Andere informatiekundige opgaven, dus andere opleidingen

Pieter Wisse

Met The Idea of a Social Science (Routledge & Kegan Paul, 1970, oorspronkelijk 1958) houdt Peter Winch een pleidooi dat, nota bene achteraf bekeken, ook uitstekend kan gelden voor de ontwikkeling van de modelleertaal Metapatroon. Daarvoor suggereer ik allereerst om zijn titel tevens te lezen als:

het idee van informatiemodellering.

Waarom dat toepasselijk is, zal verderop blijken. De ondertitel die Winch koos, moet juist ňngewijzigd blijven. Dat levert bijelkaar op, in het Engels,

The Idea of [Information Modeling] and its Relation to Philosophy.

Winch beseft dat hij geen gemakkelijke boodschap verkondigt. Anders is het geen filosofie, stelt hij, want (p. 2)

the day when philosophy becomes a popular subject is the day for the philosopher to consider where he took the wrong turning.

Zo snijdt hij bekwaam iedereen de pas ŕf, die ňnbegrip wil verhullen met de opmerking c.q. het verwijt dat Winch onbegrijpelijk is. Klopt, wie er geen moeite voor doet, blijft onwetend.
Dit gaat m.i. eveneens op voor informatiemodellering. Maar daarmee ligt het toch nog wat anders. Informatiemodellering is helemaal niet populair. Het probleem is vele malen ernstiger. Volgens de populaire opvatting doet het er niet eens toe. Maar wat Winch leert – nogmaals, slechts voor wie bereid is tot de nodige inspanning – is (p. 3)

that to be clear about the nature of philosophy and to be clear about the nature of the social studies amount to the same thing.

Het is dus de allerhoogste tijd om informatiemodellering als vorm van sociaal onderzoek te ... begrijpen. Moeilijk? Ja en nee. Het valt mee, zodra in elk geval de informatiekundig ontwerper (lees hier ook: informatiemodelleur) beseft dat z/hij informatie en taal als synoniemen moet beschouwen.
Volgens Winch bestaat de filosofische betekenis van taal uit pogingen om antwoord te zoeken op de vraag (p. 11)

how far reality is intelligible and what difference [...] the fact that he could have a grasp of reality [would] make to the life of man.

In menig opzicht is deze vraag nňg dringender geworden, sinds het boek van Winch in 1958 voor het eerst verscheen, door gebruik van computers. Welke mčnsen zijn en blijven verantwoordelijk voor – gevolgen van – inzet van gereedschap? Ja, voor wie vasthoudt aan een mechanistisch perspectief blijft het moeilijk, zelfs onmogelijk om te erkennen dat (pp. 11-12)

[i]nseparably bound up with the question whether reality is intelligible, therefore, is the question of how language is connected with reality, of what it is to say something.

Wie daarentegen inziet dat (p. 12)

the solution of confusions about the nature of language in general

voorrang verdient, beseft dat het averechts werkt (p. 13)

[to] make a sharp distinction between ‘the world’ and ’the language in which we try to describe the world[.]’

In navolging van Ludwig Wittgenstein stelt Winch (p. 15):

Our idea of what belongs to the realm of reality is given for us in the language that we use. The concepts we have settle for us the form of experience we have of the world. [... T]here is no way of getting outside the concepts in terms of which we think of the world[.]

Deze passage laat zich gedetailleerd verklaren aan de hand van de semiotische enneade. Dat leidt echter ŕf van het betoog van Winch. Dat neemt niet weg, dat ik bestudering van de enneade onontbeerlijk acht voor serieuze informatiekundigen; zie o.a. Semiosis & Sign Exchange: design for a subjective situationism (Information Dynamics, 2002) en Dia-enneadic framework for information concepts (2003).
Ik houd het hier op zijn algemene aanbeveling die m.i. bij uitstek ook opgaat voor de discipline van informatiemodellering (p. 17):

[M]any of the more important theoretical issues which have been raised in those studies belong to philosophy rather than to science and are, therefore, to be settled by a priori conceptual analysis rather than by empirical research.

Vooruit, de semiotische enneade is zo’n axiomatisch schema, te weten, zoals Winch al aangeeft, een (p. 18)

view of the way in which the problems of epistemology and metaphysics are related[.]

Winch borduurt voort op zijn (p. 18)

assumption [for] what is really fundamental to philosophy[, i.e.] the question regarding the nature and intelligibility of reality.

Zo komt hij tot (p. 18)

a consideration of what we mean by ‘intelligibility’ in the first place.

Wat hem opvalt, is variëteit (p. 18):

Now if we look at the contexts in which the notions of understanding, of making something intelligible, are used we find that these differ widely amongst themselves [...,] that is, its sense varies systematically according to the particular context in which it is being used.

Dergelijke variëteit bestaat natuurlijk niet slechts voor het begrip van ... begrijpelijkheid, maar is algemeen kenmerkend voor taal(gebruik).
En wat is Metapatroon? Dat is nu precies een (meta)taal voor de verlangde systematische ordening van betekenissen, inclusief hun samenhang.

Aanhangers van de tot dusver gangbare – manier van – informatiemodellering slaan de waarschuwing van Winch echter in de wind. Met verwijzing naar Wittgensteins concept van “game” (Nederlands: spel) stelt Winch dat (p. 19)

just as it would be foolish to say that all these activities are part of one supergame, if only we were clever enough to learn how to play it, so is it foolish to suppose that the results of all those other activities should all add up to one great theory of reality (as some philosophers have imagined: with the corollary that it was their job to discover it).

De volgende zin komt op hetzelfde neer (p. 107):

It is nonsensical to take several systems of ideas, find an element in each which can be expressed in the same verbal form, and then claim to have discovered an idea which is common to all the systems.

Elders verklaart Winch zich alweer wat nader (p. 27):

[W]e do not know whether two things are to be regarded as the same or not unless we are told the context in which the question arises.

De vraag komt echter zelfs niet ňp, zolang een modelleur meent dat z/hij werkt aan een informatiemodel van/voor een čnkel, naar Wittgenstein, taalspel. Pas zodra z/hij zich bewust raakt van informatieverkéér, dus met allerlei deelnemers voor allerlei situaties, kan z/hij dienovereenkomstige betekenissenvariëteit erkennen. Want dŕn raakt de modelleur (p. 43)

face to face with the whole question of the characteristic way in which human beings interact with each other in society.

Winch gelooft echter niet dat die confrontatie afdoende is (p. 43):

Yet the important questions are usually left untouched.

Zijn analyse luidt (p. 44):

What is missed is that those very categories of meaning, etc., are logically dependent for their sense on social interaction between men.

Wat telt als logisch, betreft (p. 46)

a reason for an action[.]

Ofwel (p. 57),

it is learning to do something.

(Ook) een informatiemodel ‘dient’ gedragingen. Gelet op de situationele variëteit van gedragingen moet een model passende contextuele variëteit bieden. Zie de semiotische enneade voor een formeel model van onlosmakelijk veronderstelde verhoudingen tussen begrippen zoals gedrag(ing), situatie en context. Op het belang van context blijft Winch wijzen (p. 57):

Principles, precepts, definitions, formulae – all derive their sense from the context of human social activity in which they are applied.

Dergelijk besef, en dat is wat Winch stellig bedoelt met zijn opmerking dat filosofie nooit populair mŕg zijn, komt niemand zomaar aanwaaien. Dat is precies waarom ook informatiemodellering op de schaal van maatschappelijk verkeer een vŕk is, zelfs een moeilijk vak. Het allermoeilijkste is stellig om ŕf te leren dat (p. 71)

all explanations a[re] fundamentally of the same logical structure[.]

Nota bene, dat zijn ze (dus) niet! Er is daarentegen een (p. 71)

fundamental logical difference between the principles according to which we explain natural changes and those according to which we explain social changes.

Maar is samenleving dan niet natuurlijk? Met “natural changes” bedoelt Winch wat met de zgn “natural sciences” adquaat valt te verklaren, enzovoort. Dat schiet voor “social changes” kwalitatief tekort, want (p. 72)

human reactions [...] are not just very much more complex.

Zodra er sprake is van sociale gebeurtenissen, telt wisselwerking. Er bestaat dan geen afstandelijke waarnemer, maar iedereen is deelnemer. Dat maakt het verkeersperspectief noodzakelijk voor informatiemodellering.
De gevarieerde handelingsmotieven in/voor verschillende situaties komen met dito contexten tot uitdrukking. Ik verwijs opnieuw naar de semiotische enneade voor het verband tussen o.a. motief, situatie en context.
Volgens dat axiomatische schema is informatiemodellering reflexief. De informatiemodelleur dient zich bewust te zijn van haar/zijn interventie, die zonodig eveneens uit het model moet blijken. Volgens Winch heeft dat weer alles met filosoferen te maken, want (pp. 102-103)

to be self-conscious about such matters is to be philosophical.

Hij voegt eraan toe dat (p. 103)

non-philosophical unselfconsciousness is [...] disastrous in the investigation of a human society, whose very nature is to consist in different and competing ways of life, each offering a different account of the intelligibility of things.

Voor informatiemodellering bestaat met grenzeloze toepassing van digitale informatie- čn communicatietechnologieën de opgave eruit om zowel reële verschillen te erkennen, als eventueel verloop ertussen te faciliteren. Zoals gezegd, dáárvoor dient Metapatroon als stelselmatige modelleermethode annex –taal.

Het is een grove misvatting om Metapatroon louter als vervanger van oudere modelleertalen te zien. De discipline verandert kwalitatief door een ŕnder idee van informatiemodellering; zie bijvoorbeeld Institutionele tegenwerking onvermijdelijk?, een column die ik eveneens schreef nav. het boek van Winch.
Hieruit volgt dat met voorrang de opleiding tot informatiekundig ontwerper principieel moet veranderen. Dat vergt een heus curriculum (waarvoor ik sinds jaren pleit; zie o.a. Bauhaus in de informatiemaatschappij, in: PrimaVera, working paper 2011-01, Universiteit van Amsterdam, 2011).
Wat ik ruwweg de beroepsethiek  van de informatiemodelleur noem, moet integraal en integrerend onderdeel zijn van haar/zijn (vak)opleiding. Een model is immers resultaat van (ontwerp)keuzes, met verantwoordelijkheid van dien (p. 108):

Two things may be called ‘the same’ or ‘different’only with reference to a set of criteria which lay down what is to be regarded as a relevant difference.

Relevante criteria vormen … context. Met Metapatroon kunnen ze onderdeel uitmaken van het informatiemodel. Ook voor informatiemodelleurs geldt daarom wat Winch schrijft als dringende raad (p. 108):

[W]hen one is dealing with intellectual (or, indeed, any kind of social) ‘things’, […] their being intellectual or social […] in character depends entirely on their belonging in a certain way to a system of ideas or mode of living. It is only by reference to the criteria governing that system of ideas or mode of life that they have any existence as intellectual or social events. […] It is not open to [the sociological investigator] arbitrarily to impose his own standards from without. In so far as he does so, the events he is studying lose altogether their character as social events.

Met de laatste zin van bovenstaande passage verklaart Winch dus tevens waarom talloze informatiesystemen falen, zňnder uitzicht op verbetering. Ze zijn domweg niet toegerust voor facilitering van informatieverkeer met bijbehorend verschillende opvattingen van deelnemers. Dat moet nodig veranderen!

Hoe gaat dat lukken? Mijn voorstel luidt om informatiemodelleren ŕ la Metapatroon als vak te onderwijzen op de middelbare school. Zo verkrijgen leerlingen vaardigheid in wat ze van pas gaat komen als deelnemers aan de zgn informatiemaatschappij.
Enkele leerlingen zullen zich verder willen bekwamen, als informatiekundig ontwerper. Daarvoor moet een opleiding op academisch niveau komen.

 

 

11 november 2013, webeditie 2013 © Pieter Wisse