Narcistisch verbond

Pieter Wisse

Ik waag er steekproeven aan. Blijkbaar herken ik eenvoudig wanneer een project voor informatievoorziening op geheide mislukking afstevent. Bij gelegenheid vraag ik projectmedewerkers hoe zijzèlf eigenlijk denken over de kans van slagen. Of ik het daar druk mee heb? Inderdaad heb ik beslist geen tijd om dat voortdurend te doen. Zeg maar dat ik het een beetje bijhoud. Als ik zover kom, spreken betrokken medewerkers zich vrijwel zonder uitzondering somber uit. Maken zij ook elders melding van ernstige risico’s? Wat houdt hun betrokkenheid daadwerkelijk in? Gedragen zij zich professioneel in de zin dat verantwoorde beroepsuitoefening inspanningen vergt voor kwaliteitsborging? Nemen zij initiatief voor verbetering?

Symptomatisch is een gespreksflard die ik toevallig opving toen ik ergens twee externe medewerkers passeerde. De ene zei: “Ik zit hier niet om een mening te geven, maar zodat we aan het eind van de maand een factuur sturen.” Hoe de ander reageerde? Met gretige instemming.

Aanvankelijk begreep ik niet hoe zulke mensen elke dag weer aan het werk gaan. Nou ja, werk. Hoe valt dat vol te houden? Bij nader inzien meen ik dat zij zelfs niet het stadium bereiken van een probleemervaring, laat staan van een conflict vanuit doorleefde beroepsethiek. Zij blijven ver verwijderd zich in persoon verantwoordelijk te achten voor kànsen, samenhang, succes enzovoort. Het kàn dus niet anders dan dat zij geselecteerd zijn op het professionele gemis, al dan niet bewust door zèlfselectie en/of als criterium gehanteerd door hun detacherende werkgever die ze, over succes gesproken, winstgevend van project naar project stuurt. Precies, overleving door òngevoeligheid. Daarmee belijden zij zelfs beroepstrots. Maar zonder verantwoord gedragskader is dat natuurlijk een beroep van niks.

Vervolgens kom ik er altijd ook weer eenvoudig achter dat hun opdrachtgever dergelijke passiviteit zelfs op prijs stelt. Daarvoor opper ik ongevraagd advies, wat daar dus uitzonderlijk is. Subiet krijg ik het stempel van lastige bemoeial. Nota bene, dat gebeurt door zowel opdrachtgever als opdrachtnemers in kwestie. Dergelijke samenspanning staat klinisch bekend als folie à deux. Daar kom je bijna onmogelijk tussen. Zodra ik mij afwijkend manifesteer, kan ik elk verder contact praktisch vergeten. Dat past mij in zo’n geval trouwens uitstekend. Sterker nog, dankzij duidelijk afscheid verlies ik verder geen tijd aan kansloos gemodder. Mijn zèlfselectie leidt ergens anders heen.

Aangezien ik mijn professionaliteit vertrouw, is de conclusie gewettigd dat ook zo’n opdrachtgever helemaal geen belang hecht aan projectsucces. Mijn hypothese luidt dat zijn ijdelheid voorrang neemt. Zolang die gestreeld blijft, vindt de opdrachtgever het verder prima. Even terzijde, met een overgrote meerderheid aan mannen op opdrachtgevende posities geeft dit extra te denken over verspreiding van ijdelheid over de geslachten. De klassieke wijsheid klopt kennelijk dat de mythologische figuur Narcissus mannelijk is.

Nu zou het nog niet zo erg zijn, wanneer het bij een poging tot voorrang nemen blijft, ik bedoel met dat ijdele gevoel van bazigheid. Het is pas een probleem zodra de opdrachtgever die voorrang ervoor feitelijk krijgt. Dat gebeurt systematisch omdat de ene opdrachtgever op zijn beurt ook weer een opdrachtgever heeft met de identieke behoefte aan streling, bewondering enzovoort. De organisatorische hiërarchie is een narcistisch verbond, wat tegenstrijdig klinkt maar het helaas niet is.

Dat patroon verklaart waarom mislukking zelfs op positieve waarde geschat wordt, althans door opdrachtgevers. Wat ik een professionele mislukking acht, beschouwen zij als … positioneel succes. Die omkering werkt zolang erover gezwegen blijft. Bijvoorbeeld verhuurbedrijven van zogenaamd professionele dienstverleners zitten met vermeende onderdanigheid in het complot; zij bedrijven behoedzaam kwaliteitsretoriek. Want feitelijke kwaliteit werkt commercieel averechts. Succes, althans volgens mijn opvatting ervan, betekent onherroepelijk verandering met alle weerstand van dien. Precies, weerstand voelt voor een narcist radicaal tegenovergesteld aan bewondering. Afwijzing kan en wil de opdrachtgever missen als kiespijn. Mislukking wekt daarentegen tenminste de schijn dat niets verandert, vermijdt bijgevolg afwijzing, wat vanuit het enge perspectief van de opdrachtgever en zijn persoonlijke behoeften dus ronduit geldt als voortdurend succes.

Het narcistisch opdrachtgeverperspectief verduidelijkt op nog een andere manier waarom mislukkingen alsmaar sterker regel zijn. De verspreiding van informatietechnologie is zover gevorderd, dat praktisch geen enkel project een lòsstaand resultaat kent. Er is principieel nauwe samenhang noodzakelijk. Met andere woorden, wat als succes moet tellen betreft het overstijgen van wat als traditionele grenzen geldt. Dat roept onmiddellijk spanning op met het narcistisch verbond op basis van de gescheiden organisatorische posities die opdrachtgevers innemen en die zij krampachtig verdedigen. De uitslag is voorspelbaar. Ontplooiing van ijdelheid vergt een particulier domein(tje). Elke aanzet tot stelselmatigheid (lees ook: infrastructuur) met uitgesproken onderlinge afhankelijkheid raakt bijgevolg reeds in de kiem gesmoord. De banaliteit van de narcistische diagnose is dat daarvoor geen expliciete afspraak nodig is; de individuele motivatie pèr opdrachtgever bevestigt steeds het systeem van ònsamenhangende informatievoorziening. Waar ikzelf grote haast heb om weer wèg te komen, begin ik daarom over stelselmatige afhankelijkheden. Benadruk ik ook meteen dat de opdrachtgever daarvoor in belangrijke mate verantwoordelijk is. Prompt kan ik op totale desinteresse rekenen; ik presenteer mij immers als potentiële opdrachtnemer, wat voor een opdrachtgever betekent dat ik een ondergeschikte positie bekleedt. “Of ik mijn koffie nog kan opdrinken,” maak ik er maar een grapje uit. De stagnatie is feitelijk tragisch.

Zolang het narcistisch verbond van verdeling stand houdt, hoeft een opdrachtgever aansprakelijkheid voor mislukking niet te vrezen. Wie in hiërarchische termen ondergeschikt opereert, houdt opbouwende kritiek doorgaans angstvallig voor zich. Of, nog angstiger, denkt er niet eens aan. Hij telt sowieso niet mee voor de opdrachtgever. Uit het overheersende handelingsschema voor dienstverleners blijkt dat professioneel initiatief neerkomt op het bijten van de hand die je voedt. Nogmaals, het is maar wat je professioneel noemt.
Toegegeven, het is niet zo dat ik tot dusver zoveel meer bereikt heb. Wie zich met verwijzing naar algemener belang probeert te onttrekken aan aanhoudende fragmentatie, zoals ikzelf regelmatig eigenwijs doe, wordt soepel naar de marge gesorteerd; de stelselmatige boodschap is botweg niet ontvankelijk.
Aan de andere kant heeft een opdrachtgever van bovengeschikte functionarissen evenmin inhoudelijk aanspraak te duchten. Het verbond ontleent zijn historisch beproefde robuustheid aan gecultiveerde òndeskundigheid van de afzonderlijke leden. Er valt slechts een bres te slaan via dreiging met narcistische krenking, wat praktisch gezien een beroep inhoudt op wie voor de aangesproken opdrachtgever geldt als autoriteit. Maar ook die route blijkt alsmaar moeizamer. Want het verbond overstijgt hiërarchie, onlosmakelijk meegegroeid als het is vanuit de feodale naar postmoderne samenleving. Het omvat tegenwoordig tevens (groot)aandeelhouders, media en politici, zeg maar iedereen die als erkende autoriteit zou kunnen optreden … maar dat niet kan opbrengen, omdat op weg naar zo’n positie juist geselecteerd is op dergelijk ònvermogen. Wie staat er boven ijdelheid? Zeggen verkiezingscampagnes niet genoeg?

Oh, druk ik me hier onverantwoordelijk cynisch uit? Natuurlijk besef ik dat her en der informatievoorziening van redelijke tot prima kwaliteit verzorgd is. Mijn stelling luidt dat het dankzij verantwoordelijke, doorgaans èigen medewerkers nog zo loopt. Ondanks hun ‘meerderen’ maken zij er (nog) iets van. Ga het zelf vragen. Nee, niet aan de managers, projectleiders en dergelijke. Zoek de onmisbare medewerkers. Besef dat juist die kleine minderheid zich doorgaans verbergt. Ze kunnen het risico niet lopen, zo begrijpen zij terdege, dat zij opvallen met succes; zodra hun baas dat merkt, zouden ze ermee moeten ophouden (want er kan er maar één succesvol zijn), met operationele chaos als gevolg (dat voor de baas niet eens als risico herkenbaar is).

Bovenlangs of onderlangs, wat doet het ertoe? Als informatievoorziening in de praktijk toch wèrkt, wat wind ik me eigenlijk op? Mijn wezenlijke bezwaar is dat er weliswaar van alles en nog wat best aardig werkt, maar allemaal vooralsnog in isolement. Uitsluitend op operationeel vlak vallen krachten onmogelijk te bundelen tot infrastructurele oriëntatie. Dat lukt al helemaal niet als medewerkers zelfs voor beperkt succes als het ware ondergronds moeten opereren. Ongecoördineerd blijven voorzieningen voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal echter gebrekkig, ad hoc, nodeloos duur, noem maar op. Wat ik eerder als civiele informatiekunde voorstelde vergt vooral bestuurlijke ruimte, zoals civiele (bouw)techniek pas letterlijk van de grond kwam — in Nederland in het begin van de negentiende eeuw — toen eigenbelang verlichter opgevat werd in het kader van politieke gemeenschap. Voor verdere maatschappelijke ontwikkeling is nu ook voor informatieverkeer heuse infrastructuur onmisbaar. Wat bijvoorbeeld onder de noemer van elektronische overheid gebeurt, lijkt nog nergens op.

Vindt u verder dat ik met deze tekst mijn eigen glazen ingooi? Kan ik zo nergens meer terecht voor opdrachten? Mijn opstelling luidt, als u daarin gelijk heeft, houdt het domweg op. Wij stellen dan vast dat geen ènkele ruimte bestaat voor informatiekundige bijdragen vanuit karakteristieke professionaliteit. Wat u daarover ondanks zulke kritiek op mijn opvatting blijft beweren, moet uzelf consequent als valse retoriek erkennen.

Ikzelf blijf optimistisch. Het zijn er altijd slechts weinig, vroeger, nu en toekomstig, maar sommige opdrachtgevers zijn wel degelijk met veranderingen op weg naar stelselmatig succes bezig. Zij herkennen hopelijk mijn aansporing en aanbeveling. Wie weet zit het zelfs eens reuze mee en bekleedt zo’n serieuze opdrachtgever een coördinerende positie. Ik herhaal, het is allang tijd voor infrastructuur voor informatieverkeer. Geduld heb ik niet, want intussen gaan maatschappelijke kansen verloren.

 

 

november 2006, webeditie 2006 © Pieter Wisse