Infrastructuurkunde

Pieter Wisse

Wat is dāt nu weer? Zijn er niet allang genoeg kundes!? Wat mij betreft zijn er zelfs te veel. Overbodig vind ik politicologie en bestuurskunde. Daarvoor komt infrastructuurkunde in de plaats, dus per saldo alweer één kunde minder. Wie politiek resp. bestuur vergaand zelfstandig beschouwt, zaait groeiende verwarring. Ze draaien immers om infrastructuur.

Sterker nog, principieel draait infrastructuur, en daarmee zowel politiek als bestuur, om verkeersdeelnemers. Met zulk verkeer bedoel ik onderlinge gedragingen door individuen. Een individu kan zijn (lees overal uiteraard ook: haar) gedragingenvariëteit kwantitatief en/of kwalitatief vergroten door benodigde verkeersmiddelen deels in gemeenschap met andere individuen te treffen. Hun gemeenschappelijke (im)materiële verkeersmiddelen gelden als infrastructuur.

Voor infrastructuur gaan individuen vereniging aan. Voor verschillende verkeerstypen kan een individu bij navenant verschillende verengingen aangesloten zijn. Voor alsmaar ruimer geldige infrastructuur kan het lijken dat verenigingen een hiërarchie vormen, maar infrastructuur is en blijft er voor de individuele verkeersdeelnemers.

Aan een vereniging is politiek dat infrastructuur middelen biedt voor wat člke verkeersdeelnemer – daardoor zo mogelijk nog sterker – als zijn individuele doelen beschouwt. Dat volgt uit subjectief situationisme. Dergelijke verschillen tussen deelnemers leiden tot verschillende opvattingen over wat al dan niet als infrastructuur geldt, over verwachtingen van voordelen ermee en dus over wat redelijke inspanningen ervoor zijn. Elke deelnemer levert pas overtuigd bijdragen, indien hij voor zichzelf voldoende batig saldo verwacht. Infrastructuur, kortom, is er in beginsel voor ālle verkeersdeelnemers van een vereniging.

Een toename van gedragingenvariëteit van het ene individu is voorwaarde voor gedragingenvariëteit van andere individuen, omgekeerd, enzovoort. Dat heet ontwikkeling. Dus, infrastructuur faciliteert ontwikkeling.

Een zgn nationale staat is ook ‘maar’ een vereniging. Principieel bestaat er geen verschil met een bingoclub.

Politiek is vanwege karakteristieke bemoeienis met c.q. beperking tot infrastructuur altijd verenigingspolitiek. Op basis van bijdragen van ālle deelnemers moet daarom wat er infrastructureel gebeurt altijd evenwichtig verdeeld zijn, ofwel geen dictaat van momentane meerderheid.

Een grote(re) vereniging vergt praktisch vertegenwoordigers van verkeersdeelnemers. Hoe dan ook is de opgave om nodige en voldoende evenwichtigheid van infrastructuur te borgen. Ik zou zeggen dat er in wisselwerking twee kanten zitten aan onvermijdelijke verdichting van individuele belangen tot infrastructuur. Onder de noemer van politiek ligt de nadruk op verschillen, op pogingen tot overtuiging over en weer. Dan is er de bestuurlijke noemer voor ontwerp enz. van evenwichtige samenhang ertussen. Hoe groter de vereniging, des te verstandiger lijkt het om aparte vertegenwoordigers te belasten met politiek ōf bestuur.

Klopt, aan bestuur valt met politiek niet te ontkomen, en al helemaal niet aan politiek met bestuur. Dan is er met zekere frequentie altijd nog een algemene ledenvergadering ..., maar hoe verstandig kiezen individuen?

Ik pleit ervoor om maatschappijleer e.d. op school als infrastructuurkunde te onderwijzen. Daardoor weet elk individu zich van jongs af aan onmiddellijk betrokken, nota bene āls individu. En we moeten dringend het idee opvoeren dat politici en bestuurders op hun beurt ōnderdeel zijn van infrastructuur, en dan in die hoedanigheid ook nogeens als de zoveelste āfgeleide infrastructuur, dus extra dienend.

 

 

28 september 2016, webeditie 2016 Š Pieter Wisse