Pieter Wisse
Hier staan tekstpassages verzameld, voornamelijk overgenomen uit emailberichten die ik schreef in de periode december 2006 – januari 2007. Voorzover het om correspondentie gaat, bleef de volgorde van verzending hier gehandhaafd.
18.1
Metapatroon berust op een nieuw paradigma. Het valt daarom onmogelijk te
verklaren op basis van oude, àndere paradigma’s waarvan variëteit geringer is.
Ik bedoel, strikt rationeel lukt het nooit om iemand van iets
nieuws-met-extra’s te overtuigen, zolang hij simpelweg ... nog niet overtuigd
is. Want elk paradigma kent zijn karakteristieke ratio (wat natuurlijk een
uitspraak is die pas … door-en-door rationeel is dankzij metapatroon; inderdaad,
een paradigma is à la metapatroon ook maar weer een situatie annex context).
In het vroegste communicatiestadium bereik je het optimale door enige interesse
te wekken. Dat vormt met een afwijkend paradigma echter niet de 'basis' voor
voortzetting van argumentatie. Wie dat probeert, stuit steeds op het dilemma
van principiële tekortkoming van de oude ten opzichte van de nieuwe ratio; in
de richting van oplopende variëteit zijn ze ònvergelijkbaar.
Mijn idee is dat met tenminste een beetje interesse praktisch wat ruimte (lees
ook; tijd, maar vooral motivatie) schept, die mensen willen besteden om eens daadwerkelijk
te kijken of en, zo ja, hoe wat-ze-nog-vergaand-vreemd-is werkt. Zulke ervaring
helpt overtuiging belangrijk verder, wie weet zelfs al tot een punt waarop
uitleg enz. van metapatroon met argumentatie (weer) zin heeft. Het vreemde
blijkt niet dreigend, maar door wat nadere kennismaking wellicht zelfs reuze vriendelijk;
zo durven mensen wat al een beetje bekend (lees ook: vertrouwd) geraakt is ook
verder te leren kennen.
18.2
Mij zit wat verwarring dwars. Het lijkt erop dat het perspectief volgens
standaarden (te) overheersend geworden is. Want alweer wat langer geleden
zouden de meeste standaards voor informatiemanagement nog methoden genoemd
zijn, of raamwerken oid. Zo’n term als methode laat echter ruimte voor
alternatieven. Precies, dat vinden leveranciers nu net niet de bedoeling met
hun diensten & producten. Dus begint het er steeds vaker zelfs mee om de
term methode door standaard te vervangen om vervolgens te kijken hoever je
ermee komt.
Dat leidt de aandacht echter af van, zeg maar, intermethodische samenhang.
Ontbreekt er niet een informatiekundig referentiekader? Dat zou The Open Group
Architecture Framework kunnen zijn, althans, die pretentie draagt het. Ik
betwijfel dat, zachtjes uitgedrukt. Daarvoor kan ik nuancering van de o van
open nog in het midden laten. Maar ook met TOGAF komt tot uitdrukking dat de a
van architectuur net zo’n overspannen betekenisverschuiving doormaakte als de
term standaard (die, zoals gezegd, tegenwoordig vaak weinig anders als methode
betekent).
Mijn principiële toevoeging voor informatievoorziening in de netwerksamenleving
betreft — een methode voor — stelselmatige betekenisordening: metapatroon. Over
standaarden gesproken, met metapatroon komt juist hun paradoxale karakter tot
uitdrukking komt … èn vindt oplossing. Wat metapatroon ‘doet,’ is noodzakelijke
gedragsverschillen erkennen. Oppervlakkig zou je dat als ondermijning van
standaardisatie kunnen beschouwen. Daarvoor komt echter in de plaats dat gedrag
wel degelijk gestandaardiseerd is, resp. beschreven staat, maar altijd pèr
situatie/context. Er zijn nu eenmaal allerlei situaties met bijbehorend
verschillende gedragingen voor een bepaald object. Zo ontstaat qua betekenisordening
een, zeg maar, standaardisatie-evenwicht dat afgestemd is op de stelselschaal
die kenmerkend is voor de informatiemaatschappij/netwerksamenleving.
Het enige betekeniselement dat voor het totale bereik van een informatiestelsel
uniform (lees ook: als gestandaardiseerd) geldt, is een unieke identificatie
(signatuur). Nota bene, dat betreft een aanduiding die strikt door
stelseltechniek gevestigd is (en daarom ook door diezelfde middelen onderhouden
enz. kan blijven). Dit verklaart hoe de zgn signatuur haar verbindende functie
overigens slechts naar behoren vervult dankzij een paradoxale eigenschap: de
betekenis van een signatuur is nihil. Alle àndere betekeniselementen zijn
verdeeld naar relevante context. Zo geldt altijd ook een bepaalde context voor
zelfs wat traditioneel telt als een administratienummer. Op ruime(re) schaal
beschouwd, blijkt zo’n nummer immers helemaal niet zo uniek, terwijl het om
allerlei praktische redenen ook nogeens veranderbaar moet zijn.
De contextuele gedrags- annex betekenisverbijzondering vestigt éénduidigheid.
Wie met alle geweld de term standaard wil gebruiken, moet dan inzien dat de
‘methode’ metapatroon pèr definitie helpt om betekenis standaardiseren, te
weten pèr context. Dankzij het verbindende betekeniselement — waarvan de
wezenlijke betékenis nu net is dat het verder … géén betekenis vertegenwoordigt
— geldt voor een bepaald object ook op stelselschaal éénduidige
betekenisordening.
Je kunt het ingewikkeld vinden, maar zònder stelselmatige betekenisordening
schieten ook de tot dusver gangbare methoden/standaarden principieel tekort
voor realisatie van informatievoorziening op de schaal van maatschappelijk
verkeer. Met andere woorden, vanuit het perspectief van metapatroon ligt er nog
een gat. Dat valt slechts te dempen/overbruggen door het informatiebegrip
allereerst te verruimen en vervolgens te ontleden.
Wat wij oppervlakkig herkennen als informatie, blijkt de willekeurige drager
van veranderlijke betekenis. Voor opheffing van dubbelzinnigheid is dus méér
informatie nodig. Dat heet volgens metapatroon: context. Wat wij dus simpelweg
dachten dat ons geïsoleerd informeert, klopt niet. Nooit. Een mens neemt
context méé als informatie. Zo wisselde de gebruiker van oudsher impliciet van
context van het ene naar het andere informatiesysteem. Daarop kunnen we echter
niet meer vertrouwen, omdat die aparte informatiesystemen opgaan in een
stelsel. Voor het behoud van gerichte betekeniservaring door de gebruikers —
inclusief digitale agenten — moeten contexten expliciet als informatie
gekoppeld zijn aan wat voorheen, bij de gratie van strikt gescheiden gebruikte,
dus kleinschalige informatiesystemen, nog doorging voor volledige informatie.
Het dilemma is dat maatregelen voor stelselmatige betekenisordening vooralsnog
weerstand ontmoeten. Ontkenning helpt echter niets. Voor de netwerksamenleving
zijn nu eenmaal voorzieningen nodig met passende variëteit. Daarvoor mislukt
alles dat voor betekenisvorming nog geënt is op apàrtheid van een
informatiesysteem.
Metapatroon is baanbrekend. Het betreft een nieuw paradigma voor ‘iets’ dat
bijna niemand al ervaart als probleem, laat staan als … kans. Het gat dat ik
aanwijs, is vooral ook een gat-in-de-markt. De vraag is dan hoe betalende
opdrachtgevers vertrouwen kunnen opdoen in metapatroon als noodzakelijkerwijs
èxtra methode. In On benefiting
from metapattern geef ik een tip. Waar en wanneer een concrete zakelijke
aanleiding bestaat, ontwikkelt Information Dynamics graag allereerst een
proefopstelling à la metapatroon. Voor een ruw idee, zie Schakelpaneel.
Ik kom even terug op TOGAF. In versie 8.1 ontbreekt nog elk spoor van ook maar
het geringste besef van gevarieerde betekenisordening. Het paradigma voor
informatiemanagement kent daar onverminderd de maatvoering volgens de van
oudsher aparte toepassing. Het organisatiebegrip dient primair om
gemeenschappelijke voorzieningen te identificeren. Dat gebeurt van, zeg maar,
onderaf. Van de weeromstuit ontstijgt wat infrastructuur heet niet de
technische middelen.
Dankzij metapatroon werkt het precies andersom. Voor betekenisordening vervalt
ondermeer het ènkele organisatiebegrip (althans, als grootste bereik voor
informatievoorziening). Daarvoor komt stelsel voor informatieverkeer in de
plaats. Omdat zo’n informatiestelsel praktisch veranderlijk is, telt
metapatroon naast context ook tijd als principiële variabele.
Andersom, dus. Volgens dezelfde hiërarchie neemt stelselmatige
betekenisordening dan het hoogste informatiekundige niveau in. Nota bene,
volgens het perspectief van informatieverkéér geldt die betekenisordening als
zelfs primair voor infrastructuur (waarvan de reikwijdte uiteraard
maatschappelijk is, in plaats van een enkele organisatie of slechts dáárvan een
onderdeel).
Pas volgens stelselmatige betekenisordening als referentie- danwel
overkoepelend kader kunnen voorzieningen/middelen op lagere niveaus zònder
verwarring afgeleid zijn. Dat is volstrekt logisch. En wat standaarden betreft,
middelen op zulke lagere niveaus kunnen best in allerlei opzichten van elkaar
verschillen, mits zij éénduidig (genoeg) vervullen wat voor hogere niveaus als
functie geldt.
18.3
Via zgn redelijke argumenten moet je niet verder proberen te komen dan
vooralsnog de redelijkheid strekt van je gesprekspartners. Je kunt wel inzetten
wat volgens jou (al) ònredelijk is, maar voor menigeen (nog) prima past in hun
schema. Zo sta je onlosmakelijk voor een ethische opgave. Verder is het
praktische probleem natuurlijk, hoe je redelijkerwijs kunt bedenken wat jijzelf
niet redelijk vindt, maar andere mensen wèl. Afgezien van ethiek, daarom is het
reuze comfortabel om ergens de baas te zijn.
18.4
Als ik er wat over mag zeggen, qua diepgang komt het neer op wat jij allang
kent als MindMap. Zo is er ook zoiets als Topic Maps. Over dat laatste schreef
ik overigens Topic
Maps uprooted. Daarin stel ik ondermeer: Zolang je zulke methoden kunt
herleiden tot — samenhang door — punten en (tussen)lijnen, zijn ze
vergelijkbaar. Maar dat is nogal theoretisch. Het komt op praktische
bruikbaarheid aan. Daar onderscheidt metapatroon zich door zijn stelselmatige
(lees ook: infrastructurele) voorziening voor context en tijd. Net zoals met
Topic Maps, kan je dus in beginsel ook met Amaznode op basis van
het potentieel van punten en lijnen tot uitgewerkt stelselmatige
betekenisordening geraken. Voor elke verbijzonderde context en tijd moet
je echter steeds ad hoc voorzieningen treffen, terwijl je daarvoor hoe
dan ook de rijkere theorie van metapatroon nodig hebt. Want anders krijg
je de punten en lijnen nooit in hun infrastructureel/stelselmatig noodzakelijk
verband geschikt.
18.5
In het (papieren) tijdschrift InfoSecurity.nl
verscheen onlangs van Leon Kuunders een artikel over zgn identity management: Framing works! Omdat hij daarin expliciet voorborduurt
op ons Identity management distilled, was hij zo
vriendelijk Paul Jansen en mij een afschrift te sturen. Zijn artikel stuur ik
je hierbij graag door. Ik ben natuurlijk gelukkig met uitgesproken steun voor
onze praktische opvatting over identiteitsbeheer in de netwerksamenleving. Je
herkent hopelijk een extra aanleiding voor principiële, spoedige herziening van
de Burgerservicecode op basis van iDNA Manifest. Vanuit het perspectief van het iDNA Manifest voorziet Kuunders overigens (ook) de
geplande opzet van de Persoonlijke InternetPagina (PIP) van enige kritiek. Neem
allereerst het formele uitgangspunt van persoonlijk informatie-eigendom over.
Zoals ik je eerder toelichtte, zo praktisch is dat principe.[13 december 2006,
emailbericht aan directeur van Burger@Overheid.nl]
18.6
De afwijzing verrast me niet, helaas. Opvallend vind ik wel dat hij zich daarvoor
beroept op de meegestuurde reactie van zijn collega, K. Heb ik me dan zo
vergist? Volgens mij begreep juist die collega, tijdens het gesprek dat ik daar
onlangs had, nog het beste dat de oplossing kwalitatief anders moet zijn dan de
aanpak die het probleem veroorzaakt (en nog altijd verergert enzovoort,
enzovoort). Ik had ook de indruk dat hij vond dat Martijn Houtman en ik op hun
vragen steevast een stelselmatig, steekhoudend antwoord hadden. Verder meende
ik omgekeerd bij K het groeiend besef te peilen, wat jij allang hebt, dat de
Belastingdienst tot dusver nog helemaal niet beschikt over een
oplossingsrichting met zgn. passende variëteit. Vandaar dat K wel degelijk
sterk geïnteresseerd leek in metapatroon.
Maar goed, in zijn emailbericht werpt K verdere aspecten op. Nota bene, ik ben
het zelfs uitgesproken eens met zijn idee voor "een andere manier van
overdracht naar productie." Voor dergelijke vervaging van traditionele
grenzen tussen ontwikkeling, onderhoud, beheer en operaties zijn bij uitstek de
generieke pijlers van metapatroon, te weten context en tijd, onmisbaar. Sterker
nog, met die expliciet stelselmatige visie op 'operationele ontwikkeling' is
metapatroon ooit bedacht. Of ook weer in termen van fysiek verkeer, tijdens
werk-aan-de-weg moet verkeer zo ongehinderd mogelijk verlopen.
Tijdens het recente gesprek hebben wij, bij de korte vertoning van ons
prototype, daarom ook wel degelijk aangestipt dat stelselmatig bereik van
informatievoorziening tevens noodzaakt tot kleinschalige verbijzondering langs
de tijd-as op type- annex klasseniveau. Nu begrijp ik wel dat zo'n
verstrekkende opmerking in zo'n korte ontmoeting niet beklijft. Maar wat K in
zijn bericht opvoert als bezwaar klopt dus gewoon niet. Nogmaals, bij uitstek
metapatroon biedt structureel de voorziening waaraan hij volkomen terecht
refereert.
Zo zijn er uiteraard nog talloze aspecten die nu eenmaal niet tijdens een korte
bespreking de revue kunnen passeren, laat staan in hun onlosmakelijk verband.
Dat is precies de reden dat ik een proefopstelling voorstel; doe
praktijkervaring op waarvoor nodig en voldoende samenhang dwingend is! Zolang
je in pure theorie tot een oplossing denkt te kunnen komen, houdt stagnatie aan
(al helemaal wanneer je nog een absolutistische opvatting over objectdefinitie
hanteert).
Laatst zei je mij dat jij mijn voorstel toch nog eens met K wilde opnemen. Als
je mij daarover wat kunt zeggen, graag. Zachtjes uitgedrukt vind ik het
onbevredigend om met onterechte argumenten buitengesloten te blijven. Het
probleem is belangrijk genoeg om er serieus tijd aan te blijven besteden.
Vernieuwing op de relevante schaal lukt slechts als proces. Want er is een
heuse paradigmawissel aan de orde. Daarvoor herhaal ik wat ik jou aanbood:
Indien je meent dat het helpt ook jouw terechte zorg over de tot mislukking
gedoemde aanpak van complexiteitsreductie weg te nemen, spreek ik graag spoedig
met 'hogere kringen' in de Belastingdienst of verder in het ministerie van
Financiën over het alternatief voor informatievoorziening dat wèl recht doet
aan maatschappelijke verscheidenheid, de rol(len) van de Belastingdienst in dat
toekomstig informatieverkeer enzovoort. Het kan ook zijn dat je liever hebt,
dat ik de minister of DG direct benader om wat in beweging te proberen te
krijgen; zo ja, heb je dan een tip welke boodschap ze aanspreekt?
18.7
Blijkbaar heeft hij 'in' mijn bericht precies het omgekeerde gelezen van wat er
volgens mij duidelijk genoeg staat. Je kunt maar vooringenomen zijn. Als dit
het peil is waarop leden van de Tweede Kamer doorgaans zijn geadviseerd, schrik
ik er toch nog behoorlijk van.
Via de evaluatie van de Motie Vendrik bestaat een
mooie kans voor noodzakelijke koerswijziging. Zeg ook maar, volgende motie. De
infrastructurele insteek is juist in het burgerbelang. Het gaat immers primair
om het 'burgerlijk' informatieverkeer in de maatschappij. Dat bepleit ik
structureel tot en met zgn identiteitsbeheer, samen met Paul Jansen
bijvoorbeeld in Identity
management distilled.
18.8
Zo frustreert hij stelselmatige vernieuwing in de kiem, te weten door een
voorstel te laten behandelen door wie er subiet kritiek in ziet ... waar juist
diezelfde behandelaar overduidelijk niet tegen kan.
18.9
Ik vind het al niet prettig om een waakhond op me afgestuurd te krijgen, maar
houd hem dan tenminste aan de lijn.
18.10
Geen doorkomen aan. Ik probeer hem maar wat zenuwachtiger te krijgen met mijn
suggestie dat ik over hem heen ga, waardoor hij het risico gaat lopen te moeten
uitleggen waarom hij niet ... Als er inderdaad sprake is van een Narcistisch verbond
werkt ook dat 'natuurlijk' niet.
18.11
Met ecologisch, omgeving e.d. bedoelt hij in navolging van de meeste mensen
(die zichzèlf ook zo graag informatiearchitect oid noemen) helaas onverminderd
dat een bepáálde, ènkele organisatie centraal staat in de benadering. Er
bestaat zodoende een principieel verschil. Nog altijd bekeken vanuit een aparte
organisatie kan je vervolgens diezelfde organisatie inderdaad als schakel
opnemen in een keten. Nogmaals, je blijft dan onverkort bij het traditionele
paradigma.
Met een omvattend kader ga je daarentegen uit van samenhang, dus van een
stelsel. Daarbinnen kan je verbijzonderd gedrag herkennen, meestal ook nog eens
zeer variabel. Als je dat wilt toeschrijven aan allerlei organisaties, overige
actoren enzovoort, prima, maar de ene organisatie is dus niet langer
het vertrekpunt waarvanuit je ontwerpt, ontwikkelt enzovoort. Als een aforisme,
wat je tussen verschillende organisaties moet uitwisselen, verschijnt pas
geordend op stelselschaal. Dat is wezenlijk ànders.
Als je in je werkpraktijk beseft dat je met allemaal incidentele oplossinkjes
op basis van het enkelvoudige organisatieperspectief hopeloos verstrikt raakt,
moet je maar contact opnemen voor de structurele oplossing.
18.12
Ik ben geabonneerd op het maandblad Informatie en het weekblad Automatisering Gids. Regelmatig lees
ik daarin artikelen die bevestigen hoe lastig fundamentele verandering is. Van
obstakels trof ik in twee respectievelijke afleveringen eens zo’n concentratie
aan, dat ik me aan een leesverslag zette.
Zo pleit Stef Joosten ervoor, met zijn column Niet
meer, maar beter in het decembernummer 2006 van Informatie, om “een leidende rol te
pakken.” De ingrediënten van zijn recept zijn een “opleidingspiramide,” te
weten “een stroom van talent […] met een robuuste top” en “[d]aarnaast moet de [ICT-]sector
steviger innoveren.” Klinkt ferm, maar ik ben natuurlijk niet vergeten hoe
tegenovergesteld Joosten reageerde toen ik hem metapatroon voorstelde als
wezenlijke vernieuwing van informatievoorziening. Een afschrift van het bericht
waarmee ik hem in zijn functie als hoogleraar benaderde, is overigens
beschikbaar als nr 14.60 in Aantekeningen
uit correspondentie, maart – april 2006. Zoals ik
nader met mijn aantekening 14.75 aangeef, onthield Joosten zich van enige
inhoudelijke reactie. Sindsdien haalde hij dat evenmin in. In werkelijkheid
toont Joosten dus helemaal geen interesse. Nota bene, die vaststelling van
verwaarlozing telt òngeacht het innovatiegehalte van metapatroon. Op basis van
mijn claim had hij ernaar moeten kijken. Waarom? Als hoogleraar moet hij het
goede onderzoekvoorbeeld geven; daar krijgt hij voor betaald. Ook in het geval
hij er met sterke argumenten niets nieuws in had kunnen herkennen, zou hij wel
degelijk een inhoudelijke reactie gegeven hebben. Maar Joosten keek er
überhaupt niet naar. Zijn retoriek dekt zijn gedrag niet. Onder het mom van
vooruitstrevendheid zoals hij die in genoemde column etaleert, bestendigt
Joosten door zoals op mijn oproep feitelijk niets te ondernemen precies waarop
hij kritiek levert. Kortom, zo lastig vind ik het dus om draagvlak voor
verandering te verkrijgen. Als hij nu de enige was …
Even verderop in hetzelfde nummer van Informatie
staat een uitspraak vermeld van Tim Berners-Lee: “Internetonderzoek moet zich
richten op de functie van het web als een enorm, gedecentraliseerd systeem in
plaats van op de functie van een enkele computer op het web. […] De menselijke
factor zou veel belangrijker moeten zijn.” Prima, dat wijst zowaar op
vernieuwend begrip. Ik mis echter nog het besef dat verdere ontwikkeling
begripsvernieuwing op de schaal van een ànder paradigma vergt. Dàt is de
conceptuele herordening door metapatroon, met dáárvoor op zijn beurt als
grondslag de semiotische enneade of, beter nog, het dia-enneadisch
referentiekader. Als kenmerkend voor wat ik duid als overgangsfase vind ik dat
toonaangevende mensen zoals Berners-Lee weliswaar groeiend probleembesef
vertonen, maar blijkbaar nog niet inzien hoé ònontkoombaar de principiële
koerswijziging (lees ook: paradigmawissel) is voor een vruchtbare oplossing.
Bij Berners-Lee heb ik het trouwens (nog) niet geprobeerd, maar het
onbeweeglijke gedrag van Joosten illustreert volgens mij overduidelijk hoezeer
vele mensen op gevèstigde maatschappelijke posities hun belang blijven
identificeren met de achterhaalde oplossingsrichting.
Nog steeds in dat decembernummer 2006 geeft ook Guus Pijpers met zijn artikel Informatie over informatie blijk van terechte onrust
over tot dusver gangbare simplificatie van het informatiebegrip. Hij is dus,
zeg maar, onderweg. Vanuit het systematische perspectief van metapatroon dat ik
hanteer, heeft Pijpers echter nog geen idee van een duidelijke richting, laat
staan dat hij redelijkerwijs weer waar hij wil aankomen. Aangezien metapatroon
stelselmatige betekenisordening behelst volgens verbijzondering naar context en
tijd, valt mij natuurlijk extra op hoe Pijpers ambiguïteit als attribuut van
informatie poneert: “Informatie moet altijd in de juiste context worden
geïnterpreteerd om er waarde (kennis) uit te halen.” Wat is er dan zo moeilijk
aan, vraag ik me telkens bij lezing van de alsmaar populairdere roep om nadruk
op context, om vervolgens de beslissende stap naar synthese te zetten? Volgens
metapatroon is context óók informatie. Hun combinatie borgt eenduidigheid of,
omgekeerd benaderd, zorgt voor òplossing van, in Pijpers’ termen, ambiguïteit.
Verder drukt Pijpers zich naar mijn indruk (te) onzorgvuldig uit. Ik zou zeggen
dat wat hij “waarde” noemt, overeenkomt met interpretatie-als-resultaat. Dat
kan je ook kennis noemen, maar liefst vermijd ik die term. De semiotische
enneade toont hoe, het woord zegt het al, een negental elementen ònlosmakelijk
samenhangen. En met twee van zulke enneaden in een interactieve opstelling
ontstaat het dia-enneadische referentiekader. Dat helpt inzicht in wat Pijpers
voorstelt als het informatie-attribuut van onbepaaldheid: “Iemand die
informatie zendt, heeft geen absolute zekerheid dat de ontvanger de informatie
ook echt ontvangt en juist interpreteert.” Ook hier verdwijnt het zgn attribuut
door nodige en voldoende ontleding. Dat heb ik uitgewerkt in Semiosis & Sign Exchange, wat dit betreft vooral in
hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8.
Daarentegen blijft Pijpers uiteindelijk hangen op axioma’s die weliswaar
adequaat zijn voor strikt fysieke oorzaaktypen, maar principieel tekortschieten
waar tekens spelen en dus ònlosmakelijk ermee samenhangende motivationele differentiatie.
Pijpers heeft helemaal gelijk als hij stelt: De waarde [van informatie] wordt
bepaald door de context waarin de informatie wordt gebruikt. Die context
verandert ook nog eens in de tijd.” De ondertitel van mijn boek Metapattern (Addison-Wesley, 2001) luidt niet voor
niets context and time in information models. Terwijl Pijpers op z’n
best halfslachtig aan het problematiseren van het informatiebegrip geslagen is,
bestáát de oplossingsrichting met passende variëteit reeds. Nu verwijt ik
Pijpers geenszins dat hij zich (nog) niet beroept op metapatroon. Het is een
volle wereld. Je moet het maar tegengekomen zijn. Zelfs als je weet waarnaar je
zoekt, kan je een nieuwe ontwikkeling missen. In dit verband is overigens wel
relevant dat Pijpers “mensen […] lui” noemt, te weten dat ze “bij het zoeken
naar informatie de gemakkelijkste weg kiezen.” Voor iemand met de pretentie van
Pijpers zèlf vind ik dat de verkeerde houding. Maar goed, zo verklaart hij
stellig onbedoeld hoe lastig wèrkelijke vernieuwing is.
Nadat ik dat nummer van Informatie ‘uit’ had,
sloeg ik het nummer van 15 december 2006 van Automatisering
Gids open. Leuk, mijn opiniebijdrage Open
standaarden zijn infrastructureel was geplaatst. Drie andere artikelen in
het tweede katern van hetzelfde krantnummer maakten echter duidelijk hoever
verwijderd het infrastructurele paradigma voor informatieverkeer nog verwijderd
is van herkenning, laat staan van èrkenning.
Onder de titel Hoe redden we de overheid? doet de
journalist Peter Lievense verslag van een workshop met “wetenschappers,
consultants, ambtenaren en adviseurs over de toekomst van de elektronische
overheid.” Voorspelbaar kwam daar afwezige uniformiteit ter sprake. De
aanwezige leverancier bepleitte standaardisatie, want “[d]ie verschillen […]
maken dat leveranciers moeilijk efficiënt producten in de markt kunnen zetten.”
Vanuit het stelselmatige paradigma is dat hopeloos achterhaald. Ja,
doelmatigheid is problematisch met verschillen als evenzovele uitzonderingen.
Voor metapatroon zijn verschillen echter regel. Daarmee is het probleem gewoon
wèg, òpgelost. Dat vergt dus wel een rijker paradigma. Terecht wees “de e-man
van de Belastingdienst” erop dat “ICT […] het juist mogelijk [moet] maken te
harmoniseren zodat diversiteit gehandhaafd kan blijven.” Helemaal juist!
Infrastructuur moet reële gedragsdiversiteit faciliteren, nooit frustreren.
Voor de zoveelste keer, dat is nu net waarvoor metapatroon bedacht is. Tijdens de
workshop kwamen de deelnemers echter niet verder dan de “verrassende
onderzoeksvraag[, te weten, [k]an ICT helpen om standaardisatie van diensten
binnen eGov te beperken?” Daar vind ik dus niets verrassends meer aan. Ja,
informatie- en communicatietechnologie moét zelfs helpen. Maar dat lukt slechts
nádat daarvoor een passend paradigma aanvaard is: metapatroon. Daar vergt
vervolgens ondermeer passende techniek bij. In aanzet bestaat die eveneens
sinds enkele jaren, ontwikkeld door Information Dynamics. De programmatuur
kunnen we demonstreren wat we willen, maar zonder open houding ‘ziet’ iedereen
nog slechts een vermeend gevaar. Sterker, aan een demonstratie komen we met
Information Dynamics doorgaans (nog) nauwelijks toe. Zijn mensen zó blij met
hun probleemervaring, dat ze helemaal geen èchte oplossing willen? Zo waren er
volgens het verslag van de workshop deelnemers die meenden dat “[o]ver privacy
en security […] alles wel al gezegd” is. Nee, daarvoor gaat het nieuwe
paradigma zich eveneens manifesteren. Wie daarvan enig idee wil opdoen, verwijs
ik ter inleiding graag naar wat Paul Jansen en ik daarover schreven; zie Identity management
distilled. En ook over het onderwerp ontologie en semantisch web kwamen de
deelnemers aan de workshop blijkbaar niet verder dan gebruikelijk gemodder.
Voor de zoveelste keer, slechts met een overkoepelend paradigma zoals
metapatroon kunnen dergelijke onderwerpen gaan sporen tot praktische
oplossingsrichting.
Twee pagina’s verder in Automatisering Gids
nummer 50 van 2006 staat een aflevering geplaatst van Rob Meijers column,
ditmaal met de titel Adviezen voor de regering.
Na mijn opmerkingen hierboven kan ik daarover zo langzamerhand kort zijn.
Karakteristiek voor ongeleide krachteloosheid vind ik zijn gezapig advies voor
“een goede overheidsarchitectuur.” Meijer stelt dat er “begint zoiets te
ontstaan.” Als dat zo is, zet er allereerst kernachtig bij waarom de
opgeleverde referentiearchitectuur waardering verdient als begin. Kom voorts
met een scherpe schets van het vervolg. Dat ontbreekt allemaal. Natuurlijk past
dat niet in een column, maar ik maak me sterk dat Meijer het domweg niet weet.
Ook verder geeft Meijer wat brave tips. Niets nieuws, ogenschijnlijk niets
verkeerd mee, maar allemaal consequent volgens de beperkte visie dat de
elektronische overheid nog altijd een verschijningsvorm is van … de overheid.
Dat is er dus structureel fout aan. Want overheidsinstellingen zijn slechts
enkele van de deelnemers aan maatschappelijk informatieverkeer waarvoor een
deugdelijke infrastructuur moet komen en ontwikkeld moet blijven. De omgekeerde
benadering wèrkt pas. Het gaat om een publiek verkeersstelsel voor informatieve
interacties. Dat stelsel is primair ingericht op informatieverkeer door wat
traditioneel private partijen heten. Nota bene, voor een democratische
samenleving is datzelfde verkeersstel ‘automatisch’ tevens geschikt voor
deelname door publieke partijen aan interacties. Waarom zou dat voor
informatieverkeer ineens principieel anders liggen qua infrastructuur dan voor
fysiek verkeer?
Het derde artikel in Automatisering Gids van 15
december 2006 waarover ik hier wat kwijt wil, is Web
science is mooi maar niet te doen door Marcel Creemers. Voor zover ik
het op basis van zijn tekst kan beoordelen, schat hij de vernetwerkte schaal
van samenhang evenmin naar haar reële variëteitswaarde. Opvallend behoudzuchtig
lijkt zijn argument dat er “op het eerste gezicht wel wat in” zit. Hij doelt op
het initiatief van Berners-Lee dat ik hierboven al aanhaalde nav beknopte
vermelding in Informatie. Maar, vervolgt Creemers als argument tégen
interdisciplinaire aanpak, “[h]et probleem [i]s alleen, dat de manieren waarop
de verschillende wetenschappelijke disciplines voortschrijden zo totaal van
elkaar verschillen, dat we daar geen bruggen tussen k[unn]en slaan.” Ja,
professor Creemers, dat benadrukt precies de noodzaak van een nieuw paradigma,
dus van een verbindende visie, van een referentiekader op basis van
synthetiserende axioma’s. U beweert toch niet dat het idee van paradigmawissel
u onbekend is? U kent het wèl? Oh, waarom zou het thans heersende paradigma
desalniettemin het eindstadium vormen? Ja, u heeft “het wel geprobeerd,”
schrijft u, “maar wa[s] niet in staat om al die verschillende denkbeelden in
één domein te plaatsen.” Nee, zo lukt het natuurlijk ook nooit. Het vergt de
creatieve sprong naar een nieuwe ònlosmakelijkheid zoals de semiotische enneade
die biedt voor de opgave van infrastructuur voor wereldwijd informatieverkeer.
Pas vanuit zo’n waagstuk kunt u “verschillende denkbeelden” zo simpel mogelijk
verklaren als bepáálde verschijningsvormen. Wie met zulke oorspronkelijke
denkbeelden nog knutselt als grondstoffen voor synthese, begrijpt niet wat
paradigma betekent.
Verdere twijfel over het ‘programma’ voor een web science hangt Creemers op aan
wat Berners-Lee blijkbaar voorstelt als een overkoepelend “mathematisch model.”
Als Creemers de suggestie afwijst dat zo’n model het gedrag in
informatieverkeer strikt determineert, deel ik niet alleen zijn twijfel, maar
bestempel die oriëntatie zelfs ronduit als onzin. Vooral dankzij het werk van
Gerrit Mannoury, een Nederlandse wiskundige die significa (lees: leer van
verstandhoudingsmiddelen, semiotiek dus) verder ontwikkelde, besef ik echter
dat mathesis zeker niet gelijkgesteld is aan algoritme. Volgens mij vormt daarom
het beoogde “mathematisch model” gewoon de formele uitdrukking van een
hypothese. Wetenschappelijk is dat inderdaad heel gewoon. Gelet op thans
heersende disciplines betreft het een interdisciplinaire hypothese. Maar vanuit
het nieuw gevestigde perspectief van zo’n model is er inderdaad een nieuwe
discipline aan de orde, met dienovereenkomstig enkelvoudig paradigma.
Natuurlijk weet ik dat het onbescheiden klinkt, maar de semiotische enneade inclusief
dynamiek vind ik het basismodel waarnaar bijvoorbeeld Berners-Lee nog speurt.
Wat sterk voor hem pleit is dat hij tenminste zoekt. Creemers durft te beweren
dat verder (onder)zoeken zinloos is. Lukt toch niet. Tussen zijn regels door
meen ik zelfs te lezen dat hij zo’n zoektocht zelfs overbodig acht, omdat er helemaal
niets te vinden valt. Feitelijk beweert Creemers dus, “Als het mij niet lukt,
bestáát het dus niet.” Wie is er nu ècht onbescheiden? In elk geval lijkt
Creemers eerder langs Berners-Lee heen te schrijven, dan dat hij een vruchtbare
discussie voert. Vanuit zijn aanname van aanhoudend gefragmenteerde disciplines
kàn Creemers natuurlijk geen andere overtuiging belijden dan dat “Berners-Lee
de complexiteit van de huidige economische en maatschappelijke problematiek
rond internet veel te laag inschat.” Ik denk dat het reuze meevalt, zeker nadat
ik het artikel A Framework for Web Science van
Berners-Lee e.a. nasloeg. Daarin staat bijvoorbeeld: “Web Science […] is not
just about methods for modelling, analysing and understanding the Web at the
various micro- and macroscopic levels. It is also about engineering protocols
and providing infrastructure, and ensuring that there is fit between the
infrastructure and the society that hosts it. Web Science must coordinate
engineering with a social agenda, policy with technical constraints and
possibilities, analysis with synthesis — it is inherently interdisciplinary.”
Wat Creemers domweg niet herkent, is dat Berners-Lee allang een paradigma
vèrder probéért te veronderstellen. In zijn voorzichtigheid, laat ik daarop
vriendelijk houden, ontkent Creemers dat er sprake is van een “revolutionaire
ontwikkeling.” De hoogste eer die hij wil bewijzen is dat Berners-Lee wellicht
wat “achterstallig onderhoud” bevordert in de benadering van “wat er met het
web gebeurt.” Dat is karig. Nogmaals, daarmee doet Creemers de visionaire
intuïtie van Berners-Lee tekort. Dat paradigma zèlf ontgaat Berners-Lee
overigens nog, hoewel hij er a priori wel degelijk feitelijke modelmatigheid
als eis aan stelt. Verder heeft hij een goede neus voor de richting, zoals
blijkt uit zijn opmerking dat “a move from a document-centric Web to a more
thoroughgoing data Web is likely to require more by way of semantic
technologies.” Semiotiek, zelfs. En terecht stelt hij de vraag “How are we to
account for the natural drift and evolution in our interpretation of the
meaning of concepts?” Ik mis nog erkenning van inherente betekenis- annex
gedragsvariëteit èn dat dus nogeens veranderlijk. Daarop geeft de semiotische
enneade met metapatroon als uitdrukkingsmiddel eenduidig, stelselmatig
antwoord, respectievelijk geeft richting. Van daaruit herken ik ook tamelijk
eenvoudig wat Creemers hindert om Berners-Lee’s programmavoorstel evenwichtig
te interpreteren (om maar te zwijgen van de paradigmawissel naar mijn werk,
gesteld dat Creemers überhaupt interesse voor metapatroon zou kunnen
opbrengen). Ik geef nog een voorbeeld. Creemers, zo vermoed ik, associeert
modelmatig met “de mechanische benadering.” Dat hoeft echter helemaal niet. Eén
van de negen ònlosmakelijke elementen van de semiotische enneade is motief.
Ontleend aan het wilsbegrip van Schopenhauer, vormt motief het overgangsbegrip
tussen rationaliteit en irrationaliteit, zeg ook maar de grens van het
mechanisch verklaarbare. Het is dus beslist niet zo dat de enneade als
“mathematisch model” de pretentie draagt van absolute verklaring, integendeel.
Het toont juist explicieter dan oudere modellen (lees ook: paradigma’s) wat nog
onverklaarbaar gebleven is. Dat werkt bevrijdend.
18.13
Weet jij dat je met metapatroon en daarvoor beschikbare programmatuur heel
eenvoudig op z'n minst een proefopstelling kan maken die recht doet aan
complexiteit/variëteit? Dat lukt dankzij structurele verbijzondering van
context en tijd. Graag laat ik je dat zien. Ik maak me sterk dat jij je project
er vlot veel beter beheersbaar door krijgt. Als jij het weleens zou willen
zien, doe jij een voorstel voor plaats, datum en tijd?
18.14
Als iemand het over integratie heeft, loont onderzoek naar zijn houding. Want
het vertrekpunt is doorgaans nog een verzameling aparte 'dingen,' waartussen
vervolgens 'systeem' aangebracht moet worden. Dat lukt dus nooit.
Het werkt slechts wanneer je bereid bent die dingen als 'elementen' te
beschouwen volgens het referentiekader van de systeemleer. Nota bene, daarmee vóóronderstel
je systeem, wat een omkering van het vertrekpunt is. Dàt is de kern van de
noodzakelijke paradigmawissel. Bijna iedereen denk nog dat het er met
integratie enzovoort gaat om verschillen tot éénheid te brengen. Zo wordt
integratie vaak gereduceerd tot absolute standaardisatie, uniformiteit. Maar
precies omgekeerd schept stelselmatige eenheid verband tussen reële
verschillen. Door het éénheidsaspect — om het ogenschijnlijk tegenstrijdig
te formuleren — komt integratie onherroepelijk neer op infrastructuur.
18.15
Menigeen raakt onrustig van problematiseren, alsof zij daardoor zichzelf
ondragelijke verantwoordelijkheid bezorgen. Het lijkt comfortabeler om
stelselmatige problemen te ontkennen; blijf doen wat je altijd deed; daarmee
doe je volgens de heersende regels niets fout.
Volgens het omgekeerde vertrekpunt zijn problemen meestal evenzovele kansen.
Het is dus maar hoe je ernaar kijkt. Het kansperspectief vergt echter een
door-en-door strategische blik. De 'kans' is helaas gering dat daarvoor ruimte
bestaat vanuit een gespecialiseerde bijdrage. Hoewel, je kunt natuurlijk ook
redeneren dat pas dankzij zulk overzicht (ook) het specifieke belang eindelijk
reëel tot uitdrukking komt.
18.16
Jouw primaire persoonsinformatie is helemaal geen eigendom van je werkgever
(wat overigens formeel erkend is door voorschriften voor bescherming van
persoonlijke levenssfeer). Wie daarvan wèl de eigenaar is? Als we dat even in
het midden laten, is het de vraag wie eigenaar is van bepaalde
verknopingsinformatie. Vormt een (impliciete) voorwaarde in jouw
arbeidsovereenkomst dat jouw werkgever eigenaar is van je verlofinformatie,
salarisinformatie e.d. Of is het net omgekeerd? Of hebben beide partijen recht
op een eigen aandeel in die informatie (waarbij aandelen vrijwel geheel kunnen
overlappen)?
18.17
Ja, herhaalde pogingen, variaties op het thema. Om een afgezaagd gezegde te
gebruiken, het aantal mensen dat de klok hoort luiden groeit beslist. Zij menen
helaas echter nog onverminderd dat voor informatieverkeer op maatschappelijke
schaal dezelfde inrichtingsleer volstaat als voor een klein, apart
informatiesysteempje (waarvan ze als bestuurskundige oid trouwens ook helemaal
geen verstand hebben). Dus vinden ze dat ik maar hinderlijk sta te zwaaien,
terwijl ik slechts de passende klepel presenteer.
18.18
Kijk ajb als diavoorstelling naar het materiaal dat ik voor mijn inleiding tot
metapatroon opstelde. Schrik niet van de moeilijke schema's tussendoor. Het is
mijn bedoeling daar snel overheen te klikken, wat ik tijdens de aankondiging al
impliciet voorbereid door mijn inleiding "onnavolgbaar" te noemen in
tegenstelling tot de volstrekt begrijpelijke demonstratie van het prototype
door Martijn Houtman. Ik meen overigens dat ik überhaupt die inleiding in hoog
tempo moet houden. Het gaat toch vooral om de algemene indruk dat erover
nagedacht is. Noodzakelijk gedetailleerde samenhang krijg ik niet in dat bestek
toegelicht. Het lijkt me zelfs gevaarlijk daarvoor een aanzet te geven, want
tijdens discussie over meteen het allereerste punt zouden we verzanden zodat
van de hele inleiding niets meer terecht komt.
18.19
Wat zijn nominatie betreft, zoals ik kon lezen vormt aandacht voor
"digitale veiligheid" als het voornaamste criterium voor de
Digibewust Award. Dan heb ik nog wel iets waarmee hij zijn kandidatuur
verstevigt. Daarvoor kan zijn adviseur wellicht eens kijken naar het artikel Identity management
distilled. Hij zou volgens het iDNA Manifest
(dat Paul Jansen en ik eerder opstelden) een kanteling van de zgn
Burgerservicecode kunnen bepleiten, te weten voor een versie waarin het veilige
informatie-eigendom van de burger over 'zijn' persoonsinformatie erkend is.
Onlangs stelde ik overigens eens een lijst op met wat ik alleen de laatste paar
jaar schreef over elektronische overheid en verwante onderwerpen. Dat zijn ruim
vijftig teksten (boeken, artikelen, columns en overige rapportages). Ik zal je
er niet mee vermoeien, maar het staat — weliswaar verspreid — bijna allemaal op
mijn website (www.informationdynamics.nl/pwisse).
Wat ikzelf extra "interessant" vind aan onze bedrijf, en wat
bestuurders toch moet aanspreken, is dat wij tevens de praktische hulpmiddelen
ontwikkelden en beschikbaar hebben voor daadwerkelijke inrichting van
infrastructuur voor informatieverkeer in het publiek domein in al z'n reële
variëteit. Kort gezegd, het werkt voor een open samenleving. Dat zou moeten
kloppen met zijn "flinke ambities."
18.20
Wat jij noemt, zijn wat mij betreft allemaal — verschijningsvormen van —
enneadische configuraties. Omdat ik de enneade afleidde van Peirce's triade is
vooral belief interessant, want Peirce hanteert voor zijn zgn
pragmatisme geen absolute waarheid resp. valsheid, maar zulk geloof. Omdat je
in 'iets' gelooft, ik nuanceer dat met uitbreiding tot enneade in de zin van
een gemotiveerd concept, handel je ernaar. Die handeling, gedrag immers, heb ik
mede daarom als element in de enneade opgenomen.
Assumption in, zeg maar, axiomatische betekenis zou je een concept
kunnen noemen, dat je vervolgens als motief inzet voor ... ontwikkeling van
verdere concepten. Tja, expectation. Dat lijkt een ingrediënt van een
terugkoppelingsmechanisme. Je zet een concept als het 'ware' klaar, zodat je
wat na een latere semiosis als concept resulteert ermee kunt vergelijken.
Zulk gegoochel met ... concepten bedoel ik natuurlijk niet om absolute waarheid
voor de semiotische enneade te verdedigen. Over tenminste het menselijk
onvermogen 'de waarheid' te kennen ben ik het met Peirce eens. Het gaat om de
optimale hypothese. Inderdaad, wat de enneade reflexief oppert, is dat het
betrekkelijk is wat als optimaal telt. Maar goed, ik vind de enneade toch
aardig in de richting gaan van een metamodel (uitgaande van situationele
verbijzondering). Welke zijn de nodige en voldoende samenhangende elementen
voor verklaring in zo'n algemener kader? Vormen — aanwijzingen voor — verschijnselen
zoals jij ze met assumption, belief en expectation
suggereert dan aanleiding tot falsificatie? Zo ja, dan voldoet de hypothese
niet.
Of vallen ze redelijk consistent in het gestelde kader te verklaren? Overigens
dreigt daar het gevaar dat mensen langs elkaar heen gaan praten, vervolgens
schreeuwen enzovoort ... wat ik dan uiteraard weer als bevestiging zie van het
subjectief situationisme waarvoor de enneade het basismodel levert. :-) Wat ik
bedoel, is dat ik 'natuurlijk' geneigd ben de enneade, ik noemde het al, te
verdedigen. Iemand anders vindt netzo ‘natuurlijk’ vaak zo'n verdediging
ontoereikend om de ingezette aanval te stuiten. Als je de meningsverschillen
wilt analyseren, moet je weleens helemaal terug naar wat mensen als afwijkende aannames
(assumptions) voeren. Waarheid of niet, ik ben ervan overtuigd (mijn geloof
voor wat ik … geloof … als ruimste situatie) dat de hypothese van subjectief
situationisme door-en-door klopt. Direct daarmee verbonden is de praktische
waarde van metapatroon en zo door naar de faciliterende programmatuur.
18.21
Als je kijkt naar de complete enneade, zou je kunnen zeggen dat KnitbITs zich
concentreert op de dynamische variëteit van de tekendimensie/-as. Dat is voor
programmatuur ook precies de juiste ... focus.
18.22
Ruimer beschouwd, en dat is de schaal die zeker nodig is voor maatschappelijk
informatieverkeer, heeft zgn identity management alles te maken met authentieke
(basis)registraties als wezenlijke elementen van infrastructuur.
18.23
Zo gebruik ikzelf juist de enneade om tenminste qua metamodel houvast te
handhaven: reflexiviteit. Je moet er m.i. niet náást zetten, wat er nog steeds
keurig ìn past. Zoals ik eerder verklaarde, dat geldt zelfs in het bijzonder
voor Peirce's begrip belief. In zijn triadische schema is m.i. belief hetzelfde
als interpretant.
Dus ook wat mij betreft, nee, semiosis voltrekt zich niet tegen de
achtergrond van belief. Daarentegen speelt belief onlosmakelijk een rol in
semiosis.
Zoals ik jou begrijp, zouden de deelnemers aan communicatie (ook) een
gemeenschappelijk geloof delen. Dat is inderdaad de gangbare opvatting, die
bijvoorbeeld in de Duitse term Geist tot uitdrukking komt. De semiotische
enneade veronderstelt echter zgn methodologisch individualisme. Zie ook hoofdstuk
1, Introduction, van Semiosis & Sign
Exchange voor mijn afwijzing van zoiets als shared meaning. Want gedrag
vind ik differentieerbaar (lees ook: pas eenduidig bepaald) met de fijnmazige combinatie
van variabel subject (lees ook: individuele actor) en variabele situatie.
Vandaar: subjectief situationisme. Dan telt een groepsopvatting hoogstens als
een handige sociologische samenvatting, maar verschaft niet de nodige en
voldoende verklaringsbasis voor feitelijk gedrag (zie bijvoorbeeld Multiple
axiomatization in information management).
De openheid van de contextfunctie is dus altijd radicaal subjectief. Het
verklaart zowel de situationele variatie van het gedrag door een subject, als —
de mogelijkheid — tot het variëren van de ene tot de andere gedraging. Zie
bijvoorbeeld het slot van aantekening 17.7 in Correspondentie,
september - november 2006.
Nee, er is helemaal niets "op tegen om elk hoekpunt van de enneade te zien
als een enneadische configuratie." Pakweg een jaar geleden correspondeerde
ik met een Amerikaan die op zo'n manier 'de wereld' cijfermatig wilde duiden
(zie On
metapattern and enneadic semiosis, part 2 voor een gedeelte van mijn
bijdragen aan die correspondentie). Mede door mijn werk geïnspireerd, en daarom
nam hij contact met mij op, zag hij het als een, zeg
maar, sprongsgewijs exponentiële reeks, dus drie-tot-de-macht-één
(triade), vandaar naar drie-tot-de-macht-twee (enneade), drie-tot-de-macht-drie,
drie-tot-de-macht-vier (in jouw woorden, "elk hoekpunt van de enneade
[...] als een enneadische configuratie") enzovoort, enzovoort. Maar
ik zie die noodzaak helemaal niet. Destijds heb ik over dat genummerde
wereldbeeld trouwens een tongue-in-cheek tekstje opgesteld, Ground expansion as a numbers game.
De recursiviteit beperkt zich steeds tot een enkele dimensie; dat vind ik
tenminste genoeg om de reële, praktische variatie te verklaren. Daarvoor moet
je er wel bij bedenken, zoals Peirce stelde, dat de interpretant — als uitkomst
— van de ene cyclus in semiosis — als begin — de sign vormt voor de volgende
slag, enzovoort. Voor de enneade geldt die verschuiving van de ene op de andere
cyclus natuurlijk voor de hele trits elementen van motief-focus-concept
naar context-signature-intext. In die zin sla je de spijker op z'n kop —
althans, waar ik de spijker zie staan :-) — met de interpretatie dat het
afhangt van de context. Sterker nog, zodra je met semiosis van doen hebt,
bestaat contextònafhankelijkheid niet, punt.
In tegenstelling tot jouw commentaar geef ik aan het onderscheid tussen
bewustzijn en onbewustzijn géén plaats in grondslagen. Zoals ik de enneade
bedoel, zoek daarin dus ajb niet, en al helemaal niet ernaast, -boven, -onder
of waar dan ook, naar aanknopingspunten voor dergelijk onderscheid. Volgens mij
is het au fond allemaal semiosis. Als je het al over bewustzijn wilt hebben in
verband met gedragsturing, betreft het in verhouding het stokje van een
ijslolly waarmee je een olietanker koers geeft. Dat kan wel lukken, maar
verwacht er niet te veel van. Modern empirisch onderzoek bevestigt dat
bewustzijnsinhoud vooral rationalisatie behelst. Het, zeg maar, primaire gedrag
is dan alweer 'gebeurd.' In aantekening
17.17 stel ik trouwens dat die opvatting mij weer te mager is. Qua sturing
is er tenminste van zo'n stokje sprake, dus van méér dan niets.
Als mijn opvatting benadruk ik dat de enneade nu juist dat stuurmechanisme ìs.
Dat is niet mijn originele idee, maar vormt de crux van Peirce's pragmatisme
waarvoor hij semiosis als operationalisering postuleerde. Wat zich in de zgn cognitive
mass afspeelt als wat jij oppert als specifiek programma, gebeurt volgens de
enneade per definitie (lees ook weer: ònlosmakelijk) met een focus en dus
motief (lees ook: wil). Dat gebeurt dus in het kader van semiosis als
algeme(e)n(er) ‘programma.’ Het enneadisch verband veronderstelt dat het
specifieke programma correspondeert met situationeel objectgedrag. Met
andere woorden, naar de aard van enneadische semiosis kent elke cyclus (ook)
een focus. Maar van een focus hoeft een subject zich helemaal niet bewust te
zijn. Letterlijk sterker nog, dat zijn enkele uitzonderingen ... en dan meestal
after-the-(f)act.
De, zoals Peirce het noemt, cognitive mass "kan [zoals jij stelt]
weliswaar 'oneindig' veel programma's afspelen." Laat
"weliswaar" maar weg. Ik zou zeggen, er zijn netzoveel specifieke
programma's als knooppunten die als focus kunnen functioneren. En mijn idee van
de plasticiteit van — zeker niet alleen de menselijke — cognitive mass is dat
potentieel elk neuron — of kan het zelfs verder gedifferentieerd?
— voor focus-dienst geactiveerd kan worden. Dat zijn inderdaad nogal
wat programma's.
Nota bene, de interpretatiedimensie omvat het wilsbegrip. Dat komt tot
uitdrukking in motief; zie voor beknopte uitleg aantekening 17.17, ad 2. Die
totale dimensie 'vertegenwoordigt' cognitive mass, zeg ook maar semiosis.
Daarvoor kan je gerust, als je wilt, mind als synoniem gebruiken. Maar,
uitdrukkelijk nee, de interpretatiedimensie beperkt zich beslist niet
tot bewustzijn, nogmaals, althans niet zoals ik de enneade bedoel.
18.24
In § 2.4, Problemenanalyse, van de nota Architectuur
Elektronische Overheid (november 2002, een zgn architectuurstudie
opgesteld in opdracht van de directie Informatievoorziening Openbare Sector van
het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.) staat in als
eerste probleem genoemd dat de “[overheids]organisatie [is] gebaseerd op vaste
structuren” (§ 2.4.1). Het is maar hoe je het bekijkt. Zoals S.B.Luitjens en
ikzelf schreven (Politieplan
Donner: centralisatie ad absurdum, in: Staatscourant,
vrijdag 20 augustus 2004):
[D]wingende noodzaak tot een reorganisatie vanuit
informatievoorziening […] is er in de netwerkversie van de elektronische
overheid niet. Die netwerkversie staat, mits goed geconstrueerd, eigenlijk elk
organisatorisch arrangement toe. Door op enkele punten heldere overkoepelende
afspraken te maken over de architectuur van de informatievoorziening en actief
bestuurlijk toezicht op naleving daarvan bereik je het een én het ander. Je
lost knelpunten op zonder direct te vervallen in een grootse reorganisatie met
al het politieke getouwtrek dat daar doorgaans bijhoort. Bovendien blijk je
toekomstvaster te werk te gaan.
Vrijheid-in-gebondenheid langs de informatiedimensie ondersteunt organisaties
om in een diversiteit van samenwerkingsverhoudingen te operen. Het kan even
duren, maar dan heb je ook wat: je hoeft niet voor ieder nieuw vraagstuk een
nieuwe reorganisatie door te voeren.
Voor flexibele procesvoering geldt een redelijk stabiele organisatiestructuur
daarom zelfs als voordeel.
Zo beschouwd is het evenmin een probleem dat “processen […] gefragmenteerd
[zijn] over organisaties,” zoals § 2.4.2 van Architectuur
Elektronische Overheid stelt. Integendeel, procesvoering met allerlei —
eventueel wisselende — bijdragen van allerlei — eventueel wisselende —
deelnemers (inclusief overheidsorganisaties, maar vooral óók burgers en
bedrijven) is wezenlijk voor de netwerksamenleving. Het woord zegt het al.
Dat de “[i]nformatiehuishouding […] niet goed ingericht” is (§ 2.4.3), is
natuurlijk wel een reëel probleem. Het “ontbreken van eenduidige betekenis van
gegevens” moet op de schaal van het totale informatiestelsel opgelost worden. In
de netwerksamenleving vormt dergelijke stelselmatige betekenisordening zelfs
een voorwaarde voor behoud van een redelijk stabiele organisatiestructuur met
alle voordelen van dien (zie ook hierboven).
Aan “ICT-voorzieningen [bestaat] grote diversiteit” (§ 2.4.4). Dat vormt echter
veel minder een probleem dan Architectuur Elektronische
Overheid suggereert. Zodra het totale informatiestelsel telt als de
schaal waarop “eenduidige betekenis van gegevens” gevestigd moet zijn (zie het
vorige punt), blijkt diversiteit niet alleen onvermijdelijk, maar ronduit
productief. De prioriteit “eerst koppelen” van Architectuur
Elektronische Overheid is volkomen terecht, zij het dat het
koppelmechanisme diversiteit niet moet elimineren. Er bestaat relevante
diversiteit. Die neemt met de ontwikkeling van de netwerksamenleving natuurlijk
zelfs nog — sterk — toe. Sterker nog, dankzij informatisch “eerst koppelen” met
erkenning van betekenisdifferentiatie verdwijnt zelfs de noodzaak van
organisatorisch “kantelen,” wanneer dan ook. Voor nadere uitleg over overbodige
kanteling, zie eerder genoemd artikel door Luitjens en mijzelf. Het “eerst
koppelen” moet geleidelijk gebeuren. Het zgn netwerkeffect manifesteert zich
echter pas nádat alle partijen met bijdragen aan een bepaald proces adequaat
‘gekoppeld’ zijn. Via dat netwerkeffect is in de meeste gevallen het eigen
belang van een procespartij ruimschoots voldoende gediend (hogere kwaliteit,
lagere kosten, strategischer positionering) om deelname aantrekkelijk te maken.
Nee, “[d]e overheid staat niet alleen” (§ 2.4.5) in de netwerksamenleving.
Zoals gezegd, burgers en bedrijven maken met hun informatievoorziening naar
keuze eveneens deel uit van het stelsel dat informatische ordening behoeft.
18.25
Hierbij enkele wedermerkingen ... Met de enneade als referentiekader ben ik
geneigd om belief, doubt enz. allemaal als concepten te beschouwen. Dus, (ook)
een bepaald belief kent als achtergrond via een focus altijd een bepaald motief
(lees ook: interesse, wilsmerk ...). Of als je doubt beschouwt: Waaraan je in
de ene situatie twijfelt, kan je in een andere situatie juist sterk geloven.
Reflexiviteit: Onlosmakelijkheid is ... onlosmakelijk. Dat is natuurlijk geen
absolute waarheid, want die valt onmogelijk te kennen van wat dan ook. Maar als
aanname blijkt het reuze praktisch. Dat is het gewoon.
Het blijft desondanks (juist?) nuttig om zo'n aanname regelmatig ter discussie
te stellen. Zolang je daardoor steeds om een minder praktisch referentiekader
uitkomt, is aanhoudend geloof erin gewettigd. Over het begrip 'wet' gesproken
...
De (alleen)heerser, of wie zo'n positie ambieert, is bang voor de principiële
verschillen en probeert ze naar haar/zijn wil te plooien (over wil verderop
méér). Samenwerking en dus samenleving zijn echter rijk(er) dankzij
verschillen.
Verschil is echter geen lineair verschijnsel. Zo van, verschil is goed, dus
méér verschil is beter. Er bestaat volgens mij dynamisch evenwicht tussen
verschil en overeenkomst. De (alleen)heerser vind ik een illustratie van
verstoord evenwicht. Want zij/hij ontkent als het ware het verschil dat 'de
ander' vormt; hun feitelijke verschillen zijn onverenigbaar éénzijdig ten
gunste van het ene, resp. ten koste van het andere.
Ikzelf vind het bevrijdend om me geen zorgen te maken over Ding an sich. Als
het al bestaat (tja, wat is bestaan?), blijft het menselijk onkenbaar.
Ontsnapping aan mens-zijn lijkt mij onmogelijk, dus heeft het geen zin om dat
te proberen. Ik 'geloof' dat ik hoogstens mijn mens-zijn een beetje kan
verdiepen. In een cultuur waarin de meeste mensen zich richten op zichzelf
verbreden, kom je zo inderdaad extra in de verdrukking. Nee, ik ben niet zo
masochistisch dat ik meen dat zulke verdrukking mijn verdieping bevordert. Ik
raak er slechts sterker van bewust dat vruchtbare samenwerking nooit
oppervlakkig gebeurt. Aangezien aan de oppervlakte ruimte (lees ook: minste
weerstand) is voor breed-maken, blijft vaak samenwerking uit.
Zoals je kunt verwachten na de uitbreiding van triade naar enneade, luidt mijn
insteek: Het hangt ervan af. Beknopt gezegd, wat geldt als bereik van
onlosmakelijkheid? Ik verwees eerder naar het opstel Multiple axiomatization
in information management. Ja, je hebt volgens mij "altijd met semiosis
van doen" indien gedrag aan de orde is dat (mede) stoelt op een
motivationele voorraad (die op zijn beurt een energievoorraad veronderstelt).
Dus, nee, voor de verklaring van een strikt Newtoniaanse botsing van twee
biljartballen is geen sprake van semiosis. Dat is er nog evenmin als een
prikkel/stimulus versterkt, resp. verzwakt wordt tot een reactie (cybernetica).
Dat zag Schopenhauer dus al aardig, te weten met zijn drie oorzaaktypen. Zie
ook Nicolai Hartmann, zij het dat hij geen drie, maar vier niveaus aannam. Dat
vierde niveau betreft, daar heb je 'm weer, Geist. Jij en ik hebben daaraan
geen behoefte voor onze (gedrags)verklaringen.
Of je "niet niet communiceren" kunt? Dat hangt weer af van wat je
verstaat onder communicatie. In Dia-enneadic framework
for information concepts beweer ik zoveel als "Het kan me niet schelen
hoe je informatie danwel communicatie definieert, maar jouw definitie vind je
stellig ergens terug in mijn raamwerk." Zo kom je daar zelfs de puur
fysieke botsing tegen als mogelijke communicatievorm.
Naar mijn smaak ga je met je idee over bewustzijn en het onbewuste nog teveel
uit van aparte verschijnselen, waartussen je vervolgens relaties moet
verklaren. Zoals elk beeld voor een vergelijking, klopt ongetwijfeld dat van de
ijsberg hier niet. Ik merk desondanks op dat een bepaalde ijsberg altijd maar
één ijsberg is. De spreekwoordelijke top is géén apart object. Als je de
enneade even als ijsberg beschouwt en je gooit 'm in een vloeistof, is het
afhankelijk van zowel het semiotisch gewicht als van dat van de vloeistof wáár
de grens komt tussen wat je ziet en wat onzichtbaar blijft.
Ja, een mens kent meervoudige semiosis. Op enig tijdstip ben je dan cognitief
multifocaal. Dat verklaart uiteraard hoge variëteit.
Omdat bewustzijn zowat het enige is dat je ervaart, hoeft het in ruimer verband
nog weinig tot niets te betekenen. Zo vind ik — vooralsnog? — de aanname
vruchtbaar dat die aparte verschijnselen er simpelweg niet zijn. Daardoor kijk
ik, althans zo geloof ik, alweer iets minder bijziend naar mens-zijn.
Het wilsbegrip van Schopenhauer gaat vooraf aan welk onderscheid dan ook. Ik
weet niet of ik de juiste aanduiding gebruik, maar ik zou zeggen dat ik daarin
aanzienlijk minder zgn pantheïstisch ben dat hij. Wil is volgens mij pas aan de
orde, als sprake is van semiosis; voor die onlosmakelijke samenhang is het
gevestigd als het motief.
Aanname: In het ene subject voltrekken zich dia- of zelfs multi-enneadische
processen. Redenering: Elke enneade telt ondermeer zijn eigen motief. Het lijkt
mij dat een verhouding tussen motieven tot uitdrukking komt in die tussen de
concepten in oorspronkelijke enneades. Dit veronderstelt overigens hun
vergelijking, wat natuurlijk ook weer door semiosis gebeurt. Althans, ik zou
het anders niet weten. De uitkomst van zo'n vergelijking kan variëren van min
tot en met — zoals jij oppert — onmin. Het probleem is juist dat je je daarvan
doorgaans niets bewust bent.
18.26
De truc om mijn presentatie over metapatroon als "onnavolgbaar" te
afficheren werkte aardig. Zo bleek het de deelnemers met de onbegrijpelijkheid
mee te vallen. Zij waren daardoor behoorlijk gerustgesteld. Dus was er meteen
discussie op inhoud. Daarna maakte de demonstratie van het prototype de werking
extra duidelijk.
18.27
Met zijn artikel Manifestgroep verheven tot vierde macht
(in: Automatisering Gids, 22 december 2006)
illustreert Peter Mom pijnlijk duidelijk het lètterlijk heersend onbenul.
Blijkbaar was hij aanwezig op een bijeenkomst van vertegenwoordigers van zowel
de Manifestgroep als het Kloosterhoeveberaad. Nee, hier ga ik niet uitleggen
wat die groep, respectievelijk dat beraad inhoudt. Zeg maar, dat was een extra
ruime verzameling van wat hogere ambtenaren, respectievelijk medewerkers van
uitvoeringsorganisaties.
Zoals ik zijn tekst lees, wint bij Mom de spot het van volgzame rapportage.
Gelukkig, dan is er tenminste nòg iemand die zich niet laat afbluffen. Of is
die ironie slechts wat ik er graag uit begrijp? Ik vind in elk geval dat hij de
Amsterdamse gemeentesecretaris ònmiskenbaar belachelijk maakt. Hij beschrijft
een man zelfingenomen met succes, … terwijl nergens sprake is van succes. Ja,
DigiD beoordeel ikzelf (ook) redelijk positief. Ervan afgezien dat de gemeentesecretaris
in kwestie die ene voorziening weliswaar meldde, maar er volgens mij feitelijk
niets mee te maken had, nee, in stelselmatige zin functioneert er nog helemaal
niets.
Kennelijk klinkt het in dat bestuurlijke kringetje stoer om “centrale visie” en
“centrale regie” minachtend af te serveren. Het lijkt mij overigens een
nauwelijks verhulde poging om ongewenste inmenging te verhinderen, maar goed.
Het enige dat die ambtenaar daarmee manifesteert, is zijn òndeskundigheid. Ik
blijf het een opvallend gemis vinden dat zulke hogere ambtenaren en verwante
functionarissen het onderling zo geweldig met elkaar getroffen houden. Ik
bedoel dat er geen ènkele ruimte lijkt te bestaan voor informatiekundig
steekhoudende bijdragen. Daarop wees ik eerder, bijvoorbeeld recent nog op mijn
website met Visitatie
zonder visie, Domweg naar de
elektronische kloof en eveneens in Automatisering
Gids met Voor
‘onthapering’ is civiele informatiekunde onmisbaar (7 april 2006) en Macht maakt onmacht vanuit
luchtkastelen (7 juli 2006). Wie bereid is om dergelijke teksten eens
rustig te lezen, is vervolgens ronduit nalatig als zij/hij blijft ontkennen dat
heuse infrastructuur voor maatschappelijk informatieverkeer nodig is.
Dergelijke infrastructuur is een opgave van een nieuwe orde. Oh, is ook “BZK’s
directeur-generaal Andere Overheid […] ‘een beetje moe’ van de roep om visie en
regie”? Zo vind ik op mijn beurt zijn stelling ònverantwoordelijk dat “[b]ekend
is wat bereikt moet worden.” Als hij dat trouwens méént, waarom neemt hij geen
ontslag? Waarvoor betalen we eigenlijk zo’n directeur-generaal? Om modieus zijn
eigen overbodigheid te etaleren?
Verslaggever Peter Mom tekent een sfeer “zwanger van opgewonden daadkracht.”
Daadkracht, ja, dat is prachtig. Maar het werkt averechts, zoals het sinds
jaren doet, zodra allerlei overheidsorganisatietjes hun inspanninkjes
particulier blijven richten op hun traditioneel afgezonderde belangetjes. Want
zonder nodige en voldoende “visie en regie” sporen dergelijke inspanningen
nooit. Ik ga geen ruzie maken over wat nodig en voldoende omvat. Zeg ook maar:
minimaal. Zònder een minimum aan coördinatie ontstaat nooit de ònmisbare
infrastructuur voor informatieverkeer in het publiek domein. Nee, dat is in de
woorden van de Amsterdamse gemeentesecretaris niet “[w]eer tien miljoen door de
plee,” maar zelfs veel en veel méér. En omdat overheidsorganisaties al
jarenlang hun best doen om vooral maar bijdragen aan heuse informatieve
infrastructuur te vermijden, is er aan aanhoudende fragmentatie reeds een gigantisch
bedrag verspild.
Als verder klopt wat Mom rapporteert als uitspraak, te weten “Als wij zeggen:
zo willen we het, wie zegt dan dat het anders moet?,” denk ik slechts dat de
gemeentesecretaris zonder werkelijke argumenten zit. Inderdaad, ìk zeg
dat het anders moet. Ik heb alleen niet zo’n grote bek.
18.28
In Metapattern of
natural complexes, dwz mijn bespreking van Buchlers werk, herken je stellig
dat metapatroon een variatie op en vervolgens verdere ontwikkeling van een
ouder thema is. Inderdaad, als je Topic Maps radicaal herleidt tot de kern van
punt en (verbindings)lijn — zie Topic Maps uprooted
— kan je ook zeggen dat wat Buchler stelt, met TM modelleerbaar is.
18.29
Het blijft zoeken naar een aanspreekpunt voor solidariteit.
18.30
Als je me de parafrasering veroorlooft, aandacht komt te voet en gaat te paard.
Inderdaad, opschieten nu die aandacht er ìs.
18.31
Bij de Belastingdienst moeten we beslist aanhouden. Maar ik ben het oneens met
jouw positieve interpretatie van zijn bericht. Ik beschouw mijzelf als kenner
van ambtelijk taalgebruik: duidelijker kan mijn voorstel voor een
proefopstelling niet afgewezen zijn. In tegenstelling tot wat jij suggereert,
is het helaas niet zo dat via de argumenten die hij voor afwijzing gebruikt
vervolgens een opening komt wanneer we er antwoord op geven. De reden dat ik
zijn bericht als afwijzing opvat, is immers dat ik op dergelijke punten allang
een serieus antwoord gaf. Dat is het dus niet. De zakelijke vraag: Wat is het
dan wèl?! Ik vrees dat het vergaand een psychoanalytische vraag is.
18.32
Voor leidinggevende functionarissen is het ultieme verkoopargument vóór
metapatroon, zo dacht ik altijd, dat de inherent stelselmatige
informatievoorziening daardoor ònafhankelijker ingericht kan zijn van intra- èn
interorganisatorische structuur. Zo kunnen zij de organisatorische inrichting
vergaand ongemoeid laten. Ook als ze er verder niets van begrijpen, zou dàt,
meende ik, mensen toch gerust moeten stellen die hun bestaansrecht ontlenen aan
organisatorische status quo. Niet toevallig zijn dat de mensen die tevens
beslissen over vernieuwing van informatievoorziening. Maar waarom lukt het
desondanks niet ze een keuze vóór metapatroon te laten maken?
Omdat het zo helemaal niet ligt. Nadat ik Het r-woord geschreven had,
herkende ik mijn vergissing pas duidelijk. Daarin staat al: “[D]e omvang van de
ruimte [voor absolute zeggenschap] doet er kennelijk minder toe dan … dat die
er überhaupt is!” Ja, ik heb helemaal gelijk met de mogelijkheid tot
ontkoppeling van informatieve inrichting van de organisatorische. Maar, nota
bene, voor wie de illusie van haar/zijn macht koestert telt dat domweg niet.
Integendeel, als ik metapatroon bij die doelgroep wil diskwalificeren, moet ik
het precies zo presenteren zoals ik deed. Dat heb ik inderdaad wel gemerkt,
reuze knap eigenlijk, dat ik het zo lang probeerde. Want zo iemand heeft door
ijdelheid juist de gevoeligste antennes voor afhankelijkheid. Weliswaar
faciliteert metapatroon willekeurige arrangementen in het organisatorisch vlak,
dus ook dat de functionaris ergens de baas kan blijven, maar als wezenlijk
infrastructurele voorziening is de emotionele kernboodschap ònmogelijk te
missen. Die organisaties zijn niet apart, maar vormen allerlei verbanden voor
dito taken. In één woord, ze zijn onderling afhankelijk.
Of metapatroon al dan niet ingezet is voor stelselmatig informatieverkeer, doet
aan principiële afhankelijkheid tussen organisaties (lees algemeen: deelnemers
aan maatschappelijk verkeer) natuurlijk niets af of toe. Maar het gevaar dat
met metapatroon èxtra dreigt, althans volgens dat pathologisch perspectief, is
dat de illusie van ònafhankelijkheid doorgeprikt wordt. Voor wie de schijn van
absolute zeggenschap (waarvoor ‘organisatie’ kennelijk ook slechts een middel
vormt, zo snap ik nu) een levensvoorwaarde vormt, verdedigt zich met
existentiële kracht tegen alles dat betrekkelijkheid bevordert.
Metapatroon is zo beschouwd overigens ook maar een voorbeeld van een idee dat
met infrastructurele argumentatie ònverkoopbaar is, nota bene, aan wie er bij
uitstek voor ontvankelijk zou moeten zijn. Nu ikzelf die illusie gelukkig armer
ben, blijft de praktische vraag voor welke argumenten beslissers wèl
ontvankelijk zijn. Moet ik metapatroon voortaan megapatroon noemen? Egopatroon,
soms? Hoeveel vertekening verdragen argumenten zonder dat de zaak die ze
bepleiten ondermijnd raakt?
18.33
Via gevestigde partijen aan zowel opdrachtgevers- als leverancierskant zit er
geen enkele (markt)beweging in.
18.34
Uit het relationele karakter van eigendom blijkt de paradox van hèt eigendom.
Eenvoudig is de praktische toepassing dus inderdaad niet. Ik voeg er echter aan
toe, nòg niet eenvoudig. Je zou kunnen zeggen dat, althans zolang we de term
eigendom benutten, wij noodzakelijkerwijs vastgeklonken zijn aan de
niet-relationele toewijzing van ..., ja, ik heb ook nog geen andere term dan
eigendom.
Ik meen dat mijn aanzet als abstract geformuleerde aanwijzing wel klopt. Zie Aantekeningen
over informatiemodellering met metapatroon: “Hun respectievelijke aandelen
kan je eenduidig splitsen door gedrag te verbijzonderen naar zowel X in Y, als
Y in X.” De praktische verandervraag is ongetwijfeld of die verbijzondering
(al) verteerbaar is voor wie domweg (nog) niet situationeel en daarvan afgeleid
relationeel over eigendom kan (lees ook: durft) na te denken. Daar komen we pas
achter, meen ik, door het voor concrete voorbeelden uit te werken. Dus dat
moeten we in elk geval grondig oefenen.
Zie ook pagina 59 in Stelselmatige dialogen over de
elektronische overheid. Dat tekstje schreef ik omdat er ook iets voor te
zeggen valt dat een naam voor gebruik in publiek informatieverkeer eigendom van
een staat is. Is dat voor Nederland niet een erfenis van de Napoleontische
bezetting, de Franse tijd dus? Stel, Nederland is de eigenaar van Wisse als
achternaam. Als ik ervan uitga dat ikzelf wel degelijk eigenaar ben van
mij-als-natuurlijke-persoon-in-kwestie, dan zou dat als vertrekpunt (situatie)
kunnen gelden voor een relatie van die bepaalde natuurlijk persoon met die
bepaalde achternaam/publieke persoonsidentiteit. Dan rijst de vraag wie
eigenaar dáárvan is. Is het de staat die vervolgens mij à la iDNA Manifest gebruiksrecht verleent, of is het
omgekeerd, of is het allebei en dan navenant situationeel verder verbijzonderd?
Voor metapatroon als methode maakt het overigens niets uit; dat past allemaal.
Nogmaals, het gevaar dreigt dat we het 'kapot'problematiseren omdat we nog
onvoldoende losgekomen zijn van het andere paradigma. Hierover ben ik geneigd
mijn tekortkomingen te erkennen. :-) Ik weet het niet, laat staan helemaal
uitgewerkt. Ik geloof echter dat het productief is om eens vanaf een nieuw,
relationeel of tenministe relationeler paradigma te gaan peuteren, plakken enz.
aan, voor enz. samenhang.
Kijk, als we er al dit stadium volgens een vaste, vertrouwde structuur antwoord
op konden geven ... Maar die enkelvoudigheid is juist het probleem; voor een
oplossing moeten we structuur volgens lossigheid kunnen beleven.
18.35
Elke relatie biedt de mogelijkheid tot verdere verbijzondering. Want aan de
relatie-als-verdinging 'hang' je desgewenst, respectievelijk zonodig op zijn
beurt — nota bene natuurlijk ook weer: de beschrijving van — nader gedrag,
enzovoort. Vanuit dat nadere gedrag gezien, constitueert die relatie dan mede
de (gedrags)bepalende context.
18.36
Een contragram (John Haynes) kan nieuw inzicht bevorderen. Het vormt een
hypothese via veronderstelde gelijkheid. Abstract uitgedrukt: X van Y is Y van
X. Vaak onzin, maar soms verrassend.
Inmiddels kan ik het vaak niet laten. Zo zie ik in jouw tekst bijvoorbeeld het
woord “gesprekspartner” staan. Dan probeer ik gewoon eens: De partner van het
gesprek is het gesprek van de partner. Vervolgens vraag ik me via die vorm af
of ik met inhoud wat opgeschoten bent.
In dit geval vind ik het wel aardig dat de suggestie ervan uitgaat dat het
gesprek van de partner weleens niet jouw gesprek (met haar/hem) zou kunnen
zijn. Dus heeft omgekeerd wat jijzelf denkt dat je voert als gesprek, inderdaad
een ànder gesprek als partner. Zo kan je verder denken dat je nog van geluk mag
spreken, wanneer die parallelle gesprekken als partners functioneren. Als ik
vlotweg het tegenovergestelde van partner neem, leidt dat tot weer een
contragram: De tegenstander van het gesprek is het gesprek van de tegenstander.
John Haynes wordt knettergek als ik hem zulke probeersels voorleg. Nee, dat is
geen ècht contragram, schrijft hij dan terug. Kan mij niet zoveel schelen. Voor
mij is het spel belangwekkend. Ik meen zelfs dat het contragram als hulpmiddel
voor dialectiek (dynamiek, dus) kritiek ‘betekent’ op vàste, duurzame
interpretatie.
18.37
Wat mij betreft stoelt samenwerking op zoveel mogelijk complementariteit van
bijdragen (zit elkaar niet in de weg, want het geheel is dan méér dan de som
der delen) met navenante verdeling van financiële beloning (gun elkaar,
bevorder zelfs over en weer zakelijk succes).
18.38
Je zou dat lijstje met samenwerkingspunten ook algemene voorwaarden kunnen
noemen. Om uitdrukking eraan te geven dat elke potentiële partner met serieuze
bedoelingen zich vooral moet melden, heb ik ze gepubliceerd. Zie Metapatroon
en KnitbITs®: oriëntatie op samenwerking voor exploitatie (concept). In de
vorige versie schreef ik trouwens nog dat Information Dynamics onder
voorwaarden eventueel exclusief exploitatierecht verleent. Nu is het, helemaal
niks exclusiviteit. Dat past niet bij de wezenlijk infrastructurele aard van
metapatroon. En laat elke partner maar extra zijn best voor marktaandeel doen.
18.39
Het gesprek gisteren, met enkele medewerkers van een leverancier van een
programmatuurpakket, gaf helaas een vertrouwd beeld. Ook het hoofd R&D
schoof aan die ineens geen probleem meer had. Dan is het gespreksverloop
onmiddellijk duidelijk. Voor elke insteek die wij noemden als opmaat voor een
nieuw algemeen beeld (je moet je verhaal noodzakelijkerwijs ergens beginnen),
bleef hij inderdaad steeds hangen op zo'n insteek … waarvoor hij dan wel weer
een apart bestáánd “tooltje” wist om het op te lossen. … niet dat dàt het
probleem is, hoor ..., want eigenlijk is er helemaal geen probleem …
Er komt een keer dat ik gewoon opsta en wegloop. Dan maar géén koffie.
18.40
De externe consultant voor subsidies (no cure, no pay) was enthousiast, zodanig
zelfs dat hij zijn gretigheid om direct voor Information Dynamics te bemiddelen
slecht kon verbergen.
18.41
Ik heb er geen bezwaar tegen, integendeel, wanneer jij onze bijdragen zo
spoedig mogelijk voorlegt aan je directeur. Voor structurele aanpak is
haar/zijn directe betrokkenheid immers vroeg of laat onontkoombaar. Ja, dan
liefst meteen, zou ik zeggen. Ons vervolggesprek krijgt tenminste reële
strategische richting dankzij afstemming.
Mocht je directeur onverhoopt de huidige bedrijfskoers willen handhaven,
wellicht niet met retoriek maar wèl met feitelijk gedrag, dan is de
bewegingsruimte voor noodzakelijke vernieuwing natuurlijk minimaal. Maar ik
hoop natuurlijk dat je daarentegen alle ruimte krijgt.
18.42
De klanten/opdrachtgevers behoren weliswaar tot één branche, maar zij zijn door
variëteit gekenmerkt. Dat heeft tot gevolg dat de programmatuur van die
leverancier feitelijk nergens als uniform pakket geïmplementeerd is.
Afhankelijk van afwijkende bedrijfsvoering door een bepáálde klant omvat de
implementatie altijd enig tot aanzienlijk maatwerk.
Operationalisering van de programmatuur gebeurt thans van klant tot klant op ad
hoc basis. Daarbij kan maatwerk voor de ene klant na een veralgemeniseringsslag
in het pakket opgenomen worden, enzovoort. Het gebrek aan structuur vormt
echter een strategisch risico voor de leverancier: incidentenmanagement.
Kortweg, de implementatiestrategie waarmee het bedrijf zich aanvankelijk als
bedrijf kon ontwikkelen, vormt inmiddels een rem.
Omgekeerd vormt beheersbare structuur thans een strategische kans: kwaliteit,
nieuwe marktsegmenten. Het groeiend aantal klanten en bijgevolg gevarieerde
implementaties stimuleert de behoefte aan gestructureerd beheer van de
verzameling implementaties. Overkoepelend implementatiebeheer bevordert
hergebruik van componenten (wat anders steeds meer afhankelijk van toeval
wordt) en waarborgt veranderlijke samenhang van zulke componenten tot een
configuratie die daadwerkelijk als implementatie kan gelden (want dat is een
toetsbare deelverzameling). Dankzij dynamisch overzicht over gerealiseerde èn
geplande implementaties van de programmatuur kan het bedrijf verdere
ontwikkelresultaten structureel èn kortcyclischer ter beschikking stellen aan
huidige en nieuwe klanten.
De sleutel tot overkoepelend implementatiebeheer ligt bij de zgn metadata.
Hoewel metadata dus van klant tot klant kunnen, en tot op zekere hoogte ook
zùllen, verschillen, moeten ze desondanks voor overzicht enzovoort door de
leverancier in één (beheer)administratie passen. Nota bene, in de administratie
voor overkoepelend implementatiebeheer verschijnen de metadata van de apàrte
implementaties als data. Voor adequaat beheer kunnen daar aanvullende relaties
tussen (meta)data aangebracht zijn.
Nota bene, door het beheersoverzicht over de gevarieerde implementaties is
bedoelde administratie tevens wezenlijk hulpmiddel voor voortgaande,
samenhangend ontwerp en ontwikkeling van de programmatuur àls pakket. Voor een
levensvatbare toekomst stoelt professionele ontwerp- en ontwikkelcoördinatie op
variëteitbeheersing van implementaties.
Opnieuw nota bene, het doel is niet om variëteit te elimineren, maar om juist
om óók toekomstig flexibel èn met optimale kwaliteitsborging te kunnen inspelen
op klantbehoeften aan relevante variëteit.
In combinatie met veranderlijkheid van implementaties vergt de administratie
voor overkoepelend implementatiebeheer voorzieningen voor verbijzondering van
(meta)data naar context en tijd. Daarvoor heeft de firma Information Dynamics
BV te Voorburg een methode (Metapattern) met bijbehorende
programmatuurcomponenten (KnitbITs) ontwikkeld.
18.43
Ter bestrijding van fragmentatie van implementaties kan je inderdaad twee
kanten op. Ik schetste er [in aantekening 18.42] opzettelijk slechts één.
Naar die ene kant aanvaard je zulke fragmentatie, maar probeer je die tenminste
véél beter beheersbaar te krijgen. Het is zelfs de vraag of je daardoor
feitelijk een kant/richting op bewéégt. De oude benadering blijft in wezen op
z'n plaats.
Naar de andere kant herken je de mogelijkheid om bedoelde fragmentatie zo niet
op te heffen, dan wel sterk te verminderen met alle structurele voordelen van
dien. Dat lukt via abstractie, met verdergaande "generieke
componenten" als resultaat (zoals wij met KnitbITs beschikbaar hebben).
Uit ons gesprek met enkele medewerkers van de leverancier bleek dat (ook) dáár
onder de noemer van R&D thans géén ruimte bestaat voor de ene noch de
andere richting ...
... of er moet iets aan de positie van R&D veranderen. Dat is echter niet
zo simpel, meestal. Want pas wanneer de directie van zo’n organisatie inziet
dat haar levensvatbare toekomst afhankelijk is van een strategiewijziging met
bijbehorende fundamentele vernieuwing van het product(en)- en dienst(en)aanbod,
valt aan positionering tot en met personele bezetting van R&D iets
constructiefs te doen.
Ik speel maar even met een idee, maar de directie zou de huidige R&D kunnen
herpositioneren tot R&D-I (lees: nummer 1). Dat organisatieonderdeel zet de
ontwikkeling van de programmatuur voort volgens de overgeleverde strategie. Dat
lukt bij uitstek met de huidige personele bezetting; niets aan veranderen.
Daarnáást richt de directie R&D-II op. Dat onderdeel werkt ongehinderd door
R&D-I aan de strategische vernieuwingstechniek. Natuurlijk moet R&D-II
ook kijken naar wat hèrbruikbaar is van wat 'onder het regime' van R&D-I
aan componenten beschikbaar kwam. Verder moet succes van R&D-II gaan
overtuigen. In de loop der tijd neemt het werk voor R&D-I af; medewerkers
stappen over naar R&D-II (dat ná verloop van tijd dus weer gewoon R&D
heet); wie dat niet wil of kan volgen, krijgt zo ook volop tijd ergens anders
een baan te vinden.
Het blijkt voor de zoveelste keer dat sommige mensen in een organisatie prima
allang aanvoelen dat er een wezenlijk probleem (lees vaak ook: wezenlijke kans)
bestaat. Bij die leverancier is dat de ene medewerker die ons voor overleg
uitnodigde. Nota bene, dat is niet de directeur.
Andere mensen hebben echter het gevoel dat hun imago van oplosser verloren
gaat, als zij instemmen met zulk probleem- annex kansbesef dat een pionier
aandraagt. Onzin, natuurlijk, want het gaat om besef van een nieuw
probleem, waarvoor zulke zèlfverklaarde tegenstanders kritieke bijdragen kunnen
leveren aan een netzo nieuwe oplossing. Dàt is dus zelfs prima voor
hun imago. Maar goed, zo zien zijzelf dat niet. Helaas leert de praktijk dat
juist mensen die zich op bijdragen aan innovatie, onderzoek, verbetering en
dergelijke laten voorstaan, vaak verandering belemmeren in plaats van
verwelkomen. Doorgaans moet de 'baas' eraan te pas komen om ze via gezag tot
een andere opstelling te dwingen (omdat ze voor, zeg maar, peer-to-peer
argumentatie niet ontvankelijk zijn). Maar … het probleem met de doorsnee-baas
is helaas, als zij/hij zich überhaupt een voorstelling kan maken … van een
visie, dat zij/hij zich sterk afhankelijk voelt van vooral die zgn oplossers.
Met andere woorden, in vrijwel alle organisaties is de baas feitelijk bang om
'haar/zijn' oplossers tégen te spreken, er met een nieuwe richting tegenin te
gaan, enzovoort. Bijgevolg zijn het de oplossers die zo'n organisatie stevig in
een houdgreep hebben, met stagnatie en vervolgens teloorgang door achterhaalde
oplossing als resultaat.
18.44
Ik heb mijn antwoord uitgesteld, in de hoop dat de serieuze ongerijmdheden die
je ermee oproept zouden verdwijnen door bezinking. Dat is echter (nog) niet
gebeurd. Daarvoor heb ik jouw hulp nodig, vind ik nu. Daarom deel ik je
stelling niet “dat we moeten stoppen met corresponderen.” Graag nodig ik je met
dit uitgebreide antwoord uit tot verduidelijking.
In het algemeen vind ik de inhoud van jouw bericht in lijnrechte tegenspraak
met wat jij mij vertelde tijdens de SBG-slotbijeenkomst op 4 december 2006. Ik
meen me prima te herinneren dat wij het er bij die gelegenheid hartgrondig over
eens waren dat de Belastingdienst via absolute betekenisdefinities van de wal
in de sloot raakt met informatievoorziening. Zo werkt de wereld niet, punt.
Zodra je dat beseft, terecht dus, volgt daaruit de ònontkoombaarheid van
wezenlijke vernieuwing voor wat jullie complexiteitsreductie noem(d)en.
De voornaamste ongerijmdheid bestaat eruit dat ik zulk gedegen besef van
(informatie)variëteit ik nergens meer herken in jouw bericht. Wat is er
gebeurd? Heeft de Belastingdienst alsnog elders een methode ontdekt, of zelf
ontwikkeld, voor beheersbare betekenisdifferentiatie op de schaal van
informatieverkeer in publiek domein? Zo ja, dan ben ik je zeer erkentelijk
indien je mij die wilt noemen. Zo nee, dan kan ik jouw gedragingen in de beide
aangehaalde situaties — je opvatting in ons gesprek tijdens de
SBG-slotbijeenkomst, respectievelijk in jouw recente emailbericht — niet
rijmen. Een aanwijzing dat er intussen géén sprake is van een alternatieve
methode met zgn passende variëteit meen ik trouwens te herkennen in jouw
bericht. Want daarin schrijf je over “het (te) ontwikkelen beleid op dit
terrein.” Kennelijk bestaat dergelijk beleid nog steeds niet.
Zoals ik verderop ook betoog, biedt juist metapatroon tot èn met een
strategische methode. In tegenstelling tot wat jij erover beweert, ondersteunt
metapatroon bij uitstek alleréérst beleidsontwikkeling.
Ik wil je in dit verband niet onthouden wat ik wèl consequent gedrag vind,
helaas overigens, want professioneel vind ik het juist weer niet. Ook tijdens
die SBG-slotbijeenkomst zei je mij dat je het niet aandurft om je chef(s) te
benaderen met een voorstel dat in zijn, respectievelijk hun ogen afwijkend is.
Consequent is dat je met je bericht als het ware de deur probeert dicht te
houden waarvoor — jij (vóór)oordeelt dat — die chef(s) niet ontvankelijk
is/zijn.
Maar juist jouw terughoudendheid om iets nieuws te bemiddelen voor de
Belastingdienst leidt elders tot een ongerijmdheid. Voor zover mij bekend, werk
jij zelfs voor een afdeling die Innovatie heet.
Kan je daarom ajb verduidelijken wat een burger en ondernemer zoals ik ben,
moet verstaan onder wat bij de Belastingdienst als innovatie telt en geldt?
Gelet op jouw feitelijk gedrag begrijp ik dat nog niet.
Ik ben sterk geneigd jouw chef(s) direct te benaderen met de vraag of zij
inderdaad zèlfcensuur, nalatigheid e.d. door hun medewerkers op prijs stellen.
Dan kom ik er achter of iedereen zich drukker maakt om eigen positie dan om het
maatschappelijke vraagstuk dat de informatievoorziening van de Belastingdienst
domweg is. Nee, toch!? Er zal daar toch wel iemand èrgens op een leidinggevende
positie zijn die zich het algemeen belang aantrekt?
Van mijn kant ben ik zeker niet bang om duidelijkheid te helpen bevorderen; zie
bijvoorbeeld mijn Klacht
over ICTRegie. Zeg nou zelf?! :-)
In aanvulling op wat ik (nog) als ongerijmdheden ervaar, vind ik uit jouw
bericht enkele misverstanden spreken. Naar mijn idee is er géén sprake van dat “wat
dus rest […] zakelijk verschil van mening [is] over de bijdrage die een
bepaalde oplossing in een groter geheel moet opleveren.”
Waarom meen ik dat? Je bevestigt met je bericht wat ik meteen aan het begin van
het gesprek 10 november 2006 met je collega’s stelde. Dat betreft de praktische
onmogelijkheid om een nieuw paradigma te beargumenteren in termen, resp.
begrippen van het oude paradigma (dat, nota bene, mede het huidige vraagstuk
veroorzaakt). Daarom benadruk ik zo een proefopstelling. Ofwel, als je ‘ziet’
dat het anders werkt, overtuigt dat sterker.
Maar goed, dit antwoord op jouw bericht is jammer genoeg nog steeds niet zo’n
proefopstelling. Sterker nog, jouw bericht is er zelfs op gericht die
mogelijkheid van communicatie via een proef te elimineren. Het maximale dat ik
in dit stadium dus kan proberen is om enkele misverstanden recht te zetten.
Zo veronderstel je dat metapatroon voor “gegevensmetabeheer een deeloplossing
is.” Dat klopt niet. Allereerst gaat het om beheer in het algemeen van statische
(gedragsattributen) als dynamische informatie (gedragsinstructies, lees ook:
programmatuur). Daarvoor speelt metainformatie natuurlijk een belangrijke rol.
Dat is, nogmaals, echter niet de enige rol die metapatroon kent voor
informatiebeheer.
Hiervan afgeleid, ten tweede, is metapatroon geen “deeloplossing,” maar vestigt
juist de vereiste stelselmatigheid. Zie ook mijn opmerking hierboven over
metapatroon als hulpmiddel voor ontwikkeling van beleid voor stelselmatige
informatievoorziening.
Hierboven vroeg ik je al om opheldering over jouw eigen standpunt over hoe de
Belastingdienst tot dusver werkt aan het vraagstuk van onbeheersbare
informatievariëteit. Indien wij het ondanks jouw bericht tòch eens zijn en
blijven over noodzakelijke betekenisdifferentiatie, vind ik dat jijzelf primair
een “verschil van mening” hebt met jouw eigen collega’s bij de Belastingdienst.
Of je dat meningsverschil “zakelijk” kunt noemen, laat ik trouwens graag in het
midden.
Mocht je het inderdaad fundamenteel oneens zijn met de simplistische, dus
averechtse aanpak van complexiteitsreductie door je collega’s, dan maak ik er
ernstig bezwaar tegen dat jij desondanks mij een bericht stuurt met hùn
strekking. Of ben je het inmiddels met ze eens? Dàt zou me pas ècht verbazen!
Voorlopig houd ik het erop dat jij de rust probeert te bewaren. Innovatie is
echter inherent ònrustig.
Mijn allerminst originele opvatting luidt in elk geval dat de oude oplossing
nooit geschikt is voor het nieuwe probleem. Voor die oude oplossing bestaat
inderdaad allang, zoals jij ze noemt, “een samenhangende set van M.T.H.V's.” Ik
zocht even op wat die letters aangeven: methoden, technieken, hulpmiddelen en
voorschriften. Volgens zo’n oude oplossing heb je daar voor de opgave van
complexiteitsreductie echter niets aan. Sterker nog, die oplossing is inmiddels
een belangrijk déél van het probleem. En in verband hiermee vind ik het weer
een misverstand, indien je door jouw bericht zou veronderstellen dat
metapatroon niet biedt wat jij terecht als eis stelt. Zeg het me ajb als je
iets ànders weet, dat voldoet aan de reële behoefte aan beheersing van
stelselmatige informatievariëteit. Ik weet het ècht niet!
Eerlijk is eerlijk, metapatroon met bijbehorende verzameling
programmatuurcomponenten (KnitbITs) staat nog aan het begin van zijn cyclus.
Ergens moet een principiële vernieuwingsslag beginnen, nietwaar? Nogmaals, voor
iemand die werkt voor een afdeling Innovatie zou gebrekkige rijpheid van een
methode tot en met techniek een merkwaardig verwijt zijn aan het adres van een
… innovator. Maar ondanks het beginstadium is metapatroon een heuse methode met
voorschriften voor stelselmatige betekenisordening, vormt KnitbITs een heuse
techniek met hulpmiddelen voor inrichting van een informatiestelsel met
gewaarborgde conceptuele eenduidigheid. Ik verzet me ertegen als je dat ten
onrechte ontkent. Daarbij neem ik aan dat je dat als mijn oprechtheid
waardeert. In omgekeerde richting meen ik eveneens recht te hebben op
oprechtheid. Of, over vernieuwing gesproken, heb ik een hopeloos verouderd
beeld van waarop de overheid met haar ambtenaren aanspreekbaar is? Ik vraag het
maar eens …
Als je metapatroon zelfs niet onderzoekt onder de noemer van innovatie en
gericht op een vraagstuk waarvoor evident een nieuwe oplossingsrichting geboden
is … Ik herhaal dat een wezenlijk nieuw paradigma nooit in een kort gesprek
nooit zijn recht kan komen. Daar moet je ècht wat meer moeite voor doen. Ja, òf
dat doe je niet, maar het eerste dat je daarmee bevordert is stagnatie en het
tweede is onherroepelijk teruggang.
Jouw afwijzing van metapatroon met als reden het niet past in jullie “grotere
geheel” acht ik daarom eveneens een uitdrukking van misverstand. Jouw
redenering lijkt me zelfs ondeugdelijk, nogmaals, omdat je schrijft over “het
(te) ontwikkelen beleid op dit terrein.” Ofwel, dat beleid is er nog niet eens.
Blijkbaar kan je desondanks reeds de conclusie van je collega’s steunen —
opnieuw, nota bene, in tegenstelling tot jouw eerdere mededeling aan mij — dat
metapatroon niet past bij “een sobere en effectieve manier van het
operationaliseren.”
Hoe kan je dat als stelling te verkondigen? Metapatroon elimineert duplicatie.
Dus, soberder kan het niet! En over effectiviteit gesproken, met absolute
betekenisdefinities neemt die drastisch af naarmate de reikwijdte van het
relevante informatiestelsel groeit. Uiteindelijk dreigt het informatieverkeer
vàst te lopen. Dat ‘bewijst’ de aldus ‘gegroeide’ praktijk overduidelijk.
Ofwel, wat je (mij) met zo’n stelling slechts duidelijk maakt, is dat jouw
collega’s en jijzelf hoogstwaarschijnlijk helemaal niets van de uitgebreide
documentatie over metapatroon — waarnaar ik jullie uiteraard verwees —
bestudeerden. Als dat zo is, zeg dat dan.
Aan jouw “beeld dat er oprecht en met een welwillend oor met [mij] is gesproken
en naar [mij] is geluisterd” wens ik heus niet te tornen. Welwillendheid is
stellig een begin, maar natuurlijk niet genoeg voor professionele interventie.
Je kunt toch niet serieus menen, zeker niet als medewerker van een afdeling
Innovatie, dat met zo’n gesprekje alles duidelijk kan zijn over een wezenlijke
informatiekundige vernieuwing? Wat is dat voor halsstarrige weigering om
metapatroon te bestuderen? Je doet het op voorhand af — en nota bene als
ontkenning van mijn uitdrukkelijk aangegeven strategische positionering ervan —
als niet-“sobere,” niet-“effectieve” “deeloplossing.” Dat is zelfs bizar, omdat
jullie zèlf blijkbaar nog geen eigen notie hebben van relevant
informatiebeleid.
Voor een evenwichtig beeld van metapatroon blijf ik mij inzetten. Zo dring ik
met deugdelijke argumenten onverminderd aan op praktische toepassing door (ook)
de Belastingdienst. De opzettelijk wat scherper aangezette toon schudt je
hopelijk wakker. Er ligt een grote kans voor zowel jouw werkgever, als mijn
onderneming. Denk ajb even door aan de positie van de Belastingdienst in de
informatiemaatschappij.
Jij beweert over een proefopstelling dat “het […] aan beide kanten tot
verspilling van geld en energie [zou] leiden.” Ik beweer daarentegen stellig
dat metapatroon de enig beschikbare methode enz. is voor informatieve
variëteitbeheersing op stelselschaal. Geen verdere verspilling dus, maar
eindelijk besparing. Als je het daarmee òneens bent, verwacht ik serieuze
argumenten. Heb je die niet na bestudering, doe dan ajb je ambtelijke best voor
noodzakelijke vernieuwing van informatievoorziening bij de Belastingdienst op
basis van metapatroon. Wees op een professionele manier consequent.
18.45
Zoals afgesproken kom ik graag via dit emailbericht terug op mijn verzoek om
hulp. Met Information Dynamics heb ik een twee-manszaak voor onderzoek &
ontwikkeling van, zeg maar, gereedschap voor het vestigen van samenhang in
informatievoorziening. Ons gereedschap wèrkt, maar nu zoek ik de mogelijkheid
voor een aansprekende proefopstelling. Dus, groot, veel, ingewikkeld, duur,
wanhopige gebruikers … :-) Zo dacht ik dankzij uw uitleg aan de
onderwijsinstelling waar u directeur bent.
Klopt het dat bestuurders, managers, docenten, studenten enzovoort een probleem
hebben met de huidige verscheidenheid van apàrte informatiesystemen binnen èn
buiten de eigen organisatie? Is het praktisch (bijna) onmogelijk om daaruit
betrouwbare informatie voor in- en overzicht te destilleren?
Als dat inderdaad erkend is als een alsmaar groeiend probleem, bied ik graag
een korte proef aan (plm. twee weken). Daarvoor nemen wij uiteraard de
vertrouwelijkheid van uw informatie in acht (en zo’n proef kan trouwens ook
prima met testbestanden ipv ‘echte’ informatie).
Zonder hulp van een verlichte binnenstaander krijg ik natuurlijk geen
gelegenheid om zo’n serieuze proef te mogen uitvoeren. Omgekeerd vind ik dat de
onderwijsinstelling er ook zeer mee geholpen is, want daarmee krijgt u concreet
zicht op de praktische oplossing van een taai informatieprobleem. De kwaliteit
van informatievoorziening neemt sterk toe, met tegelijkertijd grote financiële
besparingen.
Over dat gereedschap valt verder van alles en nog wat te vertellen (en heb ik
tot en met zgn wetenschappelijk veel gepubliceerd). Daarmee val ik u niet
lastig. Het idee is om ‘gewoon’ eens te laten zien dat het werkt.
Ik ben u zeer erkentelijk voor uw aanbod om mijn verzoek verder te
(be)geleiden.
18.46
Mijn opvatting blijft dat er ter oriëntatie op metapatroon 'iets' moet zijn dat
voor betrokken medewerkers herkenbaar een probleem en/of kans vormt. Alleen op
die manier gaat er overtuigingsdwang uit van een wezenlijk nieuwe
oplossingsrichting.
18.47
Zo ingewikkeld vind ik het trouwens niet. Denk maar aan de zgn gebouwde
omgeving. Een huis, kantoor enz. in een stad is tegenwoordig toch nooit
resultaat van een geïsoleerd ontwerp. Er is toch stedenbouw, lees
infrastructuur. Daartussen bestaat wisselwerking. Dan bepaalt in de ene
richting het stedenbouwkundig ontwerp in allerlei opzicht de ruimte voor de
aparte gebouwen. In de andere richting kan de ontwikkeling in, zeg maar,
gebouwkundige visie tot en met techniek van invloed zijn op het ontwerp en
bijbehorende ontwikkeling van een stad, enzovoort.
18.48
Over die richtlijnen, bijvoorbeeld daaraan merk je dat hij geen echte ontwerper
is. Houd je er nog even aan en vergeet ze verder alsjeblieft.
18.49
Ik heb nadrukkelijk zo geschreven dat hij het verhaal niet simpel kan
begrijpen, want zo simpel is het nu eenmaal niet. En het moet nu eenmaal kort.
Daarom heb ik een poging gedaan om hem juist door die eventuele onduidelijkheid
inclusief wat impliciete kritiek te prikkelen tot actie.
18.50
Wat wij doen, betreft gewoon het nieuwe paradigma voor zgn passende variëteit.
Het vraagstuk van informatie-orde op die schaal is er nu eenmaal. Het is dus
niet zozeer de vraag of andere mensen/bedrijven — min of meer — hetzelfde
bedenken, ontwikkelen enzovoort, maar wanneer. En misschien is zulke verbreding
precies wat wijzelf nodig hebben. Want dan pas komt er een reële markt. Tot
dusver lopen wij te pionieren met iets dat niemand überhaupt herkent. Als er
maar genoeg marktaandeel voor ons is en blijft.
18.51
Onder de (nog) gangbare noemer van semantisch web komen we hier weer de kloof
tegen met aan de ene kant wat-iemand-wil en aan de andere kant
hoe-iemand-dat-aanpakt. Dus, ja, dat kan hij wel willen, maar, nee, (volgens
mij) lukt dat op die manier nooit. De aanpak is te plat. Of heb jij ontdekt dat
(ook) hij voor betekenisordening wel degelijk meer sporen, resp. niveaus inzet?
Wat machinale verwerking betreft, het is maar de vraag welke variëteit je
daarvan verlangt. Als je wilt dat (ook) een machine situationeel reageert, moet
variabele context meedoen. 'Wil' je voorts dat de machine zoiets als eigen
'wil' vertoont, dan geldt blijkbaar subjectiviteit. Bijelkaar: subjectief
situationisme, met de semiotische enneade als (meta)model.
18.52
Bijna aandoenlijk, die tekst over zgn moderne personeelsinformatie. Er is daar
minstens vijftien jaar dus niets veranderd. Het is probleem is dan weer dat wat
voor jou en mij zo evident een kans voor metapatroon is, voor zulke
dienstverleners èn hun klanten gauw als bedreiging geldt.
18.53
Het is volgens mij niet zozeer de "functiescheiding volgens Peirce’s
triade: betekenis, teken en object" die vruchtbaar werkt voor het ww web.
Dat betreft weliswaar een driedelig schema, maar volgens metapatroon gaat het
voor een toepasselijke structuurbeschrijving annex –ontwerp om context,
signatuur en intext. De hyperlink is dan de signatuur (die op een bepaalde
pagina in een dienovereenkomstige context verschijnt), terwijl de pagina
waarvan de hyperlink het adres biedt de bijbehorende intext is. Op die manier
klopt het tenminste enneadisch, want de dimensies van object, respectievelijk
interpretatie zijn per definitie slechts 'vertegenwoordigd' door de
tekendimensie. Dat geldt dus ook voor het web.
Het klassieke web kent dan steeds slechts één enkele slag met
context-signatuur-intext. Dankzij metapatroon kan dat een oneindige structuur
zijn, dus met stapsgewijze verbijzondering en de mogelijkheid van laterale
bewegingen via dezelfde signatuur in een andere context. Zo ontstaat pas
stelselmatige betekenisordening.
Ik heb de indruk dat je vooral algeméén wijst op de kracht van een driedelig
mechanisme, dus niet zozeer op dat van Peirce in het bijzonder. Je kunt dat wel
handhaven, maar dan betreft het een transpositie van dat kader in plaats van
een toepassing ervan.
Metapatroon zelf is natuurlijk al een voorbeeld van vruchtbaar gebruik van
driedelige abstractie. Gecombineerd met Peirce's triade leverde dat de
semiotische enneade op. Doordat er nu 'langs' de tekendimensie drie elementen
beschikbaar zijn, zelfs recursief, biedt dat passende variëteit voor
structuurbeschrijvingen van welk tekenstelsel dan ook. Daarvoor moeten we juist
termen als object en interpretatie strikt vermijden.
Je zou kunnen zeggen dat het loont om de driedeling langs de tekendimensie
verder te differentiëren volgens exemplaar en type, zeg ook maar teken en
metateken. Dat levert dus die twee ònlosmakelijke sporen op, waardoor het
precoördinatief zo soepel werkt.
De transpositie is een mooie illustratie, stellig herkenbaarder dan
bijvoorbeeld vermelding van een term als intext, maar de feitelijke
consistentie vergt consequente toepassing van de enneade, en dus voor tekens
slechts met gebruik van wat die dimensie met haar deelsporen omvat.
18.54
Terecht vind ik de algemene strategie voor de stad ambitieus èn realistisch:
city of peace and justice, sociale en ruimtelijke structuur in 2020, city
marketing ... Wat ik daarin echter mis is een visie op Den Haag als
Informatiestad. Nota bene, ik bedoel informatievoorziening niet langer
bekeken als afgeleide van traditionele sociale en ruimtelijke structuur.
Klantvriendelijk, prachtig, maar wat is daar strategisch aan? Voor Den Haag
Informatiestad is informatie- en communicatietechnologie daarentegen een
wezenlijke ontwikkelfactor. De toekomstige sociale ruimte, fysieke ruimte èn
informatieruimte zijn ònlosmakelijke aspecten van de Informatiestad … waarvan
die samengestelde ruimte door zulk wezenlijk verband niet langer beperkt blijft
tot het traditionele grondgebied.
Als informatiestad kent Den Haag feitelijk een grenzeloos bereik.
Iedereen is daar van harte welkom en neemt eraan deel als virtuele burger
geïnteresseerd in vrede, recht enzovoort. Recht, vrede, veiligheid zijn
ònbereikbaar zonder communicatie, ontmoeting van mensen met informatie. Zo is
de Informatiestad tevens krachtig instrument voor city marketing. Virtuele
burgers van Den Haag Informatiestad raken geïnteresseerd om de èchte stad te
bezoeken, er hun al dan niet virtuele medeburgers te ontmoeten, hun organisatie
te vestigen, hun geld te investeren enzovoort.
Den Haag Informatiestad is een open informatiesamenleving voor vrede en recht.
Mits Den Haag dat concept pioniert, kan de stad zich nogeens extra krachtig
internationaal profileren. Die kans moet u gauw grijpen; elke andere stad op de
wereld kan Den Haag vóór zijn.
Den Haag Informatiestad vergt infrastructuur voor inherent variabel
informatieverkeer. Op zijn beurt is daarvoor kwalitatief àndere, nieuwe ICT
nodig (die overigens zoveel mogelijk bestáánde informatievoorziening desgewenst
intact laat; verbeteringen zijn geleidelijk, dus beheersbaar mogelijk;
éénduidigheid in stelselmatige informatievoorziening levert tevens grote
financiële besparingen op). Mijn bedrijf voor onderzoek & ontwikkeling,
Information Dynamics, heeft de basiscomponenten voor de Haagse voorsprong
beschikbaar.[12 januari 2007, emailbericht aan wethouder van gemeente Den Haag]
18.55
Eenvoudig? Semantiek is de maat van gecoördineerde gedragsvariëteit.
18.56
Ik probeer het vraagstuk niet zozeer 'vanuit' metapatroon uit te leggen, als
wel de
variëteit te schetsen van relevante informatievoorziening. Ja, dan kom je
weer op metapatroon uit.
18.57
De trits context-signatuur-intext is altijd enkelvoudig in het gebruik, zeg
maar in een bepaalde cyclus van semiosis. De crux is het samenspel van drie
elementen, zodat je een scharnier hebt voor de verplaatsing naar de eventuele
volgende cyclus.
In mijn conceptuele schets van metapatroon lopen exemplaar en type doorelkaar.
Daarin ben ik niet zozeer slordig, integendeel, maar ontwikkel op die manier
juist context als een overkoepelend concept.
Met digitale techniek werkt dat echter niet zomaar. Daarom hanteer jij voor
KnitbITs terecht, dus gericht op praktische implementatie, strikt hun
onderscheid ... maar wel — en dat is de scharniertruc dankzij de trits — om
exemplaar en type zonodig tevens als éénheid te benutten voor verdere
verwerking, enzovoort.
Náást de sporen voor exemplaar en type lopen aparte sporen — maar, nota bene, netzo
ònlosmakelijk — voor autorisatie, respectievelijk presentatie (waarop zich au
fond ook weer tekens bevinden, zoals metatekens altijd ook weer tekens zijn).
18.58
De semiotische enneade kent een tekendimensie. Dat 'betekent' dat gezien vanaf
een bepaalde signatuur óók context en intext tekens zijn. Zowel een
contextteken als een signatuurteken zijn nodig voor — het bereiken enzovoort
van — een dienovereenkomstig intextteken.
Een wezenlijke bijdrage aan precisie in precoördinatie is de ontleding van het
òpgegeven teken in context en signatuur, allebei tekens dus.
18.59
De semiosis van verschillende actoren in hun communicatieve interactie valt
niet tot één enkel, dóórlopend verband te reduceren. Daar zit altijd het teken
tussen (waarbij het tevens nogal kan verschillen wat de ene actor als
voortgebracht teken 'bedoelt' en de andere actor als opgevat teken 'begrijpt').
18.60
Mensen blijven nogal eens vastzitten in terminologische verschillen, terwijl ze
het over de feitelijke samenhang best eens zijn.
18.61
Als we het erover eens zijn dat onze motieven verschillen, moeten we begrijpen
dat onze concepten dienovereenkomstig logisch afwijken. Dat geldt natuurlijk
volgens enneadische logica.
18.62
Op 20 januari jl. verscheen in NRC Handelsblad op
pagina 25 het verslag van een vraaggesprek met de huidige directeur-generaal
van de Belastingdienst, mr. J. Thunnissen. Ongetwijfeld hebt u dat artikel ook
gelezen. Ik maak bezwaar tegen de voorstelling die zij daar geeft van de
ònmogelijkheid tot verdere veranderingen op redelijke termijn bij de
Belastingdienst en aldus in het maatschappelijk verkeer. Het klopt gewoon niet
dat informatie- en communicatietechnologie daarvoor een belemmering vormt.
De Belastingdienst zit mijns inziens verstrikt in een traditionele
oplossing(srichting) voor informatievoorziening die inmiddels het probleem
zelfs verstèrkt. Dat valt echter prima te verhelpen. Over een wèrkende aanpak
met zgn. passende variëteit had ik namens mijn bedrijf voor onderzoek &
ontwikkeling contact met, respectievelijk via medewerkers van, nota bene, de
afdeling Innovatie van de Belastingdienst.
Eén van die medewerkers deelt mijn opvatting dat de relevante werkelijkheid
voor de Belastingdienst nu eenmaal zodanig gedifferentieerd is, dat
ènkelvoudige begripsdefinities géén fundament voor het noodzakelijke
informatiestelsel kùnnen vormen. Op stelselschaal is uniformiteit een illusie,
met stagnatie en vervolgens terugval als gevolg.
Mevrouw Thunnissen denkt kennelijk nog simpelweg dat haar organisatieonderdeel
met “de invoering van de zorgtoeslag en het overnemen van de premieheffing van
het UWV […] erg veel voor [z’n] kiezen” kreeg. Nee, dergelijke
uitvoeringsprocessen zijn symptomatisch voor toenemende dynamiek van
informatieverkeer in het publiek domein. Daarin vervult de Belastingdienst
dergelijke gevarieerde functies, zo is het nu eenmaal. Wanneer (ook) de
Belastingdienst zich daarvoor principieel inricht, is het probleem gewoon wèg
(en lonken kansen). De manier waarop de directeur-generaal van de
Belastingdienst “ongelukken” wil vermijden, veroorzaakt ze echter juist. Zoals
gezegd, haar oplossing ìs in steeds sterkere mate het probleem.
Maar diezelfde medewerker van de afdeling Innovatie steunt wèl zijn collega’s
die zich niet willen verdiepen in de nieuwe theorie en technologie die mijn
bedrijf ontwikkelde. Is dat innovatie? Zonder reële argumenten krijg ik een
afwijzing. Dat is nogeens extra onzakelijk, daar de Belastingdienst zèlf in de
verste verte niet over een reële aanpak beschikt van de alsmaar groeiende
informatievariëteit. Ik merk op dat de medewerker in kwestie mij eerder tijdens
een persoonlijk gesprek vertelde dat hij geen ver(der)strekkend idee bij zijn
leidinggevende functionarissen kon indienen. Vindt u dat juist, zo’n
restrictief werkklimaat? Verwacht die medewerker soms dat ik begrip opbreng
voor zijn, tja, lastige positie? Overigens sprak ik hem daarop aan, maar
antwoord blijft dan uit.
Het extra belangwekkende van het vraaggesprek met mevrouw Thunnissen en de
reden dat ik het graag als aanleiding aangrijp voor deze brief, vind ik dat zij
het ònvermogen bij de Belastingdienst een letterlijk uitgesproken politiek
karakter geeft. Zo lijkt mij haar onverhulde waarschuwing meteen ook uw zaak.
Daarom dring ik er bij u als verantwoordelijk minister op aan mijn voorstel
voor inherent stelselmatige opzet van informatievoorziening wèl serieus te
nemen. Blijkbaar is de Belastingdienst te veel in zichzelf gekeerd geraakt voor
de onvermijdelijk noodzakelijke paradigmawissel voor informatievoorziening.
Zonder uw opbouwende interventie verslechtert de toestand geheid alsmaar
sneller.
Tenslotte meen ik hiervoor juist bij u als bewindspersoon voor de VVD aan het
beste adres te zijn. Want ook maar eens over mijn positie gesproken, zonder
enige subsidie heeft mijn strikt Nederlandse bedrijf baanbrekende technologie
voor informatieve infrastructuur ontwikkeld. Zoals de Belastingdienst zich tot
dusver (niet) bezighield met mijn voorstel lijkt helaas tekenend voor de
uitvoering van het regeringsbeleid voor innovatie. Zo kreeg ik van ICTRegie
schriftelijk gemeld dat “bureau en directeur er gereserveerd tegenover
[stonden, want z]ij kennen je benadering onvoldoende en durven hun nek niet uit
te steken en willen er de naam van ICTRegie niet aan verbinden.” Hoe kan je aan
innovatie nu de eis stellen dat … het al bekend moet zijn?
Ik vertrouw op uw integriteit en strategische visie.[21 januari 2007, brief aan
de minister van Financiën]
18.63
Op langere termijn worden die ideeën waarmee ik pionier stellig gemeengoed. Dat
zit nu eenmaal onvermijdelijk besloten in de ontwikkeling van
informatievariëteit. De praktische vraag is hoe ik daar persoonlijk nog iets
aan heb. Via het wetenschappelijk spoor lukt dat dus evenmin. Ook daar is
iedereen reuze druk met haar of zijn eigen onderwerp; interdisciplinair
enzovoort moet het vooral niet zijn.
Wat ik natuurlijk hard nodig heb, is hulp. Mijn ervaring is echter dat het
stellen van een serieuze hulpvraag de snelste manier vormt om te bereiken dat
iemand haar/zijn rug naar je keert. Het voordeel voor de ander moet blijkbaar
evident zijn. Tja, met een nieuw paradigma bestaat zulke duidelijkheid er per
definitie nog niet. En als ikzelf het antwoord daarop ken, hoef ik het ook een
ander niet langer te vragen.
Het klopt, helemaal alleen kom ik niet ver. Als er iemand is die dat beseft,
ben ikzelf het. Het is niet anders. Als ik niets onderneem, blijft dat zeker zo
en dat probeer ik dus te vermijden. Alweer enige tijd vind ik dat het een
combinatie is van aandacht blijven vragen en 'gewoon' het verloop der tijd.
Nogmaals, wat ik nu met metapatroon als bijzonder voorstel is vrij binnenkort
doodnormaal.
18.64
De afspraak luidt dus dat wij spoedig metapatroon enz. zo constructief mogelijk
toelichten. Dan merken wij simpel genoeg of dat enthousiasme veroorzaakt.
Hopelijk wel! Overigens lijkt het mij onverstandig om zakelijke strategie
helemaal te laten afhangen van zo'n beoordeling door jullie aangewezen
technische medewerkers. Aangezien het een wezenlijk ànder paradigma betreft, is
helaas twijfel gewettigd. Want vrijwel zeker regeert het oude paradigma nog
zo'n oordeel. Maar goed, dat vergt borging waaraan wij niets méér kunnen
bijdragen dan bedoelde toelichting. Maar het lijkt mij dat het eigenlijk niet
anders concreet kan beginnen voor jullie bedrijf dan dat de bedrijfsleiding ons
vertrouwt met zijn allereerste opdrachtgever onder de metapatroonnoemer. Zo
trek je (ook) de technici mee, die anders met hun aarzeling tot zelfs afwijzing
het bedrijf verstard houden.
inleidende opmerking voor volgende tekstpassage:
Zie ook 18.62.
18.65
Zojuist ontving ik uw brief met kenmerk DGB 2007-00418 van 26 januari jl. Graag
spreek ik mijn waardering uit voor uw nagenoeg prompte reactie en uw bijzonder
vriendelijke toon.
Inhoudelijk neem ik echter met uw brief geen genoegen als antwoord op mijn
brief van 21 januari 2007 over de vernieuwing van de informatievoorziening voor
en door de Belastingdienst. Daarvoor vermeld ik hier mijn voornaamste redenen.
Ik reken erop dat u opbouwende aanleiding herkent voor zowel een nadere reactie
aan mijn adres als, maatschappelijk nog veel belangrijker, uw ministeriële
actie (lees ook: u moet er ècht zèlf iets aan doen) om een principiële
belemmering voor verbeterde informatievoorziening uit de weg te ruimen. Hoewel
ik zeker geen cabaretier ben, probeer ik daarvoor te appelleren aan uw
onmiskenbare gevoel voor humor. Dat opent wellicht gemakkelijker inzicht.
Hoe u het ook wendt of keert, mijn brief van de 21e januari bevat
kritiek op de directeur-generaal Belastingdienst. Mede ingegeven door het
vraaggesprek dat zij onlangs gaf aan NRC Handelsblad,
vertrouw ik er niet op dat zij er op eigen kracht in slaagt om
informatievoorziening te laten verbeteren. Dat is haar vak natuurlijk ook
helemaal niet. Dus eigenlijk is het zo dat ik in dat opzicht niet gerust ben op
de informatiekundige kwaliteit terzake van haar medewerkers. Maar ja, de
directeur-generaal voelt zich ongetwijfeld sterk afhankelijk van haar eigen
staf. Daarom richtte ik mijn brief ook nadrukkelijk aan u, als verantwoordelijk
minister. Natuurlijk bent u evenzeer afhankelijk, maar het verschil vind ik
toch dat u zich direct gecontroleerd weet door de Tweede Kamer.
Ik begrijp uw reflex wel (als u zèlf mijn eerdere brief al las; zo nee, dan
lukt het met deze brief hopelijk), te weten dat u beantwoording overlaat aan de
ambtenaar wier beleidsterrein annex taakgebied het onderwerp in kwestie
betreft. Maar juist voor kritiek, voor een klacht en dergelijke acht ik dat
precies verkeerd.
Zo heb ik een dochter die op het Gymnasium Haganum zat. U kent die school,
nietwaar? Stel dat zij, mijn dochter dus, herhaald te laat kwam en de school
mij daarover een brief schreef als aansporing tot een opvoedkundige
interventie. Afgezien van de ijdelheid van ouderlijk vertoon, denkt u dat de
school er genoegen mee zou nemen, indien ik mijn dochter de antwoordbrief had
laten opstellen en, nota bene, ook nogeens namens mij ondertekenen?
Op elke vergelijking valt altijd iets aan te merken, maar wat ik er ook mee
probeer te verduidelijken is dat u als minister kunt helpen dat uw ambtenaren
ontsnappen aan hun gezapigheid. Zij zijn geen pubers meer en wie weet
aanspreekbaar. Dat lukt echter niet door net te doen alsof u geen rol speelt in
hun gedragscyclus.
Ik wendde mij dus tot u en dat doe ik hierbij opnieuw. Want het is voorts een
menselijke neiging om kritiek te verwarren met schuldtoewijzing. Maar daar gaat
het per saldo helemaal niet om! Wat telt is dat de Belastingdienst een nieuwe
opzet voor informatievoorziening nodig heeft. Maar algemeen geldt, als je de
persoon benadert die ergens direct verantwoordelijkheid voor draagt, is de
gebruikelijke reactie dat zij/hij zich verdedigt. Dat is jammer, niet
opbouwend, maar zo gaat het meestal nu eenmaal.
Als defensieve reactie vormt uw brief van 26 januari jl. inderdaad geen
uitzondering. Op haar beurt liet de directeur-generaal Belastingdienst de tekst
door één van haar medewerkers opstellen. Op die manier ben ik binnen de kortste
keren weer beland bij de medewerker die de oorspronkelijke afwijzing
verwoordde. Voor u misschien keurig, maar dat schiet niet op! Voorspelbaar
krijg ik een herhaling voorgeschoteld van oude uitgangspunten voor het
programma Complexiteitsreductie. Dat blijft welles-nietes. Neemt u mij aub met
mijn argumenten serieus! Een beroep hoort niet, hoe vriendelijk van omgang ook,
aan hetzelfde loket behandeld te worden waar ik oorspronkelijk afgewezen ben.
Tot dusver kost communicatie vooral mij zoveel moeite, omdat ik nog een wezenlijke
kloof tussen de opvattingen zie liggen. Ik aanvaard dat het vinden van gehoor
voor een principieel nieuwe voorstelling van zaken extra problematisch is. Ja,
dat is dus mijn opgave. Ik doe reuze mijn best.
Tegelijk vind ik dat u zich de extra moeite moet getroosten die hoort bij het
serieus nemen van het enorme probleem met informatievoorziening van de
Belastingdienst. Daarvoor een oplossing bereiken is primair ùw probleem, niet
het mijne. Ik wil echter graag aan de oplossing bijdragen, dat had u al
begrepen. Als ik u daarvoor moet wakker schudden, dan probeer ik dat.
Namens de directeur-generaal — die op haar beurt namens u ervoor tekende —
schrijft [haar medewerker] ondermeer “Als beleidsuitgangspunten hanteren we dat
alleen bewezen oplossingen inzetbaar zullen zijn.” Voor, zeg maar, gewone
problemen is dat een prima uitgangspunt voor de praktische oplossing. Naar mijn
overtuiging kent de Belastingdienst — inderdaad, dáárin is hij thans allerminst
uniek — echter géén gewoon, maar een nieuw probleem met
informatievoorziening. Aangezien zgn. best practices per definitie ‘oud’ zijn,
verergert hun inzet slechts het probleem; als variatie op een spreekwoord, u
raakt ermee van de sloot in het kanaal en zolang u erin slaagt te blijven
spartelen zo door naar volle zee.
Of ik die afwijking kan bewijzen van wat met bestáánde middelen oplosbaar is?
Ja, daaraan wijdde ik talloze publicaties. Daarentegen manifesteren huidige
best practices een ontkenning van semantische variëteit zoals zulke variëteit
inmiddels (ook) allang voor de Belastingdienst geldt.
Opnieuw waag ik een vergelijking. Vroeger, voor een apart informatiesysteem
lagen de relevante ‘punten’ allemaal overzichtelijk op één enkel,
twee-dimensionaal vlak. Zo kende elke zgn. toepassing haar eigen, geïsoleerde
twee-dimensionale stelseltje. Voor wie semantische variëteit niet begrijpt,
vaak niet wìl begrijpen, komt het als een onaangename verrassing dat die
gescheiden twee-dimensionale stelseltjes niet blijken te sporen als het moment
aangebroken is dat ze op elkaar aangesloten kunnen en moeten worden. Omdat
betrokken in- en externe informatiekundigen, hun leidinggevende
functionarissen, opdrachtgevers enzovoort (nog) niet kunnen ontsnappen aan hun
aangeleerde èn, vergeet dat aub even niet, commercieel hoogst lonende
twee-dimensionale principe voor ordening, ontstaat roep om absolute
standaardisering. Dus (ook) wat ‘iets’ betekent, moet volgens die platte
insteek gelijk zijn voor wat als allemaal kleine twee-dimensionale stelseltjes
in samenhang moet gaan functioneren als één groot, omvattend maar, nota bene,
netzogoed twee-dimensionaal stelsel. Waarom verergert daardoor het probleem?
Simpel, daardoor gaan relevante verschillen verloren. En omdat het dáárom voor
bepaalde processen niet wèrkt, ontstaan daarvoor van de weeromstuit aparte
informatiesysteempjes, enzovoort, enzovoort. Die spiraal valt slechts te
onderbreken door het besef dat wat strikt locaal nog prima twee-dimensionaal
beheersbaar is, onontkoombaar méér dimensies vergt in een, zeg maar, interlocaal
verband. Daarvoor blijken context en tijd als extra, dus infrastructurele
dimensies toereikend. Dat is de methodische verrijking door Metapatroon. Het
nieuwe, omvattende informatiestelsel kent daarom principieel — nota bene, nog
altijd volgens deze vergelijking met analytische meetkunde — geen twee, maar
vier dimensies. De uitbreiding van informatievoorziening naar een
vier-dimensionale ruimte is de crux van de wezenlijke vernieuwing.
Alles dat niet berekend is op die infrastructurele maat, is daarentegen
weggegooid geld. Want u kunt noodzakelijke vrijheidsgraden niet ongestraft
frustreren. De trainer zegt toch evenmin tegen een voetballer dat hij best
zonder zijn voeten kan? Maar precies dàt is wat er ondermeer bij de
Belastingdienst blijft gebeuren. Op die schaal berokkent kortzichtigheid
maatschappelijke schade.
Uiteindelijk kan ik het natuurlijk niet helpen, indien u die reële variëteit
ontkent en zelfs blijft ontkennen. U maakt mij hopelijk echter nooit het
verwijt, dat ik in weerwil van mijn deskundigheid verzuimde u verantwoord te
adviseren. Ondermeer een brief zoals deze vormt het bewijs van mijn
inspanningen.
Wanneer u inziet dat de Belastingdienst staat voor een structureel nieuw
probleem (als gevolg van de mogelijkheid om voorheen gescheiden informatiesystemen
met elkaar te verbinden), moet u subiet ook het volgende heroverwegen. U
schreef mij, nou ja, [de medewerker] schreef het op en [de directeur-generaal]
ondertekende: “Wij kunnen ons, gelet op het belang van ICT in onze organisatie,
immers niet permitteren om experimenten uit te voeren.” U voegde eraan toe: “Ik
neem aan dat u daar begrip voor heeft.”
Nee, ik begrijp daar dus niets van. Dat beweer ik niet uit eigenwijsheid, maar
uit mijn gevoel voor verantwoordelijkheid en solidariteit. Ja, ik begrijp wèl
de risicomijdende opstelling. Dat doe ikzelf natuurlijk ook voortdurend,
risico’s proberen te vermijden. Soms pakt risicomijdend gedrag echter averechts
uit. Wat ik daarom gelet op het nieuwe probleem van méérdimensionaal verband
óók wel degelijk en uitstekend begrijp is dat de Belastingdienst het risico
juist ingrijpend versterkt door hardnekkig de oplossing volgens beklemmende
maatvoering te blijven zoeken.
Als er nu domweg nog geen relevante best practices zijn voor verruimde
stelselmatige informatievoorziening! Natuurlijk kan de Belastingdienst
afwachten, totdat ze beschikbaar zijn volgens het nieuwe paradigma van
semantische variëteit. Ik zou zeggen, dat duurt te lang (zie ook mijn
opmerkingen verderop over de markt). Dus moét er geëxperimenteerd worden.
Hoe langer de Dienst zich ertegen verzet, des te groter wordt de wanorde als
gevolg van aanhoudende inzet van achterhaalde best practices, of van wat dan
ook. Wat u van mij mag verwachten is dat ik daarop beargumenteerd blijf wijzen,
steeds vergezeld van aanwijzing van de oplossingsrichting die wèl eenduidige
beheersing borgt van onbeperkte semantische variëteit.
Ik veronderstel dat uw advies goed bedoeld is, dat wil zeggen om mijn “ideeën
[…] te bespreken met de grote softwareleveranciers.” Daarom ben ik u ervoor
erkentelijk. Ook die tip werkt echter slechts binnen een heersend paradigma.
Als het om dergelijke grote(re) bedrijven gaat, moeten per kwartaal zwarte
cijfers tellen. Voor een heuse paradigmawissel zijn leveranciers daarom waarschijnlijk
zelfs benauwder dan de Belastingdienst, zo is mijn alweer jarenlange ervaring
met pogingen dáár een basis aanvaard te krijgen voor stelselmatige
informatievoorziening. Retoriek van innovatie ten spijt, leveranciers spiegelen
het conservatisme van in dit geval de Belastingdienst. Ik weet dat uit de
eerste hand van bijvoorbeeld IBM. Weliswaar is dat bedrijf blijkbaar een zgn.
innovatiepartner van de Belastingdienst, … maar voor innovatie moest ik er
vooral niet zijn. Welke innovatiebijdragen u van zo’n zgn. partner verwacht is
mij daarom een raadsel, maar dit terzijde.
Uw onbegrip — leest u aub zo’n woord opnieuw niet als verwijt, maar als
aansporing voor een realistische benadering van het probleem — van de noodzaak
tot paradigmawissel meen ik daarom tevens te lezen uit uw associatie van
innovatie met, nogmaals, “grote softwareleveranciers.” Daarentegen bevestigen
enerzijds grote opdrachtgevers zoals de Belastingdienst, anderzijds grote
aanbieders van ict-diensten en –producten het nog alsmaar groeiend probleem.
Zeker, u stelt terecht de vraag of het de opgave van de Belastingdienst moet
zijn om zich via experimenten enzovoort actief met een doorbraak te bemoeien.
Mijn idee en hierbij dringend advies luidt dat de Dienst feitelijk geen keus
heeft. Nu u wéét, of ik tenminste vind dat ik het u bij herhaling geprobeerd
heb duidelijk te maken, politiek gezien komt het op hetzelfde neer, dat er wel
degelijk een oplossingsrichting met passende variëteit beschikbaar is, bent u
niet langer doelgericht standvastig maar nalatig halsstarrig wanneer u
vasthoudt aan wat-niet-werkt-en-het-steeds-erger-maakt.
Over de terughoudendheid van andere bedrijven om zich in Metapatroon te
verdiepen vermeld ik hier aanvullend dat beheersing van semantische variëteit
een infrastructureel karakter draagt. Bij mijn weten bent u opgeleid als
econoom. Daarom beseft u stellig nog veel sterker dan ik dat een aanzet voor
infrastructurele voorzieningen nooit vrijblijvend vanuit het bedrijfsleven
gebeurt. Praktisch is de overheid (vrijwel) altijd onmisbaar voor initiatief.
Wellicht kunt u zelfs ermee instemmen dat het vanuit mijn optiek als burger èn
ondernemer erop lijkt alsof de Belastingdienst zich onttrekt aan zijn
verantwoordelijkheid als launching customer voor informatiekundige vernieuwing.
Als minister van Financiën zou het u extra moeten aanspreken dat de passend
gedimensioneerde oplossing veel (verdere) geldverspilling voorkomt en ten
opzichte van huidige kosten bovendien structureel grote financiële besparing
belooft. Dit vooruitzicht vind ikzelf als belastingbetalende burger en
ondernemer natuurlijk ook zeer aantrekkelijk.
Ik merk voor de zoveelste keer op dat dergelijke uitspraken vanuit het huidige
paradigma onverifieerbaar zijn. Denkt u aub aan het voorbeeld van de
assenstelsels. Wie als twee-dimensionaal denker een vraag over een
vier-dimensionale ruimte krijgt, raakt hopeloos verward. Daarvoor heb ik enig
begrip, ik bedoel voor die staat van verwarring, maar ik aanvaard natuurlijk
niet dat zo’n onbewuste beperking gaat gelden als argument tégen noodzakelijke
verrijking van referentiekader. Dat is een vals argument.
Zoals ik al enkele malen in deze brief aanstipte, vormen afwijkende paradigma’s
een hoge drempel voor opbouwende communicatie. Wat u in uw brief van de 26e
januari als een argument tégen toepassing van Metapatroon probeert te opperen,
is daarvan eveneens een voorbeeld. U stelt dat de benadering à la Metapatroon
slechts “een bepaald perspectief” vertegenwoordigt, te weten “het beheersen van
de variëteit van gegevens.” Daardoor zou “de afhankelijkheid met de rest van de
problematiek [niet] inzichtelijk” zijn.
Wat moet ik daarop nu weer zeggen? Het is onzin, maar om dàt te begrijpen moet
u dus die nieuwe kijk volgens semantische variëteit volgen. Algemeen gesproken
vind ik het trouwens al merkwaardig om voor een informatiekundig paradigma als
het ware aangevallen te worden op het positioneren van … informatie als
kernbegrip. Als het om informatievoorziening gaat, nota bene, kàn “de rest van
de problematiek” toch nooit ànders dan àfgeleid zijn van “het beheersen van de
variëteit van gegevens”! Nu wil ik daarover met u niet gedetailleerd in
discussie, maakt u zich niet ongerust, maar ik wil kwijt dat zulke gezochte
afwijzingen niet als argumenten mogen tellen.
De specifieke, zeg maar, afleiding voor “de rest van de problematiek” verschilt
voor het nieuwe paradigma uiteraard van die voor het oude. Het klopt, nieuwe
best practices zijn nog niet uitgekristalliseerd. Intussen lijkt de
Belastingdienst op iemand die — ik weet het, dit is een oude mop, maar hier
beslist weer toepasselijk — haast heeft om met zijn auto weg te rijden; hij
zoekt zijn autosleutel niet in het donker waar hij ze verloor, maar onder het
licht van een straatlantaarn waar hij tenminste iets (maar dus nooit zijn autosleutel)
ziet. Maar goed, nu verval ikzelf in de zoveelste herhaling. Het draait om het
besef dat wezenlijke vernieuwing, ook nog eens met spoed, onontkoombaar is.
Ik mag het toch ook wel opmerkelijk vinden dat juist de afdeling voor Innovatie
bij de Belastingdienst u naar mijn indruk passende ondersteuning onthoudt. De
medewerkers steunen daarentegen het beleid van best practices, zeg ook maar,
van niets nieuws. De vraag is dan waarvoor zo’n afdeling dient. Of gaf u ze al
voor afvloeiing op, omdat het a.s. kabinet op personele kosten bij het Rijk wil
bezuinigen?
Als u mij enige verdere spot veroorlooft: Oh, voor de Belastingdienst zijn
zulke best practices wel degelijk nieuw. Noem zo’n afdeling dan niet langer
Innovatie, want dat is verwarrend. Afdeling Consolidatie lijkt me passender.
Dat voor uw programma Complexiteitsreductie volgens mij het allergrootste
risico ligt bij de — tot mislukking gedoemde — consolidatie van huidige best
practices, zou spoedig moeten gaan dagen.
Ik doe hernieuwd een beroep op uw integriteit en strategische visie.[27 januari
2007, brief aan de minister van Financiën, afschrift aan directeur-generaal
Belastingdienst]
december 2006 – januari 2007, webeditie 2007 © Pieter Wisse