Pieter Wisse
Een dienstenbus, wat is dat? Deze notitie schetst het verschijnsel als onderdeel van de zgn elektronische overheid. Dat vergt een extra brede aanzet.
Mensen verschaffen elkaar informatie. Zodoende, en dat staat bekend als
communicatief handelen, mikken zij op afstemming van hun gedragingen.
Karakteristiek voor de elektronische overheid is een netwerk dat zulk
gecoördineerd handelen faciliteert. Langs elektronische (lees ook: digitale)
wegen kunnen mensen als burger, respectievelijk als medewerker namens bedrijven
en overheidsinstellingen — er zijn natuurlijk meer soorten actoren,
respectievelijk deelnemers aan maatschappelijk verkeer — contact vestigen. Het
basisidee is dus dat de ene actor handelt naar de informatie die zij verkrijgt
van een andere actor, vice versa.
Actor? Waarom moet het zo abstract? De reden is dat het hier om infrastructuur
gaat. Nota bene, het betreft voorzieningen die zo algeméén mogelijk bruikbaar
moeten zijn. Infrastructuur (lees ook: een nutsvoorziening) neemt als het ware
het werk uit handen dat moet gebeuren ongeacht wèlke bedoelingen actoren hebben
met hun interacties. De aansluiting op infrastructuur levert actoren daardoor
per saldo extra handelingsruimte.
Vergelijk het met het openbare wegenstelsel waarover mensen
zichzelf en hun goederen verplaatsen. Voor de planning, het ontwerp, de aanleg
en het beheer doet het er helemaal niet toe welke merken auto’s, fietsen en
dergelijke erover bestuurd worden. Met het doel van elke afzonderlijke
verplaatsing houdt zulke infrastructuur evenmin rekening.
Kortom, voor allerlei soorten infrastructuur is iedereen allang gewend geraakt
‘algemeen,’ zeg ook maar abstraherend, te denken en doen. Het opzettelijke gevolg
is dat het ene weggedeelte nooit veel verschilt van een ander. In elk geval
zijn alle wegen op dezelfde manier begaanbaar, wat mobiliteit sterk bevordert.
Zo is er sprake van informatieverkeer, wanneer een burger een vraag stelt aan een overheidsinstelling. Het antwoord terug is eveneens een ‘geval’ van informatieverkeer. Natuurlijk verschilt de vraag van het antwoord. Dat neemt echter niet weg dat voor beide, zeg maar, informatieverpláátsingen precies dezelfde hùlpmiddelen bruikbaar zijn. Het ligt onder de noemer van elektronische overheid juist voor de hand het informatieverkeer zo uniform mogelijk te instrumenteren. Nogmaals, infrastructuur.
De praktijk verliep even anders. Nederland heeft weliswaar interoperabiliteit
beleidsmatig gethematiseerd.1 Maar anders dan in vele andere landen
kent Nederland er vervolgens geen overkoepelend veranderprogramma voor.
Domeinen/basisvoorzieningen enzovoort waarvoor hier wèl programma’s/projecten
met algemene (lees hier dus ook: infrastructurele) strekking worden uitgevoerd
zijn onder meer elektronische authenticatie,2 éénduidige nummers
voor personen3 en basisregisters.4 Als waarborg voor
uitvoering van steeds hun ‘eigen’ opdracht zijn dergelijke projecten er ook aan
gaan werken om zèlfvoorzienend de bijbehorende behoefte aan hulpmiddelen voor
informatieverkeer te vervullen. Zo dreigen evenzovele lokale
verkeersvoorzieningen te ontstaan, met risico dus van onmogelijk of slechts
moeizaam grensoverschrijdend informatieverkeer.
Behalve sinds kort zulke algemene veranderprogramma’s — met helaas nog àndere
oriëntaties dan domeinoverstijgende interoperabiliteit — zijn er natuurlijk
(ook) de talloze overheidsorganisaties, soms onder de noemer van een
maatschappelijke sector, die sinds jaar en dag primair eigen
verkeersvoorzieningen treffen (en zich vervolgens via zgn koppelvlakken mengen
in extern informatieverkeer). Dat is op beperkte schaal allemaal begrijpelijk.
Maar die schaal is achterhaald. Afwijkende verkeersvoorzieningen ondermijnen
precies wat karakteristiek is voor de elektronische overheid: het netwerk
waarop alle relevante actoren aangesloten zijn en dat zij zo drempelloos
mogelijk kunnen benutten voor relevante variëteit van informatieverkeer.
De Nederlandse achterstand met interoperabiliteit kan gelukkig snel tot een
voorsprong verkeren. Daarvoor is het niet nodig alsnog een apart
veranderprogramma eraan te wijden. Liever niet, zelfs. De vaart moet vooral
behouden blijven in wat-er-allemaal-al-loopt.
Er is sterke versnelling mogelijk met coördinatie. Iedereen werkt dan door aan
haar of zijn eigen tracés van het stelsel voor informatieverkeer. Dat gebeurt
voortaan echter volgens afspraken die tevens interoperabiliteit waarborgen
wanneer informatie van en naar actoren buiten de oorspronkelijke organisatie,
sector, domein enzovoort verplaatst wordt. De elektronische overheid kent
uiteindelijk immers geen geïsoleerde territoria, integendeel.5 Naar
behoefte moeten actoren als schakels in een procesketen samenwerken. Behoeften
wisselen ook steeds vaker. Een veranderlijke wereld stelt daarom de eis aan
veranderlijkheid van zulke ketens. Zonder consequente infrastructuur voor
informatieverkeer valt aan die eis nooit te voldoen.
Voor informatieverplaatsingen is reeds een referentiekader beschikbaar dat
de beoogde flexibiliteit biedt. De Engelstalige aanduiding luidt: service
oriented architecture. Het ligt voor de hand dat het Nederlandse woord
‘dienstenbus’ daarvan afgeleid is. Voor wie service oriented architecture als
oorsprong niet kent, dreigt echter verwarring.
Stel dat twee actoren, hier even A en B genoemd, langs elektronische weg
verbinding hebben. Houdt de dienstenbus dan in dat er zoiets als een busdienst
tussen A en B loopt?
De verwarring schuilt erin dat een infrastructuur inderdaad diensten biedt, zeg
maar nutsdiensten. Dèrgelijke diensten zijn echter op z’n hoogst secundair
volgens de service oriented architecture. Volgens dat referentiekader is het
actor A die behoefte heeft aan een dienst van actor B. De bus brengt slechts
A’s verzoek over aan B, waarna in omgekeerde richting ook B’s
(informatie)dienst A bereikt met inzet van de bus.
Voor wie hecht aan het Nederlandse woord dienstenbus zijn het dus primair de
diensten van aangesloten actoren die via de bus-als-medium oproepbaar,
respectievelijk verkrijgbaar zijn.
De informatiedienst zoals actor B die hier in het abstracte voorbeeld levert,
is maar een onderdeel van de interactie. Zoals gezegd, er gaat A’s verzoek aan
vooraf. Is dat verzoek ook een informatiedienst? Daarvoor moet de betekenis van
dienst toch wel sterk opgerekt worden, zodat duidelijk is dat service oriented
architecture annex dienstenbus met de vermelding van service/dienst slechts een
onderdeel benadrukt van wat een meeromvattende infrastructuur is.
Daar komt bij dat dienst vaak een eufemisme is. De brede aanzet vanuit
handelingscoördinatie verduidelijkt dat deelname aan informatieverkeer niet
alleen gebeurt vanuit rechten, maar beslist ook vanuit plichten. Daarvan is
natuurlijk expliciet sprake onder de noemer van de elektronische overheid.
Bijvoorbeeld een noodzakelijke vergunning, het woord zegt het al, is geen
dienst van de overheid aan een burger of bedrijf. Zij/hij heeft daarentegen de
plicht voor een bepaalde handeling een bijbehorende vergunning te verkrijgen.
Die afstemming tussen enerzijds overheid, anderzijds een burger/bedrijf kan nu
— in veel gevallen — voor beide partijen eenvoudiger langs een digitale,
elektronische weg. Zo’n wegenstelsel is dan een infrastructuur voor
informatiediensten; de aanduiding diensten is daarin behouden, omdat service
oriented architecture nu eenmaal aanvaard spraakgebruik is. Met deugdelijk
inzicht is daarom ook prima om infrastructuur voor informatiediensten kortweg
dienstenbus te noemen.
De algemeen geldige insteek volgens gedragscoördinatie dient hier nog een
voorlichtingsdoel. Diverse aspecten/onderdelen van zulke coördinatie blijken
onafhankelijk van de aard van de interactie. Door voortschrijdende
rationalisatie breidt infrastructuur zich dienovereenkomstig uit met
faciliteiten. De aanduiding service oriented architecture markeert daarom
tevens de toenemende mogelijkheden vergeleken met traditionele(re) zgn
messaging (berichtenverkeer). Volgens het referentiekader van berichtenverkeer
stuurt A haar verzoek uit en vertrouwt op de infrastructuur dat het inderdaad B
bereikt. Zo werkt het postbedrijf traditioneel met een papieren brief. Indien B
antwoordt, geldt dat eveneens als een apart bericht.
Een koeriersbedrijf dat een klant inzicht geeft hoe diens pakket vordert op weg
naar de ontvanger, biedt reeds enige coördinatie aan, dat wil zeggen, extra
beheersing over het verloop van het proces. Zo beschouwd, faciliteert
infrastructuur voor informatiediensten op haar beurt zgn werkstroombeheer.
Let wel, het is dus géén kwestie van wederzijdse uitsluiting. Messaging is en
blijft zelfs voorwaarde voor service oriented architecture en dat is weer
voorwaarde voor — even allemaal op z’n Engels — workflow management.
De aanduiding service oriented architecture suggereert dat het (ook) om een
model gaat. Dat klopt. Voor de Nederlandse elektronische overheid is dat model
— nota bene, per definitie — niet anders dan wat inmiddels beschikbaar is.6
Mede gelet op de indeling van opdrachten om delen van de Nederlandse
elektronische overheid te realiseren, draagt de invoering van een werkelijke
infrastructuur daarom vooral het karakter van voorlichting. Het modèl voor de
dienstenbus moet daarom toegankelijk voor Nederlandse programma’s, projecten
e.d. beschreven en vervolgens verspreid worden.
Wie niet ‘aansluit,’ verklaart feitelijk zich àfgesloten te willen houden van
de elektronische overheid als open netwerk.
Het is de vraag of voor de Nederlandse elektronische overheid wat extra druk
helpt, bijvoorbeeld door het dienstenbusmodel de status van standaard/norm te
verlenen. Vele andere landen geven overigens juist met zo’n standaard invulling
aan sturing op weg naar interoperabiliteit.
noten
1. Dat gebeurde als domein F, elektronische
informatie-uitwisseling, in Op weg naar de elektronische
overheid (aan de Tweede Kamer gezonden met TK, vergaderjaar 2003-2004,
26 387 en 29 362, nr. 23. Het nummer 26 387 betreft het Actieprogramma
Elektronische Overheid en het nummer 29 362 de Modernisering van de overheid).
2. Domein B in Op weg naar de elektronische overheid.
3. Domein C.
4. Domein D.
5. Natuurlijk moet bereikbaarheid zonodig expliciet geregeld zijn: autorisatie.
6. En dat waarborgt voor de desbetreffende aspecten de interoperabiliteit in
international verband.
24 februari 2005, webeditie november 2006 © Pieter Wisse