Ook verschenen in: Digitaal Bestuur, 20 november 2009.

 

 

Drogreden

Pieter Wisse

Zou het kunnen dat we met basisregistraties enkele ernstige, tja, basisfouten maken? Dit gebruikte ik eerder als openingszin, te weten in mijn opstel Basispuzzel met stelselmatige registerstukjes. Ik vermoed echter dat bijna niemand die tekst opspoorde op de website van PrimaVera, het onderzoekprogramma in informatiemanagement van de Universiteit van Amsterdam. Graag verwijs ik er daarom naar, met hier zelfs een extra accent op de vrijwel onneembare hindernis die een naïef wetsbegrip opwerpt.

De Grondwet is opzettelijk algemeen gesteld. Het zijn de luttele lijnen van de gehele omtrek, geen gedetailleerde beschrijving van een specifieke route. Als de Grondwet al een onderwerp vermeldt, gebeurt dat kortweg. Prompt volgt het voorbehoud dat het onderwerp in kwestie bij wet geregeld moet zijn.

Er zijn talloze onderwerpen van maatschappelijk belang, dus allerlei wetten enzovoort. Zijn de bepalingen volgens een … bepaalde wet universeel, nou ja, voor Nederland, geldig? Dat is natuurlijk onzinnig. De maatschappelijke dynamiek, die het immers van variëteit moet hebben, zou in één klap gefrustreerd raken. Daarom omvat elke wet onlosmakelijk de beschrijving van haar nadere werkingsdomein. Methodisch informatiebeginsel: betekenis in context. Alweer met minder formele status kent elke wet toelichting. Verder krijgt de rechter nadrukkelijk (!) ruimte om zonodig rekening te houden met afwijkende omstandigheden.

Wie deze kenschets losbandig vindt, adviseer ik dringend om het boekje The Philosophy of Law (1971) door Mario Lins te lezen. De auteur behandelt, aldus zijn ondertitel, “its epistemological problems.” Ook voor wat (een) wet betekent, geldt daarom dat (p. 7) “man’s intellectual faculties do not function in a vacuum, but in contextual situations that are in constant evolution.”

Mensen met allerlei achtergrond beslissen over, respectievelijk werken mee aan ontwikkeling van de elektronische overheid. Wat gaat er grondig mis? Zij koesteren nog in meerderheid een simplistisch, naïef wetsbegrip. Daarom verwachten zij, overigens vaak netzo impliciet, dat de wet betekenis uniformeert. Blijkbaar luidt de veronderstelling, dat er één wet is. Wanneer betekenissen onverhoopt verschillen, zo concluderen zij, moet dè wet dat dùs verhelpen.

Die illusie verklaart de roep om wet- en regelgeving (ook) voor (basis)registraties. Op die manier hopen zij hun verabsoluteerde aanbodoriëntatie te borgen. Maar volgens Lins geldt daarentegen, dat zulke (p. 37) “legal purity cannot subsist in practice, where we see that juridical rules are related to an existential context.” Ofwel, (p. 77) “social facts operate in situational fields.”  Dus (p. 88) “like any social phenomenon, law is subject to the conditions which particularize it in each frame of reference.”

Nogmaals, in werkelijkheid zijn er vele wetten. Een bepáálde wet specificeert zonodig betekenis. Dat gebeurt voor (doel!) noodzakelijke erkenning van differentiatie (lees ook: variëteit) in het maatschappelijk verkeer.

Op reële stelselschaal, zeg ook maar gewoon in onze moderne samenleving, is betekenissenvariëteit zelfs regel. Daarom vergt semantische interoperabiliteit voorzieningen voor, wat paradoxaal klinkend uitgedrukt, samenhang tussen verschillen. Daarop is de wettelijke structuur zowel van invloed, als dóór beïnvloed. Zo stelt Lins, dat (p. 71) “the problem is to broaden the methodological technique so that, by means of a more adequate logico-conceptual structure, we may integrate the differentiation.” Wat Lins “the problem” noemt, ben ik trouwens geneigd als de opgave te vertalen, want hij geeft meteen een aanwijzing voor de òplossing. Met andere woorden, ook en vooral (!) de reële wettelijke variëteit noodzaakt tot contextuele verbijzondering (p. 112): “What becomes necessary is not to disdain the formalization, but to contain it within its just limits.” En (p. 134) “without this operational adaptation law loses its efficacy; it would lack a contextual basis on which to stand.”

Maar intussen overheerst voor elektronische overheid nog altijd naïviteit. Bijgevolg stagneren, mislukken e.d. veranderingen door die valse aanname van betekenisuniformering en dito verwachting van absolute oplossing door wet- en regelgeving.

Het is naïef en contraproductief om van wetten enzovoort te eisen dat een begrip overal dezèlfde betekenis moet krijgen. Dat streven is zelfs onwezenlijk, zodra die uniformiteit afgedwongen gaat worden door nota bene de betekenis à la basisregister dan maar … wettelijk vóór te schrijven. Dat kan ònmogelijk werken en ondermijnt zelfs reële variëteit in maatschappelijk verkeer. Wat we eraan kunnen doen, is ophouden met (de) wet als drogreden opvoeren voor betekenisuniformiteit.

 

 

8 november 2009, webeditie 2009 © Pieter Wisse