Ook verschenen in: Digitaal Bestuur, 19 augustus 2009.
Voorts ňngewijzigd als bijdrage aan het thema grondrechten in het digitale tijdperk op 10 november 2009 per brief gestuurd aan de Staatscommissie Grondwet: “Als onlosmakelijk onderdeel van deze brief stuur ik u bijgevoegd ter dringende overweging voor de grondwetsherziening de tekst die ik eerder publiceerde als artikel in Digitaal Bestuur.”
Pieter Wisse
De Nederlandse Grondwet en nogal wat verdere wet- en regelgeving zijn onvoldoende berekend op verkeer in de moderne informatiemaatschappij. Ik vind het daarom een prima initiatief dat een heuse staatscommissie “tot taak heeft de regering te adviseren over de noodzaak tot wijziging van de Grondwet in verband met [o.a.] de grondrechten in het digitale tijdperk.”
De staatscommissie kent weliswaar een langere agenda, zie het instellingsbesluit, maar over “de noodzaak” van het aangehaalde onderwerp kan ik kort zijn. Ja, grondrechten voor evenwichtige verhoudingen in maatschappelijk informatieverkeer moeten nodig verduidelijkt. De crux van hoe ik die kaderstellende aanpassing zie, heb ik eerder geschetst met de slogan persoonsinformatie is persoonseigendom. Tevens herinner ik aan de opiniebijdrage Regel informatierechten in de wet door Paul Jansen.
Voor zover daarop reacties kwamen en komen, is vrijwel iedereen het zelfs ‘grondig’ met dat inrichtingsbeginsel eens. De vraag is dan gauw praktisch, vooruit, welke formulering past voor de Grondwet? Namens de stichting dotindividual, Center for Information Equity, werkte ik als vrijwilliger een tekstvoorstel uit dat verrassend eenvoudig uitpakt. Dat komt nu dus mooi uit voor de staatscommissie, alstublieft. Ik licht het graag toe. Of, nee, waarom zou ik eigenlijk? Ik neem dat voorstel hieronder gewoon volledig over. Heeft u weleens eerder iets uit de Grondwet gelezen? Wat doorgestreept staat, kan verdwijnen. En de passages tussen rechte haken zijn juist toevoegingen:
Artikel 10
1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te
stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
2. De wet stelt regels ter bescherming van de
persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van
persoonsgegevens.
3. De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen
op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat
daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.
Artikel 11
[1.] Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.
[2. Ieder heeft onvervreemdbaar recht op eigendom over zijn persoonsinformatie.]
Artikel 12
1. Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.
[2. Het gebruik van persoonsinformatie zonder toestemming van de persoon is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.]
2 [3]. Voor het binnentreden overeenkomstig het
eerste lid[, respectievelijk voor het gebruik overeenkomstig het tweede lid]
zijn voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden
[of gebruik] vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen.
3 [4]. Aan de bewoner [of persoon] wordt zo spoedig
mogelijk een schriftelijk verslag van het binnentreden [of gebruik] verstrekt.
Indien het binnentreden [of gebruik] in het belang van de nationale veiligheid
of dat van de strafvordering heeft plaatsgevonden, kan volgens bij de wet te
stellen regels de verstrekking van het verslag worden uitgesteld. In de bij de
wet te bepalen gevallen kan de verstrekking achterwege worden gelaten, indien
het belang van de nationale veiligheid zich tegen verstrekking blijvend verzet.
Artikel 13
1. Het briefgeheim [van geadresseerde communicatie]
is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij de wet bepaald, op last van de
rechter [door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn
aangewezen].
2. Het telefoon- en telegraafgeheim is onschendbaar,
behalve, in de gevallen bij de wet bepaald, door of met machtiging van hen die
daartoe bij de wet zijn aangewezen.
Artikel 14
1. Onteigening [van onpersoonlijke materiële en immateriële goederen, respectievelijk beperking van beschikking over persoonsinformatie] kan alleen geschieden in het algemeen belang en tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander naar bij of krachtens de wet te stellen voorschriften.
2. De schadeloosstelling behoeft niet vooraf verzekerd te zijn, wanneer in geval van nood onverwijld onteigening [of beperking] geboden is.
3. In de gevallen bij of krachtens de wet bepaald bestaat recht op schadeloosstelling of tegemoetkoming in de schade, indien in het algemeen belang eigendom door het bevoegd gezag wordt vernietigd of onbruikbaar gemaakt of de uitoefening van het eigendomsrecht wordt beperkt.
Tot zover het wijzigingsvoorstel zčlf, uiteraard sterk geďnspireerd door Manifest voor informatieverkeer (voorheen: iDNA Manifest) van dotindividual. Overigens kan het stellig nog eenvoudiger. Voor dit stadium was de sport echter om de opzet plus formulering van de huidige Grondwet zo intact mogelijk te houden.
Het klinkt paradoxaal, maar begrijpelijkheid is er per saldo sterk bij gebaat door het ruime en daardoor onvermijdelijk vage begrip “persoonlijke levenssfeer” in artikel 10 voortaan op zichzelf te laten staan. Want in artikel 11 volgt juist dáárdoor “onaantastbaarheid van […] lichaam” direct herkenbaar uit het in artikel 10 verkondigde “recht op eerbiediging.”
Maar de “persoonlijke levenssfeer” kent natuurlijk nog meer, zeg gemakshalve maar even, aspecten dan het lichamelijke. Zo beschouwd biedt artikel 11 keurig ruimte om dergelijke, qua “recht op eerbiediging” vergelijkbare, aspecten op te sommen. Het persoonlijk eigendom van persoonsinformatie is er dus zo eentje. Dat is veel krachtiger dan het halfzachte gaat-u-maar-rustig-slapen van lid 2, respectievelijk lid 3 van artikel 10. Moeten burgers verantwoordelijkheid nemen, of niet? Nou dan, vestig daarvoor de solide basis. Wčg met lid 2 en met lid 3 van artikel 10!
Voor artikel 11 konden we bij dotindividual zo gauw niet méér van die aspecten van “persoonlijke levenssfeer” verzinnen, maar dat ligt, toegegeven, stellig (ook) aan vooringenomenheid met information equity ofwel evenwichtige informatiebetrekkingen. Wie voor de staatscommissie aannemelijk maakt dat nog een ŕnder aspect nauw met grondrechten samenhangt, kan ons voorstel voor artikel 11 er gerust mee uitbreiden.
Artikel 12 valt te lezen als waarborg van wat artikel 11 stelt. Indien zulke borging extra zwaar telt, is het inderdaad verstandig dergelijke ‘aanvullingen’ eveneens grondwettelijk te verankeren. Anders volstaat de formule “De wet stelt regels …” Aan wat zo beschouwd een secundaire afweging inhoudt, verandert het voorstel even niets. Dat zou maar afleiden van ons kernpunt en dat staat nu scherp in artikel 11, lid 2.
Omdat artikel 11 lichaam čn persoonsinformatie betreft, moet het gehandhaafde artikel 12 bijgevolg zulke wezenlijke waarborgen wel voor allebei gaan omvatten. Ja, die zinnen moeten gemakkelijker leesbaar zijn dan zoals ze er nu staan. Nogmaals, het voorstel handhaaft opzettelijk letterlijk zoveel mogelijk van de huidige Grondwetstekst. We willen de leden van de staatscommissie, (bijna) allemaal rechtsgeleerden, niet nodeloos laten schrikken. Verder moet er wat serieus werk voor ze overblijven.
Artikel 13 is slechts compacter geformuleerd; abstractie geeft de bepaling algemenere geldigheid, wat ongetwijfeld ook toekomstvaster is.
Het voorstel voor artikel 14 voegt, vergelijkbaar met de wijziging van artikel 12, noodzakelijke verbijzondering toe als gevolg van wat karakteristiek geldt voor persoonsinformatie. Dat is de onvervreemdbaarheid van het eigendom erover. Daarin verschillen het lichaam en persoonsinformatie wezenlijk van volgens dotindividual voorlopig maar onpersoonlijke materiële en immateriële goederen heten. Kenmerkend voor dergelijke goederen is dat ze wčl van eigenaar kunnen wisselen. In die zin zijn grondslagen verraderlijk ňngelijk. Persoonlijke ontplooiing en zo door naar maatschappelijke dynamiek vergen voor de ene categorie principieel ňnvervreembaar eigendom, terwijl voor een andere categorie juist principieel overdraagbaar, verhandelbaar e.d. eigendom moet gelden. Of dat productieve onderscheid simpel in de Grondwet valt te verklaren, betwijfel ik. Laat de staatscommissie er maar naar kijken.
Goed, dat zijn dan de relevante Grondwetsartikelen (mede) ter borging van “de grondrechten in het digitale tijdperk.” Vooral wat voorgesteld is voor artikel 11, lid 2, moet inderdaad door de wet (lees: nader dan volgens de Grondwet mogelijk en gewenst is) worden geregeld. Precies, de stichting dotindividual heeft daarom net zo’n oefening als met de artikelen 10 tot en met 14 van de Grondwet óók verricht voor de gehele Wet bescherming persoonsgegevens. Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de Grondwet kan, herstel, moet die wet veranderen in en nota bene sterk vereenvoudigen tot de Wet persoonsinformatie. Het voert hier te ver om dŕt voorstel hier ook te behandelen; u bent natuurlijk van harte welkom het bij dotindividual te bekijken.
Steunt u het voorstel voor herziening van de Grondwet ter borging van “de grondrechten in het digitale tijdperk”? Graag (re)actie!
19 juli 2009, webeditie 2009 © Pieter Wisse