Pieter Wisse
35.1
Het is zeker niet allemaal onzin. Maar ècht iets nieuws vergeleken met het
inzicht waarmee het programma Stroomlijning BasisGegegevens (SBG) destijds
(plm. 2000) begon (en er trouwens nooit verder mee kwam, helaas, nou ja,
natuurlijk afgezien van De klacht
van de Keten in 2003 ;-) herken ik niet. De term standaardisatie valt
weliswaar, maar is nergens geoperationaliseerd. Hetzelfde geldt voor
interoperabiliteit.
Het gemeentelijk stempel in de gepresenteerde “visie” is onmiskenbaar. Bijvoorbeeld,
als waarheid moet "een landelijke voorziening is geen
basisadministratie" gelden. Die stellige veralgemenisering is uiteraard
onzin.
Als beweging (herstart?) in de goede richting vat ik graag de aandacht op voor
"relaties tussen basisregistraties," hoera! Daarvoor geldt als
methode het "relateren van identificerende gegevens," ook prima. Maar
verder lijkt de veronderstelling onverminderd, dat er méér gegevens over het
"object van registratie" bijgehouden staan. Daarvan uitgaande,
blijven "relaties tussen basisregistraties" echter als, zeg maar,
aanvullend gelden.
Nota bene, productief ligt dat op stelselschaal precies omgekeerd. Daar telt
samenhang primair, waarvoor/-door nu nèt die relaties bijbehorende prioriteit
verdienen. Zeg ook maar dat er 'slechts' basisrelaties gevestigd kunnen resp.
moeten zijn. Met zo'n identificerend gegeven over een maatschappelijk object is
eigenlijk het reële bereik ook meteen uitgeput van wat als basisregistratie kan
doorgaan. Van dat inzicht is de "visie op het stelsel van
basisregistraties" dus nog ver, want principieel, verwijderd. Daarvoor is
ook de verklaring tekenend, vind ik, dat "tenslotte [...] semantische
interoperabiliteit binnen het stelsel niet zonder meer verzekerd [is]."
Allereerst is natuurlijk de beperkte verzameling zgn basisregistraties niet
maatgevend voor succesvolle verzekering/borging. De verwarring begint al door
slechts die verzameling als stelsel aan te duiden, terwijl het
informatieverkeer maatschappelijk bereik kent en dàt dus de schaal stelt waarop
interoperabiliteit verzekerd moet werken. Ten tweede klinkt het
("tenslotte" resp. "niet zonder meer") alsof ook semantiek
niet meer dan aanvullend, zeg ook maar ondergeschikt, belang treft. Vooral op
dat punt moet de "visie" principieel òm.
Een aanknopingspunt daarvoor biedt wellicht de passage waarin staat dat
"het koppelen [...] van basisregistraties [...] buitengewoon gecompliceerd
[is]." Sterker nog, dat lukt ook nooit zolang 'we' methoden toepassen die
feitelijk òntkoppeling faciliteren, aldus bevestigen enzovoort. Maar hoopgevend
is dat die passage verder gaat met de aanbeveling, dat genoemd koppelen
"met voorrang nader [moet] worden uitgewerkt." Zo is het! Zou daarom
daar de vraag (al) kunnen zijn, of ruimte bestaat om dat eens op een manier aan
te pakken die principieel wèl berekend is op variëteit op reële
stelselschaal van maatschappelijk informatieverkeer?
Kortom, ik zie beslist kansen voor opbouwend vervolg. Die bederf je wellicht
door daar àl te vroeg te wijzen op mijn opstel Basispuzzel met
stelselmatige registerstukjes.
35.2
Waarop ik eerder doelde als (neo)marxistische opvatting over mutaties gaat m.i.
verder dan zgn punctuated equilibrium. Volgens mij luidt de klassieke theorie
dat een eventuele mutatie toevallig gebeurt tijdens bevruchting. Zolang
chromosomen als het ware in het individu blijven in diens complete cellen,
zouden ze ònveranderlijk zijn.
Maar als het ware een beetje terug naar Lamarck zijn er inmiddels blijkbaar
weer meer biologen die menen dat veranderingen die het individu doormaakt (lees
ook: aanpassingen tijdens zijn leven) overerfbaar zijn. Daarom kàn evolutie ook
zo snel gaan.
Als hypothese mijnerzijds tijdens ons eerdere gesprek probeerde ik te opperen
dat, als zulk interactionisme klopt, hetzelfde aanpassingsproces bijvoorbeeld
tevens kanker zou kunnen veroorzaken. Want dat gaat weleens mis. Het is maar
wat je aanpassing noemt. Daarvoor moeten we het stellig in "cell
signaling" zoeken, zoals jij nader aanwijst, maar mij ontbreekt het aan de
kennisbasis om dat ooit in detail te (kunnen/willen?) begrijpen. Daarom volg ik
op dat spoor graag jouw inzicht.
Ondanks degelijke kennis beweer ik dan toch maar, dat per cel nog geen semiosis
op z’n enneadisch aan de orde is. Zou het echter wel degelijk hexadisch zijn?
35.3
Je passage met het gezegde "geen zoden aan de dijk zetten" leidde tot
het flitsbesef dat "geen zoden aan de dijk zetten is de òndoden (levende
wezens, dus) in de zeik zetten."
35.4
Wat mij aanvankelijk stoorde, was voor de zoveelste keer de louter bestuurlijke
insteek. Vervolgens viel het mij dus reuze mee, dat inhoudelijke toelichting op
basisregistraties wel degelijk ruime aandacht kreeg. Dat ik die visie niet
deel, doet aan mijn waardering voor de bedoèling met m.i. noodzakelijke
toelichting niets af.
Overigens gaat de gemeentelijke inbreng, waarvan blijkbaar sprake is, tevens
(veel) verder dan toelichting. Zo bevat de oorspronkelijke tekstversie (waarmee
ik nu kon vergelijken) nog geen zinsnede zoals "een landelijke voorziening
is geen basisadministratie," ... tja.
[zie ook aantekening 35.1]
35.5
Op jouw suggestie bekeek ik via Forum
Standaardisatie, daar vervolgens Thema’s, Forumreizen en zo door naar
Talinn graag (nogmaals) enige documentatie die jullie destijds oogstten in
Estland. Mag ik hierbij als begripsoefening voor mijzèlf mijn (hernieuwde)
indrukken tegenover jou op een kort rijtje proberen te zetten?
Wat mij als hoofdlijn opvalt, is de strakke positionering als resp. focus op
information society. De titel Estonian Information
Society (2007) zegt het gelukkig al.
Daaruit volgt voor Estland, althans zo begrijp ik het graag, dat zoiets als
elektronische overheid géén apart domein oid. is, maar integraal/integrerend
onderdeel van de omvattende informatiemaatschappij. En het landelijke
ministerie van Economische Zaken is (daarom) leidend met beleid …
Zulke openheid is natuurlijk de enige manier om er iets van te maken. Als het
toch even mag, dat staat (ook) allang in Informatieverkeer
in Publiek Domein (2004), inderdaad, samen met De klacht
van de Keten (2003) zo’n visionaire publicatie waar Steven Luitjens
inspirator van was èn co-auteur.
Wat volgens Estland het register van registers (Riha) is, staat in Informatieverkeer … nader verbijzonderd aangeduid als
schakel- en informatiewijzer. De schakelwijzer ondersteunt procesgang (lees
tegenwoordig ook: diensten volgens orkestratie).
Zoals ik (enkele van) de Estse presentaties opnieuw lees, moet de overheid
inderdaad vooral infrastructuur verschaffen. Dat verklaart volgens mij waarom
overheid in het bijbehorende Interoperability Framework (EstIF) wèl
nadrukkelijk vermeld staat en daar dus terecht; zie Interoperability
Support Systems Estonia (2007).
In laatstgenoemde presentatie staat o.a. een verwijzing naar Semantic Interoperability. Dat document is in de
landstaal opgesteld (en de inhoud ervan daarom in elk geval voor mij
ontoegankelijk). Onder de noemer classification system bevat Interoperability Support Systems Estonia een vel (zie
nr 37) met de volgende toelichting:
In order to understand, process and categorize data in information systems in a standardised way, data need to be classified and tagged. The use of classifications facilitates the standardisation of data, enables information exchange between information systems (data providers and data receivers), and allows the comparison and analysis of the published data.
Het zou erachter verstopt kunnen zijn, maar deze passage doet mij vermoeden
dat semantische variëteitbeheersing à la contextuele verbijzondering nog niet
doorgedrongen is tot voorzieningen voor interoperabiliteit. Daar gaan ze dus in
Estland dan weer tegenaan lopen.
Wat het Estse X-Road inclusief nadruk op evidentiary value betreft, daarvoor
biedt naar mijn idee OAuth een raamwerk ter oriëntatie voor (internationale)
standaardisatie van desbetreffende voorzieningen voor informatieverkeer.
35.6
We moeten tijdens invoering vooral niet in de weg lopen. Zodra medewerkers
informatiekwaliteit als hùn verantwoordelijkheid beschouwen (wat natuurlijk ook
zo is en op jullie kantoor juist een mooie traditie kent) ben je er eigenlijk
al. Het is meer dat wij zo nu en dan (even) de verantwoordelijkheid nemen, nou
ja, doen alsof, om eens wat nieuws te proberen (waar jullie inderdaad hier en
daar op achterstand kwamen).
35.7
Je moet inderdaad de confrontatie aangaan en dat doen we dus samen. Zonder
zelfkritiek kan je het netzogoed, nee, kan je het maar beter helemaal laten om
samenhang te willen kennen. Dat neemt niet weg, dat het verstandig is om
voorlopig slechts in kleine kring verder te verkennen.
Ik ben erg blij te horen, dat jij gevarieerd inzoomt. Tja, wanneer lokaal het
schema dan niet klopt, is domweg het schema verkeerd resp. nog niet adequaat
genoeg. Want wat snap ik er nu helemaal van? Die slag pèr deelschema moeten we
maken, je hebt gelijk, voordat we de synthese wagen.
Ik meen ook goed te begrijpen, wat je schetst als moeilijkheden met opleiding
in het gebruik van de huidige zgn systematiek. Zonder soepele, praktische
logica komt het uiteindelijk neer op "Zo doen we dat gewoon." Als je
maar genoeg oefent, wordt de aanpak ooit als systematiek — zo heet ‘ie toch
niet voor niets? — opgevat en vervolgens (dus) heftig verdedigd.
Ik meende voor dat deelschema in kwestie echter wel degelijk systematiek te
herkennen. Dan wordt het (extra) spannend, zodra nota bene jij erop gaat
afdingen. De uitkomst moet natuurlijk een verbeterde systematiek zijn,
voorzover we daartoe althans mogelijkheden zien en kunnen uitwerken.
Wat een (overzicht)schema à la metapatroon faciliteert, als het goed is, is het
gemak waarmee je van aandachtspunt naar aandachtspunt springt. Op die manier
blijkt het ene aandachtspunt te (kunnen) verschijnen in het blikveld volgens
een ander aandachtspunt; dergelijke verwevenheid optimaliseert het operationele
informatiestelsel dat je van zo'n schema afleidt.
35.8
In recente correspondentie schreef ik al dat ik niet begrijp wat er eigenlijk
standaard is aan xbrl. Met dank ervoor, P bevestigt mijn indruk. Hij schrijft
immers "precies wat de internationale standaard XBRL 2.1 vastlegt: die
manier [...] om semantiek te structureren, namelijk in XBRL-taxonomieën."
Dat maakt xbrl volgens mij zoiets als syntax voor een xml-dialect. Of "die
manier" nu zo specifiek vastgesteld moet zijn voor financiële
verslaggeving lijkt mij dan weer een nodeloze beperking van waarover je het
'volgens' dergelijke syntax mag hebben. Ik zie het verschil niet met
(inhoudelijke) berichtstructuur voor allerlei andere onderwerpen in
maatschappelijk verkeer.
Maar goed, je doet inderdaad ook nauwelijks iets verkeerd door slechts
"die manier" tot standaard te bestempelen.
Tja, wat doe je dan met zgn taxonomieën? Die behoren niet tot zo'n standaard,
terwijl de term taxonomie wèl suggereert dat er een standaard aan de orde is.
Verder dan een domeinspecifieke classificatie (ik laat even in het midden wat
als domein geldt; volgens mij kom je aardig in de buurt door community of
interest, je weet wel, er synoniem mee te verklaren) kom je blijkbaar niet. Dat
is volstrekt logisch, want inmiddels hebben we het met taxonomie over semantiek
en ... dan zit je qua variëteitbeheersing onherroepelijk vast aan contextuele
verbijzondering.
Als je dat netjes wilt faciliteren, dwz. dergelijke 'open' meervoudigheid, heb
je voor een contextueel semantisch diagram even tijd nodig. Tussendoor merk ik
op, dat ik evenmin begrijp wat programma's zoals NTP en nu SBR eigenlijk
uitgevoerd hebben, resp. uitvoeren ...
Ik volg P tevens in zijn beoordeling dat "het betrekken van metapatroon
geen sinecure [zou] zijn." Zeker als we het algemener contextuele
verbijzondering noemen, moet het er vroeg of laat toch eens van komen.
Mijn idee is dat het best eens kan meevallen om een contextueel semantisch
diagram (csd) met passende variëteit voor (Nederlandse) financiële
verslaggeving samen te stellen. Dat lijkt me vergelijkbaar met RNI, zij het wel
meeromvattend. Zoals RNI allemaal materiaal beschikbaar had, zo geldt dat
stellig ook voor NTP/SBR. Via RNI ontstond zo zelfs een algemeen model voor
personenverband. Kortom, als we er eens stelselmatig naar kijken, maken we
hiervoor ook wel een mooi csd ... met tegelijk nb vèrdere stelselmatige
aansluiting.
Als we eenmaal zo'n csd hebben, komt de "omzetting" aan bod. Hoewel
we dat inderdaad niet lichtvaardig als "sinecure" mogen bestempelen,
ben ik ook daarover eigenlijk optimistisch. Martijn Houtman zit diep in
dergelijke transformaties. Wanneer P en hij zich samen erover buigen, geloof ik
dat zij vlot kunnen aanwijzen wat kan werken. Dan heb je ook ècht wat ...
Voorzover ik me er een mening over kan veroorloven, zou ik zeggen dat een
besluit over xbrl als louter "die manier" geen punt is; er kan
daardoor nauwelijks iets mis gaan (lees: geen risico). Maar je hebt er dus ook
nog niets aan. Als je dat er niet bijzegt, houd je de stemming er bij de
besluitvormers in. Maar laat ze dan ajb wel eveneens besluiten om grondig
stelselmatig naar die onmisbare taxonomieën te laten kijken. Met de nogal
vrijblijvende syntax-beslissing 'koop' je daarvoor voldoende tijd, ... al
helemaal als je kijkt naar wat NTP, resp. SBR sinds jaren (niet) presteren. Of
begrijp ik er weer niets van?
Met excuus voor mijn frivole toonzetting. Maar daardoor lukte het om vlotweg
een reactie te schrijven, waaraan m.i. op korte termijn behoefte bestaat.
35.9
Precies, daarom moet je het, zeg maar even, zo metaorganiseren dat
"organiseren" in jouw domeingerichte betekenis zo haaks mogelijk
staat op instrumenteren. Dan heb je dus een ènkel, want voorzien van passende
variëteit op ruimste relevante schaal, instrument beschikbaar, terwijl iedereen
er reuze trots op mag zijn dat z/hij toch maar mooi haar/zijn specifieke
probleem oplost.
Okee, dat zal best veel werk zijn. Maar wat is het alternatief? En gaat het er
eerst en vooral niet om een methode voor dergelijke "omzetting" te
vestigen. Heb je dan niet het belàngrijkste werk gedaan, waarna andere mensen
de (verdere) uitvoering kunnen doen?
Het interessante van onze betrokkenheid vind ik, dat het niet gaat om enig
persoonlijk gelijk, van wie dan ook, maar om borging van evenwichtige
(informatie)voorzieningen voor maatschappelijk verkeer. Omdat hèt gelijk van de
ene òf de andere niet op voorhand vastligt, komen we dankzij open discussie
altijd verder. Jouw laatste bijdrage is daarvan wederom een mooi, opbouwend
voorbeeld.
35.10
Je werkt wederom aan een mooie casus, ditmaal zelfs met een treffende samenloop
met waarmee ik nu bezig ben. Die samenloop betreft m.i. dat jij redeneert
vanuit “een beetje serieuze verhouding,” respectievelijk dat zo’n verhouding
“natuurlijk vastgelegd [is] in een Contract of Agreement.”
Als je het oefenschema
bekijkt, zie je direct aan de horizon, bovenin iets rechts van het midden,
overeenkomst ‘hangen.’ Dat valt daar niet bepaald op, omdat de dichtheid van
relaties laag is. Dat komt omdat dat schema nog vooral hèrmodellering omvat, te
weten van het uitwisselingsmodel voor sociale zekerheid (Suwinet) en van wat
als de eerste lichting zgn basisregistraties gepland is (was?). Hoe dan ook,
daarin kom je zoiets als overeenkomst niet of nauwelijks tegen.
Voor maatschappelijk verkeer, op heuse stelselschaal dus, kun je echter niet
zònder. Daarmee sla jij de spijker dus precies op z’n kop. Je zou kunnen
zeggen, dat ik overeenkomst alvast in het oefenschema parkeerde. Zeg ook maar
om er later serieus op dóór te gaan. Ik probeerde reeds enkele aanwijzingen
voor variëteit te geven via functie deelname (aan een overeenkomst; daar zie je
wel degelijk al behoorlijk wat verdere relaties samenkomen) en via project
(volgens de aanname dat een overeenkomst ergens over gaat, vooruit, algemeen
gesteld dus een project; door die verbinding met project kan vervolgens van
alles en nog wat met een overeenkomst samenhangen).
Die opzet zie ik inmiddels anders. De veralgemenisering onder de noemer van
personenverband leidde tot een extra knooppunt (terwijl andere knooppunten
juist vervallen) dat zich eventueel ‘organisatorisch’ gedraagt, zoals de
persoonsidentiteit en een project dat ook kùnnen. Daarom ga ik er verder vanuit
dat persoonsidentiteit, personenverband en project steeds met een aanvullende
relatie expliciet tévens tot organisatiedeel verklaard kunnen zijn. Vanaf dat
‘punt’ vertonen ze dus gewoon organisatiegedrag.
Door deze toelichting kan je hopelijk volgen dat ik overeenkomst niet langer
o.a. via project verbijzonder.
Zoals jij ook doet, hecht ik nòg groter belang dan voorheen aan overeenkomst. Direct
verbonden met de stelselhorizon heeft overeenkomst in het oefenschema overigens
al wèl meteen de juiste positionering gekregen. Dat is dus niet “midden in het
model,” zoals jij voorstelt voor je casus.
Wanneer je allereerst op z’n algemeenst de partijen aangeeft die deelnemers
zijn aan/betrokken zijn bij een overeenkomst, schep je ruimte voor latere
(eventuele) verbijzonderingen. Zo pakt dat bijvoorbeeld uit bij een
arbeidsrechtelijke betrekking (als verschijningsvorm van overeenkomst). Voilà,
wie telt als werknemer, respectievelijk werkgever is eenduidig contextueel
bepaald.
Voor herkenbaarheid nam ik in een recente voorstudie voor UWV expliciet
arbeidsrechtelijke en uitkeringsrechtelijke betrekking op als
verschijningsvormen van overeenkomst. Ik kan me voorstellen dat jouw werkgever
eveneens enkele typische overeenkomstklassen kent. Je noemt er zèlf al enkele.
Je zou ze dus eens náást elkaar kunnen plaatsen. In het geval van
arbeidsrechtelijke en uitkeringsrechtelijke betrekking biedt dat ruimte om, nota
bene, afwijkende patronen van nadere relaties te vestigen. Indien zulke
verschillen reëel zijn, blijkt dat onderscheid dus zelfs noodzakelijk. Kom je
daarentegen uit op gelijke patronen, dan kan je ze blijkbaar (toch) onder
dezelfde noemer kwijt. Jouw ervaring zegt je wel wat veelbelovend is om te
onderscheiden danwel gelijk te veronderstellen.
Je ziet in die voorstudie voorts dat twee ‘soorten’ partijen (mogelijk) bij een
overeenkomst betrokken zijn, persoonlijke en/of organisatorische. Dat kan bij
die twee soorten blijven, omdat persoonsidentiteit, personenverband en project
zonodig eerst (tevens) als organisatie(deel) gepositioneerd worden. In jouw
casuïstiek moet je dus afwegen of je bijvoorbeeld de agrariër partij laat zijn
als persoon(sidentiteit), als “particulier” zeg jij, òf pas nadat je haar/hem
tevens organisatiestatus verleende. Dat hangt trouwens ook van de aard van de
overeenkomst af, zou ik zeggen.
De terechte vraag luidt, waarom ik niet verder abstraheer tot persoon, dus
inclusief rechtspersoon. Dat vind ik stelselmatig echter niet werken. Want
vroeg of laat moet je toch weer kunnen nagaan of het nu gaat om een, zeg maar,
natuurlijk persoon of iets in organisatievorm. Zo werkt het maatschappelijk nu
eenmaal. Dan blijkt het per saldo eenvoudiger, alom duidelijker om van dat
onderscheid te vertrekken.
Inderdaad moet je eveneens (kunnen) aangeven welke medewerkers de
organisatorische overeenkomstpartij vertegenwoordigen e.d. Naar mijn idee moet
je daarvoor netjes langs functionaris; zie daarvoor op het oefenschema tussen
functie deelname (vanaf overeenkomst) en functionaris de relatie
in-arbeidsfunctie overeenkomstdeelnemer. Dat zou ik inmiddels in detail
weliswaar anders modelleren, maar overeind blijft m.i. dat de samenhang met een
fatsoenlijke personeelsadministratie naadloos moet zijn. En dan hebben we het
nog niet over autorisatie …
Voor een mantelcontract staat in het oefenschema een relatie van overeenkomst
met zichzelf (als type, uiteraard) opgenomen. Die heet daar verraming. Dus de
ene overeenkomst kan de raam- of mantelovereenkomst voor één of meer andere
overkomsten vormen, eventueel zelfs getrapt. Dat kan je inderdaad als homogene
hiërarchie beschouwen, maar ik heb dat raamkarakter apàrt willen tonen.
Binnenkort hoop ik aan versie 2 van het oefenschema te werken … Welke
aanpassingen ik zoal onderneem, heb ik je proberen te schetsen.
35.11
De stelselmatige(r) samenhang ontstaat ook anders dan hoe jij dat suggereert.
Het is niet zo dat aparte voorstudies vergelijkbaar met bijv. evenzovele
kaartlagen zijn, die je als het ware afgedrukt op doorzichtig papier over
elkaar schuift, presto, dè samenhang. Nee, daarvoor moeten we stellig weer een
list verzinnen, zoals we eigenlijk voor die voorstudies ook deden. Weliswaar
lukte dat vlot, maar eventjes wat tijd (met rust) vergt het meestal wel.
Metapatroon betreft verbijzondering naar context èn tijd. Als er dus een
benadering is die veel "recht doet aan de discussie die we hebben gehad
over overgangen en over de levenscyclus van organisaties" is het nota bene
metapatroon. Je hebt echter helemaal gelijk, dat daarvan niets in de
beschikbare voorstudies annex schetsmodellen tot uitdrukking komt. Nou ja,
behalve dat toelichtende zinnetje ernaast.
Metapatroon biedt per knooppunt gestandaardiseerd tijdbeheer: geldigheidsdatum
en registratiedatum. Indien een gebeurtenis verder geen betekenis draagt dan
het begin (of het einde) van de levenscyclus van een knooppunt, is die
combinatie nodig en voldoende. Dat vergt geen aanvullend knooppunt zoals
gebeurtenis. Met een (oud!) prototype kunnen we het eenvoudig demonstreren; dat
toont spectaculair (je moet wel weten wat je doet).
Dat neemt allemaal niet weg, uiteraard, dat gebeurtenis vaak méér betekenis
heeft. Ja, dan moet er dus een knooppunt enz. voor komen.
Stel dat we vèrder gaan, dan verdienen gebeurtenissen als oprichting en
faillissement stellig hun expliciete plaatsen. Maar let vooral weer op
noodzakelijke verbijzonderingen. Een onderneming kan failliet gaan, maar hoe
zit dat bij een stichting, een overheidsinstelling? Ik noem maar wat.
35.12
Ja, zo is het, vrij naar de amerikaanse schrijver Kurt Vonnegut die in zijn
roman Slaughterhouse Five als commentaar bij het
oorlogsbombardement van Dresden een personage liet zeggen "So it
goes."
35.13
Die ambtelijke notitie bepleit vooral de politiestaat ... vooruit, welke
vrijheidjes gunnen we de kiezers van onze broodheren? En dan die oproep om een
petitie te ondertekenen. Ik vind de zgn Burgerservicecode onderdeel van het
probleem.
[Zie ook Afroep.]
35.14
Even recapituleren. Er bestaat daar blijkbaar zoiets als een Kenniskamer
Privacy. Jij bent voor een bijeenkomst uitgenodigd om "een keynote lecture
te verzorgen over regie van de burger over zijn digitale gegevens – inclusief
het idee van het digitale kluisje." Ter voorbereiding verscheen een, zeg
maar, problematiserende notitie.
Die notitie wekt op mij de indruk dat als aanleiding resp. referentiekader
wordt beschouwd het "groeien [van] de mogelijkheden voor de overheid om
inzicht te krijgen in het doen en laten van de burger." Onmiddellijk erna
staat opgemerkt: "Dat roept vragen op." Ter illustratie zijn daar
vervolgens inderdaad enkele vragen geformuleerd. Als ik ze lees, evenals wat
iets verderop als "[d]oel van de bijeenkomst" is vermeld, valt mij op
dat de auteur niet op het idee kwam dat het probleem weleens aan het hanteren
van dat beperkte kader zou kunnen liggen.
Wanneer jij nogeens 'gewoon' probeert uit te leggen, wat je bedoelt met de zgn
digitale kluis, moet je daarom met aanhoudend onbegrip, weerstand enz. rekenen.
Want hun kader houdt voorrang. Hun interpretatie vervormt jouw voorstel, hetzij
totdat het 'past' (maar dan is het dus niet langer wat je wilt, vaak
integendeel), hetzij door botte ontkenning (wat jou dus als vreemdeling, dwz
gevaarlijk, gek en noem maar op bestempelt). Door herhalingen verstevig je
slechts weerstand.
Je kunt falende communicatie proberen te vermijden door zgn metacommunicatie,
zoals je ongetwijfeld allang weet. Daarvan is succes geenszins verzekerd, maar
je bent tenminste niet op voorhand al mislukt. Zeg ook maar dat je nog een kans
maakt, zij het dat het vaak (zeer) lange adem vergt.
Wanneer het erom gaat een voorziening als de digitale kluis zindelijk
gepositioneerd te krijgen, herken ik de noodzaak om allereerst beginselen
bespreekbaar te krijgen. Wat mij betreft is zo'n kluis immers niet slechts een
gunst die de burger verkrijgt van de overheid. Daarentegen is het een middel
dat verhouding moet kenmerken tussen burger en overheid. Kortom, je moet vooral
die verhouding aan de orde stellen. Wat is de maatschappijvisie die ondermeer
betekent dat de burger een digitale kluis heeft? Zo'n slogan als
'persoonsinformatie is persoonlijk eigendom' mikt op het creëren van een
opening voor een andere kijk. Tja, of dat lukt ...
Zonder aanzet tot herkadering, blijkt bijvoorbeeld ook de term regie vol
risico. Vanuit overheidscentrisch perspectief is met “regie door de burger”
hoogstens wat burgerlijke scharrelruimte bedoeld, terwijl het vanuit
burgerperspectief natuurlijk iets totaal anders betekent, te weten
discretionaire handelingsvrijheid voor haar/-hemzelf. Een verwant misverstand,
zachtjes uitgedrukt, vind ik te herleiden tot het idee dat burger en overheid
allebei deelnemers aan maatschappelijk verkeer zijn, waarbij overheid nogeens
hoger in een (waarde)hiërarchie zou staan.
Overheid is echter van een wezenlijk andere orde. Er is primair verkeer tussen
burgers. Daarvoor 'is' overheid een verkeersvoorziening, punt.
Ik wil hiermee benadrukken, hoe eenvoudig het is langs elkaar heen te praten.
Dat blijft onherroepelijk gebeuren, zolang je het onlosmakelijk productieve
referentiekader voor (zeker ook) zoiets als een digitale kluis impliciet laat.
Nu geef je niet voor niets een voordracht voor vertegenwoordigers van de
heersende macht. De gemakkelijkste macht die ze kunnen uitoefenen, is jouw
voorstel(ling) niet-ontvankelijk verklaren. De kunst van (meta)communicatie
bestaat er dan inderdaad uit om niet zozeer de kans met een verandering van
referentiekader te suggereren, maar het gevaar voor hun eigen positie als ze
reële ontwikkeling blijven ontkennen. Concreet, welk incident kan je zodanig
duiden, dat de kiem van heroverweging aanslaat? Je moet daarvoor geduld
(kunnen) hebben. Intussen kan je artikelen, boeken e.d. schrijven. Dat doe ik
ook over o.a. civiele informatiekunde, maar zonder enige illusie dat a. iemand
ze leest, laat staan dat b. iemand haar/zijn idee door wijzigt en c.
daadwerkelijk ernaar handelt. Ik beschouw het als noodzakelijke oefeningen
resp. motiverend tijdverdrijf tijdens het wachten op zo'n bruikbaar incident.
35.15
Wie meent, dat elektronische overheid gaat over … de overheid, heeft het allang
mis. Algemeen gesteld is de overheid de openbare verkeersvoorziening voor
burgers. De elektrónische overheid is de digitale infrastructuur voor
informatieverkeer in het publiek domein. Daarom is interoperabiliteit, met
prioriteit voor zgn semantische, hèt thema en verder eigenlijk niets.
35.16
Het probleem is dat de meeste lezers de column Drogreden
ongetwijfeld niet snappen en blijven doorknoeien vanuit valse
veronderstellingen.
35.17
Wat ik een prestatie vind, is de hoge dichtheid van bestuurlijk correct jargon.
Zo maakt de leverancier het allemaal mogelijk dankzij "een beheerste,
gecontroleerde en stapsgewijze transformatie," kortom "een
groeipad." Niet alleen neemt dat niet weg dat de inhoud onbruikbaar is,
maar bevestigt zulk oordeel. Ik sluit niet uit dat de bezwering dat Overheid
3.0 een "bewezen oplossingsrichting" is, zelfs grondig gemeend is.
Wat zo'n zinsnede voor mij echter bewijst, is dat de auteur geen idee heeft
waarover z/hij het heeft. Het vraagstuk van interoperabiliteit speelt nu
eenmaal op een schaal die nieuw is. Daarop is dus nog niets bewezen. Wie dat
eerlijk toegeeft, heeft er nog het meeste verstand van.
Als achtergrond van de auteur(s) laat zich zgn regelgestuurde
informatievoorziening vermoeden. Dat is een populaire stroming onder
informatici. Andere leveranciers proberen er sinds jaren ook mee aan de weg te
timmeren. Daar zit het geloof achter, dat menselijk handelen een kwestie is van
toegepaste eerste-orde formele logica. De regels, vanzelfsprekend
"modulair opgebouwd," worden als het ware losgelaten (?) op
"semantische kennismodellen." Dat vergt "een nieuwe
systeemlaag," die modellen. Nieuwe? Oeps, zo bewezen is het allemaal toch
niet ... Zo gaat het door, tot en met "contextafhankelijke
informatieontsluiting [en] contextafhankelijk handelen," maar op hoe dat
functioneert gaat het rapport niet in anders dan dat "kennis eenmalig en
expliciet vastgelegd" is in, toe maar, "een afzonderlijke
ICT-component." Want "kennis is universeel." Brrr. Vandaar
"één centraal kennismodel" en, daar is 'ie, "één ontologie,"
zij het "binnen een domein."
Maar, overige onzin even daargelaten, met de beperking tot een domein is het
dus niet stelselmatig.
Oh ja, natuurlijk staat vermeld dat Overheid 3.0 strookt met Nora. Dat vind ik
altijd extra knap. Want in Nora ontbreekt een lijn en daaraan blijk je toch je
eigen idee te kunnen vastknopen. Hoe dat precies in elkaar zit, schrijft ook
deze leverancier er echter weer niet bij.
Tja, wat moet je met zo'n proefwerk als Overheid 3.0 aan? Huiswerk laten overmaken? Hoe vertel je dat met opbouwend effect?
35.18
Volgens de stichting dotindividual luidt het beginsel voor evenwichtig
maatschappelijk (informatie)verkeer: persoonsinformatie is persoonlijk
eigendom. Daar horen eveneens op hoofdlijnen wat, zeg maar, verkeersregels bij.
Bijelkaar staan ze in een manifest.
Tja, de Staatscommissie Grondwetsherziening zou zich moeten buigen over o.a.
“grondrechten in het digitale tijdperk.” Bedoeld als bijdrage publiceerde ik
twee maanden geleden een column.
35.19
Als onlosmakelijk onderdeel van deze brief stuur ik u bijgevoegd ter dringende
overweging voor de grondwetsherziening de tekst die ik eerder publiceerde als artikel
in Digitaal Bestuur (19 augustus 2009).
Tot nadere toelichting op uw eventuele vragen ben ik graag bereid.
[brief aan de Staatscommissie Grondwet, 10 november 2009; onderwerp: thema
grondrechten in het digitale tijdperk; ondertekend als bestuurslid van
stichting dotindividual, aangesloten bij Platform Bescherming Burgerrechten]
35.20
Bijgevoegd stuur ik jou als voorzitter van het Platform Bescherming
Burgerrechten afschrift van de brief die ik namens de stichting dotindividual
richtte aan de Staatscommissie Grondwet. Als ontvanger van afschrift vermeldde
ik je in die voorzittersfunctie prominent òp de brief.
Is het misschien een idee, dat je dit afschrift rondstuurt aan de leden van het
Platform BB? Ook iets voor de website? Kan je het bijvoorbeeld voor de a.s.
bijeenkomst agenderen? Wie weet leidt dat op z'n minst wat het beginsel
(persoonsinformatie is persoonlijk eigendom) betreft tot een adhesiebetuiging.
Die steun, zeg maar binnenkort nòg een brief, zou zowel het Platform extra
onder de aandacht van de Staatscommissie brengen, als extra gewicht verlenen
aan het voorstel dat dotindividual daar deed.
35.21
Hopelijk in de geest van DeVrijePsych ben ik zo vrij jou hierbij direct
afschrift te sturen van een brief aan de Staatscommissie Grondwet. Als ik het
verkeerd zie, verneem ik dat graag ronduit en onmiddellijk van je, maar mijn
idee was dat je onze, zeg maar, dotindividual-brief als aanleiding zou kunnen
nemen om óók namens DeVrijePsych bij die Staatscommissie van je te laten horen.
Het is zoiets als het omgekeerde spreekwoord, te weten méér klappen op één
vlieg, met als hopelijk effect dat het alles bijelkaar raak is. Het gaat mij er
dus zeker niet om, dat je bewierookte bewondering voor het inrichtingsbeginsel
voor de informatiesamenleving uitschrijft. Wat ik me kan voorstellen, is dat je
dat beginsel vermeldt om vervolgens het DeVrijePsych-standpunt toe te lichten
inclusief waarom en hoe daarvan een weerslag in de Grondwet onmisbaar is.
Daardoor zouden we met onze respectievelijke bijdragen aan de Staatscommissie, niet
geschoten, mis geschoten, voor spanning over het thema kunnen zorgen, waardoor
aldaar aandacht ervoor nodig en voldoende groeit.
Ik besef terdege, dat het alle bescheidenheid te buiten gaat jou aan het werk
te zetten. Ik probeer slechts een suggestie te doen. Maar tegelijk doe ik 'm
jou en wel in het vertrouwen dat ik ermee aan het juiste adres ben. Heb je er
iets aan?
35.22
Inmiddels besef ik alweer beter, waarom de naam Platform Bescherming
Burgerrechten mij ongemakkelijk maakt. Het is in eerste aanleg dat woord
Bescherming. Daarmee sluit het Platform zichzèlf m.i. op voorhand op in een
beperkend referentiekader. Je roept er de associatie mee op, dat je onder
aanval ligt, waartegen je je kennelijk moet verdedigen. Met zo'n opstelling
schèp je echter die aanvaller en zet je jezelf precies in de hoek waar hij, nu
hij eenmaal bestaat, je het liefst heeft.
Het idee dat burgerrechten bescherming behoeven, is wezenlijk vals. Dat
beseffen (vele) juristen natuurlijk niet één-twee-drie, want hun handel zit nu
net in handhaving, zo niet katalyse van contramine.
Daarentegen vormt steeds de verzamelde wet- en regelgeving die op enig moment
geldt, het kader voor praktische oriëntatie. Daartoe behoren zgn burgerrechten.
Stel dat ze tegenover een bepaalde burger geschonden zijn. Moet die burger zich
dan ... verdedigen? Nee, z/hij klaagt zonodig áán, terwijl daardoor de partij
die van overtreding wordt verdacht in de verdediging gedrongen moet zijn.
In de verhoudingen die je mede tot stand brengt door het etiket beschermingsbehoeftig,
geef je van de weeromstuit de overtreder het initiële voordeel. Z/hij heeft
gelijk, tenzij je zijn/haar ongelijk bewijst. Als dat ooit weleens lukt,
mislukt dat natuurlijk geheid in de meeste gevallen, al is het maar door het
verhoudingsgewijs onuitputtelijke uithoudingsvermogen van de overheid als
gecreëerde tegenpartij.
De kiem van het vraagstuk is volgens mij, dat burger en overheid valselijk
beschouwd zijn gaan worden als vergelijkbare deelnemers aan maatschappelijk
verkeer. Wie als burger op die basis echter een overtreding door de overheid
aankaart, ontdekt gauw de overheid als overmacht.
Voor evenwichtige samenlevingsdynamiek is dat precies verkeerd òm. Het verkeer
verloopt primair tussen burgers onderling. Daarvoor biedt overheid facilitaire
voorzieningen, ook wel algemeen belang genoemd. Als, zeg maar, facilitaire
dienst heeft de overheid helemaal geen èigen gelijk of ongelijk. Zij
functioneert daarvoor slechts netzo facilitair als bemiddelaar, dus tussen het
(on)gelijk dat de ene burger opeist ten opzichte van dat van één of meer àndere
burgers. Kortom, het hele idee van burger contra overheid berust wel beschouwd,
nou ja, in een volwassen burgerlijke rechtsstaat, op een misverstand.
Hoe sterker je die valse tegenstelling benadrukt, des te steviger volharden
zowel burger als overheid erin. Inmiddels is het inderdaad zover dat niemand
meer inziet, dat we ons onlosmakelijk moeten oriënteren op wat het hoofdmotief
van beschaving is. Een dergelijke oriëntatie heb ik eerder als Pentas politica
proberen te schetsen. Paul Jansen maakte er een mooi filmpje over.
Wat mij betreft biedt de huidige naam van het Platform een geschikte aanleiding
om de wezenlijke discussie te openen over Wat is het Platform? Tijdens de
bijeenkomst die ik bijwoonde, raakte ik vol bewondering voor tomeloze inzet. Je
zou ook kunnen zeggen, dat die inzet onontbeerlijk is, zodra je jezelf een
verdedigende positie oplegt. De onvermijdelijke strijd kan je vervolgens het
rijke gevoel geven een rechtvaardig leven te leiden, maar daaraan is blijkbaar
ondergeschikt dat er structureel iets verandert. Ja, structurele wijzigingen op
maatschappelijke schaal vergen lange adem, als het ooit lukt. Daarover is mijn
idee echter dat ònstructurele wijzigingen feitelijk géén reële wijzigingen
zijn. Waarom zou je er dan überhaupt aan beginnen?
De neiging tot strijdbare inzet lijkt mij zeker op korte termijn onveranderbaar
bij de meeste partijen die bij het Platform zijn aangesloten. Je zou daarom
kunnen stellen, prima, laat ze vooral op die manier doorgaan wanneer dat
kennelijk in (eigen?) behoeften voorziet. Maar dan is het Platform er niet voor
méér van hetzelfde. Dat voegt immers kwalitatief niets toe. Kortom, laat het
Platform het structurele bereik dekken. Bedenk daarvoor een passende naam ...
Onze bekende psychiater stuurde ik meteen afschrift. Ik besef terdege dat ik
een amateurtheorie over persoonlijke motivatie e.d. bezig. Hij kan je gezaghebbend
uitleggen in hoeverre die hout snijdt.
35.23
Ik haak opnieuw ergens in, ditmaal op drie mooie achtereenvolgende zinnen die
je mij onlangs schreef:
Als iets mij treft in mijn inspanningen van de afgelopen jaren is het de afstand tussen de normale bedrijfspraktijk en het referentiekader van managers enerzijds en de wereld van "management science" anderzijds. Die groepen zijn volledig van elkaar losgezongen. En als dat zo is, wat is dan de betekenis van het begrip "management science"?
Wanneer ik “bedrijfspraktijk” vervang door informatiepraktijk en “management science” door information science geldt m.i. hetzelfde, zij het dat ik in dàt geval “het referentiekader van managers” overhevel naar “anderzijds.” Dat wordt dan:
[…] de normale informatiepraktijk enerzijds en het referentiekader van managers en de wereld van “information science” anderzijds.
Zeg ook maar dat deugdelijke informatievoorziening vrijwel nooit dankzij,
maar ondanks managers bestaat. Bot gezegd zie ik — wat ik uit de concepttekst
van jullie tijdschriftartikel (opnieuw) herken van — jouw aanpak daarvoor geen
oplossing bieden. Subtieler uitgedrukt kan je ermee zeker soelaas brengen, maar
m.i. voor een bepáálde klasse van informatievraagstukken. Daarvoor moet je
weten, hoe je aanpak past in een algemener opgespannen ruimte. De resulterende
afbakening kan je vervolgens benutten voor een typologie. Pas als je die hebt,
kan je vrij nauwkeurig resp. zorgvuldig aangeven voor wèlk(e) klasse(n)/type(n)
informatievoorziening wel ‘werkt,’ òf juist niet.
Ik meen dit zo relativerend te kunnen beweren, omdat ik een informatieparadigma
ontwikkelde dat inderdaad alweer ruimer is. Zoals je weet, vormt consequente
verbijzondering naar context èn tijd daarvan de crux.
Zo kom ik weer bij de zgn managers, waarvan naar mijn indruk de meerderheid
geen benul van informatievoorziening heeft. Ik bereik ze onmogelijk met mijn
uitleg over nodige en voldoende variëteit. Ik wil maar zeggen, dat er ook een
typologie van managers valt op te stellen. Wat je dan stellig ziet, is zoiets
als een variëteitskloof. Voor een hoogvariëteits informatievraagstuk is
doorgaans een laagvariëteits manager verantwoordelijk. Nogmaals, àls
informatievoorziening in diens bereik nog redelijk tot zelfs goed functioneert,
zijn medewerkers er kennelijk in geslaagd dat buiten zijn invloed te houden.
Wat niet weet, wat niet deert. Het gaat dus fout, zodra een laagvariëteits
manager in kwestie meent zich actief met een hoogvariëteits vraagstuk te moeten
bemoeien. Deze stelling geldt overigens algemeen, dus niet slechts voor
informatievoorziening. De misplaatste manager kiest dwangmatig voor een koers
die hijzèlf begrijpt, hmm, nog denkt, hmm, gelooft te begrijpen. Ik vrees dat
in de praktijk slechts een aanpak met nòg lagere variëteit aan dat criterium
voldoet. Door het navenant gegroeide gat met de reële, hoge variëteit is
voorspelling van mislukking een abc-tje.
De verhoudingen zijn sinds communicatietechnologie eveneens digitaal is, zelfs
nog schever komen te liggen. Want als deelnemer aan informatieverkeer onder
feitelijk grenzeloze netwerkomstandigheden, verdwijnen ook de laatste restjes
laagvariëteits, zeg ook maar autarkische informatievraagstukken vlot. De meeste
managers hebben echter nog altijd geen benul.
In de eerste figuur schets ik grofweg de uitgangsituatie. De managerspopulatie
kent voor informatievraagstukken een variëteitsbeheersing die omgekeerd
evenredig verdeeld is. En er is een aanpak met lage variëteit.
Het effect van de manager als filter staat in de tweede figuur getoond. De laagvariëteits aanpak wordt door de laagvariëteits managers tevens aanvaard als oplossing voor hoogvariëteits vraagstukken. Daar gaat het dus fout.
De enige vraagstukken waar het werkt, zijn de luttele overgebleven laagvariëteits vraagstukken.
Het commerciële beeld vanuit het perspectief van de leverancier verschilt
overigens dramatisch van de tweede figuur. Dankzij laagvariëteits beslissers in
overvloed bestaat er een grote markt voor de laagvariëteits aanpak. De
leverancier is slechts kansloos bij een hoogvariëteits manager die, nota bene,
verantwoordelijk is voor een hoogvariëteits informatievraagstuk. Die combinatie
lijkt alsmaar zeldzamer.
Dit laatste voeg ik toe om te verklaren, dat ik je in commercieel opzicht
geenszins wil overtuigen dat een hoogvariëteits aanpak beter is voor
leveranciersomzet en -winst. Nee, dat is ‘ie zelfs geheid niet. Mijn
belangstelling gaat echter uit, naar wat daadwerkelijk een oplossing biedt.
Noem het maar wetenschappelijk als ik daarover iets wil opmerken. Op die manier
heb ik eerder geprobeerd je mijn indruk te geven van jullie artikel. Dat bieden
jullie immers aan een wetenschappelijk tijdschrift aan.
De variëteitskloof is overigens nog breder/dieper dan ik tot dusver schetste.
Niet alleen zijn vele managers nog lang niet berekend op de reële variëteit van
het informatieverkeer. Nog bijna iedereen die middelen voor
informatievoorziening ontwerpt tot en met beheerst is dat evenmin. Dat betekent
ondermeer dat leveranciers, maar ook behoorlijk wat interne i(ct)-medewerkers
(zij het in wezenlijk mindere mate), zich nog helemaal niet bewust zijn van de
relatieve variëteit van wat zij aanbieden. Aldus bestendigen managers (lees
ook: opdrachtgevers) en leveranciers en overige zgn specialisten de
overheersing van laagvariëteits aanpak, terwijl het maatschappelijk belang van
deugdelijk voorzieningen voor informatieverkeer op open schaal alsmaar
toeneemt.
Die kloof valt onmogelijk in hoog tempo te dichten. Het is niet anders. Er is
een paradigmawissel aan de orde. Zeg dat het minstens dertig jaar duurt, twee
generaties. Allereerst moeten de managers met een inmiddels achterhaald
referentiekader ‘uitsterven’ en vervolgens ook de opleiders.
De sleutel ligt naar mijn overtuiging wel degelijk bij opleiding. Daarom
propageer ik sinds enkele jaren civiele informatiekunde als aanvullende
discipline. Ook voorspelbaar oogst ik daarmee nog geen succes. Ik kom niet
langs de laagvariëteits decanen aan onze universiteiten.
Ik verontschuldig me voor de ongetwijfeld haastige indruk die dit verhaal op je
maakt. Ik ben er inderdaad niet voor gaan zitten om de inhoud grondig op te
poetsen. Hopelijk compenseert de frisse stijl genoeg.
35.24
Zoals altijd ben ik het vergaand eens met de verstandige taal die je … dus ook
zoals altijd spreekt en schrijft. Maar er is m.i. toch méér.
Mijn indruk van je voorstellen is, dat je ze (te) dichtbij de modelleermethode
houdt. Zo stel je in je uitleg van “de tweede variant” dat er in dat geval “dus
gewerkt [zal] moeten worden aan het inbedden van Metapatroon in een methode en
aan de beschikbaarheid van professioneel instrumentarium om
Metapatroon-modellen te ontwikkelen, te beheren en te gebruiken.” Nu vind ik
metapatroon juist een methode. Maar goed, als ik het even een gereedschap noem,
dan bedoel jij volgens mij dat metapatroon als gereedschap een ordelijke plaats
moet krijgen ten opzichte van andere gereedschappen, zeg dus maar netjes in een
gevulde gereedschapskist. Ja, prima.
Je hebt echter niets aan zo’n prachtige kist zonder vakkunde. Sterker nog, de
echte vakvrouw of –man heeft de gebruiksorde voor de afzonderlijke
gereedschappen in haar/zijn hoofd; de inrichting van die kist op secundair.
Daarom bepleit ik allang inbedding van metapatroon, maar in een (vak)discipline.
Die discipline noem ik civiele informatiekunde. Stelselmatige semantiek vormt
daarvan inderdaad een wezenlijk aspect.
Stel dat ik een curriculum mag ontwerpen voor civiele informatiekunde, dan
hoort contextueel verbijzonderd modelleren er beslist prominent bij. En dat
helpt niet alleen om relevante modellen te maken. Nòg belangrijker, want
principiëler moet de civiel informatiekundige leren het stelselmatig
perspectief te hanteren. Zeg ook maar van buiten naar binnen ontwerpen. Voor
bijna iedereen die zich i-, it- of ict-er noemt, blijkt dat vooralsnog
contraintuïtief. Kijk maar wat er gebeurde tijdens onze recente workshop. Bij
de meeste deelnemers was het gevoel, dat de methode nader toegespitst zou
moeten worden gebruikt. Slechts één deelnemer herkende, dat je er juist de
ruimte mee moet opzoeken, … opdat je reële toespitsing bereikt.
Het is dus niet zozeer een probleem “dat Metapatroon op dit moment feitelijk
slechts door één persoon wordt beoefend.” Het èchte probleem vind ik, dat de
discipline van civiele informatiekunde feitelijk niet bestaat en dus geen
beroepsbeoefenaren kent. Je kunt zo’n gereedschap pas zinvol gebruiken vanuit
consequent stelselmatig perspectief.
Hoe ik die onderlinge verhoudingen productief zie, illustreert o.a. mijn opstel
Civil information
management, a short introduction: an information discipline for society and the
metaphor of traffic. Daarin schets ik de (vak)discipline, met in dat ruimer
verband ‘slechts’ een voetnoot (nr. 4, p. 5) gewijd aan contextuele
verbijzondering. Nota bene, metapatroon vermeld ik (zelfs) dáár niet; mijn boek
erover staat ook weer ‘slechts’ in de literatuurlijst opgenomen.
We moeten a.s. vakmensen opleiden tot dat stelselmatig perspectief. Daarom
begon ik alweer enige tijd geleden bij (B)FS over een leerstoel voor
interoperabiliteit ... Welke methoden, technieken, noem maar op daarbij van pas
komen, wordt studenten enz. dan als het ware vanzelf begrijpelijk. Zolang we
veranderingen echter tot het ‘niveau’ van gereedschap beperken, blijft
professionele variëteitbeheersing van informatieverkeer op maatschappelijk
schaal illusoir. We ontkomen niet aan actualisering van maatschappijvisie.
De verhoudingen voor zinvolle interventies door Forum Standaardisatie liggen
m.i. als volgt. Het doel waarop Forum mikt is interoperabiliteit. Daarvoor is
civiele informatiekunde, ik blijf het maar even zo noemen, één van de middelen.
Als je dat ene middel vervolgens weer als doel opvat, verschijnt (pas) een
modelleermethode met passende variëteit als een middel. Als etiket voor de
klasse van geschikte modelleermethoden geldt, zoals bevestigd door Semantiek
op stelselschaal, contextuele verbijzondering. Metapatroon is een exemplaar
in die klasse en voorzover mij bekend (nog) het enige.
De nieuwigheid van metapatroon zorgt gauw voor verwarring over bedoelde
verhoudingen. (Pas) wanneer zoiets als civiele informatiekunde een gevestigde
discipline is, kan je zo’n methode(klasse) als contextuele verbijzondering er
simpelweg ‘onder’ rangschikken. In dit stadium werkt het echter andersom. Het
exemplaar metapatroon (bestaat al) zetten we in om de klasse volgens
contextuele verbijzondering (bestaat nog niet) aanvaard te krijgen en zo door
naar constitutie van civiele informatiekunde (bestaat nog niet).
In de wetenschapsfilosofie (Kuhn) staat dat bekend als het verschil tussen
normale en revolutionaire wetenschap. De reële schaal waarop door digitale
communicatietechnologie interoperabiliteit aan de orde is, … is nu eenmaal
nieuw. Op zoek naar bruikbare middelen probeert bijna iedereen ze te
positioneren in een verhouding die prima werkt voor redelijk continue
omstandigheden. Juist die, zeg maar, normale ordening frustreert noodzakelijke
aanpassingen/veranderingen tijdens (meer) zgn revolutionaire omstandigheden.
In jouw termen stel ik daarom een derde “ambitievariant” voor. Zeker voor de
denktank die Forum Standaardisatie is, ligt het zelfs voor de hand om onder de
noemer van interoperabiliteit het bereik ermee verruimd te propageren. De nog
onbekende, dus nieuwe schaal waarop interoperabiliteit geborgd moet zijn, vergt
een dienovereenkomstig nieuwe aanpak … Dat is een institutioneel spoor,
waarlangs Forum dus invloed uitoefent om navenante opleidingen te laten geven
(eerst: opzetten) en anderszins beroepsbeoefenaren het stelselmatige
perspectief te laten leren.
Met toevoeging van geschetste derde “ambitievariant” luidt mijn aanbeveling dat
(Bureau) Forum Standaardisatie kiest voor de eerste èn de derde. Zoals jijzelf
de tweede kenschetst met o.a. vermelding van “de markt,” vind ik dat (B)FS dat
spoor weliswaar kan stimuleren, maar vooral moet overlaten aan de markt. In
jouw beschrijving van de “tweede ambitievariant” zitten m.i. echter enige
elementen die een plaats verdienen onder de noemers van de eerste en de derde.
Wellicht ten overvloede vermeld ik, dat de aandacht van marktpartijen op één en
drie gericht moet worden, zodat zijzèlf langs twee gaan ‘ondernemen.’
35.25
Ja, dat is precies het dilemma. Als je op korte termijn iets realiseert maar
het deugt niet, maak je nooit mee dat het werkt. Hetzelfde effect (tijdens
je eigen leven er iets aan hebben) dreigt als het resultaat weliswaar deugt,
maar nota bene daarom pas op lange termijn zijn kans op werking krijgt. In die
onzekerheid, waarvan ik me al heel lang bewust ben, gok ik op het tweede
spoor. Wie weet zit 't mee en dan smaak ik het genoegen dat het inderdaad
werkt. Zo niet, wat er dus dik inzit, dan was het in elk geval voor mijzelf
interessant (wat je gerust egoïstisch mag noemen; de grondslag is niet
materieel, maar immaterieel). En dat zelf nog meemaken lukt me langs het
eerstgenoemde spoor per definitie nooit.
Maar jij hebt helemaal gelijk. Het is eigenlijk gewoon een kwestie van
"een handje [...] uitsteken." Wiens hand dat is, maakt echter nogal
wat uit voor de kans die je al dan niet krijgt. Dat is ook precies wat ik
schreef over managers met vaak laag herkenningsvermogen.
35.26
Wij blijven het oneens over de mogelijkheden volgens continuïteit resp.
noodzaak van (enige) discontinuïteit. Jouw beeld van “volwassen
informatiekunde” deel ik weliswaar, graag zelfs, maar zonder dialectisch zetje
zie ik het zover niet gauw komen. Maar goed, als mensen zoals jij zich onder
druk van mijn voorstel gaan inspannen om die informatiekunde eindelijk op te
krikken, hebben we allebei gelijk. Jij denkt dan dat je dat volgens
continuïteit bereikte, terwijl ik stellig de nadruk zal leggen op de
interventie, dus discontinuïteit. Kortom, het doet er niet toe, hoe we het
noemen, als het maar gebeurt.
Wat vakdisciplines betreft, voorlopig houd ik het erop dat vergelijkbaar met
het verschil tussen (gebouw)architect en stedebouwkundige ook voor
informatievoorziening kenmerkend verschil in expertise enz. nodig is. Wellicht
zie jij naar die analogie het stadskarakter nog niet zo scherp? Tussen
(gebouw)architectuur en stedebouwkunde bestaat uiteraard continuïteit, maar wel
degelijk tevens discontinuïteit (precies zoals je verschillen in samenhang
dankzij contextuele verbijzondering kunt uitdrukken). Zolang je de
noodzakelijke discontinuïteit niet accentueert, kom je er louter volgens
continuïteit domweg niet. Maar goed, daarover verschillen we van mening, niet
over het doel.
Ik zou dolgraag zien dat de "omdenkslag" volgens "evolutionaire
tactiek" haalbaar is. Een nieuw paradigma vergt echter nieuwe generaties.
Dàt inzicht in obstakels voor een "omdenkslag" is dan weer niet nieuw.
Volgende generaties vakmensen moet je dan wel goed opleiden; het probleem
blijft wie de opleiders opleidt.
Als je ontdekt dat contextuele verbijzondering op z'n metapatroons eigenlijk
allang bestaat, hoor ik het graag. Met herhaalde speculaties erover schieten we
echter niets op. Als je dat werkelijk meent, toon het dus ajb gewoon aan.
Nogmaals, ik bepleit civiele informatiekunde als aanvullende discipline; zie mijn publicaties over positionering ervan. Die aanvulling vind ik hoogstnodig en daar lijk jij het toch wèl mee eens.
35.27
De kenschets van die sessie is inderdaad interessant. Wij wisten dat allang.
Mooi dat andere mensen dat ook doorkrijgen. Nu de operationalisering voor
digitale technologie nog. Daar lopen we met contextuele verbijzondering nog
(te?) ver vooruit. Overigens maakte ik over dit thema jaren geleden eens een
afspraak met dezelfde Z die zich toen doof hield.
35.28
Zo werkt dat volgens mij helemaal niet. In de verhouding van opdrachtgever met
professional is bekwaamheid althans onder de noemer van de betrokken
professionaliteit een contraproductieve categorie. Wat daarvoor telt, is
vertrouwen (alfa tot en met omega). Parafraserend moet je wellicht de
opdrachtgever van onbewust naar bewust vertrouwen zien te krijgen, hoewel je je
daarbij kunt afvragen in hoeverre het dan nog om vertrouwen gaat. Maar als je
het communicatiespoor kiest van bekwaamheid, zou de opdrachtgever de indruk
kunnen krijgen dat z/hij het eigenlijk zelf wel kan. Waar is professionaliteit
dan überhaupt voor nodig? Professionele voorlichting moet m.i. open zijn over
reële variëteit. Als je daarmee potentiële opdrachtgevers afschrikt, is meteen
maar duidelijk dat je er als professional niets kunt uitrichten.
35.29
Ik stel het erg op prijs — vind het dus gewoon leuk! — dat je contact opneemt,
bedankt ervoor. Ja, dat schemaatje klopt niet. Overigens moet je je ajb niet te
veel zorgen maken om de pijlrichting. Wanneer de oorspronkelijke knooppunten
door hun relatie iets als het ware gelijkwaardig constitueren, weet ik het ook
niet zo gauw (lees ook: als er maar 'iets' staat).
Ter verschoning merk ik op dat de gewraakte figuur a. niet van mijn hand is ...
Het onderzoek dat resulteerde in het rapport dat je las, was ondermeer bedoeld
om iemand ànders een, zeg maar, onafhankelijk, gezaghebbend oordeel over
metapatroon te laten vellen. Voor die insteek ben ik Bureau Forum
Standaardisatie zéér erkentelijk, zachtjes uitgedrukt.
... èn b. dat er m.i. nog iets ernstigers mee mis is. Mijn idee is dat
vreemdeling niet als vastgelegde betekenis thuishoort in een model, dus evenmin
in daarmee ingerichte informatievoorziening. Vergelijk het met leeftijd. Die
leid je af van geboortedatum en peildatum. Zo is vreemdeling ook een variabele
uitkomst, in dat geval van de vergelijking van iemands verblijfplaats met het
territorium dat correspondeert met haar/zijn nationaliteit. Op die manier
blijkt vreemdeling meteen een flexibeler begrip. Bijvoorbeeld een gemeente doet
weliswaar niet aan nationaliteit, maar kent een bestuursgebied. Stel dat je in
Den Haag woont (verblijfplaats) en een woning van een Delftse woningcorporatie
wilt huren. Indien die corporatie het beleid mag voeren van Delftenaren-éérst,
dan ben je daar dus … vreemdeling.
Als je dat een beetje handig kunt, modelleren op stelselschaal, bereik je
compactere modellen: minder wordt dan gauw (veel) méér.
Ik kreeg dat schemaatje echter niet gewijzigd ... Zo lastig is het dus om te
laten inzien dat vast veronderstelde categorieën dat op ruime schaal beschouwd
vaak, meestal zelfs, helemaal niet zijn. Met in het algemeen de positieve
beoordeling van contextuele verbijzondering en acceptatie van het rapport door
Forum Standaardisatie ben ik natuurlijk erg gelukkig, zowel persoonlijk als
maatschappelijk gezien vanwege de daardoor alweer grotere kans dat hardnekkige
problemen met informatieverkeer wat dichterbij (minder ver?) een reële
oplossing komen. Dan dring ik in dit stadium niet te lang aan, of zo'n plaatje
precies klopt. Maar dat jij er bij mij op aandringt, vind ik juist wèl prima,
nogmaals bedankt voor je serieuze aandacht!
Nav. die voorbeelden van relativiteit van leeftijd en vreemdeling'heid' schiet
me te binnen dat hetzelfde geldt voor overtreding, misdaad e.d. Dat is een
uitkomst door gedrag op bepaalde wet- en regelgeving te projecteren. Wie
volgens het ene rechtsstelsel strafbaar is, kan volgens een ander een pluim
verdienen. Ga ik te ver? Voor informatievoorziening is variëteit nooit weg.
Aarzel ajb niet ook verder contact op te nemen. Wanneer je samen eens een
proefmodel wil doorlopen, prima. Ken je het zgn oefenschema? Het lijkt me
voorts/vooral, dat contact met Bureau Forum Standaardisatie nuttig kan zijn,
voor jullie wederzijds. Als je dat wenst, bemiddel ik dat graag.
35.30
Oeps, je laat me beseffen dat ik destijds helemaal vergat een contextenscan te
doen voor die term ... Overigens valt er m.i. veel voor te zeggen, dat je voor
stelselmatig ontwerpen wat gestoorder moet zijn dan 'normale' mensen.
Want, inderdaad, je probeert toch iets te combineren èn te scheiden. Zo
bipolair is het weer wèl. Het is de kunst het goedaardig te houden ...
35.31
Hier en daar klopt het niet. Ervan afgezien dat metapatroon de naam van een
methode is en daarom — in die context — slechts enkelvoud kent, beschrijft hij
die methode precies verkeerd om met een zin als "Met contextuele
verbijzondering is het mogelijk gebleken de verschillende typen […] los te
weken van hun context." Nee, niet lòsweken, maar vàstnagelen aan steeds
een context die zo’n type eenduidig betekenisvol maakt. Zoveel relevante typen?
Dus nètzoveel ervoor voorwaardelijke contexten!
35.32
Ik vind het toch wel goed, hoor, dat die Staatscie. zo'n bijdrage op haar
website plaatst. Over grondrechten in het digitale tijdperk verscheen daar
zojuist mijn column Grondwetsherziening in nieuwe
editie.
Met je kenschets van persoonsinformatie-is-persoonlijk-eigendom enz. als
"revolutionair" mis je , als je mij geïnspireerde voortzetting van
onze correspondentie veroorlooft, m.i. het opbouwende onderscheid tussen schijn
en werkelijkheid. Misschien moet je daarvoor ook wel ingenieur zijn.
Stel dat je wereldbeeld inhoudt dat de zon om de aarde draait. Als je dat …
òmdraait, schijnt dat revolutionair. In werkelijkheid is dat natuurlijk niet
zo, integendeel. Je nieuwe theorie is realistischer.
Ja, ik besef dat er van alles en nog wat mank gaat aan vergelijking. Maar zo
zie ik dus ook die theorie voor evenwichtige(r) verhoudingen in maatschappelijk
verkeer.
Een wezenlijk verschil is natuurlijk, dat wij ons gewijzigde idee over de
verhouding tussen zon en aarde niet inzetten om vervolgens die feitelijke
verhouding te wijzigen. Van dat eigendomsbeginsel voor persoonsinformatie is
nadrukkelijk wèl de bedoeling, althans de mijne, om er maatschappelijke
verkeersregels e.d. mee in lijn te krijgen. Juist zo’n beginsel, meen ik, doet
zeg maar het werkelijkheidsgehalte van menselijke samenleving recht (lees ook:
het minst onrecht …).
Voorts erken ik heus de moeilijkheidsgraad van pogingen om valse schijn te
helpen vermijden. Maar moeilijk, zo niet praktisch onhaalbaar, rechtvaardigt
nog niet de kwalificatie “revolutionair.”
Wat ik al prachtig vind, is dat iemand zoals jij toch geprikkeld raakt door een
slogan als persoonsinformatie is persoonlijk eigendom. Is die zo ongenuanceerd
bedoelt, als daar kortweg staat? Wanneer je nieuwsgierig bent naar (enige)
achtergrond, sla je hopelijk iDNA Manifest op.
In kort bestek herken je stellig, hoe weliswaar het uitgangspunt verschilt,
maar juist dankzij dat verschil lijn in werkelijke verkeersverhoudingen valt te
brengen. Die uitkomst wijkt nauwelijks af, hoeft nauwelijks af te wijken van de
huidige inrichting. Dat is er dus allesbehalve revolutionair aan. Nog
belangrijker is, dat door de principieel gewijzigde oriëntatie eventueel
noodzakelijke inrichtingswijzigingen kleinschaliger, dus beheerbaarder kunnen
verlopen. Dat is nota bene geen accent op discontinuïteit, maar op
continuïteit. Dat zou je zelfs àntirevolutionair kunnen noemen.
Dergelijke aandacht plus begrip is voor de leden van de Staatscie. vermoedelijk
te veel gevraagd. Intussen vind ik het wel degelijk de moeite van een poging
waard, op z’n minst ter uitoefening van burgerplicht.
Verder beveel ik vooral dat manifest in jouw aandacht aan in verband met het
Platform (Bescherming) Burgerrechten. Juist een platform oid. heeft een
referentiekader nodig om te sorteren wat wel of niet aandacht vergt.
35.33
Interessant! Nee, daar heb ik helemaal niet bij stilgestaan. Dat ligt er
stellig aan, dat ik plompverloren mijn oorspronkelijke column overnam, dus
zonder ook maar een komma aan de inhoud te (willen) veranderen. Voor het
oorspronkelijke publiek, dwz lezers van de webeditie van het tijdschrift
Digitaal Bestuur, bedoelde ik die zin overigens evenmin "beledigend."
Het was meer van, het zou me verbazen als zij “weleens eerder iets uit de
Grondwet gelezen” hadden.
Kortom, als commissieleden er aanstoot aan nemen, hebben zij over de aanhef
heen gelezen (waarin ik de oorsprong van mijn tekst verklaar). Nu zit dat er
dik in. Maar dan staat verderop nog wel iets dat zij m.i. met meer reden als
minachtend oid. kunnen opvatten. ;-) Maar ja, in dit stadium lijkt
mij elke aandacht goede aandacht.
35.34
Ik ben het er grondig mee eens, dat een fout in inleidende uitleg de lezer gauw
op het verkeerde been zet waarvan z/hij dan vrijwel onmogelijk kan herstellen.
Soms blijkt de inleider nog niet zo deskundig, maar beseft dat helaas niet ...
Het aardige van contextuele verbijzondering vind ikzelf o.a. dat je qua
semantiek ook helemaal niet iedereen hoèft te begrijpen. Zeg ook maar dat je
onmogelijk, daar heb je het weer, overal deskundig in kunt zijn (als het je al
allemaal zou interesseren). Een verbijzondering correspondeert met
aandachtsgebied. Als iedereen zijn eigen aandachtsgebieden uitdiept, maar wel
zorgt voor schakelpunten, zijn we alweer een stuk verder met
interoperabiliteit.
Haha, zo hebben we dus wat nieuws voor de rechtspraak bedacht, pluimen
uitdelen.
Bedankt voor je toelichting op je interesse. Primitief is natuurlijk zacht
uitgedrukt voor gebrek aan metainformatie. Ik ben het grondig met je motief
eens.
Jan van Til ken ik sinds enkele jaren. Zijn commentaar op CCTS strookt met mijn
kritiek, How
so-called core components are missing the point. Ervan afgezien dat het
volgens mij weer zo'n zgn standaardisatieproces is, waar vertegenwoordigers van
slechts enkele grote ict-leveranciers feitelijk oorlogje spelen omdat ze elk
hun initiatief tot 'standaard' willen laten verklaren, zet CCTS een werkbaar
contextbegrip precies op z'n kop. Dat is overigens begrijpelijk in het licht
van de westerse traditie. Het platoonse idee is volste essentie, terwijl naar
mijn idee je reële variëteit slechts zinnig kunt faciliteren met het leegste
scharnier tussen allerlei contexten. Mocht je tijd hebben en voldoende
doorzettingsvermogen, dan hoop ik je mijn analyse van CCTS bestudeert. Het gaat
er praktisch niet om "waarvoor CC bedoeld zijn" (want, vooruit, de
goede bedoeling is boven twijfel verheven), maar of het op die manier ooit kan
werken. Metapatroon, als methode voor contextuele verbijzondering, stoelt als
het ware op het ontkennende antwoord. Daarom moet het ànders, flexibeler enz.
Je moet uiteraard zelf bepalen of je CCTS "een goede richting" vindt.
Maar ik vind het dus zelfs contraproductief.
Voor contact met Bureau Forum Standaardisatie dacht ik aan het volgende. Als
jouw werkgevende overheidsorganisatie een informatiekundig vraagstuk kan
plaatsen onder één of meer van de punten van de Interoperabiliteitsagenda
is er wellicht samenwerking voor onderzoek mogelijk. Verder heeft BFS op
A0-papier een afdruk van dat oefenschema beschikbaar (zolang de voorraad
strekt) ...
35.35
Opnieuw zeer bedankt, ditmaal voor je verwijzing naar de “brief van de
ministers van Justitie, en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal” over “Evaluatie Wet
bescherming persoonsgegevens” (TK 2009-2010, 31 051, nr. 5, 3 november 2009).
Frappant. Het staat er echt: “Een belangrijke rol bij de bescherming van
persoonsgegevens is weggelegd voor de burger zelf. Hij is immers de eigenaar
van zijn eigen gegevens[.]” Die passage op p. 22 maakt volgens mij die hele
brief tegenstrijdig. Vervang "persoonsgegevens" eens door fiets.
“[D]e burger […] is immers eigenaar van zijn eigen [fiets,]" nietwaar? Op
p. 1 begint de Samenvatting dan met de zin: "De [...] bescherming van
[fietsen is] van vitaal belang voor het functioneren van de hedendaagse samenleving."
Daar is nog geen speld tussen te krijgen. Vervolgens gaat het echter vrijwel
allemaal over "de wijze waarop [door overheidsinstanties] met [fietsen]
wordt omgegaan." Daar was dat eigendomsprincipe natuurlijk niet voor
bedacht.
Als er nu 'slechts' had gestaan dat de burger verantwoordelijk is voor de
kwaliteit van informatie over zijn persoon, tja, dan had het allemaal qua
politiestaat haarfijn geklopt. De dialectische beleidstruc is natuurlijk weer
om de uitweg niet zozeer onder de noemer van wat "eigenaar" betekent
te zoeken, maar bij wat "zijn eigen gegevens" inhoudt. Op mijn beurt
moet ik inderdaad die brief, precies zoals jij schrijft over mijn brief aan de
Staatscie. Grondwet, "nog eens rustig doorlezen / tot me laten
doordringen."
In "strikt juridisch[e]" zin mag je me gerust een beunhaas noemen. Ik
pretendeer echter wel, dat we nodig een synthese moeten vestigen van
rechtsfilosofie (waar ik niet veel van weet, maar toch wel iets van meen te
begrijpen) en informatiekundige filosofie (op welk terrein je me een pionier
zou kunnen noemen; maar ja, wat zegt pionier nu helemaal). Niet toevallig
verschijnt deze week, ook op de Digitaal Bestuur-website, een column over die
noodzakelijke samenloop. Als het zover is, geef ik je graag de verwijzing door.
Ik bedoel maar, dat ik hoop dat de Staatscie. de
"rechtsfilosofisch[e]" strekking waardeert en er dan zelf zonodig
"strikt juridisch" mee verdergaat.
Lees me ajb de juridische les, indien je meent dat ik met de fietsanalogie
doordraaf. Dat moet natuurlijk doortrap zijn.
Of ik mijn brief nog moet kuisen? Het is niet uit luiheid, dat ik gok met wat
er staat. Onderdanig moet het zeker niet klinken. De boodschap is verder dat
van precies diezelfde tekst reeds een publiek via Digitaal Bestuur kennis kon
nemen. Er zou dus al iets in de samenleving ... Verder maakt de toon natuurlijk
helemaal niets uit, zolang je geen persoonlijke ingang kent. Ik moet nog maar
eens goed nadenken, of ik niet iemand ken, die iemand kent ...
35.36
Prima, communicatiestrategie, volkomen mee eens. Nou ja, dan werkt mijn
'gok' naar mijn idee zelfs dubbelop. Laat andere deelnemers aan het Platform BB
zich er vooral druk over maken. Dat helpt wellicht om het juridiseren wat te
temperen. En als de Staatscommissie zich vanwege de associatie die ik
vermeldde, tevens opwindt over het Platform (wat ik onwaarschijnlijk
acht), staat het Platform daar tenminste op het netvlies. Dat zou al heel
wat zijn. Overigens, wie aanstoot wenst te nemen aan mijn tekst, lijkt mij
niet serieus bezig met het onderwerp. Wie zich door de vorm al meteen zó laat
afleiden van de inhoud ... Dat noem ik sinds enkele jaren fopvattingen. Verder
neem ik aan dat de Staatscommissie niet de versie bekijkt die op het
ww web geplaatst is, maar mijn oorspronkelijke brief. Jij hebt er een afschrift
van. Zodra je die 'vorm' raadpleegt, vind je het stellig onmiskenbaar dat
ik op zijn beurt de oorspronkelijke tekst van een column stuurde.
35.37
Ik krijg het positieve gevoel dat we met complementaire activiteiten elkaar
prima helpen op weg naar invloed met kritieke massa. Niet begonnen, nooit
geklaard ...
De bijeenkomst die ik bijwoonde, stond naar mijn indruk veel te veel in het
teken van juridische actie. Het gevolg van die indruk is overigens wèl, dat ik
nog meer begrip kreeg voor BoFs communicatieve positionering (als ik het zo
kortweg goed zeg). Jij verliet de bijeenkomst wat eerder en toen M kennelijk
voldoende aan het woord was geweest, ontspon zich toch een levendige discussie
met enige strategische kwaliteit. Enkele deelnemers doen meteen mee. Met wat
andere sprak ik achteraf; zij hebben ook door, dat je niet in incidenten
verstrikt moet blijven.
De vraag voor het Platform is, welke prioriteiten het kiest. Volgens mij moet
het primair gaan om visie en communicatie ervan.
Een direct effect op mij had één deelnemer wel degelijk. Hij rapporteerde dat
de Staatscie. Grondwet zat te springen om bijdragen, juist over grondrechten in
het digitale tijdperk. Enkele maanden geleden had ik al een poging gewaagd, een
telefonische, maar mislukt, om daar een afspraak te maken. Dankzij zijn
'oproep' maakte ik er opnieuw werk van. Ik heb ongewijzigd een column
opgestuurd. Overigens wist ik niet dat de commissie zo'n brief dan op haar
website plaatst (waarvoor eerst keurig mijn toestemming is gevraagd); dat vind
ik een bonus voor communicatie, daar zijn we er weer.
35.38
Wie schrijft "de gedachte dat gegevens contextloos zijn is bizar,"
heeft precies de gezondmakende gedachte voor stelselmatige
informatievoorziening te pakken, gefeliciteerd! Ja, het kwaliteitsaspect is
eveneens onderscheidend. Voor zover wij (ik bedoel in dit opzicht vooral
Martijn Houtman) kunnen nagaan, bieden (o.a.) RDF en OWL in hun huidige opzet
geen adequate voorzieningen voor contextuele verbijzondering à la metapatroon.
Als jij daar wèl in slaagt, over "eeuwige roem en onsterfelijkheid"
gesproken, verneem ik dat graag. Voorlopig houd ik het er op grond van ons
intensieve onderzoek echter op, dat het ànders moet.
35.39
Ik stel je moeite erg op prijs om mijn bijdrage ook taalkundig perfect te
krijgen, dank je wel, maar a. ik koos ervoor om mijn eerdere column ongewijzigd
in te dienen (en moet dan boeten voor eventuele taalfouten) en b. is die
publicatie op de website van de Staatscommissie Grondwet (uiteraard) niet onder
mijn beheer, dwz kan ik er niet aan sleutelen. Kortom, de teerling is geworpen
...
35.40
Terecht wordt op de noodzaak gewezen "dat elektronische informatie
uitwisselbaar is tussen overheden onderling, overheid en bedrijfsleven en
overheid en burger." De zin direct erna luidt echter: "Dat gaat om
honderden of zelfs duizenden partijen." Nee! Dat zijn er miljoenen!! Wat
is dat toch voor blindheid om weliswaar te verkondigen dat de burger centraal
staat, maar 'm vervolgens consequent niet mee te tellen?!
35.41
Met wat je schrijft over kleinste bouwstenen ben ik het volstrekt eens, maar op
wat als zodanig op de schaal van reële betekenissenvariëteit telt is RDF niet
berekend. Zie The
ontological atom of behavior. Hier citeer ik — een passage van mijn hand — uit
een rapport dat binnenkort verschijnt:
Wie van een modelleermethode slechts ondersteuning voor
nadere specificatie verwacht, modelleert gewoon nog niet op (ruimere)
stelselschaal. Dat is primair een kwestie van instelling. Contextuele
verbijzondering mikt op specificatie in twee richtingen. Het idee is dat nádere
specificatie pas op z’n plaats is, wanneer die ‘plaats’ duidelijk genoeg is
bepaald. Er zijn daarom feitelijk twee verbijzonderingen/specificaties aan de
orde. Prioriteit verdient zelfs de plaatsbepaling, zeg ook maar de
verbijzondering vàn context. Dat gebeurt in de ene richting (in de visuele
diagrammen: naar boven). (Pas) daarna kan betekenis vòlgens (die) context
worden verbijzonderd (de andere richting: naar beneden). Slechts zulke dùbbele
verbijzondering door één methode borgt eenduidige betekenissen op
stelselschaal.
De probleemanalyse is dankzij stelselmatige instelling vaak simpel. Afstemming
van betekenissen die allemaal resulteren uit ènkele verbijzondering lukt onder
omstandigheden van reële variëteit nooit. Door dubbele verbijzondering à la
contextuele verbijzondering ontstaat pas hun ‘ondubbelzinnige’ samenhang (en
zicht op kansen voor stroomlijning!).
Als je (nog) iets ziet in RDF, OWL enzovoort, moet je vooral je gang gaan
met experimenteren. Hopelijk doe je dat dan niet in de tijd van je
opdrachtgever, want dat kost mij als belastingbetaler nodeloos geld. Voor
operationele instrumentatie van (meta)informatie op contextueel verbijzonderde
leest à la metapatroon kan je DJI verwijzen naar mijn onderzoek- &
ontwerpbedrijf. Daar heeft DJI niet in "de eeuwigheid, " maar hier èn
nu van alles aan. Dat schiet voor jou (en mij) met praktisch resultaat
tenminste op.
En dan mijn ps: Jij kunt dus eraan bijdragen "dat deze ideeën [wèl] eerder
zijn opgepakt."
35.42
Het is nog niet eens zo erg, dat ik er nauwelijks een touw aan kan vastknopen.
Ernstiger lijkt me, dat die mensen zèlf eigenlijk geen idee hebben waarover ze
elkaar schrijven.
Ik zou het bijna vergeten, voorzover ik er dan tòch iets van begrijp, is de
structuur van Informatiecatalogus
informatietypen (Icit) nota bene expliciet afgestemd op willekeurige
groeperingen van informatie en dan natuurlijk hun samenhang. Dus die zgn nieuwe
behoefte past sowieso, ... of ik snap er ècht niets van.
35.43
Ik wierp meteen een (zeer) vluchtige blik in De
normenhiërarchie van het Koninkrijk der Nederlanden, Een bijdrage aan het constitutioneel
Koninkrijksrecht (Wolf Legal Publishers, 2009) door H.G. Hoogers. Voor
mijn reactie kan ik me er gemakkelijk vanaf maken. Zojuist verscheen op de
website van Digitaal Bestuur mijn column Drogreden. Met citaten
van rechtsfilosoof Mario Lins schrijf ik met zoveel woorden dat een
normenhiërarchie onzin is. Volgens Lins ziet vooral Kelsen dat anders en daarop
baseert Hoogers zich in belangrijke mate. Volgens mij verwarren Kelsen enz.
normen met (rechts)regels. Voor regels is het zeker praktisch om ze volgens
enige hiërarchie te ordenen, maar dat kan dus nooit een absolute zijn, althans
niet als je passende variëteit wilt bieden voor de reële normenvariëteit.
Hoogers stelt echter (p. 103) "dat een onderlinge hiërarchie van normen
één van de wezenlijk kenmerken is van een rechtsorde en dat de verhouding
tussen normen voor een belangrijk deel voortvloeit uit de toepassing van
juridische logica." Dat vind ik de omgekeerde wereld, maar dat zie je wel
vaker bij mensen die van logica uitgaan. Logica is hoogstens handig gereedschap
en waarop ook Lins wijst is de behoefte aan àndere logica, te weten een
situationeel differentiërende. Contextuele verbijzondering, dus.
35.44
Of je het nu filosofie noemt of niet, een beetje hulp om te beseffen wàt je
zoal ziet als je kijkt vind ikzèlf reuze praktisch. Wat mij betreft, hoort daar
als leidraad bij, dat het altijd je eigen beoordeling is die je maakt. Daarom
kan ik je slechts waarschuwen het niet klakkeloos met mij eens te zijn.
35.45
Waarom voortdurend die behoefte aan “inbedding in bestaande modelleer- en
ontwerppraktijk”? Voor reële betekenissenvariëteit blijkt de effectiviteit ervan
nul. Dan is de “efficiency” ervan ook nul, punt.
Voor menig informatiekundige bestaat inderdaad een drempel om zelfstandig
volgens contextuele verbijzondering (verder) te modelleren. Dat is verklaarbaar,
niet zozeer omdat de methode op zichzelf een steile leercurve kent.
Stelselmatig gebruik van metapatroon vergt primair een wezenlijk andere
instelling. Dàt is het! Die instelling staat in menig opzicht zelfs diametraal
tegenover de manier om betekenissen traditioneel voor een apart
informatiesysteem te verhelderen.
De overgang van de aanname van strikt één geldige betekenis naar verschillende
betekenissen, meervoud dus, in samenhang is zonder overdrijving een
paradigmawissel. Juist wie veel investeerde in het ene paradigma, valt het
doorgaans moeilijk, zo niet onmogelijk een ander paradigma te adopteren. Dat is
geen verwijt, maar simpele vaststelling van moeilijkheidsgraad van aanpassingen
als maatschappelijk verkeer kwalitatief verandert (zoals gebeurt onder invloed
van digitale technologie).
Zet professionele ontwikkeling en beheer op semantische interoperabiliteit.
Vergeet op- en begeleiding niet. Zonder stelselmatige instelling helpt het
niets.
Breng problematische begrippen successievelijk onder stelselmatige noemer. De
reële verschillen tellen. Erken karakteristieke perspectieven van keten- en
netwerkpartners, nota bene inclusief burgers en bedrijven. Propageer ook dáár
semantiek op stelselschaal; interoperabiliteit moet letterlijk van àlle kanten
komen.
Hanteer overzicht over contextuele verbijzondering voor realistische interne èn
externe koppelingen tussen bestaande aparte informatiesystemen. Lees ook:
probeer nooit te koppelen wat qua betekenissen evident niet klopt, punt.
Verhuis op termijn koppelingen naar zoiets als een algemeen schakelpaneel,
waarvoor het contextueel semantisch diagram feitelijk het conceptueel ontwerp
vormt.
Op wéér wat langere termijn kunnen dan modulen zodanig worden aangepast, dat
zij elk voor zich semantische interoperabiliteit faciliteren (toekomstmuziek).
Het positieve resultaat van de aanvullende praktijkproeven markeert, dat het
accent kan verschuiven naar implementatie van contextuele verbijzondering als
middel/voorwaarde voor semantische interoperabiliteit. Wat daarvoor in
aanmerking komt, verdient nog uitwerking. Want zo voor de hand ligt het niet.
Ervaringen o.a. met dezelfde proeven leren, dat weliswaar een methode met
uitdrukkingsmogelijkheden voor contextuele verbijzondering onmisbaar is. Maar
zònder stelselmatige instelling van wie die methode benut, is het effect nog
steeds nihil. Wie kan spijkeren, is nog lang geen meubelmaker. Het ziet er dus
naar uit dat implementatie in eerste aanleg bevordering inhoudt van bewustzijn
van noodzakelijke stelselmatigheid. Als instrumenten komen in aanmerking:
voorlichting, stimuleren van concrete projecten, maar zeker óók dat opleidingen
tot informatiekundige door-en-door stelselmatige oriëntatie verkrijgen. Dat is
nogal wat, zodat keuzes nodig zijn.
In dit stadium biedt het meeste houvast nog: Okee, het is lastig, maar we
snappen nu waaròm het lastig is en u hoort daarover zsm nader van ons.
35.46
Ik heb wat doorgedacht over de manier waarop jij een parodie wilde opzetten.
Waarom zie ik er niets in? Naar mijn gevoel kon ik mijn vlotte afwijzing netzo
onmiddellijk niet goed verklaren. Daarom kom ik er schriftelijk op terug.
Mijn indruk is dat jij de, zeg maar, logica achter/onder/... een bepaalde
maatschappelijke maatregel wil dóórtrekken. Het resultaat van alsmaar méér van
hetzelfde zou tenslotte herkenbaar (moeten) zijn als belachelijk. Dankzij dat
radicale beeld, veronderstel je blijkbaar, herzien mensen hun opvatting, laten
ze die maatregel alsnog vervallen enzovoort.
Mijn bezwaar tegen die benadering is, dat je jezèlf onlosmakelijk verbindt aan
die logica. Die laat je feitelijk ongemoeid. Volgens mij is de ene of andere
maatregel echter slechts secundair voor wie ‘m voorstelt. Wat wezenlijk telt,
is nu juist die logica van waaruit een onuitputtelijke hoeveelheid maatregelen
valt te bedenken. Wat ze gemeen hebben, de ene na de andere maatregel, is
bestendiging van positie en als het even kan versterking ervan.
Het gaat dus om màchts- inclusief exploitatielogica. Als het de ene maatregel
daarvoor onverhoopt niet past, vooruit, de volgende dan maar ...
Zulke logica kan je naar mijn idee ònmogelijk vanuit zichzelf op de hak nemen
... bij wie er dergelijk existentieel belang aan hecht. Wat jij met
extrapolatie probeert te schetsen, blijft onzichtbaar met dat filter. Zeg ook
maar dat jouw schrijnende projectie het scherm niet eens haalt.
Als je ergens de ònlogica van wilt aantonen, lukt dat m.i. in elk geval niet binnen
de logica die kenmerkend is voor wat je bestrijdt.
Volgens mij is het enige dat je zinvol kunt doen, een alternatief ontwikkelen,
dus volgens logica die je wèl levensvatbaar acht. Dan hebben het dus (voor de
zoveelste keer) over een paradigmawissel. Daaraan kan je niet vroeg genoeg
opbouwend beginnen.
De kans dat het ooit lukt is gering, maar een àndere reële kans bestaat nu
eenmaal niet. De absurditeit van de logica is de logica van de absurditeit.
Intussen kan je jezelf af en toe wat schijnsucces gunnen met parodie. Dat helpt
in zoverre, dat je het dankzij amusement van en voor jezelf (en bijna niemand
anders) langer volhoudt. Dat is belangrijk genoeg, zij het niet zonder risico.
Je kùnt overigens geluk hebben. Dan neemt het establishment je parodie serieus,
gaat je actief de mond willen snoeren en ... maakt daarbij een domme fout. De
kans op zulk geluk is tegenwoordig in onze samenleving echter nagenoeg
verdwenen. Want aan het stadium van fouten komt het establishment niet eens
toe. Dat risico wordt effectief bestreden, nota bene, juist omdat het vermogen
tot fouten eveneens onuitputtelijk is, door serieuze aandacht a priori te
vermijden. Het establishment verankert zichzelf extra als narcistisch verbond.
Tegelijk is er overigens beschaafd aan, dat je parodie je geen strafvervolging
oplevert.
Eigenlijk heb ik niet zozeer doorgedacht over de manier waaròp, maar meer
waaròm jij een parodie wilde (f)opzetten. Ik ben dus helemaal vóór parodie,
maar primair voor eigen parochie. Een paradigmawissel op noodzakelijke schaal
bereik je er niet mee. Dat is echt moeilijker. Het paradigma van de parodie is
de parodie van het paradigma.
Vermoedelijk heb ik je domweg niet begrepen ...
35.47
Ja, leeg. Anders kan er niets om draaien. Vol is daarentegen vast. De vastgeroestheid
van de voldaanheid is de voldaanheid van de vastgeroestheid. Hoe bereiken we
losheid van de leegte, zolang mensen bang zijn voor leegte van de losheid? Hun
angst, eerlijk is eerlijk ook die van jou en mij voor van alles en nog wat,
kortom, ònze angst berust op valse verwachting. De draaileegte is voorwaarde
voor situationele vullingen. Uit angst vulling te missen, vullen we overhaast
echter precies de ene (uitzondering)situatie die we consequent vrij zouden
moeten houden. Is vrijheid niet gewoon — onze ervaring van — het vermogen ons
zijn-in-situatie (wat) te variëren? Dan is het natuurlijk niet handig om het
nodige en voldoende draaipunt onklaar te maken en er vervolgens ook alles aan
te doen dat er nooit meer enige beweging in te krijgen valt.
35.48
Je klinkt vastbesloten om volgens RDF aan de slag te gaan. Als het je lukt,
hoor ik het graag! Sterkte! Voor wat je "onder werktijd [kan] doen,"
herhaal ik: Voor operationele instrumentatie van (meta)informatie op
contextueel verbijzonderde leest à la metapatroon kan je DJI verwijzen naar
mijn onderzoek- & ontwerpbedrijf. En uit een nòg eerder bericht herhaal ik:
Met metapatroonvragen ben je uiteraard welkom.
[Hoewel ik je enthousiasme over metapatroon natuurlijk zeer op
prijs stel (!), begrijp ik inmiddels niet goed waarop jij me met je berichten
probeert aan te spreken. Zoals ik je al schreef, mijn onderzoek- &
ontwerpbedrijf ontwikkelde tevens operationele instrumentatie. Vind je dat we
die programmatuur moeten weggooien en wachten op wat jij ontwikkelt? En vraag
je mijn vrijwillige hulp voor jouw ontwikkeling?
Ik help je graag met begrip van metapatroon. (Want) indien je herkent dat
problemen ermee kunnen worden opgelost (wat aardig lijkt te lukken), zou je de
opdrachtgevers in kwestie erop kunnen wijzen dat er een oplossing bestáát.
Dergelijke verwijzing waarmee zij daadwerkelijk geholpen zijn, vind ik
professioneel.
Als jij tegelijkertijd zèlf wil sleutelen, prima, maar dat helpt die
opdrachtgevers niet. Door het in onze correspondentie alleen maar te hebben
over wat jijzèlf wil uitproberen, heb je bij mij de indruk gewekt dat je niet
alleen probleemhebbers je professionele verwijzing naar een werkende oplossing
onthoudt, maar dat je mij feitelijk evenmin serieus neemt.
Als mijn indruk verkeerd is, hoor ik het graag.]
35.49
Met de verwijzing zoals ik ‘m attent kreeg kom je bij de tekst van een zgn
press release dat Gartner onlangs deed: Gartner Says
Context-Aware Computing Will Be a $12 Billion Market By 2012.
Aan die voorspelling klopt zowel het bedrag, als het jaartal niet. Het duurt
langer, maar de marktomzet is véél groter.
Hoe Gartner het contextbegrip beschrijft, wijst m.i. overigens op iets anders
dan waarover wij het hebben … maar goed, alle aandacht is voorlopig meegenomen.
Terwijl Gartner suggereert dat een bedrijf dankzij extra profilering van
(potentiële) klanten méér (aan ze) kan verdienen, mikken wij op evenwichtig
informatieverkeer op maatschappelijke schaal. Dat lijkt (mij) toch wat anders.
Dat neemt niet weg, dat je hoe dan ook aan de contextuele verbijzondering
‘moet.’ Van die stelselmatig methodische kant lijkt Gartner echter geen besef
te hebben.
Zoals ik je laatst vertelde, probeerde ik enkele jaren geleden Gartner zover te
krijgen om contextuele verbijzondering als trend te melden. De reactie was, dat
ze “er weleens naar wilden kijken, nadat ik abonnee geworden was” …
Mijn toenmalige contact leidde wel tot mijn korte tekst Do
you run an ERP software company?
Terug naar Gartners recente persbericht. Dat vermeldt o.a. een “research vice
president at Gartner” die vervolgens in haar analyst profile geafficheerd staat
als “one of the leaders of Gartner's context-aware computing research, which
deals with the use of context information to improve the quality of an
interaction.” Onderaan op diezelfde profielpagina staan enkele publicaties
opgesomd waaraan zij bijdroeg.
Voor raadpleging moet je blijkbaar abonnee van Gartner zijn. Ik kreeg (dus)
slechts steeds een samenvattende zin te lezen; die bevestigen de indruk uit het
persbericht dat Gartner feitelijk opnieuw aandacht vraagt voor zoiets als customer
relationship management.
Als dat al een trend is, vind ik het zeker geen nieuwe. Het is echter nuttig om
het Gartner-standpunt te kennen, hoe onterecht dat ook, herstel, juist omdàt
het onterecht serieus genomen wordt.
35.50
Mijn stellige indruk is dat jij je geen zorgen hoeft te maken over de
hoeveelheid onderwerpen die je verzamelde voor je proefschrift over interoperabiliteitsbestu(u)r(ing).
Jouw verdere opgave lijkt mij daarom vooral om een kader te ontwikkelen,
waarmee je ze productief ordent. Wellicht heb je al zo'n kader. Dan ben je
eigenlijk al bijna klaar. Je schema's vind ik overigens toch meer het resultaat
van inventarisatie dan dat je er vervolgens deductief wat mee kunt. Maar goed,
zo grondig bestudeerde ik je presentatiemateriaal ook weer niet, dat ik er een
onfeilbaar oordeel over kàn hebben. Neem mij dus ajb niet serieuzer dan waaraan
jijzelf behoefte hebt.
Wat ik zo gauw niet herken, is dat je òpschaalt naar maatschappelijk verkeer
... daarvan vervolgens informatieverkeer als onlosmakelijk aspect bestempelt
... en dùs aangeeft dat thans dienovereenkomstig maatschappelijke behoefte aan
infrastructuur voor informatieverkeer bestaat. Indien je je kader met die
dimensie uitbreidt, heb je m.i. in bestuurlijk opzicht een vernieuwend verhaal.
Als ik mijn werk goed deed in de opstellen waarnaar ik je verwees, vind je
daarin voldoende aanknopingspunten. Hoe dan ook kunnen we het er graag nog eens
over hebben.
35.51
Allemaal verkeerd, maar zo kan je bezig blijven met opwinding over wat
feitelijk evenzovele incidenten zijn. Wij moeten ons 'gewoon' concentreren op
artikel 1: persoonsinformatie is persoonlijk eigendom. Daaruit volgt de rest.
Andersom komen we, komt niemand er ooit.
35.52
Semantic Interoperability on the Hype Cycle for
Healthcare Provider Technologies and Standards (januari 2009) gaat niet
verder dan thesaurus als beheerinstrument, zij het dat nergens van thesaurus
sprake is. Dat lijkt mij overigens typisch voor Gartner. Zolang je vergeet te
vermelden, dat er allang iets is, of wellicht weten ze daar zelfs niet beter,
kan je het als nieuwe trend presenteren.
(Een) thesaurus is een onmisbare factor in stelselmatige informatievoorziening
(zie ook het oefenschema), maar biedt nooit de complete oplossing. In genoemd
artikel gaat het vooral om medicatie. Het ene medicijn kan verwant zijn aan een
ander. Dat is inderdaad handig om te weten. Je blijft daarmee echter als het
ware aan het uiteinde van verbijzondering. Contextuele verbijzondering zou, in
dit voorbeeld, ook en vooral problematisering inhouden van wat ‘medicatie’
betekent. Wat telt als patiënt? Enzovoort. Pas op die manier modelleer je
stelselmatig verweven betekenissen.
In The Emerging Vision for Data Services: Logical and
Semantic Management (juni 2008) blijft voor Gartner het uitgangspunt
nadrukkelijk de digitale technologie en hoe je die aan de praat krijgt. Er is
sprake van taxonomie (“the decisions made and the resulting rules for
determining the unique nature of anything”) en ontologie (“the decisions made
and the resulting rules for determining the similarity of anything”). Dat lijkt
de goede kant op te gaan met de verklaring dat “it is impossible to do one
without doing the other — it is impossible to contrast how
"different" things are without also comparing how similar they are.”
Wat Gartner echter mist is de behoefte aan stelselmatigheid, dwz. sámenhangende
verschillen. Daarentegen, zo lijkt het, blijft steeds het apàrte “information
schema” het doel. Het ene schema moet daardoor nog altijd de gehele semantische
last tillen. Dat was voor een geïsoleerde zgn toepassing nooit een praktisch
probleem en voor een zgn domein kan je zo ook nog wel een eindje komen, maar
stelselmatig op open schaal zitten we op die manier dus met een ònoplosbaar
vraagstuk.
Gartner heeft inderdaad al twijfel over wat ik tegemoetkomend maar òpschaling
noem. Twijfel meen ik althans op te maken uit “The suggestion here is that the
level of diversity or similarity that is defined in a schema is mostly
arbitrary.” Nee, als het goed is, reikt een bepááld “schema” niet verder dan
een relevante context. Dat is, nota bene, niet willekeurig, maar
stelselmatig optimaal. Dan heb je echter wel een voorziening nodig voor
samenhang tùssen aldus contextueel verbijzonderde schema’s. Daarvan heeft
Gartner nog geen enkele clou.
(Ook) Gartner probeert gebrekkig inzicht in nodige en voldoende
variëteitbeheersing te verhullen door o.a. over onderscheid tussen data en
informatie te beginnen: “Data differs from information in that data can be
expressed devoid of context and achieve an increasingly specific meaning as
context is introduced.” Opnieuw, nee, dat is zinloos. Want, rara, hoe meng je
contextloze data met … context, presto, informatie!? Wat kàn die context ànders
zijn dan … óók data?! Maar dat is precies waarom het allemaal hoort in één
samenhangend model, waarbij het onderscheid volgens data-informatie (dus)
averechts werkt.
35.53
Stelselmatig beschouwd betreft èlk knooppunt een formele, authentieke
registratie. Identificatie van zo'n knooppunt vergt, precies, ... een unieke
identiteit ervan/-voor. Tegelijk moet een selectie van knooppunten van
samenhang voorzien (kunnen) zijn. Dat lukt via een extra knooppunt met ...
noodzakelijkerwijs op zijn beurt ook een unieke identiteit. Je zou de
laatstbedoelde identiteit naar zijn werkingsfeer de samenhangidentiteit
(metapatroon: nulidentiteit van object) kunnen noemen, terwijl die andere allemaal
verschilidentiteiten (metapatroon: identiteit per objectdeel) zijn.
Juist de behandeling van persoonsidentiteit vergt extra aandacht. In de eerste
plaats geldt die identiteit als (maatschappelijk) object. Die objectidentiteit
vergt voor registratie dus een systematiek zoals hierboven met
(informatie)nulidentiteit en (informatie)deelidentiteiten aangeduid.
Daar komt voor een menselijk persoon bij, ten tweede dus, dat z/hij kàn
beschikken over méérdere objectidentiteiten. Zeg maar in het ècht komen eventueel
méér (object)persoonsidentiteiten samen in één (object)natuurlijk persoon. In
het registratievlak kent natuurlijk persoon (uiteraard) eveneens 'zijn'
samenhangidentiteit. Er bestaat een zgn één-op-méér relatie van enerzijds
samenhangidentiteit voor (object)natuurlijk persoon, anderzijds
samenhangidentiteit voor (object)persoonsidentiteiten.
De meervoudigheid van objectidentiteiten kunnen we ook voor àndere
maatschappelijke objecten veronderstellen. Stel dat we dat voor een auto doen.
Dan moeten we òbjectief zoiets als natuurlijke auto onderscheiden van
auto-identiteit. Bijvoorbeeld voor een organisatie wordt dat objectief dus
natuurlijke organisatie, respectievelijk organisatie-identiteit.
Zodra dergelijk onderscheid reëel is, moet dat registratief gefaciliteerd zijn
door ondermeer één-op-méér relatie van enerzijds samenhangidentiteit voor
(object)natuurlijk x, anderzijds samenhangidentiteit voor
(object)x-identiteiten.
35.54
Of wij van hem een “compliment” kregen? Hmm, ja en nee. In zijn berichtje plus schetsje
vind ik zijn opvatting doorklinken, dat hij contextuele verbijzondering beter
beheerst. Dat bedoelt hij m.i. met de zinsnede: “daarover wil ik bij
gelegenheid graag nog eens met je van gedachten wisselen.”
Laten we voor hem hopen dat hij zijn vaste baan nog niet opgezegd heeft.
Wellicht kan je hem wijzen op Semantiek op stelselschaal,
ihb bijlage C? En als hij dàt uit heeft, Suwinet,
Metapattern: context and time in information models
...?
Overigens geeft ons ene rapport (Registratie niet-ingezetenen) gauw een
verkeerd beeld van contextuele modellering, dànkzij — de kans met — vergaande
abstractie die wij daar benutten. Wie slechts dàt modelletje bekijkt,
onderschat de methode. Want wat daar met personenverband gebeurt, lijkt nogal
triviaal.
Als vertaling van wat wij daar modelleerden, komt hij (dus) aardig in de buurt
met zijn traditionele schetsje. Maar of hij dat model met personenverband enz.
zèlf zo had verzonnen ...?
De verbijzonderingen in ons andere rapport (Werkgever enz. in loonheffingenketen)
zijn noodzakelijkerwijs alweer veel gevarieerder, inclusief onderling verweven.
Dan heb je niets aan zijn platte benadering, integendeel.
35.55
Allereerst maak ik graag duidelijk, dat je mijn opmerkingen nooit serieuzer
moet nemen dan wat jijzèlf gerechtvaardigd vindt op basis van àl het werk dat
jij in je tekst stak/steekt. Ik pretendeer geenszins dat ik het beter kan weten
dan jij door ‘er even naar te kijken.’ Maar dus juist omdàt je geen feilloos
commentaar kunt verwachten, maak ik mijn opmerkingen zo plompverloren mogelijk.
Want als ze kortweg duidelijk zijn, kan jij tenminste zo vlot mogelijk
beoordelen of je er al dan niet iets aan hebt.
Laat ik de vergelijking met schilderen maken. Mijn indruk van wat jij
schildert, is een landschap. Dat is zo’n beetje tegenovergesteld aan hoe een
proefschrift gepositioneerd moet zijn. Wat moet, bepaalt, zo is het nu eenmaal,
die academische kring waar je doorheen wil.
Het is dus voor jou contra-intuïtief, maar je moet niet met je
landschapsafbeelding beginnen. Om die vergelijking vast te houden, het
belangrijkste dat je moet detailleren (voor althans een proefschrift) is het
ene haakje. Of je er later iets aan ophangt, is eigenlijk secundair. Dat komt
o.a. omdat verstokte academici niet of nauwelijks verstand hebben van wat jij,
of welke promovendus dan ook, schildert. Dat maakt ze onzeker. Van de
weeromstuit tonen ze overmatig belangstelling voor het aanknopingspunt resp.
voor methodologie. Dat gebeurt trouwens niet omdat zij daarvan wèl zoveel
verstand hebben, maar omdat de promovendus daarover altijd eveneens onzeker is.
Vanuit de machtspositie van de promotiecommissie staan zij op winst zolang ze
het daarover kunnen hebben. Ingewikkelder is het (helaas) niet.
Concentreer je in je eerste hoofdstuk allereerst op het aanwijzen van die twee
disciplines (die jij als één landschap ziet). Welke zijn dat precies? Wie heeft
er zoal over gepubliceerd? Wat zijn hun hoofdstellingen resp. bevindingen?
Ten tweede wijs je aan dat volgens jou een gat ertussen bestaat. Dat mag de
conclusie van het eerste hoofdstuk zijn. Je hoeft er dáár dus nog niets over te
zeggen.
Omdat jij voor je managerspubliek meteen middenin je landschapsschilderij zit,
heb je óvergeslagen wat voor dat onderzoekhaakje nodig is. Je moet als het ware
terùg naar bronnen die (juist!) nog iets over die aparte disciplines zeggen.
Haal er vanuit de industriële organisatie gerust Taylor bij …
Met je eerste hoofdstuk geef je aldus aan welk onderwerp je precies behandelt.
Jijzelf weet hoe gróót dat onderwerp is. Maar wat voor je proefschrift telt, is
zeg maar de illusie van precieze afbakening. Dat gat, punt.
(Pas) nadat je een complete tekstversie, dus voor je gehele proefschrift hebt,
maak je je druk om gerichte formulering van probleemstelling(en). Alles op z’n
tijd.
Vervolgens moet je je methodologisch positioneren. Daaraan (en zo mogelijk aan
niets anders!) wijd je wat mij betreft je tweede hoofdstuk.
Dat gat, dus. Tja, zoals jij onderzocht (zie hoofdstuk 1) heb jij blijkbaar
niets interdisciplinairs kunnen ontdekken dat het adequaat overbrugt. Kortom,
daar moet iets nieuws voor komen. Dat vergt ontwerpend onderzoek, zoals dat
heet. In hoofdstuk twee kan je aan de hand van enkele bronnen toelichten wat
dat is. Als je van dergelijke teksten het begin en het einde leest, weet je
meestal genoeg voor een verwijzing; niemand die ’t náleest. Maar gebruik dus
slechts wat wetenschappelijk status heeft. Dat blog zèlf waarnaar ik jou
verwees, valt àf, … maar wie weet doe je er juist àndere verwijzingen op die
qua status wel tellen.
De truc met zo’n tweede, methodologische hoofdstuk is, dat je ruimte schept
voor het ontwerpkarakter van je schilderij … waarvan je immers tòch wat wil
tonen in je proefschrift. Verder leg je daar uit, wat voor soort onderzoek je
dus niet deed. Dat spaart je verderop een hoop gedoe.
Wanneer je die eerste twee hoofdstukken op die manier hebt ‘staan,’ nota bene
inclusief geloofwaardige literatuurverwijzingen, ben je m.i. aardig op weg
volgens het proefschriftgenre.
Besteed je derde hoofdstuk aan inventarisatie van wat er tot dusver wèl aan
gedaan is om dat gat te overbruggen. Onderdruk je neiging om er in dàt
hoofdstuk meteen iets van te vinden.
Nog een tip: schrijf je hoofdstuk één in het besef dat je zo’n hoofdstuk drie
schrijft; daardoor houd je focus in hoofdstuk één.
In hoofdstuk vier kan je dan schetsen hoe je ontwerpend dat gat wil proberen te
overbruggen. Daarvoor komen je meer visionaire landschapspassages van pas. Maar
maak het (opnieuw) niet te lang.
In dit hoofdstuk tref je de voorbereiding voor een breder organisatiebegrip.
Daar kom je (dus) in een volgend hoofdstuk op terug. Je kondigt tevens aan dat
het leidt tot zoiets als organisatiearchitectuur.
Hoofdstuk vijf gaat dan over dat rijkere organisatiebegrip. Mijn eigen
opvatting is overigens dat je zeker in je proefschrift eerder te weinig dan te
veel moet claimen. Daarom zou ik niet beweren het gehele gat te overbruggen. Je
kunt waarop je mikt specificeren via organisatie- c.q. procestypologie
(waarvoor je al bij Starreveld terecht kunt). Is het dan een idee om Maes’
raamwerk uit te breiden met een derde dimensie vòlgens zo’n typologie? Dan kan
je wel degelijk opeisen dat qua informatie altijd óók samenhang over grenzen
van typen bestaat, … zodat je toch een groter gedeelte van ‘het gat’ dekt.
De indeling wordt steeds speculatiever … maar ik kan me (thans) voorstellen dat
je ook een hoofdstuk (nr. zes) schrijft over het informatiebegrip zoals jij het
passend acht om dat gat te overbruggen. Wellicht schrijven jij en ik daarover
samen een PrimaVera-working paper, dat je vervolgens overneemt als hoofdstuk.
Hoofdstuk zeven kan dan een inleiding tot een passend architectuurbegrip zijn.
In hoofdstuk acht komen de voorgaande drie hoofdstukken bijelkaar onder de
noemer van jouw nieuwe begrip/idee van organisatiearchitectuur.
Daarna kan je verder kijken.
35.56
Als je politieke partijen niet over beginselen wilt adviseren, waarom besta je
dan (als Humanistisch Verbond) eigenlijk nog?
35.57
Het probleem waarvoor je volgens mij staat, is dat je eventjes je persoonlijke
hoofdlijn (het landschapschilderij) moet vergeten om secuur aan dat
ophanghaakje te werken. Dat moet een academisch mooi haakje zijn. Hoe beter je
dat lukt, des te meer ruimte maak je (verderop) voor jezelf voor je schilderij.
Bekommer je er ajb niet om dat de academische beoordelaars dat haakje als het
schilderij opvatten. Jij bent niet verantwoordelijk voor hun (kunst)opvoeding.
Jij wilt een gunstige beoordeling. Als zij die geven voor een haakje dat zij
naar jouw mening ten onrechte voor een schilderij houden, het zij zo.
Je moet gewoon niet voor een tweesprong willen staan. Zie het als verspringen.
We moeten overigens met vergelijkingen gaan oppassen! Uit stand kom je nooit
vèr. Je moet de discipline van een aanloop opbrengen.
Ik zou dus zeggen, één ding tegelijk en het eerste is nù domweg zo’n eerste
hoofdstuk. Begin niet te schrijven wat je als boodschap kwijt wilt, maar zoek
alleréérst naar relevante literatuur(verwijzingen). Relevant? Als het
academisch glimt, is het goed. Met welke autoriteiten durven de leden van de
promotiecommissie geen ruzie te krijgen? Schrijf je eigen tekst (pas) om die
verwijzingen heen, met als bijkomend voordeel dat je het dan kort kunt houden.
35.58
Wat je “proof of concept” betreft bedank ik je voor je uitnodiging. Maar mijn
r&d-bedrijfje beschikt allang over operationeel werkende
voorbeeldprogrammatuur (inclusief de intellectuele eigendom ervan). Wij
(onder)houden het aangepast aan de nieuwste stand van digitale technologie. Dat
is mijn zakelijke spoor.
Jouw vraag om hulp bij je proefschrift vat ik graag primair persoonlijk op. Op
die manier doe ik vrijuit mijn best met gerichte suggesties.
Die persoonlijke samenwerking kan inderdaad ook zakelijk resultaat opleveren.
Dat speelt dus méé. Waarover wij voorlopig echter nog langs elkaar heen zullen
blijven praten, is de (on)mogelijkheid van samenstellingenvariëteit vanuit
primitieven. Zoals ik het zie, komen we er in de loop van herordening van je
proefschrift (pas) achter of we dàt gat kunnen dichten. Dat kost gewoon tijd.
35.59
Dat verslag wemelt van aanknopingspunten, prachtig! Daarvan wil ik je er toch
enkele aanwijzen, stellig ten overvloede en als je me toestaat op informele
manier. Kijk maar of je er iets nuttigs aan kunt ontlenen. Ik pikte er steeds
een kopje of zinsnede uit. Soms veranderde ik er iets aan, als dat niet zozeer
qua strekking maar voor tekstbeeld (mij) beter uitkwam. Zo'n passage vind je
hieronder steeds tussen aanhalingstekens vermeld, gevolgd door mijn commentaar
uit de losse pols.
“We weten niet meer waar gegevens vandaan komen.”
Algemeen: Verbijzondering naar context èn tijd moet onlosmakelijk onderdeel van
eenduidige informatie zijn. Zonodig vormt informatie over de bron — op zijn
beurt — onderdeel van de relevante context. Zie verder: Metapattern:
context and time in information models (P.E. Wisse, Addison-Wesley, 2001)
en o.a. diverse publicaties van Bureau Forum Standaardisatie zoals Semantiek
op Stelselschaal (2009).
Persoonsinformatie: Veel informatie die overheidsorganisaties, maar nota bene
ook burgers en bedrijven, ‘verwerken’ is persoonsinformatie. Voor beheer van
persoonsinformatie bestaat thans geen ordenend beginsel. (Vooral) in een heuse
informatiemaatschappij is zo’n beginsel echter onontbeerlijk. Het beginsel dat
begrijpelijk, praktisch e.d. is, luidt: persoonsinformatie is persoonlijk
eigendom. Als het persoonsinformatie betreft, is daardoor tegelijk duidelijk
“waar [zij] vandaan komt,” te weten van de persoon in kwestie. Als enige is die
persoon het eenduidige aanspreekpunt voor ‘zijn’ persoonsinformatie.
Eigendom is slechts een kunstgreep voor regulering van maatschappelijk verkeer.
Dat is dùs met persoonlijk eigendom van persoonsinformatie precies zó! Daardoor
kan ook nooit misverstand bestaan, indien persoonsinformatie ontstaat door
werking van een àndere (rechts)persoon. Voorbeeld: de Nederlandse overheid wijst
een burgerservicenummer toe aan een persoon. Als persóónsinformatie verkrijgt
de persoon in kwestie aldus het eigendom erover. Dit voorbeeld verduidelijkt
eveneens dat sòmmige persoonsinformatie (tevens) door een overheidsinstelling
beheerd kan zijn als waarborg voor beschikbaarheid. Dat geldt feitelijk als
waarborg voor kwaliteit van maatschappelijk verkeer. Zie verder: Manifest
voor informatieverkeer (2005-2008, ook bekend als iDNA
Manifest).
“Hoe borg je de kwaliteit van gegevens?”
Kwaliteit telt naar context (en tijd). Zonder nodige en voldoende
verbijzondering naar context (en tijd)valt informatiekwaliteit nooit te
operationaliseren, punt.
“Hoe weet je dat je elkaar kunt vertrouwen?”
Dankzij contextuele verbijzondering ontstaat overzicht over reële
afhankelijkheid. Dat helpt. Anders blijven allerlei veronderstellingen (te)
impliciet. En gokken gaat vaak mis met wàntrouwen als resultaat.
“Gegevens uit een basisregistratie [als] daartoe aangewezen ‘authentieke bron’
moeten verplicht als enig juist gegeven gebruikt worden.”
Authentiek kan informatie slechts zijn die nodige en voldoende contextuele
verbijzondering omvat.
Daarentegen gaat de opzet van een basisregistratie er zelfs van uit, dat
contextloze informatie bestaat die als zodanig algeméén geldig is. Maar
contextloze informatie is een contradictio in terminis.
Zie o.a. Basispuzzel
met stelselmatige registerstukjes (P.E. Wisse, Univ. van Amsterdam,
PrimaVera, nr. 2009-03).
“Burgerrechters houden geen rekening met dit beleid.”
Dat zit dan nog mee. Al dan niet bewust begrijpen rechter blijkbaar genoeg van
situationele variëteit, waarvoor informatie voorzien moet zijn van
corresponderende/passende contextuele variëteit.
“Gevolgen van het gebruik van onjuiste gegevens.”
De zorg om “onjuiste gegevens” is op die manier contraproductief. Daaraan ligt
stellig hetzelfde idee ten grondslag, dat voert tot de valse associatie van
basisregistratie met authentieke kwaliteit.
Wat als juist geldt, valt slechts binnen nodige en voldoende contextuele
verbijzondering zindelijk te beoordelen.
Nota bene, contextuele verbijzondering is onmisbaar om op te lossen wat te ruim
genomen eventueel (nog) tegenstrijdig is. Wat in de ene context juist is, kan
in een andere context ònjuist zijn. Die reële variëteit moeten we met
informatievoorziening niet ontkennen, maar faciliteren.
“Verschillen tussen de administratieve werkelijkheid en de materiële
werkelijkheid.”
Wie dergelijk verschil wil “verkleinen,” beseft kennelijk niet dat er sprake is
van een categorisch onderscheid.
Beheersing is hoogstens optimaal. Daarvoor verdient met voorrang de variëteit
van “de materiële werkelijkheid” erkenning. Vervolgens moet “de administratieve
werkelijkheid” met zgn passende variëteit worden uitgerust. Dat is de strekking
van Ashby’s Law of Requisite Variety.
“Er zijn verschillende definities van gegevens.”
Dat is dus volstrekt logisch, zij het pas volgens stelsellogica. Bestrijd
meervoud niet, maar faciliteer het. Dankzij contextuele verbijzondering
verdampt het probleem.
“Het is zaak de belangen goed te analyseren.”
Wat is karakteristiek voor belangen van verschillende betrokken partijen?
Precies, ze verschillen.
Een specifiek belang wijst op specifieke context.
“Tegenstrijdige prikkels in de ketensamenwerking.”
En niet alleen in zgn ketens. Ja, dat is dus zo. Dat is normaal. Modelleer voor
passende informatievoorziening wat normaal is. Verschillen zijn normaal. Dus
moeten relevante verschillen tot uitdrukking komen. Tegelijk is samenhang
normaal. Dat moet dus ook. Bijelkaar: metapatroon.
“De onvermijdelijkheid van nieuwe begrippen.”
In reële variëteit veranderen betekenissen voortdurend. De ene raakt in
onbruik, een andere ontstaat juist nieuw. Daarin komt maatschappelijke dynamiek
tot uitdrukking.
De angst dat ruimte voor dynamiek tot wildgroei leidt, is vals. Dankzij open
ruimte groeit samenhang van betekenissen méé. Dat is optimaal.
Wie betekenissen beheersbaar wil houden, moet ze de ruimte geven. Dat lijkt
paradoxaal, maar de crux zit ‘m in de samenhang die pas dankzij zulke ruimte
productief blijft.
Het gaat om samenhang tussen verschillen. Dat is natuurlijk pas een
begrijpelijk beeld volgens de aanname dat informatie inherent contextueel verbijzonderd
is.
Daarom is de groeiende worsteling met informatievoorziening kenmerkend. De
maatschappelijke werkelijkheid is reeds zover veranderd, dat productief
informatieverkeer een kwalitatief ander, nieuw paradigma vergt. Over ruimte
gesproken, die is er echter nog niet voor. Voorlopig worden voorzieningen nòg
verbetener volgens het achterhaalde paradigma opgezet, dat wordt althans
herhaaldelijk geprobeerd. Het effect van de voorspelbare mislukkingen is steeds
averechtser.
“De uitvoeringsorganisatie heeft formeel juist gehandeld.”
Zie Drogreden
(P.E. Wisse, Digitaal Bestuur, 2009).
“Een wetgevingsjurist uitnodigen.”
Maak daar een rechtsfilosoof van; opnieuw, zie Drogreden.
“De wereld van de uitvoerders wordt ‘rafelig.’”
Dat was die wereld altijd al. Maar het begint nu op te vallen, o.a. door
directe(re) verbindingen. Vroeger absorbeerden burger en bedrijf die
rafeligheid vrijwel zonder — mogelijkheid van — kritiek.
Zie Durf je
wel?! (O.M. Kinkhorst en P.E. Wisse, Digitaal Bestuur, 2008).
“Verschillende uitvoerders verstaan onder hetzelfde begrip verschillende
dingen.”
Dat is precies een reden waarom zij als uitvoerders verschillend zijn! Die
verschillen moeten we dus niet wegpoetsen, maar letterlijk tot hun recht laten
komen. Inderdaad, in samenhang.
“Een onvoorstelbaar moeilijke sport.”
Op reële stelselschaal is die sport “om een dataverzameling te maken die
eenduidig te interpreteren is” zelfs ònmogelijk zonder relevante, zeg maar
even, productieve spelregels. Wat productief is, komt neer op verbijzondering
naar context en tijd: metapatroon. Voor wie die regels beheerst, is het nog
altijd ingewikkeld. Daarom is informatiemodellering ook een vàk, een heuse
discipline. Of om die vergelijking door te trekken, het ontwerpen van adequate
informatiemodellen voor informatieverkeer op stelselschaal is topsport. Maar
wie de regels een beetje kent, kan als toeschouwer gauw waarderen dat het zo
moet.
“Gemeenschappelijke modellen, definities en afspraken over kwaliteitsniveaus
ontbreken.”
Daarvoor is, voor de zoveelste keer, een prima reden. De reële maatvoering voor
gemeenschappelijkheid is niet àlles, maar steeds wat voor een coherente
situatie doorgaat. Probeer nooit een afspraak over reële verschillen héén te
maken. In dat geval is de enige productieve afspraak om die verschillen over en
weer te erkennen. Daarmee valt tenminste (samen) te werken.
“Basisregistraties zoals GBA moeten we óf echt goed doen, óf nog een keer
nadenken waarom we eraan begonnen zijn.”
Voor maatschappelijk informatieverkeer is een wijzer met unieke
persoonsaanduidingen reuze praktisch. Dat is ècht goed, verder eigenlijk niets.
Hetzelfde geldt voor overige zgn basisregistraties, dwz de beperking tot
aanduidingen van maatschappelijke objecten.
Het idee van een basisregistratie als een gemeenschappelijk informatiemagazijn
ligt voor de hand. Maar door de inherente contextualiteit van informatie klopt
het niet. Dat vergt inderdaad serieus nadenken. Nogmaals, zie Basispuzzel met stelselmatige registerstukjes.
“Beheer informatiepositie bij subject.”
Nogmaals, zie Manifest voor informatieverkeer
(ook: iDNA Manifest).
“Welke hefboom kan je gebruiken om de kwaliteit van gegevens te vergroten?”
Zie eerdere opmerkingen over persoonlijk eigendom van persoonsinformatie.
Vgl. voorts nodale oriëntatie voor openbare orde en veiligheid, maar dan met
voorrang voor privacy.
“Wetgeving is een belangrijke voorwaarde.”
Mag het wetgeving zijn die de aard van de informatiemaatschappij erkent?
“Zorg eerst dat je eigen gegevens goed zijn.”
Als advies aan het adres van uitvoerders, zou er het advies aan vooraf moeten
gaan om te onderzoek wat eigenlijk reëel als “eigen gegevens” telt. Als
authenticiteit het criterium is, nog afgezien van persoonsinformatie, produceert
een bepaalde uitvoerder verhoudingsgewijs maar een (zeer) gering aandeel van de
informatie. Het is bijna overal allemaal resultaat van uitvraag.
“Beginnen met wetgeving.”
Mag dat allereerst een visie op de informatiemaatschappij zijn? Wat doen overheidsorganisaties
erin/ervoor?
“Een functionerende gegevensautoriteit levert een grote bijdrage aan de
kwaliteit van gegevens.”
Als dat een centrale autoriteit moet zijn, werkt het averechts. Het enige dat
met gezag moet worden bewaakt, is de ruimte voor reële betekenisverschillen.
De infrastructuur moet gestandaardiseerd zijn, opdat maatschappelijke
bewegingen zo vrij mogelijk kunnen gebeuren.
Onderscheid tussen infrastructuur en verkeersbewegingen erover weerspiegelt een
tweede-orde benadering van variëteit. De eerste-orde benadering is inmiddels
achterhaald.
“Realistische verwachtingen scheppen.”
Wie realistische verwachtingen wil scheppen, moet allereerst zèlf inzicht
hebben in wat realistische resultáten zijn. Dat vergt tegenwoordig dus die
tweede-orde benadering. Daarvoor bieden overheidsorganisaties echter nog geen
ruimte.
Een vals beeld van resultaten leidt onherroepelijk tot valse verwachtingen, om
te beginnen bij betrokken overheidsorganisaties zèlf!
35.60
Mijn kijk is dat je met zo’n bericht weliswaar probeert de aandacht te
versterken, prima, maar het tegendeel bereikt, tja, jammer, overigens ook van
mijn moeite met die brief aan de Staatscommissie Grondwet.
Helaas, zo werkt dat, althans dat meen ik dankzij ervaring eromheen te mogen
beweren. Het enige waarom het die commissie nu formeel gaat, is mijn papieren
brief. Die hebben ze, punt. Daaraan ontlenen wij het recht op aandacht ervoor,
klaar. Wat je daar in dit stadium verder probeert te beïnvloeden, wordt als
gedram opgevat. Dat geeft dùs een voorwendsel, hoe vals ook, om die brief niet
serieus te nemen.
Bedenk voorts ajb dat ik die andere brief aan ministers van Justitie en BZK
helemaal apart hield. Dat is niet voor niets. Jij vermengt dat met het
bureaucratisch effect dat iedereen daar graag meent dat niemand meer iets hoeft
te doen. Daarmee schieten we niets op.
35.61
Je lijn blijft duidelijk, dus m.i. gewoon doorgaan tot je er bent (vrij naar
Alice in Wonderland). Dat is inderdaad bijna. Jouw tekst voorziet in behoefte
aan overzicht. Je doet aan voorlichting. Wat je nog nodig hebt, is volgens mij
een korte inleiding. Zo van, helaas worden dergelijke onderwerpen nog vergaand
apart beschouwen en daardoor zelfs van aparte hulpmiddelen voorzien. Ze kennen
daarentegen een logisch onderling verband en wel als volgt ...
Wat je aarzeling over zo’n aparte paragraaf over beveiliging betreft, krijg ik
de indruk dat je het primair wilt hebben over vertrouwen. Die term, vertrouwen
dus, gebruik je (daarom) ook zèlf. Je kunt dan zeggen dat authenticatie tot en
met mandatering grotendeels berusten op vertrouwen, waarvan je vervolgens
enkele aspecten kunt aangeven ... die natuurlijk betrouwbaar moeten
functioneren.
In je huidige opzet herken ik het gevaar, dat je er heel veel tekst voor nodig
hebt. Die zou de aandacht àfleiden van je hoofdpunten in hun samenhang
(waardoor juist die samenhang als hèt hoofdpunt moet doorbreken).
Onder de noemer van maatschappelijk verkeer kan je tenslotte alles samenvatten.
Verkeer als vertrouwenskwestie, met als nodige (maar nog niet voldoende)
infrastructurele voorzieningen wat je eerder in hun samenhang behandelde.
35.62
Hoezeer (juist) ik het betreur dat mensen niet gewoon naar 'de zaak' blijven
kijken, moeten we m.i. de wettelijke antwoordtermijn afwachten totdat we
(eventueel) actieve publiciteit met die ministersbrief bedrijven. Het werkt
gewoon niet, althans niet voor ons, om er tijdens de antwoordtermijn extra druk
mee uit te oefenen. Dat wekt gauw de indruk (en die klopt ook, eerlijk is
eerlijk), dat wij het antwoord feitelijk vóórschrijven. Onze actie is echter
niet hun actie, maar veeleer hun reactie. Dat is inderdaad een
communicatiedilemma.
Wat verwachten wij als antwoord? Precies, een fopvatting. Vermoedelijk moeten
we daarvoor zelfs rappelleren. Kortom, als het meezit, ontvangen we die
fopvatting vlak vóór het verstrijken van de formele antwoordtermijn. Dat
antwoord is (pas) een feit, dat telt voor maatschappelijk verkeer. Dáárop
kunnen we productief inhaken, eerder niet.
Jullie gaan er blijkbaar vanuit dat de kans bestaat op een inhoudelijk serieus
antwoord op die brief. Jammer genoeg, dat is naïef. Het optimale resultaat met
zo'n brief is dat er een antwoord op komt, nogmaals, dat wij als belachelijk
kunnen bestempelen. Voor het etaleren van belachelijkheid moeten we beleidsambtenaren
even met rust laten. Hoe òngestoorder ze hun antwoord kunnen opstellen, des te
bruikbaarder pakt het uit voor verdere stappen. Natuurlijk zouden verdere
stappen volstrekt overbodig moeten zijn, althans, zo zien wij dat, maar wanneer
wij dat onvermogen tot serieuze aandacht ontkennen krijgen we gegarandeerd
nooit iets veranderd.
35.63
Zoals jij zo mooi in- en aanvullende modelleerstijlen zowel contrasteert, als
laat samenspelen (wat natuurlijk de crux van metapatroon voor heuse
stelselmatigheid is, te weten verschillen in samenhang), is ook hier dialectiek
op z'n plaats. Dus, ja, je pakt modellering "per (bescheiden) domein"
aan, maar dat gebeurt tegen de achtergrond van een, nota bene, zich daardoor
meeontwikkelend stelselmatig destillaat. Dat zijn wat jij eerder, elders
concrete patronen noemde. Neem het onderscheid tussen natuurlijk persoon en
persoonsidentiteit. Zodra je dat onderscheid als relevant ... onderscheidde
voor één of ander domein, neem je dat verder méé. Sterker nog, dat moèt je als
zodanig verder meenemen inclusief zonodig aanpassen, omdat je daarmee een
scharnier te pakken hebt voor semantics across organisations and
domains. Hoe verder je dankzij die bipolaire aanpak vordert, des te meer
verdwijnen oorspronkelijk apàrt veronderstelde domeinen naar de ...
achtergrond. Voilà, infrastructuur voor informatieverkeer.
35.64
Het is voor en/en een kwestie van timing. Als je gericht een zaadje plant, moet
je er vervolgens met enig geduld naar groei willen kijken. Zoals ooit een
ex-collega m.i. treffend zei: “Gras groeit niet sneller door eraan te trekken.”
Ik ben vóór allerlei activiteiten. We doen met dotindividual immers aan
opbouwactivisme. Juist vanwege variëteit moet je echter èxtra oppassen voor
nadelige interferentie. Waarvoor ik waarschuw is, dat wat positieve
wisselwerking zou moeten uitlokken, vaak stagnatie bevordert. Dat laatste is
overigens precies ons bezwaar tégen de incident- annex symptoombestrijding.
Je hebt gelijk dat allerlei doelgroepen náást elkaar bestaan. Dat zij zelfs
nagenoeg absoluut van elkaar gescheiden zijn in maatschappelijk verkeer, is
natuurlijk onderdeel van het ernstige probleem. Was er maar tegelijk samenhang.
Inderdaad, metapatroon: verschillen in samenhang. Jouw verdere actie plaatste
je echter niet “naast” de eerdere, niet als “belendend,” maar in het verlengde
ervan. Nota bene, de ondersteuning van de Staatscommissie Grondwet is
grotendeels een interne aangelegenheid van Justitie en BZK. Ik moet me sterk
vergissen, of het complete (tijdelijke) secretariaat is gerekruteerd uit beide
ministeries. En daar gebeurt het werk aan de grondwetsherziening.
Tja, je hebt formeel gelijk. “[T]erwijl dat de (wettelijke) verplichting tot
antwoorden uiteraard niet wegneemt,” schrijf je. Toch blijft serieus antwoord
meestal uit. Naar verluidt worden beleidsmedewerkers van ministeries
tegenwoordig zelfs expliciet opgeleid om 'hun minister' inhoudelijk van
dergelijke verplichtingen te vrijwaren. Dergelijke praktijk was aanleiding tot Fopvatting.
Veranderkundig moeten we met onze acties volgens mij vooralsnog de schijn van
naast-elkaar wekken. Daardoor ervaart steeds de partij die we er apart mee
aanspreken zich hopelijk zo direct mogelijk ... aangesproken, dwz zonder door
ons goedbedoeld meegeleverde uitvlucht. Je kunt ook zeggen, dat ze op die
manier nog een beetje hun best voor een fopvatting moeten doen.
Uiteraard convergeren onze acties, maar dat moeten we die partijen zèlf laten
ontdekken ... Wanneer ze ooit zover komen, moeten wij zelfs beschaamd toegeven
hoe stom wijzèlf zijn.
Vanmiddag ontving ik trouwens alweer een brief terùg van de voorzitter van de
Tweede Kamer. Aanhef en ondertekening daargelaten laat ik je hierbij haar
complete antwoord weten: “Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief dd 16
november jl. Van de inhoud heb ik kennis genomen.”
Dat is het. Zo nietszeggend lukt zelfs zo’n beetje per omgaande. Nu stuurde ik
haar een afschrift, wat betekent dat zij inderdaad niet op mijn brief hoeft in
te gaan. Maar goed, veel lijkt het daar nog niet los te maken. Is het een idee
om op de website van dotindividual de reacties op mijn brief te plaatsen? Dat
kan dan weer wèl simpel, vind ik. Dus in dit geval zoiets als “Op 1 december
2009 antwoordde de voorzitter van ...”
Ik zal de allereerste zijn die juicht als jouw interventie succesvol blijkt.
Het resultaat telt, punt. Je krijgt dan ook subiet mijn oprechte
verontschuldiging voor mijn kennelijk valse veronderstellingen.
Maar zoveel kansen krijgen we niet. Over contacten met zulke sleutelfiguren
c.q. -organisaties moeten we echt vooraf overleggen. Ja, “een afweging van
voordelen en nadelen” is noodzakelijk. Dat moet daarom tijdig gebeuren. Daar
krijgen we altijd betere ideeën van.
35.65
De kracht, want in dit stadium gerichte toegevoegde waarde van zijn beknopte
tekst vind ik voorlichting over — noodzaak van — samenhang. Als de lezer dàt
begrip eraan overhoudt, van logische en dus praktische samenhang tussen
identificatie enzovoort, heeft de auteur een wezenlijk doel bereikt. Met àndere
teksten valt daarop voort te borduren. Sterker nog, dat moet dan ook gebeuren.
In jouw commentaar laat je overigens impliciet wie die
"wenselijkheid" bepaalt van groeiend inzicht in persoonsinformatie.
Je weet wellicht dat ik als expliciet ordeningbeginsel propageer:
persoonsinformatie is persoonlijk eigendom. Daarvoor diende ik namens stichting
dotindividual onlangs een voorstel in bij de Staatscommissie Grondwet (mijn
tekst is naderhand tevens geplaatst als reactie op de website van de
commissie). Die commissie werkt aan herziening van de Nederlandse grondwet,
o.a. ter verduidelijking van "grondrechten in het digitale tijdperk."
Tevens schreef ik een brief aan de ministers van Justitie en BZK die eerder aan
de voorzitter van de Tweede kamer schreven (TK 31051, nr. 5): "Een
belangrijke rol bij de bescherming van persoonsgegevens is weggelegd voor de
burger zelf. Hij is immers de eigenaar van zijn eigen gegevens[.]" Dat
eigendom krijgt echter nog niet serieus vorm en inhoud, integendeel. Naar mijn overtuiging
moet dat nodig gebeuren voor evenwichtig informatieverkeer op maatschappelijke
schaal.
Tja, wat is een identificatiemiddel? Wat je materieel meedraagt, vind ik allang
overbodig. Iedereen met bevoegdheid tot identiteitscontrole beschikt
tegenwoordig over hulpmiddelen voor instant communicatie. Daardoor kunnen
identificatiemiddelen beperkt blijven tot wat je lichamelijk bent (biometrie)
en/of wat je geestelijk weet (wachtwoord e.d.). Wat de identiteitscontroleur
(inderdaad, dat kan ook automatisch) 'opneemt,' moet vergeleken worden met wat
de ... registratie bevat.
Autorisatie betreft niet louter zgn functies. Iemand kan bevoegd zijn de ene
informatie wel, maar andere informatie niet volgens eenzelfde functie te
behandelen. Functie en informatie zijn als schering en inslag voor inrichting
van informatievoorziening. Autorisatie is als het ware een dèrde weefdimensie
met zijn draad dóór knooppunten die volgens de eerdere twee dimensies
opgespannen zijn.
Machtiging/mandatering vind ik gewoon een extra lusje in die derde-dimensie
draad, dus in wezen behorend tot autorisatie.
Door de term "beveiliging" zoveel mogelijk te vermijden, blijft het
risico beperkt dat een belangrijke bijzaak de hoofdzaak wegdrukt.
35.66
Wezenlijk is de noodzaak van een aangepast organisatiebegrip. Dat passende
begrip voor de informatiemaatschappij vertegenwoordigt een karakteristiek
mengsel van apart (vooruit, concurrentie) en samen (het geheel is meer dan
...). Nou ja, wat je er zelf ook maar van vindt. Nogmaals, het gaat erom dat je
in een vroeg stadium aan je lezer/beoordelaar duidelijk èn aannemelijk maakt
dat je met je proefschrift de weg inslaat zoals je doet. Je moet, zeg maar even
praktisch, de ergernis van die lezer vóór zijn. Daarom kan je niet vroeg genoeg
... genoeg van je vóóronderstellingen melden.
35.67
Kijk, zonder identiteitsmiddelen (in de betekenis van iets dat je materieel
meedraagt), nogmaals, zònder zulke middelen kàn er aan die kant ook niets
wegen. Dan weegt als ware vanzelf de registratie het zwaarst.
Met je verwijzing naar "algemeen belang" krijg ik de indruk dat je
het eigendom van persoonsinformatie laat berusten bij de overheid. Dat lijkt me
zo algemeen echter in tegenspraak met je eerdere pleidooi voor eventueel
meervoud van (persoons)identiteiten. Overigens noem je eigendom verder niet; je
laat de staat het beheer over identificerende informatie uitvoeren. Met je
bezittelijke voornaamwoorden druk je m.i. uit dat persoonsinformatie wel
degelijk eigendom van de persoon in kwestie is.
Het klinkt daar alsof je algemeen belang tegenóver particulier belang plaatst.
Mijn idee is dat algemeen belang zoveel mogelijk helpt om particulier belang te
ontplooien. Daarom komt algemeen belang in infrastructuur (in de ruimste
betekenis van het woord) tot uitdrukking, terwijl particulier belang
correspondeert met individueel gedrag (dat mede door infrastructuur bepaalt, zo
niet gestuurd is).
Wat prioriteit van paspoort tov. persoonsregistratie betreft, redeneer je nog
louter vanuit bestaande verhoudingen. "Als je dakloos bent," sta je
niet in een GBA geregistreerd. Dat komt, omdat GBA een gemeentelijke
registratie is van aldaar ingezetenen. Die dakloze zou dus wèl moeten voorkomen
in de Basisregistratie Niet-ingezetenen (RNI). Samen vormen de vele GBAs en de
ene RNI de ene Basisregistratie Persoonsgegevens (BrP). Wie niet vermeld staat
in BrP met Nederlandse nationaliteit als eigenschap, krijgt beslist geen
Nederlands paspoort. Met de status van bewijs staat de persoonsinformatie in
het register aangetekend. Het (reis)document is zoiets als een proxy.
Die proxy is m.i. overbodig geraakt. Daarover maak je echter geen opmerking. En
nu niet antwoorden dat het niet zo eenvoudig ligt om het paspoort e.d. af te
schaffen. Dat besef ik wellicht beter dan wie dan ook. Ik probeer allereerst de
reële verhoudingen (onder gewijzigde omstandigheden!) zo scherp, productief
mogelijk te tekenen.
Met een (mogelijk) meervoud van persoonsidentiteiten herken je stellig eerder
dat een bepáálde identiteit altijd een relatie betreft. Jij hebt een identiteit
in relatie tot de staat der Nederlanden, wellicht een identiteit in relatie tot
de plaatselijke bibliotheek, enzovoort. Vaak wordt de ene van een andere
afgeleid. Zo moet je je 'legitimeren' met je
in-relatie-tot-soevereine-staat-identiteit als je een bankrekening opent. In
zoverre is je in-relatie-tot-handelsbank-identiteit feitelijk dezelfde ...
Als jij meent met mijn bankpasje aanspraak op mijn identiteit te kunnen maken,
kan ik allereerst naar mijn bank om dat recht te zetten dankzij hun registratie
en eventueel verder naar de registratie van de staat waarvan ik de
nationaliteit heb. Wanneer die laatste registratie mij niet kent, heb ik
voor/met die persoonsidentiteit pas een ècht probleem.
Als jij schrijft "Dat is overigens precies zoals het werkt met elektronische
authenticatie," lees ik daarin ook het samenspel van het
authenticatiemiddel en de registratie ter verificatie ervan. Je kunt toch beter
het eerstgenoemde middel kwijtraken (dan krijg je een nieuw middel uitgereikt),
dan spoorloos uit die registratie verdwijnen?
Zo'n a priori classificatie van wat al dan niet als transactie telt, acht ik
weinig zinvol. Ook/juist raadpleging van informatie kan leiden tot "een
betekenisvolle toestandsverandering."
Wat je verduidelijkt, is dat we blijkbaar moeten oppassen met de associatie van
autorisatie met transactie.
Overigens opper je onder de noemer van "integriteit" een aspect dat
ik op die manier eerder vind samenhangen met verantwoordelijkheid en
aansprakelijkheid. Als iemand van BZK over NUP met stelligheid verkondigt
"Het gaat lukken," heeft dat volgens mij niets met integriteit en/of
kwaliteit te maken ..., integendeel.
35.68
Wat mij blijft verbazen, is hoezeer jij je feitelijk verzet tegen vernieuwing.
Je goochelt met woorden om maar de verklaring te vermijden dat metapatroon
kwalitatief anders is. Wellicht heb je daarmee een veranderkundige bedoeling.
Zo van, als mensen geloven dat metapatroon eigenlijk hetzelfde is, nemen ze
zo'n vernieuwing eerder aan.
Metapatroon kan je inderdaad zien in het verlengde van andere modeleermethoden.
Maar er is dat wezenlijke verschil van (recursieve, dus verweven) contextuele
verbijzondering. In jouw tekst stel jij dat voor "modelleertalen [...]
zoals UML, OWL en ERD [...] zouden aanvullende modelleerafspraken nodig zijn om
dezelfde kwaliteit te bereiken." Maar nota bene voor een modelleertaal
annex -methode geldt: De modelleerafspraken zijn de methode!
Dus, prima, maak ajb metapatroonafspraken voor UML enzovoort. Daar ben ik sinds
jaar en dag helemaal vóór. Sterker nog, daarvoor nam ikzèlf ooit initiatief
(maar Booch wilde er niets van weten) Het resultaat is echter niet het
vertrouwde UML e.d., maar ... metapatroon. Want dàt biedt passende variëteit.
[niet verzonden]
35.69
In je toegevoegde slotparagraaf maak je nogeens extra duidelijk dat
basisregistraties volgens de huidige opzet onbruikbaar zijn. Dat vindt je
andere commentator stellig niet leuk om te lezen, maar zo is het nu eenmaal.
Zodra zelfs BZK de mislukking met NUP niet langer kan ontkennen, mag hij daar
uitleggen waarom SBG enz. er zo'n zooitje van maakte.
Wat je eventuele partijdigheid betreft, heb ik juist als klacht ;-) dat je
metapatroon onvoldoende erkent als kwalitatief àndere modelleermethode. Even
serieus, naar mijn smaak hang je nog steeds teveel op aan thans bekende
talen/methoden. Met "aanvullende modelleerafspraken" zouden die prima
bruikbaar zijn. Daar ben ik graag vóór. Maar besef je, dat
"modelleerafspraken" feitelijk een ander woord voor modelleermethode
is? Indien je bijvoorbeeld UML op die manier vermetapatroont, kom je toch uit
op ... metapatroon? Of blijf jij dat dan graag UML noemen? Ook goed, maar de
crux zit 'm natuurlijk in die kwalitatieve wijziging. Die mag je, zeker
wetenschappelijk, m.i. best wat scheutiger erkennen.
Hoe je een methode ook noemt, professioneel gebruik borg je niet met een naam.
Wie wellicht met het huidige UML (klassendiagrammen) aardig kleinschalig
modelleert, staat vóór de leercurve om de "aanvullende
modelleerafspraken" grootschalig te beheersen. Dus, vroeg of laat: opleiden,
opleiden, opleiden ...
Waarom hij zich tegen metapatroon verzet, weet ik niet. Dat loopt inmiddels
alweer vijf jaar. Het is in elk geval niet, omdat hij verstand van
informatiemodellering heeft. Nou ja, Renoir is wat basisregistraties betreft
allang irrelevant. Voor wat gemeenten moeten bijhouden, bestaat RSGB
(Referentiemodel Stelsel van Gemeentelijke Basisgegevens). Dat is overigens nog
altijd te krap bemeten (lees ook: beperkt tot impliciete context) en daarbij is
het weer de vraag of de leveranciers van gemeentelijke programmatuurpakketten
zich er iets aan gelegen laten liggen.
In jouw tekst vind ik als referentie over metapatroon passend: P.E. Wisse, Metapattern: context and time in information models
(Addison-Wesley, 2001).
Verder herken ik in je gehele tekst van alles en nog wat dat ik allang
documenteerde, maar je kunt niet elke zin van literatuurverwijzingen voorzien.
Ik zou zeggen, afronden. Mooi dat je tekst op de agenda voor de a.s.
vergadering staat. Alles bijelkaar ligt er een heel pak semantiekbeschouwing.
Dat moet toch een besluit voor opbouwend vervolg opleveren.
35.70
Daarin vind ik nu precies valse innovatieretoriek zitten. Symptomatisch was de
reactie van Rem (what's in a name), nota bene hoogleraar èn directeur van ICT
Regie, klopt, een orgaan ter bevordering van ict en ... innovatie. Als reactie
op mijn pitch daar met metapatroon kreeg ik via een medewerker te horen dat Rem
“er niets mee kon, want ... hij kende het niet.” Wie weet verzon die medewerker
dat maar om gauw van me àf te komen. Hoe dan ook, ik vroeg uitleg door de
verantwoordelijke ministers, die mij uiteindelijk uitlegden … niet
verantwoordelijk te zijn. Wat bedoelen ze dan wèl met innovatie?
Tijdens het lezen van jouw bericht bedacht ik me over metapatroon dat het de
methode zonder eigenschappen is ... Hoe vorder je met Musils hoofdwerk?
Veranderkundig vind ik het allemaal prima, mits ..., nou ja, zoals jijzelf
inderdaad schreef, “kind en badwater.”
Mijn indruk is dat je (ook) te optimistisch bent over thans gangbare modelleermethoden
in de zin van "opent ook een wereld aan tooling die handig kan zijn."
Tijdens de recente workshops vond ik het juist opmerkelijk dat het voor de
modelleurs/ontwerpers helemaal niet "in het jasje van iets bekends"
hoefde. De valkuil die we moeten proberen te vermijden is, dat we bestúúrders
in detail willen laten beslissen over een professionele methode. Voor ERD enz.
zijn ze daar nooit lastig mee gevallen. Nota bene, daarom vind ik jouw
inleidende tekst over variëteit en contextuele verbijzondering zo sterk. Voor
dàt publiek haal je er niets bij waar ze toch niets mee kunnen.
35.71
Maar als achtergrond ... wat de overheid uit naam van het algemeen belang doet,
is soms het beschikkingsrecht over 'eigen' persoonsinformatie beperken. Dat
laat het eigendom, nota bene, onverminderd bij de persoon in kwestie. Dat is
hetzelfde als met bijv. je huis of die spreekwoordelijke boom in je tuin. Dat
is weliswaar jouw huis, resp. boom, maar je mag er niet zomaar een dakkapel op
zetten of die boom omzagen ... Eigendom is een ordeningsbeginsel. Dat is iets
anders dan vrijbrief. Het algemeen belang kan dus prima tot 'zijn recht' komen,
m.i. zelfs ordelijker, met formeel eigendom van persoonsinformatie bij de
persoon in kwestie. Zie voor evenwichtige bepalingen het zgn iDNA Manifest;
daarin staat wettelijke beperking van beschikkingsrecht e.d. expliciet
aangegeven.
35.72
Het is ons terugkerend gespreksonderwerp. Hij wil van alles en nog wat
betrekken bij dotindividual, terwijl ik over focus waak. Dat gesprek is productief,
want vooràl focus moet natuurlijk flexibel zijn ...
35.73
Aanvankelijk zocht ik, zeg maar, puur naar een term. Zo kwam ik op persociatie.
Ik maakte een informatiemodel met die term ernaast. Afdrukken deelde ik rond
tijdens een bespreking met als toelichting dat die term wellicht wat
merkwaardig was. Daarná schakelde ik consequent over op de term
personenverband. Het effect was dat iedereen (blijkbaar) opgelucht was.
Althans, ik heb nooit een vraag over personenverband hoeven te beantwoorden.
Kortom, dat was verander- inclusief taalkundig een interessant experiment.
35.74
Wat mij betreft is het nog vooral een analytisch schema, hoewel de grens met
(nieuw) ontwerp natuurlijk niet scherp valt te trekken. Het idee erachter is
eigenlijk eenvoudig. In de vier deelmodellen die ik eerder opstelde, wemelt het
van de hiërarchische classificatie(tje)s. Die heb ik nu radicaal op één grote
hoop gegooid, ofwel de supraclassificatie. Vervolgens heb ik voor de
noodzakelijke (betekenis)differentiatie expliciete verbindingen aangegeven
tùssen, zeg maar, aanknopingspunten uit die grote hoop. Dat lijkt aardig te
werken ...
Nota bene, bijgevoegd model verkent een benadering voor synthese, dus zònder
pretentie van volledigheid e.d. Als jullie er iets in zien, is het m.i. gauw
tijd voor een prototype.
35.75
Mijn indruk is dat hij jouw tekst strikt las tegen de achtergrond van
BZK-informatiebeleid. NUP en zo. Dat is inderdaad nogal anders dan volgens een
visie op de informatiemaatschappij als geheel.
Daarom bepleit ik ook civiele informatievoorziening als aanvullende discipline.
Op maatschappelijke schaal gelden kwalitatief andere wetmatigheden. In jouw
artikel, althans zo begrijp ik je dankzij mijn overtuiging dat we niet door
kunnen blijven modderen, probeer jij dergelijke samenhang te schetsen. Wie zo’n
schets echter vanuit een ànder perspectief bekijkt, herkent nooit wat je
werkelijk bedoelt. Welkom in de problematiek van een heuse paradigmawissel.
Wat je dus al hebt bereikt, is blootleggen van zulke wezenlijke interpretatieverschillen.
Redelijk hoor en wederhoor vergt echter enige souplesse wat betreft relevant
referentiekader/perspectief. Zolang paradigma’s nog botsen, nota bene zònder
dat voorstanders van het oude paradigma dat kùnnen snappen, is daarvan helaas
geen sprake, integendeel.
Wellicht kom je alvast iets verder door kortweg te benoemen dat het beeld
verschilt al naar gelang je er als elektronische overheid, respectievelijk als
informatiemaatschappij naar kijkt. Volgens het eerstgenoemde beeld heeft BZK
gelijk (en precies vanwege die contraproductieve beperking hebben we er
maatschappelijk niets aan, sterker nog, werkt het averechts; zo’n conclusie
over modderen mag je trouwens voorlopig weglaten.)
Tenslotte vermeld ik, dat het mij niet zou verbazen indien hij beleidsconcurrentie door EZ vreest. Voor wie streeft naar beleidsmonopolie, acht ik die angst gegrond. Maar als burgers schieten we daar natuurlijk niets mee op.
35.76
Als een bezetter mensen wil oppakken, kunnen ze tegenwoordig het beste terecht,
niet bij al dan niet gekoppelde overheidsregisters, maar bij het abonneebestand
van mobiele telefonieproviders.
Gewijzigde omstandigheden maken op maatschappelijke schaal inclusief
elektronische overheid, ik meld het maar weer, een ànder inrichtingsbeginsel
noodzakelijk: persoonsinformatie is persoonlijk eigendom.
35.77
Ik meen in dat verdere commentaar een (f)opgefokte versie te lezen van wat wij
eerder hoorden van zijn collega. Het is daar alle hens aan dek voor NUP (of
voor wat dan ook). Dat maakt èxtra gevoelig voor wat als storing ervaren wordt.
Als zgn contragram: de ontkenning van de mislukking is de mislukking van de
ontkenning.
Hij heeft m.i. gelijk, dat allerlei inrichtingsvarianten bestaan. Hij ervaart
jouw tekst blijkbaar als ongenuanceerd, omdat jij die varianten niet of
onvoldoende behandelt. Die indruk ontstaat bij hem, lijkt mij, omdat hij meent
dat jij schrijft over Nederland en dan ook nogeens ihb over BZK. Even
tussendoor, dáárom behelst metapatroon een èxtra lastige paradigmawissel. De
meeste mensen zijn geneigd zichzèlf als het centrum van de wereld te zien (nota
bene, dat hebben ze daardoor van elkáár nooit in de gaten). Dat is dus per
persoon één en nooit méér dan één context, die van weeromstuit impliciet
blijft. De veronderstelling van méérdere contexten telt dan gauw als
persoonlijke aanval (ipv als poging tot bevordering van evenwichtige
samenleving die althans ik op het oog heb).
Kortom, hij las er eveneens overheen dat jij stelt dat voor "onderlinge
samenhang [...] internationaal perspectief" geldt. In het verlengde van
mijn eerdere advies — Maak elders in je tekst (alvast) opmerkingen dat het voor
interoperabiliteit in het algemeen en “samenhang in identity management” meer
in het bijzonder nogal uitmaakt welke (verkeers)schaal aan de orde is. — zou je
kunnen toevoegen dat je schets van samenhang dus niet strikt betrekking heeft
op Nederland, laat staan op de elektronische overheidsdienstverlening (wat dat
ook is). Wanneer jij dat zo verklaart, kan je vervolgens opmerken dat je
uiteraard niet toekomt aan allerlei infrastructurele inrichtingsvarianten voor
informatieverkeer. Daar kan je er tòch enkele van noemen, om het idee te
verduidelijken.
Hoopgevend, als ik zo mag aanduiden, vind ik de machte- annex radeloosheid die
spreekt uit zijn "bezwaren." Voorlopig is het echter nog een probleem
dat hij zich verantwoordelijk voelt voor "zo veel waar we […] zicht op
proberen te krijgen en een actieve rol spelen." Daardoor ziet hij niet dat
er méér is, met voor àndere mensen een dienovereenkomstig "actieve rol."
En als de ene ontkenner het veld moet ruimen, komt er meestal een andere voor
in de plaats. Nou ja, laat ik het toch maar hoopgevend vinden wanneer wat
slechts kan mislukken dat dan ook maar zo snel mogelijk doet. Ik elk geval
verklaart (ook) hij onomwonden dat GBA feitelijk geen registratie met
authentieke persoonsinformatie is. Hij gaat met zijn beoordeling immers niet
verder dan "hooguit theoretisch."
35.78
In aanvulling op jouw concepttekst wijs ik, onverbeterlijk, als aanzet tot “een
samenhangende visie” op identity management die op maatschappelijke schaal “in
Nederland ontbr[ee]k[t],” allereerst wederom op het zgn schetsboek, Informatieverkeer in publiek domein. Ditmaal gaat het
vooral om hoofdstuk 6: Identiteit,
identificatie & informatiebetrekking. Nota bene, wat ik daar in de
voorlaatste paragraaf (Van informatie-eigendom naar gebruiksrecht) beweer, zie
ik inmiddels m.i. alweer consistenter vanuit het inrichtingsbeginsel van
persoonsinformatie is persoonlijk eigendom. Daarom behoort vooral ook iDNA
Manifest: beginselen van de open informatierechtsstaat tot bedoelde aanzet.
Als nauw verwante teksten schreef ik o.a. Semiotics of Identity
Management (ook verschenen als bijdrage in: The
History of Information Security, A Comprehensive Handbook, K. de Leeuw
and J. Bergstra, samenstellers, 2007) en Identity management
distilled: a comparison of frameworks (met P.L. Jansen). Dit laatstgenoemde
artikel behandelt als één van de raamwerken/referentiekaders overigens een
eerdere versie van iDNA Manifest; principieel
maakt dat weinig tot niets uit. En dat semiotiekartikel stond model voor wat
hoofdstuk 6 van het schetsboek werd.
Ik vermoed dat je het niet allemaal kunt lezen, zeker niet op korte termijn.
Maar als je iemand hoort klagen over gebrek aan visie, kan je haar/hem wellicht
ernaar verwijzen. Er is wel degelijk al veel serieus werk verricht.
35.79
Zo’n kenschets leest een academicus als volgt. Oh ja? Waarop baseert de auteur
die uitspraken? Heeft hijzèlf onderzoek gedaan naar de verhouding tussen
arbeidsomstandigheden en arbeidstevredenheid? Zo ja, laat dan maar eens zien,
enzovoort. Zo nee, wie deed dat dan wèl en kan de auteur daar die conclusie
zomaar uit overnemen, resp. aan verbinden?
Mijn indruk is dat je veel stelt vanuit persoonlijke overtuiging. Die is
uiteraard (groten)deels gebaseerd op je ervaring, maar voor een proefschrift
heb je daar wat overtuigingskràcht betreft weinig aan. Sterker nog, je krijgt
er geheid beoordelingsproblemen mee. De oplossing is simpel. Overal waar je
herkent dat je persoonlijke stem overheerst, moet je je eigen stem ofwel
maskeren achter een gereputeerde literatuurverwijzing of zo'n passage
verwijderen (en daarentegen inzetten als je een publiek van managers adresseert;
die laten zich dat graag wijsmaken).
Als je meent dat academici op deze manier vernieuwing effectief belemmeren ...
heb je gelijk. Want je krijgt dus pas gelijk, als het niet jouw gelijk is, maar
reeds dat van een ander. Daarom zou (ook) dit tekstje nooit opbouwend in een
proefschrift passen.
35.80
Ik blijf van mening dat het zinloos is om op dergelijke manieren
metapatroon/contextuele verbijzondering "makkelijker accepteerbaar"
te maken. Wat je bereikt, is nodeloze omslachtigheid van modellen.
De acceptatie van de notatie is helemaal de crux niet. Dat is wèl zgn
stelselmatigheid, die van de ontwerper/modelleur een kwalitatief àndere
benadering vergt. Daarvoor moet je niet op overeenkomst hameren (want dan
verandert die benadering nooit), maar vroeg of laat wezenlijk(e) verschil(len)
aankaarten. En daarvoor, nota bene, hèlpt juist een karakteristieke notatie.
Zoals jij de modellen nu hertekent, heb ik oorspronkelijk natuurlijk ook
weleens gedaan. Ja, je kunt op die manier aanwijzen dat elke lijn op zijn
beurt knooppunt kan zijn. Teken daarom de lijn maar dóór het knooppunt, voilà,
de notatie à la metapatroon. Wat is daar zo moeilijk aan om te accepteren?
Nogmaals, wat bijna onmogelijk valt te accepteren voor de meeste mensen is de
betrekkelijkheid van het eigen standpunt. Daaraan, aan die inherente
betrekkelijkheid, dus, moeten 'we' voor heuse samenleving geloven.
35.81
Verwacht niet te veel van mijn commentaar, want zo'n verhaal houden kan jij
sterk. Ik ben meer van de beschouwing, zodat het allemaal nog aardig klopt ook.
35.82
Waarop ik aansla, is uiteraard je kwalificatie "context free building
block." Dat bestaat volgens mijn aannames immers niet, met uitzondering
van de kunstgreep van nulgedrag (vergelijkbaar met het getal nul dat als, zeg
maar, randvoorwaarde voor echte getallen tegelijk ook géén getal is).
35.83
Een "eilandbenadering" is contextuele verbijzondering à la
metapatroon nu juist niet, integendeel. Dat komt door de stelselmatige
voorziening voor samenhang van reële verschillen (die volgens gangbare methoden
allemaal gescheiden verschillen blijven).
Ja, daar is dus een nieuwe standaard voor nodig. Dat is toch niet zo gek? Als
de wereld verandert, moeten standaarden weleens méé veranderen. Op mijn beurt
vind ik het "een te gesloten tactiek" als je die dynamiek niet
erkent. Besef ajb de strekking van een heuse paradigmawissel (waarbij de
notatie niet meer of minder dan slechts instrumenteel is).
Noem het kruispunt gerust strategisch ipv. tactisch. Ofwel, wat is de visie op
de informatiemaatschappij en de rol van de (Nederlandse) overheid erin? Dat is
inderdaad lastig te agenderen.
Overigens meen ik dat jij en ik niet moeten blijven discussiëren over eventuele
aansluiting op "bestaande ontwikkelomgevingen en -processen." Neem
ajb de proef op de som en leg jouw schema's naast die ik maakte allemaal voor
aan wie volgens jou druk met UML bezig is aan de elektronische overheid. En aan
wie dat niet met UML doet, maar wel met ..., ga zo maar door.
Op ruime schaal schiet ooit een aanschouwelijke notatie tekort voor overzicht.
Vergelijk het met meetkunde; zodra je het niet meer kunt zien, moet je het dan
maar beschrijven, vandaar de aanduiding beschrijvende meetkunde. Daarom ging ik
op voorhand nooit verder dan zulke deelmodellen, erop vertrouwend dat samenhang
op de beschrijvende manier geborgd blijft. Er gaat echter wel degelijk
overtuigingskracht uit, zo blijkt, van zo'n uitgebreid (oefen- c.q.
overzicht)schema.
Je nadruk op het voordeel dat een deelmodel correspondeert met "een
betekenisvol subdomein" lijkt mij op noodzakelijke stelselschaal veeleer
een antipatroon. Wat we immers steeds opnieuw herkennen, is dat de
stelselmatige benadering grenzen van traditionele (sub)domeinen doorkruist. De
mogelijkheid van "ophakking" kreeg jij geboden dankzij de gevestigde
samenhang. Ja, je kunt uit het samenhangend model steeds een selectie tonen om
te onderstrepen het ook met die specifieke informatievoorziening wel goed zit.
Maar wat je aldus ophakt, is hopelijk slechts het (deel)model ter presentatie
en dus niet het operationele informatiestelsel (waarvoor nota bene die
samenhang wezenlijk is).
35.84
Zodra je begrijpt in een ruimtetijd-wereld te leven, heb je voor zo realistisch
mogelijke be- en voorschrijvingen een vierdimensionale methode annex notatie
nodig. Dankzij zo'n methode inclusief notatie vermijd je zoveel mogelijk
"eilandbenadering." Dan ben je dus, wat immers op hetzelfde neerkomt,
zo min mogelijk "polariserend." Althans, wat betreft zoiets als de
primaire (leef)wereld.
Voor verbeterde facilitering van dergelijke continuïteit is echter weleens een
methodische sprong onvermijdelijk. Dat is m.i. nu voor informatieverkeer aan de
orde. Zeg maar, dat tot dusver gangbare modelleermethoden afgestemd zijn op —
voorstellingen van — een tweedimensionaal veronderstelde, dus platte wereld. Je
kunt zulke methoden/notaties dan allereerst uitkleden tot punten en lijnen als
de twee soorten afbeeldingsprimitieven. Volgens nota bene vierdimensionale
axioma's kleedt je modellen er dan mee áán.
Indien jij meent, dat je dan nog altijd op tweedimensionale manier modelleert,
begrijp ik je blijkbaar niet. Zo nee, die vierdimensionale axioma's kan je toch
onmogelijk "bestaande middelen" noemen?
Jij doet het voorkomen, dat jij tenminste praktisch bent door "maximaal
aansluiting te zoeken bij wat men wel begrijpt." Je zou je echter eens wat
nader kunnen afvragen, waarom ik volhoud aandacht op het methodische verschil
te vestigen.
Eigenlijk geef ik hierboven (wederom) antwoord op zo'n vraag. Want ik zie de
noodzaak van “aansluiting” wellicht nog veel sterker dan jij, te weten voor wat
ik kortweg de primaire (leef)wereld noem. Om daarin aansluitingen
(interoperabiliteit) te verbeteren, hebben we voor informatiemodellering nu
eenmaal een kwalitatief opgekrikte methode nodig.
Ontwerpers/modelleurs gaan naar mijn idee géén initiatief nemen om zo'n nieuwe
methode te hanteren. Metapatroon/contextuele verbijzondering is en blijft
slechts een middel. Daarom verkies ik prioriteit te geven aan verheldering van
welk doél je ermee (beter enz.) kunt bereiken. Zodra opdrachtgevers dat inzien,
maken ontwerpers/modelleurs van de passende methode gauw geen enkel punt
(meer).
Maar, nogmaals, ik ga je allesbehalve hinderen in je pogingen om verandering
via, zeg toch maar even, secundaire aansluiting te bereiken. Zolang jij
ontwerpers/modelleurs echter wijs probeert te maken dat metapatroon eigenlijk
gewoon UML oid. is, is er natuurlijk verder niemand die ooit zoiets als bijlage
B van Praktijkmodellering van het begrip werkgever kan opstellen. En hebben we
daar aangetoond, hoe het werkgeversbegrip samenhangend verbijzonder kan/moet
zijn, of niet? Is continuïteit niet (eindelijk) prima gediend met erkenning van
zulke reële betekenisverschillen? Wie interoperabiliteit al dan niet bewust
belemmert, propageert feitelijk polarisatie.
Hoe metapatroon zich verhoudt tot andere modelleermethoden, heb ik allang
gedocumenteerd. Opnieuw is die vergelijking volgens dimensies handig. De vier
metapatroondimensies dekken m.i. de dimensies zoals ze gelden voor plat bestand,
hiërarchische informatie-ordening, ordening van informatie à la netwerk,
klassieke entiteiten (en attributen) met relaties ertussen, objectgerichtheid
en aspectgerichtheid. Consistente, verweven verbijzondering volgens context èn
tijd is echter méér dan ieder van die methoden. Daarom is metapatroon
principieel niet reduceerbaar tot ... noem maar op. Ik vermeldde hierboven al
dat ze allemaal dezelfde afbeeldingsprimitieven delen, maar dat is iets ànders.
Met louter bakstenen en cement heb je nog geen methode voor hecht, passend
steenverband, kortom, een heuse muur. Jouw, zeg maar, hertalingen volgens ERD
en UML bevestigen dat.
Als je met alle geweld wilt volhouden, dat je zulke modellen daarom netzogoed
met ERD enz. kunt maken, haal je naar mijn overtuiging vakmanschap en
gereedschap door elkaar. Ja, daartussen bestaat verband, maar overdrijf het ajb
niet. In elk geval kom je zonder vakmanschap ook met het mooiste gereedschap
nergens.
Wellicht bedoelde je het opnieuw "prikkelend, gemeen zelfs," maar je
suggestie dat ik andere modelleermethoden compleet "terzijde [...]
schui[f]," klopt niet, integendeel. Want door toepassing van metapatroon
kan je (dus) verenigen — verzoenen, zoals jij het wellicht wilt noemen — wat je
steeds bepèrkt volgens die hele riedel van plat bestand tot en met
aspectgerichtheid kunt bereiken. Waarom leg je niet de nadruk op die synthese?
Over "aansluiting" gesproken, steun de noodzaak ervan voor
facilitering van de primaire (leef)wereld of, wat herkenbaarder uitgedrukt,
informatieverkeer op maatschappelijke schaal.
De moeilijkheidgraad van communicatie blijkt voorts, indien jij inderdaad meent
dat ik erop hamer dat metapatroon "iets totaal anders" is. Er is
echter wel degelijk een kritiek verschil. Ik herhaal dat het karakteristieke
verschil methodisch is, opdat informatieverkeer op maatschappelijke schaal
juist met zo min mogelijk gewijzigde voorzieningen valt te faciliteren. Ik wil
de primaire (leef)wereld dus niet, herhaal, niet "totaal anders."
Want dat werkt niet.
Jij denkt, althans zo lees ik je berichten, dat ik dat niet snap. Overweeg ajb
eens dat ik het misschien prima begrijp en de anti-polarisatienoodzaak zelfs
zodanig ervaar, dat ik de inspanningen voor methodische
discontinuïteit/paradigmawissel ervoor over heb.
Een paradigmawissel verandert in eerste aanleg de (verdere) werkelijkheid niet,
maar de manier waarop we ernaar kijken. Daarna kan de manier veranderen waarop
we er (bewuster) mee omgaan.
Zgn professionals zijn in meerderheid notoir slechte paradigmawisselaars. Zij
menen immers allang hèt ware paradigma te kennen.
Een succesvolle paradigmawissel gaat daarom vrijwel altijd om gevèstigde
professionals heen. Jij wil echter "bruggen slaan om contextuele
verbijzondering bij de professionals te brengen."
Volgens mij liggen er allang allerlei bruggen, maar willen (kunnen, zelfs?)
juist 'professionals' er domweg niet overheen. Dat is slechts een dilemma voor
zover je het op die manier blijft proberen. De aanpak door (Bureau) Forum
Standaardisatie vind ik veelbelovender.
Wat bedoel je met "een ontwikkelomgeving [...] die van UML een
database-implementatie k[a]n maken"? Zie je op die manier (ook)
"aansluiting" op modelgedreven (computerprogrammatuur)ontwikkeling?
Voor borging van samenhang tussen deelmodellen ben je er niet "door te
stellen dat als [in] twee [deelmodellen] symbolen met dezelfde naam voorkomen,
het om dezelfde typen gaat." Volgens contextuele verbijzondering à la
metapatroon is type bepaald door ... de context in kwestie. Daarom is het geen
punt om "dezelfde naam voor verschillende typen" te gebruiken.
Sterker nog, daarmee weerspiegelt zo’n formeel model het karakter van taal, te
weten meervoudige contextualiteit van een(zelfde) term.
Door jouw eis voor modelmatige samenhang zou je, lijkt mij, zelfs geen
èxpliciete contextuele verbijzondering nodig hebben. In de unieke naam voor een
apart knooppunt komt kennelijk tegelijk die verbijzondering tot uitdrukking. Op
die manier probeerde Leibniz ooit vanuit de (valse) aanname van
gedragsprimitieven letterlijk te rekenen met samengestelde gedragingen. Voor
eenduidigheid wees hij een priemgetal toe pèr gedragsprimitieve, presto. Dat
werkt aardig voor formele logica, maar die is allesbehalve passend voor de
interdependente variëteit van de primaire (leef)wereld inclusief informatieverkeer
op maatschappelijke schaal.
Kortom, wat jij als "conventie" tussen deelmodellen suggereert, vind
ik geen verbetering. De m.i. enig sluitende manier die wezenlijk recht doet aan
contextuele verbijzondering, haakt in op de uniciteit van elk knooppunt. Dàt
kan je met bijvoorbeeld een (verwijs)nummer tot uitdrukking brengen. Wanneer
bij beide knooppunten in verschillende deelmodellen hetzelfde (verwijs)nummer
vermeld staat, gaat het kennelijk om één en hetzèlfde knooppunt. Op die manier
hoef je niet steeds de complete context te herhalen. Bijvoorbeeld in hoofdstuk
3 en bijlage B van Praktijkmodellering van het begrip werkgever staan enkele
figuren waarin dienovereenkomstige contexten niet (compleet) opgenomen zijn.
35.85
Op jouw beurt bezorgde je mij ook een stimulerende puzzel. Mijn indruk is dat
we het au fond behoorlijk met elkaar eens zijn. Zo ja, waar komen die m.i.
oppervlakkige(r) verschillen dan vandaan, die jij opwerpt?
Is het dat (ook) relativering een tweesnijdend zwaard is? Mijn nadruk op relativering
is o.a. als voorwaarde voor volwassen samenleving. Begrijp ik je goed, dat jij
daarentegen vooral wijst op — gevaar van — misbruik van relativering, met extra
egoïsme als gevolg?
Of jij dat bedoelt of niet, die keerzijde bestaat zichtbaar voor een
psychologische amateur als ik ben inderdaad óók. Van deze gelegenheid maak ik
daarom allereerst gebruik om er een bevestiging in te zien dat een concept (in
dit geval: relativering) varieert al naar gelang motief (samenlevingszin versus
egoïsme).
In ethisch opzicht rijst door dergelijke oppositie uiteraard een
handelingsvraag. Mag je x ‘ontdekken’ en zelfs promoten, terwijl je tegenover
het positieve effect dat je ervan verwacht (hoopt?), stellig eveneens op
negatief effect moet rekenen? Die afweging pakt van geval tot geval anders uit.
Eigenlijk moet ik zeggen, van motief van motief. Dat is dus opnieuw een
illustratie van … relativering.
Wat relativering betreft, meen ik dat het niet veel uitmaakt. Volgens mij heeft
een egoïst relativering als doctrine niet nodig. Z/hij vindt altijd wel een
stok om vermomd als hoeder haar/zijn zusters en broeders op te drijven (of
anders zichzelf ermee straffen).
Het is de egoïst (narcist?), die relativering gretig interpreteert “alsof het
[voor axioma’s] geen enkel verschil maakt welke je kiest.” Maar dat komt
natuurlijk, omdat z/hij ‘verschil’ niet goed resp. constructief kent als
relationele categorie.
Voor wie uit is op opbouwende verstandhouding, maken ze juist wezenlijk
verschil. Op dit spoor ontkomen we echter niet aan de zoveelste ontmoeting met
relativering. Want wie beoordeelt welk verschil ze maken? Geeft ruimte voor
verschillende beoordelingen mensen hun persoonlijke vrijheid voor samenleving?
Ik ben evenmin beeldhouwer, maar stel me zo voor dat de (on)mogelijkheden voor
een werk mede bepaalt zijn door het stuk natuursteen in kwestie. Daarom kiest
de beeldhouwer, voor zover ik het begrijp, zorgvuldig de steen waarmee z/hij
aan de ‘slag’ gaat. Je zou dat met axioma’s kunnen vergelijken. Zoals de
beeldhouwer werkt met beschikbare steen maar, zo stel ik me dat voor, alert
blijft op nòg beter geschikte steen, mag je voor opgevoerde rationaliteit nooit
vies zijn van rijkere axioma’s.
Iemand die boos is, pakt wellicht diezelfde steen en gooit ‘m door de autoruit
van de buurman. Met axioma’s in vormende zin heeft dat niets meer te maken.
Dankzij jouw bericht besef ik weer sterker, dat ik irrationaliteit en illusie
ànders bedoel dat jij kennelijk opvat. Voor mij gaat het om wat karakteristiek
is aan het, zeg maar, axiomatische momènt. Ik bedoel dus niet: eenmaal een
illusie, altijd een illusie. Wèl: besef van irrationaliteit bevordert de
rationaliteit van wat daardoor kàn volgen.
Een dergelijk idee is niet besteed aan egoïsten. Over illusie gesproken, het
gevaar dat ze er misbruik van maken, bestaat m.i. niet eens reëel. Want
daarvoor zouden ze moeite moeten nemen om het te begrijpen. Dat zit er jammer
genoeg niet eens in.
Enkele dagen geleden bezocht ik een vriend. Toen ik binnenkwam, zei ik “Zo, nu
kunnen we weer eens stevig klagen. Hoe gaat het?” Zijn antwoord, véél gevatter
dat ik verwachtte (want ik was blijkbaar nog tevreden over mijn eigen gezegde):
“Slecht!”
Daar kreeg ik dus een stevig lesje verstandhouding.
Maar dan geef ik je toch antwoord op je opmerking dat ik “[mijn] eigen theorie
bijna verabsoluteer.” Ik vind dat ik er redelijker mee vooruit kan. Naarstig
zoek ik naar theorieën, die me verder kunnen helpen. Zolang ik ze niet herken,
klopt, geldt de mij best bekende theorie redelijkerwijs als absoluut. Daarom is
besef van betrekkelijkheid van uitgangspunten wezenlijk. Dat moet de bereidheid
omvatten zo nodig/zo mogelijk naar productievere uitgangspunten/axioma’s om te
schakelen.
Die “carte blanche om van alles te roepen” geven mensen zichzelf. Besef van
betrekkelijkheid van axioma’s behoort juist bescheidenheid te bevorderen over
de schijn van absolute redelijkheid. Dat is weliswaar mijn oproep, maar wie
zijn eigen vrijkaartje afstempelt heeft er uiteraard geen boodschap aan.
Evenmin “bagatelliseer [ik mijn] eigen verdienste,” als je daarmee doelt op
mijn grondslagenwerk. Ik koester echter geen illusie over prompte erkenning.
Dat verloopt met een heuse paradigmawissel nu eenmaal anders, als het al lukt.
Ook dat is onderdeel van “la condition humaine.” Wensdroom verandert er niets
aan, klagen ook weinig tot niets. Gewoon volhouden en kijken hoever je komt.
Nogmaals, ik denk niet “dat er alleen maar illusies zijn.” Of ik zulke
gedachten “prettig […] vind,” is een vraag die ik daarom niet kan beantwoorden.
Mijn opvatting is, dat erkenning van sòmmige illusoire aspecten juist het
illusoire karakter van andere (gedrags)aspecten helpt vermijden. Per saldo komt
dat, meen ik, juist redelijker uit.
Nee, “gerust […] stelt [mij]” dergelijke inzicht niet, integendeel. Want juist ik
besef daardoor, hoever verwijderd van dergelijk evenwicht zich mensen, waartoe
ik natuurlijk zelf behoor, doorgaans gedragen. Die ònrust moet het zijn, die
mij motiveert om er toch iets opbouwends aan te proberen te veranderen. Dat zou
ik niet doen, als ik “[mij]zelf [zou] onderschatten.” Ik probeer wèl de aanpak
consistent met de boodschap te houden voor tenminste de kàns op serieus
resultaat voor evenwichtige(r) “maatschappelijke verhoudingen.”
Ja, “een intellectueel bevredigende positie” vind ik ’t zeker. Zoals
waarschijnlijk alleen de beeldhouwer beseft hoeveel van haar/zijn kunst(werk)
al zit in de keuze van de steen, weet ik van het werkingspotentieel van de
semiotische enneade. Het valt echter lastig daarvoor belangstelling te wekken.
Zo kwam jijzelf via diachronie terecht op de website van het Meertens
Instituut, terwijl je ook mijn werk had kunnen zoeken en bestuderen. Nota bene,
dat bedoel ik niet als verwijt. Zo werkt het ‘kennelijk.’ Het referentiekader
dat ik ontwierp, helpt dat overigens nader te verklaren. Dat kan extra angstig
zijn, wat ik wel weer begrijp. Het communicatieprobleem is navenant groter.
Voor positonering van nature/nurture verwijs ik wederom naar verschillende zgn
oorzaaksoorten: object, impuls en teken. Volgens object en impuls lijkt mij
afweging zelfs onzin. Daar is louter nature aan de orde. Voor wat er allemaal
via tekens gebeurt, zie ik het als interactionisme. Wanneer ik de
oorspronkelijke termen handhaaf, komt verband in een contragram nog redelijk
tot uitdrukking: the nature of nurture is the nurture of nature. Dat is beslist
niet meer of minder onzin dan wat er verder over beweerd wordt.
Jouw pleidooi voor “maximale uitschakeling van subjectiviteit van de
onderzoeker” acht ik productief operationaliseerbaar door zo precies mogelijk
positionering van het subject volgens onlosmakelijke samenhang. Dat is per
definitie overigens ‘slechts’ aan de orde in wat ik maar even het tekendomein
noem.
Bijvoorbeeld de onzekerheidsrelatie van Heisenberg moeten we m.i. niet met
bedoelde semiotische werkingssfeer verwarren. Daarin betreft de onzekerheid
niet de waarnemer als, pleonastisch gezegd, een individueel subject, maar een
fysieke grens die met geen meetapparatuur valt te overschrijden.
Naar mijn idee kan je wel degelijk iets “anders [doen] dan de twijfel en
onzekerheid tot norm verheffen.” De voorwaarde is, wederom, relativering.
Klopt, “kleine beetjes relatieve zekerheid.” Vanàf bepaalde axioma’s als norm
moet je er als het ‘ware’ zekerheid mee beoefenen, maar uiteraard niet zó absoluut
dat je ooit mist dat, precies zoals jij aangeeft, “de vruchtbaarheid van die
theorie is uitgeput.”
Voor zover er al een samenhangende theorie van/voor informatiekunde bestaat,
vind ik die niet langer productief. Dat is géén kwestie van “achteraf teleurgesteld
[…] beschuldigen van beperktheid.” De werkelijkheid is echter veranderd. De
schaal van feitelijk informatieverkeer vertoont kwalitatief àndere variëteit.
Rationeler kan ik het niet verzinnen om daar een passende(r) theorie voor te
suggereren, eentje die recht doet aan reële betekenissenvariëteit.
Ik besef dat ik me niet door jou aangesproken moet voelen. Daarom algemener,
met wie “het onverdraaglijk [vindt dat] iemand zoiets van te voren al roept,”
bestaat blijkbaar vooral verschil van inzicht in reële veranderingen.
Mijn (op)roep tot paradigmawissel voor informatiekunde (en m.i. inderdaad ook
veel ruimer relevant) vind ik zeker niet voorbarig. Je kunt hoogstens zeggen
dat ik “alleen maar een smoes [zocht] om [mij ergens wèl in] te verdiepen” tot
en met onmisbare grondslagen inclusief onderhoud en wat vernieuwing.
35.86
Dank je wel voor voortzetting van onze correspondentie! Zo oefenen we
verduidelijking. Wie weet waarvoor dat ooit van pas komt.
Als jijzèlf er de vinger niet opkrijgt, ... wie ben ik? Voor een voorzet voel
ik me echter uitgenodigd. Wanneer je "interpretatie" vooral
associeert met analyse, "mis" je m.i. helemaal niets. Integendeel, je
slaagde bijvoorbeeld met Semiotiek
op stelselschaal/bijlage C in een verduidelijkende ontleding. In formele
zin is er met jouw UML-hertalingen evenmin iets "mis." Voor wie er
verder belangstelling voor heeft, zie Wikipedia
voor enige uitleg van "an association class construct for defining
reified relationship types" volgens UML. Martijn Houtman voegde er als
commentaar aan toe dat "[mijn] notatie is een vereenvoudigde vorm hiervan,
omdat [ik] het stippellijntje extreem kort gemaakt heb." Iets met die
strekking schreef ik je eerder. Overigens heeft hij nog verder gezocht naar
voorbeelden waarin zo'n association class op zijn beurt dient als één van de,
zeg maar, uiteinden van een àndere association class; die kwam hij echter niet
tegen ...
Wat je wellicht nog enigszins mist, als je mij een suggestie veroorlooft,
betreft synthese. UML, ERD, Metapatroon, noem maar op, het levert allemaal een
tekeningetje op in het platte vlak. Maar dergelijke methodes zijn méér dan
notatie. Wezenlijker eraan is de manier-van-kijken naar de werkelijkheid.
De metapatroon-manier is door-en-door contextueel. Daarop is de notatie
afgestemd. Wellicht kan het beter ... Daarentegen heet de manier-van-kijken die
UML, ERD e.d. optimaal faciliteert logisch atomair. Dat gaat (meestal) goed
voor modellering van (zeer) kleinschalig gedeelte van de werkelijkheid. Vanaf
wat ruimere schaal blijkt logisch atomisme gauw tekort te schieten. Daar liep
bijv. UML ook tegenaan. Ik was er niet bij en weet dus niet hoe het precies
ging. Maar ik kan me voorstellen dat zo'n modelleerelement als association
class ontstond als aanvullende voorziening, omdat logisch atomisme onmogelijk
streng valt vol te houden zodra we de inherent interdependente werkelijkheid
serieus willen faciliteren. Je ziet het echter aan de visuele weergave. Die
association class hangt er letterlijk bij. Dat heeft m.i. niets met de notatie
te maken, maar alles met handhaving van logisch atomisme als wereldbeschouwing.
Dàt blijft de regel met, vooruit, eventueel hier en daar een uitzondering.
Volgens metapatroon is die eerdere uitzondering juist de regel. Als regel loont
uiteraard een compactere notatie. Maar goed, als uitzondering kunnen ERD, UML
e.d. er wel degelijk mee overweg. Je mist in strikt formeel opzicht, nogmaals,
helemaal niets met je hertalingen volgens wat in ERD en UML uitzondering op
logisch atomisme is. Daardoor verander je echter nog niets in de verhouding
tussen regel en uitzondering, laat staan dat je de uitzondering tot regel
verklaart. Het blijft domweg uitzondering en daardoor bestendig je m.i. de
wereldbeschouwing die nu juist de belemmering vormt voor semantische
interoperabiliteit op reële stelselschaal.
Samengevat, wat je wellicht mist is voorrang voor wereldbeschouwing. Die
verandering is nogeens extra lastig, omdat de meeste zgn professionele
ontwerpers/modelleurs zich vaak van geen wereldbeschouwing bewust zijn. Ter
vergelijking, als jij iemand wil laten inzien dat de aarde om de zon draait,
moet je niet de zon in een baan om de aarde blijven tekenen. Het heeft lang
geduurd, voordat het heliocentrische wereldbeeld algemeen ingang vond. Het had
echter nòg langer kunnen duren, wanneer Copernicus enz. een geocentrische
notatie waren blijven voeren.
Volgens mij heb je analytisch uit metapatroon gehaald wat er in zit. Tijd voor
synthese ... Waarom doen we niet een ... workshop? Jij bent de deelnemer, die
ik begeleid bij het modelleren van een informatie-opgave die ingewikkeld genoeg
is. Daarbij hoef ik jou analytisch niets te leren; omgekeerd kan ik stellig
e.e.a. opsteken. Maar synthetisch, ontwerpend dus, heb ik nog geen proeve van
je bekwaamheid gezien.
Met voltooide analyse ben je er nog niet voor beheersing van synthese. Je moet
dan buiten de methode in enge zin treden, dus al helemaal buiten de notatie die
er onderdeel van is. Dit verklaart hopelijk ook mijn nadruk op opleiding.
Strikt rationeel begrip van gereedschap, analytisch dus, is nog lang niet
genoeg. Je moet er praktisch mee leren omgaan, synthetische resultaten hebben
gerealiseerd.
Je position paper Met zoveel woorden vind ik
mooi, zelfs krachtig in de zin van effectief, omdat je rustig uitlegt dat
verschillen in betekenis, precies, regel zijn. Je slaagt er voorts in de lezer
niet af te schrikken, terwijl je toch al iets schrijft over "platen."
Onder de noemers van “invullen” en “aanvullen” licht je een tipje van de sluier
op, voldoende om vertrouwen te wekken, maar niet zoveel dat de lezer er bang
van wordt. Je zou het gemakkelijk moeilijker kunnen maken door invullen te
associëren met logisch atomisme, respectievelijk aanvullen met
interdependentie/interactionisme. Zie je wel, dat je daar tijdig stopte met
toelichting?!
Verder benadruk ik graag, dat je met je position paper niet koos voor
modelleurs/ontwerpers als doelgroep. Voor de relevante doelgroep van beslissers
e.d. geef je een tegelijk gedegen en speelse analyse van problemen/kansen zoals
zij ze (kunnen) ervaren. Als ik het mag zeggen, daarvoor "mis" je
evenmin ook maar iets, prachtig. Je bent een krachtig pleitbezorger van
relevant probleem- annex kansbesef.
Zo kunnen we allemaal verschillende dingen èxtra goed. Dat maakt samenwerken
nodig èn plezierig. Het siert je uiteraard dat je àlles wilt beheersen. Als je
dat wilt volhouden, bied ik je graag aan je met serieuze modellering te
begeleiden (want dàt kan ik dan weer wel aardig, als ik het mag zeggen).
Het antwoord op je omzettingsvraag luidt omgekeerd aan wat je verwacht. Er gaat
geen informatie verloren, maar er moet nogal wat bij. Dat verklaart meteen,
waarom modelgedreven ontwikkeling toekomstmuziek is. Over allemaal
verschillende dingen goed doen gesproken, Martijn Houtman kent de beperkingen
van een metapatroonmodel gedetailleerd. Een belangrijke aanvulling die hij moet
doen, betreft de omgang met exemplaren. Om een model zo compact mogelijk te
houden, beperk ik me daarin tot typen. Voor implementatie is dat te kort door
de bocht (wat uiteraard voor elke 'typische' modelleermethode geldt; dat
voordeel/nadeel treft dus niet louter metapatroon).
Hopelijk helpt deze reactie voor inzicht in wat je zeker niet mist en
waarom je pleidooi met je position paper zo treffend is!
35.87
Daar zitten ze in de ontkenning dat NUP allang een mislukking is, zodat elke
boodschapper met goede raad het moet ontgelden. Hopelijk manifesteert FS zich
als de onafhankelijke denktank die hij mag/moet zijn. Anders valt daar voor
metapatroon de winter alweer in en elders is het nog nergens lente.
35.88
De manier waarop jij een "controlevraag" stelt, komt op mij als een
strikvraag over. Wil je dat ajb niet meer doen! Ik probeer open met je te
corresponderen.
Ik wilde juist verduidelijken dat geen enkele taal "gewoon taal, en niet
meer dan dat" is. Een taal is altijd òmgangstaal, dus een methode
voor omgang in/met werkelijkheid. Dat geldt dus ook voor UML. Als een woord uit
de ene taal sterk lijkt op een woord uit een andere taal, is
daardoor nog niet de wereldbeschouwing 'in' die andere taal opgeroepen.
Dit zgn vertaalprobleem, zo niet -dilemma staat vaak zelfs centraal in
vergelijkende studies. Het manifesteert zich o.a. tijdens een paradigmawissel.
Inderdaad beschikt UML over zo'n 'woord' met nogal wat vormelijke gelijkenis,
te weten association class. ERD heeft dat ook in de 'vorm' van weak entity. Wij
verschillen van mening, of via zo'n vormelijke overeenkomst kan overkomen wat
stelselmatig modelleren inhoudt.
Voorlopig ben je qua modellering (lees ook: synthese) een afhoudende leerling.
Dat blijf je dus missen. Daardoor kan je m.i. niet goed beoordelen, welke
bagage nodig is om productief stelselmatig te kunnen modelleren. Zoals ik je
aanzet zie, blijf je daardoor steken in de analyse. Daardoor méén je slechts
"hoger [te] mikken," maar tref je daarentegen lager, als je al iets
raakt.
Op jouw "prikkelende hypothese" heb ik een praktische
suggestie. Het is jouw hypothese, dus probeer jij 'm eens te toetsen.
Waarom "leg" je die eigenlijk "bij [mij] neer"?
Duikel "een doorgewinterde UML-gebruiker [op] die zich zodanig
beperkt dat hij alleen associatieve relaties gebruikt." Volgens mij
komt die combinatie niet voor. Ik zou althans niet weten waar ik haar/hem moet
zoeken. Als jij zo iemand niet kunt vinden, stokt je hypothese al. Mocht je er
wel in slagen, vooruit, dan kijk je of hij, zoals jij verwacht, "zich
razendsnel contextuele verbijzondering eigen maakt."
Indien je een realistische verwachting wilt koesteren, moet je naar mijn idee
dus allereerst zèlf gevorderd zijn met stelselmatig modelleren.
Ik geloof niet in openbaringen, dus er ook niet in dat "de benadering
openbaart zich via de vorm." Iedereen moet er hard voor werken, met
gedegen opleiding om je op weg te helpen.
Ik respecteer uiteraard dat jij je niet wilt zetten aan actieve stelselmatige
modellering volgens metapatroon/contextuele verbijzondering. Daardoor houd je
echter je "toegang tot contextuele verbijzondering" beperkt tot je
analyse. Omdat jijzèlf geen serieuze modellen uitwerkte, snijdt je bewering
dat "de rigoreuze beperking in de vorm [...] veel sneller [werkt] dan
vanuit de filosofie" dus geen hout. En als je van iemand ànders wist,
dat het zo was gelopen, had je het wel verteld.
Wat ik juist merk, is dat jij je aan synthese niet waagt. Met je feitelijke
gedrag beveel je je aanpak dus niet aan. "Hoger [...]
mikken" klinkt aardig, maar mag je niet als afleiding gebruiken.
Als je zinvol en verantwoord over opschaling wilt adviseren, moet je er toch
meer van weten. Volgens mij sla je een wezenlijke stap over: inzicht in
stelselmatig modelleren als synthese.
Blijkbaar meen je over computerprogrammatuur, dat die voor jou geen
"verborgen betekenis" kent.
Ik ben erg blij met je toelichting op je eerdere vraag. Daardoor kan ik de
gelegenheid voor kortsluiting aangrijpen. Stel ajb je vragen op een normale,
open manier. Omdat ik open wil antwoorden, kon ik simpel vermijden wat jij nu
aangeeft als valse richting in jouw vraagstelling. Wat ik nota bene graag
"mis," zijn valkuilen die we voor elkaar graven.
35.89
Die termijn(en) hebben wij (dotindividual) pas in latere versies opgenomen. Het
is een manifest, nietwaar? Door zo'n termijn voor te stellen, hopen we extra
aandacht gericht te krijgen, precies zoals jij het uitdrukt: voor "de
burger en het bedrijf wel meer positie." Dat pakt ooit in daadwerkelijke
wet- en regelgeving anders uit, dat snappen we (ook) wel.
Uit jouw opmerkingen over "[d]e artikelen 12 t/m 16" krijg ik de
indruk dat je het manifest (vooral) las, alsof het beperkt blijft tot de
verhouding van burger (of bedrijf) tot overheid. Het mikt echter op het gehele
informatieverkeer, dus ook het eventuele gebruik dat een buurtslager maakt van
een foto waarop jij smakelijk van een kluifje hapt. Controlevraag ...: Klopt
mijn indruk dat jij die beperking hanteerde? Verder geldt ook weer voor die
laatste artikelen, dat het manifest bedoeld is als ... position paper.
Naar mijn smaak zadelt (slechts) “inzagerecht” de persoon in kwestie met moeite
op, waarom hij helemaal niet gevraagd heeft. Dus, als jij het zoals het er
staat vindt uitdraaien op "een ingewikkeld bureaucratisch systeem"
bevestig je zelfs de bedoeling, te weten om nota bene de gebruiker voor de
extra lasten te laten opdraaien. Nogmaals, dat slaat 'als regel' op gebruik van
persoonsinformatie van de ene private (rechts)persoon door een andere private
(rechts)persoon. Voor publieke verhoudingen mag je dat als stelselmatige
uitzondering wettelijk ànders regelen, prima. Dat zijn mooie thema's voor een
memorie van toelichting ...
Wat je niet expliciet noemt, maar stellig ook bedoelde, is het problematische
karakter van toezicht en handhaving. Mijn idee is dat het er in elk geval niet
moeilijker door wordt, terwijl tenminste wel het uitgangspunt klip en klaar is.
35.90
Ik ben er echt van overtuigd, zoals jij dat bent, dat authenticatie en
autorisatie op stelselschaal kwalitatief anders ingericht moeten zijn. Daar
blijkt, even tussendoor, die beleidsambtenaar het niet mee eens, hup, weg met
die hele bijlage B. Als het niet zo triest was, zou het zelfs reuze grappig
zijn, zo'n (f)opstelling. Waar die bijlage feitelijk over gaat, interesseert
hem domweg niet. Succes dan maar, met je NUP. Maar goed, onlosmakelijk
onderdeel van kwalitatief gewijzigde inrichting zijn uiteraard maatschappelijke
verkeersregels, Daarom maak ik me er dus tot en met zo'n manifest druk om. Het
is allemaal civiele informatiekunde, of hoe je het ook wilt noemen.
35.91
Hij blijkt daar zelfs bevorderd.
Daarmee is èlke kans verkeken, dat hij iets zinvols bijdraagt.
35.92
Nog een college? Indien (ook) een apart College voor mensenrechten en gelijke
behandeling nodig is, schort er blijkbaar iets aan de regels voor
maatschappelijk verkeer en/of aan toezicht en handhaving. Moeten we dàt niet
gewoon beter regelen ipv. nogal òngeregeld laten door met zo'n College
(wederom) de aandacht àf te leiden? Of, wat mis ik?
Zelfs volgens trias politica, laat staan pèntas politica,
is duidelijk, dat 'we' voor onze facilitaire elementen de weg kwijt zijn. Zij
moeten evenwichtig maatschappelijk verkeer 'dienen.' Vandaar algemeen belang
als infrastructurele oriëntatie resp. Verkeersbegrip van
algemeen belang.
Sinds de zgn uitvoerende macht belijdt (… erover wordt beleden …) dat haar
bestaansrecht ligt in dienstverlening aan individuele burgers en bedrijven,
raakt verkeer echter ontwricht. Maar wie in zulke comfortabele bastionnetjes
wìl dat nog inzien en, daar gaat het uiteindelijk om, ernaar handelen (lees:
allereerst de poort openen en vervolgens zo'n bastion helpen integreren in
maatschappelijke infrastructuur)?
35.93
Ontkenning van context blijft resp. raakt natuurlijk gauw onbewust, omdat het
zo'n efficiënt machtsmiddel is om je verder van niets iets aan te trekken. Op
z'n contragrams: ontkenning van context is context van ontkenning.
35.94
Zodra hij er iets opbouwends mee kan, stuitert het vroeg of laat wel weer naar
je terug.
35.95
Ik heb nu je gehele concepttekst in rustig tempo doorgelezen. Mijn opmerkingen
erover mik ik aanvankelijk sterk persoonlijk; dan merk ik gauw of je die
benadering al dan niet op prijs stelt.
Mijn indruk van je gedrag is dat, als iets je interesseert, jij op een
beschaafde maar wel degelijk assertieve manier ‘er voor gaat’ en dan meestal
(dus) ook andere mensen méékrijgt. Zeg ook maar, dat ze doen wat jij als manager,
bestuurder e.d. wil dat er gebeurt.
Beschouw het bovenstaande gerust als een compliment, … maar helaas niet voor de
opzet van je proefschrift. Wat ik onlangs eerder als commentaar gaf op je
artikel, vind ik eveneens gelden voor deze langere tekst. Je schrijft m.i. als
erkende manager/bestuurder.
Voor succesvolle managers (hoogleraren enz.) dreigt een valkuil. Dat ze
zakelijk (lees dus ook: wetenschappelijk) meestal, zo niet altijd gelijk
krijgen, zegt nog niets erover of ze het ook hèbben. Maar omdat iedereen doet
alsòf, kan de manager/hoogleraar in de waan raken dat als-hij-het-maar-zegt het
ook wáár is.
Toen ik bij het ministerie van Buitenlandse Zaken werkte, ontdekte ik dat
verschijnsel bij menig diplomaat.
Met die houding/op die toon een proefschrift schrijven werkt niet.
Nota bene, ik haalde er al beschaving bij. Daarmee bedoel ik o.a. te zeggen,
dat jij stellig weerwoord duldt en zelfs verwelkomt. (Wanneer ik anders dacht,
had ik me uiteraard de moeite van deze persoonlijke insteek bespaard.) Maar wie
dùrft dat aan?
Met het compliment dat ik je voor je overtuigingskracht maakte, wil ik je
tegelijk op een risico wijzen.
Mijn afstudeerhoogleraar legde ik nadien nog wel eens een tekst voor. Als zijn
oordeel “apodictisch” luidde, was hij negatief. In Van Dale staat als één van
mogelijke betekenissen: “met stelligheid geponeerd[, …] veelal op al te
stellige wijze, alsof men de wijsheid in pacht heeft.” Precies zó bedoelde hij
het inderdaad.
Daarover was ik destijds onveranderd verbaasd. Ook nu meen ik dat hij niet
helemaal gelijk had, maar op een bepaalde manier ook weer wèl.
Jouw tekst bevat her en der, althans, dat herken ik erin, uitspraken over
kwalitatief veranderde werkelijkheid. Daaruit trek je de conclusie, dat je
daarmee met organisaties dus ook iets moet.
Dat is prima.
Vaak wals je dan dóór. Dat moet je als manager vooral doen. Als de (krachtige)
baas zegt dat hij het (bijna) allemaal zelf verzon, gaat niemand er tegenin.
Ook als het verhaal niet klopt, gebeurt dat evenmin.
Maar van nogal van wat jij schrijft, weet ik uit m’n blote hoofd al dat het
toch wat anders/genuanceerder ligt. Dat houd je nooit droog tijdens een
promotie.
In een proefschrift mag je best een speculatieve probleemstelling vervolgen (en
daarom drong ik er eerder bij je op aan om hoofdstuk twee te wijden aan zgn
ontwerpend onderzoek; wat is het en waarom kies jij ervoor), maar daarná mogen
je stappen voor de lezer geen onnavolgbare sprongen zijn.
Jouw tekst is prijsschieten voor beoordelaars. Met gezond verstand is al
duidelijk herkenbaar dat je inderhaast van alles en nog wat overslaat. Zolang
niemand het waagt je tegen te spreken, kom je op die manier soms zelfs sneller
aan. Dat mag je echter niet verwachten, integendeel, als je tekst als
proefschrift beoordeeld gaat worden. Daarbij speelt nogeens in je nadeel, dat
je feitelijk als buitenstaander (lees ook: parachutist) geldt; je kunt niet
rekenen op trouw die overloopt vanuit een relatie van werkgever (de promotor)
en werknemer (zijn promovendus).
De rol van werknemer ligt je vermoedelijk niet (meer) zo.
Hier maak ik je attent op twee perspectieven die ik kan hanteren. 1. Ik kan me
beperken tot zoiets als eindredactionele suggesties. Zo van, kijk ajb de
spelling na, maak woordgebruik consistent, dicht de gaten die je redenering vertoont
e.d. Dat is het dan zo’n beetje, waar ik verder ook niet veel tijd aan besteed.
2. Ik kan tevens inhoudelijke suggesties doen.
Wat 2. betreft … blijf ik het grondig met je oneens. Dànkzij bestudering van je
tekst, begrijp ik weer beter waarom.
Het is natuurlijk de vraag in hoeverre jij je er iets van aan wilt trekken.
Stel dat je dat doet, dan zou je je redenering nagenoeg moeten omdraaien. Dat
is ook weer zoiets, ik begrijp dat best.
Ter beknopte illustratie van inhoudelijke omwenteling verwijs ik naar de
analogie die jij aanhaalt met uitdrukkingskracht van natuurlijke taal. Daarvoor
zouden 61 woorden genoeg zijn. Zoals ik je meen te begrijpen, zie je daarin een
bevestiging van opbouw volgens (zelfs een beperkt aantal) primitieve
transformaties.
Maar in plaats van een bevestiging, vind ik het juist een tégenargument! Want
naar mijn idee haal jij daar ten onrechte axiomatische schema’s (lees ook:
paradigma’s) door elkaar. Het is namelijk niet een lòs woord, dat als ware het
een atomaire bouwsteen een betekenis heeft. Als dàt zo was, betrof het een taal
met precies die 61 betekenissen. Dat bedoelde Wierzbicka stellig niet met
“functioning language.”
Daarentegen gaat het stelselmatig om combinaties, waarbij bepaalde woorden als
context kunnen gelden voor andere woorden. De ene keer spelen één of enkele
woorden als context, een andere keer als signatuur. Dat verloopt allemaal
dynamisch. Volgens enkele aannames kan ik een aardige gooi berekenen naar het
aantal mogelijke combinaties. Miljoenen, miljarden, méér? Zeg maar gerust héél
véél. Hoe dan ook, èlke combinatie kan een afwijkende betekenis ‘dragen.’ Die
betekenis zit overigens ook nog niet in die combinatie, maar in de
spreker/schrijver resp. hoorder/lezer die het teken voortbrengt of waarneemt en
interpreteert.
De woorden kan je inderdaad als bouwstenen opvatten. Maar aan èlke relevante
combinatie/configuratie ‘hangt’ pas de betekenis in kwestie.
Uit jouw verhaal begrijp ik dat je denkt dat kláár bent met primitieven.
Vooruit, je kan ze op allerlei manieren stapelen. Waarin mijn benadering
òmgekeerd is aan die van jou, is dat die primitieven géén elementair
transformatieproces omvatten, maar … helemaal niets behalve een configureerbare
markering. Het relevante transformatieproces valt pas eenduidig te specificeren
ná de configureerslag (die ik contextuele verbijzondering noem), nooit ervóór.
Je kunt het al een beetje benaderen via het verschil tussen syntax en semantiek
(eigenlijk: pragmatiek).
Als die weg inslaat, hakt dat er nogal in. Zo vind ik het consequenter om wat
jij als modeling/design framework schetst met talloze design areas en dito
editors, juist tot één vlak in elkaar te laten lopen … Zodra je dàt doet, vind
ik, kom je m.i. verder met je kwalitatieve uitspraken over veranderde
werkelijkheid en hoe aangepaste instrumentatie kans van slagen heeft.
Ik wil je natuurlijk niet van je geloof praten. Allereerst, dat lukt me toch
niet. En juist in de kern van dat ‘geloof’ zit je volgens mij wel goed.
Je probeert er echter een dienst omheen op te richten, die er m.i. zelfs mee in
tegenspraak is. Nogmaals, dat komt volgens mij omdat je biljartballenlogica
(fysica) van toepassing verkaart op gemotiveerde betrekkingen die kenmerkend
voor ‘organisatie’ zijn (sociale psychologie, semiotiek). Daar heb je te maken
met wezenlijk andere, (dus) ook nogeens open-veranderlijke variëteit.
Met zgn stabiele transformaties in primitieve zin bereik je nooit passende
variëteit (je haalt Ashby wel aan …). Je kunt inderdaad wel vèr komen met een
verhoudingsgewijs (zeer) kleine verzameling ‘markeringen,’ maar dat vind ik
wezenlijk andere ‘primitieven’ dan jij voorstelt … omdat een ander paradigma
heerst.
Als opbouwende bijdrage verstuurd, hartelijke groet.
35.96
Wat je ogenschijnlijk luchtig opschrijft, blijkt stelselmatig gezien behoorlijk
wat om het lijf te hebben. Ook zonder serieuze claim op volledigheid van
(deel)modellen vraagt ‘vertaling’ van jouw tekst enig grondwerk. Dat mag
overigens niet verbazen, want je snijdt immers in hun samenhang
infrastructurele voorzieningen voor maatschappelijk informatieverkeer aan.
Daarvoor kom je zonder fundament nergens.
Je ziet in mijn schetswerk dat er hier en daar nogal wat tùssen jouw begrippen
en de zgn horizon bijmoet, opdat ze redelijk netjes blijven hangen. Opnieuw,
dat is zelfs bijna logisch. Want je schrijft, iedereen schrijft als vanzelf
feitelijk impliciet contextueel verbijzonderd. Als we op deze manier doorgaan,
maak je qua begripsvorming meteen aardig voortgang voor wat als authenticatie
op de Interoperabiliteitsagenda staat.
35.97
Open aswerk is op die manier
natuurlijk open paswerk: het werk van de as is de as van het werk.
35.98
Aan Eenzijdig
gestaakt dialoog begon ik met het idee iets voor Digitaal Bestuur te
schrijven. Ik ging er echter een andere kant mee op, zodat ik dat maar laat
zitten. Op de achtergrond loopt mijn 'project' om werk van Plato èn Aristoteles
compleet te lezen. Of dat (ooit) lukt? In de bundel met verzameld werk van
Plato staat de dialoog Charmides vrijwel voorin.
Ver gevorderd ben ik dus nog niet.
De dag nadat ik genoemde column schreef, zag ik in NRC
Weekblad (24 december 2009) bevestigd dat politiek en openbaar bestuur
inmiddels slechts noodlottig over zichzelf kùnnen gaan. “Vijf
volksvertegenwoordigers” waren uitgenodigd om “te praten over de manier waarop
de democratie in Nederland functioneert.” Daar kwam niets uit dat zelfs maar
begint met een maatschappijvisie, ... omdat er blijkbaar niets (meer) in de verzamelde
politici zit.
Het lijkt erop, alsof zij menen dat Nederland slechts lijdt aan hoofdpijn,
zoals ook Charmides over zichzelf beweert. Daartegen brengt Socrates in (Charmides , in: The Collected
Dialogues of Plato, Princeton University Press, tiende druk 1980,
oorspronkelijk 1961, p. 102) “that to think of curing the head alone, and not
the rest of the body also, is the height of folly.” Hij stelt dat “eminent
physicians […] apply their regime to the whole body, and try to treat and heal
the whole and the part together.” Hoe dat precies zit, vindt ook Socrates met
woorden echter lastig uit te maken (p. 107): “Yet I should be surprised if we
were able to discover their truth or falsehood, for they are a kind of a
riddle.” Op nodeloze raadsels zit niemand te wachten. Daarom krijgt Critias,
die zich mengde in het gesprek, van Socrates de terechtwijzing dat (p. 109) “I
have no objection to your giving names any signification which you please, if
you only tell me to what you apply them.” Zulke duidelijkheid leidt volgens
Socrates tot het inzicht dat doorgaans (p. 115) “the notion of a relation to
self is altogether inadmissible, and in other cases hardly credible[.]”
Omgekeerd voelt Socrates zich weliswaar niet bij machte “[to] satisfactorily
determine […] whether there is nothing which has an inherent property of
relation to self rather than something else[.]” Maar zelfs als “the
possibility” aangetoond zou zijn, gelooft Socrates nog steeds niet in “the
advantage […] of such a science.” Wijsheid, zo lijkt de moraal van Charmides, bestaat in besef van betrekkelijkheid. Zulke
wijsheid annex moraal laat zich niet vangen in slechts (p. 121) “sound
inquiry[.]” Zo beseft Socrates terdege met voorrang zijn gevoel voor Charmides.
35.99
Ik zou niet weten wat eruit komt, als hij “geen blad meer voor de mond neemt.”
Wat volgens mij hoogstens een rimpeling kan zijn, missen wij van afstand
stellig. En als het zo interessant is, waarom niet eerder dan als
“gepensioneerde”?
35.100
Wij zijn in een aanhoudende discussie verwikkeld over de (on)mogelijkheid om
ontwerpers/modelleurs een stelselmatige benadering te laten leren via een
notatie waarmee ze reeds vertrouwd zijn. In diverse aantekeningen kan je
nalezen, dat/waarom ik dat onzin vind.
35.101
Zo’n nota bene wetenschappelijk gepositioneerd artikel lees ik met gemengde
gevoelens. Ik vind het weliswaar een sympathiek verhaal, maar die clou had ik
allang verzonnen inclusief grondslagen à la subjectief situationisme. Dat
blijft zonder verwijzing echter onbekend.
35.102
Het kostte me enige tijd om die verhaallijnen te herkennen. Socrates neemt
zichzelf niet te serieus... en ziet dat als weg om tenministe nog betrèkkelijk
serieus te zijn. Vooral dàt vind ik dus verrassend aan Charmides
als dialoog, respectievelijk aan Plato als auteur (wiens werk ik dus nu pas
lees). Interpretatie van Plato als ironisch auteur blijkt overigens weer, over
relativeringsvermogen annex betrekkelijkheidsbesef gesproken, allesbehalve
oorspronkelijk.
Zonder minimale dosis relativeringsvermogen werkt bijvoorbeeld frustratie
inderdaad verlammend. Behalve relativeren, kan je frustratie helemaal proberen
te vermijden. Je hebt gelijk, zonder risico ook géén kans. Maar mijn schatting
is — ik dacht er dus wel degelijk aan — dat NRC
Handelsblad mijn tekst toch niet plaatst.
35.103
Om te beginnen klopt weliswaar je optelsom, maar niet je conclusie over het
aantal — dankzij jullie! — via Twitter bereikte mensen. Nou ja, niet helemaal.
Er zit immers enige vriendenoverlap in die aantallen, maar vooruit ...
… wat jij niet weet, is dat ik allang veel vèrder ben met zgn sociale
netwerken. Ik kan verwijzen naar dezelfde Plato-dialoog, Charmides. Die gaat
volgens mij dus over Socrates' besef van zijn eigen betrekkelijkheid. Zoals
ieder mens kan hij evenmin àlles. Maar hij heeft wel degelijk een aardig idee
van wat hij ... aardig beheerst. Zo voorkomt hij door dat gesprek toch maar, al
is het maar voorlopig en in (zeer) beperkte kring, dat stupide noties over
wijsheid verspreid raken. In verband met jouw aansporing is echter vooral
veelzeggend, dat Socrates zèlf dergelijke dialogen niet (op)schreef, maar
Plato. Blijkbaar was Plato dáárin weer goed. Kortom, je zou Plato een
twitteraar avant la lettre kunnen noemen. Zo deden ze allemaal iets, met per
saldo groter effect.
Mijn beperktere leest betreft louter schrijven. Over betrekkelijkheid
gesproken, dat geeft mij een extra aanleiding voor dankbaarheid voor jullie
bijdragen aan wat m.i. geldt als onze samenwerking. De één doet ping, de ànder
pong, enzovoort.
Nu ben ik zeker geen Socrates. Maar zoals hij er stellig niet op rekende dat
Plato die dialogen zou boekstaven (verzinnen?), vind ik publiciteit via jullie
twitters verrassend ... leuk. Daarvoor maak ik jullie op mijn beurt graag
tevens mijn oprechte compliment. Het aantal potentiële lezers, in reële zin,
kregen jullie inderdaad zelfs in no time ruim vermenigvuldigd. Maar wanneer die
schets van zelfingenomen bestuur klopt, heeft een (veel) groter lezerspubliek
nog altijd geen invloed.
Met moderne sociale media valt ongetwijfeld vlotter dan ooit een kritieke massa
te mobiliseren. Het thema moet zich daarvoor echter lenen. Stel dat een
schattig uitziend meisje van acht jaar op Schiphol haar cavia kwijtraakt; na
een emotionele oproep zoekt gauw heel Nederland ernaar. Wat sociale media à la
Twitter echter meteen al veroorzaken, is sterk verhevigde concurrentie om
aandacht. Want laagdrempelige publiciteitsmiddelen vormen niet de enige factor
die verandert. Als gevolg daarvan groeit het aanbod drastisch, zo niet
dramatisch.
Voor de selectie van berichten, wat is ... wijsheid? De kans op kritieke
publiciteitsmassa blijft gering. Door de overvloed aan pogingen verkiezen
politici en bestuurders m.i. nòg sterker dan ooit er doof voor te blijven. Daar
zit niet eens kwade wil bij. Ook vervanging van de ene door een andere
functionaris helpt niet (meer). We zitten met een structureel vraagstuk zoals
een brief weliswaar de afzender vermeldt, maar ònbestelbaar blijkt.
Volgens jou stelt die ene, zeg maar, dóórtwitteraar de "relevante vraag
erbij." Wat mij daarentegen juist opvalt, is dat hij zich niet
aangesproken voelt om aan "nu de oplossing nog" bij te dragen. Vind
jij dat een voorbeeld van “de positieve invloed van Twitter op […] aan het
zelfstandiger denken van personen”? Of begrijp ik het op mijn beurt nog altijd
niet en telt zijn twitterbericht(je) als zijn bijdrage, klaar? Verder is het
hem door de gauwigheid waarmee het met Twitter blijkbaar moet, ontgaan dat Eenzijdig
gestaakt dialoog allerlei oplossingsaanwijzingen bevat. De belangrijkste is
natuurlijk Socrates' wat aangepast opgediste tip dat politici en bestuurders
niet strikt met zichzelf bezig moeten zijn, maar met maatschappelijke opgaven
en kansen. Dat moet dus moeilijker zijn dan het klinkt, maar die “oplossing”
staat daar zelfs herhaald vermeldt.
Nogmaals, intussen vind ik het een prachtig communicatie-experiment. Is
bijvoorbeeld Twitter een instrument om zo'n narcistisch verbond te helpen
genezen? Of ben je alweer onherroepelijk onderdeel van dat probleem resp.
manifesteer je diezelfde stoornis, zodra je het gebruikt? Ik hoop het eerste,
geneesmiddel, dus, maar zie helaas nogal wat belemmeringen. Kortom, ik weet het
heus niet en daarom prijs ik me gelukkig met jullie oproepen via Twitter. Laten
we maar praktisch kijken, wat er al dan niet gebeurt.
35.104
Onderschat Plato niet ... Daar begin ik in/dankzij òntwittertempo achter te
komen. Je geeft een heldere schets van hoe subjectief-situationeel 'het' is.
Jij vindt de oogst met Twitter per saldo positief, prima. Voor wat jij noemt,
te weten genoeg “korenpareltjes” tussen de massa “kaf,” heb ik (nog) andere
manieren ... bijvoorbeeld tòch maar eens Plato lezen. Wat mij zorgen blijft
baren, is dat blogs, Twitter e.d. voor menigeen juist de uitdaging van een
reactiesport lijken te vormen. Zoals een oester, ofwel hoe snel kan ik me
àfsluiten, opdat ik er niets mee hoef? Om dat laatste compleet veilig te
stellen, blijkt beledigende reactie nog weleens voorkeur te verdienen. Daarop
kan je bijna rekenen, als je aandacht vraagt voor je eigen werk.
Verder lijkt o.a. Twitter mij geen blijvertje. Voorlopig pompt iemand er
(een heleboel) geld in, maar dat is stellig geen filantropie. Zo'n
communicatiemiddel heeft m.i. op termijn slechts bestaansrecht in een zgn
mediamix. Dus, in de portfolio van Google, Microsoft, weet ik veel, gaan er
onvermijdelijk touwtjes aan vast zitten (strings attached). Wie zich er nu niet
mee bindt, hoeft ze later niet moeizaam door te knippen.
35.105
Graag vlei ik mijzelf met de gedachte, dat vooral die vette streep als horizon
sterk bijdraagt aan jouw "metafysische associaties." Je kunt nu
eenmaal niet verder dan je horizon kijken. Op die manier behoort steeds een
horizon dus tegelijk tot het fundament voor de waarnemingsmógelijkheden.
Jouw waarneming "dat [jouw] schijnbaar eenvoudige tekst zoveel begrippen
meesleurt," heeft daarmee natuurlijk àlles te maken. De stelselmatige
ordening van begrippen/betekenissen is dus (ook) onderdeel van een vàk. Als een
civiel ingenieur iemand door de woestijn ziet fietsen, denkt z/hij meteen dat
er blijkbaar een weg is enzovoort. Vergelijkbaar hebben we m.i. civiele
informatiekunde oid. als vak nodig voor ontwerp t/m beheer van infrastructuur
voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal.
Als professionele bagage moet een civiel informatiekundige zelfs met voorrang
semantiek op stelselschaal kunnen modelleren. Nogmaals, jouw tekst gáát nota
bene over kritieke, samenhangende componenten van zulke infrastructuur. Wat het
semantische aspect betreft moeten juist die componenten verschijnen in
stelselmatige informatiemodellen.
35.106
Zo gemakkelijk kom je er niet van af! Mijn stelling luidt dat de meeste
gebruikers van Twitter er helemaal niet op uit zijn om een ander "te
vinden." Ik acht het dus waarschijnlijker dat iemand 3. via jouw
twitterbericht 2. een ander twitterbericht en 1. zodoende mijn column
probeerde te benutten om zèlf (f)op te vallen. Indien jij meent, dat die
stelling inmiddels voldoende gevalideerd is, hoef je er inderdaad geen nadere
twitter(s) aan te wijden. Zie je dat vooralsnog anders, dan lijkt het de moeite
waard om Twitter ook verder experimenteel als communicatiemiddel voor relevante
verstandhouding in te zetten. Of beschouw jij Twitter, zoals die andere
twitteraar blijkbaar doet, eveneens (slechts) als medium voor
éénrichtingsberichten? Hij moet jou maar "vinden," stel je met zoveel
woorden. Zo ja, dan begrijp ik alweer beter waarom ik wèl belangstelling heb om
terdege te snappen wat Twitter is, maar niet om het te gebruiken. Als
instrument bevordert Twitter (verder) vertoon van ijdelheid. Volgens mij is
vooral de vraag, of dergelijk vertoon daardoor voorbij de grens raakt van
opbouwende samenwerking (die volwassen communicatie over èn weer vergt). Drukt
ijdel gebruik de opbouwende, zij het beknopte communicatie die ermee uiteraard
óók mogelijk is, niet compleet wèg?
35.107
Het is de kunst deelmodellen niet overhaast in elkaar te schuiven. Daarom doe
ik het (dus) allereerst stuk voor stuk. Daardoor blijft het accent gemakkelijker
zichtbaar dat jij steeds met een bepaalde tèkstpassage legt (althans, wat ik
erin als zodanig meen te herkennen). In een overzichtdiagram kan je daarvoor
inderdaad wandelroutes uitstippelen. De verzameling is trouwens spoedig
compleet (genoeg). Dan moeten we de deelmodellen maar eens op een rijtje
leggen.
35.108
Sterker nog, niet alleen een twitterbericht, maar èlk (voortgebracht) teken
"analyseer [ik] vanuit de premisse dat er een doel is; moet zijn."
Want elk teken beschouw ik au fond als een verzoek tot inschikkelijkheid (every
sign is a request for compliance).
Eerder heb ik jullie bedankt en compliment gemaakt voor jullie gebruik van
Twitter. Ik heb tevens proberen te verklaren, waarom ik echter geen gebruik
ervan maak. Dat deed ik niet om jullie van mening te doen veranderen.
Integendeel, ik verzocht je zelfs ermee dóór te gaan, ihb om die andere
twitteraar erop te wijzen dat op wat jij een "relevante vraag" van
hem vond, reeds in Eenzijdig
gestaakt dialoog een antwoord aangeduid staat. Met allemaal verschillende
bijdragen, zo blijf ik van mening, bereiken we dankzij samenwerking een beter
resultaat. Ik wil dat graag volhouden, zo mogelijk versterken.
Met ditmaal dank voor toelichting op je motivatie, dat verzoek valt blijkbaar
buiten jouw avontuurlijke bemoeienis met Twitter. Ik zou overigens denken, dat
je je avontuur juist opvoert, je spel voortzet met zo'n bericht. Ik gebruikte
de term experiment, waarmee ik volgens mij vergaand hetzelfde probeer uit te
drukken. Maar je hebt gelijk, het is daar jouw avontuur, jouw spel. Ik deed je
een verzoek, dus bedoelde ik je zeker geen òpdracht tot inschikkelijkheid te
geven. Noem het ook maar een suggestie.
Het doel van mijn verzoek betreft evenwichtiger verhoudingen. Mijn inzet met
opnieuw die column is serieus. Ik probeer er nogeens een ernstige belemmering
voor evenwichtige verhoudingen in maatschappelijk verkeer mee aan te kaarten.
Dat lukte blijkbaar zodanig overtuigend, dat jij er een verwijzing via Twitter
aan wijdde. Nogmaals, hartelijk bedankt ervoor! Maar wat heeft het met Twitter
te maken, dat de initiële verwijzing ernaar wèl past, maar vervolgberichten
erover niet? Geldt als spelregel dat "een onverwacht (groot) succes"
slechts telt, als je slechts één poging waagt? Maar welke "aanvullende
kans op dialoog" grijp je aan door die andere twitteraar ... géén reactie
te sturen? Al dan niet via Twitter, èlk evenwichtig bedoeld verzoek is
natuurlijk "zonder enige garantie" voor inschikkelijkheid. De vraag
is daarbij verder, of je "volkomen onvoorspelbare zaken" vooral wilt
afwachten, of liever katalyseren. Ik ben vóór het aangrijpen van
aanknopingspunten voor dialoog. Op z'n minst komen we er zsm achter, dat het
helaas nutteloos was. Dat scheelt dan nodeloze vèrdere inspanningen, houdt
verwachtingen realistisch, wat ik voor het streven naar zo'n serieus doel als
evenwichtiger maatschappelijke verhoudingen relevant acht.
Ik maak je mijn verontschuldiging voor de verwarring die ik wellicht zaaide,
door Twitter teveel in één moeite door (en stellig te impliciet) te
problematiseren als factor voor maatschappelijke verhoudingen. Zie ook een
eerdere column: Lof
der onbereikbaarheid.
Laten wij ajb reële verschillen erkennen. Met de overeenkomst die jij daarover
schetst, ben ik het grondig eens.
35.109
Als wiskundige merk ik graag op dat er met "berekenend" niets mis
hoeft te zijn. Wat maatschappelijk verkeer betreft, lijkt me de crux juist
evenwichtige inschikkelijkheid en daar komt tevens nogal wat rekenwerk bij
kijken. Maar ik veronderstel, dat jij ermee op misbruik doelt. Zulke bedrijven
hanteren Twitter e.d. dus niet als sociale, maar als strikt commerciële media.
Als jij je ertegen verzet, ben je m.i. hoogstens "ongenuanceerd" op
de manier waarop iDNA
Manifest dat is. Als samenlevende burger merk ik dáárover graag op, dat er
met "ongenuanceerd" niets mis hoeft te zijn.
Ik ben blij met ook weer deze correspondentie, omdat ik er nogal wat van meen
op te steken. Dat gebeurt gelukkig evenwichtig, althans zo maak ik uit jouw
bericht op. We hebben dus tòch een heus dialoog.
Zoals het gelopen is, ben ik inmiddels geneigd om van een casus te spreken.
Nogmaals, dankzij onze analyse hebben we ervan geleerd. Het lijkt me echter
niet langer opportuun om er daadwerkelijk nog een vervolgbericht aan te
besteden. Door het twittertempo kan hij stellig niet meer plaatsen, waarover je
het hebt. Of je ... berekent het uitstel tot relevante reactie, bijvoorbeeld:
In de Socratische stijl van die column liet ik het bezinken. Jij vroeg "nu de oplossing nog?" Antwoord: Bestuur, wees niet met jezèlf bezig.
Dat zijn precies 140 lettertekens.
35.110
Dank je wel voor zowel het bewerkte vervolgbericht dat je daar stuurde, als aan
mij je signalering ervan buiten Twitter. Nu maar weer wachten op het
onvermijdelijke: geen ènkele reactie of, als het reuze meezit, een fopvatting.
Slechts een wonder kan met zulke toekomstgeschiedenis spotten: zowaar een
opbouwende reactie.
35.111
PIZ? Kende ik nog niet, die afkorting. Blijkbaar ben ik daar niet zo mee bezig
... lees ook: kan ik me niet ver(oor)loven, gelukkig maar. Ik schreef je
onlangs al, dat zijn verzoek tot inschikkelijkheid aan jou met zijn
pensioen-in-zicht-melding weleens zou kunnen inhouden dat jij (ook) verder geen
informatiekundige reactie van hem mag verwachten. Jouw verdere pogingen leveren
in elk geval extra notities op voor de rest van de wereld.
Wat die andere twitteraar betreft bedoel(de) ik dat m.i. de kans groot is, dat
jouw aanvullende bericht er zo meteen bovenòp het eerste vervolgbericht netzo
pompt wegdrukt. Dat lijkt me zonde van de moeite die jullie allebei deden,
tenzij het avontuur/spel is om te kijken hoe snel het lukt om ècht nooit meer
iets te vernemen (maar daar mikten jullie allebei niet op).
Ik heb geen idee, of je getalsmatige aannames enig hout snijden. Ik hoop
eigenlijk van niet, althans wanneer jij ze voor èlke twitteraar geldig
verklaart. Zoals het oude gezegde al vraagt: Wie heeft er met zulke vrienden
nog vijanden nodig? Waarvan eten we eigenlijk, zodra niemand zich erom
bekommert?
35.112
Er is interactie aan de orde. De verkeersmetafoor moet verduidelijken
dat op maatschappelijke schaal over èn weer behoefte bestaat aan authenticatie
enz. Een aanzet voor die benadering vind je beschreven in Informatieverkeer in publiek domein. Zie daar hoofdstuk
6, Identiteit,
identificatie & informatiebetrekking.
Onlangs deed ik een verdere poging — voor een aanzet tot een ...; zie
bijvoorbeeld ook het eerste oefenschema
— om die verbijzondering van identiteitsbetrekking per soort overeenkomst à la
metapatroon te modelleren. Vervolgens breidde ik dat (deel)model uit met
aanknopingspunten voor procesgang.
De opmerking waarin zij verificatie associeert met autorisatie kan ik niet
plaatsen. Dat moet volgens mij authenticatie zijn. Pas nádat via authenticatie
de identiteit van de gebruiker geverifieerd is, komt z/hij pas in het bereik
van haar/zijn bevoegdheden. Daarvoor wil de gebruiker in kwestie op haar/zijn
beurt voldoende zekerheid over de identiteit van het middel (inclusief,
herstel, zodoende vooràl van wie er ‘achter’ zit). Zie hierboven mijn
opmerkingen nav interactie. De verificatie moet zonodig (afhankelijk van soort
proces respectievelijk overeenkomst) wederkerig expliciet zijn.
Dergelijke noodzakelijke voorwaarden voor infrastructuur voor betrouwbaar informatieverkeer
begrijpt, vrees ik, nog bijna niemand.
November – december 2009, webeditie 2009 © Pieter Wisse