Pieter Wisse
51.1
Tja, (pijl)richting ... Als de ene het zus wil, en de andere zo, pas ik me wel
aan. Want het maakt principieel helemaal niets uit gelet op het binaire
karakter van Metapatroons (verbijzonderings)relatie.
51.2
Er komt een heel gezelschap op af. Moeten we (daarom) nog iets voorbereiden?
51.3
Weliswaar lijkt de aanduiding "rotonde" ontleend aan werk van
Information Dynamics, maar als dat zo is, is het ook alles. Daar zou het onverminderd
moeten draaien om "contextneutrale gegevens." Wat mij betreft bestaan
die echter niet. Dat maakt de opzet van de zgn informatierotonde
à la Metapatroon zelfs radicaal anders. En dat wèrkt ... :-) Juist het
draaipunt moet zo leeg mogelijk zijn. Kijk maar naar een scharnier.
Als eerste toelichting beveel ik graag Informatierotonde
voor semantische interoperabiliteit (maart 2010) aan, wellicht gevolgd door
Stelselmatig overzicht via informatiesleutels (maart 2013).
51.4
Mondelinge toelichting geef ik graag, maar jouw vragen kan ik zeker in eerste
aanleg m.i. duidelijk genoeg schriftelijk beantwoorden. En dan kan je er
nogeens rustig op broeden ... :-)
1. Metapatroon is eigendom van Information Dynamics (respectievelijk van mij).
2. Metapatroon is “vrij te gebruiken,” zeer graag zelfs! Ter
bevordering stelt Information Dynamics uitgebreide documentatie beschikbaar.
Zoiets als een portaal biedt Metapatroon,
handboek stelselmatig informatieverkeer. Er komen voortdurend teksten met
uitleg en modelleervoorbeelden bij.
Het “vrij” gebruik houdt wèl de verplichting tot adequate bronverwijzing in.
Nota bene, gelet op punt 1 staat het uiteraard niemand “vrij” om Metapatroon na
te bootsen en vervolgens met een àndere naam ervoor te doen alsof de
modelleermethode/-taal het resultaat van eigen ontwikkeling is (zoals
consortium Essence deed onder de noemer van Essence-taal; ik vermoed dat jij je
zo nadrukkelijke vragen 1 en 2 in verband hiermee stelt).
A propos Essence, de klacht van plagiaat betreft de taalversie die projectfase
1 van het Essence-consortium als Essence-taal presenteerde; die eerste versie
is immers exact gelijk aan Metapatroon. Later kwam Essence met een tweede
versie van Essence-taal; daarover heeft Information Dynamics geen klacht van
plagiaat. Er zijn echter nog diverse publicaties in omloop met de eerste versie
van zgn Essence-taal, dus compleet nagebootst van Metapatroon; daartegen maakt
Information Dynamics uiteraard onverminderd bezwaar.
3. Er is zelfs zeer veel “materiaal” beschikbaar. Je kunt gerust
het prachtige werk meetellen dat Jan van Til wijdt aan Metapatroon (zie
onderdelen op http://www.emovere.nl/ en http://information-roundabout.eu/).
Eerder verwees ik je naar publicaties – die eigendom zijn – van Forum
Standaardisatie; als zodanig is de inhoud daarvan eveneens “vrij” beschikbaar
(maar er blijft gelden zowel dat het daarvoor benutte Metapatroon eigendom van
Information Dynamics/mij is, met bijbehorend verbod op nabootsing van de
modelleermethode/-taal van dien als dat bronverwijzing verplicht is).
Verantwoorde toepassing van Metapatroon zou ik geen kwestie van “introduceren”
noemen. Het is niet zo dat zoiets als een cursusje van pakweg enkele dagdelen
helpt. Daarom vroeg ik in mijn vorig bericht zo uitvoerig je aandacht voor
“motivering vanuit civiele informatiekunde.” Een informatiekundig ontwerper
moet allereerst een stelselmatige instelling hebben. Als z/hij zo’n instelling
nog niet heeft, vergt ontwikkeling ervan intensieve, dus ook behoorlijk
langdurige opleiding. Ja, Metapatroon is bij uitstek van meet af aan geschikt
als middel tijdens zo’n opleiding. Hoe ik dat zie, kan je nalezen in o.a. Bauhaus in de informatiemaatschappij (in: PrimaVera, working paper 2011-01, Universiteit van
Amsterdam, 2011).
Als stelselmatig modelleren al een clou heeft, is het volgens mij dat er géén
recept voor is. Je kunt het zo zien, dat ‘in’ Metapatroon opzettelijk geen
ingrediënten zitten. Dat is zo gedaan om ze zoveel mogelijk ‘uit’ de ontwerper
te laten komen in een samenhang die bij de opgave past. Dat verschilt trouwens
niets van de optimale gereedschappen van de vakvrouw/-man in welke discipline
dan ook. Daar heb je dus de reden dat opleiding tot verantwoorde professional altijd
ruim tijd vergt.
De onderwerpen die m.i. in samenhang tijdens zo’n opleiding tot
informatieverkeerskundig ontwerper aan de orde moeten komen, laten zich
herkennen als de (hoofd)rubrieken van Metapatroon,
handboek stelselmatig informatieverkeer. Wie de onmisbare stelselmatige
instelling reeds kent, kan daarom voor zèlfstudie vergaand in het handboek
terecht. Het is echter een misvatting dat het genoeg is om daar de hoofdrubriek
‘stelseltaal’ te openen en even te kijken wat de rubrieken ‘eerste
modelleerstappen’ en ‘schematechniek’ te bieden hebben. Over stelselmatig
gesproken, zonder inzicht in totale samenhang levert louter beheersing van
‘schematechniek’ niets op; dat is ook geen werkelijke ... beheersing. Het is nu
eenmaal moeilijk om beoefening van welk vak dan ook op professioneel niveau er
eenvoudig uit te laten zien ... Wie een andere suggestie probeert te wekken, is
een beunhaas.
Er is met digitalisering van informatieverkeer nog steeds iets merkwaardigs aan
de hand. De voortdurende opeenvolging van mislukte projecten zou aanleiding
moeten zijn om te veronderstellen dat ‘het’ kennelijk toch iets moeilijker is.
Maar tegelijk blijft de roep klinken dat de oplossing eenvoudig moet zijn. Dat
is natuurlijk onzin. Heb jij soms een recept klaarliggen waarmee iemand anders
prompt jouw werk kan doen? ‘We’ hebben met informatieverkeer op stelselschaal
qua facilitering te maken met een nieuwe opgave. Daarvoor is het vak zoals beoefend
op beperkte schaal òngeschikt gebleken. Dus moeten ‘we’ iets ànders. Hoe later
‘we’ aan vakontwikkeling beginnen, des te langer duurt het met bruikbare
resultaten.
Toen Forum Standaardisatie (FS) na succesvolle modelleerproeven ermee en
positieve evaluaties ervan verspreiding van gebruik van Metapatroon (!) wilde
bevorderen, toen heette dat “opschaling,” luidde mijn voorstel om met voorrang
een gedegen opleiding voor informatieverkeerskundig ontwerpers op te – helpen –
zetten. FS wees dat àf, omdat sneller succes met “opschaling” gewenst was.
Sneller succes is echter niet mogelijk, punt. ‘We’ zitten dus nog altijd met
een schromelijk tekort aan stelselmatig georiënteerde informatiekundig
ontwerpers. Overigens slaagde ik er in academische kringen ook nog niet in om
informatieverkeerskunde voor opleiding en onderzoek te agenderen. Dat geeft
vooral in het geval van de Delftse faculteit Techniek, Bestuur en Management te
denken, omdat ze daar infrastructuur op de voorgrond plaatsen. Welnu, hoe zit
het met infrastructuur voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal? Het
ministerie van I&M dan maar ...?!
Mocht het ministerie van I&M zich voor begeleiding van ‘stelselmatig
modelleren met Metapatroon’ tot Information Dynamics wenden, dan ligt wat
Information Dynamics betreft de nadruk onverminderd op opleiding. Afhankelijk
van – de voorkennis enz. van – de op te leiden c.q. te begeleiden medewerkers
kan een curriculum worden afgeleid van – de inhoud van Metapatroon,
handboek stelselmatig informatieverkeer, met eventuele toevoegingen die op
de doelgroep in kwestie afgestemd zijn. Dit neemt niet weg, dat reeds op korte
termijn een concreet stelselmatig(e) model(lenverzameling) kan worden
opgeleverd; daarvoor zal dan vooral Information Dynamics ‘tekenen.’ Klopt,
daarvoor zijn intussen al veel modellen beschikbaar.
4. Ook de “uitwerkingen” die op de website van Information Dynamics zijn gepubliceerd zijn onder voorwaarde van bronvermelding “vrij te gebruiken.” Opnieuw, graag zelfs!
5. De “regels” zijn qua formalisme zelfs extreem eenvoudig. Inhoudelijk is Metapatroon immers zo ‘leeg’ mogelijk. Zo zou je bijvoorbeeld de eerste alinea’s van het opstel Yupta verkend met Metapatroon als “een handleiding” kunnen opvatten:
Volgens de metafoor van visuele waarneming kent het kijken
een grens. Dat is de horizon. Die staat met een vette, het woord zegt het al,
horizontale streep afgebeeld. Zeg ook maar, gemodelleerd.
De modelleur annex ontwerper kàn slechts modelleren wat z/hij vóór een horizon
meent te ‘zien.’ In een tekening op een plat vlak hangt z/hij daarvoor
knooppunten ònder die vette lijn. Door steeds precies twee van die knooppunten
te verbinden ontstaat een vòlgend knooppunt, enzovoort. De ontwerper houdt met
dergelijke verbijzonderingen op, zodra z/hij vindt dat ze inzicht enzovoort
zelfs zouden belemmeren. [...]
Nog even over de verbinding tussen steeds twee knooppunten. De ene stelt een
situatie voor, de andere een ànderszins reeds gesitueerd object. Hun relatie
situeert dat object (nog) verder: verbijzondering. De verbinding is daarom óók
weer gesitueerd object. Ofwel, de verbindingslijn is tegelijk knooppunt. Dat
komt in een model tot uitdrukking door de lijn (verbinding) te ‘voorzien’ van
een staand rechthoekje dat dient als aanknopingspunt. Eventuele verdere
verbijzonderingen, zo luidt het notatievoorschrift volgens Metapatroon, worden
dan vanuit de onderkant van dat rechthoekje getekend. Voor een verdere
verbijzondering kan zo’n knooppunt op zijn beurt gelden als òf situatie òf
reeds gesitueerd object. Meer smaken zijn er niet.
Er zit zeker iets meer aan vast, zoals de formalisering van de horizon als
grenswaarde, maar dat is het ook wel zo’n beetje. Zeg maar dat je er in/als
beginsel juist àlle kanten mee op kunt. Rara, waar hebben ‘we’ iets aan? Dàt is
dus de èchte opgave!
Oh ja, voor bovenstaande passage is terminologie gebruikt die afgestemd resp.
ontleend is aan, zeg maar, externe werkelijkheid als semiotische dimensie. Er
is (dus) ook een tekendimensie. Volgens dáárbij behorende terminologie gaat het
om een intext die volgens een context (verder) wordt verbijzonderd: contextuele
verbijzondering. Om die semiotische correspondenties à la enneade te
doorgronden is inderdaad niet zo eenvoudig. Dat is echter nodig om als
modelleur/ontwerper stelselmatig te werken.
Voor de (pijl)richting mag een modelleur/ontwerper kiezen wat haar/hem het best
bevalt; de ene richting is situatiegedreven resp. objectgericht, de andere
objectgedreven resp. situatiegericht. Dat maakt in beginsel niets uit, omdat
verbijzondering binair is qua samenstellende knooppunten. Kortom, omkering van
richting is equivalent.
Nu jij me afschrift stuurde van je eerdere bericht aan Jan van Til, heb ik ook gekeken of ik nav. jouw vragen aan hem iets zinvols kan opmerken. Ik volg wederom jouw nummering.
3. Zo heb ik over al dan niet ondersteuning van het tekenen van modellen een uitgesproken opvatting. Wat mij betreft gaat er om te beginnen niets boven schetswerk-uit-de-hand. Probeer allerlei aanzetten met potlood of pen op papier. Zodra je meent een vruchtbare insteek op het spoor te zijn, loont het juist om een presentatie-/tekenprogramma te gebruiken. Welk programma dat is, maakt eigenlijk niet uit. Elk programma in die categorie laat je een vette lijn (horizon), rechthoekjes en verbindingslijnen (al dan niet met een rechte hoek) trekken. Zet het ajb uit je hoofd om verder opmaakwerk aan zo’n programma te willen overlaten; als modelleur/ontwerper moet je zo direct mogelijk ‘gevoel’ houden met de ordening van de betekenissenvariëteit die je modelmatig aan het voorstellen bent. Kleine modellen teken ikzelf in-het-net met PowerPoint, grote(re) met Visio. Het sjabloon met symbolen stelt (dus) nauwelijks iets voor (en stel ik ook graag beschikbaar).
4. Het punt van “definities” is nu net, dat volgens een consequent stelselmatige opzet betekenis zelfs principieel contextueel is. Een lijst met omschrijven met de pretentie van absolute geldigheid is, kortom, strijdig met stelselmatigheid! Het helderste zicht op wat ‘iets’ betekent, levert ... het stelselmatige model. Een knooppunt als contextuele verbijzondering toont met optimale precisie wàt een betekenis heeft volgens wèlke context. Dit is een voorbeeld van hoe stelselmatig ontwerpen kwalitatief afwijkt van de nog alom gangbare lineaire aanpak op basis van logisch atomisme, eerste-orde-logica formalisme en dergelijke. Over opleiding gesproken, het kost vooral moeite en daardoor tijd om dat allemaal àf te leren ... Maar wie eraan blijft vasthouden, kan nooit een stelselmatig model opstellen, echt nooit.
5. Wellicht voel je ‘m nu al aankomen, nee, er zijn evenmin “attributen die eenduidig gelden voor object,” althans niet algemeen. Eigenschappen (algemener: gedrag) ‘bestaan’ dus principieel situationeel. En dat zijn de eigenschappen van een aldus gesitueerd object. Op die manier laat zich variëteit pas eenduidig modelleren, dat wil zeggen met dienovereenkomstige contextuele verbijzonderingen.
Ik hoop dat het bovenstaande je helpt met, zoals je schrijft, “hoe pakken we
dat aan”?
Afschrift van dit bericht stuurde ik aan Jan van Til, zodat hij weet dat, en
hoe, ik reeds inging op enkele van de vragen die je hèm stelde.
Laat ajb weten wanneer je nadere vragen hebt en/of spoedig overleg wenst.
51.5
En ook zo’n uitgebreid bericht van jou er nogeens prompt overheen ..., voor hem
moet tot dusver alles wederom volkomen duidelijk zijn, zou ik zeggen.
51.6
Zelf vind ik de aanduiding “bij-effect” onjuist voor “herhalingen van
verwijzingen die voor gebruikers betekenisloos zijn” (zie aantekening
50.55), maar laat dat vooral staan om het bewerkte verhaal ‘begrijpelijker’
te houden.
51.7
In omgekeerde volgorde ga ik graag op jouw verdere opmerkingen in.
4. Dat klopt uiteraard wat je schrijft, te weten over behoefte aan
“andere representaties.” Daarvoor maak ik onderscheid tussen stelsel- en
publiekstaal; zie Publieks- en stelseltaal in wetgeving: Wat is het geval?
(in: PrimaVera, working paper 2011-03,
Universiteit van Amsterdam, 2011). Voor wat jij m.i. bedoelt met
“toepasbaarheid,” moet verband bestaan tùssen representaties in die
verschillende ‘talen.’
Voor zgn nodige en voldoende stelselmatigheid is een stelselmatig model
onmisbaar, en het opstellen dáárvan lukt nooit zonder stelseltaal. Als
stelseltaal dient Metapatroon.
Van een stelselmatig model kunnen allerlei uitingen in publiekstaal worden
àfgeleid. Daarbij gaat onvermijdelijk stelselmatigheid verloren. Publiekstaal
is daarom geschikt voor formulering van beleidsinitiatief, algemenere
voorlichting, eventuele aanwijzingen voor beperkte handelingen e.d. Want dat
lukt dus praktisch nooit met een stelseltaal. Een ontwèrp in publiekstaal vormt
echter een tegenstrijdigheid.
Dat onderscheid tussen stelsel- en publiekstaal hoort nu eenmaal onlosmakelijk
bij de paradigmawissel naar informatieverkeer.
Ik heb het rapport Naar de Laan van de Leefomgeving
(ministerie I&M, versie 2.0, 26 september 2014) er weer bijgehaald. Als ik
het mag zeggen, hoofdstuk 6 met een “Inhoudelijke beschrijving van het stelsel”
vind ik sterk publiekstalerig. Dat geldt wat mij betreft ook voor het rapport Architectuurdocument GOAL (ministerie I&M, 10 juli
2014). Natuurlijk bevatten dergelijke rapporten wel degelijk aanzetten om
stelseltalerig mee dóór te gaan. Je kunt genoemde rapporten volgens mij
opvatten als vooral beleidsmatig, waarop modellering à la bestek (dus) nog moet
volgen. Let op, dankzij stelselmatige precisering kom je weer op eventuele
beleidsaanpassingen (waarover je uiteraard in publiekstaal communiceert),
enzovoort.
Met dank voor je verdere toelichting, zó uitgebreid had ik wat jij Digitaal
Stelsel Omgevingswet noemt eerder niet begrepen. Naar mij idee schreeuwt zo
iets zelfs om borging vanaf een zo vroeg mogelijk stadium. Zonder stelselmatige
modellen blijf je in onzekerheid over de mate van stelselmatige dekking (nou
ja, zeg maar ‘rustig’ dat je je er dan grote zorgen over moet maken).
3. En als ik je huidige “rol” enigszins begrijp, lijkt me daarvoor
juist borging van zoiets als hoofdstructuur van/voor zo’n “digitaal stelsel”
belangrijk. Daar ‘zit’ inderdaad spanning. “Zelf ga ik niet modelleren,”
schrijf je. Nee, maar je moet m.i. wel qua hoofdstructuur de kritieke, zeg
maar, punten en lijnen aangeven, respectievelijk een resulterend (hoofd)model in
stelseltaal kunnen ‘lezen’ om, zoals jij de grootschalige opgave met
stelselmatig informatieverkeer verwoordt, “minimaal 450 en maximaal zo’n 1000
overheidsorganisaties (die weer tussen de 20 en 50 softwareleveranciers hebben)
met elkaar te verbinden en de voor hun rol benodigde digitale informatie te
laten stromen.”
Ofwel, juist door allereerst jouw eigen “rol” te beschouwen, geldt voor de
allereerste drempel dat ‘ie zowel veel dichterbij ligt, als veel lager is dan
waarvan jij vooralsnog uitgaat. Want waaraan ik dankzij jouw toelichting denk,
is allereerst zoiets als een stelselmatige beleidsvertaling met Metapatroon.
Dan zal je overigens zien, dat daarvoor al van alles en nog wat ‘in beeld’
komt, dat volgens gangbare aanpak details zijn. Door stelselmatigheid wijzigt
... van alles en nog wat (en dat rechtvaardigt de aanduiding als
paradigmawissel).
Omdat er zoveel is dat ik over de Laan van de Leefomgeving niet weet, zou ik
allereerst graag nader met je overleggen over positionering van model(lering)
met stelseltaal van zo’n hoofdstructuur. Het opstellen van een eerste
modelversie kan volgens mij vlot gebeuren; zo heb ik in mijn
ontwerpportefeuille al allerlei modellen ‘van’ aspecten in samenhang van de
gebouwde omgeving.
Tja, als ik mijzelf toch aan het uitnodigen ben, ben ik meteen maar zo vrij om
je te suggereren aan Jan van Til te vragen of hij aan zo’n gesprek wil
deelnemen. Zoals je weet, buigt hij zich dagelijks modelmatig over spullen in
wisselende samenhang inclusief levenscyclus.
2. Wat jij opmerkt, beschouw ik maar louter bedoeld voor Jan als antwoord op zijn desbetreffende vraag. Want ik kan resp. wil er verder niets mee.
1. Op kortst mogelijke termijn zou – onder andere – Rijkswaterstaat
praktisch de meeste van zulke problemen concreet kunnen oplossen met een zgn
informatierotonde. Als eerste toelichting beveel ik graag Informatierotonde
voor semantische interoperabiliteit (maart 2010) aan, wellicht gevolgd door
Stelselmatig overzicht via informatiesleutels (maart 2013).
Information Dynamics heeft een programmatuurplatform beschikbaar voor vlotte
operationalisering van zo’n informatierotonde. Dat is ook reeds met succes
toegepast (maar referenties kan ik om reden van overeengekomen
vertrouwelijkheid helaas niet geven).
Op wat langere termijn past dat prima in wat jij ad 4 “digitaal stelsel” noemt.
51.8
Voor zijn werk geldt sterk dat elke volgende publicatie hetzelfde is als de
vorige, enzovoort ... Ik heb er eerder deze week zijn ‘verschillende’ boeken
nogeens op nageslagen. Hoewel hij het keteninformatisering noemt, blijft het
toch vooral ketenorganisatie; in informatiekundig opzicht heerst een blinde
vlek.
51.9
Het leek mij, overigens netzoals alweer bijna vijftien jaar geleden, een goed
idee om de tot dusver overheersende organisatorische insteek te verrijken met
een informatiekundige waardoor het belang van zgn keteninformatisering in elk
geval voor ontwerpers duidelijker wordt. Dat blijft kennelijk slechts mijn
idee. Doodlopende keten?
51.10
Het lijkt alsof die voorstelling van keteninformatisering rust op een opvatting
van zowel keten als informatisering die, zo neutraal mogelijk uitgedrukt, sterk
afwijkt van wat ik eronder versta. Nee, ik kwam er niet doorheen. Mijn indruk
is nu, dat wat jij en ik een informatierotonde noemen alweer een stelselmatiger
versie is van het toegevoegde informatiesysteem op dat, zeg maar, ketenniveau:
een verwijzingenregister. Volgens zgn keteninformatisering moet je blijkbaar
verder niets willen. Met andere woorden, daar houdt het voor
keteninformatisering al meteen òp, terwijl wij een eventuele rotonde beschouwen
als eerste aanzet voor infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer.
Die verdere ontwikkeling ligt dus buiten – die voorstelling van –
keteninformatisering.
Uit louter zo’n verwijzingenregister kan je al opmaken dat niet is voorzien in
nadere informatie over samenhang tussen activiteiten door ketendeelnemers. Maar
is de aanduiding keten dan niet zelfs misleidend? Een keten is blijkbaar een
verzameling organisaties die hebben afgesproken om bemoeienis met
maatschappelijke objecten te signaleren. Dus, wanneer organisatie A iets doet
met persoon n, kan A in het desbetreffende verwijzingenregister nagaan of
andere aangesloten organisaties ook iets met n doen c.q. deden. Daarvoor vind
ik de naam signaleringskring oid. toepasselijker. En dat verwijzingenregister
is dus gewoon een signaleringslijst.
Ja, met signaleringskringen valt uiteraard al veel te verbeteren. Het manco is
m.i. echter dat de betrokken organisaties vergaand als constant èn onderling
autonoom gelden. Dat begrijp ik inmiddels als een opzettelijke aanname voor zgn
keteninformatisering. Ja, anders zijn veranderingen nòg moeilijker. Maar dat
neemt toch niet weg dat nòg veel meer verbeteringen haalbaar zijn door
verruiming van kring tot keten tot netwerk tot verkeersstelsel ...?
51.11
Op p. 5 van Keteninformatisering (SDU, 1997)
schrijft J.H.A.M. Grijpink dat voor
[k]eteninformatisering [...h]et creëren van een ‘zachte’ infrastructuur met communicatiesystemen voor bijvoorbeeld verwijzen, signaleren of verifiëren [...] voorop [staat].
Ziedaar, hijzelf gebruikt het woord “signaleren” al ... Maar waarom laat hij die evidente beperking gelden voor infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer? Maakt hij daardoor niet een karikatuur van keten? Dat lijkt ingegeven door zijn idee dat (p. 5)
gemeenschappelijke databanken over de grenzen van organisaties heen zelden mogelijk zijn [vanwege] geharrewar over eigendom van gegevens, gebruiksbevoegdheden en beheerstaken [met als] belangrijkste factor [...] het ontbreken van formeel en eenduidig gezag in organisatienetwerken en bedrijfsketens.
Ja, dat is inderdaad doorgaans onzin, te weten (p. 5)
[g]rote databanken met inhoudelijke gegevens die gemeenschappelijk tussen organisaties worden gebruikt[.]
Wat hij opmerkt als belemmeringen zijn echter geen oorzaken, maar gevolgen.
De oorzaak dat zulke “grote databanken” averechts werken, is de valse
veronderstelling van gemeenschappelijke betekenis. (Want) wat – bepaalde –
informatie betekent, verschilt per context. Ja, natuurlijk duurt “geharrewar”
voort over betekenis zolang betrokken partijen menen dat er maar één kan zijn,
de absoluut ware.
Zodra zulk “geharrewar” stopt, verloopt samenwerking alweer veel vlotter. Dat
is de reden om ook en vooral relevante contextualiseringen te expliciteren.
Klopt, dat is een moeilijke opgave; mensen zullen allereerst moeten – willen –
begrijpen dat betekenis principieel contextueel is (en dat relevante context
dus nooit mag ontbreken). Vervolgens lukt eenduidige ordening van betekenissen
met een stelselmatig informatiemodel (modelleermethode/-taal: Metapatroon).
Uit zo’n model volgt echter allerminst dat “grote databanken” nodig zijn.
Integendeel, een dergelijk conceptueel model op stelselschaal bevestigt stellig
de federatieve opzet. Dankzij overzicht over reële verschillen èn
overeenkomsten kunnen partijen hun respectievelijke informatieverzamelingen
onderling beter afstemmen; dat lijkt ten koste te gaan van autonomie, maar die
was door deelname aan samenwerkingsverband reeds gewijzigd (over verwarring tussen
oorzaak en gevolg gesproken).
De precisie van signalering is uiteraard sterk gebaat bij aanwijzingen over
contextuele (betekenis)verbijzonderingen.
Grijpink noemt (p. 5)
[k]eteninformatisering [...] ten opzichte van de klassieke automatisering een nieuwe benadering van automatisering[, zij biedt] een nog ongebruikelijke invalshoek.
Nieuw? Hmm, laat me eens kijken:
Langs gemeenschappelijke gegevens die als verwijzingen dienen kunnen ketens geregen worden.
Dat schreef ikzelf in Aspecten en Fasen (1991), in een paragraaf getiteld Gemeenschappelijke gegevens (hoofdstuk 35, Modulariteit). Hoofdstuk 28, Automatiseringsmiddelen, bevat een paragraaf met dezelfde titel, Gemeenschappelijke gegevens dus. Daar staat o.a.:
[V]erband tussen allerlei verzamelingen bestaat altijd mits gemeenschappelijke gegevens als impliciete of expliciete verwijzingen aanwezig zijn. [...] Het is geldig voor àlle gegevensverzamelingen.
Zie voor kritiek op “grote databanken” in Aspecten en Fasen de paragraaf Modulen, wederom in hoofdstuk 35, Modulariteit:
[I]n plaats van één geïntegreerde verzameling is bij modulariteit sprake van afzonderlijke, kleinere verzamelingen waarin ieder voor zich slechts een beperkt aantal (soorten) gegevens aanwezig zijn.
De voorwaarde heb ik daar in de direct aansluitende zin vermeld:
Indien gerichte samenhang tussen die verschillende verzamelingen bestaat is wel degelijk (of, juist dàn) geïntegreerde informatievoorziening mogelijk.
Voor samenhang is zoiets als een verwijzingenregister annex
signaleringslijst een – prima – begin, maar nog lang niet ook nogeens voldoende
voor optimaal informatieverkeer.
Hoe dat precies zit, besefte ik destijds kennelijk nog niet. Maar zelfs kort na
publicatie van Aspecten en Fasen werd mij dat
alweer (veel) duidelijker doordat ik voor informatiekunde het spoor van
contextuele verbijzondering op ging. Hoewel ... enig benul moet ik er blijkbaar
reeds van gehad hebben. In genoemde paragraaf Modulen
merkte ik voorts op:
Een gegeven vind ik overigens gemeenschappelijk als het in de betrokken verzamelingen in dezelfde vorm en met dezelfde betekenis voorkomt.
Ofwel, met afwijkende betekenissen is gemeenschappelijkheid niet aan de orde. In een bijbehorende noot gaf ik als toelichting:
Indien eenzelfde betekenis door twee verschillende vormen gedragen wordt, bijvoorbeeld in twee verschillende verzamelingen, bestaat er nog geen werkbare samenhang. Daarvoor moeten tevens die vormen naar elkaar verwijzen. Die verwijzing is dan het eerder nog ontbrekende gemeenschappelijke gegeven. Dat kan door aanvulling van één van die verzamelingen. Of door een derde verzameling die als intermediair die gemeenschappelijke gegevens bevat. De uitspraak waaraan deze noot gekoppeld is blijft in elk geval geldig.
Grijpinks aparte “verwijsregister” is volgens mij hetzelfde als wat ik
aanwees als intermediaire verzameling. Ik vond het eigenlijk al vanzelfsprekend
voor beginnende samenhang. Nu noemen we het een informatierotonde.
Eén van de vergissingen die ook Grijpink m.i. nog steeds maakt, is dat hij geen
betekenissenvariëteit herkent. Verder dan een eventueel zelfs gemankeerde
signaleringskring oid. komt zgn keteninformatisering dan helaas niet. Zijn
aanduiding onder de noemers van keten èn informatisering suggereert echter
méér. Dat verwart, en vormt van weeromstuit een belemmering. Ik ben er echter
opnieuw niet in geslaagd om de impuls door Metapatroon aanvaard te krijgen.
Graag of niet ...
51.12
Indien we veronderstellen dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is
(engels: every sign is a request for compliance), gaat daarmee onlosmakelijk de
veronderstelling gepaard van het bestaan van een verzoeker resp. een – nota
bene, al dan niet door de verzoeker beoogde – inschikker. Zo laat zich een
enkele tekenuitwisseling duiden als een éénschakelige keten (dat ik met een dia-enneadisch schema voorstel).
Ofwel, wie zonodig het woord keten in verband met informatie wil gebruiken,
bezigt een pleonasme, althans, gelet op het veronderstelde tekenbegrip.
Nogmaals, een verzoek mikt nu eenmaal principieel op verbinding. Een teken,
informatie dus, lòs van keten is onzin. Tekenuitwisseling is vanzèlf een
tekenketen(proces).
Hieruit volgt dat àlle zgn informatisering – let wel, per voorgestelde
tekendefinitie – keteninformatisering is. De toevoeging keten is daarom niet
slechts overbodig, maar veroorzaakt prompt verwarring door de valse suggestie
van een relevante verbijzondering. Onder de noemer van keten is er in
informatiekundig opzicht (lees ook: semiotisch) juist géén verbijzondering. Zo
heb ik de bijzondere nadruk op proces nooit begrepen. Hoe kan tekenuitwisseling
géén proces zijn?
Ketenorganisatie, dan? Volgens een vergelijkbare redenering is dat óók een
pleonasme. Ook organisatie betreft samenhang, zeg maar een geheel met – vooral
onderling – verbonden delen.
Kunnen we niets meer apart als keten aanwijzen? In elk geval lijkt
voorzichtigheid geboden om er claims aan te ... verbinden voor een afwijkende
aanpak. Zo overdrijft c.q. verabsoluteert Grijpink m.i. het verschil tussen
iets mèt resp. zònder formeel gezag. Hij noemt het ene organisatie en het
andere keten. Maar iets zònder zulk gezag is uiteraard eveneens (een)
organisatie (want heeft delen, zelfs nog méér, met navenant ingewikkelder
samenhang). En iets mèt zulk gezag werkt feitelijk vergaand volgens informele
relaties, dus zoals Grijpink toeschrijft aan (een) keten.
Het lijkt erop, dat verschillende betekenissen van organisatie impliciet
blijven. Van buitenaf gezien is een organisatie één ding, terwijl een
organisatie van binnen daarentegen meervoudig is door haar samenhangende delen.
Uitgaande van dingen komt gauw de gedachte op dat ze een keten vormen, met het
risico van een beeldspraak van dien. Op zijn beurt, dus van wat verder buitenaf
gezien, kan zo’n keten echter ook weer als een ding gelden. Omgekeerd kunnen de
elementen van een organisatie-als-systeem worden opgevat als evenzovele dingen.
Het is maar waarvanuit je kijkt ... Zeker, om iets gedaan te krijgen is het
nuttig om te weten welke gezagsverhoudingen tellen. Is er één persoon de baas?
Zo ja, daar moet je voor toestemming doorgaans juist ... niet zijn. Waar dan
wel?
Grijpink beseft dat dragers van formeel gezag liefst niet verder kijken dan hùn
ding (als zij dat überhaupt al kunnen). Rara, hoe krijg je dan gedaan dat ze
iets over hebben voor samenwerking? Ja, (ook) naar mijn idee staan zij
onmiddellijk open voor exclusieve voordelen, nou ja, zoals zijzèlf ze zien.
Maar als ze een voorstel voor samenwerking krijgen, laat argwaan ze vooral de
voordelen opmerken die andere gezagsdragers zouden kunnen behalen. Zodra zij
ook maar de kans op zo’n ànder voordeel ruiken, volgt veto. Gedeeld voordeel
geldt als eigen nadeel. Klopt, de enige manier om samenwerking structureel te
bevorderen is om samenwerkers te benoemen ipv tegenwerkers. Maar zelfs als ze
enige kans op benoeming zouden maken, waar halen we samenwerkers vandaan?
Met zoveel woorden biedt de tactvolle Grijpink zo’n analyse niet. Als zijn
Leitmotiv voor zgn keteninformatisering herken ik wel degelijk om ijdele
gezagsdragers dan maar zo min mogelijk tegen de haren in te strijken. Ook dat
hebben ‘ze’ echter subiet door. Het is geen toeval dat keteninformatisering op
z’n Grijpinks stagneert. (Ik zie in elk geval geen resultaten.)
Wat ik Grijpink voor keteninformatisering voorstelde, was om haaks op een
organisatie(kundige) dimensie een informatie(kundige) op te tuigen. Daartùssen
ontstaat dan dynamiek; organisatie kan verder worden ontwikkeld dankzij
informatiekundige ontwikkeling, vice versa, enzovoort. Dat lijkt mij zo klaar
als een klontje, nietwaar? Ook wat hij voorafgaand aan een informatieprofiel
onderscheidt als doel-, samenwerkings- en coördinatieprofiel moet vroeg of laat
als informatie integraal opgenomen zijn in het stelselmatige model. Met
Metapatroon kan dat.
Hij was het met mij eens, dat keteninformatisering volgens zijn opvatting ervan
vooral een organisatorisch perspectief vertegenwoordigt. Hij bleek zich echter
geen voorstelling van, laat staan volgens, een informatiekundig perspectief te
kunnen maken, al helemaal niet van stelselmatige betekenissenvariëteit. Niet
dat hij er zich ook maar een tel in verdiept had, daarvan kon ik in elk geval
nog altijd niets merken ... Voor begrip lijkt hij slechts te beschikken over
dat organisatiekundige perspectief, en wat mij betreft dus ook nogeens nogal
beperkt. Of is zijn perspectief zelfs nog eerder verander- dan
organisatiekundig? Een andere opvatting van keteninformatisering dan de zijne
overweegt hij evenmin, daarvoor zag ik althans geen ruimte. Volgens dàt
perspectief kan ik uiteraard nooit toelichten wat volgens mij nu juist
noodzaakt tot een ànder perspectief, enzovoort.
Brussaard, hij was allang gepensioneerd, bleef tegen mij herhalen dat er
slechts van binnenuit iets valt te verbeteren. Als dat zo is, verdient
opleiding zo mogelijk nòg hogere prioriteit. Er zijn interne medewerkers nodig
die voorzieningen voor informatieverkeer stelselmatig dimensioneren. Dat is
precies wat ik ooit deed als medewerker van het ministerie van Buitenlandse
Zaken. De budgethouder in kwestie moet kunnen vaststellen dat haar/zijn geld
besteed is aan ... haar/hem, ingewikkelder is het meestal niet. Zolang z/hij
die bevestiging krijgt, mag geld feitelijk – maar vooralsnog ònzichtbaar! –
vooràl besteed zijn aan infrastructurele voorzieningen. Zeg maar, dat daar dan
geen haan naar kraait. Dat is toen aardig gelukt, zelfs zodanig dat
budgethouders (lees ook: financiers) de stelselmatige aanpak waardeerden,
steunden ... waarna je openlijk ermee vèrder kunt, hoera! Wat daar stellig
hielp, is dat diplomaten steeds overgeplaatst worden. Dus wie weet hebben ze er
tijdens vòlgende plaatsing (ook, pas) iets aan. Nee, die aanpak is daar helaas
niet volgehouden.
Dat een informatiekundige ontwerper verder moet kijken dan de ene organisatie
resp. het ene organisatieonderdeel die/dat haar/hem ‘toevallig’ betaalt, vind
ik vanzelfsprekend. Dat is het echter nog lang niet. Erger nog, waar kan je als
zodanig überhaupt nog professionele bijdragen kwijt?
Met Grijpink ben ik het eens dat informatieverkeer tussen organisatiedingen
problematisch is. Minder oorspronkelijk dan hijzelf denkt, snijden zijn
aanbevelingen hout als aanzet. Daarvoor zou het overigens eenvoudiger kunnen,
maar vooruit. Deugdelijke, duurzame oplossing vergt echter civiele
informatiekunde (lees ook: informatieverkeerskunde).
Hoezeer Grijpinks keteninformatisering een informatiekundige dimensie ontbeert,
maak ik o.a. op uit zijn behandeling van “standaardisatie” als een
“coördinatievorm,” als zodanig behorend tot het “coördinatieprofiel“ (in: Keteninformatisering, SDU, 1997). Naar mijn menig
terecht verklaart hij dat (p. 73)
[s]tandaardisatie op eigenschappen van het eindproduct of dienst [weliswaar] vooral in situaties waarin het resultaat concreet is en nauwkeurig valt te specificeren [haalbaar is, maar dat v]eel resultaten van professionele arbeid [...] niet aan deze criteria [voldoen].
Daaraan verbindt hij m.i. de verkeerde conclusie. Hij ziet er de beperking
in van mogelijkheden met standaardisatie. Wat hij daardoor mist, nota bene, is
de noodzaak van differentiatie! Want zonder die noodzaak, valt bemoeienis van
verschillende (!) organisatiedingen niet te verklaren.
Het uitgangspunt moet zijn, dat verschillende organisatiedingen onderling
afwijkende bijdragen leveren aan wat dan doorgaat voor het resultaat van hun
samenwerking. Waar Grijpink helemaal niet bij stil staat, is dat wat hij een
“kernbegrip” noemt weliswaar alom dezelfde, zeg maar, naam kan hebben, maar
overal een karakteristieke betekenis – nodig – heeft. Voor samenwerking moet
nodig en voldoende inzicht bestaan in zulke betekenisverschillen plùs de netzo
onmisbare samenhang ertussen. Volgens Metapatroon kent een (informatie)object
een nul-identiteit om samenhang te vestigen tussen situationele
objectverbijzonderingen. Zo’n scharnier is echter géén standaard in de zin van
een betekenis die gemeenschappelijk geldt. De nul-identiteit is daarentegen
opzettelijk betekenislóós (want puur scharnier, punt).
Waar Grijpink met “schakels” volgens mij organisatiedingen bedoelt, erkent hij
(p. 75) “een tendens tot [o.a.] specialisatie [en] verfijning van eigen
criteria.” Het lijkt hem echter te ontgaan, dat daarmee reële differentiatie
van betekenissen aan de orde is (ofwel, een variëteit die slechts met
dienovereenkomstige contextuele verbijzonderingen eenduidig beheersbaar is).
Zonder besef van de stelselmatige radicaliteit van contextuele verbijzondering
blijft zijn focus op standaardisatie ipv differentiatie, dwz in stelselmatig
opzicht precies verkeerd òm, waardoor (p. 77)
[r]egels en productstandaardisatie [...] standaardisatie van gegevens [kunnen] vereisen, bijvoorbeeld van identificerende persoonsgegevens, artikelnummers, etc.
Maar ook zulke standaardisatie kent op haar beurt een context, zodat zij
alweer ruimer beschouwd als differentiatie opgevat moet zijn (met de zgn
horizon à la Metapatroon als grenswaarde). En standaardisatie van
identificerende gegevens kan trouwens achterwege blijven, mits voorzien is in
een operationeel scharnier (lees ook: intermediair) tùssen organisatieding-
en/of taakspecifieke(re) identificaties. Volgens mij is dat wat Grijpink een
(p. 77) “eigenstandige coördinatievorm” noemt. Ja, prima, zo’n signaleringslijst
oid faciliteert (p. 77) na raadpleging “onderlinge afstemming met
informatieuitwisseling.” Maar dàt zou juist géén (p. 77) “ketenspecifieke
informatie-infrastructuur voor gestructureerde informatieuitwisseling” mogen
vergen, maar infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer met
infrastructureel in de betekenis van zo algemeen mogelijk bruik- èn
beschikbaar. Ketenspecifiek en infrastructuur zijn strijdig (zoals keten en
specifiek dat eigenlijk al zijn).
De verschillen waarop Grijpink zich oriënteert, noemt hij (p. 81) “breuklijnen”
of “breukvlakken.” Voor zover ik kan nagaan, bedoelt hij met een “kernbegrip”
een soort maatschappelijk object, bijvoorbeeld persoon of (behandel)zaak. Omdat
volgens Grijpink (p. 81)
[e]en organisatie [...] zich [blijkt] te concentreren op slechts enkele kernbegrippen voor de eigen informatiehuishouding[, is o]m goede beslissingen te kunnen nemen [...] daarom vaak aanvullende informatienodig van andere organisaties die op andere kernbegrippen gericht zijn.
Een breuklijn/-vlak bestaat dan blijkbaar wanneer organisaties die
informatie uitwisselen onderling afwijkende kernbegrippen hanteren. Daarin
meent Grijpink een oorzaak van (p. 81) “structurele informatieproblemen” te
herkennen. Daarvoor moet volgens hem (p. 81) “de informatie-infrastructuur van
een bedrijfsketen soelaas bieden.” Uit zijn voorbeelden maak ik op dat Grijpink
– impliciet – zoiets als één of meer ketenbegrippen veronderstelt, àfgeleid van
kernbegrippen, onder welke noemer(s) signalering nodig is ter overbrugging van
zgn breuklijnen/-vlakken tussen daadwerkelijke kernbegrippen. Zo moet een
zaakgericht werkend organisatieding (tevens) vermelden op welke perso(o)n(en)
de zaak in kwestiebetrekking heeft. Tja, dat is logisch. Anders levert een persoonsgerichte
signaleringsvraag nòg niets op ...
Dat is precies waarom contextuele verbijzondering (verder) helpt. Voor het ene
zgn kernbegrip kunnen andere kernbegrippen – in allerlei configuraties – gelden
als evenzovele contexten. Explicitering vergroot selectiviteit van signalering
sterk (èn er zit systeem in, wat ik in Grijpinks informatieprofiel in de verste
verte niet kan ontdekken).
Nu vind ik dat hele kernbegrip averechts. Dat volgt uit contextuele
verbijzondering als regel. Ook zoals Grijpink het m.i. bedoelt, is de
aanduiding kernbegrip al verwarrend. Met het bereik van wat hij de keten noemt,
functioneert zo’n begrip immers niet als kern (anders zou er geen breuklijn
zijn). Over context gesproken, de reikwijdte van wat als kernbegrip telt, is
‘slechts’ een deelverzameling van de organisatiedingen die tevens de keten
vormen. Noem dat dan geen kern ...
Voor (p. 91) “bouwstenen voor een informatie-infrastructuur” komen volgens
Grijpink “verwijzen, verifiëren [en] nummeren” in aanmerking. Wat mij betreft
is “nummeren” een eventuele hulpfunctie voor “verwijzen” en daarom slechts van
àfgeleide betekenis. En “verifiëren” kan m.i. beter worden opgevat als
informatieuitwisseling met een daartoe bevoegd organisatieding. Als zodanig kan
naar dat organisatieding voor die functie zijn ... verwezen; dat is met
voldoende contextuele verbijzondering van verwijzingen/signaleringen in één
keer raak, hoeveel verschillende verificatie-instanties er ook zijn. Zo blijft
het gewoon een signaleringskring.
51.13
Wat ik probeer om serieus in gesprek te raken is m.i. wat ik – gelukkig! – ook
herken in jouw consequente aanpak op discussiefora enzovoort. Je verdiept je
redelijk in wat – je kunt ontdekken dat – de ander beweert. Via opbouwende
kritiek stel je synthese voor. Maar ja, synthese is alweer ànders dan wat de
ànder beweert. Waarom vertoont bijna iedereen toch de reflex, dat de
voorgestelde kritiek àfbreuk doet aan haar/zijn ... tja, aan wàt eigenlijk?
Eerlijk gezegd klopt het ook wel, dat je dat àndere meestal niet veel soeps
vindt. Des te blijer zou de ànder feitelijk moeten zijn met je vertoon van
hoffelijkheid, te weten om te doen alsòf z/hij nog iets van waarde beweert. Dat
valt echter precies verkeerd, wat bij nader inzien natuurlijk niet zo vreemd
is. Want in eerste aanleg doet de ànder alsòf z/hij een belangrijk werk
verricht(te). Als je prikt en het zou slechts lucht blijken, laat de ànder de
prik(ker) verdwijnen. Je krijgt domweg géén reactie. Juist dàt vindt bijna
iedereen normaal die óók zo optreedt, en daar sta je dan (weer). Daarom gebeurt
er op bedoelde fora e.d. van alles en nog wat, behalve ... discussie.
Over de vakmatige stagnatie, zo niet achteruitgang, door gebrek aan heuse
discussie moeten we het blijven hebben.
51.14
Je zou mijn eerdere bericht, van pakweg anderhalf jaar geleden, wellicht kunnen
doorsturen aan je nieuwe contactpersoon. Daarin staat met Zie
het als verkeersmiddel! verwezen naar een korte, beleidsachtige tekst die
volgens mij uitnodigt tot – noodzakelijke – samenwerking.
51.15
Wederom geeft iemand de tip om een concreet probleem te beschrijven, en wat
daarvoor dan de zo mogelijk nòg concretere oplossing is, punt. Anders kan z/hij
er niets mee.
Maar als het zo concreet moet, hoe kan een buitenstaander, zoals jij en ik zijn,
dat weten? Hijzèlf is, zeker aanvankelijk, voor zulke analyse toch de
aangewezen persoon?
Nee, dus, want een moderne manager oid. ziet het als bekentenis van falen en zo
door naar schuld. Dat gebeurt ‘kennelijk’ alsmaar onbewuster. Nee, z/hij heeft
géén probleem, helemaal niet. En als jij of ik iets hebben opgeschreven waarvan
wij menen dat het wel degelijk haar/zijn probleem is, vindt z/hij (dus) dat wij
haar/hem ten onrechte iets in de schoenen schuiven.
Het klinkt echter zo bot om ons te zeggen dat wij ons met onze eigen zaken
moeten bemoeien, opdonderen dus. Daarom geeft z/hij – vooralsnog – goede raad
... die z/hij kan blijven herhalen. Klopt, zo verloopt ook de behandeling van
een klacht. Een klacht gaat immers over een probleem, met het verzoek voor een
oplossing. Daarmee moet je niet bij ze aankomen ...
51.16
Ik heb het met Kritiek op de mystiek van Foucaults veldwerk nog redelijk
kort weten te houden. Dat is o.a. gelukt door in dat opstel geen aandacht te
schenken aan Foucaults boek De woorden en de dingen
(Boom, 1970, oorspronkelijk Frans 1966). Want in The archaeology
of knowledge (Pantheon Books, 1972, oorspronkelijk Frans 1969) beweert
Foucault dat hij zijn (niet-)theorie heeft verbeterd c.q. inmiddels verder
ontwikkeld. Hij laat daar achteraf ook weten dat de titel – van – De woorden en de dingen ironisch bedoeld is. Mijn
kenschets van Foucaults onderwerp is: filosofische methode voor geschiedenis
van wetenschappelijke ideeën. Daartegen zou hij stellig bezwaar gemaakt hebben,
maar vooruit. De ironie zit ‘m er dan in, dat het verband tussen woorden en
dingen niet zo eenvoudig is en ook nogeens veranderlijk. In De woorden en de dingen schetst Foucault drie
historische perioden met bijbehorende, zeg maar, verhoudingenmatrices. Zo’n
matrix noemt hij een episteme. Dat is volgens mij hetzelfde als wereldbeeld,
paradigma e.d. Foucault maakt er echter iets van dat ik eerlijk gezegd
onnavolgbaar vind. In elk geval zie ik er niets in voor een deugdelijke
informatiekundige ontwerpleer. Volgens mij is een teken nooit iets ànders
geweest, en kan het ook nooit iets anders zijn, dan een verzoek tot
inschikkelijkheid. Anders is het immers geen ... teken meer.
In een voetnoot in Kritiek op de mystiek van Foucaults veldwerk verklaar ik
mijn keuze voor gesprek als vertaling van – Foucaults Franse term – discours.
Die keuze zag ik prompt bevestigd toen ik even later Persoon
en wereld, bijdragen tot de phaenomenologische psychologie (Erven J.
Bijleveld, 1963, oorspronkelijk 1953) onder redactie van J.H. van den Berg en
J. Linschoten opsloeg. Daarin gaat het nadrukkelijk over ... gesprek; zie
verder Met
fenomenologische psychologie op informatiekundig gesprek. Merkwaardig toch,
dat o.a. Foucault die antropologische insteek zoals zo categorisch afwijst, met
juist allesbehalve een methode als resultaat, laat staan een productieve.
51.17
Bij nader inzien vond ik de – desbetreffende auteurs, Van den Berg en
Linschoten dus, over – fenomenologische psychologie met het m.i. evidente
belang voor informatiekundige ontwerpleer onvoldoende uit de verf komen in een
aantekening waarin ik over Foucault begon (en nogeens benadruk waarom we aan
diens werk niets hebben, in elk geval niet voor zo’n ontwerpleer). Daarom heb
ik er een apart opstel(letje) van gemaakt: Met
fenomenologische psychologie op informatiekundig gesprek. Aan de
tekst veranderde ik helemaal niets.
51.18
Zojuist bekeek ik de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu aan –
de voorzitter van – de Tweede Kamer. Ik bedoel haar brief over “Contouren
uitvoeringsregelgeving Omgevingswet.” Mijn bijzondere aandacht ging uit naar
paragraaf D.5, Digitalisering (pp. 25-27). Zoals daar– de opzet van – de zgn
Laan van de Leefomgeving beknopt geschetst staat, strookt volgens mij niet met
toepassing van Metapatroon, integendeel zelfs. Moet ik daaruit opmaken, helaas,
dat Metapatroon van de ‘laan’ is? Ik hoop uiteraard van niet, nota bene vooral
om informatiekundige redenen.
PS
Informatiekundige hoofdreden: Het lijkt mij principieel (!) ònmogelijk dat er
zonder contextuele verbijzondering à la Metapatroon “duidelijke afspraken
[kùnnen] worden gemaakt over de kwaliteit en de betekenis van gegevens op de
Laan” (citaat uit genoemde brief). Ook voor de Omgevingswet is immers reële,
ook nog eens veranderlijke, betekenissenvariëteit kenmerkend. Over bereik van
informatieverkeer gesproken met variëteit van dien, daar komt uiteraard de
omgeving van die “omgeving” nog bij ...
51.19
Ter verdere, onderlinge toelichting: Eén van de aanbevelingen van de Tijdelijke
Commissie ICT (2014, Tweede Kamer, voorzitter: Elias) luidt om een Bureau ICT
Toetsing (BIT) in te stellen. Daarop vooruitlopend heeft het ministerie van
Infrastructuur en Milieu zèlf het voorgenomen project voor ontwikkeling van de
zgn Laan van de Leefomgeving volgens “de 10 BIT-regels” van enig – zeer kort –
commentaar voorzien; zie Laan
van de Leefomgeving en regels ICT-projecten (2 februari 2015).
Die regels zijn overgenomen van de eerdere aanbevelingen. Dat verklaart het
totale dito gebrek aan aandacht voor informatiekundige aspecten; zie ook aantekening 50.34. De aanduiding “technisch” moet
verhullen, dat niemand ook maar het minste idee heeft wat de aanbevelingen
annex regels allemaal missen.
Wat o.a. “de technische risico’s” betreft, laat I&M weten dat “[h]et
benoemen en sturen op de risico’s [...] een centrale opgave [is] voor het
verdere programmamanagement.” Je moet maar durven. Ofwel, naar risico’s heeft
tot dusver nog niemand gekeken en dat was I&M voor dit commentaar op de
BIT-regels dus evenmin van plan om te doen. Intussen blijft het allergrootste
risico verborgen, te weten dat informatiekunde als categorie totaal ontbreekt.
Voor stelselmatige voorzieningen voor informatieverkeer zou dat toch subiet
moeten opvallen.
Volgens een andere BIT-regel moet “de technische haalbaarheid” aangetoond zijn.
Nee, meldt I&M, “[i]n het kader van de ICT-haalbaarheidstoets is aangegeven
dat op dit punt geen problemen worden verwacht.” Sterker nog, die toets “heeft
het beeld bevestigd van de haalbaarheid van de inzet van bestaande
ict-toepassingen.” Maar wat natuurlijk voorrang verdient, is pragmatische,
vooruit, semantische haalbaarheid. Nogmaals, dáárvan valt echter geen spoor te
ontdekken! En tussen beheer van reële betekenissenvariëteit en “bestaande
ict-toepassingen” bestaat een kloof. Ook dat “programma” Laan van de
Leefomgeving is dus al op voorhand mislukt. Het budget? De minister denkt aan
ruim 300 miljoen euro ... Tja, voordat zij, nou ja, één van haar opvolgers,
besluit ermee te stoppen, heeft zo’n fiasco gauw het drievoudige gekost ...
51.20
De volgende zgn BIT-regel is natuurlijk èxtra belangwekkend:
Toon aan hoe er van het begin tot het einde van een project voor gezorgd wordt dat kritiek en tegengeluiden mogelijk zijn en ter harte genomen worden. Openheid en transparantie zijn hierbij het uitgangspunt.
Mijn kritiek betreft allereerst deze regel zèlf. Want ook deze ene regel
valt onmogelijk serieus te nemen, zolang
volkomen-van-aandacht-voor-informatiekunde-gespeende regels nog gelden als ...
serieus. Om dit “ter harte” te kùnnen nemen, moet je echter beseffen dat
informatievoorziening van alles en nog wat te maken heeft met ... informatie.
Tja, wanneer – het programma/project voor – de Laan van de Leefomgeving geen
methodische aanpak van reële betekenissenvariëteit borgt, kan ik vervolgens
dáárop geen grondiger kritiek c.q. tegengeluid bedenken. Mocht Metapatroon
inderdaad voor de Laan van de Leefomgeving niet in beeld zijn, ondanks jouw en
mijn voorstel ervoor, dan moeten we het blijkbaar allereerst als zo’n
tegengeluid laten klinken. Maar dus eerst afwachten, nee, niet te lang, of ik
antwoord van I&M krijg op mijn vraag of “Metapatroon van de ‘laan’ is” en,
zo ja, hoe dat antwoord luidt.
Overigens merkt I&M in de zelfbeoordeling over deze BIT-regel op:
Op de business case is een second opinion gevraagd en het definitiedocument is onderwerp geweest van een gateway review.
Of die second opinion daadwerkelijk gegeven is, blijft onvermeld. En ook zgn gateway reviews gaan mank aan gemis aan informatiekundige beschouwing (wat voor dit programma/project bevestigd lijkt). Voor het vervolg geldt “gezamenlijk opdrachtgeverschap van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.” Omdat er aldus sprake is van diverse organisaties, sluit I&M de zaak prompt kort:
Het ‘tegengeluid’ is daarmee ook in het opdrachtgeverschap ingebed.
Ik vrees dat het opnieuw nog serieus gemeend is óók. Maar wie opdrachtgever is, heeft op maatschappelijke schaal als het ware zijn rècht op tegengeluid overgedragen aan iedereen die niet in die hoedanigheid verkeert. Vooruit,
[b]ovendien zijn er en worden er sessies gehouden met o.a. vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, ICT marktpartijen en natuur- en mileuorganisaties.
Dat klinkt mooi, maar daarvan valt informatiekundig evenmin ook maar iets te verwachten. Zonodig kritiek op verwaarlozing van reële betekenissenvariëteit moeten we daarom stellig òngevraagd geven ...
51.21
Dank je wel voor je medeleven. Het werd je dus meteen duidelijk dat ik
anticipeer op een afwijzend antwoord, als er al antwoord komt. Inderdaad, ik
vond het vooral weer eens tijd voor een aantekeningetje. Ik ben blij dat ik jou
ermee aanspoorde tot dimensionele beeldspraak, tja, stellig eveneens beperkt
tot het helaas selecte genre van aantekening. En dan vraag me verder af, of
ècht niemand dóórgedacht heeft over dat acroniem BIT voor Bureau ICT Toetsing,
met daarvan afgeleid o.a. BIT-regels. Leuk, toch, de associatie met bit als zgn
minimale informatiewaarde ... Maar in Van Dale
(1984) staat als eerste omschrijving van bit:
ijzeren mondstuk dat men een paard of ander trek- of lastdier in de mond, boven het gebit legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn.
Wie volgens BIT-regels e.d. pretendeert te sturen, heeft daarmee het paard àchter de wagen gespannen. Daaraan trekken en sjorren heeft zelfs nog minder zin dan aan een dood paard (want dat trekt de kar tenminste niet ook nogeens verder totaal de verkeerde kant op).
51.22
Dank je wel voor je verwijzing naar Context-modellering, prachtige tekst, kraakhelder! Ik vind
wel dat je ‘gewoon’ moet zeggen dat er een modelleermethode/-taal voor bestaat,
genaamd Metapatroon. Dat is dus niets nieuws meer. Zelf ben ik pakweg vijftien
pagina’s gevorderd met een tekst om allereerst voor mijzelf te verklaren waarom
zulke helderheid helaas geen verband houdt met de kans op geslaagde
communicatie ermee. Het tegendeel lijkt vaker het geval, zoals m.i. met het
werk van William James. Je begrijpt het al, mijn daardoor opgewekte –
neerslachtige? – poging laat zich allesbehalve gemakkelijk lezen.
51.23
Nee, van I&M vernam ik nog niets. Dat lijkt me ook duidelijk genoeg;
verdere navraag doe ik niet.
51.24
Ik heb weer een etappe afgelegd in een koers zonder begrijpelijke bestemming,
laat staan een finale, en naar het zich laat aanzien is dat ook nogeens
grotendeels zonde van de moeite. Ik houd het er met een optimistische insteek
maar op dat een motief slechts vertekend als concept kenbaar is, zodat je je er
altijd in vergist. Het is me hoe dan ook een plezier om in William James als voorbeeldige randfiguur – op pagina 1 –
onder jouw naam een verwijzing naar je website geplaatst te hebben. Mee eens?
Verbaas je ajb verder over allerlei citaten. James speculeerde wat mij betreft
akelig trefzeker. Mijn stelling luidt dat zijn handelingen zodoende, tragisch
dus, feitelijk tegenovergesteld aan zijn motief ervoor uitpakten. Wat hij als
oplossing voorstelde, strandde m.i. door problematische communicatie waarvan
het dan tragisch is dat hijzèlf die verstrikking niet of nauwelijks besefte. In
elk geval daagt mij dat wèl. Dat maakte deze etappe zwaarder, dus omdat ik
diezelfde last resp. beknelling voel. Zo zijn ook jij – als je me dit oordeel
veroorlooft èn het opvat als compliment aan jouw adres – en ik randfiguren.
(Want) hoe gaat het lukken om enneadische semiotiek als hoofdvak van
propaedeuse gevestigd te krijgen? Het gebruik van Metapatroon is nog steeds
zelfs niet marginaal. Inmiddels vind ik het een schande dat ik tot dusver dat
werk van James niet kende, omdat het zeker ook voor informatiekundige
ontwerpleer door-en-door relevant is. Maar wie kan ooit ernaar verwijzen, als
niemand dat verband ziet? Wat hebben we aan onbenullige opleiders? Wat is erop
tegen als de juf en de meester in de onderbouw op z’n minst op hoofdlijnen van
cognitieve dynamiek volgens James kennen, en daarmee didactisch/pedagogisch aan
de slag gaan? Sterker nog, (pas) als zij dàt ‘goed’ kunnen, volgt de rest
natuurlijk niet vanzelf, maar wel véél gemakkelijker. En feitelijk is die
cognitieve theorie helemaal niet moeilijk om te begrijpen, integendeel, want
iedereen kan haar/eigen ervaringen op toetsen. Mits je er open voor staat ...
Tja, daar noem ik wat. De meeste mensen durven pas ergens voor open te staan,
zodra ze daarvoor èxpliciet de ruimte wordt geboden ... en met overgenormeerd
onderwijs is dat helaas niet aan de orde. Welke literatuur moeten ‘we’ allemaal
nog uitkammen – en wie anders dan ik dat ben, is daar eigenlijk mee bezig – om
alsmaar duidelijker – maar was dat ook maar overtuigend – aan te tonen dat,
over etappes gesproken, met o.a. de enneade niet zozeer een nieuwe richting is
ingeslagen, maar dat we er een opbouwende koers alweer wat nauwkeuriger mee
kunnen bepalen, voortzetten, enzovoort?
51.25
Voor zover ik kan nagaan bracht jij tijdens ons laatste gesprek (wederom) als
onderwerpen naar voren: 1. onderscheid tussen primair en besturend proces en 2.
overzicht over levenscyclus. Ondanks je signaal dat ik maar even moest pauzeren
totdat jij verder gekomen zou zijn, heb ik er toch maar een vòlgende notitie
aan gewijd; zie Werk in uitvoering – 4. Ik had intussen namelijk al
zo’n beetje in m’n hoofd wat er modelmatig (niet) voor nodig is.
51.26
Als het zo is dat (ook) jij en ik randfiguren zijn, nog in véél sterkere mate
dan William James, dan klopt het op een bepaalde manier juist niet, haha, dat,
zoals jij stelt, “het effect [van ons werk] nu niet direct [is] om over naar
huis te schrijven.” (Want) helaas blijkt “naar huis” sinds jaar en dag
feitelijk zelfs het énige adres waarnaartoe we onze geschriften sturen. Dat
zijn wijzelf weer, tot dusver nota bene de énige mensen die ernaar kijken. Zo
verschuift noodgedwongen het onderwerp. Omdat de gepropageerde modelleertaal
ànders is en blijkbaar daarom niemand belangstelling ervoor heeft, zijn we het
over paradigmawissel gaan hebben. En – maar? – omdat de notie van paradigma niet
aanslaat, laat staan dat van een wissel ervan, ben ik nu maar eens over
randfiguren begonnen. Intussen groeit natuurlijk de reële behoefte aan die
modelleertaal voor stelselmatige ordening van veranderlijke
betekenissenvariëteit ...
51.27
In Kritiek op de mystiek van Foucaults veldwerk staat dat ik
van de boeken door Michel Foucault die ik had gelezen “[z]eker om te beginnen
[...] eerlijk gezegd weinig tot niets [begreep.]” Inmiddels las ik ook de
biografie Michel Foucault (Harvard University
Press, 1991; oorspronkelijk Frans 1989, vertaald door Betsy Wing) door Didier
Eribon. Daardoor vind ik het zo mogelijk nog merkwaardiger wàt Foucault in zijn
hoedanigheid als academicus beweerde. Ik kan het niet rijmen met – wat ik
opmaak uit de beschrijving van – hoé hij leefde. Volgens mij ervoer Foucault
zich met zijn gedragingen als door-en-door individu, maar vormt (het) subject
juist géén hoofdbegrip in zijn theorie (waarvoor hij m.i. ophoudt, ten onrechte
en ònproductief, bij sociologische verdichtingen). Als het daarbij inderdaad om
reële verschillen gaat, rara, waaruit bestaat dan de netzo reële samenhang?
Biograaf Eribon lijkt zich niet bewust van zulke verschillen – of ben ik het
die ze ten onrechte meent te kunnen aanwijzen? – en bereikt daarom al helemaal
niet het stadium van analyse. Uit wat hij wèl meedeelt, is mijn indruk dat
Foucault persoonlijk (!) tomeloos ambitieus uit was op academisch succes.
Daarvoor was hij in zijn jeugd kennelijk gefrustreerd genoeg geraakt (naar
verluidt deed hij o.a. enkele pogingen tot zelfmoord). Met zijn grote talent
als, zeg maar, performer in woord en geschrift kon hij intuïtief het register
bespelen waarmee hij op instemming kon rekenen. Hij bezat de gave om te voldoen
aan de behoefte aan zowel bevestiging als prikkeling. In populaire verhouding
staat dat mengsel garant voor succes.
Als bevestiger van opvattingen was Foucault dus allesbehalve een ... randfiguur.
Hij keek wel uit! Tegelijk presenteerde hij zich als criticus, maar daarbij
bleef hij netzo zorgvuldig binnen de grenzen van wat zijn sponsors in het –
academische – establishment destijds aanvaardbaar resp. lovenswaardig achtte.
Zo paste het volgens het heersende structuralisme prima dat Foucault het
bestaan van het subject expliciet ontkende. En toen hij eenmaal in die
structuralistische kring opgenomen was, lukte het hem aandacht te trekken door
vervòlgens te zeggen dat hij géén structuralist was (terwijl zijn werk
door-en-door structuralistisch was èn bleef). Ofwel, steeds iets ‘nieuws.’
Het lijkt mij daarom ook niet toevallig, dat Foucault zich met allerlei
maatschappelijke acties verhoudingsgewijs (pas) ònafhankelijk opstandiger
manifesteerde nadat hijzèlf formeel benoemd was tot lid van het Franse
academische establishment par excellence, het Collège de France. Toen kon het
lijden èn als hij méér aandacht wenste kon dat verder slechts als publieke
figuur.
De intreerede die Foucault hield voor dat allerhoogste academische college in
Frankrijk is De orde van het vertoog. Met De woorden en de dingen en De
archeologie van de kennis (voorzover ik weet niet in het nederlands
vertaald) vormt De orde van het vertoog zoiets
als een drieluik. Daarop entte Foucault onder de noemer van archeologie (ook)
zijn verdere publicaties.
Doe ik Foucault ernstig tekort? Is twijfel over zijn oprechtheid ongepast? Wat
mij opvalt, is dat Foucault weliswaar aan van alles en nog wat meedeed, maar
daarbij erop lette tegelijk genoeg afstand te bewaren om ermee te stoppen ...
om aan de vòlgende actie te kunnen meedoen ... enzovoort.
De biografie door Eribon gaat m.i. mank aan onvoldoende afstand van de
schrijver tot de hoofdpersoon. Hoe kritisch ben je als je voor zo’n biografie
bent (p. x)
inspired by admiration for a man and an oeuvre whose brilliance have illuminated intellectual activity in France and abroad for almost thirty years[?]
Ik ben het volstrekt eens met de kwalificatie briljant, maar wat mij betreft
was Foucault vooral onnavolgbaar knap bezig met zelfpromotie. Ja, natuurlijk
snijdt zijn kritiek op machtsverhoudingen hout, zoals geïllustreerd met studies
van waanzin, gevangeniswezen en gezondheidszorg. Maar zo origineel is dat
volgens mij allemaal niet, hoeveel bronnen Foucault er ook bijhaalt. Mijn
principiële bezwaar is dat zijn analyse m.i. blijft steken in sociologische
structuren. Tegen de noodzakelijke voortzetting tot en met cognitieve
structuur, subjectief dus, wierp hijzelf een drempel op. Voor zoiets als een
meta-analyse, zie paragraaf 7 in mijn opstel Multiple axiomatization in information management.
Zou Foucault ècht niet opgemerkt hebben hoezeer zijn eigen gedragingen in
tegenspraak waren met zijn academisch gerichte verklaring ervan? En stel dat ik
met die duiding van tegenspraak wèl op het juiste analytische spoor verkeer, is
het als ònsamenhangend beleven van verschillen niet aanwijsbaar als bròn van
waanzin? Was Foucault (1926-1984) een mens in vergaand afzonderlijke
hoedanigheden? Over zulke pathologie schrijft de Zwitserse arts annex
cultuurfilosoof Max Picard in Hitler in uns selbst
(Eugen Rentsch Verlag, 1946). En naar aanleiding van dàt boek schreef ik dan
weer Humanistische
grondslag van samenhang.
51.28
Wat je over dat stelselmatige platform voor informatiebeheer schrijft, klinkt
helaas naar moeizame ‘strijd’ om allereerst maar eens voortbestaan, dus
voortgang helaas nog daargelaten.
51.29
Gaat het met dat plan voor “de afdeling Strategie” om strategie in het
algemeen, of toegespitst op strategie voor informatietechnologie? Je ziet,
informatiestrategie waag ik daarvoor niet eens te veronderstellen. :-(
51.30
Ja, zoals jij dat tekende zijn er verschillende als-en, inderdaad, gewoon
evenzovele hoedanigheden; het maakt niet uit hoe ze worden genoemd. En het gaat
dus niet zozeer om dè positie in zoiets als hèt midden die zoveel mogelijk
geborgd moet zijn, maar om de zo evenwichtig mogelijk verhouding resp.
samenhang tussen de relevante verschillende als-en.
51.31
Het is natuurlijk de vraag of er een passende vertaling mogelijk is van fopvatting,
of van welk parodisme
dan ook. Als Engelstalige term vind ik bargument geschikt; de
misleiding met een fopvatting mikt immers op blokkade. En dan weer terug naar
het Nederlands komt een fopvatting neer op een maargument of, m.i. nog
treffender, sargument; als de fopvatter erin slaagt om op zijn
fopvatting een geërgerde reactie oid uit te lokken, kan hij dáárop met een verwijt
‘antwoorden’ en aldus eenzijdig het oorspronkelijke verzoek tot
inschikkelijkheid impliciet als definitief, en met schijnbaar geldige reden,
afgewezen verklaren.
51.32
Omdat ik weet dat jij het genre beheerst, probeerde ik je tot compositie te
bewegen ... Haha, wargument (Engels) vind ik prachtig, maar ik laat je
graag weten dat ik ‘m in eerste aanleg als Nederlands woord opvatte, dus
volgens de associatie met warrig wat natuurlijk óók helpt opmerkzaam te maken
op verworden betekenis.
51.33
Intussen werkte ik aan een opstel dat ik je hierbij als concept stuur. Als je
me wilt helpen door ’t lezen en er iets over op te merken, zeer graag. Ik zeg
er alvast bij, dat het me aan puf ontbreekt om er verder nog erg lang aan te
werken c.q. veel moeite aan te besteden. Tja, waarom nam ik dan wèl die moeite
tot zo vèr. Dat komt stellig allemaal omdat ik het niet meer weet ... Er is mij
iets volstrekt duidelijk, waarvoor ik echter maar geen passend verzoek tot
inschikkelijkheid kan opstellen. Moet ik ermee ophouden?
51.34
Ik wacht af, en kijk natuurlijk ook uit naar dat “tekstje waar [jij] nu mee
bezig ben[t]” en wat je daarvoor ter inspiratie meteen herkende. Intussen heb
ik de titel veranderd: Variëteitkunstenmaker. Het
is overigens niet mijn bedoeling om Metapatroon daar voor de zoveelste keer te
proberen toe te lichten. In deze cyclus van teksten, waartoe ik zeker ook William James als voorbeeldige randfiguur reken, ben
ik – blijkbaar – bezig om te verkennen waarom er totaal geen schot zit in
verspreiding van Metapatroon. Is het allang de hoogste tijd om daaruit een
conclusie te trekken? Blijft het onmogelijk om interesse te wekken voor
Metapatroon, ondanks uitgebreide documentatie erover in allerlei soorten en
maten? Het is slechts in dàt verband waarom ik af en toe (nog) wat op de
methodische opzet van Metapatroon inga. Indien je meent dat ik Metapatroon
ànders moet uitleggen om het ooit te kunnen slijten, ga ik dat niet meer
opbrengen; in teksten van mijn hand kan het er alleen maar slechter van worden.
Wie het oorspronkelijkste methodische werk erover nooit las, zoals Multicontextueel paradigma voor objectgerichtheid: naar de
vijfde objectvorm voor flexibiliteit van informatievoorziening en The pattern of metapattern: ontological formalization of
context and time for open interconnection, gaat dat met alsmaar
verkramptere afleidingen evenmin doen. Die citaten van Varnedoe vind ik juist
zo mooi, omdat hij als het ware daaromheen de relevante houding schetst ... en
die is vitaal voor opbouwende ontwerpbijdragen. Hoewel het zònder Metapatroon
als methode niet kàn, plaats ik er opzettelijk de nadruk niet ... òp. Als dat
“cryptisch” werkt, is dat voor Metapatroon wellicht zelfs extra passend in vergelijking
met resp. als exemplaar van moderne kunst. Ik heb liever het gevoel dat ik iets
juist opgeschreven heb met inderdaad de grote kans dat het verkeerd wordt
begrepen, dan dat ik iets meteen verkeerd opschrijf (en dat ook besef). In het
laatstgenoemde geval weet ik immers zelfs zeker dat het óók verkeerd begrepen
wordt.
51.35
Ik vergat je nog de belangrijkste reden te noemen waarom ik me – vooruit,
hoogstwaarschijnlijk – niet meer zet aan de zoveelste inleiding tot
Metapatroon. Zoals jij dat uitnodigend kunt, laat zich door mij onmogelijk
verbeteren. Daarom beperk ik me voor dat doel ‘uitgesproken’ graag tot
verwijzing naar jouw publicaties. Dat voedt overigens tegelijk mijn pessimisme,
want zèlfs op jouw teksten komt nog altijd geen serieuze respons. Nee, ook van
het ministerie van I&M vernam ik niets meer.
51.36
De oproep tot godsdienst die Max Picard doet in Hitler
in uns selbst stoort me niet. (Want) dat gebeurt (daar) pas zowat tot
slot. Zijn sociaal-psychologische kritiek heeft hij er (dus) niet aan
opgehangen, althans niet op een manier die praktisch afleidt. Zo blijft zijn
theorie grotendeels relevant. Doordat hij die oproep redelijk apart plaatst,
heb ik ‘m in mijn commentaar Humanistische
grondslag van samenhang eenvoudig kunnen vervangen door de aanbeveling om
beter inzicht in onze eigen gedragingen te verwerven inclusief hoe ons
cognitief vermogen werkt. Hoe dan ook sprak Picard mij met zijn kritische
analyse aan, spijtig genoeg, daar niet van, vooral omdat zij m.i. onverminderd
actueel is. Daarom keek ik gauw wat hij verder zoal geschreven had. Gelet op
mijn interesse viel mij De mens en het woord (W.
Gaade, 1958, vertaald door W. Enzinck) op. Het ene exemplaar dat via www.boekwinkeltjes.nl te koop werd
aangeboden kreeg ik anderhalve dag later per post bezorgd. Tja, dat boek vind
ik dan weer bijna helemaal niets. Mijn indruk is dat Picard daarin de
òmgekeerde richting kiest. Dat is nodeloos speculatief resp. averechts. Als ik
het volgens een meetkundige metafoor kan samenvatten, ziet Picard het oneindige
niet als fictief punt waar parallelle lijnen zoals wij ze ervaren elkaar netzo
fictief wellicht ooit snijden. Nee, juist dat oneindige is (de) waarheid: god.
Daarvan gaat volgens hem àlles uit, dus ook lijnen waarvan wij dan de valse
indruk zouden krijgen dat ze parallel lopen. Zo is er dus, zie ook de titel van
zijn boek, “het woord.” Dat Picard er hèt godswoord mee bedoelt, had ik louter
op basis va de titel gemist. Tja, wat “de mens” er met zijn dagelijkse
omgangstaal van maakt, vindt Picard alsmaar verder afleiden van waar hij juist
naartoe zou moeten, te weten “het voorgegevene.” Zulk ideaal taalgebruik is
voor “de mens” echter onbereikbaar, omdàt hij nu eenmaal ... niet is. Daardoor
is èlke taalanalyse onvermijdelijk zelfs onredelijke taalkritiek. En dááraan
hebben we praktisch ... niets. Nogmaals, Picard roept “de mens” op tot “het
woord” als de ideale taal, nota bene niet om dat woord te maken, maar om ’t te
herkennen (want als godswoord moet het er al – oneindig – lang zijn). Zonder
het vermogen tot herkenning heeft “de mens” natuurlijk wel een probleem ...
Her en der las ik in De mens en het woord een passage waarbij ik dacht
dat Picard wel degelijk een pragmatische taalopvatting koestert. Zo beschrijft
Picard taal vergelijkbaar met het idee dat – zoals ik het samenvat – èlk teken
een verzoek tot inschikkelijkheid is (p. 39):
In het Oude Testament spreekt God direct met de mens. [...] De woorden waren de wetten, de geboden. De geboden opvolgend, spraken [de mensen] met God; de uitvoering van de geboden was hun antwoord. De mens gehoorzaamde het gebod; en zo bezat hij de taal.
Het lijkt erop dat Picard haarscherp geanalyseerd heeft hoe mensen elkaar
talig (lees ook: met tekens) – proberen te – beïnvloeden. En stellig beseft hij
– de ruimte voor – het misbruik met taal door de ene van de andere mens, dat
hij tot zijn leedwezen kennelijk ook nogeens alsmaar ziet groeien. Daarom, zo
luidt mijn veronderstelling van zijn ingreep, idealiseert Picard het
taalgebruik door de oorsprong naar (de) god te verleggen. Daar moet “het woord”
immers nog vanzelfsprekend goed (geweest) zijn, is de bedoeling stichtelijk met
èlke van gods opdrachten tot menselijke inschikkelijkheid.
Elders meen ik een glimp te ontwaren van besef van onlosmakelijkheid van
context. Het is, aldus Picard (p. 77),
geen manco van de taal[, ...] dat de taal niet voor alle dingen en situaties afzonderlijk een bijzonder woord ter beschikking heeft[.]
Een specifieke(re) betekenis, althans, zo begrijp ik Picard, hoort bij een bepaalde (p. 77)
ontmoeting [...] tussen de mens en de dingen[.]
Verderop stelt hij (p. 150):
Er moet een ontmoeting tussen de mens en de dingen plaatsvinden, wil het woord de dingen kunnen omvatten.
Maar ook Picard zet niet de stap waar zich (pas) de simpele vraag opdringt
hoe onderscheid tussen verschillende ontmoetingen valt bij te houden. Volgens
Metapatroon lukt dat door een ontmoeting met een situatie te associëren. Dat
laat zich herhalen, zodat de ene ontmoeting gedacht wordt te gebeuren in het
kader van een omvattender ontmoeting, enzovoort. Klopt, voor ontmoetingen
bestaat de fictie van het oneindige; samenloop van àlle ontmoetingen. Praktisch
zijn we gedwongen vrijwel onmiddellijk een streep te trekken: horizon. Juist
door aan die grens verder géén woord te besteden, kunnen we erbinnen woorden in
contextuele betrekkelijkheid overzichtelijk benutten.
Met erkenning van ontmoeting voor onderscheid relativeert Picard. Waarheid, zou
ik dan zeggen (en wat zij ook is), valt hoogstens met een ontmoetingswoord uit
te drukken. Ondanks vergoddelijking van “het woord” lijkt Picard toch wel zo
praktisch (p. 135):
Schijnbaar, doch alleen schijnbaar, wordt door het verschillend aspect van een en hetzelfde ding in de verschillende talen de waarheid gerelativeerd. In iedere taal wordt een bepaalde zaak door het geheel van de ordening bepaald.
Voor passende ordening moeten de verscheidene ontmoetingen meetellen! Een “aspect” zoals Picard aangeeft, is ding-in-ontmoeting (semiotische enneade: gesitueerd objectgedrag). Pas dan geldt eenduidig genoeg dat (pp. 135-136)
[h]et woord, dat de dingen benoemt, [...] in betrekking [staat] tot het geheel van deze orde. Ieder aspect van de dingen in de verschillende talen wordt wáár door de orde die het van de totaliteit van die ene taal krijgt. Weliswaar wordt klaarblijkelijk slechts één aspect van elk ding duidelijk, maar dit ene aspect ontvangt van het geheel meer dan het zelf in zich draagt: het deel wordt zelf geheel in dit geheel.
Bij zulke passages vraag ik me af, of met Picard een vruchtbaar gesprek mogelijk geweest zou zijn. Onze uitgangspunten lijken zowat tegenovergesteld. Desondanks zie ik dat wij elkaar met enkele nadere opvattingen ... ontmoeten. Neem de volgende kritiek van Picard (p. 144):
Men bekijkt, zo is tegenwoordig de structuur van onze zienswijze, een fenomeen slechts is één bepaalde richting, in die richting waarin het zich juist beweegt[. ...] Doch een dergelijke wijze van zien is steriel.
Mijn opvatting is, ik herhaal, dat cognitief vermogen bestáát – en we er dus
niet anders mee kùnnen – omwille van gerichtheid van gedrag. Dat zou Picard,
die tot arts opgeleid was, toch begrepen kunnen hebben. Hoewel, de totale
afwezigheid van evolutionaire overwegingen – ik kan ze in elk gevel nergens in
zijn boek ontdekken – geeft te denken. Maar goed, dat neemt niet weg dat ik
Picards zorg deel. Ja, zulke reductie is “steriel.” Maar het cognitief vermogen
dient niet uitsluitend reductie. Het vestigt tegelijk samenhang. Die helpt om
met accumulerende ervaring (lees ook: leren) te bewegen van ontmoeting naar
ontmoeting. Die samenhang stelt Picard niet of nauwelijks aan de orde, waardoor
het veeleer de uitdrukking van zijn “zienswijze” is die “steriel” blijft. Als
waarschuwing moeten we echter serieus nemen wat hij beweert. In de moderne
samenleving kan de levensloop van een mens steeds gefragmenteerder raken (mist
hij overal kan blijven betalen, dàt dan weer wèl ...). Wat iemand in de ene
hoedanigheid doet, blijft dan zonder consequenties voor andere hoedanigheden.
Zo kunnen doorgaans gezagsgetrouwe burgers blijkbaar enkele uren per week van
hoedanigheid wisselen en dan (voetbal)vandaal ‘zijn.’ En met een afwijkende
identiteit ‘op’ het Internet ... En vertel mij wat over bestuurlijk autisme
...; voorzover van het mannelijk geslacht zijn dat vast allemaal zorgzame
huisvaders.
Opmerkelijk genoeg suggereert Picard de mogelijkheid van (een) taal met (p. 144)
helpende mogelijkheden [...] die [...] het vernietigingsproces doen ophouden.
Zo hoogdravend wil ik het voor Metapatroon niet beweren, maar voor de opgave van informatieverkeer op stelselstel kan Metapatroon als gereedschap van een professionele informatiekundig ontwerper zeker bijdragen (p. 145)
om het ongevormde vorm te verlenen en het de mens te tonen en hem aldus een les te geven. Eén bepaalde taal neemt de taak op zich voor de andere; in een dergelijke offerbereidheid ligt hoop voor de andere talen en tegelijkertijd voor de taal die zich offert.
Van enige associatie met offer moet ik echter niets hebben. Het is volgens mij niet ingewikkelder dan dat er pas in persoon behoefte aan een bestuurder oid bestaat indien er iets valt te besturen. En dàt is pas zo wanneer voor evenwichtige verhoudingen onverhoopt wat hulp nodig is. Dat wil zeggen, er zijn allerlei verkeersdeelnemers met bijbehorende onderling verschillende belangen enzovoort. Gelet op hun verkeer is samenhang ertussen geboden. Wie in zijn eigen belang die samenhang maar vergeet, is dus géén bestuurder, maar doet alsof en volgt inderdaad precies het enkelvoudige spoor dat Picard aanwijst: steriel voor de rest, en uiteindelijk óók voor hemzelf (maar dan is vaak de buit binnen). Samenhang lijdt zodra (p. 150)
[d]e ontmoeting tussen mensen en dingen [...] als het ware al afgedaan [is] door een apparaat, de ontmoeting wordt kant en klaar geleverd en het woord is enkel nog een teken dat het object afgeleverd werd.
Of dat er geen sprake van aflevering is ... Op pp. 151-152 maakt Picard erop opmerkzaam dat woorden afgestemd kunnen zijn op als verschillend geldende ontmoetingen. Hij geeft o.a. een voorbeeld van een cultuur waarin een “ding” van een bepaalde soort groot belang heeft (p. 151):
Zó intensief is de ontmoeting tussen mens en ding. Het getal is hier geen kwantiteit, doch kwaliteit. De verandering in aantal verandert de ontmoeting wezenlijk, daarom wordt een bijzonder woord gebruikt.
Het is m.i. gewoon een kwestie van context. Dat blijft (dus) betrekkelijk. En is het opnieuw toch nog een interessant ‘gesprek’ geworden.
51.37
Dank je zéér voor je strategische commentaar. Op mijn beurt geef ik je nogal
kris-kras antwoord. Het opstel Variëteitkunstenmaker publiceer ik òngewijzigd. Kan ik de
lei weer voor iets anders gebruiken.
Ja, daar zeg je zo wat. De “voorkant” van wat Information Dynamics aan
prototypen met KnitbITs toont, is allesbehalve “aantrekkelijk.” Voor
verbetering heb ik vaak genoeg een verzoek tot inschikkelijkheid gedaan. Het
gebeurt dus gewoon niet, wat mij noodzaakt tot afweging. Tja, dan houd ik de
ontwikkelprioriteit voor KnitbITs maar, over motivatie gesproken, op de
voorkeur die de ene ontwikkelaar bereid is te volgen. Méér ontwikkelaars
inzetten? Wie betaalt ze?
Het “er” uit “ermee ophouden” is van alles en nog wat. Een belangrijk, zo niet
het belangrijkste, gedeelte ervan komt uit financiële zorgen voort. Daarmee wil
ik je – verder – niet lastgvallen.
Om een gezegde te verhaspelen, ik ben natuurlijk ook maar een mug die een
olifant in beweging wil duwen. Toch nog even over geld, ja, ik weet dat het
prozaïsch klinkt, maar wat zou ik nog alsmaar verder zakelijke risico’s nemen
als er slechts dreigender uitzicht op faillissement is?
Of je het nu vergelijkt met een “tunnel” of met wat dan ook, het kritieke punt
blijft wáár redelijk vooruitzicht is op aandacht voor Metapatroon, enzovoort.
Ik heb er geen ideeën meer voor, en ik heb toch van alles en nog wat
geprobeerd. Omdat het gaat om infrastructureel bereik, om een paradigmawissel
... gaan de nodige inspanningen de krachten van een individu te boven. En ook
al hebben jij en ik de afgelopen jaren daarvoor samen opgetrokken, bereikt
hebben wij ook met vereende krachten niets.
Wat ik nuttig, zelfs noodzakelijk, blijf vinden is om te onderzoeken èn
documenteren hoe Metapatroon wel degelijk past volgens eerdere aanzetten,
waarin Metapatroon daarvan – eventueel – op kritieke punten verschilt, met welk
in- en overzicht de professionele informatiekundig ontwerper dan adequaat
toegerust is voor verantwoorde beroepspraktijk, enzovoort, enzovoort.
Ik geloof niet dat het iets kan opleveren om nu maar blind in allerlei
richtingen tunnels te gaan graven om ongemerkt langs bestuurlijke poortwachters
van dè gevestigde orde te raken. Daarvoor is (dus) trouwens helemaal geen geld.
En het complete leger vrijwilligers bestaat uit ... jou en mij. En jij en ik
raken natuurlijk ook weleens te moe om een spade zelfs maar op te tillen.
Mensen zoals jij en ik zouden door onze integriteit overigens ook in precies de
verkéérde richting proberen te graven, vliegen, noem maar op wat voor soort
beweging we zouden willen maken. Want wij herkennen dat een àndere manier per
saldo voordeel kan hebben. Die is deels nieuw, voilà, innovatie. Maar voor
huidige bestuurders is innovatie slechts een verhullende term. Zij maken er
reclame mee voor hun bereidheid tot veranderingen, sterker nog, aldus beweren
ze zelfs vóórop te lopen. Intussen staan ze stil ... Daar helpen allerlei
dienstverleners ze maar al te graag bij, want onder die valse noemer van
innovatie hoeven ze zelfs ... niets te doen om goed te verdienen. We moeten dus
niet alleen langs bestuurders zien te raken, maar – vooral – ook langs zulke
private bewakingsdiensten van de bijbehorende zakelijke orde.
Maar “het volk” dan, kunnen we dàt tot opstand bewegen? Ik geloof niet in –
zulke – opstand. En ik geloof er al helemáál niet in, dat ik er katalysator van
kan zijn. Zo’n boodschap heb ik niet, integendeel. Kan ik ook niet veinzen,
zelfs al zou ik dat willen. Wat jij en ik bepleiten zijn evenwichtige
verhoudingen. Ik ben daarom ook helemaal niet principieel tégen bestuurders.
Wat volgens mij kwalitatief moet veranderen resp. ophouden is dat leden van een
bepaalde groep vergaand eenzijdig – daardoor vergaand – scheve verhoudingen
bepalen. Ja, dat is een politieke opvatting. Ken jij een politicus die ernaar
zou willen luisteren?
Overigens zou een “tunnel” niet naar “het volk” hoeven te leiden. Naar de media
is genoeg. Ken jij een journalist die ernaar zou willen luisteren?
Weet je nog dat ik o.a. een Australische hoogleraar allerlei tips probeerde te
geven? Nee, ook nooit meer wat van gehoord.
Intussen vind ik het raadselachtig dat een dia-enneadisch model een deels
nieuw, vèrderstrekkend inzicht in communicatie biedt ..., maar dat zulk inzicht
– vooralsnog? – averechts lijkt te werken voor onze daadwerkelijke verzoeken.
Voelen mensen zich soms – onbewust? – betrapt en krijgt daarom de vermeende
boodschapper ervan langs? Was het wellicht een sluwe vertekening door Freud om
àlles op seks te gooien? (Want) dat vonden mensen – juist toen? – spannend
genoeg om er tòch wat meer van te willen weten. De rest is geschiedenis ...
Wist (ook) hijzelf allang beter?
Kunstenaars die vernieuwend willen doorwerken verdienen ergens ànders hun geld,
het is niet ... anders. Als (hulp)kok in één of andere eettent heeft een
kunstenaar inderdaad “andere potjes op het vuur,” maar die leiden hem slechts
àf van wat hij àls kunstenaar wil. Daardoor blijven zijn experimenten
noodgedwongen zó kleinschalig dat het laagste muurtje òm het reservaat prompt
hoog genoeg is om hem èn zijn werk er te houden.
Ja, Variëteitkunstenmaker is een tekst van iemand “die
verbanning niet alleen maar aanwijst, maar tegelijk ook ernstig onderstreept en
beaamt en bevestigt.” Het zou (ook) weleens een voortzetting van verkenning
kunnen zijn naar ontwerpersethiek. Waar ligt de grens van wat de ontwerper
bespreekbaar moet zien te krijgen? Dit valt er volgens mij dus binnen! Wie dit
niet bespreekbaar enz. krijgt met zijn opdrachtgever, kan de opdracht niet
integer uitvoeren. Ligt dat dan aan de ontwerper, aan de opdrachtgever, aan de
dynamiek van hun relatie?
Een integere ontwerper die plaats maakt, krijgt vrijwel zeker een beunhaas
en/of bedrieger als vervanger. Moet je dan maar dóórgaan, als de
spreekwoordelijk geworden burgemeester in oorlogstijd, dus in – vergeefse? –
pogingen om èrger te voorkomen? Dat is voor mij overigens helaas allang geen
praktische vraag meer; een (ontwerp)plaats die mij eerder niet gegund is om in
te nemen, is mij uiteraard evenmin gegund om eventueel te verlaten.
Tja ...
51.38
Zullen we de gelukwens splitsen? Ja, wij zijn zeer blij met het resultaat.
Graag wens ik jou geluk met, lees ook, betuig mijn erkenning voor je
professionele begeleiding. Anders was het nooit ... gelukt!
51.39
Op de website van Octrooicentrum
Nederland (geraadpleegd op 9 april 2015) kreeg ik met zijn achternaam als
zoekterm voor “uitvinder” toegang tot precies één octrooi. Nogmaals, één. In
dàt opzicht is zijn octrooi onweerlegbaar ... nieuw. :-) Evenals tijdens een
contact enkele jaren geleden kon ik in zijn telefonische uitleg van gisteren
echter niet herkennen wat er, zeg maar, inhoudelijk eventueel nieuw aan is (en
nog minder wat hij verwacht dat ik ermee doe; nee, enige interesse in
Metapatroon ontdek ik bij hem niet). Integendeel, het leek en lijkt mij
allemaal oude koek. Op genoemde website is eveneens Rapport
onderzoek naar de SvdT (internationaal) beschikbaar, ofwel het “rapport
betreffende nieuwheidsonderzoek van internationaal type.” De onderzoeker trekt
op basis van de aanvraag dezelfde conclusie. (Ik neem aan dat SvdT staat voor:
stand van de techniek.)
Ik blijf het zachtjes uitgedrukt misleidend vinden dat desondanks een octrooi
wordt toegewezen. Daadwerkelijk “uitvinder” is de octrooiaanvrager resp.
–houder dan ook helemaal niet. Ja, bij wie niet verder kijkt dan zijn neus lang
is, kan het voor marketing enz. helpen om prat op een patent te gaan. Onder de
noemer van een zgn registratieoctrooi bestaat daarvoor geen drempel (meer).
Mijn – zakelijke – stijl is dat echter niet.
Dit neemt niet weg dat unieke identiteitstelling plus metadata voor/van van
alles en nog wat op veel ruimere schaal van (informatie)verkeer geborgd moet
zijn. Volgens Metapatroon moet eenduidige identificatie zelfs fijnmaziger
gebeuren, te weten niet per object maar voor èlk gesitueerd object(deel). Dat
station dat hij m.i. ten onrechte voorstelt als zijn bedenksel, dus allesbehalve
nieuw, is Information Dynamics, geeuw, met KnitbITs, nota bene, dus inclusief
stand van de techniek, allang gepasseerd ... Nee, dat van die noodzaak van
eenduidige identificatie heb ook ik natuurlijk niet bedacht. Ik heb zelfs geen
idee hoe oud dàt idee is.
Een wat uitgebreider octrooi is hem toegekend in de USA, raadpleegbaar op de
website van United States Patent and Trademark Office. Dat lijkt op een
versimpelde versie van zgn subject approach to information zoals o.a. beschreven
door Foskett. Volgens mij is het onverminderd een goed idee om betekenisvolle
informatie juist te weren uit de identiteitstelling ... Enfin, wie weet begrijp
ik het allemaal – nog steeds – niet.
51.40
Tja, ik heb zowel zijn Nederlandse als zijn Amerikaanse octrooi bekeken. Het
beschikbare onderzoekrapport in het Nederlandse geval bevestigt mijn indruk uit
zijn verhalen van enkele jaren geleden resp. eerder deze week. Nee, nieuw is
‘het’ dus niet. Ja, ik weet dat je desondanks, sinds de octrooiwet vergaand
versoepeld is, een (registratie)octrooi toegekend krijgt. Dan kan je toch maar
mooi zeggen dat je een octrooi hebt, nou ja, zolang als het duurt, ofwel totdat
iemand de moeite neemt (en het geld eraan besteed) om het geschrapt te krijgen.
Dan ben je op basis van dat onderzoekrapport je Nederlandse octrooi natuurlijk
prompt ook weer kwijt. Omgekeerd is je octrooi feitelijk niets waard om
concurrentie uit te schakelen. Want als zo’n concurrent je op dat
onderzoekrapport wijst, kan je maar beter zo verstandig zijn om het verder maar
te laten zitten (wat die concurrent, als je geluk hebt, dan ook maar doet). Ik
doe er niet aan mee om zo’n toch wel valse voorstelling van nieuwheid te geven.
Ik sluit overigens niet uit, dat hij meent wel degelijk iets nieuws bedacht te
hebben. Zo ja, dan is hij kennelijk onvoldoende op de hoogte van wat er
allemaal allang bestaat.
Dat Amerikaanse octrooi is inderdaad veel uitgebreider. Een rapport met de
beoordeling volgens een nieuwheidsonderzoek kan ik daar niet ontdekken. Afgaand
op de tekst van het octrooi zelf begrijp ik de bedoeling niet ... òf, indien ik
haar juist prima begrijp, vind ik dat hij ermee precies in de verkeerde
richting mikt. Mijn indruk is dat opnieuw een gebrek aan kennis van wat er
allang bedacht is, hem parten speelt. Bijvoorbeeld, wie literatuur over
bibliotheekwetenschap bestudeert, herkent gauw dat ze daar op minst al eeuwen
worstelen met het vraagstuk van optimale indexering enzovoort. Voorzover ik kan
nagaan, stelt dat Amerikaanse octrooi qua codering niets anders voor dan wat je
o.a. in die literatuur kunt terugvinden.
51.41
Ik schreef met Variëteitkunstenmaker alweer een vòlgende aflevering in een
kennelijke reeks waarmee ik probeer te ontdekken – ja, jij weet dat allang –
waarom het maar niet lukt om ergens aandacht voor te krijgen juist bij mensen
waarvan we zulke aandacht nog – geloven te – verwachten. Er is met dat geloof
blijkbaar iets grondig mis, het is ongelofelijk naïef.
51.42
Als je het goed vindt sla ik een enthousiaste reactie meteen over, haha, uit
enthousiasme natuurlijk, en probeer meteen na te gaan of ik je al enigszins
begrijp.
51.43
Waar blijft die tekst toch ...? Ik zag dat je ‘m al op VNA plaatste èn gelukkig
ook op je eigen website: Big Data Modellering. Je betoog is opnieuw kraakhelder.
Waarom blijf je juist daarom veroordeeld tot reacties van, op hun gunstigst,
schouderophalen?
51.44
Wat een mooie, veelzeggende prentenreeks! We hebben het immers over inprenten
... Voor evenwichtige verhoudingen moet dat in bijbehorende richtingen –
blijven – gebeuren, heen en weer, enzovoort. Zeg ook maar: gesprek ... Het
lijkt dat mensen daar geen raad mee weten. Niet meer? Of hebben zij dat nooit
gekund? Hoe politieker resp. bestuurlijker mensen menen op te moeten treden, zo
is mijn alsmaar stelliger indruk, des te minder. Dat effect treedt overigens
niet alleen op door groeiende machtswaan, maar, omgekeerd, eveneens door
groeiend gevoel van ònmacht; zulke mensen heten dan niet zozeer apolitiek, maar
asociaal. Allemaal wensen zij – en horen jij en ik er niet bij? – in toenemende
mate slechts te spreken, niet te luisteren. Wie geen aandachtige luisteraars
verwacht, wie zijn eigen gezegde dus niet mede opvat als aanzet tot verandering
van hemzèlf, ontkent het dialogische karakter van een teken als verzoek tot
inschikkelijkheid. Dat verzoek is eenzijdig bedoeld geraakt. Maar dat ‘is’ het
‘natuurlijk’ nooit. Bijgevolg bestoken we elkaar met nagenoeg enkelvoudige
verzoeken. We vormen er echter geen reeks mee, dus van samenhangende verzoeken
... Wie tegenwoordig een verzoek doet, bemerkt gauw dat het eventuele
wederverzoek dat erop volgt netzo eenzijdig is. (De weigering om ergens op in
te gaan is natuurlijk óók een teken, vaak zelfs het doordringendst.) Zo
beginnen we prompt steeds opnieuw, driftig draaiend naar de zoveelste
frequentie om het zoveelste aparte verzoek te zenden. Zo komen we echter nooit
verder, althans niet via en voor evenwichtige verhoudingen. Voortdurende
frequentiewisselingen, ook nog eens opzettelijk om netzo eenzijdige
(weder)verzoeken te vermijden, ondermijnen op voorhand ontwikkeling van een
dialogische (gesprekken)reeks. Daarop blijft nog een trefkans bestaan door voor
onze eigen verzoeken consequent juist dezèlfde frequentie te benutten (want
daarop zijn we voorspelbaar te vinden voor wie op zijn beurt wil afluisteren)
en voor het afluisteren naar verzoeken door andere mensen uit te gaan van een
ruim frequentiespectrum (ervan uitgaande dat mensen met serieuze verzoeken
daarvoor eveneens een vaste frequentie gebruiken). Na een veelbelovend begin
van ontmoeting kunnen we voor het – verdere – gesprek o.a. een bepaalde
frequentie afspreken.
Ja, dat overzicht met “redenen [...] om nog wat langer door te modderen” toont
evenzovele fopvattingen.
Je stelt de cruciale vraag naar criteria. Waaraan moet een teken voldoen om
inschikkelijkheid te bewerken? Maar is het vraagstuk niet nòg ingewikkelder,
als gevolg van onlosmakelijkheid van enneadische elementen (als je me toestaat
de enneade als basisschema te beschouwen)? Moeten we niet dóórvragen naar
motief? Als het motief voor gespreksvoering ontbreekt, hoe helpen we dàt te
veranderen? Dat zullen we dan toch met tekens moeten proberen ... Maar dat lukt
niet bij mensen die hun heersende motieven als hoogste deugd bewaken, en daarom
zelfs maar de minste poging subiet bestrijden – nogmaals, nergens op ingaan
blijkt reuze effectief voor wie een machtiger positie heeft – om ze tot
wijziging ervan te bewegen. Ik kan er nog steeds niet anders op “verzinnen” dan
aansporen op integere motiefvorming. Dat kan niet vroeg genoeg in opvoeding
& onderwijs beginnen. Maar daar gaan dus ook weer mensen over ... Intussen
voeren jij en ik wèl een gesprek, bedankt!
51.45
Wat een timing, ik bedoel dat je dat gezegde aanhaalt dat “het [mensen] niet
meer uitmaakt of ze nou door de hond of door de kat worden gebeten.” De
afkorting van Bureau ICT Toezicht, je weet wel, over de onzin waarvan we eerder
correspondeerden, is BIT. Vorige week schreef ik de column BIT
blijft burger bijten. Het zou me trouwens niet verbazen wanneer Elias, als
voorzitter van die Tweede Kamer-commissie, opzettelijk als formele aanbeveling
heeft aangedrongen op positionering van BIT bij het departement, en dus onder
verantwoordelijkheid, van de minister-president (Rutte). Dat was ook – juist? –
hem natuurlijk op voorhand duidelijk als onhaalbaar. Zo kan hij altijd zeggen
dat het met zgn ict-projecten bij de overheid blijft misgaan ... omdàt het plan
niet volgens zijn aanbeveling uitgevoerd is. Niet toevallig is ook de minister
(Blok) waar BIT ‘onder’ komt ook een partijgenoot. Het zou me zelfs verbazen
als dat niet allang onderling afgesproken is. Overigens is dat BIT juist bij
Wonen en Rijksdienst, het ‘ministerie’ van Blok, helemaal niets nieuws. Daar
moest ik als ambtenaar van het ministerie van Buitenlandse Zaken begin 80-er
jaren van de vorige eeuw langs met nota bene èlk plan voor wat toen een
automatiseringsproject heette. Dat heb ik trouwens maar één keer gedaan. Toen
dat eerste plan prima lukte, vond de leiding van mijn ‘eigen’ ministerie die
omweg niet meer nodig. Dat neemt niet weg dat wat later de verplichting kwam om
het jaarlijkse zgn automatiseringsplan aan het ministerie van Binnenlandse
Zaken (waar toen dus Rijksdienst onder ‘viel’) voor te leggen, en er moest een
automatiseringsbijlage voor/bij de departementale begroting opgesteld zijn. Dat
is allemaal verwaterd, let wel, in de praktijk, want bij mijn weten is o.a. het
wat latere Besluit informatievoorziening Rijksdienst 1990 nooit ingetrokken.
Dat is natuurlijk ook maar weer een illustratie van het geheugenloze gedrag
dat, als ik jouw voorbeeld van spoorloze attenderingen door LinkedIn goed
begrijp, alsmaar verdergaand – om het paradoxaal uit te drukken – geïnstitutionaliseerd
raakt. Zodra niets terugvindbaar is, hebben aansprakelijkheid en
verantwoordelijkheid niets meer te betekenen ... Het heeft er verdacht veel van
weg dat zulke boodschappen empathische mensen moeten verleiden tot, niks
commission of omission, maar wèl error of ... submission. Tja, als [diezelfde
I&M-medewerker – zie ook o.a. aantekeningen 50.75 t/m 50.77 en, hierboven, aantekeningen
51.3 en 51.7 –] prompt zijn expliciete instemming betuigt met jouw column Impassé, dan zou je
hem wellicht toch eens kunnen vragen of je op jouw beurt wellicht antwoord op
mijn korte navraag hebt gemist ... Want kennelijk bestaat hij nog wel degelijk.
Ik vind die column weer prachtig compact en zodoende treffend duidelijk. Wat je
suggesties voor wat verdere actie betreft, biedt volgens mij Ingezetene, ontwerp van een contextueel-semantisch diagram met
Metapatroon reeds zo’n “klein en heel aansprekend stukje (misschien wel
problematisch stukje) datamodel uit een basisregistratie.” Dan zijn er de
rapportjes in reeks over stelselmatige semantiek, zoals over 1. Suwinet, 2. Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA), 3.
Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) en Basisregister
Ondernemingen en Rechtspersonen (BOR) en 4. Uitvoeringsorganisatie. Ja, ik weet het, die ontwerpen gaan
al veel en veel te ver voor het doel waarop jij in eerste aanleg wil mikken.
Nòg verder verwijderd van dàt doel zijn allerlei opstellen die ik wijdde aan
basisregistraties, vooruit, ik vermeld er enkele in chronologische volgorde van
verschijning: Stroomlijning tot informatiestelsel: samenhang in de openbare
sector door variatie in maatvoering, Diagnose
van een spilzieke overheid, Strijders
tegen stelselmatige modernisering …, nou ja, zo kan ik nog wel een tijdje
doorgaan. Goed, terug naar die “ppt-presentatie” over Ingezetene.
Ik heb het even opgezocht. Onlangs heb jij daar al naar verwezen in je column Context-modellering.
Graag citeer ik jouw desbetreffende tekstpassage:
[H]oe doe je dat dan – hoe modelleer je dan zo’n weefwerk? Hoe vervaardig je zo’n Contextueel informatiemodel? Laten we eens een moment stilstaan bij het begrip “ingezetene”. En ik verwijs daarbij graag naar een weliswaar eenvoudig maar tegelijk ook heel aansprekend modelleervoorbeeld van de hand van Pieter Wisse: Ingezetene, ontwerp van een contextueel-semantisch diagram met Metapatroon. Het ‘verhaal’ is stap voor stap te volgen. Een ingezetene blijkt al snel niet op zichzelf te staan, maar heeft voor heldere duiding context nodig. Die context wordt stap voor stap toegevoegd – vergezeld van de nodige uitleg (elk ‘blokje’ is een informatieknooppunt). In stap 7 is het model compleet, waarna, in omgekeerde volgorde, nogmaals de opbouw van het model wordt getoond.
Dat spreekt blijkbaar dus niet aan. Uitnodigender dan jij het laat klinken, met nogmaals véél dank ervoor, kan ik het me echter niet voorstellen ...
51.46
Het lijkt me – helaas – passend dat je de reactie(s) op je column Impassé (zoals gepubliceerd bij VNA; na jouw signaal
door mij wederom geraadpleegd op 20 april 2015) als discussie bestempelt met
dat woord tussen aanhalingstekens. Ik vrees dat daarentegen de aanduiding als
dilemma ronduit toepasselijk is. Jij oppert een principieel systematische kijk,
hoera, maar ja, je vindt er geen genade mee. Waarom niet? Het is niet ...
elementair. En omdat jij het (dus) bent, aldus de onveranderlijk vriendelijke
respondent, die het niet begrijpt, doet hij er wat goede raad en een schetsje
vergezicht bij. Het verband met – vooruit, ook maar weer met aanhalingstekens –
jouw ‘oorspronkelijke’ column is helemaal zoek. Terwijl hij jou ten onrechte de
opvatting toedicht dat jij informatiemodellering uitputtend acht voor
informatievoorziening (wat je vergeefs – voor elk vervolg voorspelbaar, nota
bene reeds na twee van zijn zetten, vandaar dilemma – probeert te, laat ik
zeggen, nuanceren), zie ik in zijn beide reacties tot dusver zelfs geen ènkel
spoor van erkenning van – belang van – informatiemodellering. Ja, hoor, ook hij
komt met de valse profetie van flexibiliteit: diensten (Engels: services).
Voor een wat gevuldere versie – en m.i. nota bene kwalitatief ànders dan jij
bedoelt, omdat ook daar expliciete aandacht voor informatiemodellering
ontbreekt – van wat jij “scharnier” noemt, zou je voor ‘discussie’ kunnen
verwijzen naar het zgn negenvlak voor informatiemanagement (Rik Maes et al.).
Nee, ik geloof niet dat het gaat helpen ...
Excuus voor de talloze passage tussen haakjes en streepjes. Ik kan zo gauw geen
andere uitdrukkingswijze verzinnen voor wat verdere systematische opmerkingen.
:-)
51.47
En, ja hoor, jij wijdde er nòg een uitleg aan, voor de zoveelste keer geduldig
duidelijk èn humoristisch ... Mocht (je) respondent beseffen dat jij je
voorstelling handhaaft, dan neem ik aan dat hij zijn poging staakt om je te
bekeren. Ik elk geval kon hij zijn keutel weer eens kwijt, wat blijkbaar even
oplucht ... Daar heb je dus het (communicatie)dilemma. Omdat jouw boodschap op
– een podium zoals – VNA prompt als openbare wc-voorziening wordt benut, ben je
welhaast gedwongen om ‘m vervolgens samen met zulke flutreacties dóór te
spoelen. Daarom hecht ik er waarde aan dat je zo’n column ook – en vooral – op
je eigen website publiceert, en hetzelfde geldt voor aantekeningen ontleend aan
je eigen bijdragen aan verdere ‘discussie.’ Op emovere staan je voorstellen, commentaren enz. gelukkig
verschoond van af- en misleidende verzoeken tot inschikkelijkheid door ànderen.
Helaas zijn mensen zoals jij en ik dan nog niet van dat dilemma àf. Want met
die eigen websites trekken we geen lezers, laat staan dat er opbouwende
samenwerking door ontstaat ...
Oh ja, over negenvlak gesproken, mijn opstel Creatief
met negenvlak (2005) vind ik ook niet alleen maar grappig.
51.48
Als je het een kwestie van “vertrouwen” wilt noemen, prima, maar ik bedoel het
eerlijk gezegd reuze platvloers, in elk geval als insteek. Bijvoorbeeld, als
het je – als verzekeringsmaatschappij – tien euro kost om een schadeclaim van
vijf euro te onderzoeken, is het vooral ook in je eigen belang om het geclaimde
bedrag dan maar prompt te betalen, of de onderliggende claim rechtmatig is of
niet. Maar het is natuurlijk zo dat je voor zulke claims altijd ook maar weer
een beperkt uitkeringsbudget hebt, bijvoorbeeld honderd euro. Dus vaker dan
twintig keer kan je zo niet handelen. Zodra de kans bestaat, dat je (veel) meer
van zulke schadeclaims gaat krijgen, kom je er niet omheen toch een of andere
drempel op te werpen. Inderdaad, een optie daarvoor is “steekproefsgewijze
toets.” Aldus worden allerlei subsidies verstrekt ... waarvan misbruik dan ook
wijdverspreid is. Vooral voor de jullie organisatie lijkt mij daarom van èxtra
belang dat je handhaving van integriteit – of hoe je het noemen wilt –
verdisconteert. Met andere woorden, dat mag best wat kosten, herstel, moet best
wat mogen kosten. Maar geld eraan verspillen hoeft natuurlijk ook weer niet.
51.49
Sterker nog, volgens mij is het hele team nu net géén probleem, wat zou
verklaren waarom het juist dáár opduikt, maar ja, haha, jij bent natuurlijk ook
geen psycholoog.
51.50
... kan het accentteken weg, ofwel is impasse alweer bereikt? Waarom reageert
(zo) iemand eigenlijk? En zit er zoiets als een systeem in, dat doorgaans één
persoon met zo’n vlotte reactie komt, dus verder niemand? Is het vergelijkbaar
met het ene koekoeksei, waar àlles om moet draaien? Het gekaapte nest plus
adoptieouders zijn ineens vòl(op bezig); daar begint een andere koekoek niet
aan om er een ei bij te leggen. Hoe dan ook, je eigen ei(eren) ben je prompt
kwijt. Hmm, zou het gezegde ‘je ei kwijt kunnen’ over de koekoek gaan, met dus
de implicatie dat kwijt-kunnen door de koekoek ten koste gaat van, zeg maar,
oorspronkelijke eieren?
51.51
In de loop der jaren heeft een organisatie met digitale middelen alsmaar meer
aparte informatieverzamelingen (lees ook: registers) aangelegd. Zulke
verschillende verzamelingen bevatten echter informatie met betekenissen
waartussen vaak wel degelijk verband geldt. Wat doorgaans ontbreekt, is een
coördinatiemiddel. Door tevens die samenhang te faciliteren verbetert een
organisatie doeltreffendheid èn –matigheid. Centraal staat daarbij de vraag, of
het met een zgn object ‘in’ het ene register vergeleken met een object ‘in’ een
ander register al dan niet om hetzèlfde object gaat.
Onder de noemer van informatierotonde heeft Information Dynamics daarvoor een
zgn infrastructurele voorziening voor informatieverkeer ontwikkeld. Voor een
inleiding, zie Stelselmatig overzicht via informatiesleutels door
M. Houtman en P.E. Wisse. Daar staan tot slot enkele verdere verwijzingen
opgenomen. Met een rotonde krijgt een organisatie de nodige kortsluiting
gevestigd. Zo’n rotonde helpt betekenissenvariëteit te ordenen, methodisch
geborgd met Metapatroon. Uitgebreide documentatie over de
modelleermethode/-taal is beschikbaar via Metapatroon,
handboek stelselmatig informatieverkeer, een on-line uitgave van
Information Dynamics.
Overzicht dankzij een rotonde verduidelijkt tevens de behoefte aan
mogelijkheden voor gevarieerde structurering. Van een object kunnen in
verschillende situaties dienovereenkomstig verschillende hoedanigheden aan de
orde zijn, met eventueel bijbehorend verschillende structureringen van
gedaante. Dat kan een gevorderde informatiekundig ontwerper met Metapatroon
volgens zgn contextuele verbijzondering eenduidig uitdrukken, dus in een
concreet informatiemodel. Volgens zo’n ontwerp laten zich met KnitbITs IR
verschillende hoedanigheden met willekeurig bereik coördineren.
Zodra via een rotonde informatie samenhangend uit diverse registers beschikbaar
is, valt te overwegen om, als het ware in òmgekeerde richting, de
functionaliteit pèr dienovereenkomstig informatiesysteem (lees ook: toepassing)
te vereenvoudigen. Bijvoorbeeld, waarom zou het ene – nota bene, aangesloten –
register nog bepaalde structurering van objectinformatie bieden, indien daarin
elders reeds – en beter – is voorzien? Is het dan niet toereikend om een object
slechts ‘plat’ in dat ene register te identificeren, omdat via de rotonde uit
àndere aangesloten bron desgewenst het ‘diepe’ structuurbeeld netzo prompt
getoond kan worden?
Het is met een rotonde resp. stelsel van rotondes de bedoeling om o.a. àlle
relevante hoedanigheden van deelnemers aan rechtsverkeer samenhangend te
faciliteren. Daardoor biedt het verkeersprofiel tegelijk de basis voor
selectieve, differentiële autorisatie van deelnemers zowel binnen als buiten de
– eigen – organisatie. En zulke autorisatie is op haar beurt een nodige
voorwaarde voor een volledig (genoeg) audit trail, inclusief archivering.
51.52
“Fratsoenlijk,” wat een prachtig parodisme!
Je ziet en hoort het bestuurders & politici voortdurend doen. Zij zeggen
zoiets als: Ik ben erg blij met uw vraag! En dat menen ze van harte. Zij doelen
dan echter niet op de kwaliteit van de vraag c.q. steller ervan, maar op de
gelegenheid die ze krijgen voor het afdraaien van hun eigen riedel. Dat gaat
maar door, want, àndere dooddoener: De krant moet vol!
Het is natuurlijk zo, als je zonodig een indeling moet wil maken, dat “gegevenskwaliteit”
voorop moet staan. Want wat is zgn functionaliteit van informatievoorziening
zònder ...? Hoe wil je optimaal beveiligen zònder ...? Wat is relevanter voor
“gebruikservaring” dan ...? Maar ja, voor dat àlles, en nota bene ook nogeens
samenhangend, moet je benul van informatie hebben.
Haha, ik had het over keutel, maar jouw naamsverbastering is natuurlijk een
abc-tje. Nee, als argument telt het niet. Maar in zijn reacties is allereerst
hij nalatig enz. door compleet aan jouw stellingname voorbij te gaan. Wat rest
je ànders dan – machteloze – spot? Inderdaad, ook maar iets “verder” komen we
met zulke verkeerstegenliggers nooit. Als je wilt dat ze vaart minderen zodat
ze kunnen nadenken, geven ze doorgaans nogeens èxtra gas. In zijn ogen ben jij
stellig de tegenligger, uit de weg, jij, maar dus bruikbaar genoeg om er
opzettelijk botsend – intussen vriendelijk wuivend om je niet van hùn koers te
laten afwijken – een afzetmomentje in te herkennen voor wat altijd ook maar
weer een afgeleide boodschap blijkt. Met voorlichting hoeft overigens niets mis
te zijn, integendeel, maar dan moet het verhaal wel bruikbaar – gebleven –
zijn. Wanneer het om te beginnen al niet of nauwelijks hout snijdt, gaat het
... verder ... alleen maar sterker mis.
51.53
Haha, Ne Passé pas,
daar zit wederom inderdaad geen woord Frans bij. Goed idee om er een aparte
(VNA-)column aan te wijden ipv nòg een bijklage aan een miscussie. Want voor de
zoveelste keer volgt helaas allang niemand meer die eerdere ‘discussie’ ...
Dus, en maar tòch, moeten we het als het ware steeds opnieuw proberen, ondanks
dat risico onmiddellijk in dezelfde valkuil te worden getrokken waaruit de
oorspronkelijke boodschappen nooit meer te redden vallen. Met ook nu weer zo’n
korte tekst kost het jou per saldo de minste moeite. Wat betreft – de
kennelijke noodzaak van – alsmaar herhaalde aanzetten, dat is m.i. het
aandachtsgevaar waarop o.a. Max Picard wijst met zijn cultuurkritiek (waaraan
ik onlangs de column Humanistische
grondslag van samenhang wijdde). Zijn heilsboodschap vind ik
overigens niet nuttig.
51.54
Hoewel je geen vraag stelt, :-) ben ik blij dat je “verdwijnpunt” opbrengt. Wie
“zoiets als een semiotische enneade” niet kent – maar een triade à la Peirce
zou m.i. al genoeg moeten zijn – blijft het daarvoor op een zgn ècht punt
houden. En omdat ik-als-kenner ontegenzeggelijk hier ben, moet dat verdwijnpunt
ergens dáár zijn, héél ver weg. Nietwaar? Nee, het is pas in door-en-door besef
van onlosmakelijkheid (Peirce: irreducible) van triadische resp. enneadische
elementen, dat die ... onlosmakelijkheid voor dat ‘punt’ moet doorgaan. Met
andere woorden, het verdwijnpunt ligt semiotisch als het ware het allerdichtste
bij. Wie het buiten zichzelf blijft zoeken, ontkènt het zoeken-als-kennen. En
dat is geen kennen, nota bene nooit, met – motief van – absolute geldigheid,
maar ‘dient’ eigen handeling. Jij gebruikte er (dus) o.a. de term actformatie voor.
Zo beschouwd is verdwijnpunt zelfs een uitgesproken òngelukkige term. Dat moet
verschijnpunt zijn!
En zo zie je maar weer, jij en ik voeren geen discussie in de zin van een
verschil in opvattingen, maar zetten speels een gesprek voort ... (Pas) dan kom
je ook ernstig nogeens ergens, mede en vooral dankzij teruggrijpen en
heroverwegen, zeg ook maar continuïteit – dat dan weer wèl – van motief.
51.55
Je aangetekende beweging wil ik niet frustreren, laat maar lopen ... enzovoort,
mooi! Daarom geef ik er liever geen – verdere – reactie op.
51.56
Ik ben bang dat je met je – voorlopige? – zelfcensuur gelijk hebt. Indien je er
vanwege noodzakelijk verband op VNA in zulk hoog tempo Kijk dan zelf!
Daar is-ie toch?! achteraan ‘gooit,’ zien ze gretig bevestiging dat je
lastig bent en uitsluiting verdient, eigen schuld. Kortom, op z’n minst maar
eventjes wachten ..., maar ja, daardoor komt je als aanvulling (pas)
betekenisvolle boodschap ook weer lòs te staan, dilemma, dus. Wat is wijsheid
zolang de enige gelegenheid om parels te publiceren de voederbak in een
zwijnenhok is? Ja, hang ze ten toon in je eigen etalage!
51.57
Een gangbare, doorgaans impliciete veronderstelling voor – de opzet van –
digitale middelen voor informatievoorziening is structurele homogeniteit van de
– verschillende – exemplaren in één verzameling van (informatie)objecten,
entiteiten e.d. Dan geldt de verzameling als een klasse en ‘hebben’ àlle
elementen ervan in verleden, heden èn toekomst hetzèlfde type (op z’n
objectgerichts eventueel volgens meervoudige overerving). Dat ene type bepaalt
de eigenschappen van èlk exemplaar, inclusief samenhang tussen die
eigenschappen plus het bereik van waarden per eigenschap.
Er bestaat echter reële behoefte om heterogene typering van elementen van een
bepaalde verzameling te faciliteren. Daar is flexibiliteit van digitale
hulpmiddelen uiteraard sterk bij gebaat. Een concrete toepassing betreft reeds
de verzameling van talloze (!) registers in gebruik c.q. beheer van een enkele
organisatie. Die registers kunnen worden aangesloten op een zgn
informatierotonde. Inderdaad verschilt de aldus ontsloten informatie qua
structuur (lees ook: soorten van eigenschap enz.) van register tot register.
Dat noodzaakt tot, wat paradoxaal uitgedrukt, typering pèr register-als-element
van de verzameling in kwestie.
51.58
Zoals met zoveel termen blijken ook van aspectgerichtheid zowat
tegenovergestelde betekenissen aanwijsbaar. Daarvan moet de ene noch de andere
absoluut worden genomen; het komt zoals altijd op hun afstemming aan.
1. Wederom impliciet geldt meestal een geheel
informatiesysteem als context. Zo’n systeem krijgt dan aspecten toegeschreven.
Als (een) aspect komt in aanmerking wat voor àlle elementen geldt. In deze
betekenis komt aspectgerichtheid erop neer dat per systeemaspect een ènkele,
want algemene voorziening wordt getroffen (ipv herhaalde implementatie per
element).
2. Wanneer een apàrt verzameling- resp. systeemelement als context
verondersteld is, krijgt aspect de betekenis van ‘iets’ dat juist van element
tot element kan verschillen (zie hierboven). Een aspect vormt dan geen noemer
voor veralgemenisering, maar teller van verbijzondering: afwijkende eigenschap.
Optimale informatievoorziening vergt aspectgerichtheid in beide betekenissen, onderling evenwichtig uitgewerkt. Dat lukt met expliciete contextualisering(en). Daarop is Metapatroon als modelleermethode/-taal berekend, en KnitbITs als operationeel programmatuurplatform.
51.59
Over Der Einzige und sein Eigentum door Max Stirner
valt natuurlijk véél meer te schrijven dan ik zojuist deed met Herpositionering van staat tot Stirneriaanse
infrastructuurvereniging. Maar voorrang verdient m.i. de aansporing om
juist dàt boek te lezen. Daarom heb ik mijn uitnodigend bedoelde tekst juist
kort gehouden. Er zijn overigens zelfs twee recente Nederlandse vertalingen,
allebei getiteld De enige en zijn eigendom. De
vertalers van de ene zijn Thomas Eden en Widukind de Ridder; hun versie verscheen in 2008 bij Archief en Bibliotheekwezen in
België en ‘staat’ op het ww web. De versie
vertaald door Johan van Eeckhout is blijkbaar door hem in eigen beheer
uitgegeven en verkrijgbaar tegen geringe vergoeding.
51.60
Tja, wat is toeval als je regelmatig op pad gaat? Zo ‘ontdekte’ ik vorige week
op de boekenafdeling van een kringloopwinkel een exemplaar van een bundel met
een bijdrage door David van Dantzig, ooit student bij Gerrit Mannoury en later
diens collega-hoogleraar in de wiskunde. Voor één euro was dat hele exemplaar van
mij.
Mannoury’s invloed op Van Dantzig reikte tot en met significa. Vooruit, nòg
maar weer een tekstje... zie Signifische onlosmakelijkheid met passende formalisme(n).
Ik heb meteen nadat jij ze publiceerde natuurlijk niet gemist dat jij in je aantekeningen 2014.01.27
en .39 het woord “signifisch” gebruikt, mooi. Jou heb ik er dus gelukkig al
veel eerder voor geïnteresseerd.
51.61
Morris is zeker niet de bedenker van die indeling, maar daarvoor wordt er wel
vaak naar hem verwezen (zoals dus ook door Van Dantzig). Dat heeft natuurlijk
vooral te maken met (on)bekendheid met ander èn eerder werk door àndere
auteurs. Onder invloed van het zgn logisch positivisme waar Morris mee
sympathiseerde, namen beoefenaren van taalkunde een
simplistisch-kwantificerende wending (of, wellicht beter gezegd, kozen
beoefenaren een ‘vorm’ van taalkunde die paste bij hun
simplistisch-kwantificerende benadering). Denk voor wat later – taalkundig –
werk aan o.a. Chomsky. Het is volgens mij dus eerder zo dat Morris reeds
bestaande categorieën onder de aandacht van een andere kring van
‘wetenschappers’ bracht, waarna hij van weersomstuit – en per abuis – als de
opsteller ervan geldt. In dat opzicht vond ik juist Stirners boek een
opvallende ontdekking. Het kàn niet anders dan dat Nietzsche het gelezen heeft;
om maar iets te noemen, diens figuur van de Übermensch heeft Stirner reeds
letterlijk opgeschreven ... Er is inderdaad veel ophef over zulke gelijkenissen
geweest. Wie het vervolgens kennelijk moeten èn kunnen ‘winnen’ zijn de mensen
die hun reputatie gevestigd hebben – en dus weigeren te verliezen – op de
reputatie van een oorspronkelijk gewaande denker, in dat geval dus van
Nietzsche. Wittgenstein vind ik ook zo’n filosoof die zèlf nog minder dan
spaarzaam met verwijzingen was en mede daarom voor minstens een gedeelte van
zijn werk m.i. ten onrechte doorgaat voor oorspronkelijk.
Tja, of ik met de enneade e.d. op mijn beurt “hun tijd een heel stuk vooruit
ben” staat dus te bezien. Waarmee ik kennelijk wèl redelijk origineel handel,
is dat ikzèlf nog het meest mijn best doe om verwantschap vast te stellen resp.
te documenteren van mijn werk met dan van eerdere auteurs. Dat moet dan ook
helpen om ooit een evenwichtig curriculum voor – de opleiding tot –
informatiekundig ontwerper te ... ontwerpen. De kans dat ik daaraan zèlf
toekom, lijkt mij overigens alsmaar kleiner te raken. Nou ja, zolang de
ingrediënten houdbaar zijn ...
51.62
Lang geleden begon ik aan Het stenen bruidsbed,
een boek van de schrijver Harry Mulisch. Daar kwam ik niet doorheen. Dat zegt
nogal wat, want zeker toen zag ik het als plicht om een eenmaal opgeslagen boek
tot zijn einde te lezen.
Onlangs heb ik dan toch maar zijn boek De ontdekking van
de hemel gelezen, en wel compleet. Dat was vrijwel direct na bestudering
van Stirners boek Der Einzige und sein Eigentum.
Door mijn verse indruk ervan viel daarom de verwijzing door Mulisch ernaar
èxtra op. Ik vond t’ meteen onbegrijpelijk. Mulisch noemt Der Einzige und sein Eigentum nadrukkelijk als het
lijfboek van een overtuigde nazi. Indien Mulisch daarmee de
nationaal-socialistische ideologie bedoelt te illustreren, heeft hij volgens
mij – helemaal – niets van Stirner begrepen. Het kan ook zijn dat hij
klakkeloos een ‘eigenschap’ overgenomen heeft. Want die nazi is naar verluidt
geportretteerd naar de eigen vader van Mulisch. Indien het inderdaad diens
favoriete boek was, begreep zijn vader er dus weinig tot niets van, en liet –
de zoon – Mulisch het wellicht zelfs òngelezen.
Zo komt bij mij de vraag op, waarom zoveel mensen zo enthousiast zijn over De ontdekking van de hemel. Het romanverloop lijkt wel
in omgekeerde volgorde ontworpen. Dat is uiteraard allesbehalve merkwaardig.
Waarmee ik echter moeite heb, zijn de overgangen tussen configuraties van
personages. Door een wonder raakt steeds een personage geëlimineerd die voor
het vervolg niet langer past. Dat vind ik juist in deze roman gezocht. Dankzij
zo’n lange reeks van wonderen lost de neerslag van gods verbond met de mensheid
op. Maar waarom zo omslachtig? Voor wie tot zulke wonderen in staat is, moet
domweg vernietiging van dat ‘document’ een peuleschil zijn. Klopt, dan was die
roman er nooit geweest. Ach, hoe erg is dàt?
Er is zeker heel veel reuze knap aan de roman. Dat begint met de verleidelijke
titel. Maar is inhoudelijk de clou niet pessimistisch? De boodschap is toch
o.a. dat god een einde maakt aan het verbond en daarom tot en met het ‘bewijs’
ervan laat verdwijnen? Ik zou zeggen dat god daardoor “ontdekking” juist
probeert te belemmeren. Zakelijk gewiekst blijkt het door god en handlangers
als impliciete resp. expliciete romanfiguren op te voeren. Ik voel mij echter
niet aangesproken. Voor mij is het vooral science fiction, maar dan zonder
science ... Wat mij verraste, was dat Mulisch het woord verschijnpunt gebruikt
in een beschrijving van c.q. metaforisch naar aanleiding van een kosmologisch
verschijnsel; kort voordat ik het daar las, had ik datzelfde woord in onze
correspondentie gebruikt. Haha, dat is een mooi voorbeeld van een “ontdekking.”
Origineel was ik met dat woord dus niet ...
51.63
Het is alweer ruim twee maanden geleden dat ik[, zie hierboven aantekening 51.18,] een navraagberichtje stuurde aan de
i&m-medewerker die zich opwierp als contactpersoon. Hopelijk reageert hij
wel op jouw ongetwijfeld nog beminnelijker gestelde verzoek van vorige week.
Nee, ook voor die zgn Laan van de Leefomgeving kan ik onveranderd evenmin
ontdekken (!) dat informatiemodellering stelselmatige aandacht krijgt, laat
staan dat zulke modellering met voorrang gebeurt. Zeker, er is – door wie? –
een heuse “architectuurplaat” getekend met als titel Vergunningsaanvraag en infrastructuur. Tja, dan weet je het
alweer ... Het blijft au fond een schets van – traditioneel – betrokken
(overheids)instellingen met geprojecteerde informatiesystemen waartussen dan
berichten uitgewisseld moeten worden.
Het daagt ook daar (dus) nog altijd niet om een ontwerp voor – voorzieningen
voor – informatievoorzieningen nota bene te beginnen met een navenant geschaald
informatiemodel. Gelet op reële betekenissenvariëteit is daarvoor (opnieuw:
dus) een modelleermethode/-taal nodig om verschillen-in-samenhang te ordenen.
Nogmaals, met informatieve variëteitmodellering moet je beginnen! (Want)
volgens dergelijk conceptueel overzicht kan je (pas) daadwerkelijke
voorzieningen optimaal – op elkaar afgestemd – bepalen enz. Maar, nee hoor.
Uitgaande van allerlei betrokken organisaties komen er langs die
overdrachtelijke Laan geheid allerlei aparte informatiesystemen waartùssen
afstemming als het ware achteraf ... onhaalbaar blijkt ... zodat er feitelijk
nog altijd géén laan ligt, althans niet begaanbaar. Wie vliegt er daadwerkelijk
de laan uit?
Uiteraard zijn er allang allerlei registers met relevante informatie. Verander
er ‘om te beginnen’ juist zo min mogelijk aan, liefst helemaal niets. Sluit ze
‘slechts’ aan op een zgn informatierotonde. Vergelijk de, zeg maar, dekking met
relevant-samenhangende informatie ‘via’ zo’n rotonde met wat het stelselmatige
informatiemodel toont (maar dan moet zo’n model wèl ontworpen zijn). Die
vergelijking kan heel praktisch tot een plan leiden voor eventuele –
verhoudingsgewijs geringe – aanpassingen van aangesloten registers om dekking
te verbeteren en/of beheerlast – per saldo – te verminderen en/of ...
Oeps, ooit beschreef ik met wervende bedoeling een integration strategy. Ik zie nu pas dat wat ik veel
later – programmatuur voor – schakelpaneel (2006) resp. informatierotonde (2010) ging noemen, destijds het
etiket Knitbase had. Zoals je ziet, dat is afgeleid van KnitbITs. Tegenwoordig
noem ik het desbetreffende platform: KnitbITs IR. Dat is met IR voor
informatierotonde. Toegegeven, toen ik de naam Knitbase bedacht, was de
theorie-van-de-informatierotonde nog niet zo duidelijk uitgewerkt. Zie voor
verdere praktische theorie natuurlijk ook jouw website Information
Roundabout.
51.64
Voor differentiële x-kunde is methode pas haalbaar door facilitering van
variëteit volgens subjectief situationisme. Zodra je dat weet, zie je dat ook
(nog)al duidelijk staan in een artikel door Bem en Allen. Anders blijf je er
kennelijk netzo totaal blind voor. Daarover schreef ik Differentiële informatiekunde. Mijn boodschap is door
herhalingen zo langzamerhand oervervelend, excuus. Maar het oprakelen van nu
dat steekhoudende artikel waardeer je stellig.
51.65
De specifiekverklaringen die GBO.Overheid (onderdeel van het ministerie van
BZK; thans: Logius) voor inhuur van Information Dynamics opstelde betroffen
diensten [voor] het ondersteunen van het hoofd Bureau Forum Standaardisatie bij ontwerpen van een strategische visie op semantische standaardisatie. [...] De gevraagde deskundigheid is buiten de heer Wisse [van Information Dynamics] in Nederland niet beschikbaar. (GBO.Overheid, 27 februari 2007, Oplegnotitie inzake inhuur P.E. Wisse)
De visie zal in een praktijkcasus worden beproefd en vervolgens worden beoordeeld. (GBO.Overheid, 19 februari 2008, Specifiekverklaring inzake inhuur P.E. Wisse)
De door GBO.Overheid verlangde deskundigheid betreft
grondslagen voor conceptuele (lees dus ook: semantische) informatiemodellering op ‘open’ schaal (GBO.Overheid, 27 februari 2007, Oplegnotitie inzake inhuur P.E. Wisse)
inclusief een praktische modelleermethode plus bijbehorende software die Wisse op basis daarvan had ontwikkeld: Metapatroon (Engels: Metapattern):
Echte deskundigheid op het gebied van semantische standaardisatie is schaars. Niet alleen in Nederland, maar ook internationaal. Daar komt bij dat de bekende studies uitgaan van een vrij statisch concept van semantiek. Willen bestaande knelpunten rondom semantiek kunnen worden opgelost dan zijn een visie en onderzoeksmethode nodig die recht [doen] aan de variabiliteit van de e-overheid en daarmee aan de inhoud van semantische begrippen. Uit onderzoek dat het Bureau Forum Standaardisatie heeft gedaan blijkt dat in Nederland slechts één persoon een visie, methoden en software heeft uitgewerkt die ingaat op die variabiliteit: dr. ir. Pieter Wisse. Hij heeft die visie uitgewerkt in diverse verschijningsvormen waaronder software. [...] Zonder Wisse kan de waarde van het concept niet worden beproefd. Beoogd wordt het concept van variabiliteit in een praktijktoets te beoordelen. (GBO.Overheid, 19 februari 2008, Specifiekverklaring inzake inhuur P.E. Wisse)
Forum Standaardisatie (FS) heeft door Wisse/Information Dynamics enkele
modelleergevallen met Metapatroon laten uitwerken. Dat hielp om te demonstreren
dat standaardisatie op de relevante schaal van informatieverkeer géén
uniformering van betekenis inhoudt. Integendeel, betekenissenvariëteit is regel
en de standaard moet dus een methode zijn om die variëteit (leek ook:
variabiliteit) te ordenen en beheren. De desbetreffende bevindingen en
aanbevelingen zijn opgenomen in een rapport, Semantiek op stelselschaal: issues en oplossingsrichtingen
(Forum Standaardisatie, 19 juni 2009). Dat rapport bevat tevens verslag van een
onafhankelijke evaluatie van Metapatroon (bijlage C); daarin staat de unieke
mogelijkheid bevestigd om met Metapatroon verschillen-in-samenhang te
modelleren. Om elke twijfel uit te sluiten liet FS een tweede onafhankelijke
evaluatie verrichten; de uitkomst daarvan kwam overeen met die van de eerste
evaluatie.
Tevens had Information Dynamics (medewerker: M. Houtman) als onderdeel van de
dienstverlening aan FS tevens een werkend prototype ontwikkeld (catalogus
informatietypen; zie bijlage D in het FS-rapport Semantiek op stelselschaal).
Daarvoor was gebruik gemaakt van KnitbITs, het programmatuurplatform (software)
ontwikkeld door Information Dynamics voor implementatie van
informatievoorziening à la Metapatroon. Het hoeft uiteraard geen betoog, dat
uit de uniciteit van Metapatroon (modelleermethode) volgt dat ook het
bijbehorende KnitbITs (programmatuurplatform) enig in z’n soort is.
De vraag is gerechtvaardigd, alweer enkele jaren later, of het aanbod van diensten en producten van Information Dynamics nog onverminderd specifiek is.
Na de geslaagde verkenning van het beginsel van contextuele verbijzondering,
met Metapatroon als praktische modelleermethode èn een demonstratie van
KnitbITs als werkend platform, zocht FS voortzetting onder de noemer van
opschaling. Het idee was om met voorrang ruimere toepassing van Metapatroon te
bevorderen. Daarvoor trad FS op als mede-initiatiefnemer van een consortium.
Information Dynamics verkoos géén deelnemer aan het consortium te zijn.
Dat consortium, Essence, flopte. De andere initiatiefnemer was Novay (voorheen:
Telematica Instituut), een zgn onderzoeksinstelling. Novay gaf een eigen draai
aan “opschaling” wat zelfs tot averechtse resultaten leidde (begin 2013 ging
Novay overigens failliet).
Bij geen van de zakelijke consortiumdeelnemers (naar verluidt: Ordina, Het
Expertise Centrum, Rule Management Group en IBM) hebben medewerkers destijds
kennis en vaardigheden opgedaan van informatiemodellering met Metapatroon. Er
is al helemaal geen sprake van dat intussen elders een platform als alternatief
voor KnitbITs is ontwikkeld.
In de afgelopen periode heeft de combinatie Metapatroon-KnitbITs zijn nut
ook bewezen voor [een bepaalde organisatie]. Dat is allereerst gebeurd met een
zgn informatierotonde, een infrastructurele voorziening voor
informatievoorziening die Information Dynamics ontwikkelde. Zo’n rotonde laat
bestaande registers ongemoeid. De [organisatie in kwestie] heeft ‘m gebruikt
voor debiteurenbeheer [...]. Over debiteuren werd informatie bijgehouden in
bijna honderd informatieverzamelingen van primaire processystemen. Wat de
financiële administratie betreft ging het nogeens om achttien
informatieverzamelingen van deelbedrijven. Voor coördinatie staat de vraag
centraal, of het met een debiteur ‘in’ het ene register vergeleken met een
debiteur ‘in’ een ander register al dan niet om dezèlfde debiteur gaat. Met een
rotonde heeft de [organisatie] de nodige kortsluiting gevestigd. Dat is gebeurd
in samenloop met de opzet van een gezamenlijk [financieel] bedrijf voor de
[organisatie], het zgn bedrijf-[x]. Daardoor was in één moeite door landelijk
bereik van de rekening courant voor [geselecteerde debiteuren] gerealiseerd.
Mede dankzij bedrijf-[x] als voorbereidende centralisatie van financiële
administratie inclusief landelijk gecoördineerd debiteurenbeheer verliep
vervòlgens in 2014 de overgang van [het ene naar het andere programmatuurpakket]
uiteindelijk soepel.
Voorts is met Metapatroon een zgn verkeersprofiel ontworpen (en met KnitbITs is
er een werkend prototype van gemaakt). Daarbij gaat het erom verschillende
hoedanigheden annex gedaanten van deelnemers aan [informatie]verkeer
samenhangend bij te houden. [... I]n een pluriforme (informatie)samenleving is
zulke, ook nog eens toenemende, variëteit een voldongen feit.
Het voorgestelde vervolgproject omvat uitbreiding van het bereik van
coördinatie 1. door aansluiting van meer registers op de rotonde en 2. door de
daarvoor benodigde stelselsleutels volgens het verkeersprofiel te beheren.
(Zonder 2. ontbreekt de passende variëteit voor 1.)
Voor zulke opgaven met reële variëteit waarvoor de [organisatie] staat, zijn er
geen alternatieven voor Metapatroon en KnitbITs. Ook blijven de kosten zeer
gering door voortzetting van gebruik van Metapatroon (voor modellering) resp.
KnitbITs (platform voor variabel informatieverkeer). Met methode & techniek
die zich ook voor de [organisatie] reeds hebben bewezen, kent het volgende
project ermee geen risico.
51.66
Dat is toch bizar, voor de allerzoveelste keer, ik bedoel dat je een
door-en-door verantwoorde visie rapporteert waaraan iemand met ‘macht’ over
jouw arbeidspositie aanstoot kan nemen. Klopt, dat kan zomaar, zoals jij stelt,
“super gevaarlijk” zijn. Volgens mij heb je het, wederom, keurig opgeschreven
... wat dus niets wil zeggen over je risico. Mijn enige inhoudelijke opmerking
betreft je titel. Heeft die “hoogste baas” op die “sessie” letterlijk van
“energy roundabout” gesproken? Hoe dan ook, in het kader van – jouw website
over – information roundabout zou je de desbetreffende kwalificering meteen in
de titel tot uitdrukking kunnen brengen (wat je m.i. tegelijk minder kwetsbaar
maakt). Suggestie: Energy roundabout requires information roundabout. Zo maak
je prompt duidelijk waarom je je column op je thematische website publiceert.
Met die verbreding van bemoeienis van gas tot energie, zeg ook maar abstractie,
hebben wij destijds (2006) concreet rekening gehouden in Multifocaal
netwerkmodel. Nota bene, dat was (nog) vóór jij “gasrotonde” tijdens
één van onze gesprekken noemde, waarna het maar een terminologisch stapje naar
informatierotonde was (sindsdien wat mij betreft ter vervanging van – het woord
– schakelpaneel).
51.67
Haha, dat is wel erg pijnlijk en daarom organisch uitgedrukt: Energy Roundabout aches for information roundabout.
Tja, het zijn dan ook nog vooral fossiele brandstoffen die we verstoken,
organisch materiaal dus.
51.68
Of ze interessant zijn of niet, wat mij betreft is het überhaupt bijna onmogelijk
om “klussen te winnen.” Dan bedoel ik vooral de rijksoverheid die
aanbestedingsregels op een, zachtjes uitgedrukt, alom contraproductieve manier
toepast. Dat wist je stellig allang. Intussen blijf ik – met mijn bedrijfje
Information Dynamics; inclusief mijzelf twee man – investeren. Hoe meer het
voor potentiële opdrachtgevers evident zou moeten zijn dat op de reële schaal
van informatieverkeer betekenissenvariëteit ‘heerst,’ en dat je daarvoor dus
passende ontwerp- en beheermiddelen vanaf modelleermethode (Metapatroon) tot en
met programmatuurplatform (KnitbITs) voor nodig hebt, des te minder staan ze
ervoor open. Bestuurders en hoge ambtenaren, met in hun kielzog hun
medewerkers, lijken het te druk te hebben om de verantwoordelijkheid voor
alsmaar herhaalde mislukkingen – je ziet ze onophoudelijk in de krant vermeld:
Defensie, Belastingdienst, ... – te ontwijken. Oh ja, en met voorbereiding van
het volgende fiasco. Zodra je iets voorstelt dat neerkomt op een àndere aanpak,
willen ze er prompt niets van weten, kijken er niet eens naar. Bij
universiteiten, soms? Hetzelfde ... Het is alsof ze menen met koerswijziging
een bekentenis van schuld te geven, terwijl het erom zou moeten gaan dat het
eindelijk eens lukt met hun projecten en onderzoek & onderwijs. Ik probeer
dat aanbod vol te houden, maar zonder inkomsten houdt het natuurlijk eens op.
51.69
Ik heb meteen een korte blik geworpen, maar lang genoeg om te herkennen dat de
onderzoekers c.q. analisten zich hebben beperkt tot een procesinsteek. Prima,
en voor het doel van die analyse m.i. vergaand toereikend. Maar de
geanalyseerde impact kan slechts worden ‘gerealiseerd’ met operationele mensen
& middelen. Zonder o.a. adequate middelen is er wel impact, maar kan je
natuurlijk fluiten naar wat er met de voorliggende analyse als zodanig
voorgesteld is. Dus, rara, welke middelen zijn er nodig? Daarvan c.q. -voor
bestaan stellig ontwerpen, en blijkbaar wordt er allang driftig gebouwd. Maar
ik vermoed dat daarvoor eveneens een procesinsteek geldt. Dat levert gefragmenteerde
middelen op, dus niet samenhangend ... en ook dan gaat ‘t ‘m met die impact
(dus) niet worden. Van enig besef van variëteit van hoedanigheden waarin ook de
zgn ketenpartners deelnemen aan informatieverkeer kan ik in dat analyserapport
nog steeds geen spoor herkennen. De (deel)processchemaatjes vind ik overigens
wel degelijk nuttig. Ze bieden mooi vergelijkingsmateriaal om na te gaan of het
informatiemodel Verkeersprofiel voor passende variëteit
voorziet in facilitering van de (deel)processen in kwestie.
51.70
Information Dynamics ontvangt volgens de Wet bevordering speur- &
ontwikkelingswerk (WBSO) korting op de loonheffing voor de doorontwikkeling van
KnitbITs-programmatuur, zeg maar het platform voor operationeel gebruik van
Metapatroon. Die wet, zie bijvoorbeeld Wikipedia (geraadpleegd op 28 mei 2015),
is een regeling van het Nederlandse ministerie van Economische Zaken om Onderzoek & Ontwikkeling voor vernieuwing te bevorderen. Via de WBSO kunnen bedrijven en zelfstandigen een tegemoetkoming krijgen in de loonkosten van werknemers die aan R&D-projecten werken.
Het criterium waarop de aanvraag wordt beoordeeld is dus nieuwheid. En als iets nieuw is, is het tevens ... specifiek, zo lijkt mij. Kortom, met de toekenning van WBSO-subsidie beschikt Information Dynamics met zoveel woorden over een specifiekverklaring.
51.71
Ja, ik weet het, zo lang duurt je treinreis ook weer niet. Er bestaat dus een
grens voor wat je gedurende die tijd kunt lezen. Wellicht dus ‘eerder’ iets
voor later: Invitation to contextualism: synthesis through irreducibility,
and towards an emancipative politics of interdependency. Daarin geef ik
o.a. gevolg aan mijn verwondering die enkele maanden geleden nog eens groeide,
toen ik werk van William James las. Diens ‘oude’ werk vind ik ronduit ...
nieuw. Daarmee bedoel ik vooral dat het nog altijd geen verspreiding kent,
althans niet dat ik weet. En als dat inderdaad zo is, hoe komt dat? Ik
vermoedde dat er (ook) iets als het ware ìn James’ theorie zit,
dreigingspotentieel voor wie zich lid van gevestigde orde waant. Dat vermoeden
vind ik je in het hierboven genoemde opstel verder behandeld. Tegelijk heb ik
nog wat opmerkingen gemaakt over semiotische enneade en Metapatroon. Klopt,
zoiets als vlucht naar voren. Nee, dat doet de kans op verspreiding enz. ervan
zeker geen goed.
51.72
Gelet op de variëteit van hoedanigheden waarin partijen deelnemen aan
informatieverkeer moet de coördinerende aansluitvoorziening (informatierotonde)
opgezet zijn volgens contextuele verbijzondering. Die methode staat beschreven,
inclusief een onafhankelijke evaluatie, in het rapport Semantiek op stelselschaal: issues en oplossingsrichtingen
(Logius/Bureau Forum Standaardisatie, 19 juni 2009).
De verwijzing naar dat rapport lijkt me uiterst relevant en werkzaam. Het is
immers opgesteld door een overheidsinstelling, Forum Standaardisatie, met nota
bene als taak bevordering van interoperabiliteit.
1. Door die verwijzing in de offerteaanvraag blijkt dat de
(overheids)organisatie in kwestie niet zomaar een aanpak heeft, maar de aanbevelingen
volgt van een daartoe ingesteld orgaan.
2. Het is aanbieders ‘objectief’ duidelijker waaraan ze moeten voldoen.
En de offerte van Information Dynamics klopt aantoonbaar ook weer, want juist
in de bijlage met evaluatie staat o.a. vermeld:
Metapattern kent een implementatie in software: KnitbITs. [p. 35]
Naast principes, een taal, en patronen, kent Metapattern
ook een werkende implementatie in software. Dat wil zeggen: gegeven een
Metapattern-model kan een database worden gemaakt die het mogelijk maakt
informatie over de concepten in dat model op te slaan en te bevragen. We zullen
hier niet ingaan op de details van deze implementatie. Wel is het belangrijk
dat zij bestaat. Het is immers een belangrijke aanwijzing voor de praktische
toepasbaarheid van de Metapattern-taal. Een belangrijke eigenschap van de
implementatie is dat de opgeslagen gegevens vergezeld gaan van een verwijzing
naar de plaats in het model waar hun betekenis wordt uitgedrukt. Met deze
metadata blijven gegevens zich “bewust” van hun betekenis, ook als ze zich
verplaatsen van de ene partij naar de andere, van de ene database naar de
andere, van het ene proces naar de andere of van het ene moment naar het
andere. Zij bewaren hun context.
Met deze softwaretechnologie is de catalogus gemaakt die in Bijlage D staat
beschreven. In onze evaluatie van Metapattern zullen we echter deze technologie
verder onbesproken laten, omdat conceptuele modellen de kwaliteit moeten hebben
om op verschillende manieren afgebeeld te worden op softwaresystemen. Dat laat
onverlet dat de hier bedoelde Metapattern-implementatie een rechtstreekse en
ook in die afbeelding maximaal trouw blijft aan de principes. Dat zorgt ervoor
dat aanpassingen in het model relatief makkelijk in de software kunnen worden
verwerkt. [p. 43]
51.73
Vooruit, nog maar eens een parodisme.
Jij schrijft “gevestigde orde.” Moet natuurlijk zijn: gevestigde horde. Oeps,
die is nog treffender dan ik dacht. (Want) horde betekent zowel roofzuchtige
bende als hindernis.
51.74
De positionering van informatievoorziening voor de groene energierotonde
suddert bij mij natuurlijk door ... Eerst maar eens zònder explicitering van
informatievoorziening: Is die energierotonde – wat het ook is – niet een
voorziening voor energieverkeer, ruimer beschouwd dus? Volgens mij is dat ook
wel degelijk het beoogde bereik met die (metro)kaart. Dat verduidelijkt m.i.
dat de zgn rotonde ruim resp. nauw valt op te vatten. Volgens de ruim(st)e opvatting
telt de rotonde dan de totale infrastructuur ter facilitering van
energieverkeer (en daarvoor kan je verkeer uiteraard ruim resp. nauw opvatten).
Die infrastructuur behelst allerlei samenhangende voorzieningen, waartoe dan
rotondes in enge zin kunnen behoren. Zo’n, zeg maar, aparte rotonde lijkt mij
dan meer weg hebben van een daadwerkelijk verdeelstation.
51.75
Je kunt je afvragen of het een compliment is voor iemand wanneer haar/zijn
portret opgenomen is in een boek over ambtenaren “[d]ie de huidige overheid
hebben helpen vormgeven.” Volgens mij geldt juist voor Bas Brussaard dat
niemand zijn voorstellen serieus nam, althans niet toen hij hoogste
beleidsambtenaar was voor overheidsinformatievoorziening. Dat gebeurde
weliswaar ten onrechte, maar vòrmgever in de zin van operationele resultaten
kan je hem dus moeilijk noemen.
Zoals je weet, studeerde ik destijds bij hem af. Hij was deeltijdhoogleraar. In
die hoedanigheid had ik als student overigens nauwelijks contact met hem; zeg
maar dat hij het zeer druk had met die coördinerende beleidsfunctie bij het
ministerie van Binnenlandse Zaken. De begeleiding van studenten liet hij over
aan zijn wetenschappelijk medewerker Jaap van Rees, waarmee ik wel regelmatig
sprak en die dat stimulerend deed. Regelmatig contact, ook zeer stimulerend,
met Brussaard kreeg ik pas privé nadat hij niet alleen bij BiZa maar ook bij de
TH Delft (inmiddels universiteit, TU dus) met pensioen was. Wij spraken
bijvoorbeeld ter verkenning van wat wij als filosofische grondslagen van informatie
zagen (hoewel hij dat stellig zo niet noemde).
In 2003 verscheen als publicatie van het programma Stroomlijning Basisgegevens
(SBG) het boekje De klacht van de Keten, een Erasmiaans perspectief op
Stroomlijning Basisgegevens. De tekst is geschreven door programmamanager
Steven Luitjens en door mij (in opdracht van SBG); wij staan beide als auteur
vermeld. Luitjens wilde graag een zgn opdracht opnemen. Dat is geworden: “aan
Bas Brussaard, stroomlijnend pionier”. Afgaande op de aankondiging – bedankt
voor je signalering! – van het portret dat nu in dat ambtenarenboek verschijnt,
heet het daarin: “Bas Brussaard, pionierend ambtenaar in ICT”. Wie weet is de
auteur bij Luitjens langs geweest. Ik weet van niets.
51.76
Het gaat daar om de situering van het ene actorexemplaar (betrokken als object)
ten opzichte van het andere actorexemplaar (betrokken als situatie). Het aldus
gesitueerde objectexemplaar laat zich vervòlgens eveneens tot een
actorexemplaar maken, ofwel actoriseren. En als nòg een actorexemplaar kan het
(dus) ‘meedoen’ als situatie en/of object in een – verdere – situationele
verbijzondering, enzovoort.
Oorspronkelijk dacht ik dat een ènkele karakterisering kon volstaan voor die
onderlinge, binaire actorenrelatie: functie. Nogal theoretisch opgevat klopt
dat ook wel ... Maar consequente toepassing, praktisch dus, lijkt mij nogal wat
discipline te vergen die in elk geval voorlopig schaars is. Daarom voegde ik
een karakterisering toe, die – in relevant opzicht – zowat tegenovergesteld aan
functie kan gelden: rol. Zie ook aantekening 50.62.
Neem een organisatie, geactoriseerd tot actorexemplaar x. En een persoon,
geactoriseerd tot actorexemplaar y. Uitgaande van x, kan daar de functie van
informatieanalist bestaan. Een functionaris in kwestie kan dan y zijn.
Neem nu een activiteit, geactoriseerd tot actorexemplaar z. Wederom uitgaande
van x, kan daar de functie van project bestaan. Zo kan je aangeven dat z
functioneert als project van x.
Via actorisering van {x, functie: project, z} ontstaat actorexemplaar a. En via
actorisering van {x, functie: informatieanalist, y} is dat actorexemplaar b. Je
kunt nu stellen dat ook a een functie van informatieanalist telt. Of kan je er
daar beter een rol van maken? Kan allebei ... Laat ik er rol van maken, dus {a,
rol: informatieanalist, b}.
Het praktische onderscheid tussen functie en rol is m.i. alweer duidelijker
wanneer, bijvoorbeeld, een werkgever een werknemer betaalt voor activiteiten
buiten de ‘eigen’ organisatie. Een thuiszorgorganisatie heeft dan iemand in
dienst als schoonmaker (functie). De medewerker in kwestie is als zodanig
schoonmaker (rol) voor o.a. mevrouw Jansen.
Een sluitende redenering bestaat er volgens mij niet voor de keuze van functie
resp. rol. Het is ook maar weer probeersel voor omgang met reële variëteit. De
ènkele optie lijkt praktisch te abstract, terwijl de keuzemogelijkheid met
functie òf rol noodzaakt tot criteria. Het kan allebei op verwarring
uitdraaien, maar ja, dat is nu eenmaal (de) praktijk.
51.77
Dank je wel voor inzage in je stationslijst. Wat je in eerste aanleg ermee
bevestigt, voor mij dan, is dat het een allegaartje is. Mede daardoor ben je
m.i. zelfs nergens al toegekomen aan informatiekùndig commentaar.
In tweede aanleg? Over draaipunt gesproken, zeker om voorlopig mee vooruit te
kunnen heb je volgens mij de uitgesproken vondst gedaan om zgn capaciteitsbeheer
als kandidaat te identificeren. Dat lijkt prachtig te scharnieren tussen
enerzijds strategie op ruimste schaal (lees ook: visie), anderzijds
operationalisering. Als we de opstellers van de overzichtskaart voordeel van de
twijfel gunnen, vooruit, is het (dus) opzet dat capaciteitsbeheer het kruispunt
is van de eigen ‘lijn’ met die welke getrokken staat voor energiebeleid in het
algemeen. Wat dat draai- annex kruispunt in hoofdzaak moet faciliteren, is
energieverkeer gekenmerkt door a. federalisme door-de-schalen-heen en b.
modaliteiten inclusief overgangen van energie. Ofwel, alom reële variëteit.
Nota bene, (nog) vooràfgaand aan enige informatiekundige beschouwing is een,
zeg maar, variëteitkundige beschouwing onmisbaar. Je kunt beslist zeggen dat
daarmee met die overzichtskaart een begin gemaakt is. Het betreft een ruwe
inventarisatie van – enkele – thema’s. Voor ontwerp enz. van een zo eenduidig
mogelijke ordening is echter, precies, een stelseltaal nodig. Ik blijf er bij,
dat wij destijds met Multifocaal
netwerkmodel reeds een aanzet schreven die dekt wat ik hierboven ad a èn b
bedoel. Zie daar voor begrippen als federatie en beheerdomein.
Aan genoemde begrippen herken je dat een belangenverstrengeling dreigt. Valt
een federatie optimaal te dienen door een organisatie die een eigen
beheerdomein blijft voeren? Is die organisatie qua federatief streven
geloofwaardig voor andere domeinbeheerders? Is het niet verstandiger om van
meet af aan een apàrte organisatie op te tuigen voor federatief beheer? Dat kan
– aanvankelijk – zoiets als een coöperatie zijn, met initiatiefrijke
domeinbeheerders als – eerste – leden.
Inderdaad, een beheerdomein kan op zijn beurt federatief opgezet zijn,
enzovoort, dat wil zeggen rotondig. Ja, zo zou ik het doen (maar dat telt hier
niet). Omgekeerd gaat een federatie gepaard met een beheerdomein ...
Hoe dan ook kom ik terug op mijn suggestie voor – in dit stadium – een
informatiekundige verkenning. Gewijzigde suggestie: allereerst laat zich een
variëteitkundige oriëntatie documenteren door een geactualiseerde versie van
ons eerdere opstel. Dat lukt volgens mij door dat opstel in het ‘teken’ te
plaatsen van wat jij als productief draaipunt positioneert: capaciteitsbeheer.
Onder die noemer kan je de overige ‘stations’ in de overzichtskaart nalopen. Is
het thema in kwestie relevant voor strategie en/of operationalisering? Ook, is
het thema – al dan niet deels – federatief van belang?
Zoals we eerder deden, kan je voor de federatieve insteek – zoveel mogelijk –
abstraheren van concrete energiemodaliteiten. Daardoor houd je ‘als vanzelf’ –
opnieuw: zoveel mogelijk – rekening met af- resp. aankoppeling van zulke
modaliteiten: open framework for multimodal energy logistics.
Niet te eigenwijs, hoop ik?
51.78
Op jouw bericht – sterke pitch, vind ik – kreeg je toch maar prompt netzo mooi
antwoord. Nu weet ik niet hoe persoonlijk jij hem al dan niet kent, maar ik ben
het graag met je eens dat de duiding van dat antwoord “ronduit positief” mag
zijn. En, ja hoor, daar ga je weer. Want het is dus bizar dat je met zulk
opbouwend werk kennelijk moet rekenen met afbraak door je ... eigen baas.
Klopt, als dat een ict-baas is, probeer daarom – vooralsnog – vooral “ver weg
[te] blijven van de ict-hoek.” Haha, onbedoeld is dat inderdaad de strekking
van mijn gewijzigde suggestie.
Even tussendoor, in zulk baas-opzicht had ik het ooit als ambtenaar van het
ministerie van Buitenlandse Zaken, medewerker van de interne O&I-afdeling,
véél eenvoudiger. Twee achtereenvolgende chefs, zo heten ze daar, van die
afdeling lieten me maar schuiven. En als ik aanwees waar precies juist hùn
duwtje onmisbaar was, deden ze gewoon mee. Daarvoor moet je o.a. nogal intelligent
zijn, en dat waren ze dus allebei. Zonder (sociale) intelligentie heb je
uiteraard juist op zo’n diplomatiek ministerie niets te zoeken. Ik heb pas
later begrepen hoe uitzonderlijk ‘normale’ samenwerking is ...
Terug naar jouw positionering, je kunt hem schetsen dat volgens die “visie met
ambities” capaciteitsbeheer functioneert door-de-schalen-heen resp.
door-de-modaliteiten-heen. Variëteit alom, dus. Voor de opzet van
capaciteitsbeheer is een variëteitkundige oriëntatie daarom geboden. Die is
(vooral) geschikt om van meet af aan die opzet samen met andere partijen te
ontwikkelen, dwz voor “[e]en invulling die alle toekomstige deelnemers aan
energie-verkeer (klein en groot) recht doet.” (Tja, als je dat niet wilt, neem
je blijkbaar die hele toekomstvisie niet serieus.)
Jouw interesse voor zgn variëteitkunde kan je staven. Neem meteen de tweede zin
in Multifocaal netwerkmodel, ons opstel uit nota bene 2006:
[Wij] veronderstellen [...] op z’n minst de mogelijkheid om procesmatige vervoersstromen met ruimer bereik te plannen dan wat als één enkel zgn netwerk onder beheer is van een bepaalde apàrte organisatie[.]
Theoretisch nòg grondiger hebben wij variëteit door-de-schalen-heen
methodisch behandeld in An intermediary metasystematics (2013). Het lijkt me zeker
te vroeg om met die opstellen te zwaaien (als het überhaupt ooit zin heeft).
Maar, nogmaals, je kunt zonodig door verwijzing aangeven dat variëteitkunde
zowel je ‘bijzondere’ belangstelling heeft als dat je blijk geeft van je
ervaring met praktische oefeningen ermee. Intussen hebben we variëteitkunde expliciet
… op de kaart gezet. Informatie- en communicatietechnologie? Ja, toepassing
dáárvan is ook voor het beoogde capaciteitsbeheer belangrijk, maar zulke
aspecten komen pas later aan bod. Structurele hoofdlijnen éérst!
Jij en ik lezen uit het antwoord dat hij je zowat per omgaande stuurde
blijkbaar allebei dat hij a. de door jou geïdentificeerde problematisering
(h)erkent, b. beseft zoekend te zijn naar een oplossingsrichting èn c. bereid
is om ruimte te bieden aan iemand die daaraan opbouwende bijdragen kan leveren.
Ben jij in de gelegenheid om bij hem langs te gaan, zodat je hem in eerste
aanleg ‘persoonlijk’ treft. Je kunt dan nagaan, of je een variëteitkundige
oriëntatie daadwerkelijk zijn interesse wekt. Zonder andere aanwezigen, zeg ook
maar informeel, krijg je van hem nog het minst ‘vertekende’ verzoek tot
inschikkelijkheid. Mocht onverhoopt blijken dat hij je slechts een fopvatting
zend en dus ... zond, dan weet je ook dàt maar weer, kan je beleefd afscheid
nemen en heb je er zo weinig mogelijk moeite aan verspild. Stel dat hij
daarentegen inhoudelijk méér van je wil weten. Vermeld dan het eventuele
probleem met je baas en verzoek hem om advies resp. hulp voor een oplossing
dáárvan. Tot dusver heb je m.i. optimaal resultaat bereikt. Méér kan niet, klaar
èn ... dóór.
51.79
Mijn ideeën zijn trouwens niet zo bijzonder. Zodra er van alles en nog wat valt
te coördineren, moeten we van alles en nog wat serieus nemen. Een mooi woord
voor van alles en nog wat is: variëteit.
51.80
“[G]raag aan meewerken,” ja, wie wil dat niet? Je hebt – helaas – gelijk, en
sta me ajb toe dat ik jouw verlengde metafoor nòg wat oprek, dat het lood voor
de kogels nog in de schoenen van de managers zit ... Dat laten ze je maar
moeilijk verzamelen (omdat ze het verwarren met gezaag aan hun stoelpoten,
terwijl je juist helpt dat ze steviger kunnen zitten). En dàn ben je pas eraan
toe dat, prachtig beeld, “de kogels waarmee de beer nog moet worden geschoten
nog gegoten moeten worden.” Sterkte met hielen lichten!
51.81
Ja, ik had er ook al over doorgedacht. Dank je zeer voor je herhaalde suggestie
om contact met Y op te nemen! Volgende week heb ik een bijeenkomst die X
organiseerde. Wat daar gebeurt, wacht ik af. En waarom zou ik trouwens X die
suggestie niet doen, ik bedoel dat we vooral samen eens met Y spreken? Zo’n
contact kan juist X helpen, en dat helpt mij dan in het verlengde daarvan, en
wel zo structureel mogelijk.
51.82
Tja, dat was die directeur dan weer, elk geval voorlopig ... Mooi, nou ja,
verhoudingsgewijs, hoewel verhouding hier uiteraard niet zo’n gelukkig
samenstellend woorddeel is, hoe dan ook, mooi dat je er zo vlot achter komt
daaraan geen verdere moeite te besteden. En ga je zèlf soms ook niet met
vakantie? Nou, dan, is half augustus voor een afspraak met die andere directeur
niet juist razendspoedig? Wie weet krijg je tegen die tijd bericht van uitstel
... Hoop doet leven, niet geschoten ..., enzovoort.
Je analytische verdichting op basis van folders e.d. spreekt me zeer aan, ofwel
ècht mooi! Ja, dat draait ècht spoedig uit – het lijkt wel een rotonde – op
opgevoerde multifocaliteit, dus een opvolger van Multifocaal netwerkmodel. Energieverkeer in de titel lijkt
ook mij een must. Is “met het oog op” niet wat te beschouwend? Roept “op weg
naar” wellicht sterker tot actie op? Nogmaals, hoop ... Met zo’n opvolgopstel
doe ik natuurlijk graag mee, als ik mag.
51.83
Onlangs, kennelijk in parodistische stemming, bedacht ik het volgende:
Ontkenning van reële variëteit is enkelfout, handhaving van nodeloze
verschillen meerfout.
51.84
Haha, je column Overmorgen zegt het al, daar kom
ik dus wat later op terug ...
Uiteraard ben ik het eens met populariseringspoging voor het opvolgopstel. Dat
moet dus met een metafoor. In elk geval voorlopig dient daarvoor, vinden jij en
ik: verkeer. Maar die zou weleens meteen te moeilijk zijn. Ofwel, is er niet
zoiets als een hulpmetafoor ‘op weg naar’ de verkeersmetafoor? Ik doe een
poging ...
In het Duits heet het Energiewende. Voor energievoorziening is dus een ommekeer nodig, kortom, we staan op een keerpunt. Met dat Duitse woord, Wende, komt echter niet alleen tot uitdrukking dat veranderingen zowel groot als snel moeten zijn. Het suggereert ook een metafoor voor die gewijzigde opzet, inclusief hoe we er kunnen komen èn kunnen onderhouden: energieverkeer. Voor verplaatsing van mensen en goederen bestaat infrastructuur te land, ter zee en in de lucht. Ook voor energie geldt afstand tussen winning en verbruik, ofwel energieverkeer. Kenmerkend voor de Wende zijn dan o.a. sterk groeiende winning van schone energie, explosieve groei van het aantal verkeersdeelnemers die energie aanvoeren en eventuele overgang van energiedragers voor optimalere verplaatsing resp. groeiende elektrificatie van verkeersdeelnemers die energie schoon verbruiken. Waarheen voert de bocht? Wat volgt is een ruwe schets van zo’n infrastructuur voor energieverkeer.
Nou ja, het is ook maar weer een werktekstje ... Wie weet brengt het je op verdere ideeën. Als je het aanwijsbaar slecht vindt, is het alweer wat minder moeilijk om iets beters te bedenken.
51.85
Je column Overmorgen geeft uiteraard weer stof tot ruime
overpeinzing, ditmaal m.i. zelfs èxtra grondig. Je toevoeging van een, zeg
maar, laag voor “register logic” meen ik goed te begrijpen als op z’n minst
nuancering van het overheersend belang dat doorgaans voor “business logic”
wordt opgeëist. Ook moest ik daardoor denken aan registermacht als
onderscheiden (f)actor; zie Pentas
politica.
Volgens mij is primaat van business logic, business rules e.d. een rampzalige misvatting
die voortkomt uit – doorgaans impliciete – toepassing van logisch atomisme.
Want dat ‘maakt’ data domweg tot aparte etiketten van netzo aparte objecten.
Voor het eveneens apàrt manipuleren van zulke etiketten zou (pas) intelligentie
nodig zijn, en daarvoor moet dan zgn logica dienen.
Terecht – nogmaals, als ik je tenminste goed begrijp – bestempel je dat met
zoveel woorden als onzin. Verleg de nadruk, dat wil zeggen, registreer
“informatie contextueel geordend.” Maar meer dan een retorisch gebaar naar de
leden van de logicasekte mag het volgens mij niet zijn dat je “register logic”
opneemt. Althans, mijn idee is dat èlke verzelfstandiging van logica van ...
gisteren is. :-) Het oogmerk met contextuele verbijzondering is nu net om tot
nodig en voldoend verbijzonderde context te geraken. Dat is, corresponderend
met de feit- annex objectdimensie, de situatie waarin het object in kwestie
eenduidig gedrag vertoont: de subjectieve relevantie van precisie is de
subjectieve precisie van relevantie. Daarom stel ik in Ontology for interdependency: steps to an ecology of
information management (p. 12):
A situational logic of interdependence is consistently positive.
Zie vooral ook Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen (p. 8):
Voor èlke situatie is gedrag van bijbehorend gesitueerd object positief bepaald, dwz in de zin van gedrag dat wèl bestaat. Ontkenning van bepaald gedrag is dan niet erkenning van omgekeerd gedrag, maar van afwezigheid oid ervan. Dat is (dan) de grenswaarde, waarover óók een positieve bewering valt te maken in dáárvoor relevante context.
Een aparte “gatekeeper” onder de noemer van welke logica dan ook acht ik dus
contraproductief. De consequentie van – consistente – contextualisering is
immers dat logica als het ware integraal verwerkt is in het conceptuele model.
Waarop dat dan met het putten van informatie uit verschillende registers
uitdraait, is slechts een ... informatierotonde, voilà.
Tja, dat is helaas een boodschap waarmee je op VNA zelfs niet onder de noemer
van verste toekomst instemmende lezers krijgt, laat staan onder de noemer van
overmorgen of, oh droom, vandaag. Het lijkt me zelfs een overspannen
verwachting dat je de vraag krijgt wat je bedoelt met “register logic.” Des te
groter is mijn bewondering dat je opnieuw moeite nam voor een poging om
flauwekul, over Wende gesproken, te keren.
51.86
Ja, als pijler- resp. peilerpoging was je column bij mij meteen duidelijk,
over brug gesproken, overgekomen. Het is dus zelfs zo dat iemand niet eens zijn
teen in het rivierwater hoeft te steken om de temperatuur ervan te testen ter
voorbereiding op een zware zwemtocht. Hij kan meteen droog oversteken. Maar ja,
wie gaat er nog reageren op wat alweer anderhalve week ‘oud’ is?
51.87
Prachtige vondst, “aanslingermetafoor.” Ja, mee eens, daarmee heb je ook
volgens mij genoeg om in elk geval – daar heb je weer verkeer – van wal te
steken.
51.88
Ik had de indruk gekregen dat je in eerste aanleg een populariserende tekst
wilde opstellen, vandaar mijn aanhefsuggestie. Ja, als je wilt dat het
‘verhaal’ redelijk klopt, verdient allereerst modellering de voorkeur, graag
helemaal mee eens. Maar dàn moet het m.i. meteen om uitdrukking van reële
variëteit gaan, waarvan je later eventueel een vereenvoudigde weergave àfleidt.
Ik meen je bedoeling te begrijpen, wanneer je gedeelten van modellen uit Multifocaal
netwerkmodel (2006) resp. An intermediary metasystematics (2013) knipt en vervolgens
als het ware aan elkaar plakt. Daaraan heb ik stellig het mijne bijgedragen
door op de onverminderde actualiteit van ons eerstgenoemd opstel te wijzen.
Voor een daadwerkelijk, zeg maar, vèrder model hebben we m.i. echter juist met
laatstgenoemd opstel een basis opgesteld. Maar dan moeten we het model zoals
het daar in figuur 7 afgebeeld staat, integráál overnemen. Als het goed is,
nota bene, reikt “intermediary” immers tot en mèt de schaal inclusief variëteit
waarvoor we multimodaal energieverkeer thans willen modelleren, en eventueel
weer verder ... Het is dan niet zo, vind ik, dat we ons latere model voor
intermediaire metasystematiek op één of andere manier moeten zien uit te
breiden met ons eerdere zgn multifocale model (zie daar figuur 14). In elk
geval alleréérst loont het de moeite of het intermediaire model, dankzij onze
verdergaande veralgemenisering ermee, óók het multifocale model behelst. Ofwel,
kan je exemplaren voor knooppunten zó kiezen, dat ze intermediair-metasystematisch
o.a. multifocaal valt te duiden?
Om dat na te gaan zette ik figuur 7 (uit An intermediary metasystematics) en figuur 14 (uit Multifocaal
netwerkmodel) naast elkaar. Waar we in dit ‘verband’ uiteraard niet (meer)
naar hoeven te kijken, zijn zgn domeinen onder enkelvoudig beheer. Want
veronderstel objectexemplaar x. Volgens figuur 7 kan dat worden verbijzonderd
tot – een exemplaar met – verschijningsvorm van (system) model. Daar heb je dan
een domein. Hoe dat ‘intern’ verder gaat met elementen enz. doet er hier niet
toe. Wat telt, is dat het verschijningsexemplaar op zijn beurt kan worden
geobjectiveerd; laat ik dat verdere objectexemplaar x’ noemen.
Op dezelfde manier kom je van y tot y’.
Ga nu uit van objectexemplaar f, en verbijzonder dat tot systeem-
annexmodelexemplaar, ofwel domein. Volgens figuur 7 laten zich nu zowel x’ als
y’ verbijzonderen tot elementen van f-als-domein.
Een element van een willekeurig domein, kan x’ of y’ zijn, maar dat hoeft niet,
kan eveneens geobjectiveerd zijn (en als zodanig beschikbaar als element en/of
relatie in verdere systemen annex modellen ervan). Als ik dat objectexemplaar
w’ noem, kan het vervolgens worden verbijzonderd tot relatie in f-als-domein.
Uitgaande van w’ kan zowel x’ als y’ als lid (Engels: relative) gelden. En
omgekeerd uitgaande van x’ of y’ geldt w’ als band (Engels: tie).
Met de invulling als w’ volgens intermediaire metasystematiek komt aldus de
combinatie van knooppunten passage en doorvoerstation in figuur 14 overeen. Aan
de verbijzonderingen lid en/of band kan je verplaatsingsaanvragen e.d. ‘verbinden.’
Maar omdat we beschikken over intermediaire metasystematiek, kan je exemplaren
zoals w’ op hun beurt weer objectiveren, om ze vervolgens op te nemen in een
‘apart’ federaal meldingensysteem.
Jij voert allerlei “stelselfuncties” op. Daarvan leidt je evenzovele
verbijzonderde functionele stelsel af. Dat lijkt mij overhaaste differentiatie.
Ik zou in eerste aanleg figuur 7 uitbreiden met, direct onder de horizon, een
homogene hiërarchie voor classificatie. Daarmee kan je naar behoefte van systeem
annex model tot en met band classificeren. Zo kan één hetzelfde knooppunt
meervoudig geclassificeerd zijn (waarvan je anders èxtra beroep zou moeten doen
op intermediaire metasystematiek; als je dat zoveel mogelijk beperkt, blijft
het optimaal overzichtelijk).
Met je verwijzing naar het zgn verkeersprofiel raak je wat mij betreft de roos.
Wat daar actorisering heet, is inmiddels omgedoopt tot rotorisering. Inderdaad
komt ook object daarvoor in aanmerking. Dat verkeersprofiel kan volgens mij
compleet onderdeel gaan uitmaken – en krijg je classificatie zelfs cadeau – van
aldus uitgebreid model van intermediaire metasystematiek. Nota bene, daarvoor
behoeft ‘slechts’ de naam gewijzigd te worden van het knooppunt dat in figuur 7
object heet (en de aanduiding objectification verandert dienovereenkomstig). De
classificering van lid (relative) en band (tie) liet ik vanwege ruimtegebrek
achterwege, maar volgt uiteraard het patroon dat voor andere knooppunten wel
getekend staat.
Je herkent dat je voor van alles en nog wat de keuze hebt voor invulling, te
weten – al dan niet afwisselend – tussen gebruik van het – oorspronkelijke –
model van intermediaire metasystematiek en verkeersprofiel. Je kunt met opties
oefenen.
Indien de voorwaarde is dat bestaande voorzieningen inclusief die voor
informatie‘voorziening’ òngewijzigd onderdeel kunnen vormen van omvattender
infrastructuur (voor energieverkeer) kan ik het niet stelselmatiger verzinnen
dan met strikte focus op intermediaire metasystematiek.
Oh ja, rotor is nu de naam voor de zgn stelselsleutel in de zin van
informatierotonde. Het model afgebeeld in figuur 5 in Stelselmatig overzicht via informatiesleutels (2013) heb ik
echter niet toegevoegd, ook al niet omdat – uiteraard? – óók de
informatierotonde op z’n intermediair-metasystematieks valt te duiden.
51.89
Ik heb hier en daar wat veranderd. Met dank voor je tip, dat no cure, no
pay heb ik min of meer weggewuifd. En nog een opmerking gemaakt over het
primaat dat vooral bij de opdrachtgever moet blijven. Verder heb ik een passage
over hun megaprogramma toegevoegd, als alternatief onderwerp van eventuele
vervolgopdracht. Dat lijkt mij inmiddels niet meer zó gevaarlijk, sterker nog,
wel passend, omdat hij bezig is daar aanhangers (en budget) te verwerven. Zo
had hij vorige week een gesprek georganiseerd met twee interne zgn architecten
(en met mij), dat volgens zowel hem en mij prima verliep. Daar kwam autorisatie
dringend ter sprake, hèhè, eindelijk ...
Een voorstel hoeven we pas later te sturen. Maar ik wil me zo spoedig mogelijk
aanmelden voor de aangekondigde, eerdere “bespreking.” Ik heb geen idee wat
daar(van) de bedoeling is, maar ik begreep van hem dat hij me daar zeker
verwacht (hijzelf is er ook). Nou ja, als me dan toch aanmeld, kan ik maar
beter meteen dat complete voorstel meesturen, lijkt mij zo. Heb jij een ander
idee?
51.90
Wanneer je je voor een moeilijke opgave voelt staan, lijkt mij eerst en vooral
verwarring opbouwend en die kan je dan maar het beste zèlf veroorzaken,
beseffen, en zo door ... Dat verdient dan juist een compliment in plaats van
dat je je verontschuldiging ervoor maakt. Ja, ik weet maar al te goed dat
potentiële opdrachtgever zulke ontwerpkracht opvatten als teken van zwakte, en
daarom nooit wèrkelijke opdrachtgever van een wèrkelijke ontwerper willen zijn.
Daar kunnen we blijkbaar maar weinig aan doen ...
Als het zo eenvoudig was om er steekhoudend een populair verhaal over te
vertellen, had stellig iemand anders dat allang gedaan. Je kunt die
metrolijnenkaart wat mij betreft gerust opvatten als bewijs dat het moeilijk
is. Want steekhoudend is die poging o.i. niet. (Weliswaar) een tien voor p(opulair)
vermenigvuldigd met (maar) een nul voor s(telselmatig) levert nul op. Klopt,
omgekeerd ook.
Een ontwerper moet als het ware in twee richtingen communiceren. In Publieks- en stelseltaal in wetgeving: Wat is het geval?
onderscheid ik daarvoor dienovereenkomstige talen (p. 4):
Het woord zegt het al, voor publiekscommunicatie is die taal onontbeerlijk. Publiekstaal is echter van nature ongeschikt voor precisie in structurele variëteit. Daar is dus de stelseltaal voor.
Zie voor feitelijk hetzelfde verschil overigens ook, veel eerder geschreven,
de paragraaf “over twee soorten architectenmethoden” in Kritiek
op de pure methode. Voor de ontwerper heeft inzicht in “structurele
variëteit” m.i. voorrang, dus het gebruik van stelseltaal voor wat z/hij “eerst aardig op de rit moet hebben.”
De evenzo onmisbare uitdrukking(en) in publiekstaal zijn daarvan afgeleid,
inderdaad, zeg ook maar vertaling(en).
Wat mij betreft vormt besef van verwarring het signaal dat je kennelijk aan een
verhaal in publiekstaal nog niet toe bent. Er valt langs dat spoor pas
steekhoudend (genoeg) vaart te maken, nadat stelselmatige verwarring opgelost
is.
Wat vinden we stelselmatig kenmerkend? Wat mij als buitenstaander opvalt, zijn
verkeersovergangen. Er zijn voorzieningen aan de ene – ik noem het maar even –
kant èn aan de andere kant. Voor zo’n overgang is dus tevens (!) iets
kantoverstijgends nodig. Of, omgekeerd, als je begint bij een
overgangsvoorziening, moet je onderdelen ervan in respectievelijke kantsystemen
kunnen plaatsen. Dat heen-en-weer, lees het hier ajb ook als saluut aan de
onlangs overleden Drs. P, is precies wat we in/met stelseltaal reeds algeméén
hebben beschreven in An intermediary metasystematics.
Vergeleken met de toenmalige aanleiding voor dat opstel kunnen we ons afvragen
of de opgaven met (energie)verkeer zoals we ze thans herkennen ànders zijn. Zo
ja, dan moeten we nagaan of zulke – nieuw opgevatte – verschillen al dan niet
passen. Stel dat het niet langer klopt door uitbreiding met zowel grotere
(wereldwijde verkeersverbindingen) als kleinere (bijvoorbeeld een apart
zonnepaneel als energieleverend systeem) schaal, door groeiende variëteit van
energiemodi, door weet-ik-veel ... Volgens mij moeten we dan niet die
intermediaire metasystematiek verder maar vergeten. Het loont dan zeker enige
moeite om er een beter (meta)model van te maken.
Maar zover zijn we nog niet. Wat mij betreft zijn we daarentegen nog maar
zojuist begonnen met het identificeren van eventuele aanvullende resp. radicaal
afwijkende casuïstiek en vervolgens het onderzoek of ons huidige (meta)model
ook dat allemaal samenhangend dekt.
Ik verwacht van wel ...
Door het zgn verkeersprofiel alvast te koppelen (zie het uitgebreide model dat
ik je gisteren stuurde) kan je stellig “diverse spelers” met hun eventueel
gevarieerde hoedanigheden alweer herkenbaarder kwijt. Via rotor kan je
bijvoorbeeld een organisatie als zodanig opnemen als element van een systeem
(lees ook, jouw term: spel), enzovoort.
Zodra we voldoende overtuigd zijn van de – stelselmatige – steekhoudendheid van
het – zonodig aangepaste – intersystematische model, kunnen we pas zinvol
werken aan vertaling(en) in publiekstaal. Als er meerdere doelgroepen zijn, kan
dat dienovereenkomstige versies vergen. Welke doelgroep komt volgens ons dan
het eerst aan de beurt? In zo’n populair verhaal zou weleens niets ongewijzigd
overgenomen kunnen zijn uit het stelselmatige verhaal/model, maar dat komt wat
mij betreft dus allemaal later. Haastige spoed ...
Het is prachtig dat we dat (meta)model al hebben. Dat betekent dat we ons
stelselmatig meteen kunnen richten op het tot-op-de-bodem toetsen van gevallen.
Als we daarvoor de kritieke variabelen identificeren, lukt ook dàt wederom zo
stelselmatig mogelijk. Zo uit mijn blote hoofd, en voor zo’n ruwe aanzet
onvermijdelijk nog in publiekstaal, gaat het om variëteit van
- samenstellende voorzieningen
- deelnemende partijen
- energie, inclusief transformaties.
Meer? Anders?
Laat ajb weten hoe je met toetsgevallen uitkomt resp. wat je als vervolg
oppakt.
51.91
Prachtig, ja, ook volgens mij “is het wel iedere keer weer meer van hetzelfde.”
Dat is uiteraard ook precies de bedoeling van compacte, zeg maar, systeem-
annex stelseltaal. Die moet op èlke schaal bruikbaar zijn. Wat wij met intermediaire
metasystematiek nogeens versterkt hebben, althans, dat vind ik, is
keuzevrijheid voor modellering door-de-schalen-heen. Zoals jij stelt, “[h]et
hangt er dus maar weer van af hoe/vanuit welk gezichtspunt je kijkt …”
Wat ik als jouw insteek voor de toets meen te herkennen, is dat je begint met
een systeem te laten corresponderen met een enkele zgn deelnemer. Dan zijn er
eerst maar eens net zoveel systemen als deelnemers. Van daaruit zie ik je
afleiden dan wel detailleren, en variëren ... Waarom? Ach, waarom niet? Op die
manier lijkt je verkenning van dekking doelmatig. Dus, ook wat mij betreft is
intermediaire metasystematiek met glans geslaagd voor je toets, bedankt!
Volgens mij zijn we dankzij jouw toetstekst ook meteen behoorlijk opgeschoten
met een voorstel in publiekstaal. Voor de eerste, ruwe conceptversie heb ik
jouw tekst wat bewerkt, en jouw eerdere titel en mijn aanhef ervoor geplaatst.
Het idee is om met het verhaal in publiekstaal te mikken op de suggestie dat
voor energieverkeer ‘zoiets’ als systeem van systemen nodig is (wat in de
anglosaksische systeemliteratuur een erkend concept is, zie o.a. https://en.wikipedia.org/wiki/System_of_systems).
Dat vergt een extra flexibele ‘vertaling’ en die hebben wij onder de noemer van
intermediaire metasystematiek reeds uitgewerkt. Kortom, verwijzing volstaat (en
kunnen we het publieksverhaal in publiekstaal houden).
Januari – juni 2015, webeditie 2015 © Pieter Wisse