Eenzijdig gestaakt dialoog

Pieter Wisse

Zelfs wanneer iets bestaat dat louter betrekking kent met zichzelf, zo vraagt Socrates zich af, wat hebben we er dan eigenlijk aan? Die vraag blijkt thans van buitenàf over politiek en openbaar bestuur te woeden. Kortom, in Charmides snijdt Plato (ca. 428-347 v.d.j.) een thema aan, dat onverminderd actueel is. Althans, die indruk dringt zich onherroepelijk op door verslaggeving en opiniebijdragen in NRC Handelsblad. Als weergave neem ik hier chronologisch enkele knipsels door uit genoemd dagblad. Vooraf geef ik nog even mee dat in Charmides ondermeer staat dat het er niet om gaat wie iets zegt, maar of het al dan niet waar is. Houd deskundige, betrokken boodschappers in ere, zegt Socrates dus. Volgens de geschiedenis is dat juist géén overbodige aanbeveling, indien de heersende macht zich door de boodschap geraakt voelt.

“De overheid produceert alleen nog beleid,” stelt Adri Duivesteijn (12 dec. 2009, redacteur Karel Berkhout). Dat is precies de makke die Plato via Socrates (of is het andersom?) aankaart. Wie uiteindelijk nog slechts deskundig is in het maken van beleid, weet dus niets meer van enig onderwerp waaròp beleid van toepassing is. Dat loopt er onvermijdelijk op uit, in Duivesteijns woorden, dat “de overheid is uitgehold.” Daar lusten commerciële partijen wel pap van op kosten van belastingbetalers. Hoe dat met de aannemerij voor de gebouwde omgeving tegenwoordig (niet) werkt, geeft Duivesteijn op hoofdlijnen aan en trouwens ook wat er volgens hem zoal aan moet gebeuren. Dat klinkt allemaal nogal logisch.

Op diezelfde dag in de wetenschapsbijlage schrijft Martijn Katan over de kwaliteit van voorspellingen door maatschappijwetenschappers. Ik meen dat het niet te ver gezocht is om ook beleid als een voorspelling te beschouwen. Katan haalt een evaluatieonderzoek aan: “De uitkomst was ontluisterend.” Maar toch, “sommige experts deden het […] systematisch beter dan andere.” Kwaliteit blijkt sterk gebaat bij een weifelende houding, dus vooral géén zelfverzekerde. Voor ontplooiing van weifelaars zijn de omstandigheden echter ongunstig, want “media hebben graag zelfverzekerde experts met een duidelijke mening, liefst een mening die de kijker zelf al had.” Tja, “dergelijke experts hebben het meestal fout.”

Met tevens een bijdrage door Paul Frissen in de bijlage voor opinie & debat was ik op 12 december jl. zelfs èxtra druk met uitknippen. Frissen waarschuwt tegen het simplisme van “pleidooien voor leiderschap,” want “de democratie [heeft] een ander niveau van complexiteit.” Zij “gaat eerst en vooral over wat ons verdeeld houdt, over onze onenigheid.” Wie daarentegen in de waan verkeert dat beleid pas volmaakt is als uniform zèlfbeleid, frustreert reële pluriformiteit. Zoals Frissen het formuleert, juist “verdeeldheid beschermen we in de democratie, waarin we het — gelukkig — nooit eens hoeven te worden.” Hoe leven we dan sámen? “We sluiten compromissen die de onenigheid draaglijk maken.” Nogmaals, “de politieke democratie representeert maatschappelijke pluraliteit.” Dat vergt “een politiek die zichzelf weet te matigen.” Frissen beschrijft enkele noodzakelijke “deugden […] van machthebbers in het publieke domein.” Daar staat “oordeelsvermogen” tussen, want “de wereld is ingewikkeld, ongekend en onvoorspelbaar.” Dat maakt natuurlijk angstig. Valse zelfverzekerdheid werkt vroeg of laat echter averechts. Daarentegen is “oordeelsvermogen […] de kwaliteit om in handelen en beslissen recht te doen aan complexiteit en nooit te simplificeren.” Wat Katan op positieve manier als weifelen duidt, heet bij Frissen “altijd voorlopige waarheidsvinding[, …] omdat vergissen steeds mogelijk is.” Overheersend moet zijn “de gevoeligheid voor het verschil.” Daarover merkt Socrates terecht op dat door louter zèlfbetrekkelijkheid de reële verschillen bekneld raken, met alle nadelige gevolgen voor het goede leven en geluk van dien.

Alex Brenninkmeijer, nota bene Nationale Ombudsman, tilt de noodzaak van analyse van ‘Hoek van Holland’ als een aparte zaak naar de staat als systeem (15 dec. 2009). Dan is de overheid dus nog niet klaar met eventuele straf voor één of meer individuele ambtenaren en/of bestuurders. Er is overeenkomstig het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens méér en “daarbij gaat het om een onderzoek naar wetgeving en beleid, om de voorbereiding, planning en organisatie en uiteindelijk de uitvoering van de operatie zelf.” Zulke verruiming is stellig wennen voor wie beleidsverantwoordelijkheid en -aansprakelijkheid tot dusver (veel) beperkter opvatte. Brenninkmeijer spreekt dankzij Europees verband echter van “een normale zaak.”

Daags erna waarschuwt Rinus van Schendelen tegen “overdrijving” met veiligheidsmaatregelen (16 dec. 2009). Wie “beginselen op studiepapier maximaliseert,” vergeet “beperkingen van informatie, middelen, tijd, medewerking et cetera.” Nee, “in de praktijk kan niemand ooit maximaliseren.” Daarentegen “moet men altijd optimaliseren: zo goed mogelijk presteren, binnen alle harde en vaak onvoorziene beperkingen.” Volgens Van Schendelen moet “het laatste woord” zijn aan “redelijkheid en nuchterheid.” Zeg ook maar, weifelen (Katan) dankzij oordeelsvermogen (Frissen). Daarop moet vooral ook het systeem (Brenninkmeijer) zo goed en zo kwaad bemeten zijn als veranderlijk kan.

Eveneens op 16 december 2009 meldt de krant (redacteur Jan Meeus), dat “de overheid te weinig bestuurlijke, financiële en technische kennis [heeft] voor het aansturen van […] complexe projecten.” In dit rijtje is de veronderstelling van bestuurlijk gebrek natuurlijk extra opmerkelijk. Socrates leert echter dat het te verwachten valt. Zodra bestuur nog louter gaat over zichzèlf, bestuur dus, gaat het feitelijk nergens meer over. Dat is voor bestuurders uiteraard onverdraaglijk, wat ontkenning zo hardnekkig maakt. Zo ontstaat “de optelsom van de talloze tekortkomingen die een onthutsend beeld geeft.” Die spreiding bevestigt bestuur zelfs in zijn positie, zo werkt het dan weer wèl, “want als iedereen verantwoordelijk is, is niemand verantwoordelijk.”

Hennes de Ridder (17 dec. 2009) beredeneert dat zowaar “de twee spelers waar het echt om gaat […] zo goed als buitenspel [staan].” Hij noemt ze de burgers en de leveranciers. “Daartussen bevinden zich spelers, die zich op een ongelukkige manier met het proces bezighouden en maar weinig verstand hebben van de inhoud.” Volgens De Ridder “allemaal opererend met een niet haalbaar doel, niet genoeg middelen, gebrekkige informatie en geen stuurruimte.” Daarom doen “deze partijen […] een beroep op adviseurs,” die er “belang bij [hebben] om het project zo groot mogelijk te maken, de complexiteit te verhogen en het project zo moeilijk mogelijk te maken met liefst nog onbeproefde technieken.” Nadat “de inhoud op de achtergrond is geraakt[, …] gaat [het] nu om risico’s. Van groot belang is dat er dus risico’s worden gecreëerd.” Daar gaat “het grote geld” in zitten. Overigens kunnen “nieuwe technieken onvermijdelijk zijn.” Zo ja, “laat dan na een voorselectie twee partijen in een betaalde competitie de volledige uitwerking maken. Kies de beste.”

Op 19 december 2009 geeft de krant onder de titel Politiek is een bokswedstrijd geworden (redacteur Derk Stokmans) “voorbeelden van een fenomeen dat het afgelopen jaar vaker zichtbaar was: kritiek levert eerder een aanval op de criticus op, dan inhoudelijk debat.” Dat zag Socrates dus al aankomen. “Inhoud is te hoogdrempelig. Iemand aanvallen om zijn kritiek levert meer aandacht op.” Wat Stokmans trouwens lijkt te missen, is dat de oorspronkelijke boodschap meestal opbouwend bedoeld is. Als er iets moet veranderen, ja, logisch dat er sprake is van enige kritiek. Maar primair is het een aanbod om te hèlpen, doorgaans helemaal geen aanval òp een politicus of bestuurder. Maar zodra z/hij de boodschap ten onrechte zo opvat, ontrolt zich noodlottig tegenwerking. Zonder welwillendheid van de aangesproken machthebber krijgt de boodschapper dat uiteraard onmogelijk hersteld tot de samenwerking die z/hij beoogt.

Marc Chavannes (19 dec. 2009) brengt “meer grote projectennieuws.” In dat verband rapporteert Chavannes wat “bestuurders het meest [missen]: respect voor wat zij toch maar voor ons doen.” Dat wordt lastig met als “lijn in al die wankele projecten op weke grond” dat “zwaar vernevelde verantwoordelijkheden” gelden. Het bestuurlijk ideaal, aldus Chavannes, lijkt “het Rijk als één ministerie dat niets weet en alles uitbesteedt.” Dat verzint slechts, leert Plato dus in Charmides via Socrates, wie gelooft in absolute betrekking van bestuur op zichzèlf. Zo “[verliest] het overambitieuze bestuur […] de grenzen van rechtsstaat en democratie uit het oog.” Het effect is dat het bestuur “overal aanwezig is en steeds minder ordent en stuurt.”

In een vraaggesprek met Paul Bordewijk (19 dec. 2009, redacteur Folkert Jensma) loopt het verhaal naadloos dóór. Volgens Bordewijk “[slaat] op een gegeven moment [de] houding [van bestuurders] om. Tegenspraak gaan ze dan bij voorbaat verdacht vinden: we doen het toch nooit goed. En dan luistert men ook niet meer als de burger wel degelijk gelijk heeft.”

De krant plaatst op 21 december 2009 een geschreven portret van de Nationale Ombudsman, Alex Brenninkmeijer (redacteuren Reinier Kist en Barbara Rijlaarsdam). Tekenend is de waarneming door Ybo Buruma, dat “in Den Haag […]  vragen stellen [...] gelijk [staat] aan kritiek geven.”

De schaar heb ik weer opgeborgen. Ik heb geen verdere knipsels nodig voor het beeld van een alsmaar luider koor waarvoor politici en bestuurders zich navenant dover tonen. Het heeft alles weg van een tragedie over ijdelheid.

Met Charmides, schreef Plato volgens mij eerder een blijspel. Want hij neemt Socrates, die zich daar gedraagt als Paul Haenens dominee Gremdaat avant la lettre, met diens ijdelheid op de hak. Betrekkelijk mild narcisme als deugd zou overigens zelfs weleens het hoofdthema van de dialoog kunnen zijn. In elk geval zag Socrates scherp in, dat hij zijn zin met Charmides niet zozeer zèlf won, maar dat hem die door de jongeling werd verleend. Eind goed, al goed. Zachtjes uitgedrukt lijkt echter zo’n verhouding tussen bestuurder en burger thans zoek, wat dus ronduit tragisch is.

 

 

23 december 2009, webeditie 2009 © Pieter Wisse