18.
Aantekeningen uit correspondentie,
december 2006 – januari 2007

Pieter Wisse

Hier staan tekstpassages verzameld, voornamelijk overgenomen uit emailberichten die ik schreef in de periode december 2006 – januari 2007. Voorzover het om correspondentie gaat, bleef de volgorde van verzending hier gehandhaafd.

 

 

18.1
Metapatroon berust op een nieuw paradigma. Het valt daarom onmogelijk te verklaren op basis van oude, àndere paradigma’s waarvan variëteit geringer is. Ik bedoel, strikt rationeel lukt het nooit om iemand van iets nieuws-met-extra’s te overtuigen, zolang hij simpelweg ... nog niet overtuigd is. Want elk paradigma kent zijn karakteristieke ratio (wat natuurlijk een uitspraak is die pas … door-en-door rationeel is dankzij metapatroon; inderdaad, een paradigma is à la metapatroon ook maar weer een situatie annex context).
In het vroegste communicatiestadium bereik je het optimale door enige interesse te wekken. Dat vormt met een afwijkend paradigma echter niet de 'basis' voor voortzetting van argumentatie. Wie dat probeert, stuit steeds op het dilemma van principiële tekortkoming van de oude ten opzichte van de nieuwe ratio; in de richting van oplopende variëteit zijn ze ònvergelijkbaar.
Mijn idee is dat met tenminste een beetje interesse praktisch wat ruimte (lees ook; tijd, maar vooral motivatie) schept, die mensen willen besteden om eens daadwerkelijk te kijken of en, zo ja, hoe wat-ze-nog-vergaand-vreemd-is werkt. Zulke ervaring helpt overtuiging belangrijk verder, wie weet zelfs al tot een punt waarop uitleg enz. van metapatroon met argumentatie (weer) zin heeft. Het vreemde blijkt niet dreigend, maar door wat nadere kennismaking wellicht zelfs reuze vriendelijk; zo durven mensen wat al een beetje bekend (lees ook: vertrouwd) geraakt is ook verder te leren kennen.

18.2
Mij zit wat verwarring dwars. Het lijkt erop dat het perspectief volgens standaarden (te) overheersend geworden is. Want alweer wat langer geleden zouden de meeste standaards voor informatiemanagement nog methoden genoemd zijn, of raamwerken oid. Zo’n term als methode laat echter ruimte voor alternatieven. Precies, dat vinden leveranciers nu net niet de bedoeling met hun diensten & producten. Dus begint het er steeds vaker zelfs mee om de term methode door standaard te vervangen om vervolgens te kijken hoever je ermee komt.
Dat leidt de aandacht echter af van, zeg maar, intermethodische samenhang. Ontbreekt er niet een informatiekundig referentiekader? Dat zou The Open Group Architecture Framework kunnen zijn, althans, die pretentie draagt het. Ik betwijfel dat, zachtjes uitgedrukt. Daarvoor kan ik nuancering van de o van open nog in het midden laten. Maar ook met TOGAF komt tot uitdrukking dat de a van architectuur net zo’n overspannen betekenisverschuiving doormaakte als de term standaard (die, zoals gezegd, tegenwoordig vaak weinig anders als methode betekent).
Mijn principiële toevoeging voor informatievoorziening in de netwerksamenleving betreft — een methode voor — stelselmatige betekenisordening: metapatroon. Over standaarden gesproken, met metapatroon komt juist hun paradoxale karakter tot uitdrukking komt … èn vindt oplossing. Wat metapatroon ‘doet,’ is noodzakelijke gedragsverschillen erkennen. Oppervlakkig zou je dat als ondermijning van standaardisatie kunnen beschouwen. Daarvoor komt echter in de plaats dat gedrag wel degelijk gestandaardiseerd is, resp. beschreven staat, maar altijd pèr situatie/context. Er zijn nu eenmaal allerlei situaties met bijbehorend verschillende gedragingen voor een bepaald object. Zo ontstaat qua betekenisordening een, zeg maar, standaardisatie-evenwicht dat afgestemd is op de stelselschaal die kenmerkend is voor de informatiemaatschappij/netwerksamenleving.
Het enige betekeniselement dat voor het totale bereik van een informatiestelsel uniform (lees ook: als gestandaardiseerd) geldt, is een unieke identificatie (signatuur). Nota bene, dat betreft een aanduiding die strikt door stelseltechniek gevestigd is (en daarom ook door diezelfde middelen onderhouden enz. kan blijven). Dit verklaart hoe de zgn signatuur haar verbindende functie overigens slechts naar behoren vervult dankzij een paradoxale eigenschap: de betekenis van een signatuur is nihil. Alle àndere betekeniselementen zijn verdeeld naar relevante context. Zo geldt altijd ook een bepaalde context voor zelfs wat traditioneel telt als een administratienummer. Op ruime(re) schaal beschouwd, blijkt zo’n nummer immers helemaal niet zo uniek, terwijl het om allerlei praktische redenen ook nogeens veranderbaar moet zijn.
De contextuele gedrags- annex betekenisverbijzondering vestigt éénduidigheid. Wie met alle geweld de term standaard wil gebruiken, moet dan inzien dat de ‘methode’ metapatroon pèr definitie helpt om betekenis standaardiseren, te weten pèr context. Dankzij het verbindende betekeniselement — waarvan de wezenlijke betékenis nu net is dat het verder … géén betekenis vertegenwoordigt — geldt voor een bepaald object ook op stelselschaal éénduidige betekenisordening.
Je kunt het ingewikkeld vinden, maar zònder stelselmatige betekenisordening schieten ook de tot dusver gangbare methoden/standaarden principieel tekort voor realisatie van informatievoorziening op de schaal van maatschappelijk verkeer. Met andere woorden, vanuit het perspectief van metapatroon ligt er nog een gat. Dat valt slechts te dempen/overbruggen door het informatiebegrip allereerst te verruimen en vervolgens te ontleden.
Wat wij oppervlakkig herkennen als informatie, blijkt de willekeurige drager van veranderlijke betekenis. Voor opheffing van dubbelzinnigheid is dus méér informatie nodig. Dat heet volgens metapatroon: context. Wat wij dus simpelweg dachten dat ons geïsoleerd informeert, klopt niet. Nooit. Een mens neemt context méé als informatie. Zo wisselde de gebruiker van oudsher impliciet van context van het ene naar het andere informatiesysteem. Daarop kunnen we echter niet meer vertrouwen, omdat die aparte informatiesystemen opgaan in een stelsel. Voor het behoud van gerichte betekeniservaring door de gebruikers — inclusief digitale agenten — moeten contexten expliciet als informatie gekoppeld zijn aan wat voorheen, bij de gratie van strikt gescheiden gebruikte, dus kleinschalige informatiesystemen, nog doorging voor volledige informatie.
Het dilemma is dat maatregelen voor stelselmatige betekenisordening vooralsnog weerstand ontmoeten. Ontkenning helpt echter niets. Voor de netwerksamenleving zijn nu eenmaal voorzieningen nodig met passende variëteit. Daarvoor mislukt alles dat voor betekenisvorming nog geënt is op apàrtheid van een informatiesysteem.
Metapatroon is baanbrekend. Het betreft een nieuw paradigma voor ‘iets’ dat bijna niemand al ervaart als probleem, laat staan als … kans. Het gat dat ik aanwijs, is vooral ook een gat-in-de-markt. De vraag is dan hoe betalende opdrachtgevers vertrouwen kunnen opdoen in metapatroon als noodzakelijkerwijs èxtra methode. In On benefiting from metapattern geef ik een tip. Waar en wanneer een concrete zakelijke aanleiding bestaat, ontwikkelt Information Dynamics graag allereerst een proefopstelling à la metapatroon. Voor een ruw idee, zie Schakelpaneel.
Ik kom even terug op TOGAF. In versie 8.1 ontbreekt nog elk spoor van ook maar het geringste besef van gevarieerde betekenisordening. Het paradigma voor informatiemanagement kent daar onverminderd de maatvoering volgens de van oudsher aparte toepassing. Het organisatiebegrip dient primair om gemeenschappelijke voorzieningen te identificeren. Dat gebeurt van, zeg maar, onderaf. Van de weeromstuit ontstijgt wat infrastructuur heet niet de technische middelen.
Dankzij metapatroon werkt het precies andersom. Voor betekenisordening vervalt ondermeer het ènkele organisatiebegrip (althans, als grootste bereik voor informatievoorziening). Daarvoor komt stelsel voor informatieverkeer in de plaats. Omdat zo’n informatiestelsel praktisch veranderlijk is, telt metapatroon naast context ook tijd als principiële variabele.
Andersom, dus. Volgens dezelfde hiërarchie neemt stelselmatige betekenisordening dan het hoogste informatiekundige niveau in. Nota bene, volgens het perspectief van informatieverkéér geldt die betekenisordening als zelfs primair voor infrastructuur (waarvan de reikwijdte uiteraard maatschappelijk is, in plaats van een enkele organisatie of slechts dáárvan een onderdeel).
Pas volgens stelselmatige betekenisordening als referentie- danwel overkoepelend kader kunnen voorzieningen/middelen op lagere niveaus zònder verwarring afgeleid zijn. Dat is volstrekt logisch. En wat standaarden betreft, middelen op zulke lagere niveaus kunnen best in allerlei opzichten van elkaar verschillen, mits zij éénduidig (genoeg) vervullen wat voor hogere niveaus als functie geldt.

18.3
Via zgn redelijke argumenten moet je niet verder proberen te komen dan vooralsnog de redelijkheid strekt van je gesprekspartners. Je kunt wel inzetten wat volgens jou (al) ònredelijk is, maar voor menigeen (nog) prima past in hun schema. Zo sta je onlosmakelijk voor een ethische opgave. Verder is het praktische probleem natuurlijk, hoe je redelijkerwijs kunt bedenken wat jijzelf niet redelijk vindt, maar andere mensen wèl. Afgezien van ethiek, daarom is het reuze comfortabel om ergens de baas te zijn.

18.4
Als ik er wat over mag zeggen, qua diepgang komt het neer op wat jij allang kent als MindMap. Zo is er ook zoiets als Topic Maps. Over dat laatste schreef ik overigens Topic Maps uprooted. Daarin stel ik ondermeer: Zolang je zulke methoden kunt herleiden tot — samenhang door — punten en (tussen)lijnen, zijn ze vergelijkbaar. Maar dat is nogal theoretisch. Het komt op praktische bruikbaarheid aan. Daar onderscheidt metapatroon zich door zijn stelselmatige (lees ook: infrastructurele) voorziening voor context en tijd. Net zoals met Topic Maps, kan je dus in beginsel ook met Amaznode op basis van het potentieel van punten en lijnen tot uitgewerkt stelselmatige betekenisordening geraken. Voor elke verbijzonderde context en tijd moet je echter steeds ad hoc voorzieningen treffen, terwijl je daarvoor hoe dan ook de rijkere theorie van metapatroon nodig hebt. Want anders krijg je de punten en lijnen nooit in hun infrastructureel/stelselmatig noodzakelijk verband geschikt.

18.5
In het (papieren) tijdschrift InfoSecurity.nl verscheen onlangs van Leon Kuunders een artikel over zgn identity management: Framing works! Omdat hij daarin expliciet voorborduurt op ons Identity management distilled, was hij zo vriendelijk Paul Jansen en mij een afschrift te sturen. Zijn artikel stuur ik je hierbij graag door. Ik ben natuurlijk gelukkig met uitgesproken steun voor onze praktische opvatting over identiteitsbeheer in de netwerksamenleving. Je herkent hopelijk een extra aanleiding voor principiële, spoedige herziening van de Burgerservicecode op basis van iDNA Manifest. Vanuit het perspectief van het iDNA Manifest voorziet Kuunders overigens (ook) de geplande opzet van de Persoonlijke InternetPagina (PIP) van enige kritiek. Neem allereerst het formele uitgangspunt van persoonlijk informatie-eigendom over. Zoals ik je eerder toelichtte, zo praktisch is dat principe.[13 december 2006, emailbericht aan directeur van Burger@Overheid.nl]

18.6
De afwijzing verrast me niet, helaas. Opvallend vind ik wel dat hij zich daarvoor beroept op de meegestuurde reactie van zijn collega, K. Heb ik me dan zo vergist? Volgens mij begreep juist die collega, tijdens het gesprek dat ik daar onlangs had, nog het beste dat de oplossing kwalitatief anders moet zijn dan de aanpak die het probleem veroorzaakt (en nog altijd verergert enzovoort, enzovoort). Ik had ook de indruk dat hij vond dat Martijn Houtman en ik op hun vragen steevast een stelselmatig, steekhoudend antwoord hadden. Verder meende ik omgekeerd bij K het groeiend besef te peilen, wat jij allang hebt, dat de Belastingdienst tot dusver nog helemaal niet beschikt over een oplossingsrichting met zgn. passende variëteit. Vandaar dat K wel degelijk sterk geïnteresseerd leek in metapatroon.
Maar goed, in zijn emailbericht werpt K verdere aspecten op. Nota bene, ik ben het zelfs uitgesproken eens met zijn idee voor "een andere manier van overdracht naar productie." Voor dergelijke vervaging van traditionele grenzen tussen ontwikkeling, onderhoud, beheer en operaties zijn bij uitstek de generieke pijlers van metapatroon, te weten context en tijd, onmisbaar. Sterker nog, met die expliciet stelselmatige visie op 'operationele ontwikkeling' is metapatroon ooit bedacht. Of ook weer in termen van fysiek verkeer, tijdens werk-aan-de-weg moet verkeer zo ongehinderd mogelijk verlopen.
Tijdens het recente gesprek hebben wij, bij de korte vertoning van ons prototype, daarom ook wel degelijk aangestipt dat stelselmatig bereik van informatievoorziening tevens noodzaakt tot kleinschalige verbijzondering langs de tijd-as op type- annex klasseniveau. Nu begrijp ik wel dat zo'n verstrekkende opmerking in zo'n korte ontmoeting niet beklijft. Maar wat K in zijn bericht opvoert als bezwaar klopt dus gewoon niet. Nogmaals, bij uitstek metapatroon biedt structureel de voorziening waaraan hij volkomen terecht refereert.
Zo zijn er uiteraard nog talloze aspecten die nu eenmaal niet tijdens een korte bespreking de revue kunnen passeren, laat staan in hun onlosmakelijk verband. Dat is precies de reden dat ik een proefopstelling voorstel; doe praktijkervaring op waarvoor nodig en voldoende samenhang dwingend is! Zolang je in pure theorie tot een oplossing denkt te kunnen komen, houdt stagnatie aan (al helemaal wanneer je nog een absolutistische opvatting over objectdefinitie hanteert).
Laatst zei je mij dat jij mijn voorstel toch nog eens met K wilde opnemen. Als je mij daarover wat kunt zeggen, graag. Zachtjes uitgedrukt vind ik het onbevredigend om met onterechte argumenten buitengesloten te blijven. Het probleem is belangrijk genoeg om er serieus tijd aan te blijven besteden. Vernieuwing op de relevante schaal lukt slechts als proces. Want er is een heuse paradigmawissel aan de orde. Daarvoor herhaal ik wat ik jou aanbood: Indien je meent dat het helpt ook jouw terechte zorg over de tot mislukking gedoemde aanpak van complexiteitsreductie weg te nemen, spreek ik graag spoedig met 'hogere kringen' in de Belastingdienst of verder in het ministerie van Financiën over het alternatief voor informatievoorziening dat wèl recht doet aan maatschappelijke verscheidenheid, de rol(len) van de Belastingdienst in dat toekomstig informatieverkeer enzovoort. Het kan ook zijn dat je liever hebt, dat ik de minister of DG direct benader om wat in beweging te proberen te krijgen; zo ja, heb je dan een tip welke boodschap ze aanspreekt?

18.7
Blijkbaar heeft hij 'in' mijn bericht precies het omgekeerde gelezen van wat er volgens mij duidelijk genoeg staat. Je kunt maar vooringenomen zijn. Als dit het peil is waarop leden van de Tweede Kamer doorgaans zijn geadviseerd, schrik ik er toch nog behoorlijk van.
Via de evaluatie van de Motie Vendrik bestaat een mooie kans voor noodzakelijke koerswijziging. Zeg ook maar, volgende motie. De infrastructurele insteek is juist in het burgerbelang. Het gaat immers primair om het 'burgerlijk' informatieverkeer in de maatschappij. Dat bepleit ik structureel tot en met zgn identiteitsbeheer, samen met Paul Jansen bijvoorbeeld in Identity management distilled.

18.8
Zo frustreert hij stelselmatige vernieuwing in de kiem, te weten door een voorstel te laten behandelen door wie er subiet kritiek in ziet ... waar juist diezelfde behandelaar overduidelijk niet tegen kan.

18.9
Ik vind het al niet prettig om een waakhond op me afgestuurd te krijgen, maar houd hem dan tenminste aan de lijn.

18.10
Geen doorkomen aan. Ik probeer hem maar wat zenuwachtiger te krijgen met mijn suggestie dat ik over hem heen ga, waardoor hij het risico gaat lopen te moeten uitleggen waarom hij niet ... Als er inderdaad sprake is van een Narcistisch verbond werkt ook dat 'natuurlijk' niet.

18.11
Met ecologisch, omgeving e.d. bedoelt hij in navolging van de meeste mensen (die zichzèlf ook zo graag informatiearchitect oid noemen) helaas onverminderd dat een bepáálde, ènkele organisatie centraal staat in de benadering. Er bestaat zodoende een principieel verschil. Nog altijd bekeken vanuit een aparte organisatie kan je vervolgens diezelfde organisatie inderdaad als schakel opnemen in een keten. Nogmaals, je blijft dan onverkort bij het traditionele paradigma.
Met een omvattend kader ga je daarentegen uit van samenhang, dus van een stelsel. Daarbinnen kan je verbijzonderd gedrag herkennen, meestal ook nog eens zeer variabel. Als je dat wilt toeschrijven aan allerlei organisaties, overige actoren enzovoort, prima, maar de ene organisatie is dus niet langer het vertrekpunt waarvanuit je ontwerpt, ontwikkelt enzovoort. Als een aforisme, wat je tussen verschillende organisaties moet uitwisselen, verschijnt pas geordend op stelselschaal. Dat is wezenlijk ànders.
Als je in je werkpraktijk beseft dat je met allemaal incidentele oplossinkjes op basis van het enkelvoudige organisatieperspectief hopeloos verstrikt raakt, moet je maar contact opnemen voor de structurele oplossing.

18.12
Ik ben geabonneerd op het maandblad Informatie en het weekblad
Automatisering Gids. Regelmatig lees ik daarin artikelen die bevestigen hoe lastig fundamentele verandering is. Van obstakels trof ik in twee respectievelijke afleveringen eens zo’n concentratie aan, dat ik me aan een leesverslag zette.
Zo pleit Stef Joosten ervoor, met zijn column
Niet meer, maar beter in het decembernummer 2006 van Informatie, om “een leidende rol te pakken.” De ingrediënten van zijn recept zijn een “opleidingspiramide,” te weten “een stroom van talent […] met een robuuste top” en “[d]aarnaast moet de [ICT-]sector steviger innoveren.” Klinkt ferm, maar ik ben natuurlijk niet vergeten hoe tegenovergesteld Joosten reageerde toen ik hem metapatroon voorstelde als wezenlijke vernieuwing van informatievoorziening. Een afschrift van het bericht waarmee ik hem in zijn functie als hoogleraar benaderde, is overigens beschikbaar als nr 14.60 in Aantekeningen uit correspondentie, maart – april 2006. Zoals ik nader met mijn aantekening 14.75 aangeef, onthield Joosten zich van enige inhoudelijke reactie. Sindsdien haalde hij dat evenmin in. In werkelijkheid toont Joosten dus helemaal geen interesse. Nota bene, die vaststelling van verwaarlozing telt òngeacht het innovatiegehalte van metapatroon. Op basis van mijn claim had hij ernaar moeten kijken. Waarom? Als hoogleraar moet hij het goede onderzoekvoorbeeld geven; daar krijgt hij voor betaald. Ook in het geval hij er met sterke argumenten niets nieuws in had kunnen herkennen, zou hij wel degelijk een inhoudelijke reactie gegeven hebben. Maar Joosten keek er überhaupt niet naar. Zijn retoriek dekt zijn gedrag niet. Onder het mom van vooruitstrevendheid zoals hij die in genoemde column etaleert, bestendigt Joosten door zoals op mijn oproep feitelijk niets te ondernemen precies waarop hij kritiek levert. Kortom, zo lastig vind ik het dus om draagvlak voor verandering te verkrijgen. Als hij nu de enige was …
Even verderop in hetzelfde nummer van Informatie staat een uitspraak vermeld van Tim Berners-Lee: “Internetonderzoek moet zich richten op de functie van het web als een enorm, gedecentraliseerd systeem in plaats van op de functie van een enkele computer op het web. […] De menselijke factor zou veel belangrijker moeten zijn.” Prima, dat wijst zowaar op vernieuwend begrip. Ik mis echter nog het besef dat verdere ontwikkeling begripsvernieuwing op de schaal van een ànder paradigma vergt. Dàt is de conceptuele herordening door metapatroon, met dáárvoor op zijn beurt als grondslag de semiotische enneade of, beter nog, het dia-enneadisch referentiekader. Als kenmerkend voor wat ik duid als overgangsfase vind ik dat toonaangevende mensen zoals Berners-Lee weliswaar groeiend probleembesef vertonen, maar blijkbaar nog niet inzien hoé ònontkoombaar de principiële koerswijziging (lees ook: paradigmawissel) is voor een vruchtbare oplossing. Bij Berners-Lee heb ik het trouwens (nog) niet geprobeerd, maar het onbeweeglijke gedrag van Joosten illustreert volgens mij overduidelijk hoezeer vele mensen op gevèstigde maatschappelijke posities hun belang blijven identificeren met de achterhaalde oplossingsrichting.
Nog steeds in dat decembernummer 2006 geeft ook Guus Pijpers met zijn artikel Informatie over informatie blijk van terechte onrust over tot dusver gangbare simplificatie van het informatiebegrip. Hij is dus, zeg maar, onderweg. Vanuit het systematische perspectief van metapatroon dat ik hanteer, heeft Pijpers echter nog geen idee van een duidelijke richting, laat staan dat hij redelijkerwijs weer waar hij wil aankomen. Aangezien metapatroon stelselmatige betekenisordening behelst volgens verbijzondering naar context en tijd, valt mij natuurlijk extra op hoe Pijpers ambiguïteit als attribuut van informatie poneert: “Informatie moet altijd in de juiste context worden geïnterpreteerd om er waarde (kennis) uit te halen.” Wat is er dan zo moeilijk aan, vraag ik me telkens bij lezing van de alsmaar populairdere roep om nadruk op context, om vervolgens de beslissende stap naar synthese te zetten? Volgens metapatroon is context óók informatie. Hun combinatie borgt eenduidigheid of, omgekeerd benaderd, zorgt voor òplossing van, in Pijpers’ termen, ambiguïteit. Verder drukt Pijpers zich naar mijn indruk (te) onzorgvuldig uit. Ik zou zeggen dat wat hij “waarde” noemt, overeenkomt met interpretatie-als-resultaat. Dat kan je ook kennis noemen, maar liefst vermijd ik die term. De semiotische enneade toont hoe, het woord zegt het al, een negental elementen ònlosmakelijk samenhangen. En met twee van zulke enneaden in een interactieve opstelling ontstaat het dia-enneadische referentiekader. Dat helpt inzicht in wat Pijpers voorstelt als het informatie-attribuut van onbepaaldheid: “Iemand die informatie zendt, heeft geen absolute zekerheid dat de ontvanger de informatie ook echt ontvangt en juist interpreteert.” Ook hier verdwijnt het zgn attribuut door nodige en voldoende ontleding. Dat heb ik uitgewerkt in Semiosis & Sign Exchange, wat dit betreft vooral in hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8. Daarentegen blijft Pijpers uiteindelijk hangen op axioma’s die weliswaar adequaat zijn voor strikt fysieke oorzaaktypen, maar principieel tekortschieten waar tekens spelen en dus ònlosmakelijk ermee samenhangende motivationele differentiatie. Pijpers heeft helemaal gelijk als hij stelt: De waarde [van informatie] wordt bepaald door de context waarin de informatie wordt gebruikt. Die context verandert ook nog eens in de tijd.” De ondertitel van mijn boek Metapattern (Addison-Wesley, 2001) luidt niet voor niets context and time in information models. Terwijl Pijpers op z’n best halfslachtig aan het problematiseren van het informatiebegrip geslagen is, bestáát de oplossingsrichting met passende variëteit reeds. Nu verwijt ik Pijpers geenszins dat hij zich (nog) niet beroept op metapatroon. Het is een volle wereld. Je moet het maar tegengekomen zijn. Zelfs als je weet waarnaar je zoekt, kan je een nieuwe ontwikkeling missen. In dit verband is overigens wel relevant dat Pijpers “mensen […] lui” noemt, te weten dat ze “bij het zoeken naar informatie de gemakkelijkste weg kiezen.” Voor iemand met de pretentie van Pijpers zèlf vind ik dat de verkeerde houding. Maar goed, zo verklaart hij stellig onbedoeld hoe lastig wèrkelijke vernieuwing is.
Nadat ik dat nummer van Informatie ‘uit’ had, sloeg ik het nummer van 15 december 2006 van Automatisering Gids open. Leuk, mijn opiniebijdrage Open standaarden zijn infrastructureel was geplaatst. Drie andere artikelen in het tweede katern van hetzelfde krantnummer maakten echter duidelijk hoever verwijderd het infrastructurele paradigma voor informatieverkeer nog verwijderd is van herkenning, laat staan van èrkenning.
Onder de titel Hoe redden we de overheid? doet de journalist Peter Lievense verslag van een workshop met “wetenschappers, consultants, ambtenaren en adviseurs over de toekomst van de elektronische overheid.” Voorspelbaar kwam daar afwezige uniformiteit ter sprake. De aanwezige leverancier bepleitte standaardisatie, want “[d]ie verschillen […] maken dat leveranciers moeilijk efficiënt producten in de markt kunnen zetten.” Vanuit het stelselmatige paradigma is dat hopeloos achterhaald. Ja, doelmatigheid is problematisch met verschillen als evenzovele uitzonderingen. Voor metapatroon zijn verschillen echter regel. Daarmee is het probleem gewoon wèg, òpgelost. Dat vergt dus wel een rijker paradigma. Terecht wees “de e-man van de Belastingdienst” erop dat “ICT […] het juist mogelijk [moet] maken te harmoniseren zodat diversiteit gehandhaafd kan blijven.” Helemaal juist! Infrastructuur moet reële gedragsdiversiteit faciliteren, nooit frustreren. Voor de zoveelste keer, dat is nu net waarvoor metapatroon bedacht is. Tijdens de workshop kwamen de deelnemers echter niet verder dan de “verrassende onderzoeksvraag[, te weten, [k]an ICT helpen om standaardisatie van diensten binnen eGov te beperken?” Daar vind ik dus niets verrassends meer aan. Ja, informatie- en communicatietechnologie moét zelfs helpen. Maar dat lukt slechts nádat daarvoor een passend paradigma aanvaard is: metapatroon. Daar vergt vervolgens ondermeer passende techniek bij. In aanzet bestaat die eveneens sinds enkele jaren, ontwikkeld door Information Dynamics. De programmatuur kunnen we demonstreren wat we willen, maar zonder open houding ‘ziet’ iedereen nog slechts een vermeend gevaar. Sterker, aan een demonstratie komen we met Information Dynamics doorgaans (nog) nauwelijks toe. Zijn mensen zó blij met hun probleemervaring, dat ze helemaal geen èchte oplossing willen? Zo waren er volgens het verslag van de workshop deelnemers die meenden dat “[o]ver privacy en security […] alles wel al gezegd” is. Nee, daarvoor gaat het nieuwe paradigma zich eveneens manifesteren. Wie daarvan enig idee wil opdoen, verwijs ik ter inleiding graag naar wat Paul Jansen en ik daarover schreven; zie Identity management distilled. En ook over het onderwerp ontologie en semantisch web kwamen de deelnemers aan de workshop blijkbaar niet verder dan gebruikelijk gemodder. Voor de zoveelste keer, slechts met een overkoepelend paradigma zoals metapatroon kunnen dergelijke onderwerpen gaan sporen tot praktische oplossingsrichting.
Twee pagina’s verder in Automatisering Gids nummer 50 van 2006 staat een aflevering geplaatst van Rob Meijers column, ditmaal met de titel Adviezen voor de regering. Na mijn opmerkingen hierboven kan ik daarover zo langzamerhand kort zijn. Karakteristiek voor ongeleide krachteloosheid vind ik zijn gezapig advies voor “een goede overheidsarchitectuur.” Meijer stelt dat er “begint zoiets te ontstaan.” Als dat zo is, zet er allereerst kernachtig bij waarom de opgeleverde referentiearchitectuur waardering verdient als begin. Kom voorts met een scherpe schets van het vervolg. Dat ontbreekt allemaal. Natuurlijk past dat niet in een column, maar ik maak me sterk dat Meijer het domweg niet weet. Ook verder geeft Meijer wat brave tips. Niets nieuws, ogenschijnlijk niets verkeerd mee, maar allemaal consequent volgens de beperkte visie dat de elektronische overheid nog altijd een verschijningsvorm is van … de overheid. Dat is er dus structureel fout aan. Want overheidsinstellingen zijn slechts enkele van de deelnemers aan maatschappelijk informatieverkeer waarvoor een deugdelijke infrastructuur moet komen en ontwikkeld moet blijven. De omgekeerde benadering wèrkt pas. Het gaat om een publiek verkeersstelsel voor informatieve interacties. Dat stelsel is primair ingericht op informatieverkeer door wat traditioneel private partijen heten. Nota bene, voor een democratische samenleving is datzelfde verkeersstel ‘automatisch’ tevens geschikt voor deelname door publieke partijen aan interacties. Waarom zou dat voor informatieverkeer ineens principieel anders liggen qua infrastructuur dan voor fysiek verkeer?
Het derde artikel in Automatisering Gids van 15 december 2006 waarover ik hier wat kwijt wil, is Web science is mooi maar niet te doen door Marcel Creemers. Voor zover ik het op basis van zijn tekst kan beoordelen, schat hij de vernetwerkte schaal van samenhang evenmin naar haar reële variëteitswaarde. Opvallend behoudzuchtig lijkt zijn argument dat er “op het eerste gezicht wel wat in” zit. Hij doelt op het initiatief van Berners-Lee dat ik hierboven al aanhaalde nav beknopte vermelding in Informatie. Maar, vervolgt Creemers als argument tégen interdisciplinaire aanpak, “[h]et probleem [i]s alleen, dat de manieren waarop de verschillende wetenschappelijke disciplines voortschrijden zo totaal van elkaar verschillen, dat we daar geen bruggen tussen k[unn]en slaan.” Ja, professor Creemers, dat benadrukt precies de noodzaak van een nieuw paradigma, dus van een verbindende visie, van een referentiekader op basis van synthetiserende axioma’s. U beweert toch niet dat het idee van paradigmawissel u onbekend is? U kent het wèl? Oh, waarom zou het thans heersende paradigma desalniettemin het eindstadium vormen? Ja, u heeft “het wel geprobeerd,” schrijft u, “maar wa[s] niet in staat om al die verschillende denkbeelden in één domein te plaatsen.” Nee, zo lukt het natuurlijk ook nooit. Het vergt de creatieve sprong naar een nieuwe ònlosmakelijkheid zoals de semiotische enneade die biedt voor de opgave van infrastructuur voor wereldwijd informatieverkeer. Pas vanuit zo’n waagstuk kunt u “verschillende denkbeelden” zo simpel mogelijk verklaren als bepáálde verschijningsvormen. Wie met zulke oorspronkelijke denkbeelden nog knutselt als grondstoffen voor synthese, begrijpt niet wat paradigma betekent.
Verdere twijfel over het ‘programma’ voor een web science hangt Creemers op aan wat Berners-Lee blijkbaar voorstelt als een overkoepelend “mathematisch model.” Als Creemers de suggestie afwijst dat zo’n model het gedrag in informatieverkeer strikt determineert, deel ik niet alleen zijn twijfel, maar bestempel die oriëntatie zelfs ronduit als onzin. Vooral dankzij het werk van Gerrit Mannoury, een Nederlandse wiskundige die significa (lees: leer van verstandhoudingsmiddelen, semiotiek dus) verder ontwikkelde, besef ik echter dat mathesis zeker niet gelijkgesteld is aan algoritme. Volgens mij vormt daarom het beoogde “mathematisch model” gewoon de formele uitdrukking van een hypothese. Wetenschappelijk is dat inderdaad heel gewoon. Gelet op thans heersende disciplines betreft het een interdisciplinaire hypothese. Maar vanuit het nieuw gevestigde perspectief van zo’n model is er inderdaad een nieuwe discipline aan de orde, met dienovereenkomstig enkelvoudig paradigma. Natuurlijk weet ik dat het onbescheiden klinkt, maar de semiotische enneade inclusief dynamiek vind ik het basismodel waarnaar bijvoorbeeld Berners-Lee nog speurt. Wat sterk voor hem pleit is dat hij tenminste zoekt. Creemers durft te beweren dat verder (onder)zoeken zinloos is. Lukt toch niet. Tussen zijn regels door meen ik zelfs te lezen dat hij zo’n zoektocht zelfs overbodig acht, omdat er helemaal niets te vinden valt. Feitelijk beweert Creemers dus, “Als het mij niet lukt, bestáát het dus niet.” Wie is er nu ècht onbescheiden? In elk geval lijkt Creemers eerder langs Berners-Lee heen te schrijven, dan dat hij een vruchtbare discussie voert. Vanuit zijn aanname van aanhoudend gefragmenteerde disciplines kàn Creemers natuurlijk geen andere overtuiging belijden dan dat “Berners-Lee de complexiteit van de huidige economische en maatschappelijke problematiek rond internet veel te laag inschat.” Ik denk dat het reuze meevalt, zeker nadat ik het artikel A Framework for Web Science van Berners-Lee e.a. nasloeg. Daarin staat bijvoorbeeld: “Web Science […] is not just about methods for modelling, analysing and understanding the Web at the various micro- and macroscopic levels. It is also about engineering protocols and providing infrastructure, and ensuring that there is fit between the infrastructure and the society that hosts it. Web Science must coordinate engineering with a social agenda, policy with technical constraints and possibilities, analysis with synthesis — it is inherently interdisciplinary.” Wat Creemers domweg niet herkent, is dat Berners-Lee allang een paradigma vèrder probéért te veronderstellen. In zijn voorzichtigheid, laat ik daarop vriendelijk houden, ontkent Creemers dat er sprake is van een “revolutionaire ontwikkeling.” De hoogste eer die hij wil bewijzen is dat Berners-Lee wellicht wat “achterstallig onderhoud” bevordert in de benadering van “wat er met het web gebeurt.” Dat is karig. Nogmaals, daarmee doet Creemers de visionaire intuïtie van Berners-Lee tekort. Dat paradigma zèlf ontgaat Berners-Lee overigens nog, hoewel hij er a priori wel degelijk feitelijke modelmatigheid als eis aan stelt. Verder heeft hij een goede neus voor de richting, zoals blijkt uit zijn opmerking dat “a move from a document-centric Web to a more thoroughgoing data Web is likely to require more by way of semantic technologies.” Semiotiek, zelfs. En terecht stelt hij de vraag “How are we to account for the natural drift and evolution in our interpretation of the meaning of concepts?” Ik mis nog erkenning van inherente betekenis- annex gedragsvariëteit èn dat dus nogeens veranderlijk. Daarop geeft de semiotische enneade met metapatroon als uitdrukkingsmiddel eenduidig, stelselmatig antwoord, respectievelijk geeft richting. Van daaruit herken ik ook tamelijk eenvoudig wat Creemers hindert om Berners-Lee’s programmavoorstel evenwichtig te interpreteren (om maar te zwijgen van de paradigmawissel naar mijn werk, gesteld dat Creemers überhaupt interesse voor metapatroon zou kunnen opbrengen). Ik geef nog een voorbeeld. Creemers, zo vermoed ik, associeert modelmatig met “de mechanische benadering.” Dat hoeft echter helemaal niet. Eén van de negen ònlosmakelijke elementen van de semiotische enneade is motief. Ontleend aan het wilsbegrip van Schopenhauer, vormt motief het overgangsbegrip tussen rationaliteit en irrationaliteit, zeg ook maar de grens van het mechanisch verklaarbare. Het is dus beslist niet zo dat de enneade als “mathematisch model” de pretentie draagt van absolute verklaring, integendeel. Het toont juist explicieter dan oudere modellen (lees ook: paradigma’s) wat nog onverklaarbaar gebleven is. Dat werkt bevrijdend.

18.13
Weet jij dat je met metapatroon en daarvoor beschikbare programmatuur heel eenvoudig op z'n minst een proefopstelling kan maken die recht doet aan complexiteit/variëteit? Dat lukt dankzij structurele verbijzondering van context en tijd. Graag laat ik je dat zien. Ik maak me sterk dat jij je project er vlot veel beter beheersbaar door krijgt. Als jij het weleens zou willen zien, doe jij een voorstel voor plaats, datum en tijd?

18.14
Als iemand het over integratie heeft, loont onderzoek naar zijn houding. Want het vertrekpunt is doorgaans nog een verzameling aparte 'dingen,' waartussen vervolgens 'systeem' aangebracht moet worden. Dat lukt dus nooit.
Het werkt slechts wanneer je bereid bent die dingen als 'elementen' te beschouwen volgens het referentiekader van de systeemleer. Nota bene, daarmee vóóronderstel je systeem, wat een omkering van het vertrekpunt is. Dàt is de kern van de noodzakelijke paradigmawissel. Bijna iedereen denk nog dat het er met integratie enzovoort gaat om verschillen tot éénheid te brengen. Zo wordt integratie vaak gereduceerd tot absolute standaardisatie, uniformiteit. Maar precies omgekeerd schept stelselmatige eenheid verband tussen reële verschillen. Door het éénheidsaspect — om het ogenschijnlijk tegenstrijdig te formuleren — komt integratie onherroepelijk neer op infrastructuur.

18.15
Menigeen raakt onrustig van problematiseren, alsof zij daardoor zichzelf ondragelijke verantwoordelijkheid bezorgen. Het lijkt comfortabeler om stelselmatige problemen te ontkennen; blijf doen wat je altijd deed; daarmee doe je volgens de heersende regels niets fout.
Volgens het omgekeerde vertrekpunt zijn problemen meestal evenzovele kansen. Het is dus maar hoe je ernaar kijkt. Het kansperspectief vergt echter een door-en-door strategische blik. De 'kans' is helaas gering dat daarvoor ruimte bestaat vanuit een gespecialiseerde bijdrage. Hoewel, je kunt natuurlijk ook redeneren dat pas dankzij zulk overzicht (ook) het specifieke belang eindelijk reëel tot uitdrukking komt.

18.16
Jouw primaire persoonsinformatie is helemaal geen eigendom van je werkgever (wat overigens formeel erkend is door voorschriften voor bescherming van persoonlijke levenssfeer). Wie daarvan wèl de eigenaar is? Als we dat even in het midden laten, is het de vraag wie eigenaar is van bepaalde verknopingsinformatie. Vormt een (impliciete) voorwaarde in jouw arbeidsovereenkomst dat jouw werkgever eigenaar is van je verlofinformatie, salarisinformatie e.d. Of is het net omgekeerd? Of hebben beide partijen recht op een eigen aandeel in die informatie (waarbij aandelen vrijwel geheel kunnen overlappen)?

18.17
Ja, herhaalde pogingen, variaties op het thema. Om een afgezaagd gezegde te gebruiken, het aantal mensen dat de klok hoort luiden groeit beslist. Zij menen helaas echter nog onverminderd dat voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal dezelfde inrichtingsleer volstaat als voor een klein, apart informatiesysteempje (waarvan ze als bestuurskundige oid trouwens ook helemaal geen verstand hebben). Dus vinden ze dat ik maar hinderlijk sta te zwaaien, terwijl ik slechts de passende klepel presenteer.

18.18
Kijk ajb als diavoorstelling naar het materiaal dat ik voor mijn inleiding tot metapatroon opstelde. Schrik niet van de moeilijke schema's tussendoor. Het is mijn bedoeling daar snel overheen te klikken, wat ik tijdens de aankondiging al impliciet voorbereid door mijn inleiding "onnavolgbaar" te noemen in tegenstelling tot de volstrekt begrijpelijke demonstratie van het prototype door Martijn Houtman. Ik meen overigens dat ik überhaupt die inleiding in hoog tempo moet houden. Het gaat toch vooral om de algemene indruk dat erover nagedacht is. Noodzakelijk gedetailleerde samenhang krijg ik niet in dat bestek toegelicht. Het lijkt me zelfs gevaarlijk daarvoor een aanzet te geven, want tijdens discussie over meteen het allereerste punt zouden we verzanden zodat van de hele inleiding niets meer terecht komt.

18.19
Wat zijn nominatie betreft, zoals ik kon lezen vormt aandacht voor "digitale veiligheid" als het voornaamste criterium voor de Digibewust Award. Dan heb ik nog wel iets waarmee hij zijn kandidatuur verstevigt. Daarvoor kan zijn adviseur wellicht eens kijken naar het artikel Identity management distilled. Hij zou volgens het iDNA Manifest (dat Paul Jansen en ik eerder opstelden) een kanteling van de zgn Burgerservicecode kunnen bepleiten, te weten voor een versie waarin het veilige informatie-eigendom van de burger over 'zijn' persoonsinformatie erkend is.
Onlangs stelde ik overigens eens een lijst op met wat ik alleen de laatste paar jaar schreef over elektronische overheid en verwante onderwerpen. Dat zijn ruim vijftig teksten (boeken, artikelen, columns en overige rapportages). Ik zal je er niet mee vermoeien, maar het staat — weliswaar verspreid — bijna allemaal op mijn website (www.informationdynamics.nl/pwisse).
Wat ikzelf extra "interessant" vind aan onze bedrijf, en wat bestuurders toch moet aanspreken, is dat wij tevens de praktische hulpmiddelen ontwikkelden en beschikbaar hebben voor daadwerkelijke inrichting van infrastructuur voor informatieverkeer in het publiek domein in al z'n reële variëteit. Kort gezegd, het werkt voor een open samenleving. Dat zou moeten kloppen met zijn "flinke ambities."

18.20
Wat jij noemt, zijn wat mij betreft allemaal — verschijningsvormen van — enneadische configuraties. Omdat ik de enneade afleidde van Peirce's triade is vooral belief interessant, want Peirce hanteert voor zijn zgn pragmatisme geen absolute waarheid resp. valsheid, maar zulk geloof. Omdat je in 'iets' gelooft, ik nuanceer dat met uitbreiding tot enneade in de zin van een gemotiveerd concept, handel je ernaar. Die handeling, gedrag immers, heb ik mede daarom als element in de enneade opgenomen.
Assumption in, zeg maar, axiomatische betekenis zou je een concept kunnen noemen, dat je vervolgens als motief inzet voor ... ontwikkeling van verdere concepten. Tja, expectation. Dat lijkt een ingrediënt van een terugkoppelingsmechanisme. Je zet een concept als het 'ware' klaar, zodat je wat na een latere semiosis als concept resulteert ermee kunt vergelijken.
Zulk gegoochel met ... concepten bedoel ik natuurlijk niet om absolute waarheid voor de semiotische enneade te verdedigen. Over tenminste het menselijk onvermogen 'de waarheid' te kennen ben ik het met Peirce eens. Het gaat om de optimale hypothese. Inderdaad, wat de enneade reflexief oppert, is dat het betrekkelijk is wat als optimaal telt. Maar goed, ik vind de enneade toch aardig in de richting gaan van een metamodel (uitgaande van situationele verbijzondering). Welke zijn de nodige en voldoende samenhangende elementen voor verklaring in zo'n algemener kader? Vormen — aanwijzingen voor — verschijnselen zoals jij ze met assumption, belief en expectation suggereert dan aanleiding tot falsificatie? Zo ja, dan voldoet de hypothese niet.
Of vallen ze redelijk consistent in het gestelde kader te verklaren? Overigens dreigt daar het gevaar dat mensen langs elkaar heen gaan praten, vervolgens schreeuwen enzovoort ... wat ik dan uiteraard weer als bevestiging zie van het subjectief situationisme waarvoor de enneade het basismodel levert. :-) Wat ik bedoel, is dat ik 'natuurlijk' geneigd ben de enneade, ik noemde het al, te verdedigen. Iemand anders vindt netzo ‘natuurlijk’ vaak zo'n verdediging ontoereikend om de ingezette aanval te stuiten. Als je de meningsverschillen wilt analyseren, moet je weleens helemaal terug naar wat mensen als afwijkende aannames (assumptions) voeren. Waarheid of niet, ik ben ervan overtuigd (mijn geloof voor wat ik … geloof … als ruimste situatie) dat de hypothese van subjectief situationisme door-en-door klopt. Direct daarmee verbonden is de praktische waarde van metapatroon en zo door naar de faciliterende programmatuur.

18.21
Als je kijkt naar de complete enneade, zou je kunnen zeggen dat KnitbITs zich concentreert op de dynamische variëteit van de tekendimensie/-as. Dat is voor programmatuur ook precies de juiste ... focus.

18.22
Ruimer beschouwd, en dat is de schaal die zeker nodig is voor maatschappelijk informatieverkeer, heeft zgn identity management alles te maken met authentieke (basis)registraties als wezenlijke elementen van infrastructuur.

18.23
Zo gebruik ikzelf juist de enneade om tenminste qua metamodel houvast te handhaven: reflexiviteit. Je moet er m.i. niet náást zetten, wat er nog steeds keurig ìn past. Zoals ik eerder verklaarde, dat geldt zelfs in het bijzonder voor Peirce's begrip belief. In zijn triadische schema is m.i. belief hetzelfde als interpretant.
Dus ook wat mij betreft, nee, semiosis voltrekt zich niet tegen de achtergrond van belief. Daarentegen speelt belief onlosmakelijk een rol in semiosis.
Zoals ik jou begrijp, zouden de deelnemers aan communicatie (ook) een gemeenschappelijk geloof delen. Dat is inderdaad de gangbare opvatting, die bijvoorbeeld in de Duitse term Geist tot uitdrukking komt. De semiotische enneade veronderstelt echter zgn methodologisch individualisme. Zie ook hoofdstuk 1, Introduction, van Semiosis & Sign Exchange voor mijn afwijzing van zoiets als shared meaning. Want gedrag vind ik differentieerbaar (lees ook: pas eenduidig bepaald) met de fijnmazige combinatie van variabel subject (lees ook: individuele actor) en variabele situatie. Vandaar: subjectief situationisme. Dan telt een groepsopvatting hoogstens als een handige sociologische samenvatting, maar verschaft niet de nodige en voldoende verklaringsbasis voor feitelijk gedrag (zie bijvoorbeeld Multiple axiomatization in information management).
De openheid van de contextfunctie is dus altijd radicaal subjectief. Het verklaart zowel de situationele variatie van het gedrag door een subject, als — de mogelijkheid — tot het variëren van de ene tot de andere gedraging. Zie bijvoorbeeld het slot van aantekening 17.7 in Correspondentie, september - november 2006.
Nee, er is helemaal niets "op tegen om elk hoekpunt van de enneade te zien als een enneadische configuratie." Pakweg een jaar geleden correspondeerde ik met een Amerikaan die op zo'n manier 'de wereld' cijfermatig wilde duiden (zie On metapattern and enneadic semiosis, part 2 voor een gedeelte van mijn bijdragen aan die correspondentie). Mede door mijn werk geïnspireerd, en daarom nam hij contact met mij op, zag hij het als een, zeg maar, sprongsgewijs exponentiële reeks, dus drie-tot-de-macht-één (triade), vandaar naar drie-tot-de-macht-twee (enneade), drie-tot-de-macht-drie, drie-tot-de-macht-vier (in jouw woorden, "elk hoekpunt van de enneade [...] als een enneadische configuratie") enzovoort, enzovoort. Maar ik zie die noodzaak helemaal niet. Destijds heb ik over dat genummerde wereldbeeld trouwens een tongue-in-cheek tekstje opgesteld, Ground expansion as a numbers game.
De recursiviteit beperkt zich steeds tot een enkele dimensie; dat vind ik tenminste genoeg om de reële, praktische variatie te verklaren. Daarvoor moet je er wel bij bedenken, zoals Peirce stelde, dat de interpretant — als uitkomst — van de ene cyclus in semiosis — als begin — de sign vormt voor de volgende slag, enzovoort. Voor de enneade geldt die verschuiving van de ene op de andere cyclus natuurlijk voor de hele trits elementen van motief-focus-concept naar context-signature-intext. In die zin sla je de spijker op z'n kop — althans, waar ik de spijker zie staan :-) — met de interpretatie dat het afhangt van de context. Sterker nog, zodra je met semiosis van doen hebt, bestaat contextònafhankelijkheid niet, punt.
In tegenstelling tot jouw commentaar geef ik aan het onderscheid tussen bewustzijn en onbewustzijn géén plaats in grondslagen. Zoals ik de enneade bedoel, zoek daarin dus ajb niet, en al helemaal niet ernaast, -boven, -onder of waar dan ook, naar aanknopingspunten voor dergelijk onderscheid. Volgens mij is het au fond allemaal semiosis. Als je het al over bewustzijn wilt hebben in verband met gedragsturing, betreft het in verhouding het stokje van een ijslolly waarmee je een olietanker koers geeft. Dat kan wel lukken, maar verwacht er niet te veel van. Modern empirisch onderzoek bevestigt dat bewustzijnsinhoud vooral rationalisatie behelst. Het, zeg maar, primaire gedrag is dan alweer 'gebeurd.' In aantekening 17.17 stel ik trouwens dat die opvatting mij weer te mager is. Qua sturing is er tenminste van zo'n stokje sprake, dus van méér dan niets.
Als mijn opvatting benadruk ik dat de enneade nu juist dat stuurmechanisme ìs. Dat is niet mijn originele idee, maar vormt de crux van Peirce's pragmatisme waarvoor hij semiosis als operationalisering postuleerde. Wat zich in de zgn cognitive mass afspeelt als wat jij oppert als specifiek programma, gebeurt volgens de enneade per definitie (lees ook weer: ònlosmakelijk) met een focus en dus motief (lees ook: wil). Dat gebeurt dus in het kader van semiosis als algeme(e)n(er) ‘programma.’ Het enneadisch verband veronderstelt dat het specifieke programma correspondeert met situationeel objectgedrag. Met andere woorden, naar de aard van enneadische semiosis kent elke cyclus (ook) een focus. Maar van een focus hoeft een subject zich helemaal niet bewust te zijn. Letterlijk sterker nog, dat zijn enkele uitzonderingen ... en dan meestal after-the-(f)act.
De, zoals Peirce het noemt, cognitive mass "kan [zoals jij stelt] weliswaar 'oneindig' veel programma's afspelen." Laat "weliswaar" maar weg. Ik zou zeggen, er zijn netzoveel specifieke programma's als knooppunten die als focus kunnen functioneren. En mijn idee van de plasticiteit van — zeker niet alleen de menselijke — cognitive mass is dat potentieel elk neuron — of kan het zelfs verder gedifferentieerd? — voor focus-dienst geactiveerd kan worden. Dat zijn inderdaad nogal wat programma's.
Nota bene, de interpretatiedimensie omvat het wilsbegrip. Dat komt tot uitdrukking in motief; zie voor beknopte uitleg aantekening 17.17, ad 2. Die totale dimensie 'vertegenwoordigt' cognitive mass, zeg ook maar semiosis. Daarvoor kan je gerust, als je wilt, mind als synoniem gebruiken. Maar, uitdrukkelijk nee, de interpretatiedimensie beperkt zich beslist niet tot bewustzijn, nogmaals, althans niet zoals ik de enneade bedoel.

18.24
In § 2.4, Problemenanalyse, van de nota Architectuur Elektronische Overheid (november 2002, een zgn architectuurstudie opgesteld in opdracht van de directie Informatievoorziening Openbare Sector van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.) staat in als eerste probleem genoemd dat de “[overheids]organisatie [is] gebaseerd op vaste structuren” (§ 2.4.1). Het is maar hoe je het bekijkt. Zoals S.B.Luitjens en ikzelf schreven (Politieplan Donner: centralisatie ad absurdum, in: Staatscourant, vrijdag 20 augustus 2004):

[D]wingende noodzaak tot een reorganisatie vanuit informatievoorziening […] is er in de netwerkversie van de elektronische overheid niet. Die netwerkversie staat, mits goed geconstrueerd, eigenlijk elk organisatorisch arrangement toe. Door op enkele punten heldere overkoepelende afspraken te maken over de architectuur van de informatievoorziening en actief bestuurlijk toezicht op naleving daarvan bereik je het een én het ander. Je lost knelpunten op zonder direct te vervallen in een grootse reorganisatie met al het politieke getouwtrek dat daar doorgaans bijhoort. Bovendien blijk je toekomstvaster te werk te gaan.
Vrijheid-in-gebondenheid langs de informatiedimensie ondersteunt organisaties om in een diversiteit van samenwerkingsverhoudingen te operen. Het kan even duren, maar dan heb je ook wat: je hoeft niet voor ieder nieuw vraagstuk een nieuwe reorganisatie door te voeren.

Voor flexibele procesvoering geldt een redelijk stabiele organisatiestructuur daarom zelfs als voordeel.
Zo beschouwd is het evenmin een probleem dat “processen […] gefragmenteerd [zijn] over organisaties,” zoals § 2.4.2 van Architectuur Elektronische Overheid stelt. Integendeel, procesvoering met allerlei — eventueel wisselende — bijdragen van allerlei — eventueel wisselende — deelnemers (inclusief overheidsorganisaties, maar vooral óók burgers en bedrijven) is wezenlijk voor de netwerksamenleving. Het woord zegt het al.
Dat de “[i]nformatiehuishouding […] niet goed ingericht” is (§ 2.4.3), is natuurlijk wel een reëel probleem. Het “ontbreken van eenduidige betekenis van gegevens” moet op de schaal van het totale informatiestelsel opgelost worden. In de netwerksamenleving vormt dergelijke stelselmatige betekenisordening zelfs een voorwaarde voor behoud van een redelijk stabiele organisatiestructuur met alle voordelen van dien (zie ook hierboven).
Aan “ICT-voorzieningen [bestaat] grote diversiteit” (§ 2.4.4). Dat vormt echter veel minder een probleem dan Architectuur Elektronische Overheid suggereert. Zodra het totale informatiestelsel telt als de schaal waarop “eenduidige betekenis van gegevens” gevestigd moet zijn (zie het vorige punt), blijkt diversiteit niet alleen onvermijdelijk, maar ronduit productief. De prioriteit “eerst koppelen” van Architectuur Elektronische Overheid is volkomen terecht, zij het dat het koppelmechanisme diversiteit niet moet elimineren. Er bestaat relevante diversiteit. Die neemt met de ontwikkeling van de netwerksamenleving natuurlijk zelfs nog — sterk — toe. Sterker nog, dankzij informatisch “eerst koppelen” met erkenning van betekenisdifferentiatie verdwijnt zelfs de noodzaak van organisatorisch “kantelen,” wanneer dan ook. Voor nadere uitleg over overbodige kanteling, zie eerder genoemd artikel door Luitjens en mijzelf. Het “eerst koppelen” moet geleidelijk gebeuren. Het zgn netwerkeffect manifesteert zich echter pas nádat alle partijen met bijdragen aan een bepaald proces adequaat ‘gekoppeld’ zijn. Via dat netwerkeffect is in de meeste gevallen het eigen belang van een procespartij ruimschoots voldoende gediend (hogere kwaliteit, lagere kosten, strategischer positionering) om deelname aantrekkelijk te maken.
Nee, “[d]e overheid staat niet alleen” (§ 2.4.5) in de netwerksamenleving. Zoals gezegd, burgers en bedrijven maken met hun informatievoorziening naar keuze eveneens deel uit van het stelsel dat informatische ordening behoeft.

18.25
Hierbij enkele wedermerkingen ... Met de enneade als referentiekader ben ik geneigd om belief, doubt enz. allemaal als concepten te beschouwen. Dus, (ook) een bepaald belief kent als achtergrond via een focus altijd een bepaald motief (lees ook: interesse, wilsmerk ...). Of als je doubt beschouwt: Waaraan je in de ene situatie twijfelt, kan je in een andere situatie juist sterk geloven.
Reflexiviteit: Onlosmakelijkheid is ... onlosmakelijk. Dat is natuurlijk geen absolute waarheid, want die valt onmogelijk te kennen van wat dan ook. Maar als aanname blijkt het reuze praktisch. Dat is het gewoon.
Het blijft desondanks (juist?) nuttig om zo'n aanname regelmatig ter discussie te stellen. Zolang je daardoor steeds om een minder praktisch referentiekader uitkomt, is aanhoudend geloof erin gewettigd. Over het begrip 'wet' gesproken ...
De (alleen)heerser, of wie zo'n positie ambieert, is bang voor de principiële verschillen en probeert ze naar haar/zijn wil te plooien (over wil verderop méér). Samenwerking en dus samenleving zijn echter rijk(er) dankzij verschillen.
Verschil is echter geen lineair verschijnsel. Zo van, verschil is goed, dus méér verschil is beter. Er bestaat volgens mij dynamisch evenwicht tussen verschil en overeenkomst. De (alleen)heerser vind ik een illustratie van verstoord evenwicht. Want zij/hij ontkent als het ware het verschil dat 'de ander' vormt; hun feitelijke verschillen zijn onverenigbaar éénzijdig ten gunste van het ene, resp. ten koste van het andere.
Ikzelf vind het bevrijdend om me geen zorgen te maken over Ding an sich. Als het al bestaat (tja, wat is bestaan?), blijft het menselijk onkenbaar. Ontsnapping aan mens-zijn lijkt mij onmogelijk, dus heeft het geen zin om dat te proberen. Ik 'geloof' dat ik hoogstens mijn mens-zijn een beetje kan verdiepen. In een cultuur waarin de meeste mensen zich richten op zichzelf verbreden, kom je zo inderdaad extra in de verdrukking. Nee, ik ben niet zo masochistisch dat ik meen dat zulke verdrukking mijn verdieping bevordert. Ik raak er slechts sterker van bewust dat vruchtbare samenwerking nooit oppervlakkig gebeurt. Aangezien aan de oppervlakte ruimte (lees ook: minste weerstand) is voor breed-maken, blijft vaak samenwerking uit.
Zoals je kunt verwachten na de uitbreiding van triade naar enneade, luidt mijn insteek: Het hangt ervan af. Beknopt gezegd, wat geldt als bereik van onlosmakelijkheid? Ik verwees eerder naar het opstel Multiple axiomatization in information management. Ja, je hebt volgens mij "altijd met semiosis van doen" indien gedrag aan de orde is dat (mede) stoelt op een motivationele voorraad (die op zijn beurt een energievoorraad veronderstelt). Dus, nee, voor de verklaring van een strikt Newtoniaanse botsing van twee biljartballen is geen sprake van semiosis. Dat is er nog evenmin als een prikkel/stimulus versterkt, resp. verzwakt wordt tot een reactie (cybernetica).
Dat zag Schopenhauer dus al aardig, te weten met zijn drie oorzaaktypen. Zie ook Nicolai Hartmann, zij het dat hij geen drie, maar vier niveaus aannam. Dat vierde niveau betreft, daar heb je 'm weer, Geist. Jij en ik hebben daaraan geen behoefte voor onze (gedrags)verklaringen.
Of je "niet niet communiceren" kunt? Dat hangt weer af van wat je verstaat onder communicatie. In Dia-enneadic framework for information concepts beweer ik zoveel als "Het kan me niet schelen hoe je informatie danwel communicatie definieert, maar jouw definitie vind je stellig ergens terug in mijn raamwerk." Zo kom je daar zelfs de puur fysieke botsing tegen als mogelijke communicatievorm.
Naar mijn smaak ga je met je idee over bewustzijn en het onbewuste nog teveel uit van aparte verschijnselen, waartussen je vervolgens relaties moet verklaren. Zoals elk beeld voor een vergelijking, klopt ongetwijfeld dat van de ijsberg hier niet. Ik merk desondanks op dat een bepaalde ijsberg altijd maar één ijsberg is. De spreekwoordelijke top is géén apart object. Als je de enneade even als ijsberg beschouwt en je gooit 'm in een vloeistof, is het afhankelijk van zowel het semiotisch gewicht als van dat van de vloeistof wáár de grens komt tussen wat je ziet en wat onzichtbaar blijft.
Ja, een mens kent meervoudige semiosis. Op enig tijdstip ben je dan cognitief multifocaal. Dat verklaart uiteraard hoge variëteit.
Omdat bewustzijn zowat het enige is dat je ervaart, hoeft het in ruimer verband nog weinig tot niets te betekenen. Zo vind ik — vooralsnog? — de aanname vruchtbaar dat die aparte verschijnselen er simpelweg niet zijn. Daardoor kijk ik, althans zo geloof ik, alweer iets minder bijziend naar mens-zijn.
Het wilsbegrip van Schopenhauer gaat vooraf aan welk onderscheid dan ook. Ik weet niet of ik de juiste aanduiding gebruik, maar ik zou zeggen dat ik daarin aanzienlijk minder zgn pantheïstisch ben dat hij. Wil is volgens mij pas aan de orde, als sprake is van semiosis; voor die onlosmakelijke samenhang is het gevestigd als het motief.
Aanname: In het ene subject voltrekken zich dia- of zelfs multi-enneadische processen. Redenering: Elke enneade telt ondermeer zijn eigen motief. Het lijkt mij dat een verhouding tussen motieven tot uitdrukking komt in die tussen de concepten in oorspronkelijke enneades. Dit veronderstelt overigens hun vergelijking, wat natuurlijk ook weer door semiosis gebeurt. Althans, ik zou het anders niet weten. De uitkomst van zo'n vergelijking kan variëren van min tot en met — zoals jij oppert — onmin. Het probleem is juist dat je je daarvan doorgaans niets bewust bent.

18.26
De truc om mijn presentatie over metapatroon als "onnavolgbaar" te afficheren werkte aardig. Zo bleek het de deelnemers met de onbegrijpelijkheid mee te vallen. Zij waren daardoor behoorlijk gerustgesteld. Dus was er meteen discussie op inhoud. Daarna maakte de demonstratie van het prototype de werking extra duidelijk.

18.27
Met zijn artikel Manifestgroep verheven tot vierde macht (in: Automatisering Gids, 22 december 2006) illustreert Peter Mom pijnlijk duidelijk het lètterlijk heersend onbenul. Blijkbaar was hij aanwezig op een bijeenkomst van vertegenwoordigers van zowel de Manifestgroep als het Kloosterhoeveberaad. Nee, hier ga ik niet uitleggen wat die groep, respectievelijk dat beraad inhoudt. Zeg maar, dat was een extra ruime verzameling van wat hogere ambtenaren, respectievelijk medewerkers van uitvoeringsorganisaties.
Zoals ik zijn tekst lees, wint bij Mom de spot het van volgzame rapportage. Gelukkig, dan is er tenminste nòg iemand die zich niet laat afbluffen. Of is die ironie slechts wat ik er graag uit begrijp? Ik vind in elk geval dat hij de Amsterdamse gemeentesecretaris ònmiskenbaar belachelijk maakt. Hij beschrijft een man zelfingenomen met succes, … terwijl nergens sprake is van succes. Ja, DigiD beoordeel ikzelf (ook) redelijk positief. Ervan afgezien dat de gemeentesecretaris in kwestie die ene voorziening weliswaar meldde, maar er volgens mij feitelijk niets mee te maken had, nee, in stelselmatige zin functioneert er nog helemaal niets.
Kennelijk klinkt het in dat bestuurlijke kringetje stoer om “centrale visie” en “centrale regie” minachtend af te serveren. Het lijkt mij overigens een nauwelijks verhulde poging om ongewenste inmenging te verhinderen, maar goed. Het enige dat die ambtenaar daarmee manifesteert, is zijn òndeskundigheid. Ik blijf het een opvallend gemis vinden dat zulke hogere ambtenaren en verwante functionarissen het onderling zo geweldig met elkaar getroffen houden. Ik bedoel dat er geen ènkele ruimte lijkt te bestaan voor informatiekundig steekhoudende bijdragen. Daarop wees ik eerder, bijvoorbeeld recent nog op mijn website met Visitatie zonder visie, Domweg naar de elektronische kloof en eveneens in Automatisering Gids met Voor ‘onthapering’ is civiele informatiekunde onmisbaar (7 april 2006) en Macht  maakt onmacht vanuit luchtkastelen (7 juli 2006). Wie bereid is om dergelijke teksten eens rustig te lezen, is vervolgens ronduit nalatig als zij/hij blijft ontkennen dat heuse infrastructuur voor maatschappelijk informatieverkeer nodig is. Dergelijke infrastructuur is een opgave van een nieuwe orde. Oh, is ook “BZK’s directeur-generaal Andere Overheid […] ‘een beetje moe’ van de roep om visie en regie”? Zo vind ik op mijn beurt zijn stelling ònverantwoordelijk dat “[b]ekend is wat bereikt moet worden.” Als hij dat trouwens méént, waarom neemt hij geen ontslag? Waarvoor betalen we eigenlijk zo’n directeur-generaal? Om modieus zijn eigen overbodigheid te etaleren?
Verslaggever Peter Mom tekent een sfeer “zwanger van opgewonden daadkracht.” Daadkracht, ja, dat is prachtig. Maar het werkt averechts, zoals het sinds jaren doet, zodra allerlei overheidsorganisatietjes hun inspanninkjes particulier blijven richten op hun traditioneel afgezonderde belangetjes. Want zonder nodige en voldoende “visie en regie” sporen dergelijke inspanningen nooit. Ik ga geen ruzie maken over wat nodig en voldoende omvat. Zeg ook maar: minimaal. Zònder een minimum aan coördinatie ontstaat nooit de ònmisbare infrastructuur voor informatieverkeer in het publiek domein. Nee, dat is in de woorden van de Amsterdamse gemeentesecretaris niet “[w]eer tien miljoen door de plee,” maar zelfs veel en veel méér. En omdat overheidsorganisaties al jarenlang hun best doen om vooral maar bijdragen aan heuse informatieve infrastructuur te vermijden, is er aan aanhoudende fragmentatie reeds een gigantisch bedrag verspild.
Als verder klopt wat Mom rapporteert als uitspraak, te weten “Als wij zeggen: zo willen we het, wie zegt dan dat het anders moet?,” denk ik slechts dat de gemeentesecretaris zonder werkelijke argumenten zit. Inderdaad, ìk zeg dat het anders moet. Ik heb alleen niet zo’n grote bek.

18.28
In Metapattern of natural complexes, dwz mijn bespreking van Buchlers werk, herken je stellig dat metapatroon een variatie op en vervolgens verdere ontwikkeling van een ouder thema is. Inderdaad, als je Topic Maps radicaal herleidt tot de kern van punt en (verbindings)lijn — zie Topic Maps uprooted — kan je ook zeggen dat wat Buchler stelt, met TM modelleerbaar is.

18.29
Het blijft zoeken naar een aanspreekpunt voor solidariteit.

18.30
Als je me de parafrasering veroorlooft, aandacht komt te voet en gaat te paard. Inderdaad, opschieten nu die aandacht er ìs.

18.31
Bij de Belastingdienst moeten we beslist aanhouden. Maar ik ben het oneens met jouw positieve interpretatie van zijn bericht. Ik beschouw mijzelf als kenner van ambtelijk taalgebruik: duidelijker kan mijn voorstel voor een proefopstelling niet afgewezen zijn. In tegenstelling tot wat jij suggereert, is het helaas niet zo dat via de argumenten die hij voor afwijzing gebruikt vervolgens een opening komt wanneer we er antwoord op geven. De reden dat ik zijn bericht als afwijzing opvat, is immers dat ik op dergelijke punten allang een serieus antwoord gaf. Dat is het dus niet. De zakelijke vraag: Wat is het dan wèl?! Ik vrees dat het vergaand een psychoanalytische vraag is.

18.32
Voor leidinggevende functionarissen is het ultieme verkoopargument vóór metapatroon, zo dacht ik altijd, dat de inherent stelselmatige informatievoorziening daardoor ònafhankelijker ingericht kan zijn van intra- èn interorganisatorische structuur. Zo kunnen zij de organisatorische inrichting vergaand ongemoeid laten. Ook als ze er verder niets van begrijpen, zou dàt, meende ik, mensen toch gerust moeten stellen die hun bestaansrecht ontlenen aan organisatorische status quo. Niet toevallig zijn dat de mensen die tevens beslissen over vernieuwing van informatievoorziening. Maar waarom lukt het desondanks niet ze een keuze vóór metapatroon te laten maken?
Omdat het zo helemaal niet ligt. Nadat ik Het r-woord geschreven had, herkende ik mijn vergissing pas duidelijk. Daarin staat al: “[D]e omvang van de ruimte [voor absolute zeggenschap] doet er kennelijk minder toe dan … dat die er überhaupt is!” Ja, ik heb helemaal gelijk met de mogelijkheid tot ontkoppeling van informatieve inrichting van de organisatorische. Maar, nota bene, voor wie de illusie van haar/zijn macht koestert telt dat domweg niet. Integendeel, als ik metapatroon bij die doelgroep wil diskwalificeren, moet ik het precies zo presenteren zoals ik deed. Dat heb ik inderdaad wel gemerkt, reuze knap eigenlijk, dat ik het zo lang probeerde. Want zo iemand heeft door ijdelheid juist de gevoeligste antennes voor afhankelijkheid. Weliswaar faciliteert metapatroon willekeurige arrangementen in het organisatorisch vlak, dus ook dat de functionaris ergens de baas kan blijven, maar als wezenlijk infrastructurele voorziening is de emotionele kernboodschap ònmogelijk te missen. Die organisaties zijn niet apart, maar vormen allerlei verbanden voor dito taken. In één woord, ze zijn onderling afhankelijk.
Of metapatroon al dan niet ingezet is voor stelselmatig informatieverkeer, doet aan principiële afhankelijkheid tussen organisaties (lees algemeen: deelnemers aan maatschappelijk verkeer) natuurlijk niets af of toe. Maar het gevaar dat met metapatroon èxtra dreigt, althans volgens dat pathologisch perspectief, is dat de illusie van ònafhankelijkheid doorgeprikt wordt. Voor wie de schijn van absolute zeggenschap (waarvoor ‘organisatie’ kennelijk ook slechts een middel vormt, zo snap ik nu) een levensvoorwaarde vormt, verdedigt zich met existentiële kracht tegen alles dat betrekkelijkheid bevordert.
Metapatroon is zo beschouwd overigens ook maar een voorbeeld van een idee dat met infrastructurele argumentatie ònverkoopbaar is, nota bene, aan wie er bij uitstek voor ontvankelijk zou moeten zijn. Nu ikzelf die illusie gelukkig armer ben, blijft de praktische vraag voor welke argumenten beslissers wèl ontvankelijk zijn. Moet ik metapatroon voortaan megapatroon noemen? Egopatroon, soms? Hoeveel vertekening verdragen argumenten zonder dat de zaak die ze bepleiten ondermijnd raakt?

18.33
Via gevestigde partijen aan zowel opdrachtgevers- als leverancierskant zit er geen enkele (markt)beweging in.

18.34
Uit het relationele karakter van eigendom blijkt de paradox van hèt eigendom. Eenvoudig is de praktische toepassing dus inderdaad niet. Ik voeg er echter aan toe, nòg niet eenvoudig. Je zou kunnen zeggen dat, althans zolang we de term eigendom benutten, wij noodzakelijkerwijs vastgeklonken zijn aan de niet-relationele toewijzing van ..., ja, ik heb ook nog geen andere term dan eigendom.
Ik meen dat mijn aanzet als abstract geformuleerde aanwijzing wel klopt. Zie Aantekeningen over informatiemodellering met metapatroon: “Hun respectievelijke aandelen kan je eenduidig splitsen door gedrag te verbijzonderen naar zowel X in Y, als Y in X.” De praktische verandervraag is ongetwijfeld of die verbijzondering (al) verteerbaar is voor wie domweg (nog) niet situationeel en daarvan afgeleid relationeel over eigendom kan (lees ook: durft) na te denken. Daar komen we pas achter, meen ik, door het voor concrete voorbeelden uit te werken. Dus dat moeten we in elk geval grondig oefenen.
Zie ook pagina 59 in Stelselmatige dialogen over de elektronische overheid. Dat tekstje schreef ik omdat er ook iets voor te zeggen valt dat een naam voor gebruik in publiek informatieverkeer eigendom van een staat is. Is dat voor Nederland niet een erfenis van de Napoleontische bezetting, de Franse tijd dus? Stel, Nederland is de eigenaar van Wisse als achternaam. Als ik ervan uitga dat ikzelf wel degelijk eigenaar ben van mij-als-natuurlijke-persoon-in-kwestie, dan zou dat als vertrekpunt (situatie) kunnen gelden voor een relatie van die bepaalde natuurlijk persoon met die bepaalde achternaam/publieke persoonsidentiteit. Dan rijst de vraag wie eigenaar dáárvan is. Is het de staat die vervolgens mij à la iDNA Manifest gebruiksrecht verleent, of is het omgekeerd, of is het allebei en dan navenant situationeel verder verbijzonderd? Voor metapatroon als methode maakt het overigens niets uit; dat past allemaal.
Nogmaals, het gevaar dreigt dat we het 'kapot'problematiseren omdat we nog onvoldoende losgekomen zijn van het andere paradigma. Hierover ben ik geneigd mijn tekortkomingen te erkennen. :-) Ik weet het niet, laat staan helemaal uitgewerkt. Ik geloof echter dat het productief is om eens vanaf een nieuw, relationeel of tenministe relationeler paradigma te gaan peuteren, plakken enz. aan, voor enz. samenhang.
Kijk, als we er al dit stadium volgens een vaste, vertrouwde structuur antwoord op konden geven ... Maar die enkelvoudigheid is juist het probleem; voor een oplossing moeten we structuur volgens lossigheid kunnen beleven.

18.35
Elke relatie biedt de mogelijkheid tot verdere verbijzondering. Want aan de relatie-als-verdinging 'hang' je desgewenst, respectievelijk zonodig op zijn beurt — nota bene natuurlijk ook weer: de beschrijving van — nader gedrag, enzovoort. Vanuit dat nadere gedrag gezien, constitueert die relatie dan mede de (gedrags)bepalende context.

18.36
Een contragram (John Haynes) kan nieuw inzicht bevorderen. Het vormt een hypothese via veronderstelde gelijkheid. Abstract uitgedrukt: X van Y is Y van X. Vaak onzin, maar soms verrassend.
Inmiddels kan ik het vaak niet laten. Zo zie ik in jouw tekst bijvoorbeeld het woord “gesprekspartner” staan. Dan probeer ik gewoon eens: De partner van het gesprek is het gesprek van de partner. Vervolgens vraag ik me via die vorm af of ik met inhoud wat opgeschoten bent.
In dit geval vind ik het wel aardig dat de suggestie ervan uitgaat dat het gesprek van de partner weleens niet jouw gesprek (met haar/hem) zou kunnen zijn. Dus heeft omgekeerd wat jijzelf denkt dat je voert als gesprek, inderdaad een ànder gesprek als partner. Zo kan je verder denken dat je nog van geluk mag spreken, wanneer die parallelle gesprekken als partners functioneren. Als ik vlotweg het tegenovergestelde van partner neem, leidt dat tot weer een contragram: De tegenstander van het gesprek is het gesprek van de tegenstander.
John Haynes wordt knettergek als ik hem zulke probeersels voorleg. Nee, dat is geen ècht contragram, schrijft hij dan terug. Kan mij niet zoveel schelen. Voor mij is het spel belangwekkend. Ik meen zelfs dat het contragram als hulpmiddel voor dialectiek (dynamiek, dus) kritiek ‘betekent’ op vàste, duurzame interpretatie.

18.37
Wat mij betreft stoelt samenwerking op zoveel mogelijk complementariteit van bijdragen (zit elkaar niet in de weg, want het geheel is dan méér dan de som der delen) met navenante verdeling van financiële beloning (gun elkaar, bevorder zelfs over en weer zakelijk succes).

18.38
Je zou dat lijstje met samenwerkingspunten ook algemene voorwaarden kunnen noemen. Om uitdrukking eraan te geven dat elke potentiële partner met serieuze bedoelingen zich vooral moet melden, heb ik ze gepubliceerd. Zie Metapatroon en KnitbITs®: oriëntatie op samenwerking voor exploitatie (concept). In de vorige versie schreef ik trouwens nog dat Information Dynamics onder voorwaarden eventueel exclusief exploitatierecht verleent. Nu is het, helemaal niks exclusiviteit. Dat past niet bij de wezenlijk infrastructurele aard van metapatroon. En laat elke partner maar extra zijn best voor marktaandeel doen.

18.39
Het gesprek gisteren, met enkele medewerkers van een leverancier van een programmatuurpakket, gaf helaas een vertrouwd beeld. Ook het hoofd R&D schoof aan die ineens geen probleem meer had. Dan is het gespreksverloop onmiddellijk duidelijk. Voor elke insteek die wij noemden als opmaat voor een nieuw algemeen beeld (je moet je verhaal noodzakelijkerwijs ergens beginnen), bleef hij inderdaad steeds hangen op zo'n insteek … waarvoor hij dan wel weer een apart bestáánd “tooltje” wist om het op te lossen. … niet dat dàt het probleem is, hoor ..., want eigenlijk is er helemaal geen probleem …
Er komt een keer dat ik gewoon opsta en wegloop. Dan maar géén koffie.

18.40
De externe consultant voor subsidies (no cure, no pay) was enthousiast, zodanig zelfs dat hij zijn gretigheid om direct voor Information Dynamics te bemiddelen slecht kon verbergen.

18.41
Ik heb er geen bezwaar tegen, integendeel, wanneer jij onze bijdragen zo spoedig mogelijk voorlegt aan je directeur. Voor structurele aanpak is haar/zijn directe betrokkenheid immers vroeg of laat onontkoombaar. Ja, dan liefst meteen, zou ik zeggen. Ons vervolggesprek krijgt tenminste reële strategische richting dankzij afstemming.
Mocht je directeur onverhoopt de huidige bedrijfskoers willen handhaven, wellicht niet met retoriek maar wèl met feitelijk gedrag, dan is de bewegingsruimte voor noodzakelijke vernieuwing natuurlijk minimaal. Maar ik hoop natuurlijk dat je daarentegen alle ruimte krijgt.

18.42
De klanten/opdrachtgevers behoren weliswaar tot één branche, maar zij zijn door variëteit gekenmerkt. Dat heeft tot gevolg dat de programmatuur van die leverancier feitelijk nergens als uniform pakket geïmplementeerd is. Afhankelijk van afwijkende bedrijfsvoering door een bepáálde klant omvat de implementatie altijd enig tot aanzienlijk maatwerk.
Operationalisering van de programmatuur gebeurt thans van klant tot klant op ad hoc basis. Daarbij kan maatwerk voor de ene klant na een veralgemeniseringsslag in het pakket opgenomen worden, enzovoort. Het gebrek aan structuur vormt echter een strategisch risico voor de leverancier: incidentenmanagement. Kortweg, de implementatiestrategie waarmee het bedrijf zich aanvankelijk als bedrijf kon ontwikkelen, vormt inmiddels een rem.
Omgekeerd vormt beheersbare structuur thans een strategische kans: kwaliteit, nieuwe marktsegmenten. Het groeiend aantal klanten en bijgevolg gevarieerde implementaties stimuleert de behoefte aan gestructureerd beheer van de verzameling implementaties. Overkoepelend implementatiebeheer bevordert hergebruik van componenten (wat anders steeds meer afhankelijk van toeval wordt) en waarborgt veranderlijke samenhang van zulke componenten tot een configuratie die daadwerkelijk als implementatie kan gelden (want dat is een toetsbare deelverzameling). Dankzij dynamisch overzicht over gerealiseerde èn geplande implementaties van de programmatuur kan het bedrijf verdere ontwikkelresultaten structureel èn kortcyclischer ter beschikking stellen aan huidige en nieuwe klanten.
De sleutel tot overkoepelend implementatiebeheer ligt bij de zgn metadata. Hoewel metadata dus van klant tot klant kunnen, en tot op zekere hoogte ook zùllen, verschillen, moeten ze desondanks voor overzicht enzovoort door de leverancier in één (beheer)administratie passen. Nota bene, in de administratie voor overkoepelend implementatiebeheer verschijnen de metadata van de apàrte implementaties als data. Voor adequaat beheer kunnen daar aanvullende relaties tussen (meta)data aangebracht zijn.
Nota bene, door het beheersoverzicht over de gevarieerde implementaties is bedoelde administratie tevens wezenlijk hulpmiddel voor voortgaande, samenhangend ontwerp en ontwikkeling van de programmatuur àls pakket. Voor een levensvatbare toekomst stoelt professionele ontwerp- en ontwikkelcoördinatie op variëteitbeheersing van implementaties.
Opnieuw nota bene, het doel is niet om variëteit te elimineren, maar om juist om óók toekomstig flexibel èn met optimale kwaliteitsborging te kunnen inspelen op klantbehoeften aan relevante variëteit.
In combinatie met veranderlijkheid van implementaties vergt de administratie voor overkoepelend implementatiebeheer voorzieningen voor verbijzondering van (meta)data naar context en tijd. Daarvoor heeft de firma Information Dynamics BV te Voorburg een methode (Metapattern) met bijbehorende programmatuurcomponenten (KnitbITs) ontwikkeld.

18.43
Ter bestrijding van fragmentatie van implementaties kan je inderdaad twee kanten op. Ik schetste er [in aantekening 18.42] opzettelijk slechts één.
Naar die ene kant aanvaard je zulke fragmentatie, maar probeer je die tenminste véél beter beheersbaar te krijgen. Het is zelfs de vraag of je daardoor feitelijk een kant/richting op bewéégt. De oude benadering blijft in wezen op z'n plaats.
Naar de andere kant herken je de mogelijkheid om bedoelde fragmentatie zo niet op te heffen, dan wel sterk te verminderen met alle structurele voordelen van dien. Dat lukt via abstractie, met verdergaande "generieke componenten" als resultaat (zoals wij met KnitbITs beschikbaar hebben).
Uit ons gesprek met enkele medewerkers van de leverancier bleek dat (ook) dáár onder de noemer van R&D thans géén ruimte bestaat voor de ene noch de andere richting ...
... of er moet iets aan de positie van R&D veranderen. Dat is echter niet zo simpel, meestal. Want pas wanneer de directie van zo’n organisatie inziet dat haar levensvatbare toekomst afhankelijk is van een strategiewijziging met bijbehorende fundamentele vernieuwing van het product(en)- en dienst(en)aanbod, valt aan positionering tot en met personele bezetting van R&D iets constructiefs te doen.
Ik speel maar even met een idee, maar de directie zou de huidige R&D kunnen herpositioneren tot R&D-I (lees: nummer 1). Dat organisatieonderdeel zet de ontwikkeling van de programmatuur voort volgens de overgeleverde strategie. Dat lukt bij uitstek met de huidige personele bezetting; niets aan veranderen.
Daarnáást richt de directie R&D-II op. Dat onderdeel werkt ongehinderd door R&D-I aan de strategische vernieuwingstechniek. Natuurlijk moet R&D-II ook kijken naar wat hèrbruikbaar is van wat 'onder het regime' van R&D-I aan componenten beschikbaar kwam. Verder moet succes van R&D-II gaan overtuigen. In de loop der tijd neemt het werk voor R&D-I af; medewerkers stappen over naar R&D-II (dat ná verloop van tijd dus weer gewoon R&D heet); wie dat niet wil of kan volgen, krijgt zo ook volop tijd ergens anders een baan te vinden.
Het blijkt voor de zoveelste keer dat sommige mensen in een organisatie prima allang aanvoelen dat er een wezenlijk probleem (lees vaak ook: wezenlijke kans) bestaat. Bij die leverancier is dat de ene medewerker die ons voor overleg uitnodigde. Nota bene, dat is niet de directeur.
Andere mensen hebben echter het gevoel dat hun imago van oplosser verloren gaat, als zij instemmen met zulk probleem- annex kansbesef dat een pionier aandraagt. Onzin, natuurlijk, want het gaat om besef van een nieuw probleem, waarvoor zulke zèlfverklaarde tegenstanders kritieke bijdragen kunnen leveren aan een netzo nieuwe oplossing. Dàt is dus zelfs prima voor hun imago. Maar goed, zo zien zijzelf dat niet. Helaas leert de praktijk dat juist mensen die zich op bijdragen aan innovatie, onderzoek, verbetering en dergelijke laten voorstaan, vaak verandering belemmeren in plaats van verwelkomen. Doorgaans moet de 'baas' eraan te pas komen om ze via gezag tot een andere opstelling te dwingen (omdat ze voor, zeg maar, peer-to-peer argumentatie niet ontvankelijk zijn). Maar … het probleem met de doorsnee-baas is helaas, als zij/hij zich überhaupt een voorstelling kan maken … van een visie, dat zij/hij zich sterk afhankelijk voelt van vooral die zgn oplossers. Met andere woorden, in vrijwel alle organisaties is de baas feitelijk bang om 'haar/zijn' oplossers tégen te spreken, er met een nieuwe richting tegenin te gaan, enzovoort. Bijgevolg zijn het de oplossers die zo'n organisatie stevig in een houdgreep hebben, met stagnatie en vervolgens teloorgang door achterhaalde oplossing als resultaat.

18.44
Ik heb mijn antwoord uitgesteld, in de hoop dat de serieuze ongerijmdheden die je ermee oproept zouden verdwijnen door bezinking. Dat is echter (nog) niet gebeurd. Daarvoor heb ik jouw hulp nodig, vind ik nu. Daarom deel ik je stelling niet “dat we moeten stoppen met corresponderen.” Graag nodig ik je met dit uitgebreide antwoord uit tot verduidelijking.
In het algemeen vind ik de inhoud van jouw bericht in lijnrechte tegenspraak met wat jij mij vertelde tijdens de SBG-slotbijeenkomst op 4 december 2006. Ik meen me prima te herinneren dat wij het er bij die gelegenheid hartgrondig over eens waren dat de Belastingdienst via absolute betekenisdefinities van de wal in de sloot raakt met informatievoorziening. Zo werkt de wereld niet, punt. Zodra je dat beseft, terecht dus, volgt daaruit de ònontkoombaarheid van wezenlijke vernieuwing voor wat jullie complexiteitsreductie noem(d)en.
De voornaamste ongerijmdheid bestaat eruit dat ik zulk gedegen besef van (informatie)variëteit ik nergens meer herken in jouw bericht. Wat is er gebeurd? Heeft de Belastingdienst alsnog elders een methode ontdekt, of zelf ontwikkeld, voor beheersbare betekenisdifferentiatie op de schaal van informatieverkeer in publiek domein? Zo ja, dan ben ik je zeer erkentelijk indien je mij die wilt noemen. Zo nee, dan kan ik jouw gedragingen in de beide aangehaalde situaties — je opvatting in ons gesprek tijdens de SBG-slotbijeenkomst, respectievelijk in jouw recente emailbericht — niet rijmen. Een aanwijzing dat er intussen géén sprake is van een alternatieve methode met zgn passende variëteit meen ik trouwens te herkennen in jouw bericht. Want daarin schrijf je over “het (te) ontwikkelen beleid op dit terrein.” Kennelijk bestaat dergelijk beleid nog steeds niet.
Zoals ik verderop ook betoog, biedt juist metapatroon tot èn met een strategische methode. In tegenstelling tot wat jij erover beweert, ondersteunt metapatroon bij uitstek alleréérst beleidsontwikkeling.
Ik wil je in dit verband niet onthouden wat ik wèl consequent gedrag vind, helaas overigens, want professioneel vind ik het juist weer niet. Ook tijdens die SBG-slotbijeenkomst zei je mij dat je het niet aandurft om je chef(s) te benaderen met een voorstel dat in zijn, respectievelijk hun ogen afwijkend is. Consequent is dat je met je bericht als het ware de deur probeert dicht te houden waarvoor — jij (vóór)oordeelt dat — die chef(s) niet ontvankelijk is/zijn.
Maar juist jouw terughoudendheid om iets nieuws te bemiddelen voor de Belastingdienst leidt elders tot een ongerijmdheid. Voor zover mij bekend, werk jij zelfs voor een afdeling die Innovatie heet.
Kan je daarom ajb verduidelijken wat een burger en ondernemer zoals ik ben, moet verstaan onder wat bij de Belastingdienst als innovatie telt en geldt? Gelet op jouw feitelijk gedrag begrijp ik dat nog niet.
Ik ben sterk geneigd jouw chef(s) direct te benaderen met de vraag of zij inderdaad zèlfcensuur, nalatigheid e.d. door hun medewerkers op prijs stellen. Dan kom ik er achter of iedereen zich drukker maakt om eigen positie dan om het maatschappelijke vraagstuk dat de informatievoorziening van de Belastingdienst domweg is. Nee, toch!? Er zal daar toch wel iemand èrgens op een leidinggevende positie zijn die zich het algemeen belang aantrekt?
Van mijn kant ben ik zeker niet bang om duidelijkheid te helpen bevorderen; zie bijvoorbeeld mijn Klacht over ICTRegie. Zeg nou zelf?! :-)
In aanvulling op wat ik (nog) als ongerijmdheden ervaar, vind ik uit jouw bericht enkele misverstanden spreken. Naar mijn idee is er géén sprake van dat “wat dus rest […] zakelijk verschil van mening [is] over de bijdrage die een bepaalde oplossing in een groter geheel moet opleveren.”
Waarom meen ik dat? Je bevestigt met je bericht wat ik meteen aan het begin van het gesprek 10 november 2006 met je collega’s stelde. Dat betreft de praktische onmogelijkheid om een nieuw paradigma te beargumenteren in termen, resp. begrippen van het oude paradigma (dat, nota bene, mede het huidige vraagstuk veroorzaakt). Daarom benadruk ik zo een proefopstelling. Ofwel, als je ‘ziet’ dat het anders werkt, overtuigt dat sterker.
Maar goed, dit antwoord op jouw bericht is jammer genoeg nog steeds niet zo’n proefopstelling. Sterker nog, jouw bericht is er zelfs op gericht die mogelijkheid van communicatie via een proef te elimineren. Het maximale dat ik in dit stadium dus kan proberen is om enkele misverstanden recht te zetten.
Zo veronderstel je dat metapatroon voor “gegevensmetabeheer een deeloplossing is.” Dat klopt niet. Allereerst gaat het om beheer in het algemeen van statische (gedragsattributen) als dynamische informatie (gedragsinstructies, lees ook: programmatuur). Daarvoor speelt metainformatie natuurlijk een belangrijke rol. Dat is, nogmaals, echter niet de enige rol die metapatroon kent voor informatiebeheer.
Hiervan afgeleid, ten tweede, is metapatroon geen “deeloplossing,” maar vestigt juist de vereiste stelselmatigheid. Zie ook mijn opmerking hierboven over metapatroon als hulpmiddel voor ontwikkeling van beleid voor stelselmatige informatievoorziening.
Hierboven vroeg ik je al om opheldering over jouw eigen standpunt over hoe de Belastingdienst tot dusver werkt aan het vraagstuk van onbeheersbare informatievariëteit. Indien wij het ondanks jouw bericht tòch eens zijn en blijven over noodzakelijke betekenisdifferentiatie, vind ik dat jijzelf primair een “verschil van mening” hebt met jouw eigen collega’s bij de Belastingdienst. Of je dat meningsverschil “zakelijk” kunt noemen, laat ik trouwens graag in het midden.
Mocht je het inderdaad fundamenteel oneens zijn met de simplistische, dus averechtse aanpak van complexiteitsreductie door je collega’s, dan maak ik er ernstig bezwaar tegen dat jij desondanks mij een bericht stuurt met hùn strekking. Of ben je het inmiddels met ze eens? Dàt zou me pas ècht verbazen!
Voorlopig houd ik het erop dat jij de rust probeert te bewaren. Innovatie is echter inherent ònrustig.
Mijn allerminst originele opvatting luidt in elk geval dat de oude oplossing nooit geschikt is voor het nieuwe probleem. Voor die oude oplossing bestaat inderdaad allang, zoals jij ze noemt, “een samenhangende set van M.T.H.V's.” Ik zocht even op wat die letters aangeven: methoden, technieken, hulpmiddelen en voorschriften. Volgens zo’n oude oplossing heb je daar voor de opgave van complexiteitsreductie echter niets aan. Sterker nog, die oplossing is inmiddels een belangrijk déél van het probleem. En in verband hiermee vind ik het weer een misverstand, indien je door jouw bericht zou veronderstellen dat metapatroon niet biedt wat jij terecht als eis stelt. Zeg het me ajb als je iets ànders weet, dat voldoet aan de reële behoefte aan beheersing van stelselmatige informatievariëteit. Ik weet het ècht niet!
Eerlijk is eerlijk, metapatroon met bijbehorende verzameling programmatuurcomponenten (KnitbITs) staat nog aan het begin van zijn cyclus. Ergens moet een principiële vernieuwingsslag beginnen, nietwaar? Nogmaals, voor iemand die werkt voor een afdeling Innovatie zou gebrekkige rijpheid van een methode tot en met techniek een merkwaardig verwijt zijn aan het adres van een … innovator. Maar ondanks het beginstadium is metapatroon een heuse methode met voorschriften voor stelselmatige betekenisordening, vormt KnitbITs een heuse techniek met hulpmiddelen voor inrichting van een informatiestelsel met gewaarborgde conceptuele eenduidigheid. Ik verzet me ertegen als je dat ten onrechte ontkent. Daarbij neem ik aan dat je dat als mijn oprechtheid waardeert. In omgekeerde richting meen ik eveneens recht te hebben op oprechtheid. Of, over vernieuwing gesproken, heb ik een hopeloos verouderd beeld van waarop de overheid met haar ambtenaren aanspreekbaar is? Ik vraag het maar eens …
Als je metapatroon zelfs niet onderzoekt onder de noemer van innovatie en gericht op een vraagstuk waarvoor evident een nieuwe oplossingsrichting geboden is … Ik herhaal dat een wezenlijk nieuw paradigma nooit in een kort gesprek nooit zijn recht kan komen. Daar moet je ècht wat meer moeite voor doen. Ja, òf dat doe je niet, maar het eerste dat je daarmee bevordert is stagnatie en het tweede is onherroepelijk teruggang.
Jouw afwijzing van metapatroon met als reden het niet past in jullie “grotere geheel” acht ik daarom eveneens een uitdrukking van misverstand. Jouw redenering lijkt me zelfs ondeugdelijk, nogmaals, omdat je schrijft over “het (te) ontwikkelen beleid op dit terrein.” Ofwel, dat beleid is er nog niet eens. Blijkbaar kan je desondanks reeds de conclusie van je collega’s steunen — opnieuw, nota bene, in tegenstelling tot jouw eerdere mededeling aan mij — dat metapatroon niet past bij “een sobere en effectieve manier van het operationaliseren.”
Hoe kan je dat als stelling te verkondigen? Metapatroon elimineert duplicatie. Dus, soberder kan het niet! En over effectiviteit gesproken, met absolute betekenisdefinities neemt die drastisch af naarmate de reikwijdte van het relevante informatiestelsel groeit. Uiteindelijk dreigt het informatieverkeer vàst te lopen. Dat ‘bewijst’ de aldus ‘gegroeide’ praktijk overduidelijk. Ofwel, wat je (mij) met zo’n stelling slechts duidelijk maakt, is dat jouw collega’s en jijzelf hoogstwaarschijnlijk helemaal niets van de uitgebreide documentatie over metapatroon — waarnaar ik jullie uiteraard verwees — bestudeerden. Als dat zo is, zeg dat dan.
Aan jouw “beeld dat er oprecht en met een welwillend oor met [mij] is gesproken en naar [mij] is geluisterd” wens ik heus niet te tornen. Welwillendheid is stellig een begin, maar natuurlijk niet genoeg voor professionele interventie. Je kunt toch niet serieus menen, zeker niet als medewerker van een afdeling Innovatie, dat met zo’n gesprekje alles duidelijk kan zijn over een wezenlijke informatiekundige vernieuwing? Wat is dat voor halsstarrige weigering om metapatroon te bestuderen? Je doet het op voorhand af — en nota bene als ontkenning van mijn uitdrukkelijk aangegeven strategische positionering ervan — als niet-“sobere,” niet-“effectieve” “deeloplossing.” Dat is zelfs bizar, omdat jullie zèlf blijkbaar nog geen eigen notie hebben van relevant informatiebeleid.
Voor een evenwichtig beeld van metapatroon blijf ik mij inzetten. Zo dring ik met deugdelijke argumenten onverminderd aan op praktische toepassing door (ook) de Belastingdienst. De opzettelijk wat scherper aangezette toon schudt je hopelijk wakker. Er ligt een grote kans voor zowel jouw werkgever, als mijn onderneming. Denk ajb even door aan de positie van de Belastingdienst in de informatiemaatschappij.
Jij beweert over een proefopstelling dat “het […] aan beide kanten tot verspilling van geld en energie [zou] leiden.” Ik beweer daarentegen stellig dat metapatroon de enig beschikbare methode enz. is voor informatieve variëteitbeheersing op stelselschaal. Geen verdere verspilling dus, maar eindelijk besparing. Als je het daarmee òneens bent, verwacht ik serieuze argumenten. Heb je die niet na bestudering, doe dan ajb je ambtelijke best voor noodzakelijke vernieuwing van informatievoorziening bij de Belastingdienst op basis van metapatroon. Wees op een professionele manier consequent.

18.45
Zoals afgesproken kom ik graag via dit emailbericht terug op mijn verzoek om hulp. Met Information Dynamics heb ik een twee-manszaak voor onderzoek & ontwikkeling van, zeg maar, gereedschap voor het vestigen van samenhang in informatievoorziening. Ons gereedschap wèrkt, maar nu zoek ik de mogelijkheid voor een aansprekende proefopstelling. Dus, groot, veel, ingewikkeld, duur, wanhopige gebruikers … :-) Zo dacht ik dankzij uw uitleg aan de onderwijsinstelling waar u directeur bent.
Klopt het dat bestuurders, managers, docenten, studenten enzovoort een probleem hebben met de huidige verscheidenheid van apàrte informatiesystemen binnen èn buiten de eigen organisatie? Is het praktisch (bijna) onmogelijk om daaruit betrouwbare informatie voor in- en overzicht te destilleren?
Als dat inderdaad erkend is als een alsmaar groeiend probleem, bied ik graag een korte proef aan (plm. twee weken). Daarvoor nemen wij uiteraard de vertrouwelijkheid van uw informatie in acht (en zo’n proef kan trouwens ook prima met testbestanden ipv ‘echte’ informatie).
Zonder hulp van een verlichte binnenstaander krijg ik natuurlijk geen gelegenheid om zo’n serieuze proef te mogen uitvoeren. Omgekeerd vind ik dat de onderwijsinstelling er ook zeer mee geholpen is, want daarmee krijgt u concreet zicht op de praktische oplossing van een taai informatieprobleem. De kwaliteit van informatievoorziening neemt sterk toe, met tegelijkertijd grote financiële besparingen.
Over dat gereedschap valt verder van alles en nog wat te vertellen (en heb ik tot en met zgn wetenschappelijk veel gepubliceerd). Daarmee val ik u niet lastig. Het idee is om ‘gewoon’ eens te laten zien dat het werkt.
Ik ben u zeer erkentelijk voor uw aanbod om mijn verzoek verder te (be)geleiden.

18.46
Mijn opvatting blijft dat er ter oriëntatie op metapatroon 'iets' moet zijn dat voor betrokken medewerkers herkenbaar een probleem en/of kans vormt. Alleen op die manier gaat er overtuigingsdwang uit van een wezenlijk nieuwe oplossingsrichting.

18.47
Zo ingewikkeld vind ik het trouwens niet. Denk maar aan de zgn gebouwde omgeving. Een huis, kantoor enz. in een stad is tegenwoordig toch nooit resultaat van een geïsoleerd ontwerp. Er is toch stedenbouw, lees infrastructuur. Daartussen bestaat wisselwerking. Dan bepaalt in de ene richting het stedenbouwkundig ontwerp in allerlei opzicht de ruimte voor de aparte gebouwen. In de andere richting kan de ontwikkeling in, zeg maar, gebouwkundige visie tot en met techniek van invloed zijn op het ontwerp en bijbehorende ontwikkeling van een stad, enzovoort.

18.48
Over die richtlijnen, bijvoorbeeld daaraan merk je dat hij geen echte ontwerper is. Houd je er nog even aan en vergeet ze verder alsjeblieft.

18.49
Ik heb nadrukkelijk zo geschreven dat hij het verhaal niet simpel kan begrijpen, want zo simpel is het nu eenmaal niet. En het moet nu eenmaal kort. Daarom heb ik een poging gedaan om hem juist door die eventuele onduidelijkheid inclusief wat impliciete kritiek te prikkelen tot actie.

18.50
Wat wij doen, betreft gewoon het nieuwe paradigma voor zgn passende variëteit. Het vraagstuk van informatie-orde op die schaal is er nu eenmaal. Het is dus niet zozeer de vraag of andere mensen/bedrijven — min of meer — hetzelfde bedenken, ontwikkelen enzovoort, maar wanneer. En misschien is zulke verbreding precies wat wijzelf nodig hebben. Want dan pas komt er een reële markt. Tot dusver lopen wij te pionieren met iets dat niemand überhaupt herkent. Als er maar genoeg marktaandeel voor ons is en blijft.

18.51
Onder de (nog) gangbare noemer van semantisch web komen we hier weer de kloof tegen met aan de ene kant wat-iemand-wil en aan de andere kant hoe-iemand-dat-aanpakt. Dus, ja, dat kan hij wel willen, maar, nee, (volgens mij) lukt dat op die manier nooit. De aanpak is te plat. Of heb jij ontdekt dat (ook) hij voor betekenisordening wel degelijk meer sporen, resp. niveaus inzet?
Wat machinale verwerking betreft, het is maar de vraag welke variëteit je daarvan verlangt. Als je wilt dat (ook) een machine situationeel reageert, moet variabele context meedoen. 'Wil' je voorts dat de machine zoiets als eigen 'wil' vertoont, dan geldt blijkbaar subjectiviteit. Bijelkaar: subjectief situationisme, met de semiotische enneade als (meta)model.

18.52
Bijna aandoenlijk, die tekst over zgn moderne personeelsinformatie. Er is daar minstens vijftien jaar dus niets veranderd. Het is probleem is dan weer dat wat voor jou en mij zo evident een kans voor metapatroon is, voor zulke dienstverleners èn hun klanten gauw als bedreiging geldt.

18.53
Het is volgens mij niet zozeer de "functiescheiding volgens Peirce’s triade: betekenis, teken en object" die vruchtbaar werkt voor het ww web. Dat betreft weliswaar een driedelig schema, maar volgens metapatroon gaat het voor een toepasselijke structuurbeschrijving annex –ontwerp om context, signatuur en intext. De hyperlink is dan de signatuur (die op een bepaalde pagina in een dienovereenkomstige context verschijnt), terwijl de pagina waarvan de hyperlink het adres biedt de bijbehorende intext is. Op die manier klopt het tenminste enneadisch, want de dimensies van object, respectievelijk interpretatie zijn per definitie slechts 'vertegenwoordigd' door de tekendimensie. Dat geldt dus ook voor het web.
Het klassieke web kent dan steeds slechts één enkele slag met context-signatuur-intext. Dankzij metapatroon kan dat een oneindige structuur zijn, dus met stapsgewijze verbijzondering en de mogelijkheid van laterale bewegingen via dezelfde signatuur in een andere context. Zo ontstaat pas stelselmatige betekenisordening.
Ik heb de indruk dat je vooral algeméén wijst op de kracht van een driedelig mechanisme, dus niet zozeer op dat van Peirce in het bijzonder. Je kunt dat wel handhaven, maar dan betreft het een transpositie van dat kader in plaats van een toepassing ervan.
Metapatroon zelf is natuurlijk al een voorbeeld van vruchtbaar gebruik van driedelige abstractie. Gecombineerd met Peirce's triade leverde dat de semiotische enneade op. Doordat er nu 'langs' de tekendimensie drie elementen beschikbaar zijn, zelfs recursief, biedt dat passende variëteit voor structuurbeschrijvingen van welk tekenstelsel dan ook. Daarvoor moeten we juist termen als object en interpretatie strikt vermijden.
Je zou kunnen zeggen dat het loont om de driedeling langs de tekendimensie verder te differentiëren volgens exemplaar en type, zeg ook maar teken en metateken. Dat levert dus die twee ònlosmakelijke sporen op, waardoor het precoördinatief zo soepel werkt.
De transpositie is een mooie illustratie, stellig herkenbaarder dan bijvoorbeeld vermelding van een term als intext, maar de feitelijke consistentie vergt consequente toepassing van de enneade, en dus voor tekens slechts met gebruik van wat die dimensie met haar deelsporen omvat.

18.54
Terecht vind ik de algemene strategie voor de stad ambitieus èn realistisch: city of peace and justice, sociale en ruimtelijke structuur in 2020, city marketing ... Wat ik daarin echter mis is een visie op Den Haag als Informatiestad. Nota bene, ik bedoel informatievoorziening niet langer bekeken als afgeleide van traditionele sociale en ruimtelijke structuur. Klantvriendelijk, prachtig, maar wat is daar strategisch aan? Voor Den Haag Informatiestad is informatie- en communicatietechnologie daarentegen een wezenlijke ontwikkelfactor. De toekomstige sociale ruimte, fysieke ruimte èn informatieruimte zijn ònlosmakelijke aspecten van de Informatiestad … waarvan die samengestelde ruimte door zulk wezenlijk verband niet langer beperkt blijft tot het traditionele grondgebied.
Als informatiestad kent Den Haag feitelijk een grenzeloos bereik. Iedereen is daar van harte welkom en neemt eraan deel als virtuele burger geïnteresseerd in vrede, recht enzovoort. Recht, vrede, veiligheid zijn ònbereikbaar zonder communicatie, ontmoeting van mensen met informatie. Zo is de Informatiestad tevens krachtig instrument voor city marketing. Virtuele burgers van Den Haag Informatiestad raken geïnteresseerd om de èchte stad te bezoeken, er hun al dan niet virtuele medeburgers te ontmoeten, hun organisatie te vestigen, hun geld te investeren enzovoort.
Den Haag Informatiestad is een open informatiesamenleving voor vrede en recht. Mits Den Haag dat concept pioniert, kan de stad zich nogeens extra krachtig internationaal profileren. Die kans moet u gauw grijpen; elke andere stad op de wereld kan Den Haag vóór zijn.
Den Haag Informatiestad vergt infrastructuur voor inherent variabel informatieverkeer. Op zijn beurt is daarvoor kwalitatief àndere, nieuwe ICT nodig (die overigens zoveel mogelijk bestáánde informatievoorziening desgewenst intact laat; verbeteringen zijn geleidelijk, dus beheersbaar mogelijk; éénduidigheid in stelselmatige informatievoorziening levert tevens grote financiële besparingen op). Mijn bedrijf voor onderzoek & ontwikkeling, Information Dynamics, heeft de basiscomponenten voor de Haagse voorsprong beschikbaar.[12 januari 2007, emailbericht aan wethouder van gemeente Den Haag]

18.55
Eenvoudig? Semantiek is de maat van gecoördineerde gedragsvariëteit.

18.56
Ik probeer het vraagstuk niet zozeer 'vanuit' metapatroon uit te leggen, als wel de
variëteit te schetsen van relevante informatievoorziening. Ja, dan kom je
weer op metapatroon uit.

18.57
De trits context-signatuur-intext is altijd enkelvoudig in het gebruik, zeg maar in een bepaalde cyclus van semiosis. De crux is het samenspel van drie elementen, zodat je een scharnier hebt voor de verplaatsing naar de eventuele volgende cyclus.
In mijn conceptuele schets van metapatroon lopen exemplaar en type doorelkaar. Daarin ben ik niet zozeer slordig, integendeel, maar ontwikkel op die manier juist context als een overkoepelend concept.
Met digitale techniek werkt dat echter niet zomaar. Daarom hanteer jij voor KnitbITs terecht, dus gericht op praktische implementatie, strikt hun onderscheid ... maar wel — en dat is de scharniertruc dankzij de trits — om exemplaar en type zonodig tevens als éénheid te benutten voor verdere verwerking, enzovoort.
Náást de sporen voor exemplaar en type lopen aparte sporen — maar, nota bene, netzo ònlosmakelijk — voor autorisatie, respectievelijk presentatie (waarop zich au fond ook weer tekens bevinden, zoals metatekens altijd ook weer tekens zijn).

18.58
De semiotische enneade kent een tekendimensie. Dat 'betekent' dat gezien vanaf een bepaalde signatuur óók context en intext tekens zijn. Zowel een contextteken als een signatuurteken zijn nodig voor — het bereiken enzovoort van — een dienovereenkomstig intextteken.
Een wezenlijke bijdrage aan precisie in precoördinatie is de ontleding van het òpgegeven teken in context en signatuur, allebei tekens dus.

18.59
De semiosis van verschillende actoren in hun communicatieve interactie valt niet tot één enkel, dóórlopend verband te reduceren. Daar zit altijd het teken tussen (waarbij het tevens nogal kan verschillen wat de ene actor als voortgebracht teken 'bedoelt' en de andere actor als opgevat teken 'begrijpt').

18.60
Mensen blijven nogal eens vastzitten in terminologische verschillen, terwijl ze het over de feitelijke samenhang best eens zijn.

18.61
Als we het erover eens zijn dat onze motieven verschillen, moeten we begrijpen dat onze concepten dienovereenkomstig logisch afwijken. Dat geldt natuurlijk volgens enneadische logica.

18.62
Op 20 januari jl. verscheen in NRC Handelsblad op pagina 25 het verslag van een vraaggesprek met de huidige directeur-generaal van de Belastingdienst, mr. J. Thunnissen. Ongetwijfeld hebt u dat artikel ook gelezen. Ik maak bezwaar tegen de voorstelling die zij daar geeft van de ònmogelijkheid tot verdere veranderingen op redelijke termijn bij de Belastingdienst en aldus in het maatschappelijk verkeer. Het klopt gewoon niet dat informatie- en communicatietechnologie daarvoor een belemmering vormt.
De Belastingdienst zit mijns inziens verstrikt in een traditionele oplossing(srichting) voor informatievoorziening die inmiddels het probleem zelfs verstèrkt. Dat valt echter prima te verhelpen. Over een wèrkende aanpak met zgn. passende variëteit had ik namens mijn bedrijf voor onderzoek & ontwikkeling contact met, respectievelijk via medewerkers van, nota bene, de afdeling Innovatie van de Belastingdienst.
Eén van die medewerkers deelt mijn opvatting dat de relevante werkelijkheid voor de Belastingdienst nu eenmaal zodanig gedifferentieerd is, dat ènkelvoudige begripsdefinities géén fundament voor het noodzakelijke informatiestelsel kùnnen vormen. Op stelselschaal is uniformiteit een illusie, met stagnatie en vervolgens terugval als gevolg.
Mevrouw Thunnissen denkt kennelijk nog simpelweg dat haar organisatieonderdeel met “de invoering van de zorgtoeslag en het overnemen van de premieheffing van het UWV […] erg veel voor [z’n] kiezen” kreeg. Nee, dergelijke uitvoeringsprocessen zijn symptomatisch voor toenemende dynamiek van informatieverkeer in het publiek domein. Daarin vervult de Belastingdienst dergelijke gevarieerde functies, zo is het nu eenmaal. Wanneer (ook) de Belastingdienst zich daarvoor principieel inricht, is het probleem gewoon wèg (en lonken kansen). De manier waarop de directeur-generaal van de Belastingdienst “ongelukken” wil vermijden, veroorzaakt ze echter juist. Zoals gezegd, haar oplossing ìs in steeds sterkere mate het probleem.
Maar diezelfde medewerker van de afdeling Innovatie steunt wèl zijn collega’s die zich niet willen verdiepen in de nieuwe theorie en technologie die mijn bedrijf ontwikkelde. Is dat innovatie? Zonder reële argumenten krijg ik een afwijzing. Dat is nogeens extra onzakelijk, daar de Belastingdienst zèlf in de verste verte niet over een reële aanpak beschikt van de alsmaar groeiende informatievariëteit. Ik merk op dat de medewerker in kwestie mij eerder tijdens een persoonlijk gesprek vertelde dat hij geen ver(der)strekkend idee bij zijn leidinggevende functionarissen kon indienen. Vindt u dat juist, zo’n restrictief werkklimaat? Verwacht die medewerker soms dat ik begrip opbreng voor zijn, tja, lastige positie? Overigens sprak ik hem daarop aan, maar antwoord blijft dan uit.
Het extra belangwekkende van het vraaggesprek met mevrouw Thunnissen en de reden dat ik het graag als aanleiding aangrijp voor deze brief, vind ik dat zij het ònvermogen bij de Belastingdienst een letterlijk uitgesproken politiek karakter geeft. Zo lijkt mij haar onverhulde waarschuwing meteen ook uw zaak.
Daarom dring ik er bij u als verantwoordelijk minister op aan mijn voorstel voor inherent stelselmatige opzet van informatievoorziening wèl serieus te nemen. Blijkbaar is de Belastingdienst te veel in zichzelf gekeerd geraakt voor de onvermijdelijk noodzakelijke paradigmawissel voor informatievoorziening. Zonder uw opbouwende interventie verslechtert de toestand geheid alsmaar sneller.
Tenslotte meen ik hiervoor juist bij u als bewindspersoon voor de VVD aan het beste adres te zijn. Want ook maar eens over mijn positie gesproken, zonder enige subsidie heeft mijn strikt Nederlandse bedrijf baanbrekende technologie voor informatieve infrastructuur ontwikkeld. Zoals de Belastingdienst zich tot dusver (niet) bezighield met mijn voorstel lijkt helaas tekenend voor de uitvoering van het regeringsbeleid voor innovatie. Zo kreeg ik van ICTRegie schriftelijk gemeld dat “bureau en directeur er gereserveerd tegenover [stonden, want z]ij kennen je benadering onvoldoende en durven hun nek niet uit te steken en willen er de naam van ICTRegie niet aan verbinden.” Hoe kan je aan innovatie nu de eis stellen dat … het al bekend moet zijn?
Ik vertrouw op uw integriteit en strategische visie.[21 januari 2007, brief aan de minister van Financiën]

18.63
Op langere termijn worden die ideeën waarmee ik pionier stellig gemeengoed. Dat zit nu eenmaal onvermijdelijk besloten in de ontwikkeling van informatievariëteit. De praktische vraag is hoe ik daar persoonlijk nog iets aan heb. Via het wetenschappelijk spoor lukt dat dus evenmin. Ook daar is iedereen reuze druk met haar of zijn eigen onderwerp; interdisciplinair enzovoort moet het vooral niet zijn.
Wat ik natuurlijk hard nodig heb, is hulp. Mijn ervaring is echter dat het stellen van een serieuze hulpvraag de snelste manier vormt om te bereiken dat iemand haar/zijn rug naar je keert. Het voordeel voor de ander moet blijkbaar evident zijn. Tja, met een nieuw paradigma bestaat zulke duidelijkheid er per definitie nog niet. En als ikzelf het antwoord daarop ken, hoef ik het ook een ander niet langer te vragen.
Het klopt, helemaal alleen kom ik niet ver. Als er iemand is die dat beseft, ben ikzelf het. Het is niet anders. Als ik niets onderneem, blijft dat zeker zo en dat probeer ik dus te vermijden. Alweer enige tijd vind ik dat het een combinatie is van aandacht blijven vragen en 'gewoon' het verloop der tijd. Nogmaals, wat ik nu met metapatroon als bijzonder voorstel is vrij binnenkort doodnormaal.

18.64
De afspraak luidt dus dat wij spoedig metapatroon enz. zo constructief mogelijk toelichten. Dan merken wij simpel genoeg of dat enthousiasme veroorzaakt. Hopelijk wel! Overigens lijkt het mij onverstandig om zakelijke strategie helemaal te laten afhangen van zo'n beoordeling door jullie aangewezen technische medewerkers. Aangezien het een wezenlijk ànder paradigma betreft, is helaas twijfel gewettigd. Want vrijwel zeker regeert het oude paradigma nog zo'n oordeel. Maar goed, dat vergt borging waaraan wij niets méér kunnen bijdragen dan bedoelde toelichting. Maar het lijkt mij dat het eigenlijk niet anders concreet kan beginnen voor jullie bedrijf dan dat de bedrijfsleiding ons vertrouwt met zijn allereerste opdrachtgever onder de metapatroonnoemer. Zo trek je (ook) de technici mee, die anders met hun aarzeling tot zelfs afwijzing het bedrijf verstard houden.

inleidende opmerking voor volgende tekstpassage:
Zie ook 18.62.

18.65
Zojuist ontving ik uw brief met kenmerk DGB 2007-00418 van 26 januari jl. Graag spreek ik mijn waardering uit voor uw nagenoeg prompte reactie en uw bijzonder vriendelijke toon.
Inhoudelijk neem ik echter met uw brief geen genoegen als antwoord op mijn brief van 21 januari 2007 over de vernieuwing van de informatievoorziening voor en door de Belastingdienst. Daarvoor vermeld ik hier mijn voornaamste redenen.
Ik reken erop dat u opbouwende aanleiding herkent voor zowel een nadere reactie aan mijn adres als, maatschappelijk nog veel belangrijker, uw ministeriële actie (lees ook: u moet er ècht zèlf iets aan doen) om een principiële belemmering voor verbeterde informatievoorziening uit de weg te ruimen. Hoewel ik zeker geen cabaretier ben, probeer ik daarvoor te appelleren aan uw onmiskenbare gevoel voor humor. Dat opent wellicht gemakkelijker inzicht.
Hoe u het ook wendt of keert, mijn brief van de 21e januari bevat kritiek op de directeur-generaal Belastingdienst. Mede ingegeven door het vraaggesprek dat zij onlangs gaf aan NRC Handelsblad, vertrouw ik er niet op dat zij er op eigen kracht in slaagt om informatievoorziening te laten verbeteren. Dat is haar vak natuurlijk ook helemaal niet. Dus eigenlijk is het zo dat ik in dat opzicht niet gerust ben op de informatiekundige kwaliteit terzake van haar medewerkers. Maar ja, de directeur-generaal voelt zich ongetwijfeld sterk afhankelijk van haar eigen staf. Daarom richtte ik mijn brief ook nadrukkelijk aan u, als verantwoordelijk minister. Natuurlijk bent u evenzeer afhankelijk, maar het verschil vind ik toch dat u zich direct gecontroleerd weet door de Tweede Kamer.
Ik begrijp uw reflex wel (als u zèlf mijn eerdere brief al las; zo nee, dan lukt het met deze brief hopelijk), te weten dat u beantwoording overlaat aan de ambtenaar wier beleidsterrein annex taakgebied het onderwerp in kwestie betreft. Maar juist voor kritiek, voor een klacht en dergelijke acht ik dat precies verkeerd.
Zo heb ik een dochter die op het Gymnasium Haganum zat. U kent die school, nietwaar? Stel dat zij, mijn dochter dus, herhaald te laat kwam en de school mij daarover een brief schreef als aansporing tot een opvoedkundige interventie. Afgezien van de ijdelheid van ouderlijk vertoon, denkt u dat de school er genoegen mee zou nemen, indien ik mijn dochter de antwoordbrief had laten opstellen en, nota bene, ook nogeens namens mij ondertekenen?
Op elke vergelijking valt altijd iets aan te merken, maar wat ik er ook mee probeer te verduidelijken is dat u als minister kunt helpen dat uw ambtenaren ontsnappen aan hun gezapigheid. Zij zijn geen pubers meer en wie weet aanspreekbaar. Dat lukt echter niet door net te doen alsof u geen rol speelt in hun gedragscyclus.
Ik wendde mij dus tot u en dat doe ik hierbij opnieuw. Want het is voorts een menselijke neiging om kritiek te verwarren met schuldtoewijzing. Maar daar gaat het per saldo helemaal niet om! Wat telt is dat de Belastingdienst een nieuwe opzet voor informatievoorziening nodig heeft. Maar algemeen geldt, als je de persoon benadert die ergens direct verantwoordelijkheid voor draagt, is de gebruikelijke reactie dat zij/hij zich verdedigt. Dat is jammer, niet opbouwend, maar zo gaat het meestal nu eenmaal.
Als defensieve reactie vormt uw brief van 26 januari jl. inderdaad geen uitzondering. Op haar beurt liet de directeur-generaal Belastingdienst de tekst door één van haar medewerkers opstellen. Op die manier ben ik binnen de kortste keren weer beland bij de medewerker die de oorspronkelijke afwijzing verwoordde. Voor u misschien keurig, maar dat schiet niet op! Voorspelbaar krijg ik een herhaling voorgeschoteld van oude uitgangspunten voor het programma Complexiteitsreductie. Dat blijft welles-nietes. Neemt u mij aub met mijn argumenten serieus! Een beroep hoort niet, hoe vriendelijk van omgang ook, aan hetzelfde loket behandeld te worden waar ik oorspronkelijk afgewezen ben.
Tot dusver kost communicatie vooral mij zoveel moeite, omdat ik nog een wezenlijke kloof tussen de opvattingen zie liggen. Ik aanvaard dat het vinden van gehoor voor een principieel nieuwe voorstelling van zaken extra problematisch is. Ja, dat is dus mijn opgave. Ik doe reuze mijn best.
Tegelijk vind ik dat u zich de extra moeite moet getroosten die hoort bij het serieus nemen van het enorme probleem met informatievoorziening van de Belastingdienst. Daarvoor een oplossing bereiken is primair ùw probleem, niet het mijne. Ik wil echter graag aan de oplossing bijdragen, dat had u al begrepen. Als ik u daarvoor moet wakker schudden, dan probeer ik dat.
Namens de directeur-generaal — die op haar beurt namens u ervoor tekende — schrijft [haar medewerker] ondermeer “Als beleidsuitgangspunten hanteren we dat alleen bewezen oplossingen inzetbaar zullen zijn.” Voor, zeg maar, gewone problemen is dat een prima uitgangspunt voor de praktische oplossing. Naar mijn overtuiging kent de Belastingdienst — inderdaad, dáárin is hij thans allerminst uniek — echter géén gewoon, maar een nieuw probleem met informatievoorziening. Aangezien zgn. best practices per definitie ‘oud’ zijn, verergert hun inzet slechts het probleem; als variatie op een spreekwoord, u raakt ermee van de sloot in het kanaal en zolang u erin slaagt te blijven spartelen zo door naar volle zee.
Of ik die afwijking kan bewijzen van wat met bestáánde middelen oplosbaar is? Ja, daaraan wijdde ik talloze publicaties. Daarentegen manifesteren huidige best practices een ontkenning van semantische variëteit zoals zulke variëteit inmiddels (ook) allang voor de Belastingdienst geldt.
Opnieuw waag ik een vergelijking. Vroeger, voor een apart informatiesysteem lagen de relevante ‘punten’ allemaal overzichtelijk op één enkel, twee-dimensionaal vlak. Zo kende elke zgn. toepassing haar eigen, geïsoleerde twee-dimensionale stelseltje. Voor wie semantische variëteit niet begrijpt, vaak niet wìl begrijpen, komt het als een onaangename verrassing dat die gescheiden twee-dimensionale stelseltjes niet blijken te sporen als het moment aangebroken is dat ze op elkaar aangesloten kunnen en moeten worden. Omdat betrokken in- en externe informatiekundigen, hun leidinggevende functionarissen, opdrachtgevers enzovoort (nog) niet kunnen ontsnappen aan hun aangeleerde èn, vergeet dat aub even niet, commercieel hoogst lonende twee-dimensionale principe voor ordening, ontstaat roep om absolute standaardisering. Dus (ook) wat ‘iets’ betekent, moet volgens die platte insteek gelijk zijn voor wat als allemaal kleine twee-dimensionale stelseltjes in samenhang moet gaan functioneren als één groot, omvattend maar, nota bene, netzogoed twee-dimensionaal stelsel. Waarom verergert daardoor het probleem? Simpel, daardoor gaan relevante verschillen verloren. En omdat het dáárom voor bepaalde processen niet wèrkt, ontstaan daarvoor van de weeromstuit aparte informatiesysteempjes, enzovoort, enzovoort. Die spiraal valt slechts te onderbreken door het besef dat wat strikt locaal nog prima twee-dimensionaal beheersbaar is, onontkoombaar méér dimensies vergt in een, zeg maar, interlocaal verband. Daarvoor blijken context en tijd als extra, dus infrastructurele dimensies toereikend. Dat is de methodische verrijking door Metapatroon. Het nieuwe, omvattende informatiestelsel kent daarom principieel — nota bene, nog altijd volgens deze vergelijking met analytische meetkunde — geen twee, maar vier dimensies. De uitbreiding van informatievoorziening naar een vier-dimensionale ruimte is de crux van de wezenlijke vernieuwing. Alles dat niet berekend is op die infrastructurele maat, is daarentegen weggegooid geld. Want u kunt noodzakelijke vrijheidsgraden niet ongestraft frustreren. De trainer zegt toch evenmin tegen een voetballer dat hij best zonder zijn voeten kan? Maar precies dàt is wat er ondermeer bij de Belastingdienst blijft gebeuren. Op die schaal berokkent kortzichtigheid maatschappelijke schade.
Uiteindelijk kan ik het natuurlijk niet helpen, indien u die reële variëteit ontkent en zelfs blijft ontkennen. U maakt mij hopelijk echter nooit het verwijt, dat ik in weerwil van mijn deskundigheid verzuimde u verantwoord te adviseren. Ondermeer een brief zoals deze vormt het bewijs van mijn inspanningen.
Wanneer u inziet dat de Belastingdienst staat voor een structureel nieuw probleem (als gevolg van de mogelijkheid om voorheen gescheiden informatiesystemen met elkaar te verbinden), moet u subiet ook het volgende heroverwegen. U schreef mij, nou ja, [de medewerker] schreef het op en [de directeur-generaal] ondertekende: “Wij kunnen ons, gelet op het belang van ICT in onze organisatie, immers niet permitteren om experimenten uit te voeren.” U voegde eraan toe: “Ik neem aan dat u daar begrip voor heeft.”
Nee, ik begrijp daar dus niets van. Dat beweer ik niet uit eigenwijsheid, maar uit mijn gevoel voor verantwoordelijkheid en solidariteit. Ja, ik begrijp wèl de risicomijdende opstelling. Dat doe ikzelf natuurlijk ook voortdurend, risico’s proberen te vermijden. Soms pakt risicomijdend gedrag echter averechts uit. Wat ik daarom gelet op het nieuwe probleem van méérdimensionaal verband óók wel degelijk en uitstekend begrijp is dat de Belastingdienst het risico juist ingrijpend versterkt door hardnekkig de oplossing volgens beklemmende maatvoering te blijven zoeken.
Als er nu domweg nog geen relevante best practices zijn voor verruimde stelselmatige informatievoorziening! Natuurlijk kan de Belastingdienst afwachten, totdat ze beschikbaar zijn volgens het nieuwe paradigma van semantische variëteit. Ik zou zeggen, dat duurt te lang (zie ook mijn opmerkingen verderop over de markt). Dus moét er geëxperimenteerd worden.
Hoe langer de Dienst zich ertegen verzet, des te groter wordt de wanorde als gevolg van aanhoudende inzet van achterhaalde best practices, of van wat dan ook. Wat u van mij mag verwachten is dat ik daarop beargumenteerd blijf wijzen, steeds vergezeld van aanwijzing van de oplossingsrichting die wèl eenduidige beheersing borgt van onbeperkte semantische variëteit.
Ik veronderstel dat uw advies goed bedoeld is, dat wil zeggen om mijn “ideeën […] te bespreken met de grote softwareleveranciers.” Daarom ben ik u ervoor erkentelijk. Ook die tip werkt echter slechts binnen een heersend paradigma. Als het om dergelijke grote(re) bedrijven gaat, moeten per kwartaal zwarte cijfers tellen. Voor een heuse paradigmawissel zijn leveranciers daarom waarschijnlijk zelfs benauwder dan de Belastingdienst, zo is mijn alweer jarenlange ervaring met pogingen dáár een basis aanvaard te krijgen voor stelselmatige informatievoorziening. Retoriek van innovatie ten spijt, leveranciers spiegelen het conservatisme van in dit geval de Belastingdienst. Ik weet dat uit de eerste hand van bijvoorbeeld IBM. Weliswaar is dat bedrijf blijkbaar een zgn. innovatiepartner van de Belastingdienst, … maar voor innovatie moest ik er vooral niet zijn. Welke innovatiebijdragen u van zo’n zgn. partner verwacht is mij daarom een raadsel, maar dit terzijde.
Uw onbegrip — leest u aub zo’n woord opnieuw niet als verwijt, maar als aansporing voor een realistische benadering van het probleem — van de noodzaak tot paradigmawissel meen ik daarom tevens te lezen uit uw associatie van innovatie met, nogmaals, “grote softwareleveranciers.” Daarentegen bevestigen enerzijds grote opdrachtgevers zoals de Belastingdienst, anderzijds grote aanbieders van ict-diensten en –producten het nog alsmaar groeiend probleem.
Zeker, u stelt terecht de vraag of het de opgave van de Belastingdienst moet zijn om zich via experimenten enzovoort actief met een doorbraak te bemoeien. Mijn idee en hierbij dringend advies luidt dat de Dienst feitelijk geen keus heeft. Nu u wéét, of ik tenminste vind dat ik het u bij herhaling geprobeerd heb duidelijk te maken, politiek gezien komt het op hetzelfde neer, dat er wel degelijk een oplossingsrichting met passende variëteit beschikbaar is, bent u niet langer doelgericht standvastig maar nalatig halsstarrig wanneer u vasthoudt aan wat-niet-werkt-en-het-steeds-erger-maakt.
Over de terughoudendheid van andere bedrijven om zich in Metapatroon te verdiepen vermeld ik hier aanvullend dat beheersing van semantische variëteit een infrastructureel karakter draagt. Bij mijn weten bent u opgeleid als econoom. Daarom beseft u stellig nog veel sterker dan ik dat een aanzet voor infrastructurele voorzieningen nooit vrijblijvend vanuit het bedrijfsleven gebeurt. Praktisch is de overheid (vrijwel) altijd onmisbaar voor initiatief. Wellicht kunt u zelfs ermee instemmen dat het vanuit mijn optiek als burger èn ondernemer erop lijkt alsof de Belastingdienst zich onttrekt aan zijn verantwoordelijkheid als launching customer voor informatiekundige vernieuwing.
Als minister van Financiën zou het u extra moeten aanspreken dat de passend gedimensioneerde oplossing veel (verdere) geldverspilling voorkomt en ten opzichte van huidige kosten bovendien structureel grote financiële besparing belooft. Dit vooruitzicht vind ikzelf als belastingbetalende burger en ondernemer natuurlijk ook zeer aantrekkelijk.
Ik merk voor de zoveelste keer op dat dergelijke uitspraken vanuit het huidige paradigma onverifieerbaar zijn. Denkt u aub aan het voorbeeld van de assenstelsels. Wie als twee-dimensionaal denker een vraag over een vier-dimensionale ruimte krijgt, raakt hopeloos verward. Daarvoor heb ik enig begrip, ik bedoel voor die staat van verwarring, maar ik aanvaard natuurlijk niet dat zo’n onbewuste beperking gaat gelden als argument tégen noodzakelijke verrijking van referentiekader. Dat is een vals argument.
Zoals ik al enkele malen in deze brief aanstipte, vormen afwijkende paradigma’s een hoge drempel voor opbouwende communicatie. Wat u in uw brief van de 26e januari als een argument tégen toepassing van Metapatroon probeert te opperen, is daarvan eveneens een voorbeeld. U stelt dat de benadering à la Metapatroon slechts “een bepaald perspectief” vertegenwoordigt, te weten “het beheersen van de variëteit van gegevens.” Daardoor zou “de afhankelijkheid met de rest van de problematiek [niet] inzichtelijk” zijn.
Wat moet ik daarop nu weer zeggen? Het is onzin, maar om dàt te begrijpen moet u dus die nieuwe kijk volgens semantische variëteit volgen. Algemeen gesproken vind ik het trouwens al merkwaardig om voor een informatiekundig paradigma als het ware aangevallen te worden op het positioneren van … informatie als kernbegrip. Als het om informatievoorziening gaat, nota bene, kàn “de rest van de problematiek” toch nooit ànders dan àfgeleid zijn van “het beheersen van de variëteit van gegevens”! Nu wil ik daarover met u niet gedetailleerd in discussie, maakt u zich niet ongerust, maar ik wil kwijt dat zulke gezochte afwijzingen niet als argumenten mogen tellen.
De specifieke, zeg maar, afleiding voor “de rest van de problematiek” verschilt voor het nieuwe paradigma uiteraard van die voor het oude. Het klopt, nieuwe best practices zijn nog niet uitgekristalliseerd. Intussen lijkt de Belastingdienst op iemand die — ik weet het, dit is een oude mop, maar hier beslist weer toepasselijk — haast heeft om met zijn auto weg te rijden; hij zoekt zijn autosleutel niet in het donker waar hij ze verloor, maar onder het licht van een straatlantaarn waar hij tenminste iets (maar dus nooit zijn autosleutel) ziet. Maar goed, nu verval ikzelf in de zoveelste herhaling. Het draait om het besef dat wezenlijke vernieuwing, ook nog eens met spoed, onontkoombaar is.
Ik mag het toch ook wel opmerkelijk vinden dat juist de afdeling voor Innovatie bij de Belastingdienst u naar mijn indruk passende ondersteuning onthoudt. De medewerkers steunen daarentegen het beleid van best practices, zeg ook maar, van niets nieuws. De vraag is dan waarvoor zo’n afdeling dient. Of gaf u ze al voor afvloeiing op, omdat het a.s. kabinet op personele kosten bij het Rijk wil bezuinigen?
Als u mij enige verdere spot veroorlooft: Oh, voor de Belastingdienst zijn zulke best practices wel degelijk nieuw. Noem zo’n afdeling dan niet langer Innovatie, want dat is verwarrend. Afdeling Consolidatie lijkt me passender. Dat voor uw programma Complexiteitsreductie volgens mij het allergrootste risico ligt bij de — tot mislukking gedoemde — consolidatie van huidige best practices, zou spoedig moeten gaan dagen.
Ik doe hernieuwd een beroep op uw integriteit en strategische visie.[27 januari 2007, brief aan de minister van Financiën, afschrift aan directeur-generaal Belastingdienst]

 

 

december 2006 – januari 2007, webeditie 2007 © Pieter Wisse