overeenkomst à la metapatroon te modelleren. Vervolgens breidde ik dat (deel)model uit met aanknopingspunten voor procesgang.
De opmerking waarin zij verificatie associeert met autorisatie kan ik niet plaatsen. Dat moet volgens mij authenticatie zijn. Pas nádat via authenticatie de identiteit van de gebruiker geverifieerd is, komt z/hij pas in het bereik van haar/zijn bevoegdheden. Daarvoor wil de gebruiker in kwestie op haar/zijn beurt voldoende zekerheid over de identiteit van het middel (inclusief, herstel, zodoende vooràl van wie er ‘achter’ zit). Zie hierboven mijn opmerkingen nav interactie. De verificatie moet zonodig (afhankelijk van soort proces respectievelijk overeenkomst) wederkerig expliciet zijn. Dergelijke noodzakelijke voorwaarden voor infrastructuur voor betrouwbaar informatieverkeer begrijpt, vrees ik, nog bijna niemand.

 

 

November – december 2009, webeditie 2009 © Pieter Wisse