Metapatroon > aspecten van infrastructuur > bestuur & opdrachtgevers
Informatieverkeer zoekt […] wegen. Zonder bestuurlijk borgelement kan de netwerkmaatschappij [echter] nooit de optimale ruimte verzekeren voor haar deelnemers. Dat zijn de burgers (en bedrijven).
Als het om traditionele mobiliteit zou gaan, is het — inmiddels — evident dat de ruimte voor het trekken van een eigen plan nogal beperkt is. Of laat ik het anders stellen. Daarvoor bestaat een fijnmazig, redelijk (uit)gebalanceerd besturingsmechanisme. […] Dat besef moet ook snel gaan dagen voor wat de Nederlandse samenleving nodig heeft als informatieve infrastructuur.
Nota bene, het onderscheid tussen infrastructuur en verkeer maakt het mogelijk dienovereenkomstig afwijkende gezagsverhoudingen erop van toepassing te verklaren. Het is de nieuwe schaal waarop informatieverkeer gebeurt, waarom òntkoppeling nodig is.
In een netwerkmaatschapij draagt adequate sturing van infrastructuur een navenant netwerkkarakter.
in: Infrastructuur op een briefje
Waarom is die misvatting zo hardnekkig, terwijl u […] onmiddellijk herkent hoe contraproductief zij is? Aan de kant van de opdrachtgevers ligt het volgens mij aan de overheersende nadruk op decentraal in de samenstelling gedecentraliseerde eenheidsstaat. Want decentraal raakt retorisch gauw verward met autonoom. Allemaal autonome (overheids)instellinkjes zijn echter in tegenspraak met de eenheidsstaat die Nederland óók is. Dan heb ik het er nog niets eens over, dat informatieverkeer feitelijk allang verloopt op wereldschaal.
in: Omslagpunt
Digitale technologie faciliteert […] globaal bereik met informatieverkeer. Op die ruimste schaal geldt daarom praktisch altijd federatief bestuur, bijvoorbeeld voor aspecten die standaardisatie behoeven.
in: Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs
Een opdrachtgever voor informatievoorziening moet zich niet louter verantwoordelijk achten voor haar/zijn ene instelling, alsof daaromheen in een netwerksamenleving nog een vaste grens zou bestaan. Opnieuw, onzin! Het gaat om bijdragen aan maatschappelijk verkéér, ofwel juist om wat traditionele organisatiegrens overschrijdt. Daarvoor moet elke opdrachtgever zich navenant verantwoordelijk weten: verkeersdéélnemer. Als zodanig zijn overheidsopdrachtgevers principieel altijd mede aansprakelijk voor solidariteit.
in: Omslagpunt
Als, zeg maar, gewone deelnemers aan informatieverkeer behoren overheidsinstellingen zo min mogelijk een uitzonderingspositie in te nemen. Een bijzondere positie heeft de overheid echter juist wèl ter borging van materiële tot en met immateriële infrastructuur, in dit geval voor informatieverkeer.
Pas, alle retoriek ten spijt, zodra die apàrt georiënteerde overheidsorganisaties ervaren dat zij daardoor hun respectievelijke handelingsruimtes — nota bene, ook nogeens wederzijds, maar wellicht is dat zelfs de bedoeling — eerder beperken dan vergroten … mogen we verwachten dat betrokken mensen vervolgens de noodzaak (kunnen) inzien van aanpak volgens stelselmatigheid.
Desgevraagd kiest iedereen stellig voor het tweede alternatief. Zo ja, zijn ‘we’ daar vervolgens wel consequent genoeg mee aan de slag?
in: Aandachtspunten voor infrastructuur voor informatieverkeer
[O]mdàt zij slechts een onderdeel vormt van de gehele (informatie)maatschappij, mag juist de overheid zich voor dergelijke voorzieningen niet beperken tot haar rol van transactiepartner (eufemisme: dienstverlener) voor burger en bedrijf. De (moderne) bestaansreden van overheid is zelfs met voorrang infrastructuur.
Voorts erkent infrastructuur dat vrijwilligheid onvoldoende waarborg biedt voor wat inmiddels zgn vitale voorzieningen zijn voor maatschappelijk verkeer. Daarvoor is ook weer expliciete, met de modieuze term uitgedrukt, governance nodig. Dat hoort allemaal in omvattend infrastructuurbeleid.
in: Semantiek, interoperabiliteit en infrastructuur
Natuurlijk, juist infrastructuur vergt regie. Maar óók juist omdàt het infrastructuur betreft, is het onzin om daarvoor één functionaris aan te (willen) wijzen. Sterker nog, de belanggedreven, dus wezenlijke politieke besturing (modern: governance) moet integraal ònderdeel vormen van de infrastructuur in kwestie.
Rara, wie regelt die infrastructuur voor informatieverkeer? Met gezaghebbend bereik komt daarvoor alleen de overheid in aanmerking. Die opgave vormt zelfs het bestaansrecht van overheid in een democratische samenleving. Dat lukt welke overheid dan ook trouwens niet vanuit de hoogste positie in een nationale hiërarchie, maar vergt vanuit internationaal perspectief een federatieve opzet.
Als het een moeilijke opgave is, moet je er gewoon een vakman bijhalen, klaar. Daar zijn er inderdaad erg weinig van, als het gaat om stelselmatige informatievoorziening. Zelfs zo weinig, dat er nog helemaal geen bewustzijn bestaat van mogelijk opdrachtgeverschap voor de(r)gelijke professionele bijdragen.
Zonder bestuurlijke grondslag voor de jure standaarden, wet- en regelgeving en dergelijke, leveren private inclusief commerciële initiatieven verhoudingsgewijs grotere bijdragen. Ook nogeens zonder deugdelijk besef van de katalyserende werking van digitale informatie- en communicatietechnologie lopen politici en bestuurders daar vrijwel gedwongen àchteraan. Mijn opvatting luidt dat daardoor echter onvoldoende geborgd is wat als infrastructuur moet functioneren.
in: Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs
Pas op basis van samenleving als realistisch doelbereik kunnen dienovereenkomstig faciliterende overheidsinstellingen begrijpen, nou ja, kunnen betrokken politici en bestuurders het kritieke inzicht verwerven, dat op die schaal interoperabiliteit in informatieverkeer tevens heuse infrastructuur vergt.
in: Kandidaatbijdrage aan strategiekatern
[A]an de bestuursverhoudingen waarvoor de ministeriële
verantwoordelijkheid symbool staat, hoeft niets te veranderen. Er moet
echter wèl verandering komen in de verdeling van, zeg maar, onderwerpen
waarvoor respectievelijke ministers verantwoordelijk zijn en dus waarop
ze zo eenduidig mogelijk aanspreekbaar zijn.
De reden voor die herindeling is de digitale technologie. Die draagt
inmiddels een door-en-door netwerkkarakter. […] Ik vat nog maar
eens samen: een ict-project mikt niet meer op een geïsoleerd
informatiesysteem; de dichtheid van het netwerk is zodanig dat formeel
onderscheid nodig is tussen infrastructuur (algemeen) en toepassingen
(verbijzonderd); erkenning van de infrastructurele component is nieuw
voor informatieverkeer. […]
Dankzij zulk onderscheid vormt infrastructuur voor informatieverkeer
voortaan een apart onderwerp van ministeriële verantwoordelijkheid. In
beginsel is dat onder de noemer van infrastructuur overigens juist
niets nieuws. En dat houdt ook helemaal niet in dat de overheid voor
dergelijke infrastructuur centralistisch moet zijn. Bijvoorbeeld voor
fysieke mobiliteit, waterstaat, noem maar op, bestaan toch …
netwerken van organisaties, geven en nemen, maar wèl met steeds
onverminderd één verantwoordelijke minister.
Als zodanig, nota bene infrastructuur, vergt zo’n voorziening overkoepelend bestuur op de reële mobiliteitsschaal.
in: Naar bestuur volgens infrastructurele schaal
[I]nderdaad is dat pas infrastructuur in de juiste betekenis, zodra de overheid borg staat voor diverse kritieke voorzieningen van basale techniek via digitale identiteitstelling tot en met op z’n minst wet- en regelgeving. Het gaat om voorwaarden voor gemakkelijk en tegelijk veilig informatieverkeer.
Mijn eigen idee over information governance is […] dat het pas spannend wordt zodra informatie organisatiegrenzen overschrijdt. Dan moet de inrichting immers aan simpele hiërarchie ontsnappen. Zulke laterale information governance rust noodzakelijkerwijs meer op vrijwillige afspraken. De betekenis van het vertrouwen dat deelnemers in elkaar stellen neemt voor information governance navenant toe.
Volgens [informatieverkeerskunde] is overheidsbemoeienis zelfs vitaal en alternatiefloos. Het verschil zit ‘m in het zgn object waarvoor de overheid zich principieel sterk maakt, moét maken. Dat is infrastructuur voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal.
in: Infrastructuur op een briefje
Digitale informatie- en communicatietechnologie verkrijgt in hoog tempo infrastructurele waarde. Een markant effect is, dat (digitale) infrastructuur óók allerlei voorheen geïsoleerde actoren verbindt. Via onmiskenbare onmiddellijkheid van beïnvloeding ontwikkelen zich dus méér wederzijdse belangen. Dat is met digitale infrastructuur zelfs een wereldomspannende ontwikkeling. Kortom, de actor is stakeholder in toenemend veelvoud.
Elke actor moet aandacht besteden aan zijn positie, respectievelijk belangen in relatie tot steeds méér en gevarieerdere actoren. Dat gaat nu eenmaal onlosmakelijk gepaard met sterk groeiende interdependentie. Zo figureert een infrastructurele technologie — in het huidige tijdbestek is dat dus de digitale — allesbehalve neutraal, maar vormt een onlosmakelijk aspect van maatschappelijke ontwikkeling. Dat leidt tot de vraag naar politiek-bestuurlijke sturing.
in: Informatiemanagement in gedecentraliseerde eenheidsstaat
De overheidsbemoeienis als verkeersdeelnemer mag […] niet verward zijn met haar borgzorg voor infrastructuur als impuls voor algemeen belang in de zin van algemeen beschikbare voorzieningen voor bijzondere (sociale) betrekkingen.
Ruimer genomen is het effect van verspreiding van digitale communicatiemiddelen de zgn. netwerksamenleving. Daarin hoort met aangepaste doelstellingen netzo simpel gezegd een netwerkoverheid[.]
in: Interoperabiliteit voor informatieverkeer in publiek domein
De paradox rondom standaardisatie lost op door directe overheidssturing tot infrastructuur te beperken. […] De cruciale, politieke voorwaarde is dat bepáálde voorzieningen voor informatieverkeer tot infrastructuur bestempeld zijn. Daaruit volgen talloze (aldus) samenhangende maatregelen.
Door ònbekendheid verdwijnt die nieuwe semantische opgave niet, integendeel. Het onvermogen om een opbouwende oplossing voor gevarieerde betekenisordening te realiseren zet zelfs èxtra druk wat allang doorgaat voor bekende probleemaspecten, dus proces en vooral (be)sturing. Onder die noemer(s) zijn ze echter onmogelijk op te lossen.
in: Semantiek, interoperabiliteit en infrastructuur
Kort en goed gaat het om vertrouwen. Hoe kan de besluitvormer erop vertrouwen dat het nieuwe paradigma wèl deugt? Dat is inderdaad een open vraag zolang het nieuwe paradigma nog zo … nieuw is, dat er nog geen erkende discipline voor bestaat. Dat vergt nu eenmaal tijd. Het zou echter nòg langer duren, wanneer het nieuwe paradigma van zgn civiele informatiekunde acceptatie zoekt onder de noemer van het oude paradigma.
Als registerhouder mag géén informatiegebruiker aangesteld zijn. Want als dat gebeurt, heeft onvermijdelijke belangenverstrengeling stelselmatig nadelig effect.
in: Willen de èchte basisregistraties...?
De (maatschappelijke) infrastructuur voor informatieverkeer is de onvervreemdbare overheidsverantwoordelijkheid en -taak. Gevarieerde verkeersdeelname moet daarentegen verantwoordelijkheid van elke aparte deelnemer zijn.
[A]lgemener dient infrastructuur maatschappelijke dynamiek (door
individuele bewegingsvrijheid). De overheids(be)sturing van
infrastructuur kent een fijnmazige configuratie van allerlei actoren
behorend tot de verschillende zgn bestuurslagen. Met een enkel
trefwoord heet dat ook wel netwerksturing.
Het organiseren van passende sturing is dus complex, moet kwalitatief
ànders dan hiërarchisch. Het is voor zo’n infrastructuur/netwerk
te simplistisch om sturing te verwachten van één gezagsinstantie. Wie
langs die lijn blijft zoeken, vindt de oplossing nooit.
in: Willen de èchte basisregistraties...?
Gelegenheid tot stelselmatige verruiming wordt echter zelden geboden. Zolang een opdrachtgever slechts zijn eigen, specifieke probleem ervaart, lijkt het immers een nodeloze omweg. De werkelijkheid is inmiddels allang anders als gevolg van digitale communicatiemiddelen. Die faciliteren ketens en netwerken van samenwerking. In wat voorheen ieder voor zich moest oplossen, kan daarom nu (groten)deels met interoperabiliteit voorzien zijn. Maar borging van semantische interoperabiliteit is feitelijk onhaalbaar zonder stelselmatige verruiming van modellering.
in: Modellering werkgeversbegrip
Bent u op één of andere manier betrokken bij informatieverkeer […]? Voor zover nog nodig, neemt u aub ter harte dat wederzijdse afstemming van gedragingen niet vanzelf gaat. Daarvoor moet u allerlei voorzieningen (helpen) treffen. Vergeet semantische interoperabiliteit niet!
in: Korte boodschap over semantische interoperabiliteit
Maar let op, waarom is de overheid complex? Dat komt natuurlijk door de variëteit van onze samenleving als geheel … o.a. inclusief overheid.
Wie realistische verwachtingen wil scheppen, moet allereerst zèlf inzicht hebben in wat realistische resultáten zijn. […] Een vals beeld van resultaten leidt onherroepelijk tot valse verwachtingen[.]
Voorwaarden verwaarlozen enz. is constructief ònmogelijk, dus politiek-bestuurlijk blijk van onvermogen als het vitale infrastructuur betreft.
[Er] is de noodzaak van opdrachtgeverschap dat past bij interoperabiliteit. Zolang traditionele belangenvertegenwoordigers het monopolie over uitvoeringsmogelijkheden behouden, kunnen we praktisch fluiten naar samenhangende voorzieningen voor algemeen belang, infrastructuur dus.
In elk geval, hoe begrijpelijk die vaak ook is door uitblijvende samenwerking, moet de reflex worden bestreden om onder [eigen] noemer informatievoorziening te realiseren waarvoor stelselmatig de primaire verantwoordelijkheid elders ligt.
in: Stelselmatige ontknoping van richtlijn
Zie ook Metapatroon > informatieverkeerskunde > ethiek & politiek van algemeen belang.
Het lijkt me lastig om politici en bestuurders uit de waan te helpen, dat harmonisatie neerkomt op absolute standaardisatie van betekenis. Laat dan maar. Er moet natuurlijk wel ruimte zijn om informatievoorziening (desondanks) voor reële variëteit in te richten.
in: aantekening 42.5
Zo categorisch geldt dat natuurlijk niet. Er is (dus) behoefte aan een referentiekader, dat helpt verklaren wanneer het wèl resp. juist niet op die manier werkt. Daarvoor vind ik dan het begrip infrastructuur weer nuttig. Als het om een aspect/onderdeel van heuse infrastructuur gaat, kunnen we volgens mij zelfs niet om “pushen” heen. Het is bij uitstek de overheid die dèrgelijke duwtjes geeft. Nou ja, zou moeten geven. Voor de informatiemaatschappij gebeurt het naar mijn indruk (nog) niet of nauwelijks.
in: Redactionele correspondentie over de tekstbundel Interoperabel Nederland
Het klopt, helaas, dat voor modern informatieverkeer vrijwel alle opdrachtgevers het benodigde stelselmatige perspectief niet willen/kunnen opbrengen. Blijven ‘we’ ze daarom plaatselijke foplossingen ‘verkopen’? Of doen we pogingen om vooral ook opdrachtgevers […] op te leiden, zodat ze stelselmatige argumentatie hanteren voor stelselmatige opgaven? Dat is de enige verantwoorde manier. Ja, dat is moeilijk. Het is èxtra moeilijk, omdat we eigenlijk de vertrouwenspersonen van de opdrachtgevers moeten hebben. Zo verschuilen opdrachtgever en adviseur zich achter elkaar met noodlottig bijbehorende reeksen van plaatselijke mislukkingen. Er is echter geen rationeel alternatief voor voorlichting en opleiding.
Aanhoudende wildgroei, dus. Navenant zelfs groeiende problemen. Voor een bedrijf vind ik dat weliswaar niet handig, maar zie ik er geen wezenlijk bezwaar in. Wie in een netwerkmaatschappij (nog) meent dat isolement een prima commerciële concurrentiepositie oplevert, gaat z’n gang maar. Indien de overheid echter zo’n beperkte blik handhaaft, verzaakt zij m.i. haar infrastructurele taak. Ik voeg eraan toe, dat de overheid volgens mij zelfs geen àndere taken heeft dan wat geldt als infrastructuur, okee, in ruime betekenis, dus vooral ook immateriële voorzieningen (denk aan onderwijs, wet- en regelgeving enzovoort).
in: Redactionele correspondentie over de tekstbundel Interoperabel Nederland
Zulke organisaties hebben inderdaad vrijwel zonder uitzondering een hoogste baas om keuzes te maken. Nogmaals, dat bevordert dat semantiek daar lokaal ofwel pèr bedrijf(sonderdeel) op z’n logisch atomistisch (als opmaat, lees ook: amateuristisch) aangepakt blijft. Dat gaat dus hopeloos mis …
in: Redactionele correspondentie over de tekstbundel Interoperabel Nederland
De verruiming van de relevante verkeersruimte tot de informatiemaatschappij maakt de verantwoordelijkheid van het verkeersverband, dwz de ministers, voor het algemeen belang volstrekt duidelijk.
in: Wat is een semantische standaard en hoe kan College Standaardisatie die vraag (anders) beantwoorden?
[D]e bestuurders van die ruimte handelen — tegenwoordig? — vooral als beheerders. Die kùnnen gewoon niet volgen wat ze naar hun aard maar gekkigheid vinden. Wie de toekomst beschouwt als het heden, beslist slechts tot veranderingen die mikken op vermijden van … veranderingen.
in: De ene ruimte voor informatieverkeer
Wat aan niet-ontwerpers verschijnt als irrationele kern van een ontwerp dat op reële ruimte berekend is, wat a fortiori lijkt te gelden voor zgn informatieruimte, vormt echter een bijna onneembare hindernis. Wie is bereid een ontwerper daarvoor de benodigde vrijheid te verlenen, en er ook nog voor te betalen?
in: De ene ruimte voor informatieverkeer
De overheid is a. dè infrastructuurboer en pas b. een eventuele gebruiker van die infrastructuur resp. deelnemer aan (informatie)verkeer dat die infrastructuur faciliteert.
in: aantekening 43.6
Nee, juist de overheid toont […] minstens “twee gezichten.” Met haar ene gezicht kan een concrete overheidsinstelling de wederpartij zijn voor een inter- respectievelijk transactie; mens en overheid(sinstelling) treffen elkaar als deelnemers aan maatschappelijk verkeer. Van het andere gezicht van de overheid is een mens zich doorgaans niet bewust; de overheid borgt algemene voorzieningen, dwz infrastructuur voor maatschappelijk verkeer.
in: aantekening 43.9
Met al dat gepraat over infrastructuur, is het (ook) voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal niet logisch e.e.a. aan te kaarten bij de minister die de term infrastructuur inmiddels zelfs letterlijk in haar functieaanduiding heeft staan?
in: aantekening 43.9
[O]m aan ontwerpen met professionele integriteit te kunnen toekomen bestaat kennelijk de eerste zorg door de ontwerper eruit om potentiële opdrachtgevers van nut en noodzaak van een ruimer referentiekader te overtuigen.
in: In de hoop op informatiekundig beroepsperspectief
Het heeft geen enkele zin om het aanbod van ontwerpers te — proberen te — verbeteren, zolang het aanbod van opdrachtgevers de ontwerpruimte beperkt houdt of alsmaar verder beperkt. We moeten dus vooral verantwoorde opdrachtgevers opleiden. Zo ontstaat (pas) reële kwaliteitsvraag. Dan volgt passend aanbod van professionele ontwerpers als het ware vanzelf.
in: In de hoop op informatiekundig beroepsperspectief
Van private erkenning van pluriformiteit van taalspelen valt de functionaris herinneringsloos als het ware terùg in louter het ene taalspel waarin hij zijn functie meent te vervullen. En dàt is natuurlijk al vals spel gelet op reële variëteit.
in: In de hoop op informatiekundig beroepsperspectief
[D]ergelijk relativisme stuit echter vaak op weerstand. Een oordeel met verbijzonderde geldigheid, hoe waarderend ook, valt subiet verkeerd bij wie (nog) absolute aanspraak maakt.
Het klinkt alsof (verder) iedereen steeds banger is om schuld in de schoenen geschoven krijgen. In zo’n klimaat krijg je nooit toestemming zolang je er expliciet om vraagt, maar groeit de kans dat steeds meer mensen in (hun) paniek impliciet gedogen, wie weet zelfs toejuichen als je initiatief neemt voor iets … ànders.
in: aantekening 46.7
Wie inzet van digitale technologie overweegt, komt er vroeg of laat niet omheen om het (informatie)verkeer dat ermee valt te faciliteren als uitgangspunt te nemen. En omdat een door-en-door verkeersopgave geldt, moeten àlle deelnemers bij de opzet, inrichting enzovoort betrokken zijn. Dat vergt een verlichte opdrachtgever annex financier. Hij mag er geen punt van maken dat hij o.a. betaalt voor voordeel voor andere deelnemers. Wat telt, is dat hijzèlf voldoende voordeel heeft van verbeterd informatieverkeer.
in: Zie het als verkeersmiddel!
De verantwoorde ontwerper heeft daarom vaak eerst en vooral als opgave om een opdrachtgever ertoe te bewegen om op z’n minst verkenningsruimte te verlenen […]. Zolang nodige en voldoende ruimte ontbreekt, kan een ontwerper slechts medeplichtig raken aan eenzijdige belangenbehartiging. (Pas) een verlichte opdrachtgever kan óók kansen enzovoort zien[.]
in: Enneadische semiotiek voor identiteitsradicalisering van Arnheims derde denkhouding
Er zijn dus feitelijk twee opgaven, inderdaad nauw met elkaar verwant. De ene betreft zoiets als democratisch opdrachtgeverschap. De oplossing ervan vormt de voorwaarde om een maatschappelijke opgave zinvol aan te pakken, zoals nu infrastructuur voor informatieverkeer. […] Maar hoe kan (de) overheid zich ontwikkelen tot adequate opdrachtgever? De aanduiding met infrastructuur verduidelijkt wat daarvoor wordt gevraagd van de verschillende overheidsinstellingen. Zij moeten hun talloze opgaven deels infrastructureel beschouwen en opdrachten voor de desbetreffende onderdelen op elkaar afstemmen.
Als kennelijk nieuw informatiekundig paradigma gebeurt verspreiding ervan in elk geval niet rimpelloos …
in: Ander metaconcept, enzovoort
Steeds meer in- en externe opdrachtgevers koketteren zelfs met hun ondeskundigheid. Alsof slagvaardigheid een remedie tegen onbenul is; zij laten zich op hùn beurt door beunhazen bedriegen.
in: aantekening 49.3
Met wat je aldus impliciet schrijft over — ontbrekend — informatiekundig ontwerp, bevestig je m.i. zelfs dat ‘we’ dat (als) vakgebied helemaal zijn kwijtgeraakt, laat staan dat er ruimte voor bestaat op infrastructurele schaal. Inderdaad, met architectuur in de zin van evenwichtig ontwerp op/voor relevante schaal hebben naar hun aard toegespitste informatiebehoeften van zgn ‘de business’ niets van doen, integendeel. Maar als "klant" zitten daar alweer sinds jaar en dag de budgethouders annex machthebbers en zo door naar opdrachtgevers. Zolang zulke opdrachtgevers menen dat ze niet alleen gelijk hebben, maar ook verdienen te krijgen, kunnen opdrachtnemers er op hun beurt goed aan … verdienen. Beide partijen staan niet toe, dat er iemand ànders tussen komt. Wie in de ogen van een opdrachtgever (te) moeilijk doet, kan verdere opdrachten gauw vergeten …
Ach, wat begrijpen bestuurders dan wèl, vooruit, inhoudelijk, van waarover zij beslissen? En zo moeilijk is het bij wat nader inzien helemaal niet. Iedereen ervaart van zichzelf verschillend gedrag in verschillende situaties, terwijl hij volhoudt dezèlfde persoon te zijn gebleven. Welnu, dat bijkans banale besef heb ik onder de naam Metapatroon, zo radicaal als ik maar kon verzinnen, geformaliseerd. Niets mee en niets minder, klaar. Daardoor ziet het er gauw ondoorzichtig uit, dat gebeurt nu eenmaal met èlke vakdiscipline. Maar ingewikkelder dan wat iedereen uit eigen ervaring(en) kan nagaan, is het au fond heus niet.
Nee, er is geen onmiddellijke oplossing. Heus, een structurele aanpak werkt het minst langzaam, ofwel nog het snelst. Dat is nogeens praktisch. Opdrachtgevers bij de overheid moeten leren inzien èn ernaar gaan handelen dat er voor infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer een integrale beleids- annex ontwerpopgave ligt. Pas zodra zij duidelijk maken daarvoor professionele ontwerpers te willen inschakelen, en die ontwerpers ook de ruimte krijgen voor noodzakelijkerwijs integrale oriëntatie, ontstaat serieus beroepsperspectief. En pas dankzij beroepsperspectief, helaas werkt het tegenwoordig via het financieringsregime voor onderwijsinstellingen niet anders, komen er passende opleidingen voor informatiekundig ontwerpers.
[W]ith variety on the rise, resources not properly acknowledging variety are increasingly ill-equipped to facilitate sign exchange. Failure that is easily predicted from a variety perspective, is belatedly admitted, if at all. Without any metatheoretical clue it never dawns on decision makers and contractors alike that basic assumptions are at fault, and a shift is sorely needed.
in: Invitation to contextualism
[Juist als o.a. beleidsmedewerker] moet [je] m.i. wel qua hoofdstructuur de kritieke, zeg maar, punten en lijnen aangeven, respectievelijk een resulterend (hoofd)model in stelseltaal kunnen ‘lezen.’
in: aantekening 51.7
Het is volgens mij niet ingewikkelder dan dat er pas in persoon behoefte aan een bestuurder oid bestaat indien er iets valt te besturen. En dàt is pas zo wanneer voor evenwichtige verhoudingen onverhoopt wat hulp nodig is. Dat wil zeggen, er zijn allerlei verkeersdeelnemers met bijbehorende onderling verschillende belangen enzovoort. Gelet op hun verkeer is samenhang ertussen geboden. Wie in zijn eigen belang die samenhang maar vergeet, is dus géén bestuurder, maar doet alsof[.]
Een passende modelleermethode annex –taal is Metapatroon (Engels: Metapattern). Voor verantwoorde, dus stelselmatige resultaten ermee zijn professionele informatiekundige ontwerpers onontbeerlijk. En dat vak kan zich uiteraard pas … ontplooien door vraag naar stelselmatige ontwerpdiensten, wat dan weer opdrachtgevers met infrastructurele oriëntatie vergt.
Sterker nog, regerende politici met hun bestuurders en ambtenaren vatten voorstellen voor — wat meer — variëteitbeheersing gauw precies verkeerd òm op. Dat komt stellig door de oproep tot erkenning van reële variëteit. Zij kunnen zich geen voorstelling ervan maken; uitgaande van hun éénvormige opvatting in dienst van stabiliteit e.d. zien zij er slechts anarchie in en daaraan werken zij niet mee … Tja, wie maakt het wèrkelijk erger?
Het is gewoon maar infrastructuur, nou ja, zo gewoon zou het moeten zijn. Dat laat voor informatieverkeer inderdaad een ernstig “falen” zien door samenscholing van opdrachtgevers en –nemers. Elk zgn onderzoek ernaar faalt op zijn beurt, omdat voor analyse resp. aanbevelingen “de opgaven” niet als maatschappelijke verkeersvraagstukken zijn herkend, laat staan dat ontwerp enz. door-de-schalen heen geboden is.
in: Schoolverlater
Intensieve studie van Frege’s werk vind ik relevant, helaas, omdat zijn grondslagen m.i. exemplarisch zijn voor voortdurende mislukkingen in omgang in en met reële variëteit. Kennelijk daagt het — vooral? — beleids- en besluitvormers nog altijd — steeds minder? — volstrekt onvoldoende dat voor betekenissen hun veranderlijke variëteit kenmerkend is èn productief voor maatschappelijk verkeer. Levensvatbare infrastructuur moet op die reële variëteit berekend zijn. Dat lukt nooit, herhaal, nooit met een aanpak à la Frege, hoe populair die nog altijd is. Er is dringend een paradigmawissel nodig volgens contextuele verbijzondering (en deze oproep doe ik al jaren).
in: Wat is reële variëteit ook alweer?
In organisaties in zowel bedrijfsleven en overheid is dit euvel pas werkelijk doorgedrongen sinds zgn managers vooral als passanten c.q. zetbazen worden benoemd (en zichzelf zo beschouwen). Daardoor gelden ook zij feitelijk als externe medewerkers, met vervreemding van dien. [...] Tegenwoordig lijkt zelfs onderscheid nodig tussen vermogen tot 1. zelfpromotie en 2. werkkwaliteit. ‘Het systeem’ versterkt toepassing van vrijwel louter het eerstgenoemde vermogen als criterium voor promotie. Daardoor kan iemand via zelfpromotie in organisatie-hiërarchisch opzicht blijven en blijven stijgen zònder zelfs maar het minste vermogen tot werkkwaliteit. Zeg ook maar dat het werkend ònvermogen daardoor alsmaar verwoestender uitpakt. [... V]oor veranderingen moet [het] komen van mensen die er kennelijk immuun voor zijn.
in: Koersvaste opportunisten, waar zijn ze in vredesnaam?
Overigens zouden politici en bestuurders in een zgn democratische samenleving stellig schrikken van zo’n analyse. Valse schijn? Intussen blijven ze infrastructuur voor informatieverkeer — laten — opzetten volgens een averechts taalbegrip[.…] Als ze taal al als verkeersmiddel begrijpen, beseffen ze de (meta)structuur ervan niet. Ligt daar geen taak voor opleidingen? […] Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan (gekregen), al helemaal waar opleiders hun aanstelling, salaris enz. bepaald weten door mensen die hun gezag uitoefenen dankzij voortgezette verhouding ipv wijziging ervan[.]
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
Zo pluriform beschouwd zijn burgers en bedrijven de voornaamste deelnemers van het verkeerstelsel. Dat is evident voor fysieke mobiliteit. Voor zgn informatieverkeer is dat óók zo! Maar, nee, dat het om bijdragen aan een verkeersopgave met maatschappelijk bereik gaat — en vergeet de internationale betrekkingen niet — beseffen overheidsopdrachtgevers nauwelijks of zelfs helemaal niet, alle retoriek ten spijt. Zo geven zij voorkeur aan leveranciers die dat evenmin door — willen — hebben. Tja, daar is nu een extra pluk netzo onverlichte toetsers bijgekomen, om de beweging langs neerwaartse spiraal nog maar eens een zwieper te geven.
[C]ontextualism does not really take hierarchy seriously, thereby making it inherently, to say the least, difficult to pass the gatekeepers of the powers-that-are who, being in that respect rather blind, maintain that (social) order depends on hierarchy (and, of course, on them at the top of it). Exceptions notwithstanding (but I still don’t know any), they just fail to — want to — ‘get’ interdependency, even believing it poses a threat.
in: note 53.12
Het politieke onbenul op landelijke schaal over noodzakelijke infrastructuur voor informatieverkeer blijft gevoed door departementale (lees ook: sectorale) uitvoeringspraktijk èn o.a. zgn onderzoeken door de Algemene Rekenkamer, Nationale Ombudsman, (onderzoeks)commissies van de Tweede Kamer, enzovoort.
in: Vernieuwing volgens Duivesteijn, lessen voor infrastructuur voor informatieverkeer
Als het om voorzieningen voor informatieverkeer gaat, is het zelfs zo dat opdrachtgevers allang géén idee ervan hebben dat een ontwerpopgave aan de orde is. Zij zetten met valse nadruk op daadkracht onmiddellijk een ‘bouwer’ aan het werk. Zeker, ook zo’n bouwer maakt een ontwerp. Omdat ontwerpen echter zijn vak niet is, ontbreekt … kwaliteit. Tekenend daarvoor is dat zulke ‘ontwerpen,’ als ze al zijn gedocumenteerd, nooit, laat staan tijdig, belanghebbenden bereiken voor commentaar, enzovoort. Vaak blijft — vooral? — de opdrachtgever in — zelfverkozen? — onwetendheid totdat een belanghebbende publiekelijk klaagt over inmiddels aangebrachte en verder dreigende schade.
in: Hoelang blijven opdrachtgevende bestuurders blind voor reële betekenissenvariëteit?
Wie moeite heeft met onvoorspelbaarheid, zou nooit opdrachtgever met culturele strekking mogen zijn. Enerzijds geeft de opdrachtgever ruimte aan de ontwerper voor — het maken van — een samenhangende voorstellingen. Anderzijds geeft z/hij aan deelnemers de ruimte om reeds … deel te nemen aan formulering van eisen tot en met beoordeling van de voorstelling als ontwerp. De ontwerper onderhoudt daartoe daadwerkelijk het — meeste — contact met deelnemers, maar verantwoordelijk voor hùn ruimte voor deelname is en blijft de opdrachtgevende bestuurder.
in: Hoelang blijven opdrachtgevende bestuurders blind voor reële betekenissenvariëteit?
Een onverschillig bestuurder is als zodanig nalatig, het is niet anders.
in: Hoelang blijven opdrachtgevende bestuurders blind voor reële betekenissenvariëteit?
Integendeel, er heerst onverminderd een blinde vlek. Die verdwijnt pas, indien de overheidszorg voor informatievoorziening radicaal opgevat wordt als infrastructurele opgave. Wat telt is optimale facilitering van onderling informatieverkeer van burgers. Dat maakt samenhang van voorzieningen — voor hùn gevarieerde interactie — tot leidend beginsel. Vervòlgens is het logisch dat overheidsinstellingen als verkeersdeelnemers eveneens diezèlfde infrastructuur gebruiken. Dat maakt een einde aan hun ‘particuliere’ pogingen die als zodanig consequent àfleiden van infrastructuur. […] Tot dusver hebben overheidsinstellingen met hun respectievelijke ict-projecten niet of nauwelijks oog voor zowel reële betekenisverschillen als netzo reële samenhang ertussen.
in: Voorsprong met informatieruimtelijke ordening
Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, om complementariteit aanvaard te krijgen door iemand die waarheid ziet in enkelvoudige, absoluut geldige beschrijving. […] Zelfs voortdurende mislukking van eenzijdige pogingen, steeds voorspelbaar volgens de complementariteitsgedachte (en wèg is de paradox), helpen dan niet om het eens kwalitatief ànders te laten benaderen.
in: Met complementariteit uit de knoop
De criticus is met een alternatief voorstel, dat als afwijking van instemming en gehoorzaamheid dus tegenspraak betreft, helemaal niet op een conflict uit, maar probeert te helpen.
Het grootste probleem met de keuze van passende methode vind ik helaas uit ervaring, dat nogal wat mensen met besluitvormende functies vergaand ònbewust in een absoluut geldig, simplistisch en daardoor contraproductief begripsbegrip geloven. [… A]lles bijelkaar blijven daardoor o.a. voor conceptuele modellering averechtse methoden in zwang. Dat belemmert evenwichtiger verhoudingen in en door maatschappelijk informatieverkeer. Je zou zeggen, dat bedoelde besluitvormers, zeker als ze overheidsfunctionaris zijn, dáárvoor met voorrang verantwoordelijk zijn. En dat zgn professionals voldoende onafhankelijk moeten durven zijn.
in: Wereldbeeld met modelleermethode: metapatroon
Weliswaar strookt Metapatroon redelijk met het beeld dat iemand desgevraagd van de rest van de werkelijkheid heeft, maar is kennelijk strijdig met het zèlfbeeld van de meeste mensen, in elk geval van wie beslissen over welke modelleermethode geldt.
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
Het beste helpt een werkend voorbeeld, praktisch en voordelig, dat facilitering toont van hùn bijdragen aan informatieverkeer. Dat er feitelijk infrastructuur aan de orde is met àlle mogelijkheden van dien, interesseert een aparte deelnemer stellig prompt minder of zelfs helemaal niet.
in: Maak het ook weer niet te moeilijk
Voor een nieuw verkeersmiddel, en dat geldt thans voor digitalisering van communicatie, is het begin met infrastructuur altijd lastig. Er is nog niets geïnstitutionaliseerd, zodat de aanzet van — beoogde — verkeersdeelnemers moet komen. Naar hun aard ontbreekt het ze echter aan infrastructureel perspectief. Nee, dat is geen verwijt, hoewel wat verlichter eigenbelang welkom zou zijn (en van overheidsorganisaties alleszins redelijk).
in: Maak het ook weer niet te moeilijk
Ik neem toch aan dat de minister méér wil dan slechts het beleid positief te laten klinken (perceptie). Begrijp me goed, ik ben helemaal vóór een pakkende boodschap. Die moet echter wel redelijk kloppen.
in: Infrastructuurcommissaris informatieverkeer
Volgens mijn opvatting over overheidsbemoeienis is èlke minister vooral zèlf infrastructuurcommissaris, dwz voor een bepaald maatschappelijk thema. Tùssen thema’s zijn geen duidelijke grenzen te trekken. En juist informatieverkeer loopt overal doorheen.
in: Infrastructuurcommissaris informatieverkeer
[D]aar hebben wij meteen een ernstig probleem. Wij nemen maatschappelijk verkeer waar. Waarom vallen ons bepaalde deelnemers op? Dat zijn mensen die een relevante positie van besluitvorming bezetten, maar in informatiekundig opzicht o.i. verkeerde beslissingen blijven nemen. Verder gaat het om mensen die oplossingen propageren voor informatiekundige opgaven die volgens ons zelfs averechts uitpakken. Het probleem is dat wij aldus als kandidaten voor inschikkelijkheid met ònze verzoeken precies de mensen ‘selecteren’ die er het sterkst tegen gewapend zijn. Het heeft echter ook geen zin om ons tot andere mensen te richten, aangezien zij zònder relevante invloed zijn op de toekomst van informatiekunde. […] Zeg maar, het is nu nèt het soort mensen dat wij — moeten — aanspreken dat — okee, ik generaliseer — onvoldoende tot gewenste relaties in staat is.
in: aantekening 54.4
De meeste mensen houden zichzelf voor de gek dat we nog steeds systeempje voor systeempje, projectje voor projectje vèrder kunnen komen. Wie is er wèrkelijk naïef?
[B]eleidsmakers tot en met uitvoerders inclusief wetenschappelijke tot en met commerciële entourage(s) [laten] elke — vanuit variëteitsperspectief prompt voorspelbare — mislukking volgens hun impliciete ontologie van gelijkheid gepaard […] gaan met alsmaar hardnekkiger ontkenning van reële variëteit[.]
in: In alle staten
Hoe dan ook is de opgave om nodige en voldoende evenwichtigheid van infrastructuur te borgen. Ik zou zeggen dat er in wisselwerking twee kanten zitten aan onvermijdelijke verdichting van individuele belangen tot infrastructuur. Onder de noemer van politiek ligt de nadruk op verschillen, op pogingen tot overtuiging over en weer. Dan is er de bestuurlijke noemer voor ontwerp enz. van evenwichtige samenhang ertussen. Hoe groter de vereniging, des te verstandiger lijkt het om aparte vertegenwoordigers te belasten met politiek òf bestuur. Klopt, aan bestuur valt met politiek niet te ontkomen, en al helemaal niet aan politiek met bestuur.
De ènkele opdrachtgever die ik zelfs sterk tekort doe, heeft er stellig begrip voor c.q. geeft er voorkeur aan dat ik hier naam en toenaam verzwijg. Overdrachtelijk gesproken verlopen veranderingen voorlopig ondergronds om stopzetting te vermijden door hogere gezagsdragers met vernauwde oriëntatie op strikt eigen belang, dus in weerwil van verkeerswerkelijkheid, met valse eerbied voor klassieke informatiekunde, enzovoort. De ontkenning van het verkeerskarakter van de reële informatiekundige opgaven is èxtra strijdig in het geval van opdrachtgevende overheidsinstellingen; zij hebben immers de zorg voor (im)materiële infrastructuur[.]
in: Ken uw klassieken, moderne informatiekunde is anders!
Als mensen zich hun valse illusie van Eén Waarheid echter niet willen laten ontnemen, voelen ze meteen aan hun water dat ze niet aan Metapatroon moeten beginnen.
in: Ken uw klassieken, moderne informatiekunde is anders!
Voor ontwikkeling van infrastructuur geldt een vereniging op haar beurt als infrastructuur. Uitgaande van variëteitsbevordering voor verkeersdeelnemers is een vereniging hùn infrastructuur van hoogstens tweede orde. En voor het functioneren van een vereniging is vervòlgens vaak een bestuur nodig. Precies, opnieuw infrastructuur, ditmaal van hoogstens derde orde. […] Naarmate de infrastructurele orde hoger uitvalt voor een vertegenwoordigende positie, is de desbetreffende functionaris alsmaar verder verwijderd van de reële bewegingenvariëteit die elke verkeersdeelnemer met infrastructuur per saldo verwacht te verbeteren.
in: Vereniging en infrastructuur
Heeft het zin om toonzettende mensen erop te — blijven — wijzen dat hun respectievelijke voorstellen enz. onverminderd vals klinken? (Want) ik begrijp ook wel dat iedereen zo zijn eigen doelgroep bediend. Maar dat is toch ècht strijdig met het werkzame infrastructuurbegrip, en zo door naar wat als zodanig op reële (verkeers)schaal praktisch wèrkt. Valt averechtse aanpak ooit te doorbreken?
in: aantekening 55.1
Maar ja, als ik er ook iets over mag zeggen, hoe meer mensen een verzameling telt, des te onontkoombaarder zijn vertegenwoordigers voor raadpleging, besluitvorming, enzovoort. […] Sterker nog, verruiming van verkeersschaal bevordert via de pràktisch navenant groeiende noodzaak van vertegenwoordiging veeleer het bestaan van een heersende klasse (waarvan de samenstelling met het bereik meeverandert). […] Infrastructuur voor beschaving omvat tevens voorzieningen voor vertegenwoordiging. […] Volgens mij heeft de huidige infrastructuur qua vertegenwoordigingsborging wederom een forse onderhoudsbeurt nodig. Daar is uiteraard het heersende obstakel voor verandering weer. Dàt is waarom nee-stemmers volgens mij feitelijk, praktisch vragen. Een uitgebrachte stem is bij uitstek een verzoek tot inschikkelijkheid. Wat mij betreft wringt vooral wat nog geldt als staat, maar voor regeling van het reële verkeer allang niet soeverein meer is (voorzover dat ooit wèl zo was). Er lijkt geen sluitende maatregel mogelijk ter verbinding van toenemende vertegenwoordigingsnoodzaak en afnemende ervaring van vertegenwoordigd-zijn.
Waarop etikettering als stèlsel allang neerkomt in overheidskring, is dat er een onontwarbare kluwen voor zgn governance wordt geknoopt, zodat — opdat? — feitelijk niemand verantwoordelijkheid draagt resp. aansprakelijk is.
Het allereerste probleem, dat vooralsnog alsmaar groter wordt, helaas, is om ruimte te verkrijgen voor zelfs maar een infrastructurele aanzet. Dat zou moeten komen van beslissers die hun bemoeienis allesbehalve infrastructureel opvatten.
Wat is er zo moeilijk aan om Metapatroon te begrijpen, vooruit, om op z’n minst principiële waardering te hebben voor grondslagen ervan? Laat gebruik dan vooral aan informatiekundige ontwerpers over. […] Die grondslagen, op z’n minst waardering ervoor, zouden voor iedereen evident moeten zijn dankzij ervaring van eigen gedragingenvariëteit.
Vraag aub iemand die u aan voorzieningen voor informatieverkeer laat sleutelen naar zijn begrip van informatie, van taal e.d. Z/hij heeft doorgaans geen ènkel nader idee. […] Uiteraard gaat dat geheid verkeerd. Laat u zulke mensen doorwerken aan mislukking? […] En zo prutsen ‘we’ maar onbenullig verder, verspillen moeite en geld aan averechtse voorzieningen, frustreren er deelnemers aan informatieverkeer mee. […] Dat valt echter onmogelijk vol te houden. Lukt het iemand pas om van inzicht te wìllen veranderen, wanneer z/hij merkt de poten onder de eigen stoel te hebben doorgezaagd? Dat zal wel weer een retorische vraag zijn. Ogenschijnlijk is aanpassing eenvoudig genoeg.
in: De logica van moderne informatiekunde
[H]et valse idee overheerst dat toepassing van informatie- en communicatietechnologie (ict) noodzaakt tot onwrikbare uniformiteit. Dat komt omdat de associatie vooral volgens de t van technologie gebeurt. Daarvan hebben de opdrachtgevers doorgaans geen benul. Zij geven opdrachtnemers de gelegenheid met oogkleppen aan de slag gaan. En aan de slag kunnen blijven, omdat zij op hun beurt geen benul hebben van informatie en communicatie. Vervolgens tonen opdrachtgevers zich verbaasd dat het niet werkt, terwijl ze uitgaven blijven goedkeuren. Zo banen de spreekwoordelijke lamme en blinde innig omarmd een onbegaanbare weg in de verkeerde richting. Deelnemers aan maatschappelijk (informatie)verkeer lopen vast. Intussen duidt niemand waarom het fout blijft gaan. Dat verklaart het simplisme annex populisme van de kritiek. Opdrachtgevers in overheidsdienst èn meestal zakelijke opdrachtnemers dienen echter te beseffen, dat het met hùn simplisme begint. Zij ontkennen de reële variëteit van maatschappelijk verkeer, zij oriënteren zich feitelijk louter volgens hun beperkte opvatting over digitale technologie. Ofwel, wie is er nu eigenlijk populistisch, want simplistisch, bezig? Het is evident dat het leidt tot frustratie bij allengs machtelozer burgers.
in: Het komt door populistische opdrachtgevers
Voor structurele verbetering moeten opleidingen worden aangepast. Dat geldt het dringendst voor studies die gevolgd worden door jonge mensen die later opdrachtgevende functies bij de overheid kunnen bezetten. Inderdaad worden die opleidingen wat moeilijker, maar dat heeft al meteen gunstige invloed op zelfselectie aan de poort. Een belemmering is nog wel, dat er voor bevordering van pluriformiteitsbesef allereerst geschikte opleiders nodig zijn.
in: Het komt door populistische opdrachtgevers
Er zijn alom ook nù heus wel mensen die weten hoe die beweging omgekeerd kan worden, dus voor opbouwende voorzieningen enzovoort. Kijk als opdrachtgever daarvoor langs mensen met grote mond, met luid gespeelde zekerheid, kortom, ga voorbij aan simplisme. Daarachter, vaak half verstopt, kunt u ze zien zitten. Herkent u ze? Wanneer huidige opdrachtgevers daartoe niet meer in staat zijn, ziet het er voorlopig inderdaad somber uit. Spreek ze aan, gun ze ruimte. Daarvan profiteert iedereen, vooruit maar, opdrachtgevers voorop. Wees niet bang, want die positie krijgt u dan op uw beurt oprecht gegund.
in: Het komt door populistische opdrachtgevers
Waar aparte machthebbers zijn, lijkt vernauwing nu eenmaal onvermijdelijk. Dat maakt het ook zo moeilijk om Metapatroon daadwerkelijk gebruikt te krijgen. Dat houden leden van de hofhouding van besluitvormende functionarissen al effectief tegen.
[V]erandering van modelleermethode [is] een noodzakelijke (!) voorwaarde […] voor verbetering. Vergeet het anders, punt. Maar zoals je kunt nalezen, vergt die methode een open houding. Ja, dat is nog eens iets ànders dan een zgn open standaard. Aan zo’n open houding ontbreekt het verantwoordelijke functionarissen echter. Naar mijn ervaring vinden zij zulke openheid kennelijk strijdig met hun opgave. En die zien zij vooral in behoud van ònveranderlijke orde. Wat mij betreft is de misvatting, inderdaad, populistisch, dat orde — netzoals identiteit, ook zulke flauwekul — ergens buiten ons — wie zijn wij dan? — definitief geldt en dat we ons er maar op te hebben richten. Daarentegen is orde dynamisch, enzovoort. Maar de mensen die tot dàt inzicht zouden moeten komen èn ook vooral ernaar zouden moeten hàndelen, lijken thans feitelijk de allerláátsten te zijn die ertoe kùnnen komen (of, feitelijk door angst om hun eigen positie gedreven, erop betrapt willen kunnen worden). Vandaar, patstelling.
Het heeft, zachtjes uitgedrukt, iets dubbelzinnigs. Enerzijds klinkt de roep om méér kennis, anderzijds blijkt die kennis niet welkom.
Ontwerp(en) van een stelsel in de zin van facilitering van
maatschappelijk verkeer met interdependentie van dien is een vàk. Dat
vak beheersen bestuurders nu eenmaal niet. Dat hoeft geen belemmering
te vormen. Het blijft tòch mis gaan, omdat zij de noodzaak van
deskundige inbreng niet (h)erkennen. Dat leidt ertoe dat zij steevast
(!) mensen inschakelen die feitelijk binnen kleinschaliger
bestuurskadertjes blijven. Dat lijkt braaf, en zulke gehoorzaamheid aan
opdrachtgevers loont financieel voor opdrachtnemers, maar frustreert
nodige aanpassingen. Voor een heus stelsel is dat dus precies verkeerd.
Door bestuurlijk onvermogen — of is het hun selectieve vermogen
zich te concentreren op eigen positie c.q. loopbaan? — houden ze
èchte ontwerpers buiten de deur. Immers, wie met zoveel woorden de
bestuurlijke status quo ter discussie stelt, geldt als
bedreiging.
Maar wie zegt dat bestuurders slèchter worden van op reële
stelselmatigheid toegesneden bestuurlijke verhoudingen? Ook daarmee
houdt een bekwame ontwerper integraal rekening. Het is natuurlijk wèl
zo, dat met erkenning van onderlinge afhankelijkheid er geen strikt
apàrte positie overblijft waaraan een bestuurder op haar/zijn zgn eigen
taakgebiedje de schijn van overmacht kan ontlenen.
[V]an een bestuurder is het te veel gevraagd om dit terdege te begrijpen. Maar begrijpt z/hij de finesses van, herstel, reducties door overgeleverde kennisleer dan wel? Nee, natuurlijk niet. Maar dàt onbegrip deelt z/hij met zowat iedereen, dus valt het niet op. Het komt er dus op neer wie z/hij vertrouwt. Helaas valt voor infrastructurele ontwerpopgaven voor informatieverkeer nog bijna niemand te ‘vertrouwen’ in de zin van voorrang voor emancipatorische opzet. Daarom heeft opleiding m.i. prioriteit. Maar wie steunt dat plan?
[A]ls het om infrastructuur voor verkeer gaat, zou juist — de — overheid toch beter moeten weten. Voor informatieverkeer beschouwen overheidsinstellingen zich echter nog als deelnemers aan verkeer. Weliswaar schrijven zij in die hoedanigheid eenzijdig vóór hoe burgerdeelnemers zich dienen te gedragen, maar dat werkt voor heuse infrastructuur natuurlijk averechts. […] Als het niet werkt, tja, wat kunnen zij eraan doen? Iedereen doet het toch zo?
Van infrastructuur vind ik planning enz. zònder overheid altijd onzin, dus ook in de toekomst. Voor informatieverkeer heerst echter alom nog vooral onbenul over de door-en-door infrastructurele opgave.
(Passende) samenhang is voor elke opdrachtgever goedkoper èn kwalitatief beter, om nog maar te zwijgen van het nut voor de meeste daadwerkelijke gebruikers, te weten burgers en bedrijven. Verder is er uiteraard geen andere manier om adequate infrastructuur voor informatieverkeer op te zetten.
Met voorrang wil ik bijdragen aan opleiding van informatiekundig ontwerpers die stelselmatig verantwoord werken. Daar komt echter geen ruimte voor, zolang opdrachtgevers ieder voor zich volgens eigenbelang beslissen, andersluidende retoriek ten spijt.
Ook en vooral activiteiten van ùw organisatie(onderdeel) vergen intensief informatieverkeer. Zeker, medewerkers van uw eigen organisatie behoren in verschillende hoedanigheden tot de deelnemers aan zulk verkeer, maar er zijn dus véél meer deelnemers in nòg meer relevante hoedanigheden, verspreid over de (inter)nationale samenleving.
in: heroverweging digitaliseringsbeleid
Voor it-projecten gaat het steevast mis, omdat opdrachtgevers hun — vaak zakelijke — opdrachtnemers voor ontwikkeling maar laten begaan (en feitelijk het noodzakelijkerwijs samenhangend ontwerp overslaan dat ook voor regie op ontwikkeling uiteraard onmisbaar is)[.]
Zelfs noodlottig werkt dan uit dat opdrachtgevers in de waan verkeren, dat de ingeschakelde, vaak grotendeels externe, uitvoerders (lees ook: opdrachtnemers) volgens hùn discipline aan het werk zijn. Maar die opdrachtnemers gaan netzo monodisciplinair aan de slag, maar dat gebeurt dan onvermijdelijk volgens een àndere discipline. Terwijl de opdrachtgever denkt dat gemaakt wordt wat z/hij wil, is de opdrachtnemer geheid met iets heel ànders bezig, te weten met wat z/hij op haar/zijn beurt wil. Ze begrijpen elkaar niet, en tegenover elkaar — en de rest van ons — noemen ze dat dan maar complex, maar veràndert er nog steeds niets (behalve dan dat voorspelbare mislukking steeds meer geld kost, om nog maar te zwijgen van terecht groeiende frustratie bij reële deelnemers aan maatschappelijk (informatie)verkeer).
Tja, dan moet het maar met vertoon van daadkracht, zo fluistert menig opdrachtnemer de radeloze opdrachtgever in. Méér geld, want méér mensen! Het effect? Zònder opbouwend idee enzovoort gaat het erger en sneller mis.
Dat oordeel c.q. totale wantrouwen is m.i. gerechtvaardigd voor allerlei zgn ict-programma’s, -projecten enzovoort. Dat weet óók de verantwoordelijke leiding van organisaties. Die mensen zijn ook niet gek. Maar om allerlei redenen valt het ze kennelijk moeilijk, zo niet onmogelijk, om ernaar te handelen. […] Meestal doen ze alsof critici met hun opbouwende voorstellen juist gek zijn. […] Met zo’n onthoudende … houding blijft alom verlammende verspilling zelfs geheid voortduren. Burgers betalen ervoor, terwijl noodzakelijke aanpassingen en verbeteringen voor deelnemers aan maatschappelijk verkeer, nota bene diezèlfde burgers, dus uitblijven. Om dat een schande te noemen helpt nog niets. Over vertrouwensbasis gesproken, wat is er mis om eindelijk juist “feiten, ratio en argumenten” serieus te nemen? Dan moet je ze inderdaad wèl (er)kennen en hebben.
in: aantekening 62.4
Er bestaat een methode voor gedraggerichte begrippenmodellering. Dat is Metapatroon (Engels: Metapattern). Met Metapatroon kan in elk geval de principiële ontwerpfout worden vermeden. Het blijkt echter moeilijk om atomistische modelleermethoden door Metapatroon vervangen te krijgen. De voornaamste belemmering lijkt vooralsnog dat opdrachtgevers het belang van ontwerp, laat staan van de prioriteit die begripsmatig modelleren verdient, überhaupt niet beseffen. En zònder (markt)vraag zien opdrachtnemers dat belang evenmin is. Dat is inderdaad opvallend in het licht van falende resultaten van zgn digitalisering. Maar wie niet eens weet waar z/hij moet gaan zoeken, vindt natuurlijk nooit wat wèl zou kunnen helpen.
Wat een opdrachtgever moet kunnen waarderen in potentiële opdrachtnemers is juist niet het vertoon van zekerheid. Een èchte vakkundige durft twijfel te uiten, en doet dat ook. Een vakvrouw/-man erkent dat de opgave onmogelijk in een oogopslag valt te overzien, laat staan volgens detailleerde samenhang begrijpelijk is. Daarom bepleit hij, om zo vlot mogelijk tot een passend ontwerp voor ontwikkeling te komen, met voorrang ruimte voor ontwikkeling van ontwerp. En een optimaal ontwerp annex plan moet ook verder redelijk veranderlijk zijn en blijven, vanwege dienovereenkomstige flexibiliteit van ontwikkeling. […] Kortom, de schijn van zekerheid bedriegt.
[V]oor een huidig gangbare opdrachtgever [is] vooralsnog nu eenmaal moeilijk, bijna onbegrijpelijk, dat die status als het ware weggecijferd moet zijn voor optimale verkeersvoorzieningen. Waarom ziet een opdrachtgever er, overdrachtelijk gesproken, geen standbeeld [van haar-/hemzèlf] in terug? Zulke voorzieningen moeten afgestemd zijn op willekeurige deelnemers. Zowel kosten ze dan minder, als zijn ze flexibeler bruikbaar. Zodra ze op die verkeersschaal aldus ‘werken,’ zijn zulke infrastructurele voorzieningen als het ware vanzelf óók geschikt voor — medewerkers van — de opdrachtgever, maar ook voor hen dus in relevante hoedanigheden van eveneens verkeersdeelnemer.
De enig werkzame volgorde is toch ècht om eerst te weten — te komen — wàt er primair moet gebeuren. Daarvan kan passend bestuur pas afgeleid zijn, is dus secundair.
Wat moet je doen als iemand je iets wil verkopen waarvan je, als je eerlijk bent, moet toegeven dat je het niet begrijpt. De verkoper geloven, soms? Haal er proactief (!) een zo onafhankelijk mogelijke beoordelaar bij, in die gevallen een èchte informatiekundig ontwerper. Intussen is het pràktisch de vraag wie de bestuurders … bestuurt. En zijn er nauwelijks zulke ontwerpers; er is immers géén vraag naar.
De benoeming van een verstandige opdrachtgever [verdient] voorrang,
meteen gevolgd door inschakeling van een bekwame informatiekundig,
herstel, informatieverkeerskundig ontwerper. Onder de noemer van
besturing zijn daarmee de belangrijkste maatregelen wel
getroffen.
Helaas blijkt dat vaak echter toch niet zo eenvoudig. Want een
informatieverkeerskundig onbenullige opdrachtgever schakelt meteen
allerlei ontwikkelaars in ipv één ontwerper. Die ontwikkelaars
presenteren zich graag als … architect, maar oriënteren zich
volgens hun favoriete middel ipv een doel.
Je hebt gelijk, dat het onderscheid tussen informatiekunde (ontwerp) en informatica (ontwikkeling/bouw) niet voor iedereen zomaar duidelijk is. Maar van wie als opdrachtgever verantwoordelijk is voor soms verreikende ingrepen onder de noemer van digitalisering mag toch redelijk worden verwacht dat z/hij zich wat nader oriënteert.
Algemeen geldig is contextuele verbijzondering van tekens. Volgens de zgn semiotische enneade stroken daarmee enerzijds situationele gedragsverbijzondering, anderzijds motivationele begripsverbijzondering. […] Dit ordeningsbeginsel volgens dynamiek van verschillen-in-samenhang is natuurlijk niets nieuws. Vanwege de kwantitatief toenemende variëteit valt het echter sterker op dat bestuur volgens traditionele opzet er haaks op staat.
in: aantekening 64.5
Het verschil met digitale infrastructuur voor informatieverkeer is dat vooralsnog bijna niemand er überhaupt “verstand” van heeft voor het noodzakelijk maatschappelijk annex stelselmatig bereik. Daarom moeten ‘we’ investeren in opleiding van informatieverkeerskundige ontwerpers, maar er is pas opbouwend emplooi voor ze met voldoende maatschappelijk-gerichte opdrachtgevers.
Volgens mij begint het echter geheid verkeerd te gaan doordat opdrachtgevers vaak zo’n beperkte opvatting van hun eigen belang hebben, laat staan beseffen dat in een samenleving de fictie van — bevordering van — algemeen belang de noodzakelijke voorwaarde is voor ontplooiing van daadwèrkelijk eigen belang (waardoor dat eigen belang inderdaad de noodzakelijke gemeenschappelijkheidsfactor verkrijgt, enzovoort).
Na herhaalde — en steeds kostbaarder — mislukkingen met zgn ict-projecten lijkt het toch redelijk om het eens op een principieel àndere manier te proberen, nietwaar? Waarom lukt het maar niet om besluitvormers zover te krijgen? Zij zitten kennelijk gevangen in een achterhaalde, want nog ònstelselmatige opvatting over informatie(verkeer).
Uit hun aanvankelijke beslissing vóór een grootschalig ict-project blijkt immers juist niet, dat zij bang voor zelfs verstrekkende veranderingen zijn. Waren ze dat destijds maar geweest! Waarvoor — inmiddels! — dan wèl? Met een vòlgende beslissing voor een àndere opzet menen ze wellicht schuld voor eerdere mislukking te zullen bekennen. Ofwel, tot zo’n noodzakelijke koerswijziging durven ze niet te besluiten uit angst voor straf (waaronder bestuurders ook en vooral verlies van reputatie laten vallen; toegegeven, iets anders dan reputatie lijkt niet of nauwelijks te tellen om voor politieke, bestuurlijke en hogere ambtelijke functies in aanmerking te komen). Ik kan dat helemaal geen reële “bedreiging” vinden, integendeel, maar als zij dat zo — blijven — opvatten is er dus nog een, zeg maar, onderliggende hindernis om ze ervan te overtuigen dat digitalisering stelselmatig ànders kan, en moet.
Een opdrachtgever voor verandering is doorgaans géén (vak)kundige
ontwerper. Als opdrachtgever is en blijft hij echter wèl als eerste
verantwoordelijk voor resp. aanspreekbaar op wat en hoe van een
verandering.
Juist wanneer c.q. omdàt een opdrachtgever géén ontwerper is, moet hij
dáárvoor een (des)kundige inschakelen. Zo’n ontwerper begint
ermee om de opdrachtgever-veranderaar een alweer passender idee van de
totale wat/hoe-ruimte passender te laten ontwikkelen (lees ook: leren).
Tegelijk moet natuurlijk óók de ontwerper weer van alles en nog wat
aan- en afleren, maar daarvan is hij zich als ontwerpkundige door en
door bewust (zodat hij voor zichzelf mikt op leergelegenheden).
In een aparte organisatie herkennen besluitvormers vaak helaas nog niet juist eigen voordeel met infrastructurele oriëntatie (terwijl ze heus geen fiets, auto e.d. zullen aanschaffen die òngeschikt is voor de openbare weg) .
[W]anneer pogingen alsmaar mislukken, pràktisch dus, [is] het tijd […], vooruit, beter laat dan nooit, om een kwalitatief andere insteek e.d. te overwegen, theoretisch dus. Ja, met nieuwere digitale technologieën gaan andere mogelijkheden — en risico’s — gepaard. Als zodanig moeten ze ook als katalysator voor eventueel nieuwere theorieën gelden. Maar technologie is op zichzèlf uiteraard nog lang géén theorie.
[Z]ònder formalisme à la Metapatroon blijft noodzakelijke — en veranderlijke — ordening van reële variëteit pràktisch buiten bereik met bijgevolg gebrekkige tot averechtse voorzieningen voor informatieverkeer op/voor die schaal. [… O]m zo’n methode praktisch toegepast te krijgen [vergt] erkenning van ontwerpopgaven als stelselmatig […]. En dàt vergt vooral van opdrachtgevers infrastructureel besef.
Semiotiek is een ander woord voor tekenleer. Mijn semiotische hoofdstelling, die overigens niet eens zo origineel is, luidt: èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. Ik vind dat er geen speld tussen te krijgen is, maar leden van de gevestigde orde willen er niets weten. Zó dom zijn ze dus ook weer niet, dat ze niet begrijpen dat die speld kan dienen om valse bestuursillusies dóór te prikken, maar wèl zo ongelofelijk dom en kortzichtig om dat als bedreiging te zien. Wat er moet komen is alweer wat evenwichtiger bestuur, dwz ter bevordering van opbouwende variëteit. Van mij hoeft er niemand wèg, integendeel, als dat van passende voor reële variëteit maar gebeurt.
The dilemma with adoption is, as I see it, that a person as decision maker needs to be convinced. The obstacle is that such people deem themselves successful and, worse even, that they owe their successes completely to themselves. There are motivationally blind to credit situations. (Yet they are quick to debit situations when they fail.)
in: note 56.19
Wie één (hulp)middel wenst voor àlles, is niet goed wijs. Dat krijgt z/hij echter van de pakketleverancier en — andere — ict-bedrijven nooit te horen. Integendeel, zij verheugen zich op maat- en wat dat aan eindeloze opdrachten brengt voor meerwerk. Dat is ònethisch, maar een onbenullige opdrachtgever laat zich ook wel héél gemakkelijk bedriegen.
Als de ontwerper eerst maar eens daadwerkelijk aan de slàg kan … Waarom vertrouwen van de opdrachtgever? Argumenten zijn er allang genoeg. Maar als logisch, redelijk e.d. zijn ze pas herkenbaar ná aanvaarding ervan; die hermeneutische cirkel is en blijft voor argumenten van buiten àf helaas hermetisch gesloten. Dus, welke potentiële opdrachtgever is eindelijk zó wanhopig, en desondanks nog steeds in de positie van opdrachtgever, dat z/hij géén vertrouwen meer koestert in overgeleverde veronderstellingen en daarom bereid een serieuze kans te wagen volgens iets ànders? Als het dan wèl prima wèrkt, is er vervolgens — pas — een kans dat ook z/hij uit de ene in een andere begrippencirkel springt en durven ook andere opdrachtgevers hun vertrouwen te verleggen.
[S]telselmatig ontwerpen tot en met inrichten [is] óók een vak […]. En juist als je er géén verstand van hebt, is het natuurlijk verstandig om er een vakman of-vrouw bij te halen.
Om wèrkelijke ontwerpdeskundigheid voor stelselmatig bemeten ‘voorzieningen’ te herkennen is inderdaad nog niet zo eenvoudig. Maar zònder moeite ervoor te doen houdt hopeloos gepruts aan. Dat is nergens voor nodig.
Voor een opdrachtgever is het meest opvallend aan een stelselmatig ontwerp, dat hijzèlf (lees overal ook: zijzèlf, enzovoort) daarin niet … opvalt resp. niet hèt kader is. Op stelselschaal is hij immers ook maar één van vele verkeersdeelnemers die elkaar steeds in passend nadere hoedanigheden treffen in allerlei verkeerssituaties. Daarom is het ook en vooral (!) voor de opdrachtgever pas dankzij stelselmatig ontwerp mogelijk om de reële variëteit van zijn ‘eigen’ betrekkingen adequaat te faciliteren. Dit roept inderdaad de vraag op, waarom nota bene overheidsopdrachtgevers zich zo hardnekkig blijven verzetten tegen stelselmatige opschaling voor infrastructuur voor informatieverkeer.
Wat uiteraard nog tegenzit, is dat besluitvormers op stelselschaal nog helemaal geen probleem met informatieverkeer herkennen (waardoor niets dat oplossing biedt ze kan overtuigen).
Vooral iemand op een besluitvormende positie ziet het verschil heus wel. Maar dat is steevast het verschil dat — hij vindt dat — hijzèlf is resp. maakt en dat daarom voor iederéén moet gelden. Huh, verschil?!
[W]ie optreden als opdrachtgevers en -nemers [zijn] onwetend […] van noodzakelijke ontwerpbeginselen voor wat vanwege overheidsbemoeienis prompt infrastructuur voor maatschappelijk informatieverkeer betreft.
Met humor moet je bij bestuurders dus oppassen. Beter nog: niet doen!
Is daarom het voorstel nooit serieus genomen dat Jaap van Rees ooit deed voor vakmatige functiescheiding? Beschermen enerzijds opdrachtgevers, anderzijds en informatici-als-opdrachtnemers met eendrachtige ontkenning van ethiek hun resp. posities? Sluiten ze informatiekundig ontwerpers opzettelijk uit, of is het nog steeds overheersend een kwestie van gedeeld onbenul?.
in: aantekening 69.7
Wat [menig opdrachtgever] m.i. volledig mist, […] is de noodzaak om vanaf wat ingewikkelder veranderopgaven een bekwame ontwerper in te schakelen (en beslist niet meteen te gaan ontwikkelen, laat staan om dat te laten doen). En vàkbekwaam is een ontwerper dan vooral doordat haar/zijn werk is doordrongen van ethiek, dwz afwegende behartiging van belangen van àlle betrokkenen. In plaats van ethics by design moet er ruimte zijn voor design by ethics, en dit laatste is een pleonasme. Gewoon: design, zeg dus maar ontwerp in het Nederlands.
in: aantekening 69.7
Zodra een bestuurder weet waarop z/hij moet letten, kan z/hij zelfs
eenvoudig toetsen of de aanzet langs het informatiekundige spoor
inderdaad stelselmatig is. Vraag kortweg naar de methodische
voorziening voor reële betekenissenvariëteit. Een verantwoord
bestuurder deelt immers de analyse dat op de schaal van maatschappelijk
verkeer een veranderlijk meervoud van betekenissen telt èn dat
overheidsorganisaties opgesteld staan voor coördinerende opgaven. Dus
moeten vooral overheidsorganisaties ‘iets’ met zulke
variëteit, a fortiori in hun samenwerking.
Wie die vraag niet begrijpt, valt onmiddellijk af. Wie antwoordt dat
allereerst uniformering van betekenis nodig is, heeft er evenmin enig
verstand van. Daarentegen moet erkenning van reële verschillen in
betekenis voorrang krijgen. Ontkenning van reële verschillen door het
opleggen van valse uniformiteit ondermijnt — kwaliteit van
— overheidsbemoeienis, en zo door naar vertrouwen van burgers,
enzovoort. Ook werken betrokkenen overheidsorganisaties pas mee aan het
elimineren van nodeloze verschillen, want daarvan circuleren we wel
degelijk óók veel, indien de informatie geborgd die kritiek is en
blijft voor hùn respectievelijke taken. (Zonder die waarborg gaan
‘ze’ noodgedwongen ‘ondergronds’ met hun
operationele informatievoorziening, terecht, want dan werkt nog
tenminste iets.)
Nogmaals, zonder omslag van uniformiteit naar pluriformiteit helpt geen
enkele bestuurlijke interventie, punt. Het valt daarom zelfs als
kritieke bestuurszet op te vatten, over wisselwerking gesproken, om met
voorrang die informatiekundige omslag te bevorderen.
Ook wat mij betreft heeft de overheid tot taak om, nu tevens voor gebruik van digitale technologieën, voor iedereen te voorzien in een betrouwbare infrastructuur voor informatieverkeer.
Volgtijdelijk lukt dat nooit, ik bedoel allereerst die nieuwe rol volledig begrijpen en vervòlgens ernaar besturen. Overheidsbestuurders moeten in staat worden gesteld om dat als het ware gaandeweg in wisselwerking te leren. Ook c.q. juist daarop moet de verandering bemeten zijn. Dat geldt overigens nadrukkelijk ook voor zgn ict-ers; zij moeten leren stelselmatig uitvoering te geven aan stelselmatig ontworpen voorzieningen, infrastructuur dus, voor informatieverkeer. Over zgn architecten heb ik het niet eens …
De opdrachtgever is inderdaad de kritieke (f)actor.
Met digitale infrastructuur voor informatieverkeer modderen we helaas ook alweer véél te lang maar wat aan. Dat is echter nergens voor nodig.
Overheidsinstellingen blijven zgn ict-projecten ondernemen voor wat zij als hùn informatievoorziening beschouwen, alle retoriek over de belangen van burgers ten spijt. De resulterende hulpmiddelen zijn daardoor zelfs, zeg maar, anti-infrastructureel van aard. Kortom, ònbruikbaar voor een zgn informatiemaatschappij. Dit verklaart waarom zulke projecten blijven mislukken. [… B]estuurders enzovoort [moeten] leren inzien dat voor oriëntatie de ontmoeting telt, en niet slechts het belang van — toch ook maar vermeend — eigen taakuitvoering.
Eenduidige ordening van diversiteit annex variëteit van betekenissen vergt stelselmatig ontwerp (lees ook: informatiemodellering). Daarvoor is met Metapatroon een modelleermethode beschikbaar […]. Oh ja, zonder bekwame ontwerper helpt een methode natuurlijk nog steeds niets. Zulke informatiekundige ontwerpers zijn er echter nog steeds niet, omdat de vraag ernaar ontbreekt. En dàt komt omdat opdrachtgevers kortzichtig informatiesystemen blijven verlangen die in afzondering de taken helpen vervullen waarvoor zij verantwoordelijk gesteld zijn. Maar, nogmaals, die afzondering is zeker tegenwoordig in onze zgn informatie- resp. netwerksamenleving een valse illusie.
Was het intussen maar zo dat voor ict-projecten zowel opdrachtgevers als —nemers géén aandacht voor stelselmatige informatiekunde opbrengen. Dat zouden er in elk geval bekend mee zijn. Maar zelfs dàt zijn ze doorgaans niet, wat inmiddels toch ook wel absurd mag heten.
Welke techniek zèlf kan helemaal geen criteria hebben. Dat hebben de mensen die er op een bepaalde manier gebruik van maken. Zolang verantwoordelijke besluitvormers dat niet begrijpen, geven ze daarmee domweg ingeschakelde uitvoerders, indien die er netzo domweg een mandaat aan ontlenen, alle ruimte om hùn criteria op te leggen. Op die manier kan ontkenning van reële variëteit aanhouden, of zelfs versterkt tot uitdrukking komen. Het is inderdaad nòg erger, wanneer opdrachtgevers daarvan wèl bewust zijn. […] Het probleem zit ’m in ontkenning van reële variëteit door mensen.
Nogmaals, neem — eindelijk — die boodschap serieus gelet op de reële opgaven met variëteitsdynamiek. Sta daarom open voor wat daarvoor met voorrang aan veronderstellingen ànders moet zijn.
De vraag waartoe informatie dient, raakt prompt overgeslagen. De zender doet alsof het antwoord vanzelfsprekend is, waardoor de geïntimideerde ontvanger zich ervoor schaamt zijn terechte onwetendheid te laten blijken; helaas is De nieuwe kleren van de Keizer geen sprookje (en vergeet niet dat de figuren die zich als wevers voordoen dat helemaal niet zijn.
Mijn idee is dat verantwoordelijke functionarissen relevante vragen niet zozeer moedwillig onderdrukken, maar dat zij ze domweg niet herkennen. Over functionele domheid gesproken … Dat maakt verandering echter nòg moeilijker. Want wie bewùst iets ontkent, heeft er tenminste aandacht voor gehad (ook al suggereert z/hij van niet) en kan daarom alsnog door een treffend argument overtuigd raken (indien z/hij omstandigheden als zodanig is gaan ervaren). Indien iemand echter nog niet eens tot zulke aandacht in staat is, ontbreekt wel erg veel nodige (voor)kennis. Daaraan gaan juist mensen mank die zich veel- zo niet alwetend wanen, herstel, die een vals beeld uitdragen waarmee zij gebrekkige kennis verhullen (en daarom meestal ook weer volgens hun beperkende, kortzichtige idee van concurrentieverhoudingen àfwijzend zullen reageren op de opbouwend bedoelde suggestie dat ze nog iets kunnen leren; zij ervaren immers het gevaar van ontmaskering en om hun valse beeld te handhaven doen ze ook verder alsof het ònterechte kritiek betreft waaraan slechts de ànder schuldig is).
[P]roblems, [and opportunities, for that matter, should be considered] both in multitude and interdependent. Regretfully, that is not all what business cases are usually about, instead merely aiming at solving a single so-called issue and be damned the consequences. So, I am very aware that a business case for Metapattern is extremely difficult, if not impossible, to make to currently fashionable management.
in: note 71.4
I am afraid many, if nowadays not most, so-called decision makers don’t easily take and follow advice calling for a change of course (let alone paradigm). Usually a personally felt disaster has to strike for them to support change (and until they withhold from panic, all we can do is wait, being around and hoping that someone equally lacking in insight as they do doesn’t gain control).
in: note 71.40
Het is moeilijk om iemand van nut en noodzaak van àndere
veronderstellingen te overtuigen, zeg ook maar om haar/hem daartoe te
… bewegen. [… J]uist die diagnose, ik bedoel van een
inmiddels mank paradigma, is vrijwel onmogelijk om aanvaard te krijgen.
[…] Over situationisme gesproken, onder als ernstig bedreigend
ervaren dwang van omstandigheden zijn mensen — pas — bereid
om veronderstellingen lòs te laten, maar kiezen ze vaak een verkeerd
alternatief (waardoor ze zelfs nòg slechter tegen die omstandigheden
opgewassen zijn). Als het meezit, is er èrgens iemand die
‘gelukkig’ wèl het paradigma probeert dat onder zulke
omstandigheden beter (lees ook: minder slecht) uitpakt. Succes kan dàn
netzo domweg vlot navolging krijgen.
Intussen blijf ik tòch proberen om redelijk uit te leggen waaròm
situationisme een vruchtbaarder paradigma is voor stelselmatig
informatiekundig ontwerp(en).
in: aantekening 72.7
[D]at helpt uiteraard nog steeds niets, indien programmeurs de ruimte blijven krijgen om zich er niets van aan te trekken. Daarom moet ook en vooral de opdrachtgever ànders gaan … opdrachtgeven.
Programmatuur met oriëntatie strikt volgens digitale techniek is het probleem helemaal niet, althans niet in eerste aanleg. De allereerste opgave bestaat er uit om een betekenissenmodel met het passende stelselmatige bereik te ontwerpen.
in: Wen er maar aan! Over noodzaak en opzet van stelselmatig informatiebeheer
Tja, zo plaatst vrijwel iedereen zich helaas middenin een raamwerk.
Daar zijn vooral bestuurders mee behept, herstel, dat is zo met
vermeende architecten die in de gunst van bestuurders willen zijn (en
daarin nog slagen ook, met alom groeiend gepruts van dien).
Het enige zinvolle middel- resp. oriëntatiepunt is uiteraard
gebruikskwaliteit-op-stelselschaal. Waarom begrijpen bestuurders dàt
niet?
De enige verklaring die ik kan bedenken waarom juist de mensen die zich erop laten voorstaan informatietechnologie te beheersen kennelijk zo weinig van informatie begrijpen, is dat zij zich blind staren op technologie. Eigenlijk erger is nog dat hun opdrachtgevers nog steeds niet kritisch genoeg zijn — hoe vaak moet iets mislukken? — om dat principiële gemis te — willen? — duiden en informatiekundige (her)oriëntatie af te dwingen.
Inderdaad kan tijdige weergave van relevante (meet)waarden weliswaar hèlpen bij (be)sturing, maar het is en blijft dus een middel. Nota bene, géén (be)sturing. Omdat, zeg maar, technocraten dat verschil tussen (be)stuurder en (be)stuurmiddelen echter weigeren te erkennen, zij het dat zij zichzelf beschouwen als exclusieve superbestuurders, koesteren ze valse verwachtingen van zulke middelen (en, niet te vergeten, vooràl van zichzelf). En omdat (be)stuurders, eveneens kortzichtig, maar ànders, weigeren te begrijpen wat technocraten zoal uitspoken, gaat het averechts maar dóór.
De grootste kans om verder te komen is en blijft m.i. met middelen die òntechnocratisch ingestelde mensen daadwerkelijk als nuttig herkennen voor hùn respectievelijke gedragingen. Dat proberen technocraten te belemmeren, want zij zien er — overigens terecht, maar door hen ònbegrepen — een bedreiging voor hun willekeur in. Daarom moet zo’n èchte gebruiker eens moedig genoeg zijn om van de desbetreffende bestuurder — die er stellig eveneens nog steeds niets van begrijpt — te verlangen dat zo’n bruikbaar middel er ook komt; daarvoor moet die bestuurder dus tégen de valse voorlichting van ‘haar/zijn’ technocratische staf besluiten. Dat blijkt een moeilijke opgave voor haar/hem, maar elders zijn ze helaas nòg moeilijker.
Er is slechts één, zeg maar, verlichte opdrachtgever nodig die weliswaar niet weet hoe het wèl moet, maar het erop wil wagen dat het ànders moet en dankzij een geslaagde proef weleens wil zien waartoe een vervolg ervan leidt. Wie?
Tja, hoe kan ik dat nu eens diplomatiek schrijven? En ook nog eens in kort bestek? Hmm, het lijkt mij voor een bestuurder met verantwoordelijkheid voor enig aspect van digitalisering, en dus al helemaal voor wie alweer integralere verantwoordelijkheid draagt, geen overbodige luxe om ook en vooral zulke informatiekundige stelselbeginselen paraat te hebben. Een bestuurder die dat echter mist, en zeker voorlopig geldt dat voor vrijwel alle bestuurders, moet op z’n minst kunnen beoordelen van wie z/hij informatiekundig advies kàn, en dan ook moét, aannemen. Helaas geldt eveneens voor vrijwel alle bestuurders dat zij mbt informatiekundige advisering en ontwerpdeskundigheid ook dàt onderscheidend vermogen missen, en daarom blijft digitalisering alsmaar mislukken zodra zij stelselmatig relevant behoort te zijn (en opnieuw vanwege alom beschikbare communicatiemiddelen ontkomt daar vrijwel géén digitalisering aan, al helemaal niet onder overheidsauspiciën).
Voorwaarden? Wie maakt zich sterk voor zulk onderwijs? En wie verschaft ontwerpopdrachten aan aldus geschoolde ontwerpers?
Om infrastructuur, per definitie immers een verkeersvoorziening, serieus van de grond te krijgen, is zulke verbrokkeling rampzalig. Karakteristiek […] werkt ook sterk belemmerend, dat opdrachtgevers hun opdrachten blijven gunnen aan op apartheid van bouwresultaten georiënteerde opdrachtnemers.
Het lukt mij echter maar niet om mensen op (overheids)functies met verantwoordelijkheid voor infrastructuur ervan te overtuigen dat ze infrastructuur juist ondermijnen door digitalisering feitelijk ònverkeersmatig op te vatten, met herhaalde mislukkingen van zgn ict-projecten inderdaad als voorspelbaar gevolg. Zij houden kortzichtig vast, althans, een àndere voorstelling kan ik mij er niet van maken, aan kleinschalige betekenisafbakening. Dat gebeurt vergaand impliciet, waardoor zij argumenten voor een kwalitatief àndere opzet niet eens als zodanig worden herkend (en daarentegen prompt worden afgedaan als kritiek, in hùn ogen altijd ònterecht).
in: aantekening 74.9
[H]et vermijden van nodeloze verschillen [is] pràktisch slechts haalbaar is door erkenning van reële verschillen. Kenmerkend voor een open samenleving is nu net, dat er van — dynamiek van — zùlke verschillen veel zijn, en ook moeten zijn. Bestuur dat ze ontkent, past niet.
[A]ansluiting van zowat iederéén op wat allang feitelijk één digitale infrastructuur voor informatieverkeer is, noodzaakt tot àndere informatiekundige grondslagen. […] Zelfs principieel zouden overigens overheidsinstellingen ervoor open moeten staan, te weten als behartigers van het zgn algemeen belang. Maar ja, wie zichzèlf gevestigd acht, blijkt vooral bang voor iets nieuws.
Er zijn nogal wat mensen die zich ergeren aan problematisering. Zij vatten dat prompt als kritiek op henzèlf op[. …] Dat is alom spijtig. Wat, mits tijdig ondernomen, kan er tegen alweer diepgaander begripsvorming zijn? Dat helpt iedereen toch aan een alweer betere oplossing!
Wat politici, bestuurders en — hogere — ambtenaren moeten beseffen, is dat infrastructuur vóór verkeer iets ànders is, zeg dus ook maar van een àndere orde, dan het erdoor gefaciliteerde verkeer. Wie infrastructuur slechts kan opvatten volgens het eigen gebruik dat z/hij ervan maakt, mist volledig dat infrastructuur er is voor optimalisering van verhoudingen tussen (verkeers)deelnemers.
[Er valt] met verstandig ontwerp best nog iets redelijks van besturing […] te maken. Dat lukt door besturing af te leiden van wàt er eventueel expliciet bestuurd moet worden, dus nooit òmgekeerd, laat staan dat besturing als doel op zichzèlf mag gelden.
[Z]onder het vermogen om te beoordelen wie terzake deskundig is, veroordeelt de-mens-zonder-gedegen-oordeel zowel zichzèlf — wat ik als gevolg tot daar aan toe vind — als — en vanwege verhoudingen is ethiek aan de orde — wie afhankelijk is van haar/zijn besluiten enz. tot dóórdwalen. […] Overigens weet aanvankelijk helemaal niemand welke-kant-het-op-moet, laat staan precies. De bestuurder c.q. manager moet dan allereerst durven vertrouwen op de onderzoeker. Dat blijkt doorgaans dus helaas te veel gevraagd. Het past m.i. niet om dat eenzijdig de onderzoeker te verwijten.
in: note 77.47
Het is juist dat gebrèk aan opstandig of zelfs maar veranderlijk potentieel dat opdrachtgevers met het oog op hun gevèstigde belangen zo zeer aanspreekt, want ze gerust stelt. […] Zo voelen bestuurders zich inmiddels kennelijk veilig met wat programmeurs ze m.i. dus vaak kortzichtig als — voordelen van — digitalisering voorspiegelen.
in: note 77.82
[D]digitalisering [mag] géén reden […] zijn om
verantwoordelijkheid af te schuiven. […] Een computer
‘zegt’ immers niets, kàn ook niets zeggen in de zin van
ervoor verantwoordelijk zijn. We moeten daarom èlke schijn proberen te
vermijden dàt een computer iets zegt. Of een computer voorzien van
informatie en programmatuur adequaat gereedschap biedt, laat zich
altijd vlot vaststellen door het systeem ruim genoeg te nemen voor de
facilitering van bijbehorende gedragingenvariëteit het àls gereedschap
moet ‘dienen.’
Zolang vooral opdrachtgevende ambtenaren nogal exclusief hun
‘heren’ menen te moeten dienen, en zowel die
‘heren’ vanuit hùn politieke belangen ze vergaand hun gang
laten gaan als de gebruikende ambtenaren zich niet durven te roeren,
blijven ze onderling verbonden door banaliteit heersen.
in: note 77.100
En dan kan ik wel volhouden dat voor (h)erkenning van reële variëteit een grondslag als subjectief situationisme en voor dienovereenkomstig gedifferentieerde “beschrijvingen” een modelleermethode als Metapatroon onontbeerlijk is, maar zo’n suggestie is en blijft niet besteed aan wie abusievelijk gelooft — en in de positie ‘verkeert’ om dat eenzijdig te doen — aan superioriteit met vergaande apartheid (lees dus: exploitatie van anderen) van dien van eigen levenswijze.
in: note 77.105
Alom zadelen informatiekundig onbenullige opdrachtgevers zich op met informatiekundig onbenullige opdrachtnemers. Dat hebben zij van zichzèlf allemaal niet door, integendeel. Dat is er tragisch aan.
[D]igitaliseringsprojecten voor wat ruimer bereik van
informatieverkeer blijven mislukken. Ofwel, dat wijst eerder op
ònmacht. […] (Want) waartoe de meeste zgn bestuurders — nog
— niet in staat zijn, is sturing van digitalisering. Dat kan
desondanks weleens goed gaan, maar daarvoor moeten de uitvoerders van
een digitaliseringsproject over het adequate vermogen tot zèlfsturing
beschikken. Helaas is ook onder, zeg maar, uitvoerders nog steeds een
achterstand aan de orde. Vooruit, eveneens uitzonderingen daargelaten.
Dat laat onverlet dat het een misverstand is om zgn ict-ers òngestuurd
(lees ook: zònder deugdelijk ontwerp enzovoort) aan de slag te kunnen
laten gaan. Het is door de feitelijke afzijdigheid van bestuurders
— is het om hun inderdaad gebrekkige sturingsvermogen niet te
hoeven tonen? — zelfs zo, dat werk als ict-er èxtra aantrekkelijk
is voor mensen die vergaand zèlf willen bepalen wat zij doen. En hùn
wereldbeeld — uiteraard overdrijf ik wat — neigt gauw naar
het ééndimensionale, overigens óók meestal met de beste bedoelingen.
Maar wat hebben we aan zulke bedoelingen die maatschappelijk tekort
schieten? Zachtjes gezegd is het niet zo vreemd, dat het resulterende
middel dat de opdrachtnemende ict-ers opleveren meestal nogal afwijkt
van wat de opdrachtgevende bestuurder bedoeld heeft. Daar is geen
redden aan, zolang hun gebrekkige vermogens complementair blijven.
Sterker nog, pogingen om nog iets te redden hebben alsmaar averechtser
resultaat. ’Men‘ maakt weliswaar elkaar onderling
verwijten, maar met iedereen met haar/zijn kop alsmaar dieper in het
zand is de één onhoorbaar voor de ànder, laat staan dat er iets van
’naar buiten‘ komt (en vandaaruit, eindelijk, wèl
deskundige aanzet tot verbetering kan komen). […]
Nogmaals, wat die zgn deskundigen (lees ook: ict-ers) opvatten als de
opdracht die ze moeten uitvoeren, bepalen ze nog vrijwel overal
vergaand zèlf en de kans, alle retoriek ten spijt, dat zij daarvoor het
passende begrip van algemeen belang volgen is helaas klein. […]
Ja, ontwerp is onmisbaar.
[D]aarvoor moet iemand a. eens willen luisteren en b. redelijk kunnen begrijpen wat haar/hem gezegd wordt. Die voorwaarden, zachtjes uitgedrukt, ontbreken weleens als het mensen zijn die zich laten vóórstaan op een bestuursfunctie en/of specialisme, in het bijzonder ict.
Ik meen dat mislukkingen met digitalisering zichtbaar genoeg zijn om aandacht te trekken. De vraag vind ik daarom vooral, wànneer om te beginnen één opdrachtgever annex besluitvormer dùrft te erkennen dat het op die manier niet door mag gaan.
Wat digitalisering betreft zijn het opdrachtgevende bestuurders die
zich genoodzaakt zien helpers in te schakelen zonder hun toepasselijke
deskundigheid te kunnen beoordelen. Dat gaat dus vaak mis, tevens omdat
die helpers zichzèlf bij uitstek deskundig achten.
Vergelijk het eens met wie een eigen huis wil bouwen. Wie daarvoor de
nodige bouwdeskundigheid mist, moet haar/zijn huis láten bouwen. Z/hij
weet wèl dat een huis muren heeft, dus geeft z/hij een opdracht aan een
metselaar. IJverig gaat de metselaar aan de slag, er verrijzen muren.
Nee, op die manier is het niet het huis dat de opdrachtgever bruikbaar
vindt. En dat zijn nog maar de muren. De bouw van een huis vergt
gecoördineerde bijdragen door vakmensen met allerlei disciplines.
Daaruit volgt dat de opdrachtgever mbt (des)kundigheid feitelijk een
ernstiger gebrek kent. Allereerst mist z/hij de nodige
ontwerpdeskundigheid. De deskundigheid van een ontwerper bestaat eruit
dat het doel van de opdrachtgever voorrang krijgt. Waarom wil z/hij een
eigen huis? Welke gedragingen moet dat huis faciliteren? Pas nadat
duidelijk genoeg is waarvoor het huis moet dienen, valt er een ontwerp
voor te maken. Aan de hand van een ontwerp, dus in het stadium dat er
nog maar weinig geld is besteed en al helemaal nog géén onomkeerbare,
of slechts kostbaar te wijzigen, resultaten gemáákt zijn, helpt de
ontwerper zijn opdrachtgever te toetsen of het aldus voorgestelde huis
gaat zijn wat de opdrachtgever ervan verwacht. Zo nee, dan kan het
ontwerp verhoudingsgewijs zeer eenvoudig worden aangepast. Volledige
zekerheid heeft de opdrachtgever uiteraard pas als het huis gereed is,
maar een bekwame ontwerper dwingt de opdrachtgever — en overige
belanghebbenden — er als het ware toe om àls gebruikers (!)
behoeften te uiten.
Vervolgens kan de ontwerper namens de opdrachtgever de bouwuitvoering
coördineren, erop toeziend dat het bouwontwerp gevolgd wordt. Zo
vervalt vergaand de noodzaak voor de opdrachtgever om verstand van
bouwuitvoering te hebben resp. om aannemers op hun kwaliteit te kunnen
beoordelen.
In plaats daarvan moet de opdrachtgever in staat zijn om een geschikte
ontwerper te kiezen. Dat is voor digitaliseringsopdrachten èxtra
moeilijk, vooral omdat — in termen van de nieuwbouw van een huis
— metselaars zich als ontwerpers voordoen. Tja, weet de
opdrachtgever veel?! En naarmate het met een project méér mis gaat,
neemt blikvernauwing van de opdrachtgever vaak sterk toe; er wordt
alsmaar zinlozer dóórgemetseld. [Kortom, d]at pakt voor digitalisering
tot dusver doorgaans zelfs averechts uit, omdat opdrachtgevers zich
overwegend ònwetend wenden tot, gelet op hun opgave, het verkeerde vak.
Nee, een metselaar is uiteraard niet minder dan een architect, en ook
niet minder. Nogmaals, zij hebben verschillende vakdisciplines. En wat
de opdrachtgever, indien zèlf ondeskundig, voor een geslaagd
digitaliseringsproject direct nodig heeft, is een informatiekundig
ontwerper. Daarmee komt z/hij indirect — en bijgevolg juist
optimaal — o.a. uit op bekwame uitvoerders, en alles bijelkaar op
wat z/hij als projectresultaat dankzij ontwerp realistisch verwacht.
[…]
Nota bene, op die vakbekwaamheid ding ik helemaal niets af,
integendeel. Voor een metselopgave gaat er natuurlijk niets boven een
bekwame metselaar. Maar de opgave is in eerste aanleg kwalitatief een
àndere, te weten één van en voor ontwerp. Wie persoonlijk ervaring
heeft met mislukking van nieuwbouw, maar een wat ingewikkelder
verbouwing telt ook en dat maken meer mensen mee, zou toch als
bestuurder moeten kunnen begrijpen dat het een vergissing is om van
mensen met het ene vak zelfs klakkeloos te verwachten dat zij volgens
het andere vak — kunnen, willen — werken.
Prima, als een opdrachtgevende bestuurder op haar/zijn vraag naar
beroep als antwoord ’informatiekundig ontwerper‘ krijgt,
heeft het voor haar/hem zin om dóór te vragen. Anders moet z/hij meteen
de vòlgende kandidaat beoordelen. Tja, wat de opleiding betreft zou ik
niet weten welke relevant is. Wat informatiekunde heet, is immers vaak
vergaand informatica, zeg ook maar ict ipv de noodzakelijke
gedragswetenschap. Daar komt bij dat òmgekeerd de technische
mogelijkheden feitelijk tot één digitaal gefaciliteerd verkeerstelsel
hebben geleid. Daardoor zijn de gedragsmatige ontwerpopgaven eveneens
stelselmatig. Daarvoor is variëteit kenmerkend, en vergt een daarop
bemeten ontwerpmethode. Een opdrachtgevende bestuurder die dat nog niet
dóór heeft, laat zich […] gauw op een dwaalspoor leiden.
De oplossing is vanzelfsprekend dat z/hij zich voor de selectie van een
informatiekundig ontwerper laat bijstaan door een bekwame …
informatiekundig ontwerper. Oeps, daar is het dilemma weer, althans
zolang bestuurders niet eens nut en noodzaak beseffen van nadrukkelijke
ontwerpbemoeienis. Zolang zij zelfs daarover ònkundig zijn, zit er
uiteraard géén verbetering in.
Meestal overschreeuwen mensen […] hun onbenul. Juist dàt werkt blijkbaar om nòg onbenulliger mensen ertoe te bewegen ze te ondersteunen. Geld, en zo. Daardoor is het steeds moeilijker geworden om steun voor (lees dus vooral: financiering van) reële oplossingen voor reële problemen te verwerven.
Besturing moet bedoeld zijn als deel van oplossingen, dus niet om
problemen nogeens te verergeren. Waarom gaat dat zo vaak, zelfs steeds
vaker, mis? Verhulling met de Engelse term governance helpt dan ook
niet, integendeel.
Een verklaring kan beginnen met het begrip aspect. De aanduiding van
een aspect, zeg a, is slechts zinvol volgens de veronderstelling van
iets, zeg X, waarvàn a aspect is. En zo’n X telt dan niet slechts
het ene aspect a. Er zijn verschillende aspecten onderscheiden, ofwel
a, b, c, …
In de aanwijzing van de status àls aspect komt erkenning van enig
belang tot uitdrukking. Tot zover, prima. Daarvoor kunnen immers
allerlei redenen zijn, van wat belanghebbenden bij X kennelijk …
belangrijk vinden tot wat vooràl er — wederom om allerlei redenen
— moeilijk aan is om X te realiseren.
Organisatorisch is er traditioneel staf voor aspecten en lijn voor
zowel afweging van aspecten als uitvoering vòlgens die afweging.
Kortom, de keuze voor aspecten moet pràktisch zijn, altijd met het oog
op waarvàn ze als aspecten gelden. En het onderscheiden van aspecten
moet gebeuren in het besef dat zo’n X òmgekeerd dus géén simpele
opstapeling is van respectievelijke aspectuitkomsten. Want die
uitkomsten zijn ònderling stellig deels strijdig. Nota bene, de reële
verwachting van hun strijdigheid vormt de hoofdreden om aspecten te
onderscheiden, opdat ze allereerst als het ware stuk voor stuk
voldoende aandacht krijgen. Maar vervòlgens is afstemming van
aspectuitkomsten nodig voor X als ‘hun’ geheel. Dat vergt
een dienovereenkomstige ontwerpslag.
En is redelijkerwijs pas sprake van besturing, indien daarvoor een
beroep wordt gedaan op integraal ontwerp (lees ook: voorstel). Dat
stelt eisen óók (!) aan bestuurders.
Blijkbaar missen nogal wat bestuurders het inzicht dat, zoals het
gezegde luidt, de som méér is dan de delen. Het is inderdaad géén
kwestie van louter optellen. Bestuurders inclusief leden van
stuurgroepen e.d. hebben zèlf doorgaans een, zeg ook maar,
aspectachtergrond. Dat leidt gauw tot verabsolutering van aspecten. Van
de weeromstuit vertegenwoordigt de besturingsstructuur niet — de
noodzaak tot — afweging tot c.q. ontwerp van geheel, maar raken
potentieel strijdige apartheden volgens aspecten voortgezet.
Nee, zodra de opgave wat ingewikkelder is, passen op die manier de
(aspect)delen nooit voor een bruikbare e.d. som. De besluitvorming, of
wat feitelijk het gebrek eraan is, verloopt van het aspectkastje naar
de aspectmuur, enzovoort. Zònder idee dat de uitkomst voor de som
ergens ertùssen ligt en onder uiteindelijk onweerstaanbare druk om
‘iets’ te doen, krijgt de aanzet volgens één van de
aspecten tevens de status van integraal ontwerp. Wat dus niet werkt.
Zolang aspect verward blijft met wat allerlei aspecten omvat, volgt
mislukking onvermijdelijk op mislukking. Als maatregel, tja, precies
verkeerd, volgt op èlke mislukking zelfs uitbreiding van aspectgerichte
besturingsopzet (waarvoor de term besturing dus nergens meer op
slaat).
Maar architectuur dan? Veel bestuurders associëren architectuur
wellicht met wat hier onder integraal ontwerp verstaan wordt. Aldus
vertrouwen zij er op dat onder die noemer de aspecten onderling
deskundig afgestemd zijn. Dergelijk vertrouwen is echter vaak
ònterecht. Want óók zgn architecten, vooral die zich zo mbt
digitalisering noemen, richten hun aandacht feitelijk op een aspect ipv
het geheel. Zij doen domweg mee aan de kastje-muurverdwaling annex
-verdwazing.
Het helpt ook niet, wanneer bestuurders voor digitalisering aan zulke
ict-architecten de vraag naar integraal ontwerp voorleggen. (Ook) zij
kunnen immers geen passend antwoord geven. Afstemmend ontwerp is een
àndere vakdiscipline. Voor digitalisering is dat informatiekunde.
Over bestuurscultuur gesproken, naar mijn idee ‘durft’ een lijnmanager eerder ruimte voor een proef te geven indien haar/hem daarvoor een voorstel zgn vertrouwelijk bereikt. Terwijl jij allang weet dat een proef niet kàn mislukken (want wèrkend gereedschap ervoor bestaat), rekent zo’n manager vooralsnog op mislukking. Weet z/hij veel?! Z/hij wil dus vooràl het gevoel hebben niet op — nogmaals, voor haar/hem hoogstwaarschijnlijke — mislukking te zullen worden àfgerekend. Dáárvoor dient vertrouwelijkheid. (Pas) zodra de proef geslaagd is, durft een manager méér.
Wat nog wel wil helpen, is dat je vooral continuïteit benadrukt. Zo sloeg het eens aan, dat ik ipv uitleg te verschaffen over de informatierotonde mij beperkte tot het uitspreken als slogan van “Blijf overal zoveel mogelijk van af!” Dat stelde blijkbaar gerust (en de bewering is ook juist).
[M]enig bestuurder [is] allergisch […] voor wat zij of hij de aandacht maar vindt afleiden van wat z/hij tèlkens beschouwt als incident-van-de-dag. Wat volgens hen daarvoor niet past, bestempelen ze gauw àfwijzend als filosofie. Semantische discussie, dat is ook zo’n dooddoener. […] Het is inderdaad de opgave om een verandervoorstel aan bestuurders de prompt herkenbare schijn te geven van dè oplossing van een incidenteel probleem, waarbij het stelselmatige oplossingskarakter helaas in elk geval voorlopig verborgen moet blijven. Je kunt het echter ook treffen met een bestuurder en meteen, hoera, mikken op filosofische kortsluiting. Dat is wederom … persoonlijk.
Maar wat hebben vooral zij aan een stoep die nergens toe leidt? Nogmaals, vraag ze daarom niet om toestemming om meteen — en vooral — de verbindingsweg aan te leggen, maar doe dat wèl. Mits je beschikt over een stelselmatig bemeten ontwerp, is dat dus zelfs veel goedkoper, sneller klaar, enzovoort. Haal ze er weer bij om het lint door te knippen, iederéén blij.
[W]elke leidinggevende functionaris durft het aan om kritische medewerkers aan te stellen, zolang zij niet beseffen dat die kritiek ònvermijdelijk is voor per saldo opbouwende bijdragen, voor veranderingen dus?
Zo is het vooral onzinnig om voor — digitale — informatietechnologie (it) vergaand apàrt(e) bestuurlijke voorzieningen te treffen. Daar lijdt de oriëntatie volgens de reële maatschappelijke opgaven onder.
De ontwerper moet […] flexibele zorgverlener — kunnen — zijn. Als onmisbare voorwaarde voor succes moet de opdrachtgever in staat zijn om zulke zorg te ontvangen en verdragen. Dat vergt enig vermogen tot verwondering, open kunnen staan voor verrassing.
in: aantekening 82.7
En bestuur omvat het geven van leiding aan zowel beheer als verandering. Daar hoort dus het bevorderen en besluiten over samenhang, verhouding ertussen bij. Aldus verschilt een zgn leider van een manager, doordat z/hij beide houdingen in onderlinge dynamiek … beheerst.
Hoe dan ook, wat een opdrachtgever met een veranderopgave moet doen, is er àls opdrachtgever mee om te gaan. Dat is dus niet (!) àls ontwerper. De opdrachtgever biedt ruimte voor ontwerp, dat is iets ànders dan ontwerpen. Het is toch ook niet de vraag of ontwerpers hun opgaven als opdrachtgever zijn gaan beschouwen?!
[V]oortdurende mislukkingen van wat grootschaliger bemeten digitaliseringsprojecten [zijn] in hoofdzaak (!) methodisch helaas ‘eenvoudig’ verklaarbaar […]. Want wat ontbreekt, is besef van het stelselmatig bereik van de opgave, met de noodzaak van ordening van betekenissenvariëteit van dien. De moeilijkheid zit ‘m in wijziging van houding, dwz van — de illusie van — zelfvoorziening naar stelselmatige betrekkelijkheid. Zodra opdrachtgevers duidelijker begrijpen wàt zij van hun opdrachtnemers moeten verlangen, en zichzèlf dus niet langer als het ware buitenspel zetten door it-jargon te slikken, gaan hun opdrachtnemers een wèl stelselmatig bemeten methode heus gebruiken.
Ik vrees dat de verhouding vaak anders ligt. Wie in een machtspositie verkeert, kan zich betrekkelijk weinig van verantwoordelijkheid aantrekken.
Maar om informatiekundige opgaven stelselmatig verantwoord te helpen oplossen moeten ontwerpers zulke enneadische semiotiek wèl grondig beheersen. Van opdrachtgevers van — digitale — stelselvoorzieningen mogen ‘we’ dergelijke beheersing niet verwachten. Die is van hen ook helemaal niet nodig, mits ze weten hoe ze een bekwame ontwerper moeten kiezen. Helaas, meteen daar gaat het echter nog steeds mis …
Het is zinloos om ongedifferentieerd moeite voor voorlichting te
doen. Elk voorstel om het eens ànders te doen stuit echter op een
structurele belemmering. Want mensen die over zo’n voorstel
beslissen, ervaren ‘anders’ doorgaans prompt als
bedreigend. […] Zo van, zolang ik — doe alsof ik — er
geen weet van heb, kan ik er ook niet verantwoordelijk voor zijn dat er
niets aan/mee gebeurd. Intussen is de valse schijn van vernieuwing niet
van de lucht. Je kunt dat het voorlichtingsdilemma noemen. Vanwege de
besluitvormingssluis moet je met iets nieuws immers vrijwel altijd
langs de aldaar gevestigde machthebbers (lees: bestuurders resp.
ambtenaren op leidinggevende functies) die zich echter vrijwel nooit
— willen — laten overtuigen. Maar ja, als je dan maar
àfziet van verzoeken tot inschikkelijkheid, want zo is ook voorlichting
uiteraard bedoeld, gebeurt er nog steeds niets. Intussen raken juist
mensen die zich op zulke posities bevoorrecht wanen, over dilemma
gesproken, meestal prompt geïrriteerd door òngevraagde inspraak met als
gevolg dat ze de sluis zo mogelijk èxtra gesloten houden.
Er langs dan maar, onder het motto dat het eenvoudiger is om
vergiffenis te krijgen dan toestemming? Onder zgn uitvoerende
medewerkers is er altijd wel een aantal dat veranderingen verwelkomt en
er met opbouwende suggesties graag aan bijdraagt. Maar ondergronds in
de zin van formele besluitvorming omzeilen vergt een plek binnen een
organisatie, en komt voor een buitenstaander […] dus niet in
aanmerking.
Nu hoeft niet àlles, en ook nog tegelijk, meteen … open. Om te
beginnen is èrgens een openingetje genoeg, en heeft zelfs de voorkeur.
Want àlles kan onmogelijk tegelijk veranderen, laat staan onmiddellijk.
Door ergens daadwerkelijk te kunnen beginnen volgens een andere aanpak,
kan — pas — praktisch worden aangetoond dat het werkt. Maar
zelfs zo’n openingetje valt moeilijk gegund te krijgen. Ik
vermoed dat de meeste zgn verantwoordelijke functionarissen bang zijn
dat het àndere inderdaad … werkt; dat resultaat zou volgens hen
dan worden opgevat als bewijs van hun schuld aan voorafgaand gepruts.
Dat kan ik allemaal wel onzinnig vinden, maar overtuigen laten zich
(zelf)behoudende besluitvormers daardoor natuurlijk niet, integendeel.
Ik maak het nog erger als ik alsmaar luider verkondig dat zij zich
voortdurend door ict-ers laten foppen, omdat zij helemaal niets van -
het belang van — stelselmatige semantiek begrijpen, wat die
ict-ers overigens zo mogelijk nog minder doen.
Digitalisering gaat nog mank aan de veronderstelling, dat de makers zichzèlf voor ontwerpers houden en mede daarom blijven opdrachtgevers van digitaliseringsprojecten dat ook doen. Er zijn feitelijk géén informatiekundige ontwerpers. En die komen er natuurlijk ook niet, zolang er geen opdrachten zijn om van — de inkomsten ermee — te leven. De digitaliseringsmakers zijn de programmeurs en wie er allemaal omheen druk doende is om voor hèn opdrachten te verwerven. Gelet op het zakelijke verdienmodel met detachering van programmeurs zijn wie zich presenteren als it- resp. ict-architect slechts randfiguren. Zulke i(c)t-ers ontwerpen weliswaar (ook), maar hun eenzijdige techniekoriëntatie laat zich duiden als […] modernistisch [in de zin van] allang achterhaald[. …] Maar dat ligt uiteraard niet in de eerste plaats aan (pseudo-)ontwerpers, hoewel hun medeplichtigheid wijst op gebrekkig ethisch besef. Onder de noemer van politiek moeten ‘we’ met voorrang een samenlevingsvisie hebben èn vervolgens bijhouden volgens dynamiek van redelijkerwijs alom als evenwichtig ervaren verhoudingen. […] Laat nu nèt de burger, alle politieke retoriek ten spijt, pràktisch alsmaar meer van het dagelijks openbaar bestuur te worden uitgesloten [door] verschanste overheidsinstellingen[.]
Waarom slaat de opvatting niet aan dat nota bene èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is? Nee, een steekhoudend tegenvoorbeeld heeft mij nog niemand kunnen geven. Ja, die opvatting benadrukt gedragsverhoudingen. De verzoeker geeft zich ermee bloot als belanghebbende. […] En over bloot gesproken, zoals ook het sprookje De nieuwe kleren van de keizer leert, ze zijn niet gediend van ontmaskering van schijnheiligheid.
Maar daardoor gaan ook zulke structurele problemen van openbaar bestuur uiteraard niet wèg. Ken jij soms iemand, dus véél jonger, die is te porren voor een oplossingsrichting die opbouwend wèl zowel principieel als praktisch bemeten is op de reële variëteit van maatschappelijk verkeer?
[B]estuurlijk draagvlak [wordt verward] met kwaliteit van maatschappelijke voorziening zèlf[, …] terwijl benodigde voorzieningkwaliteit daardoor alsmaar moeilijker valt te bereiken.
De misvatting is ook daar dat beheer àlles omvat, met ontwikkeling als een aspect oid ervan. Over ontwerpen wordt zelfs met geen woord gerept; dat wordt abusievelijk blijkbaar dan weer gerekend tot … ontwikkelen.
Met bestuurders feitelijk als beheerders vinden ze — ruimte
voor — ontwerpen met nieuwigheid van dien maar risicovol.
[…] Bestuurders moeten ontwerpruimte aandurven. De geschikte
houding dáárvoor is ànders dan wat beheer vergt.
Uiteraard verdient ook beheer zorg, enzovoort. Maar het heeft geen zin
om over beheer te beginnen zònder passend ontwerp dat inderdaad ook
passend is ontwikkeld. Klopt, ‘in’ het ontwerp moet
nadrukkelijk óók met beheer gerekend zijn. Het is echter, nogmaals,
onzin om ervan uit te gaan dat volgens beheer in deugdelijk ontwerp(en)
valt te voorzien.
Ik kan me overigens wederom goed voorstellen dat niet iedereen op zulke principiële verhandeling zit te wachten. Maar doe dan ajb niet moeilijk over de conclusies die eruit getrokken en aanbevelingen die eraan verbonden — moeten — worden. :-)
Er valt weerstand van vooral gevèstigde zgn ict-ers tegen bedoelde
standaardisatie te verwachten. Zij kunnen de door-en-door stelselmatig
bemeten opzet niet begrijpen, omdat zij — overigens vaak onbewust
— volgens veronderstellingen van apartheid werken. En zij willen
het ook niet begrijpen, omdat zij er ònveranderd vanuit dergelijke
apartheid gedacht ondermijning van hun status, verdienmodel e.d. in
herkennen. Inderdaad, zij zullen stelselmatige beginselen moeten leren,
enzovoort.
Het lijkt mij niet de opgave, en zeker niet de maatschappelijke opgave,
van opdrachtgevende bestuurders om ict-ers hun allang achterhaalde
manier van werken te laten koesteren met maatschappelijk vaak zelfs
averechtse uitkomsten (daarvoor verspilde tijd, geld en moeite nog
daargelaten). Daarentegen acht ik het alleszins redelijk dat
bestuurders hun opdrachtgevende invloed benutten om ict-ers zsm alsnog
op stelselmatige gedachten te brengen (en dat er zodoende ruimte
ontstaat voor inschakeling van een zgn informatiekundige ontwerper,
zoals er voor een wat ingewikkelder gebouw ook niet meteen een aannemer
aan de slag gaat, maar een architect in samenspraak met de
opdrachtgever een ontwerp ervoor maakt dat de aannemer uitvoert).
Maar hoe komen bestuurders op die … gedachten? En […]
waarvan moeten ze overtuigd zijn om er daadwerkelijk naar te handelen?
Mee eens, we moeten voor hèn aanschouwelijk maken wat, vooruit, voor
hèn de voordelen zijn van op z’n stelselmatigs bedoelde dùbbele
standaardisatie (en hoe daarmee de nadelen, nogmaals, voor hèn van de
tot dusver gangbare apartheidsaanpak worden opgeheven). […] Oh
ja, dat lukt pas dankzij […] ruimte voor informatiekundig
ontwerp. :-)
Maar juist (!) zo’n oordeel veronderstelt toch een zelfs stèrk verschil, nietwaar, te weten tussen zgn normaal en abnormaal? Natuurlijk! Blijkbaar is het in zo’n … situatie verleidelijk om abnormaal te associëren met niet-bestaand. Tja, (want) wat er niet is, hoeft ook niet te tellen. Zo lijken bestuurders orde te duiden. Wie er desondanks angst voor houdt, over onbewuste erkenning van vaak irrelevant verschil of zelfs bewuste erkenning van door waanbeeld van orde gemáákt verschil gesproken, kan voor vernietiging van ‘de ander’ kiezen. Nee, verschillen gaan … natuurlijk nooit wèg. […] De pràktijk vergt m.i. samenhangende verschillen.
Maar waarom laat zich informatiekunde volgens situationistisch beginsel zo moeilijk vestigen? […] Daar komt wat informatie betreft bij dat de schijn van algemeen geldige betekenis ‘helpt’ om ònevenwichtige (machts)verhoudingen in stand te houden, zeg ook maar om emancipatie te belemmeren. Ontkenning van gedrags- resp. betekenismatig situationisme is … politiek. In èlke verhouding gedragen deelnemers zich … verschillend, dus volgens dienovereenkomstig verschillende betekenissen. De, zeg maar, wissel- resp. verdwijntruc van pure machtsuitoefening bestaat er uit om de ànder een betekenis en bijbehorend gedrag op te leggen, inderdaad, èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid, dat de ànder als ènkelvoudig, dus algemeen geldig opvat, terwijl de één er juist met geen haar op haar/zijn hoofd aan denkt om zich zèlf volgens die betekenis te gedragen.
Dat is pràktisch weliswaar onhaalbaar, maar hoe minder dat … mislukt, des te beter alweer. Maar wat kan een ontwerper uithalen zònder opdrachten?
En toen moest het neoliberalisme nog op gang komen … Wat als digitalisering geldt resp. ervoor al dan niet in aanmerking komt, blijken sindsdien ook en vooral ict-ers vergaand te bepalen[. …] Tja, waarom doen hun zgn leidinggevende functionarissen en opdrachtgevers er niets tegen? Zij zijn vergelijkbaar bevangen door verwarring over maakbaarheid. Alsof slechts maakbaar is, wat uitgaat van — en mikt op — gevestigde verenkelvoudiging. Onzin. Voorzieningen (lees hier ook: infrastructuur) ter facilitering van veranderlijkheid (lees ook: variëteit) zijn prima maakbaar. […] Veranderlijke variëteit van verhoudingsrelevante betekenissen valt methodisch met Metapatroon te … ordenen, maar haal er voor allereerst ontwerp wèl iemand bij die open staat voor dynamiek van stelselmatige verhoudingen. […] Nee, ontkenning van reële variëteit werkt natuurlijk niet, althans niet opbouwend, duurzaam enzovoort.
Ik blijf erop aandringen om voor informatiekundige opgaven meteen in het vroegste stadium een informatiekundig ontwerper in te schakelen met stelselmatig bewezen kwaliteiten[. …] Dat vergt opdrachtgevers met het vermogen aan — een fase van — onzekerheid toe te geven. Tja.
Thans geldt voor digitalisering de verhouding zowat omgekeerd. Nee, informatiekundig ontwerpers worden hoe dan ook niet ingeschakeld. Er zijn programmeurs. Oh ja, ook adviseurs. Zij noemen zich vaak architect. Waarover zij adviseren is programmatuur, en programmeurs treken zich niets van hun adviezen aan. Omdat opdrachtgevers doorgaans geen benul van digitalisering hebben, zijn het de programmeurs die hun opdrachtgevers in een dwangbuis stoppen. De uitkomst pakt hoe dan ook verkeerd uit. […] Voor informatiekundige opgaven, als stelselmatig gekenmerkt door dynamiek van afhankelijkheden (lees ook: interdependentie), [ moet dat dringend anders, maar] potentiële opdrachtgevers [blijken] er maar niet in geïnteresseerd.
De overheid-als-eenheid is in een zgn democratische rechtsstaat nota bene de énige coördinatiemacht met de bijbehorende opgave van zorg voor infrastructuur.
Je zou het bestuurlijke vooringenomenheid — arrogantie?
— kunnen noemen. Als een bestuurder maar weet dat er een probleem
is, kan hij zeggen dat het moet worden opgelost, klaar, nietwaar?
‘Kennelijk’ geldt de veronderstelling, dat die opdracht
gericht wordt tot iemand die weliswaar zèlf nog niet op het idee kwam
om-er-iets-aan-te-doen, tja, anders zou z/hij bevorderd zijn, maar wèl
weet wat er, vooruit, eindelijk, voor verbetering allemaal moet
gebeuren. Hoera voor de doortastende bestuurder! Dat pleit bestuurders
vrij om zich in opgaven te verdiepen. Zo zijn ze echter niet in staat
om te beoordelen, of uitvoerders van hun opdrachten er vakkundig genoeg
voor zijn.
Als een beoogde belasting een grootschalige staalconstructie vergt,
bijvoorbeeld, gaat het gauw mis door ontwerp enz. aan iemand toe te
vertrouwen met louter ervaring met kleinschalige houtconstructies.
Bestuurders verkeren in de valse veronderstelling dat programmeurs een
informatiekundig ontwerp kunnen opstellen.
Wie weet moet er inderdaad wat aan de (be)sturing veranderen. Maar
eventuele maatregelen zoals een zgn reorganisatie moeten àfgeleid zijn
van deugdelijk begrip van de opgave(n). Voor overheidsinstellingen zijn
opgaven zelfs principieel stelselmatig, want het gaat om zorg voor
— infrastructuur voor — maatschappelijk verkeer met
wederzijdse afhankelijkheden van dien tussen deelnemers eraan.
Ook — en vooral? — bestuurskunde moet een opgavenkunde
zijn.
[Bestuurders] moeten àls opdrachtgevers vooral stelselmatigheid leren bevorderen. […] Dat laat zich echter, zachtjes uitgedrukt, moeilijk veranderen zolang managers en bestuurders — wat zij houden voor — hun belang met apartheid gediend zien.
in: aantekening 89.5
Waar ’we‘ nu middenin zitten is regressie onder invloed van ict-ers.
Over associatie gesproken, de tegenwoordig talloze zgn ict-ers zijn stellig vrijwel allemaal van goede wil, ze vervalsen ook niets in de zin van bedrieglijke nabootsing, maar leveren voortdurend vooral prutswerk. Hun beloften zijn zelfs oorspronkelijk … vals. Opdrachtgevers vinden ict-ers stellig ook niet sympathiek e.d. Maar wat ict-ers desondanks prima blijft lukken, is dat zij toch vooral zelf geld verdienen aan hun averechtse bijdragen. Waarom ontbreekt het opdrachtgevers aan kritisch vermogen? Zijn ze soms eveneens onderhevig aan valse verleidingen? Blijft het neerkomen op — verlangen naar voeding van — ijdelheid?
Zodra ambtenaren-als-bestuurders emancipatorisch dùrven denken enzovoort omdat ze wéten — maar dat moeten ze kennelijk nog wel leren — dat ze wel degelijk (!) over passende middelen voor veranderlijke variëteitsbeheersing kùnnen beschikken, kunnen politici praktisch doelen — leren — stellen voor evenwichtige(r) verhoudingen tussen burgers met verschillende belangen.
Een bestuurder moet toch minstens — kunnen — erkennen dat voor verschillende mensen (lees ook: subjecten) inclusief (!) haar-/hemzèlf vaak verschillende omstandigheden (lees ook: situaties) gelden èn dat èlk mens aan wisselende omstandigheden onderhevig is resp. bijdraagt aan haar/wisselende omstandigheden. Wie dat weigert te begrijpen, wìl het domweg niet.
Strategische heroriëntatie voor digitalisering valt helaas niet te verwachten van wie, eh, gelooft in gangbaar geraakte koers. Ik ben het daarom van harte met je eens om zoiets als informatiebeleid/-strategie met voorrang te bespreken met wie opdrachtgevers van zgn ict-ers — zouden moeten — zijn. Zulke bestuurders moeten bereid zijn tot grondige afwegingen. Anders verandert er nog steeds niets. […] De keuze van een wereldbeeld àls veronderstelling is de meest verstrekkende bestuursmaatregel, nota bene pràktisch gericht.
Over simplificatie gesproken, het lijkt typisch voor iemand die zich
vergaand eenzijdig als beleidsmaker beschouwt om onderscheid tussen
beleid en uitvoering enkelvoudig te duiden. Wie geen verstand van
uitvoering heeft, maar zich positioneel vooral afhankelijk waant van
uitvoeringsbijdragen, geeft blijkbaar gauw voorrang aan, zeg maar,
uitvoeringslogica. De maatschappelijke opgave? Daar zijn toch de
uitvoerders voor, gelooft de beleidsmaker gemakshalve. Wat z/hij dus
verder niet begrijpt, is dat z/hij op die manier overbodig, herstel,
nalatig is.
Dat beseffen de uitvoerders in kwestie wèl. Wat uitvoeringsorganisatie
heet, telt op haar beurt daarom onderscheid tussen, tja, beleid en
uitvoering. De beleidsmakers aldaar geloven dat zij ‘dan
maar’ het feitelijke beleid ‘moeten’ bepalen.
Daarvoor laten zij zich echter nòg sterker leiden door de voor hèn
immers alweer nabijere invloed van uitvoeringslogica.
Tja, elke beleidsafscheiding kan via een bijbehorend afgesplitste
uitvoeringsorganisatie alsmaar vèrder afgezonderd beleid opleveren,
enzovoort.
Voor digitalisering komen ‘we’ volgens zulke
onderscheidherhaling bij individuele programmeurs uit als …
beleidsmakers. Ver gezocht?
De tegenovergestelde simplificatie betreft — dus — de waan
van wie — enkele — technische uitvoeringsaspecten beheerst,
nou ja, gelooft dat z/hij ze beheerst. Zo iemand is gauw geneigd het
vanzelfsprekend te vinden dat beleid volledig aan haar/hem overgelaten
moet worden.
Het ene algoritme is het andere niet. Wie een elektronische rekenmachine heeft, gebruikt voor een optelling een … algoritme. Het kan inderdaad “gevaarlijk” zijn zodra een machine, nou ja, dat zijn de zgn programmeurs die vaak hun eigen gang zijn kunnen gaan omdat hun bestuurlijke opdrachtgevers tot beslissingen bereid zijn die ze niet begrijpen, ook nog eens ònnavolgbaar òns opdrachten geeft die we geacht worden klakkeloos te gehoorzamen. En zonder nodige en voldoende erkenning van voor haar/hem relevante omstandigheden is het voor èlk subject meteen al moeilijk, zo niet onmogelijk, om te herkennen wàt zo eenzijdig, dwingend e.d. van haar/hem wordt verlangd. De passende maat voor maatwerk is daarom situationele differentiatie volgens burgerperspectief. Dat levert pas deugdelijk bestuursperspectief op. Bestuursperspectief als uitgangspunt is sociaaldemocratisch volstrekt misplaatst.
Dat vergt zgn netwerksturing. Ofwel, er is niemand dè baas. Rara,
hoe krijg je er nog de meeste invloed op? Dat lukt zeker op langere
termijn niet door louter aandacht aan je ‘eigen’ knooppunt
te besteden. (Dat desondanks bijna iedereen zich daartoe beperkt,
“ik eerst” en zo, vind ik geen … argument om dat ook
te doen.) Voor optimale positionering van je ‘eigen’
voorzieningen kom je er niet omheen je naar een overkoepelend
begrippenmodel te richten. Is dat er niet? Dan moet je het —
helpen — opstellen. (Want) als begrippen over en weer niet zijn
afgestemd, blijft communicatie principieel belemmerd. Daarentegen
dànkzij stelselmatig afgestemde begrippen kan iedereen
ontwikkelmaterialen/-processen naar eigen voorkeur — blijven
— benutten. En eventueel nog benodigde conversie is slechts
‘technisch.’ […]
Je moet weten wat voor jou de moeite waard is om eventueel ruzie over
te krijgen. Techniek? Als je mij een suggestie veroorlooft, nou, nee.
Begrippen, dan? Ja! Maar moet je uit zijn op dè absoluut geldige
definitie van èlk begrip? Wie dat probeert, is nog kortzichtiger dan
wie soelaas van gestandaardiseerde techniek verlangt/-wacht. Een begrip
verschilt al naar gelang context (wat volgens mijn opvatting van
semiotiek/tekenleer overigens erg slordig gesteld is, maar doe het er
voorlopig ajb mee). Over begrippen is helemaal geen ruzie nodig (maar
met wie ze wil standaardiseren, kan je opbouwende samenwerking prompt
vergeten). Overeenkomstig verschillende contexten verdienen
verschillende begrippen erkenning. Overzicht ontstaat door inzicht in
hun samenhang: stelselmatig begrippenmodel.
Ja, van inspanningen die een partij (lees ook: deelnemer) verricht voor
— doorgaans informele — netwerkregie profiteren tevens
andere partijen. Wat telt, is dat je er met voorsprong telkens eerder
profijt van hebt, je positie strategisch kunt blijven (her)overwegen
e.d. En opnieuw m.i. nog belangrijker, maar met het oog strak op korte
termijn gericht vatten aparte bedrijven dat vaak strijdig met hun
zakelijke belang op (en hebben bijgevolg lak aan opbouwend aandeel aan
netwerksturing), gebruikers zijn erbij gebaat.
Overigens is er ‘binnen’ je eigen [organisatie] al sprake
van zoveel variëteit van voorzieningen dat daarvoor de benadering
volgens netwerksturing stellig reeds gerechtvaardigd, herstel,
noodzakelijk is.
Ik pleit {…] voor het instellen van een opleiding tot informatiekundig ontwerper voor stelselmatige annex infrastructurele opgaven. Helaas ook tevergeefs. Er is nog steeds geen vraag naar. Opdrachtgevers geven voorkeur aan fragmentering volgens bestuurlijke verkaveling. […] Opdrachtnemende ict-ers hebben er maatschappelijk netzo onverantwoordelijk een reusachtig verdienmodel aan[.]
Opdrachtgevers zien hun verantwoordelijkheid gauw beperkt tot een bepaalde taak. Daarvoor vinden zij een dienovereenkomstig beperkt opgezet informatiesysteem passend[. …] Tja, dat werkt dus niet meer, àls het dat ooit al deed. Maar ook ontwerpers, of eigenlijk de programmeurs die meteen met de … techniek aan de slag willen en die gelegenheid ook geboden blijven krijgen helpen opdrachtgevers tot dusver niet aan noodzakelijkerwijs ruimer perspectief. Als informatiekundig ontwerper, nee, ik ben géén programmeur, probeer ik het alweer ruim dertig jaar ànders, dwz sinds ik een stelselmatig bemeten methode … ontwierp voor ordening van stelselmatige betekenissenvariëteit, Metapatroon. Ik meen dat met zgn digitalisering bestuurders nog steeds missen hoe zij heel pràktisch verantwoordelijk kunnen zijn voor stelselmatige bijdragen.
[L]eidinggevende functionarissen, en zo door naar hun politieke opdrachtgevers, [zijn] uiteraard verantwoordelijk voor àlle gevolgen. Daarom moeten ze met voorrang open staan voor — bevordering van — stelselmatige ontwerporiëntatie, een instelling waaraan het ze helaas blijkbaar weleens ontbreekt.
Weerstand van formele besluitvormers, bestuurders, zeg maar, wordt
doorgaans gevoed door wie zij als specialisten — moeten —
inschakelen. Ook inmiddels zijn er dáárvan, bijelkaar noem ik zulke
specialisten ict-ers, héél véél. En zij gelden als zodanig, specialist,
dus, gevèstigd. Ofwel, kom niet aan veronderstellingen waaraan zij hun
positie enzovoort — menen te — ontlenen! Maar juist die
veronderstellingen belemmeren facilitering van omgang volgens reële (!)
variëteit.
Ofwel, het veranderprobleem […] komt erop neer dat het voorstel
voor àndere veronderstellingen vooralsnog beoordeeld blijft volgens de
veronderstellingen die juist moeten worden lòsgelaten. Wie niet beseft
dat veronderstellingen kunnen variëren, begint met de gemakkelijkste
weerstand, dwz door er domweg géén aandacht aan besteden. Als ook
vèrder iedereen onderzoek van zo’n principieel voorstel weigert,
en daar kunnen zgn specialisten onderling vergaand op rekenen, is en
blijft verandering in de kiem gesmoord. […]
Waarom zijn bestuurders er niet in geïnteresseerd? Er kunnen allerlei
redenen zijn. Een bestuurder kan oprecht volledig vertrouwen stellen in
ict-ers resp. wat zij haar/hem adviseren. Maar terecht? En/of z/hij
ervaart zich afhankelijk van hen, waardoor z/hij ze vèrder
‘maar’ ruimte laat. En/of in het besef van ernstige
problemen met digitalisering waar z/hij echter de vinger niet op weet
te leggen, gebruikt z/hij de behoefte van specialisten aan, vooruit,
professionele onafhankelijkheid om verantwoordelijkheid op hèn af te
schuiven (terwijl een bestuurder uiteraard slechts kan delegeren).
En/of?