Pieter Wisse
48.1
In het algemeen zou ik het geen “revolutie [...] in het onderwijs” noemen. Eén
van de artikelen die je me stuurde - bedankt! - legt voor ontwerp(kwaliteit)
nadruk op analogie. Er zijn allang ontwerpopleidingen (geweest). Met dergelijke
voorbeelden moeten ‘we’ een opleiding voor informatiekundig ontwerper opzetten.
48.2
Een website is ‘ook maar’ een uitdrukkingsvorm. Wat zit er nog algemener
‘achter,’ zoiets als verdwijn- resp. generatief punt, dus met het (strategisch,
minder tijds- en modegebonden) potentieel van/voor samenhangende
positioneringsvariëteit? Gelijktijdig en achtereenvolgens. Nu vermoed ik
(sterk), dat jullie dat ‘achter’ allang kennen, hebben, ... Met alweer wat
èxtra bewustzijn kan je uiteraard nòg slagvaardiger zijn.
48.3
Veronderstel eens dat je gereedschap een vork is. Jij hebt de neiging te veel
hooi erop te willen nemen. Dat kan om twee redenen niet lukken. Je kunt zèlf
(nog) niet sterk genoeg zijn om de lading te tillen. En/of de vork buigt/breekt
onder het gewicht. En dàn moet je altijd nog ermee rekenen, dat van alles en
nog wat überhaupt niet met zo’n spreekwoordelijke vork valt te besteken. Water,
bijvoorbeeld.
Volgens mij is je primaire doel om een afstudeerscriptie te schrijven die als
voldoende beoordeeld wordt. De “lijn” die m.i. daarvoor past is wat jij als je
“oorspronkelijke idee” aangeeft. Voor die lijn kan je (tevens) het eenvoudigst
een methodologische verklaring opstellen die de beoordelaar vertrouwd
verschijnt.
Uit je huidige tekstverzameling zou je (dus) allereerst de selectie moeten
maken om “de ontwerphouding op de kaart te zetten en een globale schets te
geven van wat dit inhoudt, en wat daarmee de consequenties zijn voor educatie.”
Daarna selecteer je wat je allemaal al over je aanpak schreef; die
aanpakpassages plaats je vóór je inhoudspassages.
Ja, effectuering van je idee noodzaakt tot focus op het individu. Ja, je op het
individu gerichte beschouwing maakt onlosmakelijk onderdeel uit van je verhaal.
Ja, je hebt gelijk dat je dat niet wilt opofferen. Maar zelfs als jij het met
jouw vork kunt tillen, ziet het er voor de beoordelaar gauw te zwaar uit.
Verzamel daarom al je tekstpassages over “hoe [...] een individu de
ontwerphouding [kan] aanmeten” in een bijlage. Leg de nadruk op het (extra)
verkennende karakter van wat je daar schetst.
Zo heb je drie aanwijsbare tekstgedeelten. Zorg tenslotte voor de nodige en
voldoende over-en-weer verwijzingen; waaròm ergens iets staat moet voor de lezer
duidelijk zijn; meestal heb je daarvoor aan een enkel extra tussenzinnetje
genoeg.
Oh ja, je zult zien dat je nog wat passages ‘over’ hebt; die komen helemáál
vooraan als inleiding.
Ik besef dat mijn advies precies òmgekeerd is aan wat jij stelt, te weten: “Ik
ben wat dat betreft dus 'gedwongen' het individu eerst centraal te zetten
voordat ik de ontwerphouding generaliseer naar een ontwerp-opleiding.” Daarmee
heb je weliswaar vergaand gelijk, maar komt je scriptie nooit àf, laat staan
binnen enkele dagen. Reserveer die ‘betere benadering’ voor wat je later
eventueel schrijft; in elk geval heb je dan je meestertitel behaald.
48.4
Ik kan me niet herinneren dat je eerder esthetica zo expliciet erbij haalde.
Volgens mij kan je dat beter òngenoemd laten. Je roept er slechts nodeloos
vragen mee op. Als poging tot verduidelijking van wat je bedoelt met
“integrative thinking” helpt het m.i. niet. Houd het, zou ik zeggen, bij je
aanzet onder de noemer van “wicked problems,” de bijbehorende erkenning van
gevarieerde perspectieven e.d. Dergelijke inherente variëteit vergt nu eenmaal
“integrative thinking,” punt. Want wat onder de noemer van variëteit in eerste
aanleg louter verspreid lijkt, kent tevens samenhang resp. zulke reële
verschillen moeten zonodig óók samenhang verkrijgen. Dat aspect van
(maatschappelijk) verkeer c.q. (sociale gedragingen)samenhang komt met de
aanduiding “integrative” tot uitdrukking. Integratie en samenhang zijn ‘gewoon’
synoniemen (en je gebruikt m.i. in diezelfde betekenis eveneens de term
synthese). Daar hoef je ter verklaring geen esthetica bij te halen. “Visual
thinking” is dan een denk- annex ontwerpwijze die als het ware natuurlijk
integratie/samenhang tot haar ‘recht’ laat komen; daarvoor kan je naar o.a.
gestaltpsychologie verwijzen (en het ter verklaring bij zo’n verwijzing laten).
48.5
Gisteren hadden ‘jouw’ afstudeerder en ik overleg over zijn scriptie. Als
vervolg op algemenere suggesties waarmee jij hem houvast voor zijn opzet gaf,
spraken hij en ik nader over de ‘spanning’ die onvermijdelijk bestaat tussen
ontwerpen-als-gedrag (met onvoorspelbaarheid van dien) en analytische weergave
(zoals een scriptie vergt, inclusief expliciete methodische verantwoording).
Volgens mij heeft hij de balans nu getroffen. Zijn verhaal ‘staat’ duidelijk
herkenbaar als een academische scriptie, met in dat kader, zeg maar,
gevarieerde schetsen van ontwerp(er)houding ter illustratie. Waar zo’n schets
de analytische lijn te veel zou verstoren, maakt hij er - onderdeel van - een
bijlage van. Schrappen kan natuurlijk ook. :-) Maar dat zou ik dan weer erg
jammer vinden, omdat ik vind dat de sfeer van ontwerp(en) ‘voelbaar’ moet
blijven.
48.6
De maatschappelijk verantwoorde ontwerper herkent of iets vanzelf ‘goed’ gaat,
of dat z/hij een beetje moet (laten) helpen zodat - het lijkt alsof - het
verder (weer) vanzelf gaat.
48.7
Als het goed is, kan je jullie ‘geval’ niet herkennen in de columntekst Dienstencentrum
voor informatiebeheer. Je kunt die tekst wèl als compliment aan jou
opvatten. Zo van, de slag naar prioriteit voor informatiebeheer heeft jullie
centrum met facilitering van informatiediensten dankzij jou toch maar mooi
ingezet! Een operationele informatierotonde bewijst daarvoor onmisbaar te zijn.
48.8
Zie ... Zie
het als verkeersmiddel! Jouw werkgever heeft als ‘voordeel’ dat de meeste
mede-deelnemers in (financieel) informatieverkeer behoren tot, zeg maar, een
klein, dus reuze overzichtelijk aantal georganiseerde beroepsgroepen. Per
beroepsgroep kan je dus concrete afspraken maken over redelijke facilitering
van informatiebehoeften van hùn resp. leden.
48.9
Graag geef ik je een tekstpassage door, gisteren gelezen, die m.i. illustreert
dat ontwerp méér omvat dan analyse. Dat komt omdat ontwerp verder gaat dan
kritiek op wat-er-is. De mens is onlosmakelijk (tevens) ontwerper en heeft
aldus een idee van wat-er-moet-komen. Zo stelt R.C. Kwant het in Mens en kritiek (Het Spectrum, 1962, p. 62):
Het veld van de menselijke praxis is innerlijk en wezenlijk een veld dat doortrokken is van de zich ontwerpende existentie. Het object zelf[, dwz de menselijke praxis,] is dus doortrokken van openheid naar de toekomst, en confronteert ons met de vraag wat dient te geschieden. Men kan hier datgene wat is, niet adequaat bestuderen zonder te stoten op de vraag wat behoort te gebeuren. Het vaststellen van de feitelijkheid van vandaag loopt als vanzelf uit op een voorstel voor morgen.
Ofwel, wat vrijwel alom volgens zgn academische regels voor een scriptie
e.d. niet (meer) is toegestaan, te weten ontwerp met zijn onvermijdelijk
tekortschietende analytische (lees ook: historische) bewijsvoering, is precies
wat juist (!) academische regels zouden moeten ... bevorderen. Die opvatting
van “wetenschap” propageert Kwant overduidelijk en m.i. dus terecht.
Alleen al aan het boek(je) van Kwant valt weer met gemak een complete scriptie
enz. te wijden. Wat natuurlijk pas ècht telt, over “menselijke praxis”
gesproken, is wanneer we ons ernaar gedragen.
48.10
Wellicht luidt een toepasselijke noemer voor ons huidige werkstuk wellicht:
metasystematiek. Want we weten tevens inter- c.q. transmodellair verband toch
ook maar mooi systematisch te vatten. [Zie ook aantekeningen
46.103, 46.119, 46.122. 46.124 en 46.126.]
48.11
Aan Metapatroon ligt een systeemtheorie ten grondslag met een gevarieerder
axiomatisch schema dan geldt voor de thans nog gangbare systeemtheorie. Voor
uitleg van het gedetailleerde(re) kernbegrip, met mogelijkheden van
gevarieerdere verklaringen (lees ook: modellering) enz. van dien, zie o.a. The ontological atom of behavior: toward a logic for
information modeling beyond the classics (in: PrimaVera, working
paper 2002-5, Universiteit van Amsterdam, 2002). Omdat de ‘oude’ axioma’s
passen in het schema van de ‘nieuwe,’ is Metapatroon geschikt om een
metasystematiek van/voor de ‘oude’ systeembenadering op te stellen. Maar ja,
wie beseft hoe Metapatroon daarvoor benut werd, herkent de betrekkelijkheid van
de aanduiding metasystematiek. Wat volgens ‘oud’ een metasystematiek is, past
volgens ‘nieuw’ gewoon in de bijbehorende systematiek. Anders zouden we er
immers geen model à la Metapatroon van kunnen ontwerpen, nietwaar?
(Pas) dankzij het gezichtspunt volgens - de grondslagen van - Metapatroon
kunnen we als het ware terùgkijken naar de traditionele systeembenadering. We
zien er dan veel duidelijker het betrekkelijke ervan in. We zijn o.a. in staat
om, heel praktisch, vuistregels te verschaffen. Zo van, wees bewust van gedragsvariëteit
en beperk daarom je aparte model volgens de ‘oude’ systeemopvatting. Anders kom
je geheid binnen dat ene model in de knoop. Door je model met het oog op
gedragingen van elementen en relaties, verbijzonderd tot leden en banden, te
beperken, vergroot je de - kans op - herbruikbaarheid van je model. Dat lukt
door onderdelen van het ene model te objectiveren, waardoor ze verkiesbaar zijn
als element, relatie enz. van een ander, zeg maar vòlgend model, enzovoort,
enzovoort.
Op die manier valt er nog veel winnen met de gangbare systeembenadering, te
weten door verband tussen - onderdelen van - verschillende modellen netzo
systematisch te faciliteren. Maar optimaal volgens ‘nieuw’ is dat natuurlijk
niet. Daarvoor moet - het paradigma van - ‘oud’ radicaal door ‘nieuw’ vervangen
zijn. Dan moeten ook die vuistregels vanuit oud-metasystematisch kader
vervallen. Voor Metapatroon zijn er ‘gewoon’ systematische vuistregels ...
Van serieuze verspreiding van de nieuwe, subjectief-situationistische
systematiek is helaas nog geen sprake. Dat doet er echter niets aan af, dat de
metasystematiek op z’n ouds etikettering als tussenstap verdient.
48.12
Tja, wat moeten we nu? Uit de zgn modeling guide die je mij ter inzage stuurde,
maak ik op dat CB-NL al zodanig op een spoor vastzit dat het onmogelijk is om
‘ze’ te laten inzien dat het in elk geval conceptueel dood loopt. Klopt, het
moet uiteraard eerst en vooral om uitdrukkingskracht voor conceptuele modellen
gaan. Maar (ook weer) de aanpak/opzet van CB-NL toont, dat institutionele
afbakening resp. beheerdrift de spoorrichting sterk bepaalt. Dat besef bestaat
(daar) echter niet.
Zeker voorlopig verdient het (dus) de voorkeur om CB-NL als gegeven te
beschouwen. Ook daarvoor is uiteraard ‘plaats’ volgens “pluralisme met principiële
relativering” zoals bepleit in het opstel dat ik schreef/tekende als bijdrage
aan onze verkenningen; zie Het hangt er vanaf waarop het staat: naar grondslagen voor
stelselmatig passende variëteit in(clusief) o.a. bouwinformatie (maart
2013). Let wel, zulke samenhang gefaciliteerd op basis van zgn contextuele
verbijzondering (Metapatroon) is principieel ànders dan wat CB-NL erover
beweert (en wat m.i. tegenstrijdig is, zodat het nooit feitelijk kan wèrken).
De vraag is echter heel praktisch, waar we gehoor vinden voor ons concrete
voorstel voor een opzet voor “stelselmatig passende variëteit.” Indien we
daarvoor niet terecht kunnen bij de sponsoren en uitvoerders van CB-NL, zijn we
dan in Nederland prompt ‘uitgepraat’?
48.13
Zo zie je maar weer, dat het vaak loont om jezelf onder de dwang te plaatsen
iets op schrift uit te leggen. Zeg ook maar, om er een consistent model van te
maken. :-)
Nadat we inter-/transmodellair verband ‘aangewezen’ hadden als een thematiek en
volgens Metapatroon ermee aan de slag gingen, konden we ‘het’ vlot plaatsen in
een nòg ruimer ... verband, te weten het ruimere verband waarbinnen (!) we aan
de slag gingen. Nee, dat is geen paradox. Wel een kwestie van verhouding tussen
paradigma’s, enzovoort.
Met zulk nieuw overzicht over oud gaat het verhaal m.i. niet “een andere kant
op,” maar trekken wij de beschouwing verder dóór. Voor menigeen lijkt het dan
(nog) alsof we twee verschillende onderwerpen behandelen. Zo ontstaat gevaar
voor verwarring over resp. aanleiding tot verwaarlozing van onze boodschap. Dat
moeten we op de koop toe nemen, zodra wij de onlosmakelijkheid van onze, het
woord zegt het al, voortzetting inzien.
Wat mij betreft blijven we het ter verkenning als casus houden op jouw eigen
werkgever. Van de modellen in soorten en maten ben je dáár concreet op de
hoogte, inclusief afstemmingsproblemen èn -kansen.
48.14
Ik vind je VNA-column Architectuur van Informatie een mooie inleiding tot
Metapatroon, bedankt!
48.15
Dat motief bepaalt welk concept ‘ontstaat,’ kreeg ik weer eens bevestigd. Hoera
voor de semiotische enneade! Het boek Die skeptische
Generation door H. Schelsky had ik vaker genoemd gezien, o.a. door de
filosoof O. Marquard die zichzèlf als lid van die generatie afficheert.
Gisteren kwam ik antiquarisch eindelijk een exemplaar ‘tegen.’ Thuis herkende ik
in deze aanwinst meteen aan het begin van hoofdstuk 1 een passage als relevant
voor uitleg van betrekkelijkheid c.q. veranderlijkheid van systematiek. Ik
wijdde er (dus) een voetnoot aan in ons werk-in-uitvoering An intermediary Metasystematics.
48.16
Bedankt voor je opmerkingen, verbeteringen enzovoort! Hierbij stuur ik je
wederom een helemaal ‘schone’ versie.
Ja, ik weet dat het handig is om precies te zien wat (verder) is gewijzigd.
Maar ik vind het ontwerpmatig verstandig(er) om regelmatig ruimte te gunnen aan
zo fris mogelijke blik.
Als het goed is, hebben al jouw opmerkingen/vragen (dwz, wat je tussen rechte
haken opnam) geleid tot uitbreidingen in de tekst. Ik kan me goed voorstellen,
dat je dergelijke aanvullingen niet in alle gevallen duidelijk antwoord vindt
geven op je ‘vraag’ in kwestie. Als dat zo is, laat het ajb prompt weten.
Briljant is natuurlijk jouw idee (paragraaf 5) om objectiveringen eventueel
voor hetzèlfde model te benutten als waaruit ze voortkwamen. Achteraf bezien
ligt dat voor de hand, maar kom er maar op! Ik herhaal dat de uitdrukkingsdwang
praktisch onmisbaar is om zo’n doorbraakidee te krijgen. Anders had je dat
blikpunt nooit bereikt. Herhaal, briljant! En, inderdaad, het model in figuur 7
hoeven we er niet voor aan te passen; ‘het’ stond er als het ware al.
Begrijp ik je goed, dat jij dit artikel als vrijwel voltooid beschouwt? Zo ja,
daarmee ben ik het eens. Want van blijven prutsen wordt het slechter en
onduidelijker. Zo stáát er een belangrijke boodschap. Maar ga jij er ajb tòch
nog eens doorheen? Dan vieren we volgende week donderdag dat het alweer àf is.
48.17
Dank je wel voor de verwijzing! Hopelijk ben je akkoord dat ik van dit
antwoordbericht afschrift stuur aan Paul Jansen. Ook hij vindt het vast leuk om
te weten, dat iemand ànders verwijst naar Manifest voor
informatieverkeer. Laten we ajb niet kieskeurig zijn over de mate van
(on)begrip aan de kant van de verwijzer. En jijzèlf bent in de blog Een remedie voor privacy-schizofrenie (in: iBestuur online) door Ellen Boschker nog uitvoeriger
genoemd als bieder van troost. Dat is toch sympathiek!
Ja, ik deel je mening dat verwarring heerst. Boschker lijdt uiteraard helemaal
niet aan schizofrenie. Zij vertoont gedifferentieerd gedrag al naar gelang de
situatie. Voor haar ‘betekenen’ overheid en, zeg maar, niet-overheid
respectievelijke situaties waarin zij zich verschillend gedraagt. Zulke
gedragsverschillen zijn juist volkomen normaal.
Wat zij volgens mij bedoelt, is dat zijzèlf wil bepalen wat er met ‘haar’
persoonsinformatie gebeurt. Dat gevoel van beheersing ervaart zij kennelijk wèl
in haar niet-overheidscontacten (wat mij ten onrechte lijkt), maar niet in haar
wèl-overheidscontacten (vergaand mee eens).
Manifest voor informatieverkeer gaat precies over
de houder van het primaat. Dat berust volgens het Manifest in beginsel bij de
persoon waarover de informatie ‘gaat.’
Nota bene, ook en vooral (!) het Manifest biedt géén waarborg voor de
bescherming van absolute privacy. Het woord samenleving zegt feitelijk al, dat
absolute privacy niet bestaat. Als ideaal is het zelfs onwenselijk.
We moeten streven naar evenwichtige verhoudingen. En onze leefwereld verandert,
zodat we ook die reële verhoudingen moeten onderhouden. Op de stelling van
Manifestartikel 1 wordt daarom door de verdere artikelen als het ware
afgedongen. Wat die artikelen wel degelijk borgen, nou ja, pas als we
daadwerkelijk ernaar zouden handelen, is dat ‘we’ inbreuken op privacy (lees
ook: geven-en-nemen voor benadering van maatschappelijke balans) volgens rechtstatelijke
procedures bepalen. En elke inbreuk, zo verordonneert het Manifest, is qua
termijn beperkt; verlenging vergt altijd weer zo’n expliciete procedure.
Woestijn of niet, mijn indruk is juist dat Boschker helemaal niets roept,
althans niets dat iets weg heeft van een boodschap van maatschappelijk belang.
Daarentegen lijkt zij zich als “pessimist” erbij neer te leggen, dat zij geen
invloed heeft op de processen waarmee ‘we’ privacy moeten proberen te
balanceren met gemeenschapszin.
Boschker lijdt onder het misverstand dat “bestuurders” de regels voor
maatschappelijk verkeer bepalen. Tja, als we dat zo zien, doen ze dat
inderdaad. Maar de uitvoerende macht dient principieel (genoeg) te verschillen
van de wetgevende macht.
Wat Boschker mist, als zij al verder las dan artikel 1, is dat het Manifest
géén lans breekt voor radicale, absolute privacy, maar voor maatschappelijke
balans! Je kunt dan kiezen uit twee uitgangspunten, overheid resp. persoon. Met
overheid als uitgangspunt gaat het geheid mis, zoals ook Boschker feitelijk
bevestigt met haar ‘respect’ voor bestuurders. Daarom ‘moet’ de persoon als
uitgangspunt gelden. Dat is zowel ... sympathiek, als reuze praktisch. Maar als
wij die boodschap naar Boschker roepen, hoort ze ‘m niet. Zij heeft allang de
houder van een bestuurder zoals zij ‘m ziet aangenomen.
48.18
Tja, dan hebben we nu tijd om door te krijgen wat we eigenlijk ‘openen’ met ons
prachtige artikel ...
48.19
Op maatschappelijke verkeersschaal komt zoiets als het heersende paradigma tot
uitdrukking in infrastructuur.
Infrastructuur is een ‘algemene(re) oplossing’ voor het probleem van een
platform oid. voor ‘specifieke(re) oplossingen.’ Zeg ook maar, dankzij
infrastructuur is, spreekwoordelijk, het uitgevonden wiel beschikbaar voor
nadere oplossingen. Die kunnen dienovereenkomstig eenvoudiger blijven.
Het besef van infrastructuur maakt ontwerp als het ware twee-polig.
48.20
Trek je in dit stadium ajb niet (meer) veel aan van mijn inhoudelijk
commentaar. Je hebt immers een grenzeloos onderwerp gekozen. Ofwel, daarover
blijft van en alles nog wat op te merken.
Het hoort bij een meesterscriptie dat je het verhaal binnen een beperkte
termijn àfsluit. En het is dan o.a. mijn opgave als je begeleider om zonodig
bij de formele beoordelaar begrip ervoor te kweken, dat jij juist in het geval
van jouw scriptie ‘het onderwerp’ allesbehalve uitputtend kon behandelden.
48.21
Zie de bijlage voor een informatiemodel waarin, helemaal aan de linkerkant, verbintenis
(overeenkomst) een prominente plaats inneemt. Ik wijs je op de, zeg maar,
volgorde van verbijzondering. Voor dit model ‘gaf’ ik een verbintenis in eerste
aanleg - één of meer exemplaren van - functie en vervolgens per
functie(-exemplaar) - één of meer exemplaren van - functionaris. Kan ook in
òmgekeerde volgorde, dus in eerste aanleg partij (door relatie met deelnemer
of, minder algemeen, organisatie en/of persoon ...) en vervolgens rol (door
relatie met functie). Het ‘kan’ uiteraard ook op allerlei àndere manieren ...
48.22
Met An intermediary metasystematics hebben we een stevig
fundament gelegd voor beheer van een modellenfamilie.
48.23
In alle complimenteuze beknoptheid is mijn antwoord: ja!
In Verkennend stelselmatig informatiemodel [voor] parameterisering van
maatschappelijke verhoudingen (maart-september 2012) dat ik je stuurde, zie
je classificatieschema en term ‘aan’ de horizon ‘hangen.’ Aldus laat zich term
volgens hiërarchische structuur volgens/per classificatieschema verbijzonderen
tot (een) classificatie. Als je wilt, kan je er (voorlopig) functionele
classificatie voor lezen.
Neem nu in jouw model bijvoorbeeld - het knooppunt - verbonden organisatie. Jij
hebt dat gerelateerd aan - het knooppunt - functie. De resulterende
verbijzondering gaf je echter geen naam. Wèl nam je een opsomming van mogelijke
‘waarden’ op.
Indien je het knooppunt waaraan jij de naam functie gaf, hernoemt tot
(functionele) classificatie, kan je het knooppunt ‘tussen’ verbonden
organisatie en (functionele) classificatie de naam functie geven. Het gaat dan
om de functie van de verbonden organisatie als partij in de verbintenis.
Tussendoor, organisatorische partij vind ik een betere naam dan verbonden
organisatie.
Nota bene, de relevante functie(s) van een organisatorische partij zijn bekend
door verwijzing(en) naar (functionele) classificatie. De opsomming ‘hoort’
strikt genomen dus niet bij het knooppunt functie, maar bij het knooppunt
(functionele) classificatie. Wat je uiteraard wilt uitdrukken, is dat
functie-van-organisatorische-partij verwijst naar een deelverzameling van
(functionele) classificatie. Je kunt die opsomming bij dat knooppunt laten
staan, maar zet er, als je het mij vraagt, zoiets als “verwijst naar:” boven.
De voorgaande alinea geldt mutatis mutandis voor verbonden persoon
(persoonlijke partij).
Als je Oefenschema: basisregistraties enz. (BFS, 2008) er
bijhaalt, zie je iets rechts van het midden overeenkomst ‘aan’ de horizon
‘hangen.’ Zoals later in Verkennend stelselmatig informatiemodel
veronderstelde ik in eerste aanleg functie deelname als verbijzondering (heet
verbintenisfunctie in Verkennend stelselmatig informatiemodel). In Oefenschema
zijn mogelijke partijen per functie o.a. organisatorische
overeenkomstdeelnemer, persoonlijke overeenkomstdeelnemer en projectmatige
overeenkomstdeelnemer. Dergelijk onderscheid is in verkennend stelselmatig informatiemodel
verschoven. Daar is een verbintenispartij altijd een deelnemer, waarbij een
deelnemer àfgeleid kan zijn van èlk (ander) situationeel object (waaronder wat
ik hier partij noem; dat maakt verkennend stelselmatig informatiemodel
oneindig recursief).
Voor jouw model lijkt het me raadzaam om zeker voorlopig wèg te blijven van
veralgemenisering onder de noemer van deelnemer. Ofwel, handhaaf het vlot
herkenbare onderscheid tussen personen en organisaties die een verbintenis
hebben. Als je de tip overneemt voor wat (functionele) classificatie enzovoort
betreft, help je m.i. herkenbaarheid weer wèl.
48.24
Dat heb je dus ook al ‘ontdekt,’ te weten dat verbintenis met e.e.a. eromheen
in Verkennend stelselmatig informatiemodel inderdaad een zoveelste vergaand
generieke ‘vorm’ biedt om systematiek uit te drukken, ook weer recursief. Ik
dacht nog, laat ik het even voor me houden ... :-)
Nu je in verband met document over “neerslag” begint, besef ik dat ik in mijn
vorige bericht een suggestie vergat te vermelden. Het archiefwoord is: akte.
Dat zou, als je wilt, in jouw model dus xyz-akte zijn voor de
dienovereenkomstige knooppunten.
Het lijkt me een goed idee om allereerst deze versie in de groep te gooien,
sterkte!
48.25
Als piramide beschouwd beperk ik in Vernieuwing
als dynamiek van theorie, techniek en toepassing een referentiekader
nogal grof tot drie ‘etages.’ Jij toont in jouw schets weliswaar een wat
fijnere indeling, maar over de noodzaak resp. het karakter van - dynamiek van -
samenhang-door-etages-heen zijn jij en ik het m.i. eens.
48.26
Onlangs voerde ik wederom een gesprek over bouw(werk)informatiemodellen (BIM).
Dat was de aanleiding om Gids
voor gids te schrijven.
Als jij en ik op de a.s. cursusdag o.a. willen analyseren
waarom-het-maar-niet-lukt, is hiermee alvast wat gesprekstof beschikbaar. Ik
ben natuurlijk (ook) benieuwd, of ik bij toeval iets opbracht dat jij meteen
bruikbaar (relevant) acht voor jouw werk.
48.27
Andersom? Ik zou zeggen van 1. wel en/maar 2. het maakt niets meer uit zodra de
contragrammaticale dynamiek op gang is. Ja, die termen schreeuwen als het ware
om een contragram. Iemand bedacht ‘m inderdaad eerder. :-) Zie Information metatheory (noot 11, 2003) en aantekening
25.18 (2008). Hoe ‘ie daar staat? Andersom! In ‘jouw’ volgorde had
ik ‘m gepubliceerd als aantekening
10.2 (2003-2004).
Het lijkt alsof je terloops het contragram “de gids
van de gids is de gids van de gids” verzon. Ik vind dat je er nogeens
èxtra sterk aandacht richt op interdependentie met dynamiek van dien. Is het zo
dat reflexogram oid. een verbijzondering is van contragram? Het schema van een
reflexogram is: x van x is x van x. Dat lijkt zelfs hypertautologisch ...,
totdat je dynamiek ruimte geeft c.q. dynamiek ruimte néémt. Het lijkt alsof je
met een reflexogram een domme opmerking maakt, maar ...!
Je zet “c.s.” achter zijn naam. Hij ploetert echter netzo vergaand eenzaam als
jij en ik. Bedoel je met “final” dat het met Gids
voor gids moet lukken verandering in gang te krijgen? Of dat ik, indien het
niet lukt, er verder de brui aan geef? Jij en ik wéten dat het niet met zo’n
enkele “oproep” kàn lukken. En zoals wij laatst bespraken, blijven we het
proberen zolang we het gevoel houden zèlf ervan te (kunnen) leren.
48.28
Voordat ik wist van je verwijstweet naar je (gewijzigde) VNA-blog Architectuur van Informatie had ik al enkele m.i.
‘relevante’ vragen verzonnen over (het programmatuurpakket) Enterprise
Architect. Mag ik het zó zien, dat EA zoiets als een tekenmodule omvat? Zo ja,
bevat de EA-tekenmodule zoiets als sjablonen voor verschillende soorten
schema’s? Zo ja, zit een sjabloon ‘op slot,’ of kan een gebruiker een (teken)symbool
wijzigen of zelfs een symbool toevoegen? Of een sjabloon (met symbolen)
toevoegen? Zo ja, dan is het ook voor EA blijkbaar slechts een kwestie van
instellingen om - vergelijkbaar met de mogelijkheden van bijvoorbeeld
PowerPoint , Visio, ... - om allerlei notationele equivalenten voor
(modellering volgens/met) Metapatroon beschikbaar te stellen. (Want) als EA
o.a. een tekenmodule omvat, lijkt dat ‘gewoon’ een implementatie van een
dergelijk generiek(er) tekenprogramma.
De variant die jij in bedoeld blog illustreert maakt blijkbaar gebruik van een
reeds beschikbaar sjabloon inclusief symbolen. Die notatie verdient wellicht
zelfs de voorkeur voor een bepaalde doelgroep in het beginstadium van
verkenning van/met Metapatroon. Vanaf wat omvangrijkere modellen, dwz als het
aantal knooppunten toeneemt, zijn die omslachtigheid, ruimtebeslag e.d. echter
hinderlijk.
48.29
Dank je wel voor je schets-van-hoe-het-nu-eenmaal-gaat. Klinkt optimaal. Gewoon
wat voorbij het acceptatie-vermogen-in-dit-stadium mikken, maar dus ook weer
niet buiten hun zicht. Zo kom je toch alweer verder. Haha, hoe zo’n
knooppunt-in-stelsel heet, doet er ... stelselmatig niets toe. Intussen heb je
zo’n punt toch maar mooi ... gemaakt!
48.30
Met nogmaals dank voor je uitleg, voor zover ik jou dan weer begrijp ..., zie
ik geen verschil met Visio (waarvoor ik, zoals je weet, een
Metapatroon-sjabloon opstelde; met PowerPoint hergebruik ik ook - symbolen voor
- de luttele basale modelconstructen van Metapatroon). Althans, tevens zo’n
project browser ‘in beeld’ lijkt me niet cruciaal. Het is meer de vraag, welke
eigenschappen via zo’n directory bijgehouden kunnen worden van een bepaald
getekend ‘object.’ Wijkt o.a. Archimate-in-EA in dat opzicht àf van,
bijvoorbeeld, Visio? Kan je er parameters voor zgn Model Driven Generation
opgeven? Of is het vooral lucht?
Wat ik van je werkgever (nog) niet begrijp, is waarom Archimate als onderdeel
van Enterprise Architect in gebruik is. (Ik laat hier in het midden dat het nut
van zulke ‘hulpmiddelen’ mij überhaupt ontgaat. :-) Mijn indruk is, dat ze
allebei mikken op zgn enterprise architecture (wat dat ook is). Ofwel, als je
EA gebruikt, heb je Archimate niet nodig, of omgekeerd. Of is EA meer
programmatuurgericht dan Archimate, terwijl Archimate meer configuratiegericht
is voor hard- èn softwarecomponenten? Menen je collega’s (dus) dat ze, afgezien
van aanzienlijke overlap, elkaar aanvullen? Heeft het ‘opnemen’ van Archimate
‘in’ EA dan ‘gewoon’ een praktische strekking?
Op de website van Sparx Systems, leverancier van EA, staat Archimate overigens
als één van de built-in technologies vermeld. Nadere informatie over hoe en
waarom kon ik daar echter niet ontdekken.
Er staat óók: “The MDG Link for Visio allows the user to
import diagrams created within Visio into an Enterprise Architect model.”
Voor jouw Metapatroonmodel van bedrijfsobjecten-in-verband heb jij Archimate
als tool gekozen. Als je de andere zgn tools naloopt die in EA beschikbaar
zijn, zitten er stellig één of meer tussen waarmee je netzogoed informatiemodellen
kunt tekenen à la Metapatroon, dus met een notatie die eveneens equivalent is
aan die welke Information Dynamics aanbeveelt. En het lijkt me inderdaad niet
zo’n opgave om een sjabloon toe te voegen dat de grafische voorkeursnotatie
voor Metapatroon biedt. Of dus gewoon met “import diagrams created within Visio
into an Enterprise Architect model.” :-)
Laat ajb zitten! Ik noem het slechts voor onze discussie (en eventueel voor -
veel - later).
48.31
Ik ben bang dat ik je verháál glashelder vind. Het heeft evidente
aantekeningkwaliteit. Mooi, dus, dat iedereen er na een beetje anonimiseren tzt
kennis van kan nemen. De onvermijdelijke conclusie zal echter iedereen ontgaan.
Die conclusie luidt dat niet alleen hulpmiddelen volgens zo’n - schijn van - architectuuropvatting
averechts effect sorteren, maar dat ook en vooral de gebruikers tot en met
sponsoren ervan geen wèrkelijk informatie(verkeers)kundig benul hebben: het
middel van de kwaal is de kwaal van het middel.
48.32
Met deze aantekeningen wil ik aangeven, dat je met - positionering van -
architectuur (van informatievoorziening) niet mag vergeten wat meestal wordt
... vergeten. Ik noem dat een verkeersprofiel. Dat strookt uiteraard met wat ik
beweer in Zie
het als verkeersmiddel!
Het is tegenwoordig extra oppassen met de term ‘architectuur.’ Vaak wordt ‘ie
gebruikt om de indruk te wekken dat ‘op die manier’ alles onder controle is. De
retorische voorganger van ‘architectuur’ is ‘systeem.’
Je kunt al een aardig idee krijgen van de betekenissenvariëteit onder de noemer
van ‘architectuur’ door de Engelstalige Wikipedia te raadplegen. Volgens de
aanhef van het lemma in kwestie betekent Architecture
zoal:
- A general term to describe buildings and other physical
structures.
- The art and science of designing and erecting buildings and other physical
structures.
- The style and method of design and construction of buildings and other
physical structures.
- The practice of the architect, where architecture means the offering or
rendering of professional services in connection with the design and
construction of buildings, or built environments.
- The design activity of the architect, from the macro-level (urban design,
landscape architecture) to the micro-level (construction details and
furniture).
Er staat bij, dat
[t]he term "architecture" has been adopted to describe the activity of designing any kind of system, and is commonly used in describing information technology.
Ofwel,
architecture defines the structure and/or behavior of a building or any other kind of system that is to be or has been constructed.
Je ziet dat we toch weer terecht komen bij - de notie van - systeem.
Nu is ‘systeem’ niet alleen een ... manier om met (interne) elementen en
relaties ertussen een orde (lees ook: structuur) te duiden, enzovoort. Met
‘systeem’ trekken we tevens (!) een grens. (Want) vervolgens besteden we zowat
alle aandacht aan ‘de binnenkant.’ Zo dreigt uitsluiting voor wat ook èn vooral
telt.
Het grenskarakter van ‘systeem’ wordt vaak verwaarloosd. Er wordt klakkeloos,
meestal zelfs onuitgesproken, een grens aangenomen.
Architectuur als ontwerpactiviteit moet echter met voorrang zo’n grens
expliciet, bewùst bepalen. Wat hoort er allemaal wèl bij, en wat niet?
Wanneer een opdrachtgever aanvankelijk een onderwerp noemt, beschouwt een
professionele ontwerper (vooruit: architect) daarmee een systeem inclusief
grens niet als bepááld. Zo’n onderwerp vormt daarentegen (eerste)
aanknopingspunt voor grensverkenning.
Wie dat overslaat, doet in professioneel, verantwoord opzicht niet aan
architectuur, punt.
Wat telt, nogmaals, zijn afhankelijkheden. Tussen verschijnselen die onderling
sterke afhankelijkheid vertonen, werkt een grens averechts.
Zo is eigenlijk meteen duidelijk dat een apàrt ‘systeem’ voor - bijvoorbeeld -
debiteurenbeheer eerder een obstakel dan een hulpmiddel is. Want voor ‘jouw’
organisatie is debiteur-zijn van een andere, zeg maar, partij géén primaire
hoedanigheid. Het debiteur-zijn vòlgt uit een àndere, vooruit, principiëlere
betrekking tussen de ‘eigen’ organisatie en die partij.
De òmgekeerde benadering blijkt het meest praktisch. De vraag luidt dan welke betrekkingen
de organisatie allemáál heeft, dus met welke partijen in welke hoedanigheden?
In de grensbepalende ontwerpfase moet er allereerst zoiets als
(informatie)verkeersprofiel opgesteld worden.
Neem rechtspraak. Nota bene, voor de rechtspraak lijkt een open benadering
nogeens èxtra aangewezen. Rechtspraak is immers aan de orde bij, grof gezegd,
overtreding van regels. Ofwel, van de hoedanigheid waarin een (andere) partij
een betrekking met de rechtspraak heeft, staat niet op voorhand vast dat ‘ie
regelconform is. Er moet (dus) ruimte zijn voor vooralsnog onbekende
betrekkingshoedanigheden; flexibiliteit verdient bijzondere aandacht.
Over (geen) grens gesproken, hier lijkt mij nauw verband noodzakelijk met het
zgn kwaliteitsprogramma van jullie organisatie.
Dankzij een verkeersprofiel raakt herkenbaar, of andere deelnemers eveneens
(gaan) beschikken over gestructureerde voorzieningen voor - deelnamen aan -
informatieverkeer. Zo ja, dan is (infrastructurele) afstemming geboden. Dat
vergt oog voor evenwicht; belangen van betrokken partijen/deelnemers moeten
volgens eerlijk ervaren verdeling gediend zijn.
De partijen waarmee jullie organisatie het meest intensief informatieverkeer
voert, zijn in resp. beroepsgroepen georganiseerd. Voor het opstellen van relevante
gedeelten van een verkeersprofiel kan dito georganiseerd overleg worden benut.
Als je een plan voor architectuur maakt, zou ik zeggen dat je als concrete
activiteit slechts het opstellen van bedoeld verkeersprofiel vermeldt. Verdere
activiteiten zijn afhankelijkheid van oordeels- en besluitvorming op grond van
dat profiel. Het is pure speculatie, indien je er in dit stadium ‘overheen’
probeert te plannen (en het scheelt je nu een hoop werk door zo’n poging
achterwege te laten :-)
48.33
Ontwerp van wet- en regelgeving vertoont stellig overeenkomst met ontwerp van
voorzieningen voor informatieverkeer. Het is immers allebei ... ontwerp.
Daaruit volgt echter niet, dat eenmaal ontworpen wet- en regelgeving het
voorzieningenontwerp als het ware voorschrijven. Ze tellen uiteraard mee in de
relevante behoeften.
Sterker nog, als eisen voor (infrastructurele) voorzieningen schieten wet- en
regelgeving naar hun aard ... tekort. Het bestaans‘recht’ van regels zit ‘m in
wat (pas) daardoor als overtredingen geldt. En het belang om juist
overtredingen te registreren is voor rechtsstatelijke continuïteit uiteraard
principieel groter dan wat volgens de regels verloopt. Voor
voorzieningenontwerp zijn (mogelijke) overtredingen daarom, vooruit, basaler
dan regels: reële variëteit!
Infrastructuur biedt nu eenmaal ook voor overtredingen ruimte. Dat kàn
praktisch niet ànders voor ook nogeens veranderlijk evenwicht tussen
bruikbaarheid, betaalbaarheid, enzovoort (en daarom is morele opvoeding
onmisbaar voor leden van samenleving). Wie regels ontwerpt met de bedoeling om
ruimte voor overtredingen te elimineren, werkt aan een politiestaat. Dan is een
overtreding èlke gedraging waarmee iemand afwijkt van wat een expliciete
gebods- of verbodsregel stelt. Als je maatschappelijke dynamiek wil belemmeren,
moet je het zó doen. En het lukt trouwens niet, hoewel je met wanhopige
pogingen wel een heleboel mensen ongelukkig maakt.
Dat wil de spreekster stellig niet. Haar voorstelling lijkt mij gewoon niet
doordacht. Juist dàt is gauw gevaarlijk.
Inspiratie? Ik neem aan dat zij Publieks- en stelseltaal in wetgeving: Wat is het geval?
niet (meer) kent.
Dit is een aantekening. Wat mij betreft verder niets aan doen.
48.34
Ik deed nog maar eens een poging om - grondslagen voor - de conceptuele kant
van modelleren met Metapatroon nog wat hechter te documenteren. Zie Get into the rhythm of Metapattern.
48.35
In Kleine geschiedenis van de wetenschap
(Nieuwezijds, 2010; eerste oplage 2005) stelt Rienk Vermij (p. 62) “hoe
moeilijk het [i]s om zich, ondanks een duidelijke wil tot vernieuwing en een
overstelpende hoeveelheid materiaal, los te maken van vastgezette, als
vanzelfsprekend beschouwde denkpatronen.” Sterker nog, wie (p. 135) “meen[t
...] zeker te weten hoe de werkelijkheid in elkaar st[ee]k[t, negeert]
mogelijke afwijkende of alternatieve modellen[.]”
Over (p. 64) “het beeld van de wereld in de zestiende eeuw” merkt Vermij op,
dat “een deugdelijke filosofische grondslag voor het wereldbeeld ontbrak” en
bijgevolg was dat beeld “vooral dat van een rariteitenkabinet.” Voor “[d]e
zestiende-eeuwers [waren] hun kabinetten zelfs uitdrukkelijk [...] een soort
wereld in het klein. Maar hoe indrukwekkend dergelijke collecties ook [...]
zijn, filosofisch bl[ij]f[t] een dergelijke opeenhoping onbevredigend.”
Je zou een ‘moderne’ classificatie op atomair-conceptuele grondslag
onverminderd als zo’n kabinet kunnen opvatten, dus als een “opeenhoping” die
daardoor in nota bene (de) werkelijkheid “onbevredigend,” zelfs averechts, ...
werkt.
Voorts geldt wat doorgaat voor (p. 131) “wiskundige analyse vooral
geïdealiseerde gevallen” c.q. het betreft “vaak meer wiskunde dan dat het over
concrete problemen g[aat]” en is, kortom, “voor de praktijk vaak weinig
relevant.”
Verandering van een gevestigd wereldbeeld (lees ook: paradigma) is dus een
lastige opgave, als het al lukt om gerichte invloed uit te oefenen resp. om het
oproepen van nogeens èxtra weerstand ertegen te vermijden. Want, aldus Vermij
(p. 102), “ideeën over de bouw van de wereld [zij]n een pendant van de
heersende ideeën over godsdienst, moraal en maatschappelijke ordening. De
aantasting van het traditionele wereldbeeld [heeft] daarom niet alleen
wetenschappelijke betekenis, maar k[a]n worden ervaren als een existentiële
dreiging, in het bijzonder door instellingen en personen wier belangen nauw
verbonden [zij]n met de heersende kerkelijke en maatschappelijke orde. Bij hen
wek[k]en de veranderingen eerder argwaan en onzekerheid.” Dit verklaart waarom
wat een voorstander een overtuigend want rationeel argument vindt, op een
tegenstander prompt werkt als rode lap op een stier (omdat z/hij er een
irrationele aanspraak in herkent). Hoe markanter de ervaren onverenigbaarheid
is, des te krachtiger verloopt afwijzing (totdat een zgn kampioen zich vóór
verandering inzet en de - rest van de - heersende orde ‘overtuigt’ doordat
z/hij vertrouwen geniet; zie Diffusion of Innovations
door E.M. Rogers, oorspronkelijk verschenen in 1962, vierde editie, Free Press,
1995).
48.36
Nee, dat boek over wetenschapsgeschiedenis is zeker niet te hoog
gegrepen. Je moet natuurlijk wel doorhebben wat je niet hoeft te begrijpen.
Oeps, nu ik dit schrijf herken ik een variant op een Cruijffiaanse zegswijze.
48.37
Over hoofd gesproken, met het mijne ben ik allang veel méér bij onze a.s.
Haagse Informatiekundige Wandeling. Komt de huidige, over lopen gesproken,
stand van/met het zgn business objects model overeen met wat je me 4 oktober
jl. stuurde?
Mijn indruk is dat wij dankzij ons werk aan An intermediary metasystematics alweer beter
begrijpen, dat een model volgens gangbare systeembenadering, zeg maar met
uniform volle objecten, slechts consistent valt te krijgen onder de voorwaarde
van verenigbaarheid van dito ‘vol’ (lees ook: absoluut geldig) veronderstelde
gedragingen. De kans op zulke verenigbaarheid is echter gauw nul.
Dankzij onze metasystematiek is het zo, dat wij ons zelfs met gangbare
systeembenadering geen zorgen hoeven te maken over noodzakelijke samenhang.
Want dat lukt transsystematisch resp. -modellair. Dat staat een trendbreuk toe!
Ja, het is prima om reële variëteit te erkennen. Het werkt echter averechts om
variëteit onder de noemer van een ènkel, noodzakelijkerwijs alsmaar uitdijend
‘systeem’ te beschouwen. Zolang je de gangbare benadering volgt, maak ‘een’
systeem niet groter, maar juist kleiner. Ga zolang door met beperking, totdat
object-/elementgedragingen wèl verenigbaar zijn. Aldus raakt - de poging tot -
het ene model als het ware ontleed tot diverse modellen, waartùssen met verdere
modellen samenhang aangegeven kan worden, enzovoort. (Als je dat consequent
doet, blijkt intermediaire systematiek te zijn overgegaan in Metapatroon ...)
Volgens het heersende (systeem)paradigma is de geschetste trendbreuk onzinnig.
Vanuit de aanname van situationele gedragsverbijzondering gezien is daarentegen
juist de lineaire òpschaling volgens dat heersende paradigma een dwaalspoor,
vol risico, enzovoort.
Afgelopen week voerde ik enkele telefoongesprekken met Paul Jansen. Hij nam
contact op om te peilen of de semiotische enneade relevant is voor - ontwerp
van - zorg aan mensen met de diagnose ‘dementie.’ Prima vraag, natuurlijk. Al
pratend ging hij herkennen, dat de semiotische enneade helemaal niet exclusief
mikt op digitale technologieën om grondslagen te bieden voor modelleren van
informatieverzamelingen à la zgn databases. De enneade is een zo algemeen
mogelijk bedoeld pragmatisch (meta)model. Sterker nog, ook voor diagnose tot en
met dienovereenkomstig behandelontwerp kan je productief dóór naar het
dia-enneadische (meta)model. Je zou dat Dia-Enneadische Therapie kunnen noemen.
Ook iets voor de a.s. HIW?
48.38
Het probleem met een offerte voor serieuze ontwerpwerkzaamheden is dat je pas
boekhoudkundig duidelijk kunt omschrijven wat-er-moet-gebeuren nádat ...
het-is-gebeurd. Daar komt niemand (dus) ooit uit.
Wat ik je stuur, kortom, is slechts een op voorhand mislukte poging tot
verduidelijking. Ik verwacht ermee althans nog een beetje in de buurt te komen
van redelijk evenwicht tussen uitleg en planvorming. Nou ja, het is ook maar
een concepttekst. Ik ben benieuwd wat je ervan vindt c.q. of je er iets aan
hebt. Houd je met eventueel commentaar ajb niet in!
48.39
Dat is leeghoofdige stagnatie. Je komt er met deskundige voorstellen onmogelijk
tussen (wat wij allebei allang beseffen). Want de opdrachtgever die
geen-idee-heeft schakelt geheid een dito adviseur in. Is ook hier weer gebeurd.
Hoezo, opdrachtgever resp. adviseur!
Zo’n adviseur heeft zelfs geen benul van de extra blamage die hij etaleert door
zijn verzoek om een ... idee. Trouwens, zijn opdrachtgever kan de ideeënarmoede
nooit opvallen. Gevoed door belastinggeld blijven ze samen comfortabel in de
leegte hangen.
Je loopt echter het risico, àls je iets voorstelt, dat ze er met je idee vandoor
gaan, nota bene ònbegrepen en daarom met averechts effect. Brr, het woord
“smaakmakers.” Dat verraadt prompt waarom het te doen is. Voedingswaarde is
‘kennelijk’ irrelevant. Tja, jij behoort niet tot wie hij beschouwt als
“smaakmakers,” zodat hij jouw idee gerust mag jatten.
48.40
Ik kom er evenmin uit ... Zou het kunnen dat je te ver doorschoot? Kom jijzèlf
niet vaak, en terecht, met de uitspraak van Albert Einstein op de proppen om
het zo eenvoudig mogelijk te houden, maar niet eenvoudiger? :-)
Zo hik ertegenaan dat je mikt op “een holistisch model” waarin je vervolgens
“het brein” centraal plaatst. Moet je niet terùg? Ofwel, naar mens?
En over Einstein gesproken, is een mens niet zoals licht, dwz een kwestie van
hoe-je-ernaar-kijkt. Valt een mens niet samenhangend te verbijzonderen,
vergelijkbaar met licht-als-golf resp. licht-als-deeltje?
Niet alleen het brein, maar het complete zenuwstelsel en aldus de gehele ...
mens laat zich duiden volgens 1. reageerder èn 2 ageerder. Maar pas door
interactie krijg je de mens alweer iets minder slecht begrijpelijk.
Je komt wat verder door de ene (re)ageerder in interactie te beschouwen met een
andere (re)ageerder. Ik en jij. Zelf en ander. Yin en yang. Ga zo maar door ...
Wat jij volgens mij aan de kaak stelt, is de conclusie die diagnostisch
klakkeloos getrokken lijkt te worden indien een mens als ageerder niet voldoet
aan bepaalde normen. Dan zal z/hij als reageerder evenmin nog deugen, zo luidt
kennelijk het oordeel. Tja, dan heeft communicatie geen zin (meer) ...
Als ik je goed begrijp, ga jij ervan uit dat met de (re)ageerderdynamiek qua,
als je me toestaat, mechanisme niets mis hoeft te zijn. Rara, waarom blijft
ageren uit (in de zin zoals ‘we’ van een normaal mens verwachten)?
Dat zou weleens kunnen liggen, meen ik jou met zoveel woorden te horen beweren,
aan het communicatie-aanbod, dus aan tekens om ‘mee’ te reageren en vervolgens
‘op’ te ageren.
De zorg voor de ander vergt dus in elk geval de poging dat
zelf-als-zorgverlener tekens vormt met de bedoeling om de ander via reageren
tot ageren te ‘bewegen.’
Met vijf zintuigen kom je ook hiervoor op ... de schijf van vijf. Afhankelijk
van de ander als mens-in-situatie is een teken volgens een zintuiglijk mengsel
passend.
Voor zover vorm zich van inhoud laat onderscheiden, moet de zorgverlener
inhoudelijk (enneade: concept) mikken op wat interesse heeft c.q. laat krijgen
(enneade: motief). Het gaat om een motief dat gezonde (re)ageerderdynamiek
katalyseert.
Let wel, een teken is niet atomair. Còntext is óók teken. Moet je als
zorgverlener dus mee-produceren. Juist context, zou ik zeggen.
Het bovenstaande is natuurlijk ook maar een poging ... :-)
Laat ajb weten, of je erdoor op verdere ideeën komt.
48.41
Tja, dan ga ik nog maar even door met opbouwend sloopwerk. Het vooropgezette
onderscheid tussen “gezond” en “ongezond”? Weg ermee! Want het hangt er vanaf
... En verder mag je ervan uitgaan, vind ik, dat je met interventie mikt op
“gezond,” wat dat ook is. En het vooropgezette onderscheid tussen intern en
extern? Je raadt het al. Wat overblijft zijn de tien ..., wat zijn ‘het’
eigenlijk? Nou ja, tien ... eh ... Weet je wat? Begin met een raamwerk en geef
‘ze’ een plaats. Zo bepalen ze elkaar. Dat raamwerk moet dan aangeven, hoe ‘ze’
mèt elkaar, zeg maar, werken. Dat kan (pas) een bruikbare verklaring opleveren.
Zie het bijgevoegde model getiteld dynamisch schijvenwerk Je moet het
opvatten als drie concentrische schijven. Door hun gemeenschappelijke
middelpunt kan je de schijven ten opzichte van elkaar (ver)draaien. Een
bepaalde ‘stand’ van de drie schijven vertegenwoordigt dan een - geval van -
analyse c.q. ontwerp. Waarom de grenzen met stippellijnen zijn aangegeven? Het
zijn immers open grenzen, uiteraard. Okee, dat hele model toont slechts een
(zeer) ruwe benadering. Maar als jij jouw verhaal erbij vertelt, moet het raar
lopen wil je géén relevante (re)ageerderdynamiek katalyseren. :-)
48.42
Heb ik jou ooit verwezen naar The ontological atom of behavior: toward a logic for
information modeling beyond the classics (in: PrimaVera, working paper
2002-5, Amsterdam University, 2002)? Daarin leg ik uit wat de impliciete
zijnsleer is van de gangbare modelleerbenadering, waarom die leer (inmiddels)
tekort schiet en welke zijnsleer wel bruikbaar is. Vroeg of laat moeten ook de
opstellers van Modeling Guide (BouwInformatieRaad, versie 17 juni 2013)
er ‘aan,’ maar ik laat de timing om ze erop te wijzen aan jou over. Het zelfde
geldt voor Metapattern: information modeling as enneadic dynamics (in:
PrimaVera, working paper 2001-4, Amsterdam University, 2001). Dat biedt een
inleiding tot Metapatroon, tot en met zijnsleer.
48.43
Ik heb nogal wat achterstand in jullie voortgezette correspondentie opgelopen.
Die haal ik uiteraard niet zomaar in.
Vorige week vrijdag stuurde jij een dialogische versie van “dynamisch
schijvenwerk.” Prachtig! Niets meer aan doen, dacht ik. Nou ja, eventueel met
uitzondering van de etiketten in de binnenste resp. buitenste schijf. Zo had ik
al niet van je begrepen wat de aanduiding “sociaal” doet onder de noemer van
“intern.”
Het risico met modelleren is zgn reïficatie. Zeg maar, wie een woord gebruikt,
beschouwt het van weersomstuit als naam. Tja, dan moèt er dus wel ‘iets’
bestaan waarvàn het woord de naam ... is. Wie ‘zoiets’ ook nog eens atomair
opvat, dreigt extra vaart op een dwaalspoor te maken.
Ik begrijp dat je op herkenbaarheid mikt. Volgens mij ‘lezen’ de mensen in jouw
publiek dan zorgverlener voor actor en patiënt voor reactor. Over naam
gesproken, noem ze dan maar zo ...
De termen actor en reactor vind ik juist niet geschikt voor nevenschikking.
Reageren is immers óók ... ageren. Als je me toestaat, het woord zegt het al.
:-)
Uitgaande van de (valse, maar vooruit) apartheid die patiënt scheidt van
zorgverlener, ‘kennen’ ze allebei (re)ageerderdynamiek. Okee, als je dat te
ingewikkeld vindt om je publiek voor te stellen, moet je dat niet doen. Op mijn
beurt begrijp ik jouw indeling volgens intern/extern niet, maar ik behoor niet
tot het publiek dat jij wilt aanspreken.
Het aparte blok dat jij wijdt aan “effect” drukt m.i. evenmin duidelijk uit wat
jij bedoelt. Volgens mij gaat het jou als effect om veranderingen in
verschijnselen waarvan jij er enkele opsomt onder de noemer van “intern.” Zo
ja, dan begrijp ik (pas) waarom jij “sociaal” opnam in dat rijtje. Als effect
van zorginterventie geldt nadrukkelijk socialere omgang door de patiënt.
Ja, ik gebruik opzettelijk de stigmatiserende term patiënt.
Ik zou zeggen dat je ‘gewoon’ de boer op moet, met jouw lineaire model. In je
begeleidende verhaal licht je dynamiek toe.
Let wel, elke tekening dwingt je als het (on)ware tot lineariteit. Zodra je
beseft dat daaraan onmogelijk valt te ontkomen, over loslaten gesproken, kan
(en moet) je ophouden met pogingen om reële dynamiek uitputtend te ‘vangen.’
Haha, waarom denk je dat de semiotische enneade qua plaatje zo simpel is?
48.44
Intussen kunnen wij een verkenning voortzetten ... Ik blijf ook in je laatste
modelversie lezen dat de “actie” wordt verzorgd door een, inderdaad,
zorgverlener. Z/hij produceert een teken. En omdat elk teken een verzoek tot
inschikkelijkheid is, moet de patiënt zich met haar/zijn “reactie”
inschikkelijk tonen. Wat de zorgverlener als-op-verzoek-getoond beschouwt, het
volgens mij in jouw model “effect.” Hoe de patiënt als-op-verzoek-verandert,
valt m.i. onder jouw noemer van “intern.”
Jij plaatst, zeg maar, evaluatiesymbolen bij “effect.” Als het klopt zoals ik
hierboven “effect” relateer aan de zorgverlener, is het dus de zorgverlener die
over de patiënt oordeelt. Ofwel, z/hij heeft daarvoor ‘kennelijk’ normen,
enzovoort. Hoewel jij normen en zo door naar de feitelijke overheersing door de
zorgverlener niet expliciteert in je model, staat dat er volgens deze uitleg
allemaal als het ware wèl. De zorgverlener lanceert zichzelf ermee in de
dynamiek; z/hij is en blijft de werkzame (f)actor.
Deze uitleg van jouw model is m.i. echter zowat òmgekeerd aan wat jij bedoelt
(en het is dus mogelijk dat ik je model nog altijd schromelijk verkeerd
‘lees’). Laat ik de gangbare namen handhaven. Ik zou de patiënt voorop stellen
als tekenproducent. Het is, kortom, allereerst de patiënt die - met zijn gedrag
- verzoekt tot inschikkelijkheid. En het is de patiënt die zichzèlf beoordeelt.
Zolang zijn communicatieve gedrag past bij normen zoals z/hijzèlf ze ervaart,
verandert z/hij dergelijk gedrag (natuurlijk) niet.
Maar het gedrag van de patiënt ‘raakt’ vaak ruimer. Zodra patiëntgedrag voor
een waarnemer tot en met een slachtoffer een norm overschrijdt, kunnen ‘we’ er
een zorgverlener op afsturen. Ik zou zeggen, dat voor relevante normen grofweg
onderscheid - en ik ga hier voorbij aan interdependentie - telt tussen a.
persoonlijk welzijn en b. maatschappelijk verkeer. Wat de zorgverlener namens
‘ons’ probeert uit te vissen op basis van patiënts verzoeken tot
inschikkelijkheid, is hoe de beoordelingen al dan niet verschillen. Nog steeds
grofweg zijn er dan vier combinaties:
1. de patiënt acht, althans volgens de zorgverlener,
haar/zijn gedrag conform eigen-norm en de zorgverlener acht het patiëntgedrag
conform maatschappij-norm.
2. de patiënt acht, althans volgens de zorgverlener, haar/zijn gedrag conform
eigen-norm, maar de zorgverlener acht het patiëntgedrag niet conform
maatschappij-norm.
3. de patiënt acht, althans volgens de zorgverlener, haar/zijn gedrag niet
conform eigen-norm, maar de zorgverlener acht het patiëntgedrag conform
maatschappij-norm.
4. de patiënt acht, althans volgens de zorgverlener, haar/zijn gedrag niet
conform eigen-norm en de zorgverlener acht het patiëntgedrag niet conform
maatschappij-norm.
Voilà, een diagnostisch vierkant; zie ook bijgaand schema.
Ad 1 is er bij nader inzien niets aan de hand, nou ja, afgaande op de
zorgverlener dan. Ad 2 is het in laatste instantie de rechter die uitspraak
doet en aldus uitvoering voorschrijft; dat betreft eventueel geestelijke
gezondheidszorg. Ad 3: geestelijke gezondheidszorg. Ad 4: combinatie van ad 2
en ad 3.
De diagnose dementie lijkt doorgaans volgens vakje 4 gesteld. Er valt echter
veel voor vakje 2 te zeggen. De patiënt kan zodanig veranderd zijn, dat
haar/zijn gedrag ‘gewoon’ het gedrag is waartoe z/hij in staat is. Daartoe kan
gebrek aan zèlfbeoordeling behoren. Maar wie weet heeft de patiënt haar/zijn
nieuwe gedrag ‘ontdekt’ als ... effectiever verzoek tot inschikkelijkheid. Hoe
de beoordeling door de zorgverlener uitpakt, maakt nogal wat uit ... In het
geval van verlies aan gedragsrepertoire proberen ‘we’ het de patiënt zoveel
mogelijk naar haar/zijn zin te maken, waarbij ‘we’ de last resp. het risico
voor ‘de maatschappij’ willen verminderen. Meent de zorgverlener dat de patiënt
juist zgn strategisch handelt, dan hoort er zoiets als een ontwikkelplan bij.
De zorgverlener kan de verwachting hebben om de patiënt al dan niet via 3 in/op
1 te laten uitkomen. Als z/hij geen zicht op verandering bij de patiënt heeft,
zit er voor haar/hem (dus) niets anders op dan 2 voor de patiënt te bevestigen.
Daarmee lijkt mij de zorg-als-zorg dan overigens op te houden. Want de patiënt,
zo vinden ‘wij’ kennelijk, handelt naar zijn eigen norm(en). Wat valt daaraan
(nog) te (ver)zorgen? Dan kunnen ‘we’ ons o.a. met dienovereenkomstige
verzoeken tot inschikkelijkheid concentreren op de menselijke manier om de last
resp. het risico voor ‘de maatschappij’ te verminderen.
Ik vermoed dat de strekking zoals ik ‘m probeer te schetsen (ook) spoort met
wat Jan van Til tot dusver verhaalde (en wat hij tzt als zijn notities
publiceert).
Je ziet, ik ben geen psychotherapeut ...
48.45
Jammer, het spoor volgens Basic Formal Ontology (BFO) is precies verkeerd. Ik
begrijp de aantrekkingskracht die BFO voor haar heeft (omdat het prompt
herkenbaar is, als het ware vertrouwd, want het biedt qua zijnsleer niets
nieuws). Zònder zijnsleer met/als ‘ruimte’ voor reële (gedragingen)variëteit is
en blijft de modelleeropgave echter netzo principieel ònoplosbaar. Het is niets
anders. BFO is een traditiegetrouw (meta)model volgens (nogal algemeen
veronderstelde; nee, voor details moet je niet bij BFO zijn) universalia en
(eventuele) relaties ertussen. Daar heb je hoogstens voor een uiterst beperkt
èn volkomen geïsoleerd zgn domein (nog) iets aan. Maar waar bestaat dat
tegenwoordig realistisch?
48.46
Onder de noemer van zgn metacommunicatie lijkt mij door jouw uitgebreide
toelichting duidelijk hoe ... ònduidelijk zo’n plaatje, zeg maar, op zichzelf
is. Als signatuur kan je er (nog) alle kanten mee op. Met context probeer je
betekenis(geving) te sturen.
Ik ‘geloof’ dat ik ‘redelijk’- jouw duiding van - jouw model kan volgen. Hoe
komt dat? Volgens mij omdat wij op voorhand uitgangspunten delen. Ik ben (dus)
benieuwd wat-er-gebeurt als je je model elders bespreekt. Want (pas) in/uit
jouw toelichting blijkt dat je het gangbare paradigma afwijst, enzovoort. Maar
een paradigma is als het water voor een vis. Ofwel, moeilijk om bewust ervan te
zijn. Zo praten (ook) mensen prompt langs elkaar heen. Hoe directer je de
paradigmakwestie agendeert, des groter is de (impliciete) weerstand die je
krijgt. Het is precies jouw voorbeeld van afruimen-van-de-tafel. Als de één
erop staat dat de ànder de norm tafel-moet-schoon-zijn volgt, gaat het juist
mis. Rara, hoe dan wel? Zo zijn we onvermijdelijk bij het thema: tekenontwerp.
Het is ontwerp, omdat er geen algemeen geldig recept bestaat. Het is iedere
keer weer iets verzinnen.
Omdat jij in je model geen melding maakt van zorgverlener en patiënt, zou je
weleens al veel te veel òpgeruimd kunnen hebben. Laat ajb weten, hoe ‘het’ valt
bij mensen die zichzelf als zorgverlener zien.
Je kunt je model voorzien van de etiketten zorgverlener en patiënt, allereerst
gepositioneerd waar zorgverleners ze (nog) verwachten. Zodra ze instemmen met
dàt model (lees: interpretatie ervan), kan je voorstellen om een ietwat
gewijzigde versie te tonen. Daarin heb je de etiketten verwisseld, dat is
alles. Dat resulteert echter in een radicaal ànder model (lees: zou een andere
interpretatie moeten opleveren). Met een derde versie bepleit je synthese.
Beide etiketten luiden dan: patiënt/zorgverlener. Een vierde versie, als je
wilt, biedt vèrdere veralgemenisering met de etiketten actor en reactor. Zo kom
je uit op het model, waarmee jij meteen wilt beginnen.
Je toelichting op het verband tussen, zoals jij het aangeeft, data-ontvangende
zintuigen (model: extern) en betekenisgevende verwerkingsprogramma’s (model:
intern) klinkt m.i. overigens nog steeds te lineair. Voorzover zintuiglijk
gedrag überhaupt valt te verbijzonderen, zit er een motief ‘achter.’ Het is
(ook) gedrag, nietwaar? Ofwel, zintuigen ‘wachten’ niet op zoiets als data,
maar ‘zoeken’ er gemotiveerd naar. En ook zo is het nog véél te simplistisch
verondersteld.
48.47
Ja, met je vrij-naar-Magritte “Ceci n’est pas le cadre” vat je het
(meta)communicatiedilemma sterk samen. En nu jij ‘m zo voor open goal legt,
vind ik “Ceci n’est pas un contexte” nòg sterker. Een inkoppertje. Maar ja, die
telt voor publiek pas, als ze de semiotische enneade als ... context kennen ...
waarover ik al opmerkte dat het de enneade als teken op zichzèlf aan context in
kwestie ontbreekt. Houd het daarom vooral op jouw “interventie.” Hmm, over wat
“helemaal bij [jou] past” gesproken, wat vind je van “Ceci n’est pas une
intervention”? :-)
Ik kom in het algemeen terug op norm. Volgens mij heerst als populaire
opvatting dat gedrag normgestuurd is, of op z’n minst zou moeten zijn. Mijn
enneadische idee is dat gedrag gemotiveerd is. Pas nádat een bepaalde gedraging
geweest is (gemakshalve doe ik alsof onderscheid volgens gedragingen valt te
maken), kan een vòlgende gedraging (volgens een ander motief) oordelend erover
- proberen te - zijn. In zo’n oordeel kan o.a. ‘iets’ worden betrokken, waarvoor
de aanduiding norm redelijk toepasselijk lijkt. De uitkomst van beoordeling,
het oordeel, kan mede bepalend zijn voor weer vèrder gedrag. Als contragram: de
motivering van het concept is het concept van de motivering; zie Semiotic
connectionism in artificial intelligence voor een overigens nogal statisch
gehouden model van multifunctionele plasticiteit. Laat ook maar zitten, want
voor jouw model heb je er waarschijnlijk weinig aan. Hoe dan ook, aldus
‘gedraagt’ het eerdere oordeel zich eventueel als onderdeel van een later
motief. Een motief is nota bene géén norm, maar dus ook weer ‘iets’ waarin een
norm via beoordeling, zeg maar, opgegaan is.
Met andere woorden, het is onmogelijk om een norm direct als motief vóór te
schrijven. Het verzoek tot inschikkelijkheid betreft (hoogstens) om ‘iets’ als
een norm in een gedragsevaluatie te betrekken. Dat is volgens mij precies wat
de therapeutische knoop vormt (vrij naar Schopenhauer: Weltknoten). Als leek
zou ik zeggen, dat de wederpartij in zo’n interactie zo’n beoordelingsvoorstel
niet kàn herkennen wanneer z/hij zich, over motief gesproken, èrg veilig resp.
onveilig voelt. Menigeen die zich nog veilig genoeg voelt om haar/zijn hachje
te kunnen redden, blijkt vlot te bekeren (maar ook niet eerder). Zo benadert
menig zgn interim manager haar/zijn werk: tot volgzaamheid ‘dwingen’ door
suggestie van crisis. Ik zie er niets in ...
Dwaal ik af? Ik probeer te benadrukken dat deconstructie enz. van het
normbegrip ooit onderdeel van het dialogische verhaal moet zijn. Het lijkt mij
(daarom) verstandig om er in je model-als-signatuur geen melding van te maken.
In je model staat twee keer “voelen.” Daar krijg je geheid last mee. Je bent te
laat, als je zegt dat intern-voelen verschilt van extern-voelen. Er zijn dan al
mensen afgehaakt (omdat menigeen dat nu eenmaal graag doet, al helemaal als je
ze een onveilig gevoel bezorgt met iets onbekends; geef ze daarvoor niet
nodeloos een uitvlucht). Je zou van intern-voelen kunnen maken: tasten. Wat je
met extern-voelen bedoelt, weet ik (ook) nog niet zo goed. Als ik het me goed
herinner, verving jij de aanduiding sociaal ermee. Moet je daar toch over
empathie spreken?
48.48
Graag houd ik vol om het volkomen normaal te vinden om zomaar iemand te hulp te
schieten. Trouwens, wat heb ik nu helemaal gedaan? Opzettelijk juist bijna
niets ... Want ergens een puinhoop van maken kan altijd nog. Verder begrijp ik
dat ik jouw geschenk niet kan weigeren. Ik aanvaard het van harte! Sta je me
echter toe het als uitzondering te bestempelen? Als er wederom iets is waarvan
je meent dat ik meer verstand heb dan jijzelf (of je echtgenote), aarzel ajb
niet gewoon te bellen of schrijven.
48.49
Voor de onderlinge discussie ... Ik ben blij dat ik op norm doorging. Zo
blijken we toch over nogal wat van mening te verschillen en blijft het
interessant!
Ik ben wat verward door je stelling, als je daaronder tenminste tevens vat dat
activering een zgn Pavlov-effect is. Zo bied je immers geen verklaring waarom
nu nèt dat ene, met jouw term, gedragsprogramma gaat ‘lopen’ en niet allerlei
andere van zulke programma’s.
Als je naar de semiotische enneade kijkt, vormt focus het middelste element
langs de interpretatiedimensie. Daarmee bedoel ik (ook) een (meta)beeld op te
roepen. Wie door een lens kijkt (en een andere manier van ‘kijken’ bestaat
volgens mij zelfs niet), ziet dóór de lens ... iets. Dat iets kan echter
onmogelijk de kijker zèlf als-kijker-naar-dàt-iets-in-kwestie omvatten. Zodra
je dat probeert, verandert subiet zowel iets, als de kijker ernaar.
De term focus brengt m.i. tot uitdrukking dat je je op enig moment niet
tegelijk aan beide kanten van een lens (overdrachtelijk: interpretatie) kunt
bevinden.
Maar als ik in een spiegel kijk? Tja, wat zie je dan? Volgens mij is dat vooral
iemand die door lens kijkt ... :-)
De gedrager kan zich ‘in’ een bepaalde gedraging hoogstens bewust zijn van
concept, althans, volgens - het beeld van - de enneade. Ikzelf geloof overigens
ook dàt niet; bewustzijn lijkt mij principieel beoordeling achteràf. Dat is dan
(zelf)bewustzijn als rationalisering. Maar goed, ‘in’ een bepaalde gedraging
kàn je je ònmogelijk bewust zijn van het motief ervoor. Dat maakt van een
gedraging echter nog lang niet een Pavlov-effect. Ik ga daarentegen dus van
specifieke motivering uit, al heb ik verder nauwelijks een idee van hoe dat
‘werkt.’ Nou ja, de dynamiek die de enneade suggereert is al heel wat (zie ook
verderop).
Zoals jij “gedragsprogramma’s” veronderstelt, doet me denken aan scripts à la
de theorie van R.P. Abelson en R.C. Schank. Weliswaar deed Schank wat later een
poging tot verbetering, maar in zijn boek Dynamic
memory: A theory of reminding and learning in computers and people
(Cambridge University Press, 1982) raakte hij m.i. slechts verder uit koers.
Hij is oorspronkelijk taalwetenschapper, koestert kennelijk een
analytisch-filosofische opvatting van taal en gaat aldus ongemerkt uit van dito
opvatting over nut van digitale technologieën. Dat heeft (natuurlijk) helemaal
niets opgeleverd, behalve een blijkbaar gunstige reputatie in kringen van
sponsors van kunstmatige intelligentie-projecten ondanks mislukkingen. Op grond
daarvan vertelt hij alweer decennia hoe belangrijk het is om voor opvoeding en
-leiding uit te gaan van het ... kind. Geeuw. Ik heb op een lagere
Montessorischool gezeten.
Over beeld gesproken, een bezwaar tegen het idee van scripts is dat er het ware
afgeronde gedragshandleidingen zouden zijn. Dergelijke reïficatie leidt m.i. àf
van deugdelijke verklaring. Ik zoek het ter verklaring meer in een lichaam
waarin dynamiek resulteert in wat dàn geldt als focus, met ‘bijbehorend’ motief
en concept, enzovoort ...
Nota bene, zo beschouwd is het zelfs niet het ene motief dat een concept
bepaalt, maar zijn het motief-focus-concept uit de ene cyclus die ‘leiden’ tot
de focus van/voor de volgende cyclus, enzovoort. Sterker nog, in een compleet
lichaam ‘werken’ allerlei van dergelijke semiotische cycli (semiosis), terwijl
de invloed van een cyclus zich pas in één of meer latere cycli kan
manifesteren.
Het is voor een interventie (dus) ‘genoeg’ om te bereiken dat èrgens in die
semiosis het gangbaar geraakte verloop niet wordt gevolgd. Dan lijkt het
wellicht alsof een gedragsprogramma “onbruikbaar” gemaakt is. Zoals ik het zie,
is er niets verdwenen, maar verloopt de semiotische route ànders. Als
interventie hoef je dus niet een hele stad af te breken en een nieuwe stad
helemaal op te bouwen. Je kunt het eerst proberen met ergens een verkeersbord
te verplaatsen en/of het opschrift te wijzigen waardoor de weggebruiker
voortaan een andere kant op gaat en uiteindelijk totaal ergens ànders kan
uitkomen.
Wat jij als “hersenkunde” aanduidt, kent volgens mij een verlammend
interdisciplinair gebrek. Zo klopt de beperking tot brein ‘natuurlijk’ niet. En
de indeling in lagen leidt m.i. wederom af van begrip van semiosis. Vooruit,
als je onderscheid tussen laag, midden en hoog maakt, kan semiosis zich tot
laag beperken, maar zich ook uitstrekken over laag-midden resp. laag-midden-hoog.
Het lijkt mij ònmogelijk dat semiosis zich louter ‘afspeelt’ in midden of
midden-hoog, laat staan slechts in hoog. Semiotische actie in hogere lagen
impliceert ermee samenhangende actie in lagere ... lagen. Als je er een
Metapatroonmodel van wilt opstellen (met de horizon bovenaan), lijkt mij dat de
werking qua (breinorgaan)lagen daarin òmgekeerd geschetst staat.
Nu ben ik evenmin neuroloog. Maar onder neurologen herken ik geen gevorderde
semiotici. Zo prutsen we allemaal verder.
Als ik je goed begrijp, vind jij contextualiteit niet absoluut geldig. Ook
goed, maar hopelijk herken je het praktische nut om in elk geval te doen alsòf
dat wel zo is. Dan hebben we het over een zgn grenswaarde. De context van het
contextloze is: alles. Contextloos resp. de context ervan komt precies één keer
voor. Dat komt in de horizon tot uitdrukking.
Ik bespeur overigens een verdere reïficatie. Over wat jij aangeeft als “hogere
waarden” is nooit uitsluitsel te erover bereiken, of verschillende mensen (in
verschillende situaties) er hetzelfde onder ‘verstaan.’ De Platoonse dialogen
zijn grotendeels gewijd aan Socrates die de veronderstelde algemene geldigheid
van ideeën bevraagt; zijn geportretteerde gesprekspartners raken onveranderlijk
in de knoop. Dat heeft Immanuel Kant nogeens ingewreven (voorzover ik ‘m
begrijp). Schrijf context ajb niet te vlot àf.
48.50
Of ik er nog ben? Waar ikzèlf zo’n beetje wil zijn, ja, dat geloof ik wel. Dat
blijkt overigens weleens ergens anders dan waar iemand ànders me hebben wil.
Als onderwerp om het over te hebben stelde jij een model voor dat je wilt -
laten - gebruiken voor praktische zorginterventie. Zo vroeg jij je af, of je
daarvoor iets aan - het model van - de semiotische enneade hebt. Daarop probeer
ik antwoord te geven.
Klopt, voor religieuze ervaring zoals waarnaar jij naar mijn indruk streeft,
heb je niets aan de enneade. Je kunt de horizon volgens Metapatroon zelfs
opvatten als een opzettelijk neergelaten slagboom. Er valt ‘boven’ die grens
niets enneadisch te zoeken, laat staan te vinden. Wie iets volgens zulke
samenhang wil aangeven, kan slechts eronder terecht.
Gelet op de vooropgezette beperking, is daar niets paradoxaals (meer) aan. Het
is daarentegen karakteristiek voor ‘zijn’ stelselmatigheid.
Op die manier blijken we al veel verder te kunnen komen met ordening van
betekenissenvariëteit dan volgens logisch atomisme e.d. Lijkt mij reuze nuttig,
interdependentie. Ik meen ook dat ik in mijn vorige bericht een aardige gooi
deed naar de holistische wèrking van cognitieve annex semiotische dynamiek. Met
holistisch bedoel ik in dit verband dat de complete mens in/voor die dynamiek
‘meedoet.’ Het is alles bijelkaar pas ... wezenlijk voor de mens in kwestie.
Uit jouw reactie maak ik op dat jij die gooi een faliekante misser vindt.
Dat zit ‘m volgens mij in onze sterk afwijkende veronderstellingen. Ik zie niet
hoe we daarin met onze wederzijdse ... interventies verandering kunnen brengen.
Stel dat “het hogere” bestaat. Als het daardoor tegelijk “het onzegbare” is,
durf ik er niets over te ... beweren.
Ja, maar voel ik het dan niet als een verlangen? Wil ik het niet bereiken? Nee.
Ik geloof ook helemaal niet dat ‘het’ er is.
Het meest religieuze verschijnsel waarin ‘ze’ me hebben laten geloven is
Sinterklaas. Dat werd ook weer vroeg genoeg ontkend.
Wat onzegbaarheid betreft heeft elk mens m.i. al genoeg aan zichzelf. Dat is
wat dat focusbeeld probeert te suggereren. Telkens als je iets over jezelf als
diezèlfde zegger wilt zeggen, ben je alweer te laat. Als wonder volstaat die erkenning
voor mij.
Het is niet hoger, of lager, om dat te aanvaarden. Als ik meen dat het zo zit,
doe ik er voor mijzelf goed aan.
Voor iemand die wèl in “het hogere” gelooft, houd ik me nodeloos gevangen.
Ikzelf ervaar dat (dus) ‘gelukkig’ niet zo.
Over hersenen gesproken, wat ik waarneem is dat allerlei mensen elk op hun
eigen manier in “het hogere” geloven en ze daarom bij elkaar maar inslaan.
Oh, is waarin zij geloven niet het èchte hogere? Als ik ze dat probeer wijs te
maken, slaan ze mijn hersenen ook nog in.
We zijn meta als hoger gaan duiden, maar oorspronkelijk betekent het: naast.
Een metamodel is dus niets meer of minder dan een legenda voor een (land)kaart,
zeg maar een leeswijzer. Als je er per ongeluk wijslezer van maakt, denk je
wellicht (een) god oid. op het spoor te zijn. Zo is de enneade, nogmaals, zeker
niet bedoeld.
Intussen zitten er mensen op werkzame zorginterventies te wachten. Zullen we
het daarom weer concreter daarover gaan hebben? Ik juich je aanzet toe!
Als je meent dat ik de relevantie totaal mis van jouw vertoog over het hogere
voor praktische zorginterventie, verzoek ik je om me nader voor te lichten.
48.51
Kortom, mijn omvattendste reactie op jouw bericht(en) ‘luidt:’ ..., klaar.
Nou ja, toch nog enkele (overbodige) zinnetjes. De één zet aan met een punt
(kan m.i. niet anders) waarop de ànder kan aanhaken en pas op die manier
bestaat voor allebei - de gelegenheid tot meedoen met - beweging, samen dus.
Zo is er een model waarmee je begint, moet beginnen. Want zonder aanhakingspunt
‘komen’ we nergens. Daarom kunnen we een vruchtbaar aanhakingspunt nooit
serieus genoeg nemen. Zeg ook maar een bruggetje, meer niet. Maar zeker ook
niet minder!
We verliezen echter dat punt prompt resp. zakken door het bruggetje heen, als
we er onmiddellijk de bestemming mee claimen. Wie weet waartoe de beweging
‘leidt’...
Trouwens, is beweging niet blijvend? Jij haalde de aan Heraclites toegeschreven
spreuk reeds aan: panta rhei. (Was op mijn voorstel ooit motto van zgn
jaarclub. :-) Daar past een beeld van interactie als uitwisseling van
aanhakingspuntjes beter bij dan als uitwisseling van bestemminkjes. En (ook)
zo’n beeld is (dan) uiteraard weer niets anders dan een aanhakingspunt ...
Ik ben het grondig eens met de aandacht die je vestigt op de ontwerpopgave, dus
een zorginterventie als (tussen)resultaat van (een) ontwerp door de
zorgverlener.
Over speuren naar aanhakingspunten gesproken, gisteren ‘trof’ ik het boek De
verpleegkundige als ontwerper ( samensteller T. Vermeij, ThiemeMeulenhoff,
2006). Uit het Woord vooraf leerde ik, dat (p. iii) “het beroepsprofiel van de
hbo-verpleegkundige [...] vijf rollen” telt. Daar is “ontwerper” er één van,
interessant!
Ik besef uiteraard dat jij het zeker niet uitsluitend over bedoelde
verpleegkundigen hebt. Het lijkt mij echter van belang, dat ontwerpbemoeienis
nader geduid staat volgens (p. 3) “de organisatieniveaus van de gezondheidszorg,”
dwz “het macro-, meso- en microniveau.” Nu raak ik als ... ontwerper argwanend
van dergelijke a priori transpositie van onderscheid, maar vooruit.
Volgens die indeling mik jij in eerste aanleg op het zgn microniveau (p. 4),
“namelijk datgene wat plaatsvindt tussen de individuele [zorgverlener] en de
zorgvrager.” Zie ik dat goed? Via meso- resp. macroniveau zouden aanpak e.d.
elders op microniveau (want daar gebeurt ‘het’) toegepast moeten gaan worden.
Of de ontwerprol voor andere zorgberoepen eveneens nota bene met formele status
‘geprofileerd’ is, weet ik niet. Zo ja, biedt dàt wellicht een aanvullend
aanhakingspunt in de je verhaal over je model?
48.52
Voor zover ik haar vraag over netwerkmodel resp. jouw antwoord erop begrijp,
hebben Jan van Til en ik onlangs een algemene benadering gedocumenteerd met An intermediary metasystematics.
48.53
De blog/column waarnaar je verwijst, bevestigt m.i. dat gemeenten nog zoeken
naar een stelselmatige oplossingsrichting. Als je bij de gemeente Den Haag de
mevrouw die je noemde voor een gesprek kan interesseren, erg graag natuurlijk!
Bij de VNG moeten we, helaas, beslist niet zijn. Daar vinden ze onder de noemer
van KING wat zij voorstellen al een oplossingsrichting. Trouwens, hoeveel
trekken de grotere gemeenten zich voor dergelijke onderwerpen zich nu helemaal
van de VNG aan?
48.54
Het woord namenkleving is een parodisme. Dat ‘komt’ van samenleving.
De verhaspeling verduidelijkt dat er feitelijk geen samenleving is, maar o.a.
een parasiterende groep die beweert te besturen en zich als zodanig louter
dankzij oppervlakkige cohesie handhaaft. Ze kennen elkáár, waarvoor kennis van
elkaars namen genoeg blijkt. Dat is inderdaad klef. Zoiets als een door-en-door
kennissamenleving, waarvoor jij met Ajb - wissel van
paradigma! een krachtige oproep aan bestuurders plus hofhouding
doet, blijft daardoor onbereikbaar. Dat nodigt (dus) uit tot een verder
parodisme: kenniksnamenkleving. Het parodisme kenniksinstelling
bedacht ik al eerder.
Ik weet ook niet wat wij er meer resp. anders aan kunnen doen dan opbouwend
bedoeld blijven òproepen (wat vooralsnog prompt als onbegrijpelijke kritiek
afgewimpeld wordt; tja, moet een ‘reden’ zijn om niet eens te reageren).
48.55
Nee, zo concreet gericht zit jouw “gedachte [...] of de faculteit Sociale
Wetenschappen van de universiteit van X te interesseren zou zijn voor een nieuw
vak. Dat van sociale informatie(verkeers)kunde o.i.d.” niet achter Andere
informatiekundige opgaven, dus andere opleidingen. Wèl concreet zie
ik nieuwe opleiding in semiotiek op de middelbare school beginnen, vanaf pakweg
de derde klas en allereerst op vwo. Maar ik vrees dat het niet werkt om
daarover een brief aan het ministerie van Onderwijs te schrijven. Ja, dáár heb
ik dus al aan gedacht ... Hoe dan wel, als bestuurders de noodzaak van zulke
onderwijsvernieuwing niet (kunnen) volgen? Laat staan dat ze zo’n ontwikkeling
leiden. In Ajb - wissel van paradigma! heb jij m.i. uitgelegd
waarom we helaas evenmin bij vastgeketende hoogleraren terecht kunnen. Terecht
weerhoudt dat je niet ervan om een dringende oproep te doen. Rara, tot wie
kunnen we ons met die boodschap richten met uitzicht op opbouwende werking?
48.56
Tegenwoordig heeft een beetje organisatie allerlei, populair gezegd,
gecomputeriseerde informatiesystemen in gebruik. Een zgn informatierotonde
helpt om samenhangende objectidentificatie tot en met landelijke schaal te
borgen (Stelselmatig overzicht via informatiesleutels). Zo’n
rotonde biedt zicht op objectinformatie in àlle relevante informatiesystemen.
Dankzij overzicht is uitputtende analyse mogelijk. Waar blijkt dat afwijkingen
zullen leiden tot fouten c.q. zulke fouten reeds hebben veroorzaakt, volgen
gerichte aanwijzingen voor wijziging/verbetering van objectinformatie in
desbetreffende systemen. Deze aanpak heeft met geringe kosten en op korte
termijn succes.
Hoe succesvol ook ter bestrijding van specifieke verwerkingsfouten, een
informatierotonde is zeker voor de langere termijn een lapmiddel. De opzet van
het systemen‘park’ moet structureel berekend zijn op schaalverruiming op
aspecten, integrale kwaliteitszorg, reële variëteit (!), kostenbesparing e.d.
Er is in en om een beetje organisatie zóveel veranderd, en staat er stellig
verder te veranderen, dat mede een grondige (her)oriëntatie op
gecomputeriseerde informatievoorziening is geboden: architectuur.
‘Onder architectuur’ is juist niet klakkeloos beginnen met een ontwerp, laat
staan met ontwikkeling in de zin van computerprogrammering. Er horen
voorbereidingen bij, opdat het latere ontwerp-als-resultaat klopt.
Gelet op onzekerheid omtrent ontwikkelingen vergt flexibiliteit extra aandacht,
omdat daardoor een ‘zekere’ toekomstvastheid is geborgd. Daarvoor moet het
uitgangspunt verschuiven van de ene organisatie op zichzèlf naar de talloze
deelnemers aan het informatieverkeer (Zie
het als verkeersmiddel!).
In wat grofweg informatiemaatschappij, netwerksamenleving e.d. heet, zijn in
zelfs extreme mate, zeg maar, reële daden ofwel wat-er-gebeurt ‘vervangen’ door
informatie erover. En verdere informatie ‘dient’ behandeling. Uiteraard, dat
staat in beginsel lòs van de aard van informatieverwerkend gereedschap, of dat
nu pen en papier zijn, digitale technologieën ...
Voor de praktijk moet (inmiddels) echter wel degelijk verschil worden herkend.
Digitale technologieën zijn allang niet meer louter bestemd voor strikt
plaatselijke informatievoorziening; ze zijn tegelijk communicatiemiddel en
aldus faciliteren ze informatieverkeer.
De hoedanigheid als communicatie- c.q. verkeersmiddel noodzaakt tot passende
oriëntatie op deelnemers aan (het) informatieverkeer.
Een korte terugblik helpt om bedoelde noodzaak te plaatsen. Vroeger, dwz voor
een verzameling van èlk strikt plaatselijke informatiesystemen, kreeg zo’n
oriëntatie nauwelijks aandacht. Dat hoefde (immers) niet. De opdrachtgever kòn
een plaatselijk systeem slechts gebruiken in een bepaalde hoedanigheid. Omdat
‘zijn’ relevante hoedanigheid (lees ook: rol) pèr beperkt systeem juist
algeméén geldig was, kon de opdrachtgever daarvoor/-binnen volledig impliciet
blijven. En van wederpartijen was per systeem slechts de hoedanigheid relevant
waarop ze voor de desbetreffende taak moesten kunnen worden ‘aangesproken.’
De meeste informatiesystemen kennen deze enkelvoudige oriëntatie op deelnemers
aan informatieverkeer nog steeds. Neem het personeelsinformatiesysteem. Als
uitgangspunt geldt dè organisatie-als-werkgever. Ofwel, dè werkgever. Die
blijft in de dienovereenkomstige informatieverzameling ònvermeld. Over mensen
staat informatie geregistreerd als werknemers. Ander voorbeeld, dè
debiteurenadministratie. Daarvoor geldt dè organisatie als dè crediteur,
kortom, blijft ònvermeld als zijnde vanzelfsprekend; wederpartijen ‘zijn’
debiteuren.
Het enkelvoud van hoedanigheid pèr traditioneel informatiesysteem blijkt pas
duidelijk, nadat zulke systemen gekoppeld moeten gaan worden om informatie
eenvoudiger te kunnen vergelijken, uit te wisselen, enzovoort. Dat blijkt dan
niet te lukken. Bijvoorbeeld, de informatie die voor ‘iemand’ als werknemer
geregistreerd staat, voldoet niet voor ‘zijn’ deelname aan informatieverkeer
als debiteur. Verschillende hoedanigheden zijn er niet voor niets, waarbij
informatie dienovereenkomstig ‘moet’ afwijken. Maar hoe zit het met netzo
benodigde samenhang ertùssen?
Als eerste reactie op koppelingen tussen informatiesystemen kregen juist
(vermeende) overeenkomsten nadruk. Voor een (verkeers)deelnemer zou informatie
algeméén geldig zijn, dus òngeacht zijn hoedanigheid: stamgegevens. Daaruit
konden verschillende systemen dan putten.
Naarmate het bereik van koppelingen, dus informatieverkeer, toeneemt, groeit de
kans dat informatiebehoeften volgens verschillende systemen zelfs ònverenigbaar
zijn onder één noemer. Dan raakt de benadering volgens overeenkomsten met zgn
stamgegevens onherroepelijk in de knoop.
De knoop kan vermeden blijven door niet overeenkomsten, maar verschillen tussen
hoedanigheden van een verkeersdeelnemer als uitgangspunt te nemen. Dat is (dus)
ook het idee met een informatierotonde. Principiële erkenning van reële
(informatie)verschillen is overigens vrij recent.
Dat iets of iemand zich niet altijd hetzelfde gedraagt, maar afhankelijk van een
situatie, geldt weer algemeen, dus ook voor ‘jezèlf.’ Voor een stelselmatige
opzet van informatievoorziening is het daarom nodig om tevens jezelf als
deelnemer aan informatieverkeer èxpliciet te duiden. Dat is echter nog te grof.
Vervolgens moeten de relevante hoedanigheden worden aangeduid waarin zowel
jezelf als wederpartijen deelnemen aan informatieverkeer dat o.a. voor jezelf
telt. Zulk verkeer dient taken (lees ook: activiteiten, processen e.d.). Ofwel,
met de insteek volgens (je) taken laten zich relevante hoedanigheden van zelf
èn ander opsporen.
De uitkomst van een dergelijke inventarisatie heet een informatiekundig
verkeersprofiel, of kortweg verkeersprofiel (indien informatieverkeer als
context duidelijk is).
Het is de crux om allereerst breed te mikken. Het risico bestaat immers iets te
missen van, zeg maar, structureel belang.
Vergelijk het met een bouwwerk. Wanneer (pas) tijdens de afbouw van de zolder
blijkt, dat daarvoor in het fundament zèlf iets moet veranderen en het complete
gebouw (dus) opnieuw gebouwd moet worden, is dat zachtjes uitgedrukt niet
handig.
Dat ‘breed mikken’ lukt door raadpleging van enkele ervaren (ex-)medewerkers.
Het gaat om de variëteit van taken met bijbehorende variëteit van hoedanigheden
waarin partijen erbij betrokken zijn.
Met al dan niet dezelfde medewerkers kunnen gesprekken tevens gaan over hun
visie op toekomst.
‘Variëteit’ is het sleutelbegrip. Dankzij ‘breed mikken’ moet variëteit in
structureel opzicht zo vergaand mogelijk bekend raken. Nadere details passen
(dan) altijd wel.
Vergelijk het met een wiskundige functie. In welk verband staan de variabelen
tot elkaar? Dan is het later met waarden van die variabelen een kwestie van
invullen.
Als modelleermethode/-taal voor het verkeersprofiel is Metapatroon geschikt.
De informatiekundige architectuur kan natuurlijk niet uitgaan van totale
nieuwbouw, integendeel. Het uitgewerkte verkeersprofiel bevordert de
noodzakelijke geleidelijkheid van eventuele verandering van middelen voor
informatievoorziening/-verkeer. Juist daarbij helpt verbijzondering volgens
hoedanigheden van verkeersdeelname. Dat biedt steeds focus, onder behoud van
overzicht.
Als stelregel voor een informatie-intensieve organisatie geldt om qua
hulpmiddelen bij voorkeur slechts één ‘ding’ tegelijk te wijzigen. Hieruit
volgt een duidelijk plan.
Met de informatierotonde kan afstemming van objectidentificatie stelselmatig
consistent worden gemaakt (en biedt de rotonde het middel om samenhang te
monitoren, onvermijdelijk optredende fouten zsm te herkennen en te laten
herstellen in desbetreffende informatiesystemen).
Als het lukt om verschillen op te heffen, is dat uiteraard prima. Er staat
echter geen druk meer op. En wie weet dienen verschillen een doel, zodat ze
vooral gehandhaafd moeten blijven. Het verkeersprofiel geeft (ook) daarover
uitsluitsel. Er blijft (zoiets als) een minimale rotonde nodig om samenhang
tussen verschillende hoedanigheden van één en dezelfde deelnemer te vestigen en
bij te houden.
Het is vooral in de allereerste stadia van een aanpak ‘onder architectuur’
onmogelijk om het vervolg reeds nader aan te geven. Want het is juist om zo’n
vervolg te kunnen kiezen, dat ... allereerst verkenning e.d. nodig zijn.
Het ligt echter voor de hand om ná het verkeersprofiel (en op basis ervan)
zoiets als een (land)kaart te schetsen. Die dient voor verdere aantekeningen.
Welke in- èn externe informatiesystemen heeft o.a. de organisatie in kwestie
allemaal in gebruik? Hoe verloopt het informatieverkeer ertussen? Zijn er
knooppunten in de zin van obstakels? Hoe zou verandering van informatieverkeer
bijdragen aan optimalisering? Wat moet er daarvoor in c.q. tussen systemen
veranderen? Hoe lukt dat beheersbaar, dus geleidelijk?
48.57
Als je kijkt naar figuur 7 in ons artikel An intermediary metasystematics staat er al ‘een’ manier om
(soort) netwerkspecifieke eigenschappen op te nemen. Wat jij als aankleding
aanduidde.
Zeg dat je dat van element a ‘van’ model x wilt doen. Met objectivering van die
x ontstaat een aanvullend object, waarvan zich (natuurlijk) ook weer één of
meer modellen laten maken.
Zo kan model z een eigenschappenmodel zijn van a-in-x, met dus op zijn beurt
elementen enz. als de eigenschappen in kwestie.
Via objectivering van, ik gebruik even de Engelse termen uit genoemde figuur 7,
relation, relative en tie laten zich desgewenst eveneens dáárvan
netwerkspecifieke eigenschappenmodellen toevoegen.
Reuze handig lijkt mij deze manier overigens niet. Want voor èlk exemplaar van
element enz. moet aldus steeds de gehele opzet van het eigenschappenmodel
worden opgegeven. Dat moet op basis van zoiets als soort (iets) doelmatiger
kunnen.
Zowat het (andere) uiterste laat zich m.i. afleiden van figuur 6. Zie bijgaand
model.
Wat (wellicht) ook kan, opnieuw uitgaand van figuur 6 in An intermediary metasystematics, is om een (ander) model
aan te wijzen als type van element e.d. Dat andere model is (dan) slechts
enkelvoudig gedefinieerd. Daardoor kan voor feitelijke eigenschap(waard)en
vanuit type - voor element, relation, relative en/of tie - naar elements, relations,
relatives en/of ties van dat andere model worden verwezen. In een volgende
schets heb ik die eigenschapverwijzing slechts náár element getoond, maar wel
vanuit type voor element, relation, relative en/of tie.
Wat mij aanspreekt van het eerste en derde alternatief, is dat een compleet
model als ‘eigenschap’ geldt. Verder kan zo’n eigenschapsslag worden herhaald
(maar ik heb nog geen idee of dat betekenisvol resp. begrijpelijk is ...).
48.58
Zo zitten we wederom middenin het vraagstuk, of een variant al dan niet een
apart model vergt. Ik ben er steeds vanuit gegaan, dat het beter is van wèl. Ik
stel nu (in elk geval aan mijzelf) voor om (in elk geval voorlopig) van
uitgangspunt te wisselen. Anders lukt het me nooit om je uitleg te begrijpen.
:-)
Van wat jij geldigheidsperiode noemt is mij niet duidelijk of het een
verondersteld wisselpatroon betreft, vergelijkbaar met steeds terugkerende
seizoenen, dan wel doorgaand tijdsverloop. Komt wat jij als G1 aanduidt overeen
met, bijvoorbeeld, het jaar 2014? En G2 (dan) met het jaar 2015. Of zijn het
patronen òngeacht een bepaald jaar, dwz geldig voor èlk jaar.
Ik zou zeggen, dat het moet gaan om concrete, dus verschillende tijdvakken
(hier: jaren). Want anders zouden daarmee ook (al) varianten aan de orde zijn.
Of? In afwachting van jouw uitsluitsel neem ik aan, voorlopig dus, dat het om
aparte tijdvakken gaat.
Ik voeg een begrip toe: periodisering. Een bepaalde periodisering telt - als
patroon - één of meer perioden. Volgens dat patroon laat een eenmalig tijdvak
zich opsplitsen in netzo eenmalige deeltijdvakken. Ik noem maar iets, de
periode zomer toegepast op 2014 leidt tot het deeltijdvak 21.6.2014 -
21.9.2014.
Verder krijg ik de indruk, wellicht totaal verkeerd, dat voor een element
slechts één eigenschap geldt ... die dan een waarde - toegekend gekregen -
heeft (voor een bepaalde periode).
Met status wordt de variant aangegeven. Blijkbaar wordt voor een variant
slechts een afwijkende waarde voor een bepaalde periode òpgegeven. Via waarden
volgens dè basis(variant) kan een complete periodisering opgesteld worden.
Als je een verbijzondering tussen periodisering en periode toevoegt, kan je dat
als defaultwaarde voor overeenkomstige concrete deeltijdvakken (bijvoorbeeld:
van jaar tot jaar) beschouwen.
Indien een element méér dan één eigenschap telt, ben ik geneigd allereerst de
vraag beantwoord te krijgen voor welke eigenschappen periodisering relevant is.
Dat zijn ze stellig niet allemaal. Dat valt op te lossen door ze toch allemaal
als geperiodiseerd voor te stellen. Voor de eigenschappen met een waarde die
niet periodiek wijzigt, geldt dan één periode. Of er moet onderscheid worden
gemaakt tussen geperiodiseerde en niet-geperiodiseerde eigenschappen. Dan
verschuift de verwijzing naar periodisering van element naar de desbetreffende
eigenschappen; status en waarde verschuiven uiteraard méé.
Heb ik alweer iets beter begrepen wat jij bedoelt?
48.59
Ik voerde de term periodisering in. Bijvoorbeeld: gematigde klimaatzone-seizoenen.
De bijbehorende (deel)perioden zijn dan: lente, zomer, herfst en winter. Ander
voorbeeld: kalendermaanden, met januari t/m/ december als perioden.
Als je een bepaalde periodisering met z’n algemene (deel)perioden ‘toepast’ op
een concreet tijdvak (wat jij periode noemt), resulteren concrete
deeltijdvakken (volgens jou: perioden).
Als je ‘mijn’ term periodisering vervangt door tijdritme, of zoiets, en periode
door interval, zijn die termen vrij voor jouw betekenissen, ofwel periode-is-tijdvak
en deelperiode-is-deeltijdvak.
Waarom stel ik voor wat ik periodisering noem(de)? Het lijkt mij praktisch om
voor een element(eigenschap) grofweg naar een tijdritme te verwijzingen. Dat
maakt een sjabloon beschikbaar voor een eigenschapwaarde pèr concrete
periode/tijdvak. Hoeft niet ...
Voor zover ik je nù begrijp, staat een bepaalde variant niet lòs, maar behoort
tot wat jij variantengroep noemt. Zo’n groep telt minstens één variant, dwz
afwijkende eigenschapwaarden voor minstens één (planning)element.
Is variantengroep niet hetzelfde als wat we reeds aanduidden als scenario (zie
ook aantekening
46.102)? Het is dan inderdaad de vraag, of elk scenario een apart model is
(eventueel transmodellair gerelateerd). Of behoren ‘zijn’ variantengroepen
allemaal tot één en hetzelfde model? (Slechts) in laatstgenoemd geval moeten we
het (meta)model wijzigen. Moeten we zeker verkennen ...
Overigens is een variantengroep geen compleet scenario, zo maak ik uit jouw
uitleg op. Gelet op de varianten in kwestie gelden (andere) elementen in het
basismodel in kwestie impliciet als non-variant. De variante èn non-variante
elementen vormen sámen het scenario-als-model. Of?
Voor het model moeten we voorts ervan uitgaan, dat een exemplaar op een
willekeurig ogenblik de status van basis toegekend kan krijgen. Per kwartaal
kan dan altijd. Het model? Met verschillende soorten modellen zijn er uiteraard
meerdere die zo’n status (kunnen) hebben. Ook van dergelijk meervoud moeten we
m.i. uitgaan.
Als we er voorts van uitgaan dat een element één of méér eigenschappen telt,
vergt het variantbegrip differentiatie op de (kleinere) schaal van eigenschap.
Bijvoorbeeld, als een element 10 eigenschappen heeft waarvan er 3 voor een
bepaalde variant een andere waarde toegekend krijgen, moeten de basiswaarden
van de overige 7 eigenschappen ‘meedoen’ voor het scenario in kwestie. Of?
48.60
Wij zijn het stellig met elkaar eens dat ontwerp integriteit vergt. En Heidegger
heeft m.i. niet bepaald integer gehandeld. Nu hebben jij en ik gemakkelijk
praten, als het gaat om een opstelling vóór resp. tégen het Duitse nazi-regime.
Heidegger zag destijds blijkbaar nogal wat in de nazi’s èn had een Joodse
minnares (Hannah Arendt). Tja ... Maar jij bent de auteur en als jij dat citaat
vindt passen, màg ik er geen bezwaar tegen hebben.
Opzettelijk stuurde ik je officiële afstudeerbegeleider afschrift van mijn
opmerkingen zoals opgenomen in jouw tekst. Bijvoorbeeld wat een eventuele
afwijking van lineariteit betreft, ‘heb ik het dan gedaan.’ Het is oneerlijk,
maar als van mij afkomstig zal hij er vermoedelijk (voorlopig) minder bezwaar
tegen hebben en wie weet zelfs toejuichen.
Beschouw dit poetswerk als een apàrte bewerkingsslag. Gewoon, punt voor punt
... Vanuit samenhang in je achterhoofd blijk je je verhaal dan nog behoorlijk
te kunnen verbeteren, dat zal je zien.
48.61
Met het opstel Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht haak ik
in op Wittgensteins taalopvatting. Vanuit het perspectief volgens Metapatroon
blijkt er van alles en nog over te zeggen. Dat levert bepaald niet direct
opdrachtgevers op, maar vormt m.i. voor onszelf de zoveelste aanwijzing dat we
qua, zeg maar, modelleermethode/-taal op het goede spoor zijn.
48.62
Ik kondigde je het opstel vorige week al aan. Het is inmiddels gereed, zie Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht. Mijn
onbescheiden verzoek luidt, of je er ajb naar wilt kijken.
Kom je er niet doorheen? Herken je niets bruikbaars? Of kom je e.e.a. tegen dat
jou als informatiekundig ontwerper helpt?
48.63
Ben nèt thuis, wierp meteen een eerste blik, mooi hè, zo compact als je het met
zo’n stelselmatig model krijgt, kunt houden ... Ik meen in de gauwigheid
verwantschap te herkennen - zeg het ajb als ik me vergis - met werk dat je
eerder deed, te weten voor ons artikel Data en diensten op orde met Metapatroon, deel 1: algemene
verkenning van stelselmatige oriëntatie. :-) Kort ervoor schreef ik Uit het moeras van stam- en basisgegevens, waarmee
ik ook concreet, praktisch verband zie. Ik puzzel vooraleerst verder met je
informatiemodel plus toelichting.
48.64
Kan je me ajb (ook) helpen om te begrijpen waarom die zgn matrix niet (meer)
werkt? De eerste vraag die ik kan verzinnen, luidt: Wat zijn de rijen resp.
kolommen?
Wat hergebruik betreft, je zou (voor jezelf) kunnen proberen of je volgens -
figuur 7 in - An intermediary metasystematics tot en met gedetailleerd
overzicht verkrijgt over informatie in zo’n verzamelingenfamilie. Dat moet
lukken; anders klopt ons artikel niet. :-) Voorts meen ik dat de opzet
toepasselijk is zoals beschreven in o.a. Stelselmatig overzicht via informatiesleutels.
Dat neemt allemaal niet weg, dat - voor jouw doelgroep - jouw model (veel)
duidelijker is in de zin van, over “attributen” gesproken, herkenbaarheid enz.
Als buitenstaander begrijp ik echter (nog) niet wat “integratie” is c.q. doet
volgens je model.
48.65
Ik probeer me door enkele fundamentele oriëntaties te slaan, steeds met zoiets
als een verslag. Dit betreft een boek dat ik al jaren had liggen om ‘eens’
(opnieuw) te bestuderen. Dat is nu dus gelukt. Maar zo liggen er véél méér ...
48.66
in de reeks informatiekundige grondslagen ..., het opstel Voor informatiekunde verder op weg met ontologie is niet zo
lang.
48.67
Tja, met een zgn spread-sheet zit je vast aan - verband volgens - twee
dimensies. Met méér dan twee variabelen die - min of meer - onafhankelijk van
elkaar - beschouwd moeten - zijn, gaat zo’n vel prompt allerlei scheuren
vertonen.
Zoals je toelicht wat “integratie” is, met dank, herhaal ik de verwijzing naar ons artikel Data en diensten op orde met Metapatroon, deel 1: algemene verkenning van stelselmatige oriëntatie. In figuur 5 staat het onderscheid tussen x-in-bericht en - als verbijzondering ervan - x-uit-bericht; in figuur 8 betreft het x-in-onderdeel-van-dienst resp. x-uit-onderdeel-van-dienst. Met in/uit bedoelen we daar toch wat je nu aanduidt als “het leverende systeem; de overige systemen functioneren als ontvangende systemen”?
48.68
Ik ben ook ‘in’ jouw wat gewijzigde informatiemodel allerlei paden ‘afgelopen.’
Het lijkt me dat collega’s met wat uitleg door jou niets missen. Sterk! Met
enige gewenning staat ‘het’ er stellig ‘allemaal’ vertrouwd genoeg. Ik zou
(dus) niet weten, wat er ter verkenning vooralsnog aan valt te knutselen.
Een model voor een eventuele operationele informatierotonde vind ik weer wat
ànders. Daarvoor blijken we reeds belangrijk werk te hebben gedaan (waaraan ik
je met verwijzingen heb willen herinneren :-).
48.69
Wie toegerust is met Metapatroon inclusief enneadische grondslagen kan eerder
werk op twee manieren lezen. De eerste betreft onderzoek naar verschillen en
overeenkomsten met Metapatroon. Dat helpt om Metapatroon te plaatsen volgens
een traditie. Zo raakt tegelijk duidelijk dat Metapatroon blijkbaar ècht een
kwalitatief vèrdere stap inhoudt. Daarop kies ik werken ter bestudering uit,
dwz op vermoeden van verwantschap. En ik heb (dus) nog altijd niets ontdekt,
waaruit blijkt dat Metapatroon reeds onder een andere naam bestond.
De tweede manier omvat verklaring van c.q. kritiek op zulk werk. Het extra
variëteitspotentieel van Metapatroon faciliteert analyse. Daardoor valt aan te
wijzen, vaak zelfs vlot, waar(om) synthese destijds nog haperde.
Wat ik als ‘werk’ aanduid, is vrijwel steeds een zgn levenswerk. Ofwel, het is
onmogelijk om dat in kort tijdbestek te doorgronden, vervolgens uitputtend
rècht te doen, enzovoort. Zeg ook maar dat ik me (daarom) beperk tot
kennismakingen. Zo serieus mogelijk, maar als kennismaking sta ik mijzelf toe
het kort te houden (als het me bij - wat - nader inzien boven m’n pet gaat
en/of - ik al dan niet gok dat - opbouwend verband met Metapatroon me ontgaat).
Voor een recente ‘ontmoeting,’ zie Overzicht met precisie.
48.70
(Bijvoorbeeld) met de regeling voor zgn rekening courant is schaal gewijzigd
waarop (informatie)transacties gecoördineerd moeten verlopen. Het begon met -
griffierecht voor - een enkele zaak, vervolgens groepering - van griffierechten
- voor zaken per sector in een gerechtelijk werkgebied, vervolgens zaken in
àlle (relevante) sectoren per werkgebied en tenslotte landelijk alle zaken per
debiteur.
Het coördinatie‘mechanisme’ moet minstens de schaal omvatten die van toepassing
is. De meest afstandelijke variant is zoiets als toetsing (inspectie). Ofwel,
kijken of de toepasselijke groepering deugt. Zo niet, decentrale beheerders
aangeven dat ze ‘iets’ moeten wijzigen. Deze variant blijkt de noodzakelijke
betrouwbaarheid onvoldoende te borgen.
De ingrijpendste manier om te coördineren is om het beheer van
decentraal geregistreerde informatie (althans, het gedeelte dat nodig is voor
borging van betrouwbare groepering) te centraliseren. Dat lukt met toegang tot
desbetreffende registers plus autorisatie voor wijziging van de informatie in
kwestie.
Het lijkt alsof deze variant de autonomie aantast van - de leiding van - een
werkgebied. Dat is echter schijn. De positie was reeds veranderd door de
maatregel om vorderingen op ruimere schaal te groeperen. Daar hoort aanpassing
van het beheer ‘gewoon’ bij.
Zolang de - schaal van de - beheeropzet kleiner is dan die van de verkeersopzet
die erdoor beheer(s)d(t) moet zijn, blijft het dweilen met de kraan open.
Zie ook de notities Dienstencentrum
voor informatiebeheer en Zie
het als verkeersmiddel!
48.71
Hij ontvangt berichten van, spreekt met diverse betrokkenen. Indien zij menen
daarmee een afspraak te hebben gemaakt, klopt dat natuurlijk niet. Zo
blijkt er omgekeerd zelfs nooit iets te gebeuren op zijn direct verzoek van
Martijn; dat lukt pas op het jouwe! :-) Kortom, in de zin van
opdrachtverstrekking ben jij natuurlijk de enige die afspraken maakt met
Information Dynamics, in casu een medewerker, en ons daarop kan aanspreken.
Dat neemt niet weg dat juist hij wèl graag ook àndere mensen ter wille is resp.
hun goede raad ter harte neemt.
Zo ligt er bijelkaar een grote hoop met werk voor hem. Hij kiest voor
uitvoering steeds de volgorde die kwaliteit van deelresultaten verzekert en
dubbel werk (en dus tevens nodeloze kosten enz.) zoveel mogelijk beperkt.
Uiteraard (ook) die volgorde spreekt hij zonodig met jou af.
Als andere mensen zich ineens als bewaker van volgorde opwerpen, proberen ze
wellicht aandacht af te leiden van wat ze allang zèlf hadden moeten doen. Ik
elk geval houden ze voortgang (ook verder) op, indien we er inderdaad aandacht
aan schenken.
48.72
Ik ben blij dat mijn recente opstellen in elk geval ertoe geleid hebben dat jij
wederom enkele prachtige aantekeningen schreef. Ja, in die context ook die ene
term: codex. Het samenzweerderige onheil spat ervan af. En zo is het ook,
vreselijk. Omerta.
Nog afgezien van schrijf-/tikfouten , zelf herken ik met dergelijke opstellen
drie drempels voor lezers ... De allerhoogste is het onderwerp. Dat jij dáár zo
gemakkelijk overheen stapt, is natuurlijk waarvoor ik je juist het allerdiepst
dankbaar ben.
Dan komt het Nederlands, dat beslist géén wereldtaal is. Die drempel
overschrijdt jij eveneens alsof ‘ie er niet ligt.
Ik weet het, de derde drempel betreft duitstalige citaten. Ik erken dat het
vooral gemakzucht is, als ik ze onvertaald laat. Dan laat ik vlotte afronding
van een opstel-als-oefenwerkstuk zwaarder wegen (om des te vlotter met het
volgende ‘essay’ aan de slag te kunnen). Ik verwacht toch niet dat een groter
publiek erin geïnteresseerd raakt, wanneer ik drempels twee en drie door het
gebruik van de Engelse taal zo laag mogelijk maak.
Wat wel degelijk óók speelt, is de kwaliteit van beschikbare vertalingen. Vaak
vind ik dat vertalers missen wat volgens mij nu net de crux is. Precies, door
Metapatroon sta je open voor context en variëteit van dien. Door citaten met
handhaving van het origineel doe ik in elk geval de auteur optimaal recht.
Af en toe kom ik uiteraard niet om het produceren van een compleet engelstalige
tekst heen ... Maar dat kost me èxtra moeite. Zo heb ik eerder vandaag de
conceptversie van een nederlandstalig opstel voltooid waarover ik intussen meen
dat de definitieve versie in het Engels ‘moet.’
Hierbij stuur ik je de conceptversie graag toe. Mijn eigen oordeel erover
neigt, ahum, naar briljant, maar tegelijk sluit ik niet uit ergens een fatale
vergissing gemaakt te hebben. Hoewel ik dus denk dat het klopt ... Voordat ik
ga vertalen, :-) wil jij er ajb kritisch naar kijken?
Tja, zoals ik over Wittgenstein veronderstel, waarom niet die stap gezet die zo
voor de voet liggend lijkt? Je raakt daar m.i. aan de moeilijkheidsgraad van
(goed) ontwerp. Achteraf spreekt het resultaat als het ware vanzelf. Maar wat
tijdens het ontwerpen ingewikkeld en dus ‘kennelijk’ bijna onmogelijk is, is
dat je er altijd iets voor moet àfleren.
Zo beschouwde Peirce zichzelf vooral als logicus. Het ging hem dan domweg te
ver, zo vermoed ik, om die ervaren identiteit in de waagschaal te stellen. Wat
iemand, al dan niet terecht, vreest als verminking, doet z/hij zichzelf niet
aan. Dat kàn z/hij niet, daarvan raakt z/hij zichzèlf niets eens bewust en au
fond is dat natuurlijk.
Klopt, iedereen probeert zelfs, zeg maar, vóórtijdig zulke angst te bezweren,
dus jij en ik doen dat stellig ook voortdurend. Als existentiële bedreiging kan
je een gevreesde weg niet inslaan. Maar als je iemand anders kunt vertrouwen,
helpt dat óók natuurlijk. Dan kan je in intimiteit overleggen, of ‘iets’
eventueel een passende ‘stap’ is voordat je ‘m publiekelijk zet. Daarbij kan je
denken aan een verzoek om commentaar op een concepttekst ...
juli - december 2013, webeditie 2013 © Pieter Wisse