Hoelang blijven opdrachtgevende bestuurders blind voor reële betekenissenvariëteit?

Pieter Wisse

Als ik voorlopig in het midden laat wat Adri Duivesteijn met architectuur bedoelt, ben ik het vanuit mijn eigen opvatting erover graag en grondig met hem eens

dat de architectuur een belangrijke drager k[a]n zijn van de culturele heroriëntatie.[p. 31]

Dit citaat van Duivesteijn heb ik ontleend aan zijn opstel Architectonische kwaliteit als opdracht voor openbaar bestuur, dat als hoofdstuk o.a. opgenomen is in zijn bundel De stad als bewuste schepping (NAi Uitgevers, 1994, pp. 28-35). Maar wanneer hoofdzakelijk cultuur aan de orde is, zo vervolgt Duivesteijn daar,

wat is architectonische kwaliteit? Wat is goede architectuur? Cultuur en kwaliteit zijn begrippen beladen met betekenissen, maar hoe activeer je die?[p. 31]

Vooral met erkenning van, met mijn term ervoor, betekenissenvariëteit treft Duivesteijn – stellig overigens onbedoeld; hij schrijft over zgn stadsvernieuwing – tevens de crux van informatiekundig ontwerp(en). Dat draait immers om het ontwerp(en) van (im)materiële voorzieningen ter facilitering van informatieverkeer waarin deelnemers hun verschillende betekenissen samenhangend tot uitdrukking brengen. Aldus vormt informatieverkeer een integraal en integrerend onderdeel van maatschappelijk verkeer. Dat maakt nodige en voldoende voorzieningen tot infrastructuur.

Het activeren van allerlei betekenissen vergt een passende ruimte, zeg ook maar een informatieverkeersruimte, kortweg informatieruimte, dus met plaats voor veranderlijke betekenisverschillen in samenhang. Voor het ontwerp(en) van zo’n verkeersruimte ... ontwierp ik een modelleermethode annex –taal: Metapatroon.

Hoezeer betekenissenvariëteit heerst, ontdekte kennelijk ook Duivesteijn:

Allengs werd duidelijk dat er voor ‘kwaliteit’ geen gemakkelijke definities of richtlijnen bestaan. [... Er is g]een pasklaar recept. [... H]et gaat niet aan [...] het begrip exact te definiëren, te reglementeren en te normeren, want dan is het werkelijk dood.[p. 32]

Dat is natuurlijk precies de verklaring waarom zgn ict-projecten blijven mislukken. Met de poging tot standaardisatie van betekenis raken àlle andere betekenissen uitgesloten. Wat de samenhangende ruimte voor samenleving moet zijn, raakt gefragmenteerd en bijgevolg verdwijnt ... samenleving op ruimere schaal. Nee,

[e]en bestuurder zal nooit het absolute recept voor kwaliteit vinden. Hij zal de durf moeten hebben om te experimenteren, om de opgedane inzichten in de praktijk te toetsen.[p. 32]

Dat vergt echter voorstellingsvermogen. Bestaat het – nog – dat iemand die een hogere bestuursfunctie bereikt, daarover beschikt? In de moderne praktijk lijkt het alsof er apart zoiets als bestuursbelang geldt. Via de bestuurder in kwestie krijgt het dan absolute voorrang (lees ook: wordt als enige norm bepaald). Maar het uitzonderlijke van bestuur is feitelijk dat er géén dienovereenkomstig belang mee gemoeid mag zijn, laat staan exclusief geldig. Daarentegen ‘dient’ bestuur ervoor om

een synthese te bereiken tussen alle afzonderlijke belangen.[p. 33]

Maar daarvoor moeten die belangen dus geanalyseerd zijn, dwz als betekenissen van belanghebbenden met relevante verschillen van dien. Zonder het oogmerk van synthese heeft analyse geen zin, terwijl synthese zinloos blijft zonder analyse. Dergelijke activiteit is door wisselwerking gekenmerkt. Moderne bestuurders verzetten zich er tegen, zo is helaas mijn ervaring. Zij verlangen rechtlijnigheid waarmee ze ten onrechte beheersing e.d. associëren. Aldus verergeren zij de toestand ... Duivesteijn erkent dat ontwerpen een vak is. Lees wat mij betreft ontwerper voor architect:

Door aan de ene kant hoge eisen te stellen, en aan de andere kant de architect de ruimte te geven om zijn ontwerpopvattingen en vakmanschap waar te maken, w[o]rden omstandigheden gecreëerd waaronder een kwalitatief hoogwaardig product k[a]n ontstaan.[p. 33]

Als het om voorzieningen voor informatieverkeer gaat, is het zelfs zo dat opdrachtgevers allang géén idee ervan hebben dat een ontwerpopgave aan de orde is. Zij zetten met valse nadruk op daadkracht onmiddellijk een ‘bouwer’ aan het werk. Zeker, ook zo’n bouwer maakt een ontwerp. Omdat ontwerpen echter zijn vak niet is, ontbreekt ... kwaliteit. Tekenend daarvoor is dat zulke ‘ontwerpen,’ als ze al zijn gedocumenteerd, nooit, laat staan tijdig, belanghebbenden bereiken voor commentaar, enzovoort. Vaak blijft – vooral? – de opdrachtgever in – zelfverkozen? – onwetendheid totdat een belanghebbende publiekelijk klaagt over inmiddels aangebrachte en verder dreigende schade.

In Nederland heeft Jaap van Rees zich alweer ruim twintig jaar geleden sterk gemaakt voor functiescheiding volgens informatiearchitect en systeemaannemer. Daarover hebben wij samen enkele publicaties geschreven, o.a. De rol van de informatiearchitect (in: Informatie Management, 1995, nr 4) en Informatiearchitect en systeemaannemer: andere rol, andere methode (in: Informatie, jaargang 37, 1995, nr 4). Als ze al effect gehad hebben, is het averechts. Voorspelbaar? Systeemaannemers zijn zich prompt als architect gaan afficheren, wat potentiële opdrachtgevers uiteraard nogeens extra verwart. Als het gaat om infrastructuur voor informatieverkeer, een heuse overheidsopgave dus, is er nog altijd géén sprake van dat

bestuurders [...] de omstandigheden [...] creëren waarin architecten en architectuur kunnen gedijen.[p. 33]

Feitelijk helpen zij slechts zgn systeemaannemers aan omzet en winst. Zonder, zeg maar, kwaliteitsontwerp vallen de werkelijke kosten doorgaans enkele malen (!) hoger uit dan oorspronkelijk begroot. Erger nog, het resultaat wèrkt niet naar behoren. De systeemaannemer in kwestie gaat er klakkeloos van uit een ‘systeem’ voor gebruik door de opdrachtgever te bouwen. Maar vanwege openbaar bestuur moeten ‘natuurlijk’ burgers gefaciliteerd zijn als deelnemers aan maatschappelijk informatieverkeer. Als het al expliciet gebeurt, analyseert de systeemaannemer louter de ene informatiebehoefte van de opdrachtgever. De opdrachtgever betaalt toch? Maar wie betalen die bestuurder en zijn dus feitelijk de ... opdrachtgevers? Wat ontbreekt, is de analyse van informatiebehoeften van primaire deelnemers (lees ook: belanghebbenden) èn synthese met behoud van reële verschillen. Bestuurders, schrijft Duivesteijn,

kunnen inspirerende opdrachtgevers zijn, die eisen stellen aan het ontwerp.[p. 33]

Volgens mij zijn allereerst burgers het mikpunt voor inspiratie door bestuurders. Elke burger zou zich geïnspireerd moeten weten als deelnemer aan maatschappelijk verkeer volgens evenwichtige verhoudingen. Daar kunnen voorzieningen, materiële èn – vooral – immateriële, verkeersdeelnemers bij helpen. Van een zakelijke opdracht is echter pas sprake in het geval van het maken (lees ook: bouwen, ontwikkelen) van bedoelde voorzieningen. Zo’n aannemer moet zich geïnspireerd weten tot uitvoering met optimaal resultaat ... voor de deelnemers. In het geval van ingewikkelde(r) voorzieningen is voor uitvoering een expliciet ontwerp nodig. Waar Duivesteijn het over heeft, is de zakelijke opdracht aan zo’n ontwerper. Wat maakt een opdrachtgever voor infrastructurele voorzieningen inspirerend voor een ontwerper ervan? Dat herkent een ontwerper aan de gestelde “eisen.” De opdrachtgever moet aangeven dat z/hij als bestuurder de gevarieerde deelnemers en hùn dito belangen behartigt. Z/hij beseft voorts dat analyserende synthese een afstandelijke betrokkenheid – en uiteraard andersom – vergt die gepaard gaat aan samenhangend voorstellingsvermogen voor (sub)culturele tot en met technologische ontwikkelingen. Met ontwerper onverminderd als synoniem voor architect,

[d]e bestuurder [...] erkent de relatieve autonomie van de architect; hij erkent dat deze een eigen vak heeft en eigen creativiteit, waarvan de uitkomst niet voorspelbaar is.[p. 34]

Wie moeite heeft met onvoorspelbaarheid, zou nooit opdrachtgever met culturele strekking mogen zijn. Enerzijds geeft de opdrachtgever ruimte aan de ontwerper voor – het maken van – een samenhangende voorstellingen. Anderzijds geeft z/hij aan deelnemers de ruimte om reeds ... deel te nemen aan formulering van eisen tot en met beoordeling van de voorstelling als ontwerp. De ontwerper onderhoudt daartoe daadwerkelijk het – meeste – contact met deelnemers, maar verantwoordelijk voor hùn ruimte voor deelname is en blijft de opdrachtgevende bestuurder.

Dat alles kunnen bestuurders doen; maar ook het tegenovergestelde: ze kunnen ook het bereiken van architectonische kwaliteit sterk belemmeren of, wat erger is, er onverschillig tegenover staan.[p. 33]

Een onverschillig bestuurder is als zodanig nalatig, het is niet anders. Als opdrachtgever moet z/hij

weten welke vormentaal, welk architectonisch handschrift, het meest geschikt is in een specifieke situatie.[p. 34]

Daar komt voor infrastructuur voor informatieverkeer bij, dat deelnemers juist over gedrag in verschillende (!) situaties communiceren. Daarom is – facilitering van – betekenissenvariëteit de crux van informatiekundig ontwerp(en). Zolang een bestuurder dat domweg niet begrijpt, heeft z/hij al helemaal geen benul van toepasselijke “vormentaal.” Hierboven noemde ik Metapatroon als methode/taal. Klopt,

[e]en verkeerde architectenkeuze is een bijna zekere garantie voor een mislukt plan.[p. 34]

Met variëteit van deelnemers en hun belangen neemt de moeilijkheid van de ontwerpopgave sterk toe. Géén “architectenkeuze” is dan geheid verkeerd.

De nadruk die Duivesteijn m.i. terecht op cultuur legt, laat zich trouwens volgens informatieverkeer verder beargumenteren. Door wat in traditionele zin de gebouwde omgeving heet bewegen mensen zich volgens aanwijzingen, enzovoort.

Als het zo is, dat openbaar bestuur naar zijn aard passende infrastructuur tot zelfs exclusieve taak heeft, dan behoort opdrachtgeverschap ertoe. Merkwaardig dus, dat daarvoor

geen echte opleiding [bestaat] voor opdrachtgevers en openbaar bestuurders.[p. 34]

Dat gemis heb ik herhaaldelijk aangekaart, zie o.a. In de hoop op informatiekundig beroepsperspectief: ontwerpers van infrastructuur voor informatieverkeer zoeken democratische opdrachtgevers (2012). Volgens Duivesteijn toont

onderzoek [...] aan dat bij bestuurders een grote behoefte bestaat aan de uitwisseling van kennis en ervaringen over beleid dat gericht is op het bevorderen van architectonische kwaliteit op lokaal niveau.[p. 35]

Dat kan zo zijn, maar als het om voorzieningen voor informatieverkeer gaat, is ook “lokaal niveau” nog steeds precies verkeerd. Die beperking leidt nooit tot infrastructuur. Volgens mij lukt dat evenmin door erop te vertrouwen dat

een bestuurder zelf moet gaan ontdekken hoe in zijn situatie het beste een bijdrage kan worden geleverd aan de totstandkoming van architectonische kwaliteit.[p. 35]

Niet alleen is ontwerpen een vak, maar opdrachtgeven is dat óók. Daarvoor is opleiding onontbeerlijk. Het leggen van de basis moet geborgd zijn voor

kennis [en houding] die onontbeerlijk [zijn] om het vak van opdrachtgever te kunnen uitoefenen.[p. 35]

Maar opdrachtgeven bestaat nooit op zichzèlf. Het is altijd aspect van een ànder vak. Als aspect varieert de strekking enz. al naar gelang het omvattend vak. Zo denk ik overigens ook over o.a. bestuurskunde èn, nota bene, ontwerpen, maar dat laat ik hier verder eveneens in het midden.

 

 

Zie ook Vernieuwing volgens Duivesteijn, lessen voor infrastructuur voor informatieverkeer.

 

 

28 januari 2016, webeditie 2016 © Pieter Wisse