Pieter Wisse
Hier staan tekstpassages verzameld, voornamelijk overgenomen uit emailberichten die ik schreef in de periode maart – april 2009. De volgorde van verzending bleef gehandhaafd.
31.1
Nee hoor, dat is geen (f)opportunisme! Het was altijd al strategie en zodra je
zo'n concrete kans ziet, is het ook alweer gewoon planning.
31.2
Afgaande op de wettekst lijkt mij niet zozeer het bezwaar, maar de (eerdere)
beschikking inclusief eventuele belastingaanslag geschikt voor nadere analyse
onder de noemer van een samengestelde vraag. Want daaraan vind ik nogeens èxtra
interessant dat er weliswaar een basisregistratie WOZ (gedacht) is, maar dat
die zwaar leunt op Kadaster, BRA en BGR (samen BAG), GBA en NHR. Over
wezenlijke semantiek gesproken, WOZ zou ik dus helemaal géén basisregistratie
noemen. Natuurlijk kan je de zgn waardevaststelling als een zgn authentiek
gegeven beschouwen, maar ja, dat geldt voor èlk gegeven zodra je dat consequent
verbijzonderde naar context ...
Mede nav wat ik dankzij een gemeentelijk hoofd Parkeervergunningen onlangs
allemaal leerde over — de procedure voor — parkeerkaart annex -plaats voor
gehandicapten probeer ik te ontdekken of er een praktische classificatie valt
te verzinnen voor formele toewijzingen van een expliciet recht en/of plicht aan
een specifieke burger respectievelijk bedrijf. Populair heet dat dus
(overheids)dienstverlening, maar ik blijf erbij dat die term verwart.
Om alvast een indruk te geven van wat mij relevante aspecten lijken, kan ik de
toewijzing van een parkeerplaats aan een gehandicapte (o.a.) als volgt
vergelijken met vaststelling aan het adres van de eigenaar van de waarde van
'zijn' onroerende zaak. Wat die waardevaststelling betreft, valt aan te nemen
dat slechts de eigenaar zelf als betrokkene geldt. Die positie geeft hem het
recht van eventueel bezwaar. Een parkeerplaats wordt echter onttrokken aan
gebruik door overige burgers; er zijn dus ook àndere mensen die als betrokkenen
tellen en daarom bezwaar kunnen maken tegen — aanleg enz. van — zo'n exclusieve
parkeerplaats; maar ook de aanvrager zou bezwaar kunnen hebben, bijvoorbeeld
omdat z/hij de beoogde parkeerplaats toch nog te ver van haar/zijn woning af
vindt liggen.
Dit zijn voorbeelden van overheidsbesluiten waarbij voor één of meer betrokken
burgers en/of bedrijven (enige) ruimte bestaat om ermee oneens te zijn. Dat
komt dus in de mogelijkheid van bezwaar tot uitdrukking. En die mogelijkheid
heeft weer invloed op formele termijn voor doorlooptijd enz.
Ik heb de indruk dat het idee van de elektronische overheid bij menigeen niet
verder reikt dan een interactie met aan burgerzijde slechts één ènkele
betrokkene. Aan de kant van de overheid kan de zgn dienst volgens die aanname
met blijkbaar strikt administratieve verwerking geleverd worden. Maar voor
toewijzing van zo'n parkeerplaats is tevens een verkeerstechnisch onderzoek
nodig ... en trouwens ook, nota bene als eerste stap in de procedure, een apart
medisch onderzoek door de GG&D van de aanvrager. Dat vergt, zeg maar even
vlotweg, èchte handelingen met bijbehorende informatie pas als resultaat ervan.
31.3
Als eerste reactie, dus voor de vuist weg, vermeld ik dat contextuele
verbijzonderingen in jullie vertaling volgens entiteit/relatie (ER) niet langer
voor de hand liggend zichtbaar zijn. Dat is een gemis, want zij vormen toch wel
de crux van metapatroon. Daar valt trouwens wellicht iets aan te doen door de
lijnen van een (extra) markering te voorzien. Verder hebben jullie blijkbaar
relaties gemaakt van wat nota bene óók (contextueel verbijzonderde) objecten
zijn. Als ik het goed heb, heten ze volgens ER weak entities. Volgens
metapatroon zijn dat overigens veeleer strong entities. In jullie voorstel
herken ik echter niet dat wat jullie in (louter) relaties veranderden zelfs
maar weak entities zijn. Of zit ik daar mis?
Mede wat aanpasbaarheid betreft ben ik nogal ongelukkig met het onderscheid dat
jullie invoeren met als criterium of een "dikgelijnd blokje" al dan
niet aan de nullijn hangt. Dat criterium kan èn zal geheid op maatschappelijke
verkeersschaal immers wijzigen. Overigens hangt zo'n "dikgelijnd
blokje" hoogstens aan één kant aan de nullijn. Voor de betekenis ervan
moet je altijd beide kanten beschouwen. Dat is inherent aan een relatie, ...
die vervolgens als contextueel verbijzonderd object/entiteit kan dienen als één
van de kanten voor verdere relaties ... die ook weer ... enzovoort. Die
methodische herhaling is niet gebaat bij het onderscheid dat jullie
uitproberen.
Ik kan me voorstellen dat je de nullijn kunt vervangen door andere merktekens.
Maar compacter dan met die ene nullijn (lees ook: nulobject) kan je natuurlijk
nooit de uitgangsbasis voor willekeurige contextuele verbijzonderingen
aangeven. Dat is dus een afweging. In hoeverre blijf je omslachtig doen, omdat
je wilt vasthouden aan een bepaalde notatie? Ik zie elders ook geen voordelen
van de ER-notatie en met de klassediagrammen van UML kom je volgens mij
dezelfde beperkingen tegen. Maar goed, hoewel ik dat allemaal ooit probeerde,
zag ik wellicht over het hoofd hoe contextuele verbijzondering er wel degelijk
prima mee valt te modelleren. Jullie hernotatie bezorgt me nog geen
aha-erlebnis. Neem ajb aan dat ik niet zomaar aan een andere notatie de
voorkeur geef. Bijvoorbeeld zonder zo'n nullijn raak je m.i. een krachtig
visueel oriëntatiemiddel kwijt.
Naar mijn overtuiging is metapatroon nu eenmaal kwalitatief anders dan
voorgaande methoden voor informatiemodellering. Dat vergt een bijbehorend
kwalitatief (wat) andere notatie en dus is dat wennen. Dat kost inderdaad
moeite en navenant tijd.
Wat voor mij toch nog verrassend is van jullie vingeroefening, is hoe
overzichtelijk enz. ik mijn notatie eigenlijk vind vergeleken met ER. Voor die
ervaring ben ik jullie uiteraard erg dankbaar!
Mijn suggestie luidt dat jullie niet een model van mijn hand proberen om te
zetten, maar vooral (ook) een zelfgekozen opgave met metapatroon uitwerken. Doe
dat dan ajb met jullie ER-aanzet. Als het goed is, ontdek je op die manier uit
de eerste hand wat je precies contextueel verbijzonderd wilt uitdrukken. En
kijk dan hoe het eventueel lukt met hoe ik een model à la metapatroon schets.
31.4
Al vaker stelde ik dat je via dergelijke notaties niet verder komt. Voor mij is
dat zelfs volstrekt logisch, gelet op kwalitatief àndere aannames. Dat neemt
niet weg dat het een serieuze poging waard is zolang je die aannames voor
metapatroon niet ... aanneemt, zeker omdat jullie als het ware de opdracht voor
methodische contraexpertise hebben. Mijn vooringenomenheid moet de toets van
redelijk tegenwicht kunnen doorstaan. Ook in jullie “vingeroefening” herken ik
echter nog niets waaruit blijkt dat ik me vergis, integendeel. Dus, over
redelijk gesproken, hoelang wil je ermee doorgaan totdat je je aannames
wijzigt? Mijn idee is dat je op die manier, dus met voorkeur voor een
"gangbare notatie," juist in het oude modelleerparadigma
gevangen blijft. Zoals je onlangs mondeling het bestaansrecht van een methode
voor contextuele verbijzondering verklaarde, vind ik nadrukkelijk wèl
de-spijker-op-zijn-kop! Voor kortsluiting herhaal ik mijn suggestie dat je van
een reële modelleeropgave uitgaat ipv de notatiewijze. Daarvoor zijn die
casussen bedoeld, toch?
31.5
Ja, schrijf ze maar even naar de mond. Dat is mijn snoepgoeddoctrine. Zolang
het je eigen kinderen niet zijn waarmee je anders eindeloos naar de tandarts
moet, kan je gerust zoetigheid uitdelen om andere mensen zich te laten
gedragen.
31.6
... allemaal weer bevestiging dat het nooit lukt met doormodderen. Zoals het nu
(niet) werkt, blijft blijkbaar als voldongen feit gelden. Dùs moet je er voor
je eigen nota bene publieke taak omheen werken! En dat veroorzaakt
alsmaar verdere versnippering; zie (eindelijk) ook het jaarverslag
Ombudsman.
Uit een publieke taak volgt ... enzovoort. Je kunt onmogelijk de kool willen eten (informatie volgens adequate contextuele verbijzondering) èn de geit sparen (concreet met zgn basisregistraties dus gedwongen aanpassing aan deels irrelevante verbijzonderingen, respectievelijk gebrek eraan). Nu lijkt mij die andere overheidsorganisatie overigens ook niet bepaald geneigd tot samenwerking ...
31.7
Zo zie je maar weer, ook het venijn komt door de relatie.
31.8
Tja, of er al dan niet een probleem is, weet ik eigenlijk netzomin als jij. Let
wel, ik beweer niet dat er géén probleem is. Voor hem telt dat blijkbaar wel en
dan hebben we er dus mee te maken. Hij moet ook op andere aspecten letten,
eerlijk is eerlijk. Jij en ik deden dat trouwens afgelopen maandag m.i. prima.
Dus, neem hem/het terecht serieus. Daardoor kwam hijzèlf er vlot achter dat het
eigenlijk wel meevalt, als er überhaupt al enig probleem is ...
Als ik even mag, zo zie ik op mijn beurt jouw eigen voorkeur op een ànder punt.
Het doet er gewoon niet zo toe, of iemand zoals ik het al dan niet een probleem
vindt dat jij er kennelijk wel mee hebt. Vanuit jouw positie is dat gewoon jouw
afweging. (Pas) als het op die manier geheid een mislukking wordt, moet ik er
natuurlijk tegenin. Het lijkt mij echter meer een kwestie van smaak, vooruit.
Wen eraan dat je vooral snoepgoed uitdeelt, vrijwel nooit krijgt. Je beloning (die je dus jezelf professioneel moet geven/gunnen) is het gevoel dat je samenwerking bevorderde tussen mensen die er onderling niet gemakkelijk uitgekomen waren. Nou ja, zeg maar rustig dat ze er anders nooit een gezamenlijk opbouwend resultaat bereikt hadden.
31.9
Heb je hiermee niet een heel praktisch, wezenlijk onderwerp voor
standaardisatie aangekaart? Of zelfs algemener, een oriëntatie? Aan losse
standaards heb je dus nog niet zoveel, wanneer feitelijke werking door hun
configuratie bepaald is. Vergt werkzame standaardisatie dan niet, zoals Van
Kooten en De Bie ooit bij Keek op de Week al duidelijk stelden, een aanpak
volgens "en/en"? Ik bedoel dus als bouwsteen (elementair) èn configuratie
(systematisch, stelselmatig)?
31.10
Naar mijn idee ziet Van Engers het op zijn beurt eveneens nog te simpel. Welke
kennis ontbreekt er dan? Meent hij dat die kennis er op zichzelf wel is, maar
dat er domweg onvoldoende mensen mee toegerust zijn die ook nogeens voor
overheidsorganisaties werken? Als dat zo is, werken ze thans blijkbaar voor
zakelijke, externe dienstverleners. Ondanks allerlei forse opdrachten slagen
zij er vanuit die positie dus niet in om bruikbare, samenhangende voorzieningen
te helpen realiseren. Zou het misschien toch aan de opdrachtgevers liggen? Maar
zijn dàt niet mensen die wel degelijk in overheidsdienst zijn? Oh, bedoelt Van
Engers kennis van opdrachtgeverschap? In elk geval zijn die externe
dienstverleners dan toch niet zo professioneel dat zij onbekwame opdrachtgevers
tegen zichzelf in bescherming nemen. Of zijn er eigenlijk alom onvoldoende
mensen met de vereiste kennis? Moet er een inhaalslag met opleidingen komen,
waarna die mensen in dienst van de overheid treden?
Intussen haken de burgers, die wij principieel allemaal zijn, verder af. Wie
überhaupt al iets over het jaarverslag van de Ombudsman hoorde of las, dacht
optimistisch wellicht nog even dat er aandacht voor die spiraal van
administratieve lastenverzwaring zou komen. Daarvan maakt Van Engers echter
onmiddellijk weer aandacht voor de overheid. Wat is dat toch voor reflex?
Daartegen heb ik overigens weer minder bezwaar, uiteraard, indien zijn analyse
zou kloppen.
Wat is er wel aan de hand? Allerlei ontwikkelingen versterken elkaar, digitale
netwerktechnologie, individualisering, ik ga ze hier verder niet opsommen,
waardoor zgn variëteit groeit. Dàt is cruciaal voor begrip, die alsmaar
groeiende variëteit. Van Engers noemt dat complex, waarbij hij zich nota bene
beperkt tot de complexe overheid. Maar let op, waarom is de overheid complex?
Dat komt natuurlijk door de variëteit van onze samenleving als geheel … o.a.
inclusief overheid. Zo gaat dat maar door. Nu is elke voorspelling per
definitie onzeker, maar naar mijn overtuiging houdt de sterke groei van
variëteit nog wel een tijd aan.
Wat gebeurt er vroeg of laat door en voor groeiende variëteit? Voor deelnemers
aan het maatschappelijke verkeer dreigen afnemende opbrengsten van hun
betrekkingen, omdat zij zelfstandig steeds meer moeite moeten doen voor het
scheppen van de voorwaarden ervoor. Met steun van voldoende deelnemers komt er
zgn infrastructuur. Zo is er niemand die van een vertrekpunt naar een
bestemming ad hoc een eigen fietspad aanlegt voor een enkele verplaatsing. Ook
wie vaker dezelfde route aflegt, doet dat niet over een privé weg. Daarvoor
bestaat allang een verkeersstelsel met alles erop en eraan, materieel èn
immaterieel. Dat stelsel blijft ook in ontwikkeling, afgestemd op
verplaatsingsbehoeften.
Voordat ik het vergeet te zeggen, die fiets is doorgaans wel een eigen middel.
De voorwaarden voor mobiliteit zijn aldus een karakteristiek mengsel van
private en publieke voorzieningen. Het publieke aandeel is infrastructuur.
Voor wie niet zonder definitie kan, de crux van infrastructuur is een ruimte
onderhevig aan (gedrags)beperking die per saldo ruimere (handelings)vrijheid
biedt. Nou ja, zoiets.
In dit stadium van informatieverkeer met feitelijk slechts ad hoc verbindingen,
wakkert meer kennis van hetzelfde de wanorde slechts aan. Pas met een
infrastructurele visie kan stelselmatig worden gewerkt aan bestrijding van het
eindeloze gemodder door verkeersdeelnemers met hun achterhaalde idee dat zij
betrekkingen compleet zelfvoorzienend willen aangaan. Vergeet dat
infrastructuur vrijheid aantast. Wie voelt zich (nog) beknot, dat het
spoelwater voor de wc van het waterleidingbedrijf komt? Houd toch op!
Wat de elektronische overheid heet, mikt nog helemaal niet op infrastructuur
voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal. Zolang dat niet gebeurt
terwijl de reële variëteit er als het ware om schreeuwt, zijn effecten zelfs
averechts. Enig besef van ondermijnend effect bestaat, zoals Van Engers terecht
opmerkt, al veel langer dan de recente rapportage door de Ombudsman. Het
probleem is tot dusver echter altijd gesteld in termen van een oplossing die
allang niet meer opgaat, niet meer kàn opgaan omdat daarin de passende
variëteit ontbreekt. In de netwerksamenleving die we onmiskenbaar vormen hebben
we daarentegen inherent een netwerkprobleem. Daar ligt tegelijk ook de kans!
Dat vergt een dito stelselmatige aanpak, iets ànders is ronduit onverantwoord.
Maar ja, sinds het begrip van het algemeen belang in onbruik geraakt is, hangt
aansprakelijkheid ervoor in het luchtledige. Zou dat iets met elkaar te maken
hebben?
Van de infrastructuur voor informatieverkeer moet nota bene de bùrger de
geprivilegieerde gebruiker zijn. Anders is infrastructuur onzin, punt. Via die
infrastructuur voor informatieverkeer kan de burger eventueel ook zijn
verhoudingsgewijs in aantal luttele betrekkingen met overheidsorganisaties
onderhouden, prima. Vanzelfsprekend, z/hij moet zo gemakkelijk mogelijk de weg
ernaartoe kunnen vinden. Van Engers heeft in dit verband wèl gelijk met zijn
kritiek op die één-loketgedachte van de Ombudsman. Eén ènkele mega-afslag naar
àlle overheidsorganisaties tegelijk bestaat natuurlijk niet. Wie dat serieus
voorstelt, heeft echt geen notie van reële variëteit.
En eerlijk is eerlijk, wat die ontbrekende kennis betreft heeft Van Engers
zelfs sterker gelijk dan hij kènnelijk beseft. Maar wat hij nog niet duidelijk
maakt, is dat het met voorrang kwalitatief àndere kennis moet zijn. Nogmaals,
ook voor informatieverkeer zijn we toe aan heuse infrastructuur. De relevante
wetenschappelijke annex beroepsdiscipline heb ik eerder civiele informatiekunde
genoemd. Dat is nieuw. Dus is iedereen eerst maar eens tégen. Dat begrijp ik
ook wel van mensen die maatschappelijke schaal niet kunnen hanteren voor een
visie. Als burger hoop je dat politici en bestuurders zich juist dáárvoor
engageren, maar door binding met gevestigde belangen schiet de ruime blik er
blijkbaar weleens bij in. Voor Van Engers vermeld ik er bij dat de academische
wereld bijna uitblinkt in ontkenning van de onvermijdelijke paradigmawissel.
Kortom, praktisch ligt er helaas een hoge drempel om voor informatieverkeer
erkenning te verkrijgen van nut en noodzaak van infrastructuur. Burgers wachten
erop, zeg maar dat er een enorme latente behoefte aan bestaat, maar zijn ervoor
afhankelijk van mensen voor wie het probleem, zachtjes uitgedrukt, geen
prioriteit heeft. Om te beginnen kùnnen onze vertegenwoordigers annex
besluitvormers het dus niet of nauwelijks vatten. Daarom vergt
institutionalisering tot infrastructuur voor een bepaald medium van sociale
betrekkingen altijd een langdurig proces. Als burgers die de behoefte, zelfs
noodzaak blijkbaar (veel) eerder inzien, moeten we er uit burgerplicht wèl op
aandringen en blijven aandringen.
Wanneer dat nu eenmaal niet lukt zolang politici en bestuurders bijvoorbeeld de
schijn willen ophouden van autonomie voor hun feitelijk allang door-en-door in
maatschappelijk verkeer geïntegreerde instellinkjes e.d., zou het al heel wat
zijn indien burgers tenminste niet langer misleid zouden worden door plannen
die inmiddels volgens onfeilbare variëteitswetmatigheid nooit, herhaal nooit
kunnen slagen. Sterker nog, uitvoering bezorgt burgers voorspelbaar zelfs
steeds méér extra last(en) inclusief verspilling van de algemene middelen die zij
ervoor afgedragen hebben.
Elke burger begrijpt dat z/hij zèlf baat heeft bij een ordelijk
verkeersstelsel. Juist, nee, pàs de overheid die ook voor informatieverkeer nu
zo’n infrastructuur ten bate van burgers helpt ontwerpen tot en met beheren is
dus … volstrekt begrijpelijk. Dat is toch niet zo ingewikkeld?! Er zijn
historische voorbeelden genoeg dat infrastructuur maatschappelijke dynamiek
bevordert (en een groot geldlek dicht). Nu het toch crisis is …
[geplaatst als commentaar op Burgerblog, 27 maart 2009]
31.11
Met Digitaal Bestuur laat ik het maar even zo. Daar plaats ik mijn commentaar
dus niet (ook) bij. Ik ben juist benieuwd of er op Burgerblog verdere reacties
op die blog komen. Over de verwijzing (als achtergrond) naar de webpagina met
jullie uitspraken over het Ombudsmanjaarverslag ben ik trouwens niet zo
enthousiast; want als je het zo uitlegt, is Burgerlink vooralsnog evident
onderdeel van het probleem. Afgrond, dus.
31.12
Ik kan me niet voorstellen dat zijn toelichting enthousiasme wekt. Maar wie
weet snap ik nog minder van marketing dan ik al dacht.
31.13
Als de hoofdsponsor die wedstrijd een fopper noemt ... haha, toch wel
fascinerend wat voor gedachtesprongen door één zo'n ander lettertje allemaal
loskomen.
31.14
Waarom schrijven we samen niet eens een 'wetenschappelijk' artikel?! Wat vind
je van Semiotics of Sales? Op het ww web kon ik
letterlijk als zinsnede slechts één vermelding ontdekken, dus hebben we er nog
alle ruimte voor. Dat moet jou ergens een part-time (gast)lectoraatje oid kunnen
(f)opleveren.
31.15
Het is natuurlijk de vraag hoeveel je wilt opnemen in wat voor de
overzichtelijkheid toch een kort bestek moet blijven. Hier merk ik alvast op
dat ik je commentaar op metapatroon vooral analytisch vind. Er staat ook ergens
letterlijk "uiteenrafelen." De synthetische richting mis ik nog en
die verklaart m.i. pas waaròm contextuele verbijzondering nodig is. Dat volgt
uit reële variëteit. Wat zijn de problemen, respectievelijk de kansen?
In diezelfde richting plaats ik verder mijn opmerking dat informatie en proces,
als het spreekwoordelijk al twee kanten zijn, in elk geval één medaille vormen.
Ik beschouw dienst in de context van dienstgerichtheid als een
verschijningsvorm van proces. Maar ook zo'n proces vergt modellering en
'gedwongen' door variëteit ontkomen we niet aan contextuele verbijzondering,
indien we althans gevarieerde diensten met een infrastructuur willen
faciliteren.
Zo werkt dat door op àlle aspecten, dus inclusief autorisatie. Op stelselschaal
is daarvoor weer een contextuele verbijzonderingsslag nodig als het ware óver
die van informatie en diensten/processen héén. Zeg ook maar dat de variëteit
van autorisatie nogeens een volle orde groter is. Wanneer voor informatie en
diensten/processen gangbare modelleermethoden principieel ontoereikend zijn en
zelfs averechts uitpakken, schieten ze voor autorisatie dus zelfs èxtra tekort.
31.16
Als realistisch mikpunt geldt een tekst die een commissielid tijdens de
vergadering pas hoeft te lezen om de inhoud van harte te steunen.
31.17
Wat is architectuur? Naar mijn indruk voeren ook de meeste deelnemers aan deze
discussie weer een strijd voor eigen gelijk. Dat is natuurlijk onzin. Nou ja,
dat geldt pas als onzin voor wie beseft dat één en dezelfde term diverse, soms
zelfs tegenstrijdige betekenissen kan hebben. Maar hier heeft het er dus nog
alles van weg, dat voorstanders van àfwijkende betekenissen elkaar naar
hartenlust weigeren te begrijpen.
Dat is inderdaad niet zoals ikzèlf graag opvat wat een architect doet. Want
karakteristiek voor een architect is volgens mij haar/zijn open houding in wat
z/hij altijd weer primair als unieke opgave ervaart. Daar horen relevante
verschillen ònlosmakelijk bij. Sterker nog, zonder erkenning ervan blijft een
probleem onoplosbaar. Hoe een raamwerk zoals Togaf — ik nam ooit een vorige
versie eens door — die noodzakelijke divergentieslag voor ontwerp bevordert,
herken ik niet. Ligt dat aan mij? Of bedoelen de opstellers gewoon (heel) iets
anders met architectuur?
Mijn antwoord op dergelijke vragen luidt, nee, dat ligt niet aan mij, ja, hun
betekenis verschilt wezenlijk.
Is dat verschil erg? Zo’n vraag moet natuurlijk preciezer luiden of ìk dat erg
vind. Maar dat is praktisch dan ook weer meteen onzin, want ik kan er toch
niets tegen beginnen.
Daarom probeer ik praktisch de verwarring te verhelpen op een manier waarop ik
(nog ;-) wèl enige invloed heb. Voor mijn werkstatus heb ik zelfs nooit de
aanduiding architect gebruikt. Waarom niet? Ik besef allang maar al te sterk
dat andere mensen er een ànder architectuur-, respectievelijk architectbeeld op
na houden èn, zoals deze discussie voor de zoveelste keer bevestigt, als
absolute standaard gevestigd willen krijgen. Ik herhaal, onzin. Maar goed,
daartegen begin ik niets, zo realistisch ben ik wel zodra uit gevestigde
commerciële belangen een slogan gepropageerd raakt.
Eigenlijk komt mij dat prima uit, want zelfs liever benut ik de term ontwerper.
Daar zet ik nog een woord vóór, zodat ik mijzelf afficheer als informatiekundig
ontwerper. Informatiekundige als een enkel woord vind ik te veel weghebben van
informatie-analist. Dat hoort er weliswaar nadrukkelijk bij, maar daaraan
ontbreekt nota bene letterlijk het primaat van synthese, ofwel ontwerp.
Over nuancering, verschillen e.d. gesproken, er is overigens zelfs nòg een
woord bijgekomen. Dat geeft aan dat ik met voorrang het informatieverkeer op
maatschappelijke schaal beschouw als ontwerpobject. Dat leidt inderdaad tot
infrastructuur. Via de associatie met civiele techniek positioneer ik mij dus
als civiel-informatiekundig ontwerper.
Beweer ik hiermee dat iedereen dat dan maar moet zijn? Alsjeblieft niet! Wie
haar/zijn bemoeienis elders richt, moet vooral een naam kiezen die dáárvoor
past, dat spreekt. Ik weiger te strijden over reële verschillen, maar bèstrijd
juist hun ontkenning.
Hoe dan ook, voor beoefening van civiele informatiekunde als ontwerper heb ik
uiteraard al helemaal weinig tot niets aan zoiets als Togaf. Dat raamwerk stelt
slechts een aparte organisatie centraal. Dat kent, zo moeilijk is dat niet te
herkennen en vervolgens toe te geven, een krachtige financiële logica.
Vooralsnog zijn betalende opdrachtgevers bijna uitsluitend pèr
organisatie(deel) te vinden. Het vraagstuk op maatschappelijke schaal verdwijnt
door ontkenning ervan echter niet, … terwijl dat met de nieuwe kans juist wel
gebeurt, wèg! Merkwaardig vind ik het natuurlijk wel, dat aan onloochenbare
vernetwerking onder impuls van digitale technologie nog zo weinig consequenties
verbonden zijn voor wetenschappelijke annex professionele vakontwikkeling.
Infrastructuur voor informatieverkeer in de ruimste zin van het
maatschappelijke woord faciliteert eveneens interacties met private deelnemers
…, internationaal …
Convergentieraamwerken, feitelijk gericht op onderhoud en beheer, zeg ook op
méér van hetzelfde en dan ook nogeens traditioneel beperkt tot een aparte
organisatie, zijn vergaand irrelevant voor mijn favoriete ontwèrpwerk inclusief
nieuwe integrale dimensies. Noem het in dit stadium gerust een missie. Daarmee
spreek ik echter geen absoluut waardeoordeel erover uit. Wie weet is Togaf
prima geschikt voor beheer van organisatorische informatiemiddelen en dat werk
verdwijnt zeker niet (maar wijzigt nota bene wel als gevolg van
infrastructuralisering van informatieverkeer op maatschappelijke schaal). Ik
ben inderdaad eerder geneigd Togaf met Itil te vergelijken. Nou ja, ik houd het
op een suggestie, want voor wat ik versta onder architectuur is dat allemaal
niet zo interessant. Zo’n specifieke vergelijking laat ik daarom graag over aan
een ander.
Voorts wijs ik erop dat de overheersend geraakte betekenis van architectuur in
het vlak van informatievoorziening m.i. de ontwerpassociatie nagenoeg compleet
verloor die de term voor zgn gebouwde omgeving van oudsher draagt. Daarom slaan
vergelijkingen meestal nèrgens meer op. Dat verlies kan ik betreuren, maar we
moeten dóór. Daar ligt wel een groeiend probleem. Wie domweg niet weet, en daar
lijkt het met de Togaffen, Archimates enzovoort ernstig op, dat via erkenning
van principiële onzekerheid ontwerp pas leidt tot structuur, neemt daardoor
gauw (onbewust) vooropgezette structuur als impliciet ontwerp. Zo staat het
ontwerp echter van te voren al vergaand vàst. Dat is blind behoudend. Onder
veranderlijke omstandigheden vormt dat, zachtjes gezegd, een risico.
Psychoanalytisch bekeken zou Togaf weleens uitdrukking van angst voor het
onbekende kunnen zijn. Een ontwerper verwelkomt daarentegen het onbekende.
Z/hij herkent daarin een nieuwe opgave. Paradoxaal uitgedrukt heeft de
professionele ontwerper voor de divergentieslag slechts behoefte aan een
leidraad die haar/hem ervan weerhoudt houvast te zoeken langs een … leidraad.
Ontwerpen is primair lòslaten. Tja, tegenovergestelder kunnen bijbehorende
betekenissen van architectuur niet gelden. Zij zijn allebei geldig, maar èlk
beperkt tot zijn relevante context.
Togaf e.d. zijn vermoedelijk opgesteld door mensen die zo’n paradox niet
verdragen. Hoe krijgen ontwerpers ruimte voor noodzakelijke vernieuwing tegen
die ontkennende overmacht? Dat lukt steeds minder omdat opdrachtgevers valse
geruststelling ontlenen aan verwijzing naar raamwerken, certificaten enzovoort.
Onderdeel van dat gedragspakket is uitsluiting van die eigenwijze, lastige
ontwerpers. Dat maakt mislukking doorgaans een abc-tje. Opdrachtgevers ondervinden
daarvan echter nauwelijks nadelige gevolgen. De (top)managers incasseren daar
vertrekpremie en/of bonus. En de (vermeende) dienstverlener heeft zijn omzet
binnen. Wie heeft er eigenlijk een probleem? Onmondige betrokkenen zoals
werknemers, klanten enzovoort blijven met schade achter.
Kortom, de discussie zou niet over één ènkel onderwerp moeten gaan. Dè
architectuur bestaat niet en (bijvoorbeeld) Togaf biedt niet hèt raamwerk
ervoor. Het is daarentegen altijd een kwestie van reële verhoudingen.
Waarop mikt Togaf dan wèl en dienovereenkomstig dus ook niet? Wie er reuze blij
mee is, moet dat vooral zijn … mits z/hij erkent dat informatievoorziening méér
vergt dan het specifieke architectuurbegrip volgens Togaf dekt. Maar juist voor
die mensen bestaat dus bijna principieel een obstakel om verscheidenheid te
erkennen, … anders waren ze niet zo enthousiast over hun raamwerk.
Tenslotte heb ik nog enkele opmerkingen direct aan het adres van Daan
Rijsenbrij. Hij riep mij, blijkbaar tegelijk met een bericht aan talloze andere
mensen, op tot een bijdrage aan deze discussie. Ik waardeer zo’n stimulans
zeer. Op gerichte reacties door Rijsenbrij op mijn werk, omgekeerd dus, wacht
ik echter nog steeds. Daar blijkt steeds maar weer niets van te komen. Zo lees
ik in zijn teksten steeds vaker de term informatieverkeer. Eerlijk gezegd zit
ik te wachten op zijn expliciete claim dat hij die als eerste poneerde. Voor de
goede zaak kan mij dat niets eens zoveel schelen, mits hij zich er eerst eens
grondig in verdiept. Voorlopig lijkt hij iets over te slaan, dat m.i. op z’n
minst wetenschappelijk onzorgvuldig is. Of bedoelt Rijsenbrij informatieverkeer
in een andere betekenis dan welke ik ervoor ontwikkelde in diverse publicaties?
Zo nee, dus als hij er hetzelfde mee bedoelt als ik uitwerkte, dan stel ik zijn
nadruk op samenhang op prijs voor draagvlak voor civiele informatiekunde als
aanvullende discipline. Zo nee, meent hij daarom dat hij zich niets van mijn
werk hoeft aan te trekken? Maar geeft hij dan voor dàt thema niet de aanzet
voor een netzo vruchteloze discussie als hier tot dusver over architectuur
gebeurt?
[geplaatst als discussiebijdrage op Via Nova Architectura, 2 april 2009]
31.18
De opzet van basisregistraties verloopt tot dusver vooral aanbodgedreven. De
veronderstelling luidt dat éénmalig geregistreerde basisgegevens, authentiek
als zij met die status moeten zijn, administratieve lastenverlichting opleveren
door extra kwaliteitsborging èn consequent hergebruik.
Dat lijkt onwrikbaar logisch, maar het is de vraag of zulk aanbod klopt. Gaan
de gewenste effecten daadwerkelijk optreden? Of blijven er desondanks obstakels
voor zgn interoperabiliteit? Strookt het ene, authentieke aanbod van informatie
uit basisregistraties met het reële veelvoud van publieke taken en bijbehorende
variëteit van vragen naar informatie? Hoe zit het met prioriteit voor relevante
betekenissen (semantiek)? Kortom, dragen basisregistraties in hun huidige
opzet bij, of juist niet, aan semàntische interoperabiliteit?
Oriëntatie op concrete vragen, lees ook: èchte publieke taken, leidt (pas) tot
praktische, feitelijke toetsing. Dus, een specifieke vraag betreft
maatschappelijke ob- en/of subjecten. Voorzover het om basisgegevens erover
gaat, moeten die gegevens per definitie ontleend zijn aan respectievelijke
basisregistraties. Maar beantwoorden beschikbare basisgegevens aan zo’n vraag,
met andere woorden, dienen ze aldáár relevante betekenis? Komt überhaupt
informatie over het gevraagde ob- of subject in kwestie vóór in één of andere
basisregistratie? En zo ja, biedt de basisregistratie in kwestie de gevraagde
informatie ook tijdig?
De verplichting tot hèrgebruik maakt informatievoorziening van een uitvoerder
zelfs nog ingewikkelder, indien dat aanbod onverhoopt tekort schiet voor zijn
publieke taken. Want dan moet de uitvoerder in kwestie zowel putten uit
basisregistratie(s), als eigen registratie(s) blijven voeren voor aanvullende
ob- en/of subjecten. Daar komt bij dat de afwijking van wat een
basisregistratie biedt voor elke uitvoerder, respectievelijk publieke taak weer
anders kan liggen.
Afzonderlijk beschouwd pèr uitvoerder ligt het weliswaar voor de hand om aldaar
extra voorzieningen te realiseren ter compensatie van basisregistraties te
treffen. Maar per saldo leidt dat tot nodeloze vermenigvuldiging van kosten
enzovoort.
Dat saldo, nota bene, raakt een kernaspect. De uitvoerders voelen zich er
blijkbaar onvoldoende medeverantwoordelijk voor. Waarom ook? Zij worden formeel
niet aangesproken op hun bijdragen eraan, terwijl dat nadrukkelijk wel gebeurt
met hun integrale verantwoordelijkheid voor de specifieke publieke ta(a)k(en)
die zij ieder afzònderlijk voor uitvoering opgedragen kregen.
De spanning tussen enerzijds talloze individuele belangen, anderzijds het zgn
algemeen belang is natuurlijk niets nieuws. Evenwichtige(r) verhoudingen komen
pas binnen praktisch bereik door verruiming van het referentiekader.
Herhaaldelijk, maar steeds incidenteel is eerder kritiek geuit op het
informatieaanbod vanuit basisregistraties. Maar daarbij bleef het dan steeds.
Het moet dus wezenlijk anders. Een idee dat door langdurige praktijk beproefd
was, is niet langer productief.
Inmiddels stemt de grens van een organisatie niet simpel overeen met die van
haar informatievoorziening. Die vroegere inrichtingslogica is còntraproductief
sinds de middelen voor informatievoorziening primair netwerkkarakter verkregen.
De verhouding van een organisatie tot haar informatievoorziening wijzigt
dienovereenkomstig dus principieel. Aansluiting op een netwerk verandert een
aparte organisatie wat haar informatievoorziening betreft in een deelnemer aan
informatieverkeer. Dat is zeker niet slechter of beter dan vroeger. Nogmaals,
het is ànders. En er geldt feitelijk geen alternatief meer! Er bestaat dus een
verkeersstelsel, dat wil zeggen een infrastructuur voor informatieverkeer. Voor
zo’n infrastructuur is een stelselmatige benadering onontbeerlijk.
Hier past overigens al een waarschuwing. Een stelsel is méér dan een
verzameling losse elementen. Wat juist nadruk moet krijgen zijn de relaties
tussen elementen! Door hun relaties gedragen elementen zich pas systematisch.
Precies, als elementen van een systeem worden elementen geacht interoperabel te
zijn. Want zijn ze dat niet, dan is er domweg géén sprake van een heus systeem.
Nu kunnen systemen op hun beurt als elementen tellen in een weer omvattender …
systeem, enzovoort. De term stelsel mikt op dergelijke opschaling, te weten
systeem van systemen …
Deze waarschuwing annex toelichting wijst meteen op een aandachtspunt tijdens
het onderzoek. Is eigenlijk wel een stelsel van basisregistraties aan de orde?
Is de term stelsel met nadrukkelijke bepèrking tot basisregistraties zelfs niet
misleidend?
Operationalisering van het algemeen belang voor evenwichtiger
informatieverhoudingen moet bestuurlijk haar beslag krijgen. Het bestuurlijk
aspect is dus absoluut nodig, maar beslist niet voldoende. Zo kunnen
bestuurders van steden aan weerszijden van een rivier het volkomen erover eens
zijn dat een schitterende brug hun steden moet gaan verbinden, maar die brug
moet vervolgens wèl deugdelijk ontworpen en gebouwd worden. En onderhoud mag
vooral niet vergeten zijn.
Het nieuwe netwerk- of stelselkarakter van informatieverkeer vergt óók
aangepaste methoden & technieken. Een methode voor stelselmatige semantiek
is Metapattern (nederlands: metapatroon). Die modelleermethode faciliteert
uitdrukkelijk variëteit van betekenissen èn behoudt tegelijk samenhang tussen
zulke reële verschillen.
Uitgaande van concrete informatiebehoeften biedt Metapattern conceptueel
gereedschap. Het helpt incidentele analyses te bundelen tot stelselmatige visie
op semantiek. De geldige betekenissen voor een specifieke vraag worden ermee
gemodelleerd, waarna ze dankzij de stelselmatige oriëntatie in één en hetzelfde
model in samenhang gebracht zijn met het aanbod van basisregistraties.
Dergelijke synthese is onmisbaar voor beheersbare infrastructuur, inclusief
geleidelijke ontwikkeling ervan, optimale aanpasbaarheid/onderhoudbaarheid,
daadwerkelijke bijdragen erdoor aan beleidsdoelstellingen zoals administratieve
lastenverlichting, kostenbesparingen vergeleken met huidige praktijk van
ònsamenhangende fragmentatie enzovoort.
31.19
Mijn indruk was dat ik eerst eens moest zien te begrijpen wat IFC (Industry
Foundation Classes) is. Tja, hoe hangt IFD (International Framework for
Dictionaries) dan daarmee samen? Ik sla er maar een slag naar. Volgens mij
bestaat er verschil tussen de officiële partijlijn en de praktijk.
1. Langs de partijlijn biedt IFC de gestandaardiseerde structuur (voor bouwinformatie)
en kunnen aan IFD informatiewaarden worden ontleend om die vakjes mee te
vullen. IFC en IFD zijn gescheiden voorzieningen; er is dus geen overlap.
Eenduidige identificatie van zowel een standaardvakje (volgens IFC) als een
gestandaardiseerde inhoud/informatiewaarde (volgens IFD) vormt aldus een
waarborg voor interoperabiliteit.
2. De praktijk lijkt mij diffuser. Want de informatiewaarden zijn niet plat,
maar vergen ... structuur. Klopt dat? De vraag is dan in hoeverre de
IFC-structuur als het ware overgenomen is voor de netzo onvermijdelijke
structuur van IFD-informatiewaarden. Dat zou weleens kunnen tegenvallen. Zit ik
op een juist spoor, of ben ik compleet de weg kwijt?
Ik ben zo onbeleefd om je eerst deze vragen voor te leggen voordat ik verder
gok. Later ga ik natuurlijk ook graag in op je filosofische(r) opmerkingen.
Daarover meld ik alvast dat volgens pragmatisme, voorzover ik dat dan
snap, een enkelvoudig, absoluut geldig uitgangspunt een ònwerkbare illusie
is. Relativisme, dus. En wèl principieel meteen systematiek. Zodra
onderscheiden (primaire) elementen het in hun samenhang aardig kunnen vinden,
kan en moet je daar beslist behoorlijk tevreden mee zijn en kan je er redelijk
gerust praktisch ermee dóór.
31.20
Ik probeerde te achterhalen waardoor ditmaal de verongelijktheid van V
veroorzaakt zou kunnen zijn. Op jouw toelichting op civiel geeft hij een korte
reactie waarin staat: "Daarnaast heb ik mezelf beloofd dat ik me niet weer
zou mengen in een volgende koppensnellende discussie over informatiekunde."
Koppensnellen?!
Ik heb jouw uitleg (die jij eerder diezelfde dag plaatste) nogeens
gecontroleerd op nuances. Nee, dat was mijnerzijds geen achterdocht,
integendeel. Jij gebruikt 4x de term naast en 3x de term náást, dus zelf èxtra
genuanceerd. Als jij al iets deed, voorzover dat trouwens mogelijk is, was het
overdrijving van tolerantie voor pluriformiteit.
Erkenning van ruimte voor verschillen komt kennelijk over als kopsnellen. Let
ajb op het enkelvoud dat ik ervan maak. Wie absoluut wil heersen, meent dat
zijn kop eraan gaat zodra iemand anders ook iets wil ... ernáást.
Nadat J hem de les probeert te lezen — een onmogelijke opgave indien de
diagnose van ernstige vorm van narcisme klopt — reageert V opnieuw
veelbetekenend. Want, schrijft hij weer later diezelfde dag, een reactie op
iets anders dan Togaf "is niet wat me gevraagd is." Oh, doet V
slechts wat iemand van hem vraagt? Zo ja, dan zou juist Togaf prima bij hem
passen! Als hij dat volgzame gedrag tevens vertoont als zgn architect, moet hij
zich vooral zo noemen, maar herken ik daarin toch een andere, zelfs
tegenovergestelde houding van wat ik van een verantwoordingsvolle ontwerper
verwacht.
Daar zou eigenlijk weleens kunnen staan dat hij het onverdraaglijk vindt dat
wij niet doen wat hij van ons vraagt.
R doet dat dan wat slimmer, maar au fond netzo gericht op zichzelf. Nadat J in
zijn les aan V duidelijk maakte dat discussie over allerlei thema's wel
degelijk óók voor Togaf relevant kan zijn, opent R zijn reactie op een àndere
reactie met "Hoewel jouw reactie niet echt direct met TOGAF te maken heeft
..." Dat biedt R de gelegenheid een boodschap in zijn eigen straatje te
herhalen. Nou ja, eigen straatje, zeg maar weer met dank aan Jaap van Rees die
destijds de maatschappelijke functiescheiding met bijbehorende formele
verantwoordelijkheden van architect en aannemer ook voor informatievoorziening
agendeerde.
Diezelfde zinsnede had R natuurlijk eerder prima kunnen gebruiken als opening
van een reactie op wat jij, J en/of ik bijdroegen aan de discussie. Opzettelijk
sprak ik hem direct aan. Mijn hypothese kreeg ik onmiddellijk bevestigd. Nee,
liet hij weten, wat informatieverkeer betekent "hoort niet thuis in deze
discussie." Ja, hij vindt het "een interessante vraag" en
"informatieverkeer is een heel belangrijk concept." Maar, nee, staat
er volgens mij ècht, daarop ga ik op initiatief van een ànder niet reageren.
Waarom niet? Omdat hij meent daardoor niet in het middelpunt te staan ... waar
hij volgens hemzelf hoort.
Voor mensen zoals wij is de afpoeierlogica moeilijk te achterhalen en, gelukkig
maar, principieel onmogelijk te repliceren. Want R schrijft over
"informatieverkeer [als] een heel belangrijk concept" dat hij
"het jammer [vindt] dat dit niet expliciet in TOGAF of DYA expliciet
is terug te vinden." Maar als hij dat oprecht betreurt, begrijp ik
natuurlijk niet waarom "die interessante vraag [...] niet thuis[hoort] in
deze discussie."
Dat klopt niet. ik begrijp het natuurlijk wel, wellicht zelfs beter dan R zèlf.
Het is gewoon een fopvatting.
31.21
Dàt vind ik een parel, dus ook weer je laatste verzoek tot inschikkelijkheid
door R. Zo gemakkelijk kan het oogsten van fopvatingen dus zijn. Als je maar
zorgvuldig zaait, hoef je er bijna nooit lang op te wachten.
Hé, daar kwam alweer melding van een reactie. Is dat inderdaad een fopvatting?
R gunt zichzelf daarvoor geroutineerd wat extra tijd. Want zó lastig maak jij
het hem wel. Volgens mij bereik jij het hoogst haalbare!
Ik elk geval beperkt hij de vraagkant nog uitdrukkelijk tot business, dus
zoveel heeft hij niet opgestoken van deze discussie ...
En hij claimt nu zelfs uitgesproken het recht van — morele — beoordeling
("... ik vind het echter niet erg ...") van wat mensen opvoeren. Je
moet maar durven. Als toezegging verdient J de eer voor die uitspraak. Maar met
zo'n draai bedoelt Rijsenbrij dat uiteraard niet zo, integendeel.
Raak geformuleerd, "éénpersoonsmarkt." Wij proberen dat door iets met
pluriformiteit, solidariteit e.d. te vervangen en dat stuit naar hun marktaard
op taai verzet.
Het is maar wat je "in de kaart kijken" noemt. Volgens mij is het
voor een getrainde psychotherapeut glashelder. Zo’n persoon(lijkheid) als een
mand heeft überhaupt geen bodem, wat juist dat krampachtige gedrag verklaart
(omdat V aan de zijkant bungelt en dat kost nogal wat inspanning).
31.22
Dank je wel voor je prachtige analogie met wat als vondst door Ravensburger
overigens wèl aanspraak op vernieuwing maakt. Ik betwijfel trouwens of de
Togaffers zo creatief aanstuurden op productieve beperking.
Ja, ik snap ons verschil in temperament. Mede daarom vind ik je laatste reactie
inhoudelijk erg mooi. Waarom schrijf ik er in de vorige zin
"inhoudelijk" bij? Mag ik toch even mijn perspectief toelichten? Ik
was juist stevig op mijn handen gaan zitten om — wat ik beschouw als — het
experiment niet te verstoren. Nogmaals, ik besef waarom jij je reactie zelfs
niet mòcht laten. Maar je verschaft R m.i. zo wel een uitweg. Hij kan er
gemakkelijk onderuit komen zich in te spannen voor een
"samenvatting," omdat hij nu (opnieuw) kan inhaken inclusief nogeens
extra nadruk op zijn exclusieve regie. Graag opper ik dit voorgaande als
hypothese. Dus, wat gaan we over een week van R (niet) zien? Heeft T zijn
veranderkundige moeite voor niets gedaan ...? Nou ja, het levert ons allemaal
belangwekkende notities op. Als zodanig behouden ze ook waarde.
31.23
Ik ben daarin al helemaal geen autoriteit, ... maar als ik je bericht rustig
lees en herlees voel ik dat jij nooit ver van (je) verlichting kan afzitten.
Deze parel onthoud jij gelukkig aan de zwijnen. Ik beken dat ik er door het
voorrecht extra van geniet ... dat ik niet laat verstoren door een vraag naar
wat "d[a]t alles over mij zegt ..."
Verder ben ik natuurlijk dankbaar voor elk compliment, dus ook voor wat ik
(her)lees als wat jij meent dat ik jou "al heel lang probeer[...]
duidelijk te maken." Een onverdiend compliment is er ook eentje, nietwaar?
31.24
Voor dit hoofdstuk worstelde ik (wederom) met de balans tussen
beleidsrapportage, methodische uitleg enzovoort. In essentie is m.i. het
communicatieprobleem dat wij nauwelijks bekendheid met, laat staan
deskundigheid over het stelselperspectief mogen aannemen. Maar enig gevoel
ervoor moet de lezer toch opdoen om onze conclusies en aanbevelingen productief
te kunnen peilen.
31.25
Steven van ‘t Veld moest op 3 april duidelijk iets kwijt. Komt dat er nù uit,
juist omdat deze discussie voor hem zo veilig verloopt? Want over “respect” mag
hij aantoonbaar (!) niet klagen.
In zijn eerste reactie (31.3.2009) voorspelde hij “Ik zal dan ook wel weer
afgeblaft worden in dit forum als het nog eens zeg.” Toen was daar meteen de
volgende dag Daan Rijsenbrij die met naam en toenaam publiekelijk aan Van ‘t
Veld schreef: “Dank voor jouw wijze woorden. De lezers van deze blog zouden
jouw opmerkingen zorgvuldig moeten bestuderen.”
Dat gebeurde niet alleen prompt, zorgvuldige bestudering, maar Jan van Til
blies nog diezelfde dag de netzo openbare loftrompet ter versterking van Van ‘t
Velds opvattingen: “Complimenten! […] Treffend en kernachtig neergezet! Dat is
me uit het hart gegrepen. […] De spijker op zijn kop. Ik lees die zinnen nog
een paar keer en snuif ze diep in mijn brein in. Heerlijk! […] Scherp gezien!
[…] Inderdaad, zoals je zelf al aangeeft […]”
Wie zou van zoveel “respect” niet blozen? Van ’t Veld kennelijk niet. Ik
vermoed dat hij alle meelezers verraste met de mededeling dat er naar zijn
indruk sprake was van “een volgende koppensnellende discussie over
informatiekunde.” Ja, even hadden Rijsenbrij en Tolido onderling enkele
evidente stekeligheden uitgewisseld. Maar dat ging niet of nauwelijks over
informatiekunde. En kòppen zag ik heus nergens rollen, dus al helemaal niet die
Van ’t Veld, respectievelijk dat hij die van een ànder snelde.
Paul Jansen, althans zo begrijp ik zijn interventie van ietsje later, schrok
ervan en probeerde Van ’t Veld op te roepen tot professioneel leergedrag.
Jansen kreeg echter als antwoord de korte terechtwijzing — in Van ’t Velds
eigen terminologie lijkt mij de kwalificatie afblaffing toepasselijk — dat hij de
discussie maar eens helemaal moest nalezen. Volgens mij had Jansen dat nu juist
èrg zorgvuldig gedaan (zoals ik dat voorafgaand aan deze reactie opnieuw enkele
malen deed) en dáárom helemaal niet begrepen waarover Van ’t Veld zich zorgen
maakte.
Van Til probeerde vervolgens m.i. opbouwend op hergroepering aan te sturen en
herhaalde daarvoor met de zin “Toen was daar die parel, dat lichtpunt van
Steven” zijn zeer positieve waardering voor Van ’t Velds oorspronkelijke
reactie.
Ik wil maar zeggen, dat kan het allemaal toch onmogelijk zijn waarom Van ’t
Veld zijn herinnering ophaalt dat “[z]ijn enthousiasme al een paar keer tegen
een stenen muur terecht gekomen” is? Wat heeft in deze specifieke discussie
diens vrees aangewakkerd dat “mensen het op de mens gaan spelen en dan
vreselijke dingen denken te kunnen schrijven”? Dat klinkt alsof Van ’t Veld
nogal wat te lijden krijgt. Heeft vooral Van Til hem juist zó zorgzaam, zeg
rustig maar vertrouwenwekkend therapeutisch bejegend dat Van ‘t Veld nu wel
klakkeloos kwijt durft dat “het ons ontbreekt aan respect”?
De informatiekundige als Nederlander van Marokkaanse afkomst, dat gaat
inderdaad niet direct over Togaf. Maar Van ’t Veld zèlf vond zijn diepe
ongenoegen blijkbaar belangrijk genoeg om in een openbare discussie mee te
delen en daarom moeten we er extra serieus, menselijk op reageren. Zo begrijp
ik best wanneer iemand in zijn frustratie, gevoel van miskenning en dus
hunkering naar respect weleens vergeet datzelfde respect voor de ànder op te
brengen. Het werkt zelfs averechts daarin méé te gaan.
Zoals nu nèt deze discussie voor Van ’t Veld tot dusver verliep, zie ik voor
niemand aanleiding om wat hij daarin met zijn verdere reacties andere mensen
lijkt te verwijten ook maar het minst persoonlijk te nemen. Vergis ik me
schromelijk? Indien iemand zich volgens Van ’t Veld wèl persoonlijk door hem
aangesproken dient te weten, moet hij dat maar eens duidelijk doen zodra hij
dat emotioneel kan opbrengen. Dat zou ik “volwassen” vinden.
[niet geplaatst als reactie op Via Nova Architectura, 4 april 2009]
31.26
Willen jullie mij ajb zo respectvol behandelen dat ik wèl tijdig te horen krijg
dat ik gek ben/doe?
31.27
Tja, Twitter ... hoewel ik de bedoeling met je herhaalde aansporing tot gebruik
op prijs stel … wellicht helemaal vals, maar ik heb het sterke gevoel —
uitvlucht? — dat mijn gedachten een golflengte kennen die er lastig mee in fase
valt te krijgen. Bijvoorbeeld ook weer zo'n aantekening 31.25 schrijf ik niet
zo maar eventjes op. En ik kan zeker niet alles tegelijk. Okee, ik heb gewoon
geen zin in Twitter. Zie — gepubliceerd in 1996 — mijn column Lof
der onbereikbaarheid. Ik herlas 'm zojuist en eigenlijk gaat dat tekstje
(ook) allang kraakhelder over positionering tov, oeps, Togaf.
Laatst zag ik ergens een beschrijving van Second Life. Verdomd, Second Life,
dacht ik. Vond ik altijd onzin en was ik alweer helemaal vergeten.
Verder ben ik blij te lezen, althans, zo vat ik je bericht met — ook weer
valse? — zelfoverschatting op, dat ik je weerhield van humoristische
interventie die ònbegrepen echter slechts tragisch kan uitpakken.
Wij kunnen ons gelukkig (want geestelijk blijkbaar nog redelijk gezond) prijzen
dat wij zijn minimale (fop)zet die komt … als die komt, geheid nooit hadden
kunnen voorspellen.
31.28
Wat jij voor nummering ter identificatie voorstelt, is overigens zeker eerder
geopperd (inclusief steeds marginale discussie). Naar mijn idee is zo'n opzet
niet beter of slechter; zo op zichzelf beschouwd deugen ze geen van beide; de
kern verschuift slechts een beetje.
Nogmaals, er is m..i. sprake van een schijnprobleem annex -oplossing. Wat we
principieel moeten hebben is een stelselmatige voorziening voor autorisatie en
dan maakt het (dus) niet meer uit of er één of meer van dergelijke nummers zijn
enzovoort. Op integratie van autorisatie in (maatschappelijke) infrastructuur
voor informatieverkeer dring ik sinds jaren aan, maar nee, daarover is bij mijn
weten nog geen ènkele discussie gevoerd ...
31.29
Onder de noemer van zgn doelbinding behoort er geen enkel misverstand over te
bestaan tot welke (persoons)informatie een ambtenaar zich moet beperken voor
haar/zijn bijdrage aan uitvoering van een publieke taak. Volgens jou "zou
bij wet verboden moeten zijn" dat een ambtenaar zich buiten dat kader
informeert. Wees gerust, dat is geregeld.
Maar dat gaat natuurlijk weleens mis. Naar mijn idee geef jij een antwoord op
de vraag of het mengsel van pro- en reactieve maatregelen wijziging behoeft om
dergelijk misbruik te verminderen. Daardoor blijft echter de onduidelijkheid
over eigendom/eigenaarschap van de persoonsinformatie in kwestie gehandhaafd.
Dàt wil dotindividual principieel helpen veranderen. Ons standpunt is dat je
maatschappelijke informatieverhoudingen nodig vanuit een ànder perspectief moet
bekijken enzovoort. (Pas) dan ziet ondermeer de zgn nummerproblematiek (zo heet
dat in ambtelijk-bestuurlijk jargon) er natuurlijk ook ineens ànders uit.
Ik besef dat we in dit stadium praktisch welhaast gedwongen zijn om ons direct
met nummers bezig te houden. Zonder een productief principe blijft dat naar
mijn overtuiging echter dweilen met de kraan open. Als dotindividual dàt niet
duidelijk probeert te maken, hoe onwelkom die boodschap voorlopig bij de
bestuurlijke elite ook is, komt geheid niemand er mee.
Voor zover ik begrijp hoe de Belgische overheid alweer bijna tien jaren
informatiekoppelingen faciliteert, doet zij dat met de Kruispuntbank precies
zoals jij nu schetst. Maar ook daar is de persoon dus nog lang géén eigenaar
van zijn 'eigen' persoonsinformatie.
Stel dat je metapatroon consequent toepast, dan is wat jij als "geheim
nummer" voorstelt de zgn nulidentiteit. Die is uniek en kan compleet, zeg
maar, binnen de digitale hulpmiddelen blijven. Via levensechte(re) kenmerken volgens
één of meer contexten kan je, mits geautoriseerd, dat hoofdscharnier bereiken
en eventueel zo dóór naar kenmerken/eigenschappen in één of meer àndere
contexten. Het is dan de vraag waarvoor je überhaupt nog
"domeinnummers" nodig hebt. Want wat zijn dat anders dan
kunstmatige(re) kenmerken in bepaalde contexten? Laat ze dan liever weg,
wanneer je identiteit tòch met andere kenmerken verifieert.
Maar goed, als (domein)bestuurders er zo aan gehecht zijn, zitten ze ook niet
ècht in de weg ... maar dan moeten ze liefst van meet af aan wel ondergeschikt
gepositioneerd zijn. Van die onzin dat je pas bestaat als je een nummer bènt,
moeten we zo gauw mogelijk àf.
De regelgeving is allang volstrekt duidelijk over welke (persoons)informatie
een specifieke ambtenaar voor een netzo specifieke publieke taak wèl en niet
mag inzien, gebruiken e.d. Voor het instrumentarium voor toetsing &
handhaving is echter de netwerkslag nog niet gemaakt. Dat gaat m.i. met
eenzijdige nadruk op nummers ook niet lukken. Er moet stelselmatige inrichting
komen van autorisatie, audit trails en archivering. Gelet op de schaal van het
informatiestelsel is daarvoor expliciete verbijzondering naar context en tijd
nogeens èxtra onontbeerlijk. Voor die aanpak is de tijd inderdaad niet rijp. Maar
van ontkenning van het reële probleem gaat het natuurlijk niet weg,
integendeel.
Vaak begint verandering met iemand die klein als een luis een grote, logge
pelsdrager irriteert. Daarom lijkt het mij voor dotindividual met
persoonsinformatie-is-persoonseigendom al een prachtig resultaat, als wij de
facilitaire machten à la pentas politica aan het krabben krijgen. Daarvoor zou tevens
een impuls kunnen uitgaan van een private partij die persoonlijk
informatiebeheer faciliteert op een manier die dotindividual waardeert als
.i-compliant. Heb ik goed, dat jij vooral op de lijn zit van stimulering van
zulk particulier initiatief?
Hopelijk heb ik wat verder kunnen verduidelijken hoe volgens mij nieuwe
principes helpen met inrichting van passende infrastructuur voor evenwichtig
informatieverkeer (information equity) in de netwerksamenleving. Bedankt voor
je vraag, want daardoor kon ik het nogeens (beknopt) op een rijtje proberen te
krijgen.
31.30
En sterkte met broeden op je initiatief, spannend. Hoed je voor een koekoek, of
anders een valse Columbus, want voordat je het weet is het je eigen ei niet
meer!
31.31
Ikzelf geloof er trouwens niets van dat je zo'n private dienst voor beheer van
persoonsinformatie bedrijfsmatig kan voeren op basis van beheerloon dat de
klanten opbrengen. Verder bestaan er allang allerlei van dergelijke diensten.
Gaat hij het (ook) in advertenties zoeken? Dat lijkt mij eveneens over het
hoogtepunt.
Of komt hij met een verrassing, iets ècht nieuws? Heb ik domweg te weinig
fantasie? Nou ja, enthousiast aanmoedigen en afwachten.
31.32
Je zou toch zeggen dat jij metapatroon evident logisch toelicht. Als we erg oud
worden, maken we er wellicht nog iets op wat ruimere schaal van mee.
31.33
Kunnen we even afstemmen? Volgens mij gaat er iets niet goed. Wat vind je ervan
als ik over Burgerblog spoedig een gewone brief schrijf aan de staatssecretaris
van Binnenlandse Zaken? Weet zij eigenlijk wel dat, zoals de website
uitdrukkelijk stelt (geraadpleegd op 7 april 2009), "namens de
staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt gereageerd
op hetgeen er in het BurgerBlog naar voren komt"? Die stellige
aankondiging heb jij mij destijds ook als hoofdargument genoemd om als zgn
blogger mee te doen. Lees ook dat er althans bij mij een verwachting geschept
is. Dat schrijf ik er natuurlijk graag allemaal bij.
Ik neem overigens aan dat zij inderdaad weet heeft van haar zelfverklaarde
verplichting tot reactie. Zo ja, welke reactietermijn stelt zij zich daarbij
praktisch voor? Want wanneer ik haar de tekst van mijn diverse commentaren en
ene blog tot dusver per brief gestuurd zou hebben, had ik daarop gelet
wettelijke termijn allang antwoord moeten hebben. Dient het snelle medium van
het Internet er soms voor om juist trager te (kunnen) reageren? Geldt voor het
samenstellende gedeelte 'link' in Burgerlink de engelse of nederlandse
betekenis van dat woord?
Het lijkt me dat zo'n brief jullie een zetje in de rug kan geven. Mee eens?
31.34
Waarom doen mensen gewoon niet wat ze aankondigen? Dat spaart mij de moeite ze
op de kast te krijgen ... wat uiteraard ook niets helpt. Nou ja, dan heb ikzelf
er tenminste nog enige lol aan, hoe kinderachtig dat eigenlijk ook is.
31.35
Niet dat ik er ruzie over ga maken, maar ik kan slecht tegen valse
voorstellingen. Het probleem met zulke intermediairs is echter dat zij zich
niet laten stangen. Want daarvoor moet je een antenne hebben voor verzoeken tot
inschikkelijkheid die — voor je eigen positie — onbelangrijke mensen zoals jij
en ik doen. Omdat überhaupt die antenne ontbreekt, komt er domweg niets dóór.
Nou ja, ik heb alvast een eenvoudig tekstje voor een brief aan mevrouw de
staatssecretaris opgesteld. Dat kan dus zó weg. Nee, dat maakt allemaal niets
uit. En de enige die zich zorgen moet maken ben ik als de afzender ... want ik
ben buitenstaander. Als jij denkt dat slechts allochtonen als vreemdelingen
gelden heb je het mis. Voor 'onze' overheid is iedere burger een vreemdeling.
31.36
Mooie vondst om aan te sluiten op die — ook m.i. inderdaad nog onzinnige —
leergang over basisregistraties. Nee, beslist géén onzin. Ondermeer je
waardering, of liever beoordeling van keteninformatisering vind ik scherp. Hij
ziet dat thema blijkbaar als zijn levenswerk. Ik heb enkele malen een poging
gewaagd hem een heus infrastructureel perspectief aan te praten, maar daarvan
wil hij (dus) niets weten. Zo gaat dat. Je kunt overigens zeggen wat je wilt
(lees: ik kan overigens zeggen wat ik wil ;-), maar met zijn ketenverhaal trekt
hij wèl aandacht. Vergeet daarbij ajb echter niet dat hij zijn salaris van een
ministerie behield om zijn stokpaard te verzorgen en berijden. Dat maakt het
toch een stuk eenvoudiger.
31.37
Voor zover mogelijk vind ik het nog ongepaster dan jij — als ik je tenminste
goed begrijp ...? — om enige claim op waarheid te poneren. Nou ja, poneren is
nog tot daar aan toe, maar je gelijk ervoor te willen krijgen gaat ook mij toch
echt te ver. Naar mijn idee — maar, nogmaals, dat valt dus nooit als wáár te
bewijzen — zit een mens nu eenmaal vast aan/in principiële verschillen. Als de
eerste en meteen ook de laatste principes zie ik interpretatie, teken en object
... in hun ònlosmakelijke samenhang (C.S. Peirce). Daarom vind ik kennisleer,
semiotiek en ontologie ook allemaal op hetzelfde neerkomen, te weten diezelfde
samenhang vanuit de aanname van verschillen.
Dus, als wij al langs elkaar heen schrijven met deze correspondentie, doen wij
dat m.i. toch met dezelfde opvatting zoals jij die formuleerde als "het
eerste deel heeft wel degelijk te maken met het tweede deel."
Jouw eerste deel heeft mij veel verduidelijkt over diverse verbanden. Het
resultaat is dat ik er alweer iets minder van begrijp ... Zo had ik uit enige
recente literatuur over BIM (o.a. BIM Handbook,
C. Eastman e.a., Wiley, 2008) begrepen dat de oorsprong weliswaar ligt in
visuele ontwerpgereedschappen, maar dat BIMs positionering inclusief
eigenschappen/gedragsbeschrijvingen geldt. Dat was ook de reden van mijn vraag
naar samenhang van IFC met IFD. Ook na jouw toelichting houd ik vooralsnog —
excuus voor mijn aanhoudende eigenwijsheid — toch de indruk dat de strekking
met IFC weliswaar verschilt van die met IFD, maar dat ze allebei gebaseerd zijn
op een object(typ)enhiërarchie.
Vergis ik me? Voordat je me verbetert, blijf ik hier nog even in mijn waan.
Dus, in hoeverre kan IFD dezèlfde object(typ)enhiërarchie benutten,
respectievelijk erop voortborduren? Volgens mij blijft dat aardig onafhankelijk
van wat jij natuurlijk terecht aanwijst als hun verschil wat soort “kenobject”
betreft.
Nu is het de vraag of we veel tijd en moeite moeten besteden aan dergelijke
overwegingen. Jouw "tweede deel" als achtergrond met jouw
"eerste deel" op de voorgrond bevestigt mijn ontwerpvuistregel dat je
langs de tekendimensie vanuit het geheel moet beginnen (corresponderend met het
geheel dat m.i. de werkelijkheid ... enzovoort). De onderscheidingen, nuances
e.d. die jij nu voor IFC en IFD verduidelijkt, kùnnen dan niet buiten de
afzonderlijke modellen ervoor blijven. Daarentegen moeten ze expliciet in het
ene model opgenomen zijn ... want anders ben je dergelijke reële verschillen
kwijt. Het lijkt dat zo'n enkel model veel ingewikkelder wordt door
samenvoeging, maar je strijkt de winst op van eenvoud door onmiddellijke
samenhang. Op elk niveau van grof- tot en met fijnmazig kan samenhang tot
uitdrukking komen. Dat lijkt slechts ingewikkelder, maar is na enige gewenning
per saldo juist (veel) eenvoudiger.
In wat jij aanduidt als "verschillende aspecten van dit
object" staat m.i. precies uitgedrukt dat er met dienovereenkomstig (te)
losse modellen iets wezenlijks verloren gaat. Dat is, nogmaals, hun samenhang.
Maar als dat gewoon zo is, moet samenhang zelfs als modelleerparadigma gelden.
Iedere andere manier blijft modderen. Dat valt niet zo op, respectievelijk
daarmee valt praktisch nog wel te werken, zolang variëteit (zeer) beperkt is en
blijft. Voor de gebouwde omgeving als thema kom je er echter geheid niet mee
uit, zoals inderdaad blijkt.
Ook de volgende zin die je schreef vind ik prachtig. Ik herhaal 'm graag:
"De problematiek lijkt mij nu te zijn de bewustwording van de keuze voor
het kenobject dat lijkt op het object in de werkelijkheid
(betekenis-in-context) of het kenobject dat het verband met het object
in de werkelijkheid (definitie) uitdrukt."
Volgens mij heb je het daar over onderscheidingen zoals je elders met
"aspecten" aanduidt. Ja, dergelijke "bewustwording"en
verschillen van elkaar ... terwijl toch ook samenhang kan en zal tellen. Een
specifieke "bewustwording" moet dan tot uitdrukking komen als
(dienovereenkomstig) specifieke context. En omdat verschillende contexten in
één model passen, voilá, houd je keurig overzicht. In elke context past, zoals
jij in je "tweede deel" stelt, een karakteristiek verhaal. We moeten
ze tevens willen bundelen, maar dat moet dus gebeuren zonder — de strekking van
— die oorspronkelijke verhalen ook maar in het minst te wijzigen.
Jij stelt de retorische vraag "of het als object gekend kan worden."
Voor de zekerheid geef ik toch even jouw antwoord. Nee. Dat is ook het mijne.
De ene, ware indeling bestaat niet. Omgekeerd, gedifferentieerder dan dat een
specifieke indeling slechts geldig is voor een specifiek subject in een
specifieke situatie kon ik het dusver niet verzinnen. Daarom moet volgens een
passende modelleermethode context navenant variabel (kunnen) zijn. Aan de
methode ligt het dan tenminste niet wanneer een adequaat (informatie)model
ontbreekt.
Praktisch verder? Mag ik me bij je aanmelden voor een eerste lesje in hoe jij
concreet met IFD (of hoe je het in dat verband noemt) werkt? Want ik besef dat
dit bericht mijn schrijnend gebrek aan nadere kennis ervan eerder onderstreept
dan verbergt. Tijdens zo'n informele cursusdag zou ik alvast wat
hermodelleerschetsjes met metapatroon kunnen proberen.
31.38
Veel verder dan dat kenvermogen nu eenmaal werkt volgens aandachtspunten/foci
kom ik ook niet. Interdependentie, interactie of hoe je het allemaal noemen
wilt, is blijkbaar praktisch kenbaar door samenstellend veronderstelde
verdichtingen. Dat zal met zelfkennis niet anders zijn, denk ik (?) dan maar
... Het aparte subject is dus netzo'n illusie. De Belastingdienst een illusie
noemen helpt overigens niet en daar aanvoeren dat minstens jijzelf er eentje
bent evenmin.
Kortom, het is niet zozeer 'ik denk, dus ik ben,' maar vrij naar Nietzsche 'ik
wil iets, dus jij bent.'
Voor praktische informatiemodellering komt het volgens mij neer op
variëteitservaring plus beheersing van een methode om die te overzichtelijk
documenteren.
31.39
Overigens lukt het me niet die tekst in één ruk te schrijven. Er valt voor
reële samenhang zóveel aan te stippen, dat voor het korte bestek van zo'n
notitie vooral weglaten nodig is. Maar wat? Om daarover na te denken ga ik
voortdurend maar iets anders doen ...
31.40
De eventueel karakteristieke dimensionering van ruimtelijke objecten ivm
waterschapsbelasting vermeld ik om te illustreren dat de classificatie volgens
BAG niet strookt met allerlei publieke taken.
31.41
“Burgerlink is een initiatief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties” vermeldt de website www.burgerlink.nl.
Eén activiteit van uw “stimuleringsprogramma” betreft Burgerblog (www.burgerblog.nl). Dáár staat vervolgens
(laatst geraadpleegd op 7 april jl.) dat “namens de staatssecretaris van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt gereageerd op hetgeen er in het
Burgerblog naar voren komt.”
Diezelfde verzekering van uw betrokkenheid noemde drs. M. Poelmans, zoals u
weet directeur van het programma Burgerlink, nadrukkelijk als argument om mij
te bewegen tot bijdragen aan Burgerblog. Tja, op die manier zie ik deelname
zelfs als een welkome burgerplicht. Want als pionier in de civiele
informatiekunde vervul ik hem graag.
Inmiddels heb ik daar een column en tevens diverse commentaren op columns door
andere auteurs geplaatst. U kunt, nee, u moet ze via die schakel dus aub in
eerste aanleg als aan ú gericht beschouwen. Ondanks mijn herhaalde navraag bij
Poelmans heb ik daar echter géén reacties van uw kant opgemerkt.
Ditmaal mijn directe vraag aan u luidt, of ik uw reacties nog kan verwachten.
Dus, bijvoorbeeld, wat vindt u van persoonsinformatie is persoonseigendom als
eerste principe voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal? Begrijpt u
dat voor de democratische burgersamenleving (civil society) de trias politica
achterhaald is en door de pentas politica vervangen moet zijn? Beseft u dat het
tegelijk om een netwerksamenleving gaat waarvoor heuse, dus stèlselmatige
infrastructuur voor informatieverkeer onontbeerlijk is? Herkent u dat de zgn
elektronische overheid maar een miniem verkeersaandeel vertegenwoordigt van het
totale informatieverkeer dat zo’n infrastructuur faciliteert? En het
belangrijkste, uiteraard, wat gaat u er precies aan (helpen) doén en aub ook
láten? Of, dat kan eventueel ook uw mening zijn, vindt u het eigenlijk allemaal
maar onzin wat ik aan samenhangende bijdragen aan Burgerblog leverde?
Zoals daar met zoveel woorden aangekondigd staat, graag zou ik via Burgerblog
uw beredeneerde reactie(s) kunnen lezen.
Op deze brief stel ik uw spoedigste, bevestigende antwoord op prijs.
[op 9 april 2009 per brief gestuurd aan de staatssecretaris Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties]
31.42
Nu maar weer kijken of ik er geen boemerang mee wierp.
Aanvankelijk wilde ik hem een afschrift sturen. Maar waarom eigenlijk? Hij
blinkt niet bepaald erin uit om mij op de hoogte te houden. En vermoedelijk
moet hij ooit zelf(s) het antwoord namens de staatssecretaris aan mij (helpen)
voorbereiden, dus krijgt hij 'm sowieso.
Overigens lòs van mijn brief, het zou mij niets verbazen wanneer Burgerblog
spoedig verdwijnt. Het 'was' immers maar een beta-versie. Dat staat er toch ook
duidelijk! Hoe kan ik dan zo naïef zijn om serieus te nemen wat er (verder)
staat? Eigen schuld.
31.43
Tja, referentiearchitectuur. Het klinkt alsof daar om te beginnen het woord al
verkeerd gekozen is. Want ik neem aan dat het erom gaat de
informatievoorziening integraal te bekijken. Zo ja, dan is het gewoon dè
architectuur (hoewel ikzelf die term er niet voor zou kiezen, maar goed). Of is
het wel degelijk de bedoeling dat bij/binnen de ene organisatie verspreid
geïsoleerde 'informatievoorzieningen' (moeten blijven) bestaan die toch, vooral
omdat het goedkoper zou zijn, zoveel mogelijk volgens één sjabloon, de
referentie dus, gemaakt enz. moeten zijn?
31.44
Enneade, dus. Motief enzovoort ..., met dank voor je toelichting, nu begrijp ik
waarom d/voor jou dàt concept volgde. Overigens lijkt mij Twitter qua —
beperking voor — inhoud bij uitstek òngeschikt voor informatieverkeer waarvan
mensen zoals jij en ik iets opbouwends willen verwachten. Van (re)actie door
wie zich op die manier eventueel tot (re)actie laat bewegen, moeten we het
natuurlijk niet hebben.
31.45
Over interoperabiliteit gesproken, interessant! Klopt mijn indruk dat onder de
noemer van Army Tactical Command & Control Information Structure (ATCCIS)
de nadruk ligt op een concreet uitgewerkt (conceptueel) model? Dus niet zozeer
op de modelleermethode? Zo ja, is het juist dat NATO als methode IDEF1X
gebruikt? En als dàt klopt, zie ik het dan goed (bron: Wikipedia) dat IDEF1X
een, zeg maar, USA-overheidsdialect is voor het opstellen van “a fully
attributed entity relationship model”? Kortom, is het resulterende model een
entity relationship diagram (ERD)?
Verder licht ik graag wat nader toe hoe ik meervoudige, èxpliciete
contextualisering ondermeer zie als handig, zo niet ronduit onmisbaar voor een
beheersbaar veranderingsproces. Door tijdgebrek bleef het eerder mondeling bij
een losse opmerking.
Wat oneerbiedig gezegd is het nog vrij simpel om een geheel nieuw, stelselmatig
informatiemodel op te stellen respectievelijk te adopteren. Het vergt echter
bijna nog groter vakmanschap om bestáánde informatiesystemen concreet in die
richting te veranderen … en dat doel ook feitelijk te bereiken, als het even
kan voorspelbaar qua tijd, kosten en menskracht.
Voor optimale beheersing van dat ingewikkelde proces moeten tevens alle ‘oude’
informatiesystemen gemodelleerd zijn. Daarop kan ik niet genoeg aandringen. Dat
moet dan in één en dezelfde samenhang met het nieuwe model gebeuren, opdat je
precies kan aangeven wáár je ingrijpt en waaròp je mikt (en wat daardoor kan
verdwijnen …, met welke besparingen …). Anders weet je dat domweg niet. Overigens
kan je zo'n inventarisatie prima geleidelijk doen. Je begint met waar je de
grootste voordelen denkt te behalen en zo door. Steeds behoud je overzicht en
dáárom gaat het.
Hoe je zo’n overkoepelend model kunt opstellen met IDEF1X of welke andere
relationele tot en met objectgerichte modelleermethode dan ook, zie ik echter
niet, integendeel. Want in ERD zit de uitdrukkingskracht (stelselmatige
verbijzondering naar context en tijd) waarop ik doel niet ingebakken. Sterker
nog, voor ruime variëteit laat gedragstypering zich niet vangen in strikte
hiërarchie volgens super- en subklassen.
Als je het op deze manier wilt bekijken, biedt Metapatroon (dat is de naam voor
de modelleermethode) allereerst een reuze praktisch hulpmiddel voor
implementatie van jullie nieuwe informatiemodel(len).
31.46
Met goed fatsoen kan ik er onmogelijk lovender over zijn. Ik schreef tenminste
(voorals)nog op dat ik veronderstel dat hun referentiemodel geïmplementeerd
gaat worden, wat ik in werkelijkheid echter onwaarschijnlijk tot onmogelijk
acht.
31.47
Nu eens kijken of hij komt vissen naar die brief ... Overigens weer een prima
fopvatting: "Uiteraard weet zij van de reactie-toezegging, en die zal ook
worden nagekomen. Daar hoef je uiteraard niet aan te twijfelen."
Verder ben ik het oneens met zijn probleemstelling. Als burgers zo schrijven,
is dat gewoon zo! Daar moet hij als zgn moderator niet eigenwijs over doen! Hij
wil filteren op "de [...]mogelijkheid er een conclusie uit te trekken die
een reactie mogelijk maakt in de geest als beoogd." Afgezien van het
slordige taalgebruik, wie bepaalt wat die geest is?! Is het Burgerblog er nu
niet voor om juist dàt over te laten aan ... burgers?!!
Maar nee, hij selecteerde "deelnemers aan het Burgerblog." Als zij
maar "de tijd krijgen om op elkaar ingespeeld te raken," draait het
zoveelste veilig gesloten circuitje waarvoor de staatssecretaris zich nooit
hoeft in te spannen om er serieus op in te gaan. Zij zal het zgn initiatief tzt
dus wel met een prijs bekronen.
31.48
Dit is nu in formele zin direct tussen de staatssecretaris en mij (een burger)
... ;-) Via Burgerblog zat er dus geen schot in. Ik ben reuze benieuwd naar
haar reactie. Ik neem aan dat zij jou betrekt bij de beantwoording en langs die
weg krijg je 'm dus stellig te zien.
31.49
Haha, wie heeft er nu ineens zelfs èxtra haast? Interessant ook is overgang
naar een ander communicatieregister. Nee, dus even geen fopvattingen meer. Nu
de poging om vanuit de hoogte tot inschikkelijkheid te bewegen. Waarom vraagt
hij niet vriendelijk of ik wellicht, als het mij uitkomt, ook niet te lastig is
enzovoort eventueel hèm afschrift van die brief zou kunnen, als het ècht niet
teveel moeite is, sturen.
Het is allemaal tragikomisch voorspelbaar. Zijn plotselinge haast betreft
helaas niet het inhoudelijke schakelen (Burgerlink), was het maar zo, maar
slechts hoe hij zijn veiligheid bedreigd acht. Daarover moet hij zich inderdaad
enige zorgen gaan maken, indien de staatssecretaris zich door hem in haar hemd
gezet voelt. Nou ja, daar vinden ze vervolgens samen wel iets op om mij voor
ontoerekeningsvatbaar te houden. Het blijft daar toch het meest comfortabel om
onontvankelijk te (laten) verklaren wat van buiten komt.
31.50
Het kwartaalblad Digitaal Bestuur (nr 1, jaargang
5, april 2009) bevat verslag van een vraaggesprek met Sophie in ’t Veld,
lijsttrekker voor D66 bij de Europese verkiezingen later dit jaar. Van ’t Veld
stelt: “[H]et gaat erom dat ik de eigenaar ben van die gegevens[.]” Prima, dat
is precies wat dotindividual met het eerste artikel van iDNA
Manifest propageert! “Je moet,” aldus Van ’t Veld, “toe naar een
mondiaal systeem van principes.” Klopt, een voorstel voor zulke evenwichtig
samenhangende principes annex vuistregels biedt het complete manifest!
Beste mevrouw Van ’t Veld, u beweert ook: “Er wordt al gewerkt aan een soort
Bill of Rights [voor het] Internet.” Indien uzèlf eraan meewerkt, laat u ter
borging van information equity aub door iDNA Manifest
inspireren. dotindividual helpt u graag!
31.51
Ik vind het zelfs een prima idee om dotindividual èxpliciet als activistisch te
positioneren. Waarom, bijvoorbeeld, noemen we zo’n tekst ànders een manifest?!
Vanuit het perspectief van de activist is, nota bene, vrijwel altijd opbouw aan
de orde. Nee, die samengestelde term, opbouwactivisme, levert via een
zoekmachine (nog) geen treffers op … Maar goed, dergelijk activisme wordt
natuurlijk juist tégen de orde opgevat door wie zo’n maatschappelijke orde
verwart met haar/zijn eigen geprivilegieerde positie erin die z/hij liefst
behoudt, zo niet versterkt. Fopgevat weer, dus.
Als tegenwicht, stel ik voor, gooien wij er een term tegenaan die vanuit òns
perspectief een pleonasme is (want wij vinden activisme, zeker wat wij voor
dotindividual ondernemen, per definitie òpbouwend). Die uitgebreide(re) term
biedt ons echter, reuze praktisch, zo niet demagogisch (maar ja, we moeten
iets), de gelegenheid te benadrukken dat wij beslist niet doen aan …
àfbraakactivisme.
Extra interessant aan het manifest is overigens (ondermeer) dat het
èigendomsbeginsel eraan te pas komt om maatschappelijk evenwicht en
solidariteit te bevorderen. Wij nemen dat, zeg toch maar, privilege tenminste
vierkant aan.
De missie van dotindividual biedt volgens mij de juiste noemer om te verklaren
wat wij verstaan onder dergelijk opbouwactivisme, hoe wij vooral mikken op
gangbaar krijgen van vastgeroest gedrag dat feitelijk neerkomt op ontkenning
van ontplooiing door andere deelnemers aan de samenleving van hùn reële
belangen. Daar past het niet (meer) bij strategie, omdat daarvoor uit de oprichtingsakte
van de stichting geciteerd staat. Waarom daar niet als tweede punt onder missie
‘gewoon’ opbouwactivisme opgenomen?!
Wanneer (ook) dat allemaal op de website van dotindividual staat, kunnen we ons
dergelijke uitleg in allerlei specifieke uitingen besparen. Zo kan jij dat
artikel voor een plaatselijke krant ‘rustig’ als opbouwactivist schrijven. Wat
dat inhoudt, hoe je jouw maatschappelijke verantwoordelijkheid als zodanig ziet
enzovoort, hoef je er dáár echter niet bij te vermelden. Daarvoor is de
verwijzing naar dotindividual dan genoeg.
Nee, dat gaat verder niemand lezen. Maar daarom gaat het principieel ook niet.
Wèl dat iedereen vooral ook van zijn verantwoordelijkheidsgevoel eigenaar wil
zijn.
Nog een voordeel van de dubbelterm vind ik dat we gemakkelijker kunnen wijzen
op fopbouwactivisme. Daarvan zijn inderdaad Burgerservicecode (feitelijk:
burgerservicemode), Burgerlink (feitelijk: burgerkink) enzovoort slechts
zoveelste gevallen ... met helaas het einde van zulk regentendòm niet in zicht.
Je hoeft eigenlijk slechts te kijken naar de financieringsbron. Nee, zoveel
nieuws legt F. Bloemendaal althans structureel — en dàt is er tegelijk precies
zo ontluisterend aan — niet bloot in zijn kritische boek De communicatieoorlog: Hoe de politiek de pers in haar greep
probeert te krijgen (Ambo, 2008).
Verder, de associatie van opbouwactivisme met opbouwwerk is (dus) opzettelijk.
(Want) ook dat streven naar emancipatoire verhoudingen in hun dynamisch
evenwicht kunnen we weer scherp positioneren tegenover fopzettelijk
fopbouwwerk.
31.52
Ik geef er zelfs de voorkeur aan wanneer ik als medehouder van (eventueel)
intellectueel eigendom van iDNA Manifest
ònvermeld blijf. Ik stel je bedoeling ermee uiteraard op prijs, maar m.i. leidt
dat zeker dáár slechts af van wat we als missie voor dotindividual willen
verklaren. Trouwens, een nieuw manifest is zó gemaakt ...
31.53
Ik kan nog altijd niet ontdekken wat er anders aan is dan een tot mislukking
gedoemde poging aandacht te vragen ... Dat speelt natuurlijk bij èlk teken (als
verzoek tot inschikkelijkheid). Maar via Twitter gaat het zeker niet lukken,
... tenzij je reeds verzekerd was van aandacht òngeacht het medium.
31.54
Ik mis de nuance, zeg maar de serieuze aanzet tot equity. Zo van, natuurlijk
willen we schone straten, zulke regels dienen dus een redelijk doel ... maar
met deze manier van toezicht & handhaving is evenwicht zoek. De burger
verdient in eerste aanleg vertrouwen. Dus, neem iemand nu eens serieus als
z/hij beweert dat die (spreekwoordelijke) vuilniszak niet van haar/hem
afkomstig is. Als het vaker gebeurt met steeds aanwijzingen naar dezelfde
'dader' kan de gemeente altijd nog uit een ander vaatje tappen. Zo bereik je
ook, dus op vertrouwensbasis, dat mensen gewoon hun eventuele vergissing kunnen
toegeven, wat meestal de kans op gedragsverandering vergroot enzovoort.
Kortom, volgens mij moet er in zulke .i-boodschappen een tweeslag zitten.
Allereerst agendeer je door iets tot in het belachelijke te overdrijven en
aldus verzekerd van aandacht doe je vervolgens een beroep op evenwichtige
verhoudingen.
Ik begrijp dat zo'n tweeslag de slagkracht vermindert. Het gaat echter niet
slechts om de kracht, maar voor òpbouw vooral ook om de juiste plek die je moet
zien te raken.
Waarom dotindividual zich nu net hierover druk maakt, vind ik overigens niet zo
simpel te verklaren. Het gaat er allereerst om, lijkt mij, of zo'n vuilniszak
nog bescherming geniet als eigendom. Stel dat niet iedereen zomaar een
willekeurige vuilniszak dan wel -container die aan de straat ligt/staat mag
openen, de inhoud bekijken, iets eruit meenemen ... Mag een opsporingsambtenaar
dat dan wel? Ik geloof niet dat dotindividual tégen zulke
opsporingsbevoegdheden is. Dat kunnen we dan ook in principiële zin onmogelijk
zijn dat aldus opgedoken spullen als bewijsmateriaal kùnnen gelden.
Daarentegen zijn wij ervóór dat eerst eens rustig wordt bekeken wat er
eigenlijk aan de hand is. Daarbij verdient eventueel misbruik van
persoonsinformatie èxtra aandacht. Wie er een grap mee probeert uit te halen,
of erger nog een loer te draaien, overtreedt regels voor evenwichtig
informatieverkeer.
31.55
Inderdaad zie ik het (ook) in het licht van vervreemding. Meer dan de valse
suggestie van contact vind ik er dus niet van uitgaan. Aan uitstel van het besef
van teleurstelling doen vooral de deelnemers zèlf overigens intensief(st) mee.
Dat is verklaarbaar uit de aard van hun behoefte (lees ook: de ijdelheid van de
angst is de angst van de ijdelheid). Daar valt voorlopig stellig nog zakelijk
garen bij te spinnen. Dat houdt niet op doordat mensen hun vervreemding
overwinnen, integendeel. Zij, vooruit, wij stappen telkens over op een ànder
middel waarmee het weer even lijkt dat we er niet alleen bijhoren, maar zelfs
middelpunt vormen. Klopt, wij zijn dus slechts een punt voor steeds weer een
ander ... middel. De continuïteit van ons zelfbedrog blijft gevoed door gebruik
van alsmaar marginaler werkende middelen, totdat we als parkeerbaan de
schijnverdoving van pure oppervlakkigheid bereiken. En toen bleek het aardgas
op ...
31.56
Met extra belangstelling las ik in NRC Handelsblad
van jl. zaterdag het vraaggesprek dat Bennie Mols met u voerde. Graag bied ik
hierbij mijn hulp aan bij uw voorgenomen onderzoek aan NIAS (Netherlands
Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences). Want ik
voel mij allesbehalve aangesproken door uw stelling “dat de vraag naar de
fundamenten van hun vakgebied op de achtergrond raakte.”
Met grondslagen ben ik nu juist alweer jaren bezig. Daarover heb ik ook
uitvoerig geschreven. En ik neem toch aan dat u geïntrigeerd raakt door titels
als Multiple axiomatization in information management,
Dia-enneadic framework for information concepts
en Information metatheory. Of wat denkt u van Semiosis & Sign Exchange: design for a subjective
situationism en The constitutional force of
perspectival phenomenology: philosophical unification in information systems?
Op de inhoud van dergelijke publicaties en waarnaar ze, nota bene, op hun beurt
allemaal verwijzen kunt u eventueel voortborduren of er, uiteraard netzo
wetenschappelijk, beredeneerd van afwijken. Ik meen, kortom, dat het uw
onderzoek aardig op weg kan helpen.
Vanuit mijn woonplaats Voorburg is een bezoekje aan Wassenaar voor mij
gemakkelijk genoeg.
[emailbericht aan J. van Leeuwen, hoogleraar Universiteit Utrecht, 20 april
2009]
31.57
Hij had het dus al helemaal laten lopen. Nu zit jij met een dilemma, zo heeft
hij zijn toezegging weer handig ontweken. Nee, die samenvatting komt er
natuurlijk nog steeds niet. En dan zou jij hem er nogmaals aan moeten
herinneren? Tuttut, dat begint toch een beetje op zeuren te lijken!
Volgens mij: einde experiment. Niets meer aan doen, met hartelijke dank voor je
poging!! Want het blijft interessant om zulke radicale banaliteit te herkennen.
31.58
Met gemengde gevoelens las ik haar artikel. Zij besluit met de mededeling dat
haar twijfel groeit. Beter laat dan nooit, zeg ik dan maar.
Zij gaat echter nog helemaal mee in standaardisatie-is-unifomering. Zo denkt
nog bijna iedereen er over. Het is daarom onjuist haar daarover een verwijt te
maken, al helemaal niet omdat zij jurist is. Maar dat verandert natuurlijk
niets eraan dat haar redenering grotendeels op valse aannames rust.
Op mijn beurt ben ik géén jurist, maar ik meen enigszins aan te voelen hoe zij
die dualiteit in (rechts)verhoudingen bedoelt. Ook daar wreekt zich m.i. weer
dat zij vasthoudt aan achterhaalde aannames (zo ze überhaupt ooit productief
waren). Dat is eveneens helemaal niet haar schuld, want zij volgt daarin weer
slechts de heersende verhoudingen.
Haar wezenlijke kritiek is natuurlijk prima bruikbaar als (extra) aanleiding om
(verder) te onderzoeken of de huidige verhoudingen wel deugen. En wat zijn
eventueel gunstige verhoudingen voor onze toekomstige samenleving? Ja, ik meen
oprecht dat 'we' het zo fundamenteel moeten aansnijden, liever vroeg dan (te)
laat.
Nogmaals, ik ben geen jurist, maar heb wel degelijk moeite gedaan om vanuit het
idee van kwalitatief andere samenhang (netwerksamenleving) constituerende
elementen te bedenken. Met Paul Jansen bijvoorbeeld iDNA
Manifest waarvan artikel 1 neerkomt op persoonsinformatie is
persoonseigendom. Volgens bestáánde verhoudingen is dat inderdaad lastig, zo
niet onzin. Maar het gaat dan ook om verànderde verhoudingen! En een recentere
bijdrage betreft de zgn pentas politica met als één van de samenstellende
elementen — instellingen namens — een formele registermacht. Zeg ook maar een
gepolitiseerd archief. Ondermeer in Willen
de èchte basisregistraties …? verwerkte ik dergelijke ideeën (maar liet ze
overwegend impliciet): "Summier gesteld, stelselmatig antwoord op de
eigendomsvraag begint bij de zgn (rechts)persoon. Als persoon is hij eigendom
van … zichzelf. Daarom is de persoon netzo ònvervreemdbaar eigenaar van zijn
identificerende persoonsinformatie."
Je vergeeft me hopelijk dat ik ook even meld mij niet aangesproken te voelen
door haar mededeling van "de eerste twijfel […] in de hoek van de
ontwerpers [...] aan het effect." Hoewel, kende ik ooit twijfel erover of
was het meteen zekerheid?
Mijn positieve gevoel overheerst. Want met haar artikel onderstreept zij,
weliswaar onbedoeld, maar toch, tevens het belang van variëteit in
stelselmatige betekenisordening. Moeten we het niet van verontrusting (jijzèlf
schreef: "een verontrustend artikel") hebben om aandacht te
verkrijgen? En als het nog mag, je governance-project biedt al mooi de noemer
om de samenhang (ook) voor bestuurders te duiden.
31.59
Dan vind ik het toch merkwaardig wat je (niet) overkomt. Wie jouw verhaal
leest, zou jou òf subiet moeten ontslaan òf netzo subiet ermee praktisch aan de
slag laten gaan. Dat eerste gebeurde echter niet. Ik ben geneigd dat positief
te zien. Het lijkt erop dat je bereikt hebt dat 'ze' niet om je heen kunnen.
Dat gevoel van afhankelijkheid willen ze wellicht nog weleens ontkennen, dus
daarvoor moet je (helaas) blijven oppassen. Ik zou zeggen, ga maar wat mee in
hun angst en bezorgdheid, hoe illusoir die ook zijn. Daar krijg je ze het
snelst weer redelijk rustig mee.
Ja, als je niet begrijpt dat contextuele verbijzondering de uitkomst is voor
serieus kennismanagement (wat dat verder ook is ...) ... Metapatroon ligt dus
niet dichtbij dat project, maar kan er productief richting aan helpen geven. Ik
zou tenminste niet weten, hoe je anders betekenisvariëteit beheerst.
31.60
Wat vreselijk, eigenlijk! Aangespoord door vooral de laatste reactie door Peter
Bakker (22 april 2009) herlas ik mijn eigen opstel Kritiek op de
Pure Methode uit 1995. Tjonge, is dat alweer zó lang geleden? Nee, helaas
zie ik geen aanleiding er ook maar iets aan te veranderen. Zelfs het begin van
onderhavige discussie met een m.i. onbegrepen beroep op Jaap van Rees’ stelling
De Methode Doet Het Niet blijkt slechts een zoveelste herhaling.
Ik stond voorts even te kijken van de manier waarop Erik Proper verkeer naar
zijn blog probeert te genereren. Succes ermee.
Maar gelukkig reageerde Steven van ’t Veld hier wèl (22 april 2009). Uiteraard,
als ièts past in een discussie over Togaf, zijn dat nota bene “de concepten
achter dit soort methoden.” Steven, zou je daarop ajb nader willen ingaan? Ja,
ik besef dat het een korte vraag betreft waarop stellig slechts een uitvoerig
antwoord recht doet aan de reële variëteit. Daarom, is er relevante
documentatie beschikbaar waarnaar je inmiddels simpel kunt verwijzen? Je
persoonlijke toelichting is natuurlijk extra welkom.
En Daan Rijsenbrij werkt blijkbaar nog aan “een samenvatting.” Op 3 april jl.
deelde hij hier mee dat hij die “over een week [zou] trachten […] te geven.”
Hopelijk lukt het hem alsnog spoedig.
[geplaatst als discussiebijdrage op Via Nova Architectura, 22 april 2009]
31.61
Blijft het niet verrassend? Nee, niet zijn motief. Dat menen we wel aardig te
hebben gepeild, maar de onnavolgbare souplesse van herpositionering. Het was
slechts even wachten op iets dat hij als (w)aanleiding kon benutten om verdere
navraag ongeldig te verklaren. Pàts!
Ik meen een vaste methode (oeps) te herkennen. Zodra hij zichzelf in de ene
spiegel niet langer kan bewonderen, zoekt hij verse dragers voor de vòlgende
spiegel ... enzovoort.
Wellicht moeten we onze moeite om achtereenvolgende spiegels steeds in scherven
te smijten vooral verdedigend zien. Ik bedoel, zien te vermijden dat mensen met
hun ijdele onzin de ruimte bezetten die daardoor verloren gaat voor serieuze
vakontplooiing.
31.62
Wat attent van je, alweer lang geleden dat doorsturen van mijn reactie op Huffnagels
column aan zijn voorlichter. Toeval? Ik heb bijna het boek(je) De communicatieoorlog (Ambo, 2008) door Frits
Bloemendaal uit. De ondertitel luidt: Hoe de politiek de
pers in haar greep probeert te krijgen. Zo staat op p. 194: "De
burgers, die de voorlichters uiteindelijk betalen en voor wie hun werk in de
eerste plaats is bedoeld, worden helemaal uit het oog verloren." Nu hoefde
Bloemendaal mij dat niet meer te vertellen. Dat had ik allang door. Wat mij dan
toch nog een beetje verbaast, is dat destijds zelfs met jullie Digitaal
Bestuur-merk 'erachter' geen enkele reactie volgde. Dus, ook op mijn a.s.
column zal de wethouder wel niet reageren …
31.63
Wat die aangekondigde samenvatting betreft, daarin gaat voor Rijsenbrij dus
steeds meer werk zitten. ;-) Gelukkig maar!
Hoezo, “niet meer reageren”? Dat lijkt me geen reële optie, nadat zoveel mensen
zoveel energie staken om gehoor te geven aan, nota bene, zijn verzoek om
reacties.
Dank je wel, Steven (van ’t Veld), voor je nadere reacties. Vooral stem ik
graag in met wat Van ‘t Veld schreef nav wat Peter Bakker eerder opwierp als
associatie van architectuur met verandering. Tegelijk meen ik ook wel het
accent van Bakker te volgen. Het blijft m.i. ondermeer misgaan door vanuit (het
woord) architectuur te redeneren. Pap, wat is een containerbegrip, vroeg
gisteren mijn oudste dochter mij toevallig. Dat staat inderdaad, meen ik, op
gespannen voet met alle aspecten, verschijnselen, noem maar op die Van ‘t Veld
aan de orde stelt. Dat neemt echter niet weg, en volgens mij stelt Van ’t Veld
dat ook duidelijk, dat er natuurlijk van alles en nog wat verandert. Maar dat
is niet, herhaal, niet àlles.
Het was niet om er iets absoluuts tegenover te stellen (want daardoor
verschuift het zwaartepunt van verwarring slechts), maar in een poging tot wat
scherper zich op schakering dat ik hetzelfde accent koos als Bakker naar mijn
idee nu presenteert. Dan helpt het om een àndere term te gebruiken. Dus niet
architectuur. Mijn keuze, zeker niet origineel, viel op ontwerp. Toegespitst,
informatiekundige ontwerpleer. Onmiddellijk is de nauwere associatie met
verandering wèl redelijk, zelfs ronduit opportuun.
Van ’t Veld, als ik hem goed begrijp, wijst er terecht op dat veranderingen
niet lòs staan. Sterker nog, als ik me een woordspeling mag veroorloven, het
vèld waarin ze passend moeten opgaan is veel ruimer. De kans om die ruimte te
waarderen lijkt Bakker echter op eigen initiatief te beperken want “[z]ijn
ervaring en interesse komt vooral voort uit de samenwerking tussen architect(en),
engineers en bouwers.” Prima, dat is ook maar weer duidelijk. Maar zelfs, of
juist, onder de noemer van ontwerp-annex-verandering is die beperking op z’n
gunstigst kortzichtig, maar waarschijnlijker vòl risico’s. Voor wie? Dat geeft
Van ’t Veld volgens mij mooi aan. Want vooral de, zeg maar, duurzame bewoners
van het veld verdienen erkenning voor “iets dat er nog niet is, iets dat er
misschien moet komen.” Die hulpverleners die Bakker opsomt, zijn allang weer
weg wanneer de èchte effecten optreden. In zijn rijtje noemt hij overigens
tevens de architect, maar Van ’t Veld bedoelt daarmee iemand ànders, te weten
iemand die verder kijkt (lees ook; zich verantwoordelijk weet) dan de apart
beschouwde transactie … omdat in de werkelijkheid nu eenmaal niets strikt apart
bestaat.
Met wat Van ‘t Veld mij (meer) direct adresseerde, verraste hij mij. Ja, ik
wist dat hij indertijd meewerkte aan dergelijke conceptuele grondslagen. Ik ben
deels aangenaam verrast dat hij dat ophaalt. Want ik ben het volkomen met Van ‘t
Veld eens dat slechts zùlke grondslagen, conceptuele dus, samenhang (helpen)
borgen.
Ik meende echter, omgekeerd, dat Van ‘t Veld van mij allang wist dat ik
resultaten van die ISO-ontwikkeling principieel tekort vind schieten. De
wiskundige bewijsvoering is immers ook maar bepaald door de gehanteerde
axioma’s.
Op mijn beurt ontwierp (!) ik een axiomatisch stelsel voor zgn radicale
interdependentie. Klopt, dat strookt tevens met zijn standpunt over variëteit
onder de noemer van architectuur. Dat verklaart mijn deels onaangename
verrassing. ;-) Wanneer we Togaf als het ware ontologisch wilt positioneren in
het gehele werkelijkheidsveld, is naar mijn overtuiging een rijkere conceptuele
basis nodig dan wat de activiteiten die Van ‘t Veld noemt opleverden. Tijdens
een eerdere discussie hier op Via Nova Architectura, om een bijbehorende
eerdere verrassing te schetsen, verklaarde Van ’t Veld overigens dat hij geen
tijd heeft om uitvoerige literatuur na te slaan. Daarom laat ik hier verwijzing
ernaar maar achterwege.
Eigenlijk heeft Paul Jansen (veel) eerder in deze discussie al pogingen gewaagd
om Togaf realistisch te positioneren. Het is, dat ben ik hartgrondig met hèm
eens, nooit een kwestie van welles, nietes. Nooit òf zwart, òf wit. Jansen
probeert met de nodige precisie te duiden wat in positieve zin de plááts van
Togaf is. Daaruit volgt dat (ook) Togaf opgevat moet zijn in een bepaalde
context. Het enige wezenlijke geschilpunt vind ik daarom of Togaf al dan niet
op die manier ‘relatief’ is. Jansens antwoord luidt: ja. Mocht ik zijn
bijdragen foutief interpreteren, zie ik natuurlijk graag zijn verbetering.
In een eerdere reactie probeerde ik aan te geven dat wie op de
relativiteitsvraag naar haar/zijn aard liefst met ‘nee’ wil antwoorden, die
vraag niet of nauwelijks kàn begrijpen. Dat maakt deze discussie extra lastig.
Wat ontbreekt is een spoor voor metacommunicatie. Dat leidt tot herhalingen,
touché, waaraan ik inderdaad meedoe zoals blijkt uit deze hernieuwde vraag om
aandacht voor ‘onze’ metacommunicatie.
Van ’t Veld, althans zo komen zijn bijdragen hier op mij over, wijst Togaf
categorisch àf. Waarom? Dat wordt duidelijk door te willen begrijpen waar hij
vóór is. Als ik het gemakshalve in één woord probeer te vangen, Van ’t Veld is
vóór variëteit. Hé, dat ben ik ook! En Jansen enzovoort! Van Til, ook zo’n
typisch variëteitsmens.
Over variëteit gesproken, Jansen en ik zijn echter helemaal niet tégen Togaf,
omdat sommige mensen er absolute claims op baseren. Dat ligt immers niet aan
Togaf, maar aan die mensen. Daarom mikken we ànders. Dus, Togaf, prima, maar
‘slechts’ voor zus-en-zo.
Nogmaals, daaraan hebben verstokte vóórstanders geen boodschap. Zo sektarisch
is veel gedrag blijkbaar. Oeps, dat is niet anders als het gaat om conceptuele
grondslagen, waarover Van ’t Veld en ik (nog) sterk van mening verschillen …
Als dat toch even mag, in formele zin reikt de variëteit van mijn axiomatisch
ontwerp (waarin relativisme principieel besloten ligt!) principieel verder dan
dat van bijvoorbeeld John Sowa. Als het dus op rationele afweging aankomt,
zoals Van ’t Veld voorstelt, zou ons meningsverschil allang eenvoudig opgelost
moeten zijn. Maar dat zou van zijn kant enige literatuurstudie vergen; zolang
dat niet gebeurt, heeft discussie over dat thema geen zin.
Goed, verstokte vóórstanders, hoe valt te discussiëren met iemand die absolute
geldigheid blijft opeisen? Feitelijk was er dan nooit een discussie en is wat
er gebeurt puur een kwestie van heersende macht. Die toestand valt lastig
opbouwend te veranderen, maar volgens mij moet een verantwoorde ontwerper het
blijven proberen.
[geplaatst als discussiebijdrage op Via Nova Architectura, 23 april 2009]
31.64
Zoals ik al schreef, jij bent de hoofdredacteur. Mij leek die gedeeltelijke
herhaling door Jan van Til echter juist gunstig. Want, dacht ik, zo
krijgen de eerdere publicaties nogmaals een attendering en wie weet levert
jullie dat wat extra lezingen ervan op. Altijd goed voor de statistieken en zo
door naar de advertentietarieven, toch? Verder plaatst Jan van Til in zijn
column Netwerk voor ontketende burgers
e.e.a. waarover Freek Blankena inderdaad eerder verslag deed in een ruimer
kader, eentje dat bijvoorbeeld de inleiders van jullie recente leergang over
basisregistraties helaas nog ontgaat. Daarover hebben wij ooit ook gesproken en
soms gecorrespondeerd. Het stelselmatige perspectief ontbreekt domweg nog.
Losse oplossinkjes werken dan zelfs averechts en bieden dus helemaal géén …
oplossing. Zo moeten die zgn basisregistraties kwalitatief ànders opgezet
worden om er ooit wat mee te kùnnen bereiken. Mocht je tijd hebben, wat
uitgebreider schreef ik daarover onlangs met de titel Willen
de èchte basisregistraties ...? mijn zoveelste tekst. Ik heb je er voor
eventuele publicatie op jullie website niet mee lastig gevallen, omdat ik
meteen zèlf wel snapte dat 'ie zo niet op Digitaal Bestuur past. Maar voor
jou/jullie als achtergrondinformatie ...
Graag zou ik eens willen doorpraten, hoe DB kan helpen bevorderen dat die
patstelling door eindeloos herhaalde pseudo-oplossinkjes verdwijnt. Dat vergt
dus heroriëntatie. Uit mijn column die jullie binnenkort willen plaatsen, Voorbeeldige
vacaturemelding, blijkt dat die heroriëntatie voor de gebouwde omgeving
allang vertrouwd is. Dus helemaal nieuw is het beslist niet. Het praktische
communicatie- annex veranderprobleem vind ik wèl dat DB nu juist mikt op twee
notoir verstokte doelgroepen: bestuurders en automatiseerders.
31.65
Blijkbaar waren Steven van ’t Veld en ik gelijktijdig aan het schrijven. Wat
hieronder allereerst volgt is wat ik schreef, vóórdat ik zijn reactie getimed
op 18:36 uur op 23 april 2009 las. Daarin wijzigde ik nav zijn genoemde reactie
niets. Verderop markeer ik duidelijk vanaf welk punt ik wèl inga op die
reactie.
Peter Bakker vermeldt allerlei soorten architect. Als dat nu mode is, dus dat
elke specialist zich graag architect noemt, vooruit. Maar hoe noemen we dan
iemand die overzicht, coördinatie e.d. tot haar/zijn, oeps, specifieke
verantwoordelijkheid rekent? Eerlijk is eerlijk, ooit deed de slimste timmerman
dat erbij. Zo werd z/hij hoofdtimmerman en vandaar architect. In die
historische zin maakt Bakker als “meester-bouwer” terecht aanspraak op die
aanduiding.
Maar goed, ambachtelijke bemoeienis met onlosmakelijkheid van aspecten van dien
blijkt voor allerlei opgaven niet te voldoen. Dat leidde tot verdeling van
activiteiten. Vaak geldt daarvoor onderscheid tussen, zeg maar, verzinnen (lees
ook: ontwerpen) en uitvoeren (lees ook: construeren). Nota bene, dat biedt
allerminst een zuivere oplossing, maar roept op haar beurt altijd nieuwe
problemen op. Daarover gaat volgens mij deze discussie ook!
In betekenis, althans voor de alsmaar complexere gebouwde omgeving, verhuisde
de term architect ooit naar de ontwerpkant. Zo beschouwd kan het inmiddels
aanleiding tot verwarring geven door iemand die vooral uitvoerend bijdraagt
(nog) architect te noemen.
Overigens bestaat voor gebouwde omgeving aan de ontwerpkant allang weer een
nadere indeling van … specialisaties. Zie ook Architekten
und ihre beruflichen Perspektiven (DVA, 1982, oorspronkelijk verschenen
als proefschrift) door G. Feldhusen. Wie zich daar architect noemt, werkt overwegend
op de schaal van het enkele gebouw. Opmerkelijk genoeg zien ontwerpers op de
schaal van de stad, en verder, er bij nader inzien opzettelijk vanàf zich als
architect te afficheren. Zij heten stedebouwkundigen, zoals ondermeer
onderstreept staat in Stedelijke Transformaties: Actuele
opgaven in de stad en de rol van de stedebouwkundige discipline
(Hulsbergen, E. en H. Meyer, samenstellers, Delftse Universitaire Pers, 1998).
En uiteraard vertonen die ruimtelijke schalen wisselwerking. Er is navenant behoefte
aan — borging van — oriëntatie door de schalen héén, zoals dat daar zo mooi
heet. Wie rekent dàt tot haar/zijn taak? De ruimste schaal waarop in formele
zin planning (in dit verband een ander woord voor ontwerp) aan de orde is,
bestaat uit ruimtelijke ordening op nationale schaal.
Langs informele(re) ‘weg’ zijn we die schaal voor informatieverkeer eigenlijk
allang overstegen. Het Internet is wereldwijd.
Maar terug aan de uitvoeringskant, nee, routinematig is weer heel iets anders.
Ook (juist?!) zgn uitvoering is steeds vaker hoogst gespecialiseerd, kortom
vergt keuzes, zeg gerust maar ruime ontwerpvrijheid van de betrokken
specialist. Dat pleit dus weer vóór aanduiding als architect.
Daar komen we dus niet meer uit. Het recht van de ene beroepsgroep om zich
architect te noemen kan redelijkerwijs nooit (meer) inhouden dat het een andere
beroepsgroep verboden is. Naar mijn idee is wat Bakker doet daarom optimaal.
Hij verduidelijkt wat hij bedoelt. Dat lukt dankzij context, zoals Paul Jansen
nogmaals benadrukt.
Zo verduidelijkt ook Steven van ’t Veld hoe hij zijn bemoeienis opvat. Zij het
impliciet verkrijgt hij daarvoor zeker erkenning door Bakker. De bepèrking die
Bakker voor zijn professionele bijdragen schetst, mag Van ’t Veld vervolgens
gerust óók beschouwen als diens erkenning van de betrekkelijke waarde van —
zoiets als — Togaf.
Met dank aan Jansen voor diens aanzet(ten), indien Bakker en Van ’t Veld zich
allebei kunnen vinden in erkenning van hun karakteristieke verschillen, zijn we
toch een stuk verder dan Daan Rijsenbrij voorstelt in de column (30 maart 2009)
waarmee hij deze discussie startte. Daar schrijft hij als “[z]ijn advies [om]
te stoppen met dit initiatief [Togaf] en een (wereld)standaard te ontwikkelen
vanuit de vraagkant.” In de eerste plaats kunnen we Togaf wie weet zelfs
toejuichen, maar dan wèl volgens reële verwachtingen, maw opbouwend
gepositioneerd. Ten tweede blijkt volgens mij hier uit de diverse reacties die,
opnieuw in mijn termen, accent op ontwerp leggen dat een vraagstandaard zelfs
een contradictio in terminis is. Het heeft even wat tijd gekost, ;-) maar tegen
Rijsenbrij’s oorspronkelijke conclusie lijken mij aldus verzameld voldoende
argumenten te zijn opgeworpen.
Dankzij Van ’t Velds laatste paar bijdragen meen ik voorts scherper zicht
gekregen te hebben waarover hij zich druk maakt. Dat is de aanspraak op
hegemonie met bijhorend gevaar van onderdrukking van nuance enzovoort. Als ik
dat juist zie, schaar ik me graag aan zijn kant als tegenstander van zulke
aanspraak.
Het klopt niet, is zelfs een ronduit vàlse pretentie, indien welk raamwerk,
welke methode dan ook voorgesteld is als borg van totale beheersing. Ik vermoed
dat Van ’t Veld bezorgd is dat het effect tegenovergesteld is. Met een Duits
neologisme zou ik dat werkelijke effect Übermobilmachung willen noemen. Ofwel,
veranderingen slaan op hol. Ik ben het er weer helemaal mee eens, als Van ’t
Veld bedoelt dat zulk gevaar reëel is door (te) eenzijdige aandacht voor
veranderingen.
De synthese is echter moeilijk herkenbaar, doordat Van ’t Veld op zijn beurt
ook een ènkele term benut: stabiliteit. Hij bedoelt dat helemaal niet
anti-verandering, maar wat hij er wèl mee wil zeggen blijft m.i. wat verhuld.
De aanduiding die ik productief acht, luidt dynamisch evenwicht. Hierin ligt de
nadruk op evenwicht, want dat staat er als het zelfstandig naamwoord. Maar zulk
evenwicht is natuurlijk niet statisch! Werkelijkheid is tijd en daarmee
veranderlijk. Het professionele doél is echter nooit de dynamiek zèlf. De
tandarts geeft zijn klant na behandeling ook geen snoepgoed mee waardoor gaten
in tanden en kiezen sneller vallen dat z/hij ze kan vullen.
Wanneer Van ’t Veld zijn achterdocht wil uitdrukken tegen (markt)partijen die
dynamiek-om-de-dynamiek willen aanjagen en zodoende daarentegen juist evenwicht
ontwrichten, ja, dat signaal versterk ik graag. Evenwichtige dynamiek is valse
retoriek. In dit geval moeten we niet op de boodschap, maar juist wèl op de
boodschapper mikken. Want er zitten altijd mensen achter, die echter vaak niet
eens beseffen hoe kwalijk hun schijnbewegingen uitpakken (zoals inderdaad de
zgn financiële crisis maar weer eens illustreert). Togaf is het wezenlijke
probleem daarom niet. Sterker nog, waarom zou het geen prima middel bieden voor
geselecteerde activiteiten?
Dat is naar mijn oordeel ook wat Erik Proper vergeet. Zijn oproep tot
deugdelijke toetsing van Togaf verdient uiteraard volle instemming. Maar wat
stelt hij als toetsingskader voor? Met andere woorden, precies wèlke
activiteiten komen in aanmerking om ermee te verrichten?
In Propers aparte oproep elders op VNA las ik dat hij een methode associeert
met “to achieve X.” Daaraan meen ik vlot te herkennen hoe hij er letterlijk
‘in’ zit. Proper kent voor zijn toets van Togaf oid. immers op voorhand een
doel, dat is X. Dan gaat het vervolgens inderdaad om uitvoering. Maar wie heeft
ooit bedacht en zo door naar ertoe besloten dat X het doel is en niet
bijvoorbeeld Y?
Van ’t Veld wijst er m.i. terecht op dat zulke doelstelling veeleer nadruk op,
hier dus in mijn vervangende terminologie, dynamisch evenwicht verlangt. Dat
moet je inderdaad maar kunnen. Zachtjes uitgedrukt is twijfel gerechtvaardigd,
of je daarvoor moet zijn bij commerciële partijen met een nadrukkelijk
éénzijdig eigenbelang bij veranderingsprocessen.
Vroeg of laat moet het dus om een beroepsethiek gaan, met alle zèlfbeperking
door nota bene de dienstverlener van dien. In een afhankelijkheidsrelatie moet
de klant er zelfs èxtra op kunnen vertrouwen dat de professionele
dienstverlener in voldoende mate het klantperspectief kiest en haar/hem
eventueel ook begeleidt tot inzicht in relevant dynamisch evenwicht. Dankzij de
vertrouwensrelatie groeit doorgaans pas in wisselwerking realiteitszin. Dat is
pas een heuse X-factor.
… en toen wilde ik bovenstaande tekst (uiteraard met uitzondering van de later
toegevoegde aanhef) als reactie plaatsen. Steven van ’t Veld was mij vóór met
een reactie die hij aan mij richtte. Hartelijk bedankt ervoor.
Ik het bovenstaande ben ik volgens mij al ingegaan op diverse thema’s die Van
’t Veld (verder) aansnijdt. Zo vermeldt Van ’t Veld “planologie” en dat
weerspiegelt inderdaad een ruimere ordeningsschaal.
Waarop ik verder graag reageer is dat Van ’t Veld en ik blijkbaar zéér sterk
afwijkende ontwerpbegrippen hanteren. Ik proef dat hij er een beperking aan
geeft, die ik juist niet zie. Context, dus. Hopelijk helpt de samenstelling
dynamisch evenwicht te verduidelijken dat vanwege zijn inherente dynamiek dat
evenwicht continue onderwerp van ontwerp moet zijn. In die zin komen ontwerp en
onderhoud sterk overeen. Volgens mij vindt Van ’t Veld dat ook, maar noemt hij
dàt architectuur. Als dat zo is, zijn we het dus over strekking eens.
Ik begrijp ons misverstand tot dusver, als het zo is dat Van ’t Veld de
gebruikelijke indeling in de anglo-saksische landen volgt. Daar komt analyse
vóór ontwerp. Dat zie ik dus òmgekeerd. Dan kan Van ’t Veld het hinderlijk
vinden dat ik daarvoor verwijs naar eerdere publicaties (waarin ik die omkering
schets), maar hoe ziet hij vakontwikkeling ànders dan via uitspraken toetsbaar
krijgen door ze allereerst maar eens te documenteren? Daarin heeft Erik Proper
m.i. volstrekt gelijk.
Nee, ik voel me allerminst aangesproken dat ik “vorm [ga] geven aan oplossing
nummer 10.001.” Het is, opnieuw, zelfs uitdrukkelijk òmgekeerd. Het paradigma
van civiele informatiekunde is immers wezenlijk infrastructureel voor
informatieverkeer. Als Van ‘t Veld al schalen wilt vergelijken, maak ik uit
zijn teksten op dat hij overwegend de organisatorische kiest terwijl ik bewust
door-de-schalen-heen tot en met nadrukkelijk op de maatschappelijke mik.
Overigens kan ik me prima voorstellen dat er ooit een versie van Togaf komt die
bepaalde uitvoeringsaspecten ook op die schaal dekt.
Van ‘t Veld heeft gelijk: “Het is praktisch onmogelijk om een ontwerp te maken
van behoeften aan informatie voor een omgeving. Dat betekent dat je wel
opschaalt, maar nooit kompleet zult zijn en dus geen totaaloverzicht hebt.”
Daarom gebeurt dat volgens civiele informatiekunde ook niet. Met focus op
infrastructuur, niet beperkt tot wat techniek in een aparte organisatie, maar
voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal lukt dat wèl. Ik ben
inderdaad zo “grof” om hem voor nader inzicht naar verdere publicaties te
verwijzen. Maar, nee hoor, ik “verwijt” Van ‘t Veld in dat opzicht helemaal
niets. Ik betreur zijn desinteresse slechts, dat natuurlijk wel.
Wellicht kan Van ‘t Veld ooit toelichten wat op mij overkomt als een allergie
voor literatuurstudie. Het lijkt erop dat hij de gedachtesprong maakt dat
iemand die zich aan zijn adres zelfs maar waagt aan een verwijzing “van
zichzelf vindt dat hij/zij de oplossing voor alles heeft, en de denkwijze die
iedereen zou moeten hebben.” In elk geval voel ik mij opnieuw allesbehalve
aangesproken, integendeel zelfs. Zoals ikzelf het zie, doe ik moeite om
redelijke, dus onderling afhankelijke positioneringen voor mensen en methoden
te bepleiten. Aan Van ’t Veld lijkt het allemaal echter minder besteed. Hoe ik
nòg duidelijker kan helpen, zoals Jan van Til eerder deed, om juist voor zijn
opvatting erkenning te verkrijgen, weet ik zo gauw niet.
Nee, met informatiekundige ontwerpleer bedoel ik geen “ontwerprichtlijnen.” Wat
dan wel? Ik durf het Van ’t Veld bijna niet te suggereren, maar lees het boek
eens met de gelijknamige titel (ook beschikbaar op het ww web). Daarin staat
ondermeer een fictief vraaggesprek met Jean-Paul Sartre over
verantwoordelijkheid. Niet-kiezen is altijd óók een keuze stelt hij en volgens
mij doet hij dat terecht. Daarom maakt Van ’t Veld zich volgens mij nog valse
illusies over vrijheid als het ontwijken van beperkingen voor ontwikkeling. Dat
ruimste, want existentialistische ontwerpbegrip vind ik vruchtbaar werken.
[geplaatst als discussiebijdrage op Via Nova Architectura, 23 april 2009]
31.66
Over dergelijke opmerkingen wind ik me niet (meer) zo op. Wat mij betreft hoort
dat bij het ziektebeeld en als zorgzaam medemens weet ik zo langzamerhand wel
dat dito reactie slechts averechts werkt. Daarom probeerde ik op een subtielere
manier van mijn reactie erop maar een aardige stijloefening voor mijzelf van te
maken. Altijd mooi als aantekening!
Overigens valt me aan zijn uitvoerige eerdere reactie toch dezelfde
dubbelzinnigheid op die hij eerder 'naar jou toe' vertoonde. Want hij is er
toch maar behoorlijk voor gaan zitten. En het is ook niet allemaal onzin wat
hij schrijft, helemaal niet. Maar zodra intermenselijke relaties dichtbij
komen, gaat er iets grondig mis. Nee, dat heeft hij (blijkbaar) zelf niet in de
gaten. Hoe je met zo'n beperking ooit informatiekundige kunt zijn, laten we
maar even in het midden.
31.67
Steven Van ‘t Veld associeert “beschouwingswijzen” (zie eerder Paul Jansen)
slechts met respectievelijke vakdisciplines. Zo mist hij voor ruime schaal van
informatieverkeer de noodzaak dat verschillende beschouwingswijzen allereerst
conceptueel samenhangend gemodelleerd moeten kunnen zijn. Dus in termen van
RD-ODP, allemaal volgens het ene zgn information viewpoint. Daarop is dat
viewpoint methodisch echter (nog) niet berekend. Dat is precies de reden waarom
ik An Alliance of Metamodels: Metapattern meets RM-ODP voorstelde. Zie mijn
boek Metapattern: context and time in information models
(Addison-Wesley, 2001, Appendix B, pp. 267-282).
[geplaatst als discussiebijdrage op Via Nova Architectura, 24 april 2009]
31.68
Als onderwerpvermelding kwam ik op een (soort) contragram. Wat het preciès betekent,
weet ik zo gauw niet.
Graag wil ik kwijt dat ik ons experiment met (meta)communicatie erg interessant
vond. Dankzij verantwoord samenspel kregen we de discussie vlot. En zodoende
(voorlopig?) enige nuance aanvaard.
Is dat geen overdreven lof aan ons eigen adres? Nee, dat lijkt me reuze
realistisch. Laat ik het ipv discussie overigens liever bijdragenstroom noemen.
Sinds die daar weer (even?) loopt, hebben de mannen met de bredere ellebogen
zich opnieuw rap vooraan gemeld (muv B die zelfs zoiets als een getuigenis
aflegde). In hun geldingsdrang wijden ze echter geen enkele serieuze analyse
aan hoe het subtiele proces tussen vastzitten en vlotraken verliep. Die
naïviteit is bijna aandoenlijk, ... maar natuurlijk allesbehalve professioneel.
De aparte tekst die de aanstichter over zijn gekrenkte ijdelheid schreef, waar
inderdaad vrijwel niets voor nodig blijkt, ik bedoel zijn gevoel van krenking,
maakt vooral helder waarom andere mensen afhaakten. Wie slechts in een spiegel
kijkt, ziet alles omgekeerd en verkeert dus in de duurzame illusie dat het
gevolg de oorzaak was.
Goed, de mannen met de kinderlijke instelling hebben het daar dus weer even
naar hun zin. Als ik voor mijzelf schrijf, dááraan heb ik niets toe te voegen,
althans niet dáár. Nou ja, de verleiding van een korte literatuurverwijzing kon
ik niet weerstaan. ;-) Wie weet wat dat voor zoveelste uitbarsting oplevert.
Of, nee toch, wederom stagnatie?
Wat het eigenlijke communicatie-experiment betreft lijkt me dat ons werk erop
zit. Ik kijk er met voldoening op terug. Want we hebben volgens een hypothese
interventies gepleegd (geef iemand die paranoïde is een veilig gevoel, maak
voor een narcist juist de kans op gezichtsverlies reëel) gedisciplineerd
interventies gepleegd. Die hypothese is m.i. zelfs boven verwachting
uitgekomen.
Juist wie zich zo graag als architect afficheert, zou zich uiteraard bewust
moeten zijn van dergelijke communicatiedynamiek. Dat zit er naar de aard van de
persoonlijkheidsstoornissen in kwestie niet in. Daarom ben ik blij dat wij er
tenminste met z'n drieën nog redelijk gezond over pingpangpongen (variatie op
het thema pingpong), bedankt voor de solidariteit.
Laat me ajb weten als je dit een raar (gestoord?) bericht vindt.
31.69
Je bevestigt mijn indruk dat er talloze initiatieven lopen, elk met vaak
afwijkende aannames. Tja, hoe blijven we daaruit wijs? In dit verband laat ik
je graag mijn argwaan weten tegen wat als standaard geëtiketteerd wordt.
Meestal zit er een specifieke, (groot)zakelijke lobby achter. Met een
meerderheid in de commissie in kwestie blijkt een tamelijk willekeurig voorstel
plotseling, voilá, een heuse standaard. Afstemming van verschillende
standaarden zien ISO e.d. toch wat minder als hun opgave, zodat je één ding
vrijwel zeker weet als één van die standaarden toepast. Dat is dat het niet
werkt vanwege tegenstrijdigheid met andere zgn standaarden.
Na dit gemopper, en bedankt voorzover je geduldig doorlas, kan ik je hopelijk
begrijpelijk verklaren dat ik graag prioriteit geef aan verkrijgen van inzicht
in de manier waarop jijzèlf bij voorkeur modelleert. Pas als ik dàt aardig
doorheb, kan ik eventueel iets met metapatroon projecteren. Voorlopig is het
overigens niets meer dan mijn intuïtie, dat zo'n projectie weleens de brug kan
helpen slaan met andere benaderingen inclusief hoe je daarvan juist wilt
àfzien. Het lijkt me handig om wat gedetailleerder over zulk overzicht te
beschikken.
Ja, we moeten allereerst maar eens naar de grondslagen kijken. Zeker zodra je
er vaker overheen moet, levert dat altijd de kortste weg op.
31.70
De lengte van zijn laatste bijdragen kan ik deels verklaren door misverstanden.
Wie, zoals V, bij herhaling de verkeerde weg inslaat, komt inderdaad gauw tijd
tekort voor serieuze vorderingen.
Zo vroeg ik hem niet naar stabiliteit, maar deed een suggestie voor
alternatieve formulering (dynamisch evenwicht). Ik schreef erbij: “In die zin
komen ontwerp en onderhoud sterk overeen.” Want dat verband groeit met schaal,
zoals de vergelijking met fysieke mobiliteit leert. Blijkbaar — paranoïde
dyslexie, eventueel in combinatie met narcistische selectiviteit? — las hij er
overheen. Hoe dan ook, ‘iets’ resulteerde in een uitwijding over ontwerp die
niets met opvatting ervan te maken heeft, integendeel.
Verder gaat tekstpassage die hij kennelijk als aanleiding nam voor een
promotie-advies aan mijn adres, niet over mijn werk. Daar staat wèl dat
ik bezig was om te “helpen, zoals [jij] eerder deed, om juist voor zijn
opvatting erkenning te verkrijgen.” De zin die ervóór staat biedt met èxpliciete
vermelding van de naam m.i. nodige en voldoende context om geen verwarring te
laten ontstaan wie/wat ik vervolgens bedoelde met “zijn opvatting.” Graag of
niet.
Uit de rest van die bijdragen kan ik helemaal geen wijs.
[niet geplaatst als discussiebijdrage op Via Nova Architectura, 27 april 2009]
31.71
Het is zinloos hem naar (verdere) literatuur te verwijzen, omdat hij blijkbaar
die verwijzingen al niet fatsoenlijk leest. Eigenlijk heb ik reuze geluk dat
hij niet aan mijn artikelen e.d. begint. Alsjeblieft, zet hem er niet toe aan!
31.72
Hoewel ik ook een onverdiend compliment niet gauw afwijs, heb ik toch de indruk
dat de vriendelijke inzender mijn tekst niet helemaal begreep ... Want het gaat
er nu net om dat op maatschappelijke schaal de ènkele organisatie niet langer
de (enige) maat voor inrichting van informatievoorziening vormt. (Ook) een
organisatie met haar medewerkers is één van vele deelnemers aan informatieverkeer.
Daarvoor is, inderdaad, eerder de analogie met verkeerskunde relevant dan met
"sterkteleer." En voor infrastructuur voor informatieverkeer begint
het ná het "bouwen" eigenlijk pas ècht, te weten dat daadwerkelijke
verkeer in al z'n reële variëteit. Dus, hoe verloopt dàt nog een beetje
beheersbaar?
31.73
Ik had het vaste voornemen om je mijn oprechte verontschuldiging aan te bieden.
Waarvoor? Eind vorige week schreef ik jullie een bericht met als mijn
aanbeveling dat ons werk er wat die bijdragenstroom betreft wel op zat. Jij
bleek echter vol te houden. Van de eerste reactie dáárop stond ik zeer verrast
te kijken, nota bene positief. Want het leek er zowaar op, dat de auteur
erkende dat iemand ànders "een eigen set concepten neergezet h[ad]."
Doorbraak? Hij formuleerde zelfs de notie van "afgeleiden van echte
basisconcepten." Hoezo, contextuele verbijzondering! Die passage staat er
toch maar en zonder jouw vervolg was die er nooit gekomen. Gefeliciteerd èn dus
mijn verontschuldiging voor wat mijn overhaaste oproep bleek tot afhaken.
Maar ... blijkbaar schrok hij danig van zijn poging tot begrip van het
standpunt dat iemand anders opbracht. In nòg een reactie, die ik zojuist pas
las, aan jouw adres herstelt hij zijn gesloten beeld. Het zou overigens best
eens zo kunnen zijn, dat hij (ook) dyslectisch is. Ik vind het frappant hoe
vaak hij domweg mist wat er — voor een normale lezer — overduidelijk stáát.
Indien hij daaraan inderdaad lijdt, verklaart dat meteen wat ik eerder als zijn
allergie analyseerde. Een zoveelste voorbeeld vind ik de passage waarin hij
stelt dat ik iets "stedebouwkundige architectuur noem[de]." Nee, mis,
ik rapporteerde (uit een boek waarnaar ik verwees) dat stedebouwkundigen zich
inmiddels nadrukkelijk géén architect noemen. Zo bevat vooral zijn laatste
bijdrage tevens allerlei 'gevallen' waaruit blijkt dat hij jouw eerdere
bijdragen — vaak precies — verkeerd las respectievelijk opvatte ... en zo door
naar fopvatte.
Wat die "basisconcepten" betreft, door zijn toevoeging
"echte" lijkt het erop of hij nog zoekt naar wat absoluut geldig moét
zijn. Ondanks zijn onvermoeibare nadruk op praktijk, nee, dat is juist reuze
ònpraktisch. Dat blijkt m.i. ook uit de rommeligheid van zijn voorstelling.
Ik ben benieuwd of jij puf hebt voor verdere bijdragen. Wie weet houd je de
verrassing erin.
31.74
Uniciteit van menselijke interactie, op zijn beurt geconstitueerd door uniek
betrokken individuen, is kenmerkend voor gezonde samenleving, nota bene
inclusief variëteit. Noem het ook de hygiëne van onze verhoudingen. Daarvan is
de analytische/therapeutische relatie nagenoeg spreekwoordelijk voorbeeld.
Zodra de voorwaarden ervoor onderdrukt raken, gaat het dus mis.
31.75
Graag maak ik je mijn compliment met jullie artikel. Vanuit het perspectief van
civiele informatiekunde ben ik natuurlijk extra alert op traditioneel te
eenzijdige nadruk op de enkele organisatie, in jullie termen enterprise. Zoals
ik jullie verhaal lees, bouwen jullie via suprastructure de benadering mooi op
naar "bridging infrastructure." Dat laatste is in het licht van mijn
bipolaire aanname uiteraard een pleonasme, maar voor wie infrastructure
aanvankelijk nog strikt associeert met voorzieningen van en voor een ènkele
enterprise wijzen jullie er een wezenlijke stap mee aan. Praktisch gezien geldt
die gebrekkige visie jammer genoeg inderdaad voor zowat alle it-ers.
In mijn semiotische referentiekader — ik kan de verleiding niet weerstaan ;-) —
is ook wat onderaan p. 2 staat herkenbaar als pleonasme: "The situational
approach to the profession nevertheless enables to fulfill the needs of
specific contexts." Wat jullie daar eigenlijk tot uitdrukking brengen is
m.i. wat filosofisch heet vermenging van categorieën. Er gaat de suggestie
vanuit dat jullie zowel situatie als context realistisch bedoelen. Als zodanig
zijn ze dan synoniemen, vandaar het pleonastische karakter van die
tekstpassage. Volgens de zgn semiotische enneade is situatie echter een begrip
langs de object- of realiteitsdimensie, terwijl context past langs de
tekendimensie. Op die manier gaat het niet om synoniemen, maar constitueren ze
een correspondentie van verschillende dimensies.
Dankzij jullie tekst is weer duidelijker (nauw!) verband te vestigen met wat
jullie voorstellen als "enterprise interoperability as a profession"
en wat ik onder de noemer van civiele informatiekunde als nieuwe, aanvullende
discipline propageer. Zie ook mijn recente column op de website Digitaal
Bestuur, Serieus
ontwerpen.
Voor een eventueel volgend engelstalig artikel oid verwijs ik jullie daarom
voorts graag naar wat ik eerder schreef als Civil information
management, a short introduction (Universiteit van Amsterdam, PrimaVera,
2007-21, 2007). Mijn abstract aldaar maakt volgens mij al aardig duidelijk hoe
het paradigma verschilt van de nog gangbare benadering(en) van en voor een
ènkele (bedrijfs)organisatie:
With pervasive digital interconnectivity, the limited perspective of the separate organization is increasingly causing social problems while opportunities remain unrecognized and are therefore being missed. Complementing more or less traditional IS, a disciplined approach is urgently also required for information exchange/traffic at the scale of society. Analogous with civil engineering providing for physical infrastructure, I’ve labeled it civil information engineering or management. Whereas civil as in civil engineering originated as a departure from military engineering, civil information management should right away orient itself at civilization, i.e. supporting civic values and civil rights. Please note that infrastructure is not confined to material resources. Especially for regulating (information) traffic, infrastructure includes the legal framework, rules, procedures, etcetera. Illustrating civil information management, several themes are explained from an infrastructural perspective: authenticity, activity, authorization, audit trail, and archiving.
Aldus ben ik geneigd om civiele informatiekunde te vergelijken met verkeerskunde en wat jullie onder enterprise interoperability verstaan (in relatie tot zùlke verkeerskunde) als verkeerstechniek te beschouwen. Daartussen (relatie!) bestaat dan sterke wisselwerking, moét bestaan, terwijl het (nb! relatieve) onderscheid tevens praktisch ruimte biedt voor ontplooiing van karakteristieke specialisaties.
31.76
Ik bespaar mij trouwens ook graag de tijd en moeite die het zou kosten om wat
steeds meer wartaal wordt opnieuw, maar noodgedwongen steeds uitgebreider, van
ordenend commentaar te voorzien.
Maart – april 2009, webeditie 2009 © Pieter Wisse