49.
Aantekeningen voor/uit correspondentie,
januari – juni 2014

Pieter Wisse

49.1
Je parallel/parabel geeft veel te denken ..., al lezend zijn de contragrammen niet van de lucht. Hierbij, een beetje haaks wellicht, enkele opmerkingen van mijn kant.
Als jij iets maakt èn toont in je geopende handen, bèn jij als maker onlosmakelijk verbonden met wat je hèbt als maaksel. En (dus) omgekeerd. Veelzeggend woord, onlos ... makelijk.
Tja, iedereen kan iets uit jouw handen tillen. Dat lukt eenvoudig, want voor optimale presentatie houd jij je maaksel juist niet stevig, angstig e.d. vast. Daarentegen ondersteun je het, met jouw al dan niet spreekwoordelijke handen zo dienend mogelijk zoals slechts jij-als-maker het in dat stadium kunt, wilt, moet ... En iedereen die de onlosmakelijkheid erkent, mag het óók hebben voorzover z/hij dat kan. Daarvoor, dwz om er iets áán te hebben, moet het maaksel echter door – de handen van – de maker getoond blijven. In hun ònlosmakelijkheid is het hebben van het zijn van het maken ... het maken van het hebben van het zijn.
Wie iets van jou wil àfnemen, wie iets dat jij gemáákt hebt probeert te maken tot wat z/hij louter hééft, exclusief, maakt natuurlijk niets, integendeel, en heeft qua maaksel niets. Nou ja, z/hij heeft het àls maaksel kapot gemaakt door verstoring van de maakrelatie.

49.2
Bedankt voor je verwijzing naar je tweede 2013-aflevering met aantekeningen. Het consequent ontbreken van opbouwende respons van de mensen tot wie jij je op allerlei fora onvermoeibaar blijft richten, vat je hopelijk op als bevestiging van de hoge kwaliteit van je informatiekundige voorlichtingswerk.
Je voert o.a. de drie-eenheid “hart-hoofd-handen” op. In cognitief opzicht geldt het enneadische element motief als “hart.”
Ja, je zou toch zeggen dat zo langzamerhand in wat ruimere kring waardering voor Manifest voor informatieverkeer ontstaat. Maar met louter verontwaardiging over statelijke privacyschendingen lijkt alom het “hart” alweer bevredigd.
Ook toepasselijk vind ik je kritiek o.a. op big data en op de roep om business case (terwijl de opgave van infrastructurele aard is). En zowel prachtig als praktisch is je betrekkelijke positionering van conceptueel model(lering).
En bedankt voor je opmerkingen over Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen. Je vraagt o.a. “[w]at [ik] met het artikel [wil] zeggen.” Door het een opstel (Frans: essay) te noemen kan ik verduidelijken dat ik ergens over wilde beginnen, en met schrijven weer ophield toen ik het gevoel had ermee vooralsnog klaar te zijn. Als opstel richtte ik me dus in eerste en wellicht enige aanleg tot ... mijzelf. En wat ik tot mijzelf wilde zeggen, nogmaals, ... staat er.
Wat jij m.i. oproept, is de vraag of zo’n opstel valt te verbouwen tot artikel, dwz een zinvolle tekst voor vèrdere lezers. (Maar) zelfs met allergrootste moeite gaat (mij) dat stellig niet lukken. Daarvoor blijft het gangbare paradigma van logici het obstakel. Je kunt dus zeggen, dat het tegenstrijdig is wanneer ik me tot die doelgroep wil richten. Zeg ook maar weer, dat de mensen die jij en ik met voorrang proberen te overtuigen van een ànder informatiekundig paradigma enzovoort, zich er het minste voor kunnen resp. willen openstellen. Zie ook hierboven mijn opmerking over jouw voorlichtingswerk. :-)
Kortom, ik laat het opstel zoals het is (afgezien van de schrijffouten die ik dankzij jouw aanwijzingen verbeterde). Dat was wellicht niet jouw bedoeling met je vragen, maar je hebt mij ermee ‘geholpen’! Door geen tijd te besteden aan de illusie van een tekstversie die begrijpelijk is voor de ogenschijnlijk primaire doelgroep, kan ik zsm dóór met een volgend opstel ...
Ik ga uiteraard graag in op je nadere vragen. Zeg maar het procedé dat ik volg, is om de voornaamste begrippen ‘uit’ formele logica volgens Metapatroon (feitelijk: semiotische enneade) te analyseren. Kwantor is zo’n begrip. Ofwel, ook en vooral ‘moet’ ik uitleggen wat er met Metapatroon terechtkomt van de zgn existentiële resp. universele kwantor. En netzo is goedgevormd een cruciaal criterium volgens formele logica. Want goedgevormdheid borgt behoud van – zgn logische – inhoud met – dito logische – vervormingen (lees ook: transformaties). Vervolgens ‘gebruik’ ik die gevestigde uitdrukking voor een èxtra uitdrukking om optimale betekenissenordening te suggereren: goedverbijzonderd. Daarbij moet je met zowel con- als intext oppassen. Als gevolg van recursie kunnen dezelfde knooppunten onderdeel uitmaken van meerdere contexten en/of intexten.
In je opmerking over het primaat van situering/contextualisering herken ik uiteraard wat je als nr 25 opnam in je tweede 2013-aflevering met aantekeningen.

49.3
Jouw (hoofd)vragen over mijn opstel Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen betreffen ... context. Dan kan ik van mijn kant wel vinden dat jij met signalering van ontbrekende context precies de theorie van contextuele verbijzondering bevestigt, :-) maar zo’n antwoord ervaar jij stellig niet als mijn inschikkelijkheid op jouw verzoek.
Ga je er in elk geval voorlopig mee akkoord, als ik stel dat de vraag naar nodige en voldoende context eenvoudiger is dan een antwoord erop? Als zo’n door-en-door adequaat antwoord door de één voor de ànder überhaupt mogelijk is ...
‘In’ het ogenblik van hun seriële vorming is er steeds die ene signatuur, zoals dat m.i. ook geldt ‘in’ het ene ogenblik van waarneming. Hoe lukt het om een verhoudingsgewijs miniem verzamelingetje signaturen zodanig samenhangend te vormen resp. waarnemen, dat deelnemers contextuele verbijzondering faciliteren en aldus – nota bene, vergaand, zo niet volkomen, onbewust van dia-eneadische dynamiek – hun resp. verzoeken geslaagd vinden?
Een mens die tegen zichzelf praat, voor zichzelf schrijft, komt een eind. Maar deelnemer aan maatschappelijk verkeer, sociaal dus, is iemand op die manier niet.
Zoals ik goedverbijzonderd in het opstel heb ... verbijzonderd, gaat het om modellen in de semantische of, beter gezegd, pragmatische categorie. Een model op z’n Metapatroons biedt immers gedragsbeschrijvingen. Het bereik van de geldigheid (lees ook: veronderstelde waarheid) is steeds beperkt tot een object volgens een situatie: gesitueerd resp. verbijzonderd object.
In gesitueerd object vervloeit het onderscheid tussen wat zich gedraagt en waardoor iets wordt gedragen. Syntactisch uitgedrukt: onderwerp en gezegde in wisselwerking. Hieruit volgt o.a. dat we geen ‘punt’ moeten maken van de richting van de relatie tussen de constituerende modelknooppunten.
Goedverbijzonderd betekent dat bepaald gedrag aan precies één – soort – gesitueerd object toegeschreven staat.
Inclusief constituering (!) is zulk gedrag per definitie geldig verondersteld: tautologie. Elke en/of-combinatie, nota bene inclusief resp. constitueringen, is (dan) eveneens tautologisch.
Dus, wat formele logica op voornamelijk syntactische basis postcoördinatief probeert te benaderen, is pragmatisch met een goedverbijzonderd model precoördinatief gevestigd.
Oeps, in pragmatisch opzicht is de zgn atomaire bewering à la (traditionele) formele logica helemaal niet atomair.
In plaats van syntactisch gepuzzel met logische operatoren moet voor ordening van reële betekenissenvariëteit èlke bewering als samengesteld opgevat zijn. Daarbij mag de schijn van eventueel atomaire vòrm niet bedriegen. Door pragmatische duiding ontstaat een gedragingen- annex betekenissenmodel.
Er bestaat géén recept om een model goedverbijzonderd te krijgen. Het betreft kunst en kunde van ontwerp(en).
Evenmin bestaat zekerheid over goedverbijzonderdheid. De modelleur/ontwerper maakt toe- en beschrijvingsfouten. Ook kan z/hij de (verkeers)schaal te krap bemeten, referentiekader(s) onhandig kiezen. En de werkelijkheid verandert, waardoor (gedrags)beschrijvingen achterhaald raken.
Zo langzamerhand meen ik dat ontwerper zich qua integriteit vooral van een beunhaas onderscheidt door bereidheid haar/zijn fouten te erkennen en zo prompt mogelijk naar gewijzigd inzicht te handelen, enzovoort.
Wie echter nooit een ècht vak geleerd heeft en beoefent, verwart de noodzakelijke veranderkracht met de zwakte van ontbrekende ... volgzaamheid. Steeds meer in- en externe opdrachtgevers koketteren zelfs met hun ondeskundigheid. Alsof slagvaardigheid een remedie tegen onbenul is; zij laten zich op hùn beurt door beunhazen bedriegen.
Kenmerkend voor onderscheid tussen informatica en informatiekunde is m.i. wat geldt (!) als leidende categorie. Voor informatiekunde moet dat pragmatiek zijn. Voor informatica lijkt dat (logische) syntax te zijn. Met de valse suggestie van gesloten beheersbaarheid spelen informatici, nou ja, wie zich daarvoor graag laat aanzien, in op behoeften van besluitvormers/opdrachtgevers. Zij kunnen aan het werk. Voor de onvermijdelijke mislukking voeren zij later allerlei redenen op, ter verhulling van falen doorgaans gesteund door hun opdrachtgevers, maar erkenning van gebrekkige grondslagen zit er ‘natuurlijk’ nooit bij.
Met (ook) dit opstel doe ik een oproep om in geval van een informatiekundige opgave de opdracht te gunnen aan een informatiekundig ontwerper. Die oproep laat ik gepaard gaan met de zoveelste netzo beredeneerde waarschuwing tegen voorspelbare mislukkingen.
Klopt, waarschuwing noch oproep komen aan. Maar, over deelnemer gesproken, om zonder een kik de ruimte aan beunhazerij te laten vind ik geen optie.
Als pleidooi om onderwijs/opleidingen te richten naar/volgens de semiotische enneade blijft het opstel stellig eveneens zelfs òngelezen. Wie kennis ervan zou moeten nemen, behoort immers tot de kring van opdrachtgevers en –nemers die menen het op kosten van ‘de maatschappij’ zodanig met elkaar getroffen hebben, dat zij zelfs maar het geringste teken van verandering niet eens tot zich (kunnen) laten doordringen.
Sinds enkele decennia is vanaf lagere school wiskunde al dan niet expliciet onderwezen volgens verzamelingenleer. Ooit bestond de hoop dat kinderen daarmee tevens een steviger basis voor allerlei andere vakken zouden aanleren. Succes lijkt mij echter bescheiden. En dat lijkt mij te wijten aan tekortschietende variëteit. Niet voor niets zijn verzamelingenleer en (traditionele) formele logica nauw verwant (en als elkaar grondslag voorgesteld).
In zou niet weten welk referentiekader thans qua betekenisvolle variëteit passender is dan de semiotische enneade met Metapatroon als modelleermethode/-taal. Nee, dienovereenkomstig onderwijs zou ik niet onder de noemer van wiskunde (lees voor lagere school: rekenen) laten beginnen. Daarvoor vind ik media geschikt, later maatschappijleer.
Wat zou ik graag meewerken aan ontwerp van een curriculum!
Maar de elite, als heersende kring, is bang voor een getalsmatige meerderheid van burgers die over het vermogen tot bewuste situering beschikken. Want dan gaan particuliere verzoeken tot inschikkelijkheid in de valse vermomming van absolute geldigheid niet meer op, althans niet zo eenvoudig. Zonder het vermogen tot relativering van verzoeken, inclusief het handelingsvermogen, ‘heersen’ echter géén evenwichtige verhoudingen in maatschappelijk verkeer (lees ook: emancipatie).

49.4
Op mijn beurt maak ik aan jou mijn excuus voor kennelijke verwarring. Wel degelijk probeerde ik de suggestie te wekken dat het weleens een-tekst-van-belang zou kunnen zijn. Baanbrekende inhoud wordt juist vaak voorgesteld in de vorm van een opstel: probeersel als aanzet.
Ik peilde bij jou, of ik vooral ‘logisch’ wellicht een suffe blunder gemaakt had ipv iets van groot belang geopperd. Uit jouw (eerste) reactie maakte ik op, dat jou geen grove fouten opgevallen waren. Dus, in elk geval voorlopig goed nieuws ... :-)
Het praktische belang zit ‘m m.i. in treffende situering van (traditionele) formele logica. Daaruit volgt allereerst, zeg maar àfbrekend, dat je er voor informatiekundig ontwerp weinig tot niets aan hebt. Vanwege hun wortels in zulke logica schieten zgn Semantic Web, Web Ontology Language (OWL) enz. principieel tekort voor voorzieningen met passende variëteit voor informatieverkeer. Wie daaraan/-mee begint, kan beter meteen ophouden. In opbouwende zin probeer ik te schetsen welke modelleermethode/-taal wèl geschikt is voor informatiekundige ontwerpopgaven.
Inderdaad, “informatici willen er geen informatiekundigen bij hebben.” Dat is wat Jaap van Rees al probeerde te doorbreken, zij het met aanduidingen als systeemaannemer en informatiearchitect. De aannemer was zichzelf echter (ook) architect gaan noemen, waardoor de strikt bipartite coalitie met de opdrachtgever gesloten bleef.
Het opstellen van een serieus curriculum is geen sinecure. Ofwel, wie gaat dat sponsoren? Want je moet genoeg “hebben,” om er voor dat werk te kunnen “zijn.” Af en toe een ... opstel blijk ik als onbezoldigd vrijwilliger te kunnen opbrengen. Maar een doortimmerd opleidingsprogramma, nogmaals, vind ik andere koek. Dat zal wel een droom blijven ...

49.5
De afgelopen weken heb ik enkele opstellen geschreven die nogmaals èn principieel de noodzaak toelichten van een kwalitatief àndere insteek voor informatiemodellering: Andere informatiekundige opgaven, dus andere opleidingen (november 2013), Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht (november 2013), Voor informatiekunde verder op weg met ontologie (december 2013), Overzicht met precisie (december 2013), Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen (december 2013). Vooral uit laatstgenoemde tekst volgt zelfs onmiddellijk, dat (traditionele) formele logica totaal òngeschikt is voor informatiemodellering. Dat geldt dus ook voor methoden & technieken die zulke logica onverminderd als grondslag benutten, zoals Web Ontology Language (OWL). Jij bent civiel ingenieur, zodat juist jij beseft dat het zelfs gevaarlijk is om zonder deugdelijk fundament verder te bouwen. :-)
Maar ik beperk me niet tot beredeneerde kritiek. Op de evidente vraag naar een methode/-taal met ‘wel degelijk’ passende variëteit voor relevante modelleeropgaven geef ik ook en vooral opbouwend antwoord.

49.6
En vooruit maar, het heeft ook iets ontwapenends, ik bedoel het als leergestoelde ethicus [in een reactie op Opbouwend] toegeven dat je nog niet bedacht had

dat “machthebbers” de neiging hebben om kritiek te framen volgens hun eigen kader.

Tja, dat is zelfs het machtsmiddel pur sang! Zo bracht hij mij in elk geval op de voor mij dan weer nieuwe gedachte, wellicht netzo achterstallig, dat de spiegel waarmee een narcist de verdere wereld uitsluit, een lijst heeft.
Oh ja, de opbouwende foutopvatting was voor hem blijkbaar ook nogal nieuw ...
Trouwens, is “framen volgens [een] kader” geen pleonasme?

49.7
Wat mij verbluft, is hoe je nu weer zo’n artikel opspoort. Uit de inhoud blijkt in elk geval, zo lees ik althans die tekst en met dank voor je verwijzing, dat de contraproductieve foutopvatting zich sterk verspreidt. Wat de geciteerde professoren kennelijk niet doorhebben, is dat zij met hun kritiek als gevierde huisdissidenten het machtssysteem ... versterken (zoals Irving Janis ooit analyseerde). Daar hebben we het dilemma weer. Zwijgen of spreken?

49.8
Wat jij m.i. terecht een verduidelijkende passage ‘over’ Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen vindt, heb ik er opzettelijk niet ‘in’ opgenomen. (Ik laat in het midden dat meteen de tweede alinea in paragraaf 1 m.i. dezelfde strekking heeft.) Het dilemma ervaar ik als volgt. Zo’n uitleg zou (thans) de weerstand tegen de boodschap zelfs versterken, terwijl het zònder zulke uitleg inderdaad voor derden geen duidelijke boodschap is. Het is de keus tussen aanvaarden dat er niets verandert, of eraan bijdragen dat het nog erger wordt. Klopt, in mijn pessimisme verwacht ik geen opbouwend begrip, evenmin dat ernaar gehandeld wordt, enzovoort. En tegelijk ben ik stellig onrealistisch optimistisch met de veronderstelling dat überhaupt iemand zo’n tekst zou lezen. Dit geldt voor de korte en middellange termijn. Voor positief effect op langere termijn – nogmaals, droom? – hebben we toch maar mooi alvast aantekeningen, opstellen e.d. opgesteld. In een poging om dat dilemma niet (te) verlammend te laten uitpakken, matig ik zoals in dat opstel de boodschap, dwz vermijd ik èxtra confronterende opmerkingen ... in het besef dat werking uitblijft met te geringe dosis, maar ‘dodelijk’ kan zijn als daarentegen de dosis (verder) opgevoerd is.
Je hebt gelijk dat een eventueel curriculum reeds grondige voorbereidingen vergt. Eveneens in de opstellensfeer heb ik daarvoor aanzetten proberen te geven; zie vooral Bauhaus in de informatiemaatschappij en Andere informatiekundige opgaven, dus andere opleidingen. Maar dat schiet op die manier natuurlijk niet op, want het behoort m.i. onlosmakelijk tot het dilemma dat ik hierboven schetste. Omdat ook zo’n (ver)nieuw)d curriculum een ontwerpopgave is, met onzekerheid van dien, valt in een vroeg stadium onmogelijk te voorspellen hoeveel tijd en moeite ervoor nodig zijn. O.a. uit genoemde opstellen laat zich echter reeds met grote zekerheid vermoeden, dat het meerdere jaren kost van eerste proefnemingen tot en met volwassen opleidingspakket(ten). En het lukt alleen met geschikte mensen ...

49.9
Speciale relativiteitstheorie als semiotisering van de natuurkunde is een opstel waaraan vrijwel zeker (extra) veel mankeert. Ik meen dat ik er desondanks een punt aan moest draaien. Wie weet komt er commentaar van iemand die wèl deskundig is. En wie weet wat ik daardoor oprakel. Iets voor jou?

49.10
Opnieuw weet ik allesbehalve zeker, of dit verhaal (in)steekhoudend is. Maar als het te denken geeft, klopt het natuurlijk altijd.

49.11
Zojuist bedenk ik trouwens dat juist de term ondergronds voor jou als medewerker van een grondstoffenbedrijf toepasselijk is. Hoe gaat het met jouw al dan niet ondergrondse ontwerpactiviteiten?

49.12
Bedankt voor je toegelichte aankondiging! Ik hoop dat je niet te zeer lijdt onder het dilemma van holisme. Dat is, nou ja, volgens mij dan, dat je enerzijds méér zou willen opmerken, maar anderzijds beseft dat je het met toenemend bereik steeds minder kùnt op een manier waarmee je (ook) iemand anders raakt. Daarom schrijf je zo’n boek voor jezèlf. Als dat lukt, wat wil èn kan je nog meer? Sterkte!

49.13
Inmiddels heb ik het gevoel concreet een productieve insteek voor het verkeersprofiel te volgen. Die insteek wijkt (dus) àf van wat gangbaar is (maar niet werkt). Het idee is dat “kwaliteit en innovatie” van rechtspraak geënt moeten zijn op haar rol(len) annex functie(s) in maatschappelijk verkeer en aldus in relatie tot rollen/functies van andere deelnemers. Zo algemeen mogelijk als ik maar kan bedenken heb ik daarom rechtspraak in een model betrekkelijk gepositioneerd. Dat model moet zoal verduidelijken waarom er (ook) rechtspraak is èn wat de rechter als grondslagen voor uitspraak beschouwt c.q. moet beschouwen. Dat zijn rechten en plichten, maar die komen niet uit de lucht vallen. Die moeten zgn gezaghebbend bepaald zijn. Inderdaad, dat vergt dienovereenkomstige rollen en (rechts)personen die ze vervullen ... wat ze natuurlijk ook weer met gedragingen ‘doen’ ... met rechten en plichten van dien. Ofwel, het model moet zgn recursief toepasbaar zijn (met een expliciete grens om eindeloze voortzetting te vermijden). Daardoor zou zo’n model moeten gelden voor – positionering van – welke rechtspraak dan ook: het Hof van Justitie van de Europese Unie, de (Nederlandse) Hoge Raad, ..., de tuchtcommissie van een klaverjasvereniging, noem maar op. Dankzij zulke veralgemenisering volstaat een (veel) zowel compacter als veelzijdiger ontwerp enz. voor digitale hulpmiddelen voor informatieverkeer.
Dankzij de betrekkelijke positionering van (de) rechtspraak moet het m.i. lukken om al dan niet vermeende hoedanigheden in een verkeerssituatie te relateren aan hoedanigheden van deelnemers aan een zaak die daarover onder de rechter is.
Klinkt nog wollig, maar raakt hopelijk spoedig (wat) duidelijk(er).

49.14
Is het wellicht een idee om als projectnaam ‘Wijzerwerk’ voor te stellen ...? Dat kan je dan o.a. positioneren als [naam]-plùs (want dat is het ook) ... Waarnaar ik natuurlijk eigenlijk benieuwd ben, is of er binnenkort een Haagse Informatiekundige Wandeling in zit. :-)
Momenteel probeer ik me (verder) te verbazen over de uitdrukkingsvorm van wet- en regelgeving (in hun ruimste betekenis). Eerder had ik bedacht dat die vorm vooral ... inhoud verkrijgt met wat ik publiekstaal noem. Een alternatieve formulering met – Metapatroon als – stelseltaal zou regelontwerp tot en met –toepassing kunnen verbeteren; zie Publieks- en stelseltaal in wetgeving: Wat is het geval?
Inmiddels ga ik na of via formulering met stelseltaal een alternatief in publiekstaal, als het ware weer terùg, dus, mogelijk èn zelfs zeer wenselijk is. Mijn indruk is dat de gangbare, zeg maar, uitdrukkingsoriëntatie vooral inrichtend resp. vóórschrijvend is. Kortom, proactief. Mij lijkt een reactieve tegenhanger (ook) nuttig. Daarmee bedoel ik dat uit de proactieve formulering ‘met zoveel woorden’ vòlgt, in welke erkende situatie iemand in een daarin/-voor erkende hoedanigheid het recht op of zelfs de plicht tot een vordering (lees ook: eis, verzoek) heeft vanwege een door iemand anders (of eventueel haar-/hemzèlf) verzaakte plicht (zoals proactief geregeld).
Een consequente vorderingsformulering heb ik nog niet ontdekt. Zo ingewikkeld lijkt mij zo’n formulering echter niet. Neem een willekeurig (wets)artikel. Indien de proactief concreet gestelde regel is overtreden, hoe luidt dan netzo concreet de vordering?
Als je daarmee eens wilt oefenen, graag! Klopt, haha, opnieuw een HIW-lokkertje. Maar een ouderwetse IGD kan uiteraard óók!

49.15
Met “hoek van de ring” geef je m.i. mooi uitdrukking aan de onmogelijkheid om met – het hèbben van – een afstandsmiddel ... afstandsloos te zijn. Ik maak het contragram (dus) maar even voor je af: de hoek van de ring is de ring van de hoek.

49.16
Tja, wat is een zgn business case in het geval van een infrastructurele voorziening? Dat is nu net waarom een organisatie meer kan zijn dan de som der afdelingen e.d. En dat lukt pas met algemener bruikbare middelen in de verwachting (lees ook: visie) dat afdelingen daardoor èxtra toegevoegde waarde leveren. Wat heeft de (overkoepelende of, beter gezegd, faciliterende) organisatie anders voor zin? Sterker nog, wie weet leidt verbeterde infrastructuur tot iets nieuws. Klopt, wat dat is ... weet nog niemand.

49.17
Als je met je opmerking over Over rechten en plichten met intersituationele regelkringen voor maatschappelijk verkeer bedoelt dat je er zo apart gesteld geen touw aan kunt vastknopen, ben ik het met je eens. :-) Wat mij betreft gaat het om voorbereidingen in één moeite door ter contextualisering van zowel a. rechtspraak als proces(gang) als b. materiële specificatie van (rechts)zaak. Daarvoor stel ik een stramien voor volgens situatie, rol en rolgedraging. Een rechtszaak is dan een situatie, met deelnemers in bepaalde rollen ... waarbij een deelnemer in zo’n rol zich beroept op haar/zijn schets volgens datzelfde stramien ter vergelijking met regels. Op deze manier kan wat er tijdens rechtsgang gebeurt eventueel op zijn beurt volgens hetzèlfde stramien materieel gespecificeerd worden tijdens verdere rechtsgang, enzovoort.
De vraag is inderdaad, of ik dat begrijpelijk kan uitleggen. Dus, nee, “geland” is dit idee elders nog lang niet. Ik bestudeer nu literatuur over, zeg maar, geschiedenis van het recht om te kijken of mijn positioneringsvoorstel passende variëteit borgt. Tot dusver houdt het (gemakkelijk) stand. Als zo blijft, acht ik het (pas) tijd om aandacht te wijden aan concrete presentatie(s) voor besluitvormers.

49.18
Afgezien van de zelfs grote eer, ... waarom krijg je zulk profielbezoek? Zonder verdere inlichtingen geef ik de voorkeur aan een banaliteitshypothese. Zijn nieuwe baas loopt ‘gewoon’ zijn ‘relaties’ op LinkedIn na en kijkt of er qua handel iets tussen zit. Vervolgens mag hij aan zijn baas uitleggen waarom het wel/niet zinvol is om met jou contact op te nemen over eventuele opdracht en, zo ja, wie jou dan benadert.

49.19
Als die “onderzoekers” met jou spraken in het kader van het onderzoek waarvan het voorstel via de website van de Tijdelijke commissie ICT van de Tweede Kamer beschikbaar is, vind ik het allereerst verrassend dat jij je mening ‘mocht’ geven. Want hun onderzoek gaat m.i. over allemaal ten hoogste àfgeleide onderwerpen, terwijl jij met je notitie wijst op hoofdoorzaken ... en duidelijk uitlegt waarom de overheid er doof voor blijft. :-)
In aanvulling op jouw diagnose van “een behoudende overheidscultuur” heb ik inderdaad behandelsuggesties. Zoals je weet bepleit ik daarvoor het verkeersperspectief. Dat leidt tot onderscheid tussen infrastructuur en voorzieningen per deelnemer. Dat betreft voor overheidsvoorzieningen echter zoiets als een dubbelslag. Daarmee bedoel ik dat aparte voorzieningen van/voor een bepaalde overheidsinstelling zonodig behoren tot wat als infrastructuur geldt voor andere private en/of publieke deelnemers aan informatieverkeer. Ofwel, in/voor een netwerksamenleving zijn er ‘bij de overheid’ feitelijk géén voorzieningen voor informatieverkeer meer zònder infrastructureel karakter. De zgn projecten blijven echter mikken op aparte voorzieningen, dus nog altijd niet opgezet, ingericht enz. als integrale en integrerende onderdelen van voorzieningen op maatschappelijke schaal.
Helaas heb je voorlopig gelijk. Wie dat zou moeten begrijpen, doet het niet. Daarom moeten a.s. belanghebbenden ànders opgeleid worden. Vlotter lukt de nota bene paradigmawissel niet. Opleidingsinstellingen zijn naar mijn idee echter netzo behoudend als jij terecht over de overheid beweert.
Indien iemand namens de Tijdelijke commissie ICT jouw raad opvolgt en contact met mij opneemt (wat ik overigens niet verwacht), laat ik je dat graag prompt weten.

49.20
Het is inderdaad oppassen met de term topologie. Zo duidt het een (wiskundig) onderzoeksgebied inclusief –methode(n) aan. Het desbetreffende Wikipedia-lemma (http://en.wikipedia.org/wiki/Topology) vermeldt o.a. dat “[t]opology is also used to refer to a structure imposed upon a set X[.]” Tja, wat er dan gebeurt, is voorspelbaar. Het perspectief (lees ook: benadering) leidt tot een resultaat, waarna de aanduiding (pas) populair wordt voor zo’n resultaat. (De term) topologie gaat aldus vrijwel exclusief (daadwerkelijke) structuur betekenen. Maar omdat het zo anders klinkt als structuur, denkt bijna niemand eraan dat het als zodanig gewoon om structuur gaat, niets nieuws dus. En helemaal niemand beseft (nog) dat er een ‘benadering’ oid (gevolgd) moet zijn om dat resultaat te ‘bereiken.’ Bijvoorbeeld, als de “set X” wordt beschouwd als een netwerk, heet de structuur ervan zijn netwerktopologie (Wikipedia: http://en.wikipedia.org/wiki/Network_topology).
Ik vind deze betekenisverschuiving vergelijkbaar met architectuur. Ik geef er de voorkeur aan om er zoiets als – dynamiek van – een professionele ontwerp‘benadering’ mee te bedoelen, dus niet zozeer het min of meer statisch resultaat ervan. Neem ook systeem. Dat vat ik op als systeembenadering, enzovoort.
Ik heb de indruk dat je met/voor jouw gesprekspartners de termen topologie en structuur als synoniemen kunt laten gelden. Dan blijft het trouwens oppassen, want er moet m.i. onderscheid worden gemaakt tussen, zeg maar, structuurexemplaren en structuurtypen. Laten we gemakshalve aannemen dat voor jouw project àlle exemplaren van het type netwerk zijn. Daaruit volgt echter niet zomaar, dat het structuurtype zoiets als hèt superexemplaar is dat de feitelijke exemplaren bepaalt. Sterker nog, stel dat zulke afleidbaarheid geborgd is, waarom zou je dan nog verschillende exemplaren bijhouden? Blijkbaar zijn verschillen reëel, gelet op gevarieerde behoeften. Het belang van (een) classificatie van structuurexemplaren, bijvoorbeeld om ze allemaal van het type netwerk te beschouwen, bestaat er vooral uit dat je een sjabloon hebt voor structurering. Handig, maar meer ook niet. Onderlinge samenhang van structuurexemplaren komt via hun nadere elementen/relaties tot uitdrukking. Jouw schetsje met (slechts) hetzelfde begin- resp. eindpunt van een leidingtraject illustreert zo’n geval. Ofwel, dat lukt transexemplarisch c.q. -modellair, dus niet generiek op basis van een ènkel structuurtype.
Bij nader inzien lijkt het me niet verstandig om met het meervoud van topos aan de slag te gaan, dus topoi. Of je moet de vergelijking trekken met bijvoorbeeld antropologie. Is dat de wetenschap van de mens (antropos), of van de mensen (antropoi)? Het is ‘natuurlijk’ het laatste, en als zodanig verdienen mensenverbanden volle aandacht ...
Het moet dus topoilogie zijn. :-)

49.21
Met extra belangstelling las ik jouw “commentaar” in AutomatiseringGids van 27 februari 2014. Verdwalen ‘we’ niet alsmaar verder door focus op wat incidenten zijn? Maar moeten “grondrechten,” zoals jij bepleit, voor een instantie zoals het College Bescherming Persoonsgegevens niet àfgeleid zijn van nòg ... ‘grondiger’ rechten? Zou je eens willen kijken naar een voorstel dat alweer bijna tien jaren oud is? Zie Manifest voor informatieverkeer (ook gepubliceerd als hoofdstuk in: Interoperabel Nederland, Forum Standaardisatie, 2011). Er is gemakkelijke kritiek op mogelijk, zo van, dat valt niet te handhaven. Volgens mij is dat echter een drogreden. In jouw “commentaar” meen ik te herkennen dat je bescherming van privacy praktisch wilt inrichten door de persoon in kwestie zèlf voor toezicht uit te rusten. In jouw woorden, “Om te claimen dat je schade hebt geleden, moet je wel weten dat je schade lijdt.” Mee eens, de zgn kennispositie van de betrokken persoon is uiteraard de crux! Dat vraagt om een heus beginsel, zoals artikel 1 van genoemd manifest verwoordt. En omdat louter zulke radicaliteit ook weer onevenwichtig uitpakt, zijn er verdere artikelen opgenomen om ruimte voor eventuele modificaties te borgen. Kan je er iets mee?

49.22
Ik heb trouwens geen idee wat hij bedoelt met “de analyse die [ik] ooit maakte van het proces van data via gegevens naar informatie en kennis.” Ja, semiosis is een proces. Maar zoals je weet denk ik daarover héél anders dan zoals hij daar kortweg aan mij toeschrijft. Nou ja, hij heeft het vast vriendelijk bedoeld.

49.23
Je vertelde over jouw deelname aan een gespreksgroep met opdrachtdrachtgever(schap) als thema. Wellicht vind je de tekst De ziekte van projectmatige correctheid geschikt om daar ‘in’ te brengen? Zie evt. ook Opbouwend en Onheilstijding.

49.24
Mijn fan? Nog belangrijker, naar het zich laat aanzien heb jij intern een medestander! Wat professioneel dat zij zich voorafgaand inhoudelijk oriënteert. En interessant dat zij precies dàt artikel (Daar heeft Plato natuurlijk een wezenlijk punt voor de informatiemaatschappij) eruit haalde. Daardoor kan ze meteen de crux te pakken krijgen.

49.25
Het thema "flexibele griffierechten" is onmiddellijk relevant voor verkeersprofiel, enzovoort! Nou ja, òmgekeerd.
De configuraties van factoren volgens welke griffierecht gedifferentieerd moet (kunnen) zijn, kan je opvatten als evenzovele contexten. Onder de noemer van verkeersprofiel is de variëteit van deelnemers aan de orde. De publicatie resp. brief waarnaar jij me verwijst, legt de nadruk op variëteit van – de inhoud van – zaken. Voor "flexibele griffierechten" gaat het om weer combinaties dáárvan, dus soort(en) deelnemers èn soort(en) zaken, en wellicht nog méér. Zonder Metapatroon gaat dat nooit lukken ...

49.26
In het voorwoord van The Logic Description Handbook (samenstellers F. Baader et al., Cambridge University Press, 2003) staat meteen in de allereerste zin, dat de (p. xiii ) “formalisms” volgens “Knowledge Representation” mikken op “expressing knowledge about a particular domain.” En er geldt, zoals de tweede zin daar luidt, “the principle that knowledge should be represented by characterizing classes of objects and the relationships between them[.]” De derde zin vermeldt dat “a hierarchical structure” de basis vormt voor “[t]he organization of the classes[.]” Zo’n structuur, zo volgt daar als argument, “not only provides an effective and compact representation of information, but also allows the relevant reasoning tasks to be performed in a computationally effective way.” Dat sluit op de bewering in de eerste zin aan; het gaat “Knowledge Representation” om “formalisms that are both epistemologically and computationally adequate[.]”
D. Nardi en R.J. Brachman stellen in hun hoofdstuk An Introduction to Description Logics dat (p. 7) “[t]he domain [...] can be chosen arbitrarily, and it can be indefinite.” Over logisch gesproken, indien zij inderdaad eveneens “the open-world assumption” aanhangen (wat kennelijk zoiets inhoudt als dat je geen waarheidsbewering met absolute geldigheidsclaim mag doen zolang uitputtende kennis ontbreekt ...) is domein als (meta)begrip tegenstrijdig. Rondom resp. in Metapatroon bestaat het daarom niet. En daarvoor had ik overigens die aanname niet nodig.
Voorts heeft de voorkeur voor begrippenhiërarchie alles van een drogreden weg. Onder de noemer van “reasoning” stellen Nardi en Brachman tevens dat (p. 9) “[t]he basic inference on concept expressions in Description Logics is subsumption[.]” Maar wanneer begrippen op voorhand volgens een bepaald criterium hiërarchisch geordend zijn, is elke conclusie volgens datzèlfde ... criterium tautologisch.
Uitgaande van een m.i. ernstige misvatting over logisch redeneren heerst aldus een simplistisch idee van wat “computationally adequate” is. Doelmatiger dan tautologisch lukt uiteraard niet. Maar volgens een drogreden telt dat natuurlijk niet, is nooit doeltreffend. Erger nog, wat zelfs radicaal diskwalificeert, er is geen ènkele reden aangevoerd, of helemaal niets als aanname opgebracht, waarom/dat die opzet ook en vooral “epistemologically [...] adequate” zou zijn. Daardoor staat met zgn Description Logics het paard àchter de wagen. Stond het daar maar stil ...
Waarom Knowledge Representation in die kring Description Logics is gaan heten? Want (p. xiv) “attention has moved closer to the properties of the underlying logical systems[.]” Was het maar zo! Met de adoptie van een karikatuur van logica hebben de beoefenaren van zgn Description Logics zich prompt onbereikbaar vèr verwijderd van modellering met reële betekenissenvariëteit van dien. Is het soms uitdrukking van decadentie enz. dat er überhaupt een cultuurstrijd relevance vs. rigor is (waarbij relevance steevast het loodje legt)?
Het epistemologisch isolement van Description Logics blijkt onmiddellijk uit de aanname van (p. 6) “atomic concepts” en “atomic roles[.]” Zelfs maar een korte, vooruit, filosofische oriëntatie wijst uit hoe achterhaald dat is.
Tja, met atomaire concepten wordt het subiet hopeloos ingewikkeld, voor buitenstaanders ònnavolgbaar. Er valt echter niets aan te begrijpen. Wie de inhoud van The Logic Description Handbook in detail wil kunnen navertellen, verdoet haar/zijn tijd. Meteen al de aannames zijn nu eenmaal epistemologisch irrelevant voor modellering op serieuze schaal. (Zie ook Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen.)
Metapatroon behelst een poging om reële betekenissenvariëteit op willekeurige schaal eenduidig gemodelleerd te krijgen. Daarvoor is het idee van vooropgezet, apart domein onzin. En qua betekenis, als concept dus, is niets atomair, essentieel e.d. Als er iets al principieel is, is het dat betekenis er altijd maar vanaf hangt. Waarvan? Volgens het primaat van gedrag, is er iets dat zich op een bepaalde manier gedraagt (object) naar bepaalde omstandigheden (situatie). Per situatie is aldus niet het totale object (wat dat ook is) relevant èn rigoureus, maar het dienovereenkomstig gesitueerde object (waarvan het alweer iets minder onduidelijk is wat dat ook is). En het gedrag in kwestie laat zich (dan) duiden als ‘eigenschap’ van dat gesitueerde object, dwz van zowel object als situatie.
Uitgaande van correspondentie tussen (o.a.) object- en tekendimensie vormen eveneens signatuur en context een combinatie. Een signatuur-in-context biedt aanknopingspunt voor beschrijving van situationeel bepaald objectgedrag: intext.
Elk resulterend aanknopingspunt (in een model) biedt mogelijk één van twee uitgangspunten voor verbijzondering via vèrder aanknopingspunt, enzovoort. Symbool voor de betrekkelijke openheid per model staat de horizon als grens‘punt.’
Opmerkelijk aan Description Logics vind ik o.a. dat de beoefenaren vormelijke precisie (mijn vertaling van de Engelse term rigor) bepleiten, maar daarmee daadwerkelijk op minst nogal slordig omgaan. Zo gelden (p. 5) “concepts [as] sets or classes of individual objects[.]” Maar zulke verzamelingen/klassen vestiging blijkbaar géén scheiding van objecten. Eén en hetzèlfde object kan tot meerdere verzamelingen behoren. Dat komt omdat de verzamelingen niet steeds de objecten-als-geheel bevatten, maar slechts evenzovele selecties van eigenschappen. De zgn redeneringen gebeuren als het ware tegen een impliciete achtergrond. Slechts die achtergrond(verzameling) betreft objecten, met als eigenschap van elk objectexemplaar louter een kunstmatige, unieke identificatie. De (concept)verzamelingen à la Description Logics zijn reeds déélverzamelingen van de veronderstelde objectenverzamelingen. (Pas) als zodanig zijn ze óók objectenverzamelingen, maar nota bene dus niet atomair!
Voor alle duidelijkheid, (ook) Description Logics is volgens mij niets anders dan het zoveelste etiket op eerste-orde logica. Dat komt als aanpak daarom kwalitatief aan passende variëteit tekort voor reële modelleeropgaven inclusief –kansen.
De Modeling Guide (BouwInformatieRaad, versie 17 juni 2013) volgt eveneens trouw het dwaalspoor van valse associatie van – nota bene ook nog eens een simplistische opvatting over –mechaniseerbare logica met kennis. Het kan geen toeval zijn dat de literatuurlijst een publicatie van Brachman bevat. Zie Gids voor gids voor eerdere opmerkingen, inclusief opbouwend bedoelde kritiek en tips, nav/over de Modeling Guide.

49.27
Dat is iemand die wat wil met BIM (Building Information Modeling). Het is echter steeds meer: wilde, dus verleden tijd. (Want) onlangs deed hij navraag bij de projectleider in kwestie (GeoNovum) en kreeg te horen dat ze dóórgaan op het spoor volgens de Modeling Guide. Het gelijk van de rijdende trein kan je onmogelijk tegenin aan. En met de voorspelling van zekere ontsporing kan je ook al last krijgen.
Vorige week tikte ik toevallig The Logic Description Handbook op de kop. In de eerste alinea staat prompt onzin. Dat wilde ik tòch graag wat duiden ...

49.28
Tja, SBR (Standard Business Reporting) ... is de opvolger van NTP (NederlandsTaxonomieProject) ... met NTP als de opvolger van GEIN (GEnerieke INfrastructuurproject) ... met GEIN als de opvolger van ICTAL (ICT en Administratieve Lasten) ... inclusief wisselingen tussen de wedijverende ministeries van EZ en Financiën als, zeg maar, hoofdsponsor ... ben je er nog?
De resultaten? Hogere administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Nog steeds zelfs maar géén aanzet voor heuse infrastructuur voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal. Averechtse opvatting over taxonomie (lees ook: classificatie).
Als pogingen tot opbouwende kritiek schreef ik ooit o.a. Domweg naar de elektronische kloof (2006), Waarvandaan komt het voordeel met XBRL? (2010) en Kijk uit je dop(pen)! (2010). Het lijkt erop dat het nog helemaal niets geholpen heeft, integendeel ...

49.29
Laat ik voor dit onderwerp van mijn hart maar een moordkuil maken. Anders houd ik je te zeer op.

49.30
Ik heb een zo kort mogelijke tekst geschreven waarmee ik zo direct mogelijk probeer in te haken op zoals zij een bepaalde zaak benadert (voorzover ik haar tijdens ons gesprek vorige week goed heb begrepen :-) Kan je Poppetjes aan het dansen ajb aan haar doorsturen? Het idee is dat de inhoud bijdragen bevordert aan het serieuze werk met Metapatroon aan het verkeersprofiel en wie weet verder ...

49.31
Isaiah Berlin waarschuwt in zijn opstel Empirical Propositions (1950, in: Concepts and Categories, The Hogarth Press, 1978, p. 51) tegen

the confounding of the meaning of what we are saying with the varying conditions under which we feel inclined to say it.

Wat hij dáár zegt heb ik opzettelijk uit zijn context verwijderd. Hier in de mijne volgens subjectief situationisme resp. aangeduid met de slogan ‘elk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid,’ wijs ik ermee op principieel, dus over context gesproken, mèt en vóór omstandigheden variërende betekenis.

49.32
Maak je spelling uniform, vooral als het om een punt gaat dat zo belangrijk is voor je strekking.

49.33
Voor zover ik het nu begrijp, komen daar onder de ene noemer van “variant” twee soorten van verschil voor. In bijgevoegd model heb ik ze duidelijk(er) proberen te onderscheiden. Allereerst kan een netwerkelement verbijzonderd zijn volgens wat ik – als variant – maar even gedragslijn noem. De bijbehorende lijnelementen stellen alternatieven voor. De lijnen verlopen gelijktijdig ‘parallel.’ Het lijnelement volgens de zgn basislijn is ‘standaard.’ En per (andere) gedragslijn is er maximaal één lijnelement per netwerkelement.

Voor een lijnelement is nog geen nader gedrag aangegeven. Dat gebeurt pas voor de achtereenvòlgend gepositioneerde verbijzonderingen pèr gedragslijn. Zulke fragmenten langs één en dezèlfde gedragslijn gelden onderling niet als alternatieven. Het gaat dáárbij om strikt achtereenvolgende varianten.
Een fragment is (dus) een verbijzondering van een lijnelement en dàt is een eerdere verbijzondering van netwerkelement. Via profilering is van een netwerkelement bekend welk(e) profielen gelden voor gedragsbeschrijving (lees ook: soorten eigenschappen). Ik ben ervan uitgegaan, dat het profiel(sjabloon) gelijk is voor àlle fragmenten die (via lijnelementen) van hetzelfde netwerkelement afgeleid zijn. Let wel, ik had dat nòg algemener kunnen aangeven, dus met profilering niet vanuit netwerkelement maar – hier helemaal bovenaan – vanuit elementtype. Omgekeerd keert kan profilering ‘dieper’ aangeknoopt zijn, en wel het meest gedetailleerd per fragment (maar dan heb je aan zulke sjablonen natuurlijk niets meer).
Voor de eigenschappen in kwestie staan per fragment waarden geregistreerd. (Voor de eventuele jaarlijkse cyclus die voor een langere periode herhaald toegepast moet worden, heb ik gemakshalve een voorziening in het profielsjabloon enz. verondersteld.)
Ik ben benieuwd hoever ik er nog altijd náást blijkt te zitten ...

49.34
Jouw bericht kruiste het mijne waarmee ik het reeds waagde je een probeerselmodel te sturen. Uit jouw verdere toelichting, waarvoor opnieuw hartelijk dank, waag ik verder op te maken dat ik met mijn aannames dichterbij kom hoe-het-zit. Ik krijg zowaar het gevoel dat ik het bijna iemand anders kan verklaren, nou ja, op de hoofdlijn van die dubbelslag met zgn varianten.

49.35
In bijgevoegd model probeer ik het volgens een vergelijking. In elk geval mijn ‘normale’ idee van een (klassiek) toneelstuk is dat de schrijver ervan op zo eenduidige manier vóórgeschreven heeft wat de acteurs op het toneel ‘moeten’ doen en zeggen. De daadwerkelijke voorstellingen resp. uitvoeringen van het toneelstuk zijn in dat opzicht (dus) zoveel mogelijk gelijk aan elkaar.
Zo’n soort toneelstuk is ‘netwerkberekening’ dus ... niet!
Ja, een bepaalde voorstelling kan op die ‘normale’ manier verlopen.
Maar voor – gedeelten van – het toneelstuk kunnen allerlei schrijvers (deel)scenario’s opstellen.

Op basis van (deel)scenario’s zijn verschillende ensceneringen van het toneelstuk mogelijk. Het is een kwestie van regie welke (deel)scenario’s gelden voor een bepaalde enscenering.
Het is (pas) een enscenering die vóórschrift voor de acteurs verschaft. Het toneelstuk kan verschillende malen worden uitgevoerd (voorstellingen) volgens een bepaalde enscenering.
Voor een enscenering behoeven de één of meer expliciet opgegeven (deel)scenario’s niet het totale handelingsverloop (scenario betreft een deelperiode) en/of rolbezetting (scenario betreft een deelverzameling van spelers met hun resp. rollen) te dekken. Mocht er een ‘gat’ dreigen, dan wordt volgens het ene basisscenario gevuld (totdat in het toneelvoorschrift weer voorzien is met een opgegeven deelscenario).
Aanvullende (deel)scenario’s zouden onderling onverenigbaar kunnen zijn ...
Wat verwerking betreft vormt ‘voorstelling,’ dus een concrete netwerkberekening, het aanknopingspunt voor administratieve organisatie inclusief controlespoor.
Ipv een toneel- had ik ook een muziekstuk kunnen benutten voor vergelijking. Blijkbaar zijn variaties mogelijk op zoiets als de basispartituur. Die worden als deelpartituren ingebracht. Stel dat een bepaalde deelpartituur tot een arrangement behoort, maar niets voor bijvoorbeeld de fagottist voorschrijft, dan blaast z/hij al dan niet mee volgens de basispartituur.
Zulke vergelijkingen zullen jou wel verwarren, omdat jij ‘in’ het onderwerp zit. Kan je desondanks nagaan, of ze redelijk opgaan? Dat helpt mij om mijn onbegrip te peilen.

49.36
Ja, dat is precies wat ik bedoelde, te weten als eerste verbijzonderingstrap “steeds één basisvariant” (dwz als basislijn) met pas als apàrte, tweede trap de “echte varianten.” Of ...? Gebruik jij het woord “basis” nu inderdaad met àndere betekenis? Wat mij betreft gaat het dus om complete ‘lijnen’ waarvan er onder de noemer van “basis” vanwege dóórlopende compleetheid slechts één kàn (!) zijn.
Het is stellig even wennen, maar zulke expliciete getraptheid biedt o.a. eenduidige(r) aanknopingspunten voor eventuele variëteit van – afhankelijkheid van/vulling met eigenschapswaarden volgens – zgn profielen. Ik neem aan dat jij dat bedoelt met “verschillende aanvoerlijnen” va/naar “het juiste profiel van de juiste variant van het juiste netwerkelement.
Op nauw verwante getraptheid, van toneelstuk via enscenering tot en met voorstelling, probeer ik met een vergelijking alweer productiever vat te krijgen; zie mijn vorige bericht met model.

49.37
Ik heb je model onder de noemer van prognose (juni 2012) er nogmaals bijgehaald ter toetsing van het volgende idee.
Stel dat je exemplaar-van-marktsegment verklaart tot exemplaar-van-gedragslijn. Dan kan je volgens die grondlijn de netwerkelementen voor relevante in- en/of uitlaat tot evenzovele lijnelementen verbijzonderen. En per lijnelement heb je dan achtereenvolgende fragmenten – volgens relevant profiel – beschikbaar voor – het verloop van – ramingen van opname en/of afgifte.
Ook een heuse prognose in de zin van bewerkingsresultaat uitgaande van, zeg maar, ruwe ramingen komt dan met een gedragslijnexemplaar en zo door via relevante lijnelementen tot en met gevulde profielen tot uitdrukking.
Dit vormt extra aanleiding om profilering gedifferentieerder te faciliteren. Een raming, prognose e.d. betreffen (ook) allemaal gedrag volgens een (on)zekere status. :-)
Indien zulke variabilisering passende variëteit biedt, raakt de kaart van het zgn landschap bijna tè overzichtelijk ...

49.38
Voor zover ik kan nagaan zijn volgens het model in aantekening 49.33 de mogelijkheden voor profilering uitputtend geschetst met de reeks knooppunten 1. elementtype, 2. netwerkelement, 3. lijnelement en 4. fragment.

49.39
Als ik de huidige opzet goed begrijp kunnen – uiteindelijk – ook wáárden van eigenschappen variëren. Sterker nog, daarop is de, zeg maar, voorloopstructuur onder de noemer van variant afgestemd. De duur dat waarden van een deelverzameling eigenschappen gelijk blijven heet een profielperiode.
Onder de noemer van profielperiode bevat het model zoiets als een schakelentiteit. Althans, ‘onder’ profielperiode meen ik allerlei deelprofielen gerangschikt te zien. Zo herken ik een deelprofiel voor temperatuur, berekening, ... tot en met kwaliteit.
Wat vind je ervan om met een matrix alweer wat duidelijker overzicht te scheppen?
Als kolommen stel ik de – soorten – deelprofielen voor. Dat zijn er volgens het bedoelde schema: negen.
Voor de rijen komen m.i. in eerste aanleg elementtypen in aanmerking.
Je kunt dan een matrixelement van een kruisje oid voorzien wanneer het deelprofiel in kwestie ‘meedoet’ voor – verbijzonderingen volgens – het desbetreffende elementtype.
Nu kan ik me voorstellen, dat het pas per gedragslijn mogelijk is om eenduidig kruisjes te plaatsen. Zo ja, dan zijn er dienovereenkomstig méér matrixrijen ‘nodig,’ te weten een rij voor elk – let op, nieuwe verbijzondering – gedragselementtype.
Vervolgens acht ik het overigens voor de hand liggen om, als je me toestaat om het hier zo te noemen, ‘mijn’ model aldus aan te passen. Daardoor verandert de verbijzondering van netwerkelement tot lijnelement méé.

Netzoals het denkbaar is, dat profilering – let op, het gaat wat mij betreft daarbij steeds om een, in jouw termen, “aanvoerlijn” voor één deelprofiel; ofwel, voor èlk relevant deelprofiel moet profilering aangegeven zijn vanàf afwijkende aanknopingspunten – mede afhangt van gedragslijn, kan profilering mede afhangen van netwerk. Dus, voor elementen van hetzelfde (algemene) type in verschillende netwerken kunnen verschillende deelprofielen gelden.
De (gedrags)lijnspecifieke profileringsgrondslag per element bevindt zich structureel náást de netwerkspecifieke.
Ik merk op dat we nog geen onderscheid maken tussen netwerkelementtype en netwerkelement. Met zulk onderscheid komt er een niveau bij voor getrapte profilering. Dergelijk onderscheid kan doorgetrokken worden voor lijnelement(type) en fragment(type).
Profileringen vanuit lijnelement enz. toont bijgevoegd model niet; dat is structureel méér van hetzelfde. Proberen we nog steeds stukjes voor dezelfde puzzel te ‘snijden’ en passend te leggen?

49.40
Wat ik methodisch o.a. leer van deze oefeningen, beter laat dan nooit, is dat ons artikel An intermediary metasystematics voortgekomen is uit ònbegrip van mijn kant. Ik meende dat – bij jullie – de variëteit op, zeg maar, het niveau van modellen aangebracht was. Omdat ik vind dat het zo hóórt, ontging het me kennelijk dat wat als model telt steeds structureel (!) hetzelfde is, en jullie variëteit (dus) ànders opvatten en dienovereenkomstig regelen (ofwel, niet trans- maar intramodellair).

49.41

Bovenstaande ‘animatie’ betreft aanwijzing van relevante, zeg maar even, variëteitsfactoren. Als iemand dat begrijpt, kan je vervòlgens vertellen dat er voor digitalisering een formeel model nodig is. En dàt ziet er ‘geanimeerd’ dan ruwweg als volgt uit ...

49.42
Haha, ja, dat stuiteren vind ik juist dáár wel een ... vondst. Klopt, is natuurlijk ook een teken ...

49.43
... heerlijk, met m’n armen over elkaar, jouw complete model dat ‘zomaar’ binnenstuitert blijf ik het hoogtepunt vinden, heb je een beetje fors (markt)scherm beschikbaar en/of via de beamer als ‘ie niet in gebruik is voor wat anders, en ik hoef er niets voor te doen, (want) daar begint het alweer van voren af aan, zoals ik al zei, heerlijk ... Veel plezier, nee, niets meer aan doen, het stáát (en beweegt :-) Trek je van reacties ajb niet te veel aan (behalve als ze positief zijn). Het is een prachtig werkstuk, punt. Maar het zou natuurlijk extra mooi zijn als ... Sterkte!

49.44
Waarschijnlijk lees je deze reactie pas ná je hopelijk drukke marktdag. Ja, zo ‘werkt’ ontwerpen óók, je komt op een woord en gaat vervolgens na of je je er iets ‘werkelijks’ bij resp. voor kunt voorstellen ..., maar ik begrijp nog niet wat je bedoelt met waarop zo’n “algemene benaming” zou moeten slaan. Wat programmatuur betreft is de aanduiding als algemeen slechts op KnitbITs als “het operationele platform” van toepassing. Wàt je ermee inricht c.q. er ‘op’ laat draaien, is specifiek(er), zeg traditioneel ook maar een ... toepassing.
Ja, juist met KnitbITs laten zich zoiets als intermediaire voorzieningen opzetten. Neem een informatierotonde. Een exemplaar van een informatierotonde bouwt Information Dynamics niet steeds compleet ‘vanaf’ resp. met KnitbITs op, maar daarvoor is reeds een verzameling samenhangende – noem ze maar –  informatierotondebouwstenen ontwikkeld. Die verzameling heet dan – zoals benut en daarvoor ook benoemd (!) voor de opdracht van [...] – KnitbITs IR (met IR voor informatierotonde). Hoe het ermee opgezette tot en met in gebruik zijnde exempláár eventueel heet, dus hùn informatierotonde, mag de opdrachtgever zelf bepalen. Stel dat ze ABC als naam kiezen. Voor ABC geldt dan (en je ziet dat ik de karakterisering ontleen aan Intel): KnitbITs IR Inside. En voor KnitbITs IR geldt: KnitbITs Inside. (En op zijn beurt ‘heeft’ KnitbITs van alles en nog wat zgn Inside.)
Ervan afgezien dat de naam PatternWare reeds ‘bestaat,’ mijn indruk is dat je er hetzèlfde mee bedoelt als KnitbITs is. Ja, ik erken grif dat PatternWare zelfs een (veel) betere naam is, maar dus helaas ...
Als het ware ‘op’ KnitbITs kan Information Dynamics op die manier à la tussenlaag in de richting van de meest gebruikspecifieke programmatuur ook – intussen – simpel bijvoorbeeld KnitbITs IMS (met IMS voor intermediary metasystematics) daadwerkelijk ‘bouwen’ en aanbieden. Enzovoort, enzovoort ...
En, over mark(e)t(ing) gesproken, wellicht is het werkzamer om er Metapatroon IR, Metapatroon IMS, enzovoort van te maken. Daarvan zag ik tot dusver echter af, omdat ik (voorals)nog groter belang hecht aan duidelijk onderscheid tussen modelleertaal en operationeel (programmatuur)platform.
Dus, ja, voor zover ik je begrijp, zijn we het met elkaar eens dat er ‘tussen’ platformprogrammatuur en specifiekste verwerkingsprogrammatuur ‘iets’ kan/moet ‘zitten’ dat doelmatigheid e.d. van ontwikkeling e.d. bevordert. (En waarom zou dàt niet eveneens zelfs getrapte ‘inzijdjes’ betreffen?)
Wat ik nog mis, zijn wat jij suggereert als “dezelfde patroontjes.” Bedoel je daar de vier stappen mee zoals je enkele dagen geleden schetste, dus van “het ontvangen van ramingen van producenten” tot en met “rekenen maar ..”? Hoe dan ook, kan je ajb wat nader (lees hier: algemener :-) aangeven wat jij als gemeenschappelijk patroon “zie[t] gebeuren”? Overigens is mijn prille associatie van wat je zou kunnen bedoelen vooral met ons artikel Data en diensten op orde met Metapatroon (deel 1: algemene verkenning van stelselmatige oriëntatie, 2012).

49.45
Met dank voor je nadere toelichting, en ja, frappant dat je het over “patroontreintjes” hebt. De vergelijking met (het) spoor gebruikte ik ook; zie hoofdstuk 21, Analogie, in Informatiekundige ontwerpleer. Nog algemener hoeft een ‘reis’ m.i. overigens niet beperkt te blijven tot – het aandoen van – drie (tussen)stations, maar kan het om een willekeurig aantal gaan. Wat destijds, in de eerste helft van de 90-er jaren van de vorige eeuw, Activity Center als (deel)platform – voor verdere programmatuurontwikkeling – heette heeft Information Dynamics niet als zodanig apàrt bijgehouden. Hoewel, je kunt zeggen dat een gedeelte van de ‘functionaliteit’ thans opgenomen is in het intermediaire (deel)platform voor informatierotonde. Als je Zoek de verschillen! er even bijhaalt, zie je vrijwel meteen aan het begin het volgende vermeld staan:

Programmatuurplatform (vanaf 1990)
Oorspronkelijke namen: Activity Center en Object Center. Later: KnitbITs.

Je moet maar op het idee komen voor zo’n verleidelijke demonstratie! Maak er een spelletje van dat het publiek subiet zèlf wil spelen, geweldig. Ja, het lijkt op die manier “[a]lleen maar een datasettype toevoegen en wat verwerkingsregels.” Helpt de zgn landkaart dan niet precies voor uitleg hoe dat “wonderkind” werkt ... en dat het dus geen wonder, maar degelijk vakwerk is? Het is dan uiteraard weer reuze oppassen. Wil iemand het eigenlijk wel begrijpen, als dat inhoudt dat z/hij het eerder nog niet ... begreep?
“Dat [...] de pijltjes en de blokjes in verband de mensen niet direct zo heel veel zegt,” is volstrekt normaal. Metapatroon is een taal en ‘achter’ een taal zit nu eenmaal altijd een wereldbeeld. Dat nieuwe beeld moeten mensen leren. (Pas) zodra dat gelukt is, wordt de bijbehorende taal ervaren als het water door de vis.
Dat leren gebeurt echter via ... (een) taal. Ziedaar het dilemma van paradigmawissel.
We moeten dus bij voorkeur de wissel proberen vóór te zijn. Wanneer het relevante beeld meteen het allereerste beeld is dat iemand áánleert, bestaat het – véél grotere, meestal zelfs ònoplosbare – probleem van àfleren niet eens. Dus, voed en leid zsm op ‘in’ het wereldbeeld à la subjectief situationisme (of hoe je erkenning van reële verschillen-in-samenhang ook wil aanduiden).
Ja, prachtig dat je de zgn landkaart inderdaad kon positioneren – want als ik je goed heb begrepen zag je dáárin nu nèt de kans om ermee aan de slag te gaan – als middel voor beheersbare ontwikkeling (zeg ook maar weer per traject tussen het ene en het andere ‘station’).
Ik hoop dat je gauw weer bij stem bent, dank je wel voor je ‘verslag,’ ja, ik was natuurlijk zéér benieuwd.

49.46
Deze beknopte aantekening blijft opzettelijk beperkt tot wat noodzakelijkerwijs moet zijn verbijzonderd voor beheer(sing) van rekening-courantverhoudingen.
Een verhouding volgens zgn rekening courant is àfgeleid van, faciliteert e.d. één of meer àndere verhoudingen. Stel dat actoren A en X zo’n omvattender verhouding kennen, waarbij A (crediteur) betalingen verlangt van X (debiteur).
Niet alleen kan een rekening courant van X bij A inhouden, dat A de vorderingen op X periodiek (en dus geaccumuleerd) int. Tevens kan zowel A de inning/ontvangst delegeren aan actor B, als X de betaling delegeren aan actor Y.
Zonder afwijkende inning- c.q. ontvangstactor is A zèlf de gedelegeerde ontvanger; netzo is X zèlf de gedelegeerde betaler, indien géén afwijkende betalingsactor geldt.
Aan de hand van (lees ook: geabstraheerd tot) typen zijn de nodige en voldoende vrijheidsgraden in onderstaand model opgenomen. Aanvullend is er voorzien in eventueel verschillende rekening-courantverhoudingen tussen twee dezelfde actoren A en X. Ter verbijzondering dient motief; griffierechten is dan een ‘geval’ van motief.

Nota bene, voor geborgde beheersing van rekening-courantverhoudingen moeten óók alle relevante actoren aan de crediteurkant expliciet (en voldoende gedetailleerd) verschijnen als aanknopingspunten enz. Het is immers steeds de verhouding die telt (en daarvoor moeten alle betrokken partijen bekend zijn).
Nogmaals, bovenstaand model is in operationeel opzicht verre van volledig. (Vooral) wat actor heet, vergt uiteraard nadere structurering.
Wordt vervolgd.

49.47
Neem het lidmaatschap van een personeelsvereniging. Dat is voorbehouden aan medewerkers van de organisatie in kwestie. Niemand is dus lid als burger oid. Z/hij moet allereerst medewerker zijn. Pas àls zodanig, ofwel in die hoedanigheid van medewerker, kan z/hij vervòlgens aan de personeelsvereniging deelnemen.
(Stel dat er uitzonderingen mogelijk zijn. Voor wie bijvoorbeeld als burger toetreedt, pakt lidmaatschap van de personeelsvereniging gedeeltelijk toch anders uit: buitenlid.)
Zo’n functionaris-geënte kwalificatieketen valt meestal niet op, zolang de aandacht tot één organisatie beperkt blijft. Met die beperkte blik lijkt het alsof altijd mènsen functies vervullen.
Op stelselmatig bereik, dus met overzicht over allerlei organisaties, raakt de te losse aanname duidelijk herkenbaar. De mens-in-functie bij de ene organisatie ‘vormt’ de voorwaarde voor het vervullen van een àndere functie in al dan niet dezelfde organisatie. En zo kan dergelijke afhankelijkheid zich voortzetten, dus met die andere functievervulling als voorwaarde voor het vervullen van nòg weer een àndere functie, enzovoort.
Zo bestaat de verplichting om voor bepaalde gerechtelijke procedures een advocaat in te schakelen. Zeg ook maar dat advocaat dan een functie van een partij-in-een-zaak is. Daarvoor komt niet ieder mens in aanmerking, maar slechts wie reeds àls advocaat gevestigd is ... en dáárvoor moet de persoon in kwestie àls advocaat erkend c.q. ingeschreven staan ... en dáárvoor ...
Voor stelselmatig informatieverkeer moet zulke getrapte kwalificatie, zeg ook maar een keten, expliciet geregistreerd zijn.
Dezèlfde persoon kan ‘functioneren’ volgens allerlei schakels in allerlei ketens. Slechts door ze stelselmatig van elkaar te onderscheiden èn te laten samenhangen zijn reële verschillen tussen relevante eigenschappen eenduidig (en aldus pas beheersbaar) te ordenen. Dat is onmisbaar voor over en weer erkenning enz. van passende (rechts)gevolgen.
Hoe lukt het om de vereiste eenduidigheid voor de aangeduide recursiviteit om te beginnen te modelleren?
Ga uit van een verzameling organisaties en een verzameling (arbeids)functies. De combinaties van steeds één exemplaar uit beide verzamelingen levert dan de verzameling organisatorische (arbeids)functies op; zie figuur 1 (hier zijn alle modellen volgens de modelleertaal/-methode Metapatroon opgesteld).

figuur 1: een organisatie telt functies.

 

Een vuistregel voor ontwerp van recursie (lees: herhaling) is om vanuit het midden te vertrekken. Dat is voor een zgn keten dus een willekeurige schakel. Die is – eveneens getypeerd – in figuur 2 toegevoegd. Vervolgens leidt situering van een – exemplaar van een – schakel ‘in’ een (arbeids)functie tot een functionaris.
Dit toont de crux van Metapatroon. In een model staat contextueel verbijzonderd wat wèrkelijk als situationeel verbijzonderd verondersteld is.

figuur 2: wie, of wat, een functie vervult is een functionaris.

 

Op wat/wie aldus tot functionaris verklaard is, zou eventueel een beroep gedaan kunnen worden als voorwaarde voor een vòlgende schakel. Daarvoor moet het functionarisexemplaar op zijn beurt (ook) als een schakel gevestigd zijn. Dat geeft figuur 3 weer.

figuur 3: maak van een resultaat een voorwaarde voor een vèrder resultaat ...

 

Figuur 3 toont een model voor eindeloze voortzetting. Elke functionaris kan op haar/zijn beurt in de zin van functionaris-geënte kwalificatie als voorwaarde gelden voor de vòlgende verbijzondering met dezelfde opzet (recursie, dus). Met andere woorden, qua invulling biedt het model een open einde. Dat is een onmisbare eigenschap, omdat op voorhand géén maximum voor het aantal herhalingen bekend is (en dat aantal groeit stellig èxtra sterk door sterk toenemende vernetwerking van maatschappelijk verkeer).

figuur 4: begint een keten van functionarissen bij de(zelfde) persoon in kwestie?

 

Kortom, naar de ene kant klopt het wel om ergens in het midden te beginnen. Maar hoe staat het met ‘het’ begin? Het ligt voor de hand om als, zeg maar, beginschakel per keten een (natuurlijk) persoon te veronderstellen; zie figuur 4.
(De) keten is overigens ook maar een beeldspraak, benut om modellering van functionaris-geënte recursie nog enigszins vertrouwd op gang te krijgen. Voor het vervolg is de term schakel minder productief. Dat heet voortaan actor (lees gelet op informatieverkeer ook: deelnemer).
De modellen in deze aantekening dienen niet als – zoiets als – een (bouw)bestek. In dit ontwerpstadium blijkt de reële variëteit nog onduidelijk. Daarom verdienen verkenningen voorrang.
Bijvoorbeeld, klopt op de noodzakelijke stelselschaal de veronderstelling, dat de direct voorafgaande voorwaarde bestaat uit steeds hoogstens één – exemplaar van – functionaris?
Wanneer dat er meerdere tegelijk kùnnen zijn, loopt het in zo’n geval door een keten volgens de opzet met ènkele achtereenvolgende schakels mis.
Een oplossing is dan om de volgorde van functionarissen in het model als het ware òm te keren (in afwijking van de werkelijke verhoudingen). Volgens figuur 5 is het altijd een (natuurlijk) persoon die een organisatorische (arbeids)functie vervult en aldus verbijzonderd is tot functionaris. Wat een voorwaarde is, komt bijgevolg (pas) als eigenschap tot uitdrukking (met verminderde administratieve beheersing van dien). Met functionaris-geënte kwalificatie als eigenschap van functionaris kan worden verwezen naar willekeurige àndere functionarissen.
Deze opzet dekt tevens het geval dat géén functionele voorwaarde geldt resp. wanneer de direct voorafgaande voorwaarde precies één functionaris betreft. Via bedoelde eigenschap kan een keten per streng – telkens is een vereniging van meerdere strengen mogelijk; in omgekeerde richting naar het begin komen zulke strengen juist samen, zoals stroompjes in een waterscheidingsgebied – worden gevolgd totdat er géén waarde voor geregistreerd is (wat betekent dat daarvoor geen functionele kwalificatie aan de orde is).

figuur 5: verdraaiing van voorwaarde tot eigenschap; mooi, maar klopt het nog wel?

 

Dit model in figuur 5 bedient zich niet van actor als kunstgreep. Maar ook mèt actor laat zich een oplossing vinden voor gelijktijdig meervoud van functionele kwalificatie. Het voordeel is, dat model in voorwaardelijke pas blijft met ‘kennelijke’ werkelijkheid.
Wie figuur 4 duidt, neemt aanvankelijk waarschijnlijk aan dat een actor wordt geconstitueerd (lees: activering) door òf precies één (natuurlijk) persoon òf precies één functionaris. Deze beperking laat zich echter wijzigen.
Er kan véél ruimer gelden dat een – exemplaar van – actor ‘opgemaakt’ wordt door een willekeurig aantal exemplaren uit de verzamelingen die daarvoor aangemerkt zijn. Volgens figuur 4 kan voorde bestemming als actor een keuze worden gemaakt uit – de verzamelingen – (natuurlijk) persoon en/of functionaris. Uit beide verzamelingen bijelkaar moet voor actor dan uiteraard minstens één exemplaar als constituerend zijn bepaald.
Hier wordt de verkenning (dus) voortgezet met het model in figuur 4. Daarin is te zien, nogmaals, dat actor twee constituerende verzamelingen telt: (natuurlijk) persoon en functionaris. Waarom zouden dat er niet méér zijn?
En organisatie is daar gepositioneerd als ‘drager’ van (arbeids)functies. Maar zijn er niet allerlei ‘objecten’ met functies? Is daarvoor wellicht een kunstgreep toepasselijk vergelijkbaar met actor. Dat wil zeggen, laat zich een willekeurig – soort – object ter duiding van functionering verklaren tot organisatie? In figuur 6 zijn daarvan enkele voorbeelden opgenomen.

figuur 6: maar is het dan misschien een idee om ...

 

Opnieuw geldt de aanwijzing dat het model met figuur 6 géén bestek biedt. De bedoeling ervan is om aan te sporen tot verkenning van reële variëteit met informatieverkeer.
En het blijkt altijd ànders te kunnen ... Figuur 7, bijvoorbeeld, schetst een nòg algemenere opzet door actor als ‘drager’ van functies te beschouwen (ofwel, factor). Ook organisatie staat immers erkend als kandidaat om actor te constitueren.

figuur 7: abstractie moet getoetst blijven aan exemplaren, casuïstiek dus; wie begrijpt het nog?

 

Wordt vervolgd.

49.48
De opzet van – middelen voor – informatievoorziening van een bepaalde organisatie zijn traditioneel als regel doortrokken van eenzijdigheid. Wat doorgaans overheerst, is het perspectief van de organisatie in kwestie. Alles wordt geacht iets vàn de organisatie te zijn. Daarbij blijft de organisatie vaak onvermeld; zij is immers reeds ‘in’ het absoluut gehanteerde perspectief verdisconteerd.
In termen van Metapatroon vormt de organisatie daar een horizon. Daardoor zijn personen als het ware vanzelf medewerker vàn de organisatie. Ook de geïdentificeerde functies zijn (dus) vàn de organisatie. Dat gaat zo door. Een medewerker-in-functie is een functionaris ... vàn de organisatie.

figuur 1: karakteristieke vooringenomenheid met organisatorische informatievoorziening.

 

Om bij dit voorbeeld te blijven, wat aldus aan het zicht onttrokken is geraakt, is het aandeel vàn de persoon. Van haar/zijn kant heeft de persoon óók, zeg maar, functies. En dáárin voorziet (dan) de organisatie.
Het is pas met zulke wederkerigheid dat een betrekking aan de orde is.
Mits besef bestaat dat ruimer beschouwd – in dit geval – twee kanten aandacht verdienen, kunnen overwegend apart nadruk verkrijgen. Dat is in figuur 2 nogal ruw geschetst. Wat moet overkomen, is vooral dat op maatschappelijke schaal één en dezelfde persoon achtereenvolgens en/of gelijktijdig in haar/zijn behoefte aan een werkgever kan voorzien met verschillende organisaties. De keerzijde van het werknemerschap van de persoon is onlosmakelijk het werkgeverschap van een organisatie. En per organisatie kan de persoon-als-werknemer achtereenvolgens en/of gelijktijdig verschillende functies vervullen: z/hij is dienovereenkomstige functionaris.

figuur 2: verbijzondering per deelnemer aan betrekking.

 

In aantekening 49.47 voorzien de modellen vanaf figuur 6 in bedoelde wederkerigheid voor onderhavig voorbeeld. Dat ‘loopt’ daar via actor.
Het kan ook anders met explicitering van wederkerigheid. Beschouw daarvoor de betrekking (lees ook; verbintenis, overeenkomst) als aanzet. Tot zo’n betrekking hoort dan enerzijds een persoonsfunctie, anderzijds een organisatorische functie. Vervolgens wordt elke functie dienovereenkomstig ‘vervuld;’ zie figuur 3.

figuur 3: omkering, met betrekking als vertrekpunt.

 

Het model volgens figuur 3 faciliteert nog geen functionaris-geënte kwalificatieketens. Daarvoor volstaat een minimale uitbreiding van het model in figuur 7 in aantekening 49.47, hier afgebeeld als figuur 4. De enige toevoeging geldt betrekking plus de mogelijkheid van activering, dwz constituering van (een) actor. Als zodanig telt (ook) een betrekking functies, enzovoort. En kunnen aldus bepaalde functionarissen op hun beurt desgewenst tot (verdere) actor verklaard worden, ook weer enzovoort.

figuur 4: mogelijkheden volgens verschillende vertrekpunten in één model (dus stelselmatiger ...).

 

Voor informatieverkeer op stelselschaal mag er vooral géén mogelijkheid uitgesloten zijn om reële wederkerigheid te expliciteren. Het zal ongetwijfeld uitlopen op gemengde toepassing. En naar omstandigheden moet het ‘mengsel’ aangepast kunnen worden; zo flexibel moet de opzet dus zijn.
Wordt vervolgd.

49.49
Voor de geneeskunde heeft casuïstiek de betekenis van “beschrijving van belangrijke, merkwaardige of zeldzame waarnemingen of ziektegevallen” (lemma in: Van Dale, 1984). Voor de informatiekunde betreft het, zeg maar, registratiegevallen.
Een relevant registratiegeval moet rigoureus passen ‘in’ het administratieve (hulp)middel. Of een bepaald geval al dan niet past, moet reeds in het ontwerpstadium nagegaan zijn. Daarvoor dient het zgn conceptueel model van/voor het register resp. stelsel van registers in kwestie.
Zodra een conceptuele toets uitwijst dat een relevant geval niet rigoureus blijkt te passen, schiet het (ontwerp)model dùs tekort en verdient dienovereenkomstig wijziging.
Voor een zgn pakket, dwz kant-en-klare programmatuur van een externe leverancier, moet het bijbehorende conceptuele model als ònveranderlijk worden opgevat. Wanneer een geval niet past, maar onverminderd als relevant geldt, valt daardoor het pakket àf voor operationeel gebruik.
Het overslaan van conceptuele toetsing op basis van representatieve casuïstiek veroorzaakt verspilling, indien pas veel later wordt ontdekt dat ‘het’ niet past.
Wie concreet een conceptuele toets verricht, moet daarvoor 1. een conceptueel model en 2. een gevalsbeschrijving (lees ook: casus) beschikbaar hebben. De toets beoogt het geval in kwestie te hèrschrijven volgens het model.
Zo’n model heet conceptueel vanwege veralgemenisering tot begrippen. En een begrip wordt geacht te corresponderen met een klasse, ook wel type, van objectexemplaren. Kenmerkend voor een gevalsbeschrijving zijn juist zulke exemplaren. Wat er moet passen, zijn dus de gevalsexemplaren volgens de modeltypen. Hoe lukt dat methodisch?

figuur 1: een oefening voor beginners.

 

Neem een conceptueel model. Voorzie binnen dat kader elk concept c.q. object(en)type van een uniek nummer. De volgorde is irrelevant.
In figuur 1 zijn zulke nummers opgenomen in het model dat in aantekening 49.46 voorgesteld staat.
Haal nu een gevalsbeschrijving erbij. Onderscheidende elementen zijn géén details, maar hoofdpunten!

Stel dat de vestiging van administratiekantoor Van Vliet in Capelle a/d IJssel van alles en nog wat inkoopt bij de vestiging van groothandel Arendsen te Rotterdam. Als het om kantoorartikelen gaat, groepeert het hoofdkantoor van Arendsen periodiek de facturen voor Van Vliet in Capelle a/d IJssel die op hun beurt worden opgenomen in de afrekening aan het adres van AVW, een investeringsmaatschappij die Van Vliet in Capelle a/d IJssel onlangs overnam.

Een specifiek objectexemplaar m van type n kan kortweg aangeduid zijn met εn,m.

ε1,1: kantoorartikelen
ε2,1: kantoorartikelen
ε3,1: Van Vliet, Capelle a/d IJssel
ε3,2: Arendsen, Rotterdam
ε3,3: Arendsen, hoofdkantoor
ε3,4: AVW
ε4,1: Arendsen (Rotterdam) heeft rekening courant bij Van Vliet (Capelle a/d IJssel)
ε5,1: de rekening courant betreft kantoorartikelen
ε6,1: Arendsen (Rotterdam) laat betaling – van kantoorartikelen – over aan Arendsen (hoofdkantoor)
ε7,1: Van Vliet (Capelle a/d IJssel) laat dito vorderingen over aan AVW.

Past!

Aantekening 49.48 toont een conceptueel model dat zowel uitgebreider als algemener is. Dat model is hier als figuur 2 overgenomen; toegevoegd zijn nummers voor de ‘concepten.’

figuur 2: conceptuele toetsing voor gevorderden.

 

Door het abstracte karakter van – het model in – figuur 2 zijn er allerlei opties voor toetsing van dezèlfde gevalsbeschrijving. Bijvoorbeeld:

ε3,1: handel in kantoorartikelen
ε4,1: Van Vliet, Capelle a/d IJssel
ε9,1: Van Vliet (Capelle a/d IJssel) geldt via activering (ε5,1) als actor
ε4,2: Arendsen, Rotterdam
ε9,2: Arendsen (Rotterdam) geldt via activering (ε5,2) als actor
ε10,1: een betrekking
ε9,3: een handelsbetrekking voor kantoorartikelen als actor, via ε6,1 en ε11,1
ε15,1: koper
ε12,1: handelsbetrekking voor kantoorartikelen heeft koper als (een) functie
ε13,1: Van Vliet (Capelle a/d IJssel) als actor is koper in de handelsbetrekking voor kantoorartikelen
ε15,2: verkoper
ε12,2: handelsbetrekking voor kantoorartikelen heeft verkoper als (een) functie
ε13,2: Arendsen (Rotterdam) als actor is verkoper in de handelsbetrekking voor kantoorartikelen
ε9,4: Arendsen (Rotterdam) en Van Vliet (Capelle a/d IJssel) als koper resp. verkoper van kantoorartikelen constitueren een bijbehorende financiële-rekeningbetrekking als actor, via ε14,1 en ε14,2
ε4,3: AVW
ε9,5: AVW geldt via activering (ε5,3) als actor
ε4,4: Arendsen, hoofdkantoor
ε9,6: Arendsen (hoofdkantoor) geldt via activering (ε5,4) als actor
ε15,3: crediteur
ε12,3: de financiële-rekeningbetrekking voor kantoorartikelen tussen Arendsen (Rotterdam) en Van Vliet (Capelle a/d IJssel) heeft crediteur als functie
ε13,3: AVW is crediteur volgens de financiële-rekeningbetrekking voor kantoorartikelen tussen Arendsen (Rotterdam) en Van Vliet (Capelle a/d IJssel)
ε15,4: debiteur
ε12,4: de financiële-rekeningbetrekking voor kantoorartikelen tussen Arendsen (Rotterdam) en Van Vliet (Capelle a/d IJssel) heeft debiteur als functie
ε13,4: AVW is debiteur volgens de financiële-rekeningbetrekking voor kantoorartikelen tussen Arendsen (Rotterdam) en Van Vliet (Capelle a/d IJssel)

Past!

Hoe conceptuele toetsing precies verloopt, hoeft zeker niet iedereen te beheersen. Het is een secuur karwei dat de nodige deskundigheid vergt. De bijdrage die zowat iedereen wel degelijk kan leveren betreft casuïstiek, ofwel het aanwijzen van ‘gevallen’ die moéten passen.
Merk op dat de moeilijkheidsgraad met toetsing volgens figuur 2 niet zozeer is veroorzaakt door de opgevoerde casus, maar door de vèr doorgevoerde variabilisering met het conceptuele model. Er kan blijkbaar van alles en nog wat mee. Dat is echter steeds een kwestie van parameterisering, met èxtra ordeningsstappen van dien.
Een flexibeler model is overigens niet als vanzelf beter. Er tellen allerlei aspecten. Dus, wat is evenwichtig? Voor de opzet van middelen voor informatieverkeer is redelijke afweging onmisbaar. Dat valt onder ontwerp.

49.50
Dat werkt, een “vertrouwd recept” voor altijd wel weer iets ... nieuws.

49.51
Het lijkt veel, maar als ik goed begrepen heb wie aanwezig zijn kunnen we vlot doorbladeren naar de oproep tot zgn casuïstiek. Ik heb met opzet géén informatiemodellen opgenomen. (Want) het lijkt me allereerst van belang dat ‘ze’ vertrouwen krijgen dat hùn kijk op reële variëteit telt. Als we dat meteen proberen te bereiken met uitleg enz. van een modelleermethode, schrikt dat m.i. zelfs àf.

49.52
Op mijn beurt waag ik toch als prompt commentaar dat alleen al het gebruik van eHerkenning ‘dwingt’ tot een aanpak die traditionele (organisatie)grenzen overstijgt. En als (ook) jullie organisatie tot dat gebruik ‘gedwongen’ is, kan zij met voorzieningen voor informatieverkeer zelfs onmogelijk bij haar eigen grens stoppen resp. pas vanàf die grens iets opzetten. Doe het dàn meteen ècht stelselmatig ..., wat zelfs eenvoudiger is.

49.53
Ik heb ons artikel Data en diensten op orde met Metapatroon, deel 1: algemene verkenning van stelselmatige oriëntatie (februari 2012) erbij gehaald. Volgens mij dekt figuur 8 (al) vrij aardig waarnaar je zoekt.
Lees werkverzoek resp. werkstap voor dienst. Zo kom je tot x-in-werkstap (ipv. x-in-onderdeel-van-dienst). Als je o.a. voor een controlespoor – een kopie van – de desbetreffende informatie wilt opnemen in een aparte informatieverzameling (jouw term: dataset), moet je vanuit x-in-werkstap niet spreken van, zoals nu in die figuur 8 staat, een bronverwijzing, maar dáár (dus) van een bestemmingsverwijzing. Want de dataset is de bestemming van bedoelde kopie.
Een dataset als resultaat van een bewerking, bijvoorbeeld voor (een) bepaalde planning, verwijst dan via bronverwijzing (wat figuur 8 vermeldt als bestemmingsverwijzing) naar x-uit-werkstap (ipv. x-uit-onderdeel-van-dienst).
De verbijzonderingen voor conversie/transformatie en verwerking tùssen ‘in’ en ‘uit’ kan je m.i. weglaten. Dat gebeurt immers door de apart beschouwde bewerking, althans in de gevallen waarvoor je een dataset wilt aanbieden resp. opvangen (waardoor ook de volgorde òmdraait tot ‘uit’ en ‘in’). Jij hebt ’t nader verbijzonderd over bron- en resultaatdataset.
Het is natuurlijk mogelijk om per werkstap naar een geheel profiel te verwijzen, en (pas) vanuit een profiel naar knooppunten voor elementaire (in)vulling. Door zo’n tussen‘stap’ is uiteraard sprake van x-in-profiel, enzovoort (zie hierboven). Dat loont indien hetzelfde profiel geldt voor allerlei werkstappen; anders schiet je er weinig tot niets mee op.
Het levert volgens mij (veel) meer op om spreiding van x realistisch te minimaliseren. Veralgemenisering, dus. Die lijkt ons ook (al) aardig gelukt met figuur 6 in ons artikel An intermediary metasystematics (september 2013).
Snap jij het nog …? Wijs ik wellicht een totaal dwaalspoor aan?

49.54
Maar als niemand zich afvraagt of dat eigenlijk wel nodig is, zijn we klakkeloos met z’n allen met een heleboel zgn simpele handelingen wellicht erg dom bezig.

49.55
Een m.i. normaal gesprek zoals wij dat voeren, blijkt weliswaar zeldzaam ... maar gelukkig geen uitzondering. [...] Onderschat ajb niet hoe algemeen de modellen zijn die we in onze opstellen ontwierpen. Dus ook voor “dataset” bieden ze geheid aanknopingspunten, enzovoort. En omgekeerd vormt zo’n, zeg maar, toepassing relevant testmateriaal om die modellen zonodig te verbeteren.

49.56
Ik besef dat email een gevaarlijk medium kan zijn voor discussie over juist de onderwerpen die jullie opperen. Ajb, hebben jullie korrels zout bij de hand?
Zoals M1 onlangs aangaf: “Het maakt niet uit waar je begint.” Daar hoort wel zoiets als een voorwaarde bij, uiteraard. Dat is dan, als ik M2 een beetje begrijp, de “intentie” waarmee zij op haar beurt pleit voor, zeg maar, multi-intentionele opzet. En als ik ook iets over Metapatroon mag zeggen, dat vind ik ‘slechts’ een stuk gereedschap. Het kan (pas) door oordeelkundig gebruik helpen om niet aan een specifiek begin vast te zitten, vast met alle wanverhouding van dien. Inderdaad, zonder dergelijk flexibel (denk)gereedschap komen we daarvan onmogelijk voldoende lòs. Maar, over intentie gesproken, dat willen ... doen wij (netzoals wij het doen ... willen). Welk gereedschap dan ook – en Metapatroon vormt beslist géén ... uitzondering – wil, doet, enzovoort op zichzèlf helemaal niets. Daarvoor zijn èn blijven wij verantwoordelijk, daarvoor moeten wij genoeg weten, kennen, begrijpen, ervaren ..., kortom, willen blijven leren.
En als het principieel toch niets uitmaakt waar je begint, biedt jullie werkterrein wel degelijk een èxtra belangwekkend begin. Is dat niet een ontmoetingsplaats (lees ook: verkeersknooppunt) bij uitstek voor variëteit van bedoelingen, belangen, enzovoort?
Vanuit primaat voor verantwoordelijkheid (h)erken ik M2’s stelling “ik kan en wil daar niet aan mee werken.” Zo’n eventueel afscheid lijkt mij echter nog lang niet aan de orde. Zoals ik het zie, hoera, bevordert M1 een gelegenheid voor verkenning van evenwichtige facilitering en langs die weg, wie weet, van evenwichtige(r) handelingspraktijk zèlf. Noodzaak nog daargelaten, over kàns gesproken! Maar die gelegenheid is pril. Als we al van een hoge toren willen blazen, moet die nog helemaal worden gebouwd. In dit stadium lijkt mij zo’n principiële stellingname eerder contraproductief (als het ooit al zin heeft, behalve voor je eigen gevoel). Graag geef ik andere, sociale beginselen voorrang.
En verder moeten we (dus) bedenken, of we wellicht iemand in de steek laten. Het maatschappelijk belang van [...] ‘verdient’ onze inzet, zoals ik graag en vooral in M2’s bericht lees. Dat mogen we niet opgeven, laat staan overhaast, om zgn schone handen te houden. Ik kan me wel voorstellen dat we de ene poging staken, maar pas als we ‘m ècht kansloos geraakt achten, om voor een vòlgende poging beter opgesteld te staan. Kansloos is waar we zelfs nog aan moeten beginnen natuurlijk niet, integendeel.
Zie voor een duiding van (beroeps)ethiek ook In de hoop op informatiekundig beroepsperspectief: ontwerpers van infrastructuur voor informatieverkeer zoeken democratische opdrachtgevers.

49.57
Dat heet volgens Russell Ackoff “idealized design” (in een heel leuk boek: The Art of Problem Solving). Ofwel, trek je van eventuele beperkingen voorlopig niets aan. M1 ‘regelt’ daarvoor ruimte, nog méér bedankt! We gaan c.q. mogen dus door, en merken onderweg wel waarmee we eigenlijk bezig zijn.

49.58
Daar herken ik gráág – ruimte voor – een belangrijke ontwerpopgave. Hier probeer ik je met je neus op daarvoor noodzakelijke, nuchtere praktische precisie e.d. te drukken. :-) Zo is voor zgn operationalisering m.i. nòg weer principiëler de vraag of het eigenlijk wel een ... “goede vraag” is die jij opperde. Die verdere vraag zou kunnen luiden of “algemeen normerende regels” ... de regel zijn.
Ja, dat zijn ze volgens een bepaald wereldbeeld dat o.a. als logisch atomisme bekend staat. Nee, volgens (subjectief) situationisme pakt het anders uit. Aangezien gedrag situationeel geldt, beperkt een situatie tevens een bepaalde (gedrags)norm.
Het uiterste ‘geval’ van een situatie is ... alles. In resp. voor dàt geval, en uitsluitend dáárvoor, past ‘de’ norm à la logisch atomisme. Dat heet voor subjectief situationisme daarom een grenswaarde. Maar omdat niemand weet wat alles is, blijft ook zo’n norm een illusie. En maatschappelijk wordt het prompt gevaarlijk, zodra we zulke theorie de praktijk laten regeren.
Het is dus juist niet zo, althans volgens subjectief situationisme niet, dat “de regel [is] dat elke regel een uitzondering heeft.” Sterker nog, er zijn per definitie helemaal geen uitzonderingen meer aan de orde. Hoogstens is de verkeerde situatie aangewezen.
Allereerst, over verbijzondering gesproken, staat het woord ‘regel’ tweemaal vermeld in de aangehaalde zinsnede. Ze verkrijgen aldus verschillende betekenissen. Om op hun beurt die betekenissen duidelijk genoeg van elkaar te onderscheiden is het gebruikelijk om de eerstbedoelde “regel” een metaregel te noemen.
Dan luidt een metaregel met subjectief situationisme dat elke regel – als norm beschouwd – geldt voor een bepaalde situatie. Zeg maar dat ook ‘gewone’ regels onderwerp van situationele verbijzondering zijn. Stelselmatige documentatie, modellering dus, vergt dienovereenkomstige contextuele verbijzondering. En dat lukt methodisch met Metapatroon, maar altijd (pas) volgens relativerend wereldbeeld.
Een gezegde luidt: Een plaats voor alles, en alles op z’n plaats. Kortom, een situering van regels, met elke regel ‘in’ z’n situatie.

49.59
In The Concept of Scientific History (1960, later opgenomen in: Concepts and Categories, The Hogarth Press, 1978, pp. 103-142) schetst Isaiah Berlin wat hij kritieke vermogens van een geschiedkundige acht. Die gelden m.i. onverkort voor een informatiekundig ontwerper. Wat hij (lees uiteraard ook: zij) moet kunnen, is o.a. (pp. 135-136)

to capture concepts and categories that differ from those of the investigator by means of concepts and categories that cannot but be his own[. ... H]e cannot evade the task of interpretation.

Dat komt omdat hij voorzieningen ontwerpt voor maatschappelijk informatieverkeer, dwz voor (p. 129)

human affairs, [i.e.] the interplay of men with one another, of their feelings, choices, ideas about the world or each other or themselves[.]

Als zèlf (pp. 129-130) “an actor,” zeg ook maar deelnemer aan maatschappelijk verkeer, geldt juist voor de bekwame ontwerper dat hij

do[es] not start from an ignorance,

maar vanuit

understand[ing] other human beings, and what it is to have motives, feelings, or follow rules, because [he is] human [him]self, and because to be active – that is, to want, intend, make plans, speculate, do, react to others self-consciously, be aware of [his] situation vis-à-vis other conscious beings and the non-human environment – is eo ipso to be engaged in a constant fitting of fragments of reality into the single all-embracing pattern that [he] assume[s] to hold for others besides [him]self, and which [he] call[s] reality.

Zulke (p. 137)

understanding [...] alone makes intelligible that celebrated identity in difference [...] in virtue of which we conceive of one and the same [...] as being expressed in diverse manifestations.

Als professionele (p. 138)

prerequisite [...] guid[ing] us in understanding, discovering and explaining

wijst Berlin op

concentrated interest in particular events or persons or situations as such, and not as instances of a generalisation.

Dat vergt o.a. (p. 140)

a capacity for integration, for perceiving qualitative similarities and differences, a sense of the unique fashion in which various factors combine in the particular concrete situation, which must at once be neither so unlike any other situation as to constitute a total break with the continuous flow of human experience, nor yet so stylised and uniform as to be the obvious creature of theory and not of flesh and blood.

Berlin zèlf verklaart overigens al dat (p. 116)

[t]he capacity [...] to ‘weave together’, ‘bring to bear’ various concepts[, ...] of weighing or assessing a concrete situation, the art of diagnosis and prognosis (the so-called faculty of judgement) is not unique to history.

Hoe door-en-door historisch op zijn beurt ook en vooral informatiemodellering is probeerde ik te signaleren met de ondertitel van Metapattern (Addison-Wesley, 2011): “context and time in information models.” Over Metapatroon met bijbehorende contextuele verbijzondering gesproken, zoals Berlin aangeeft voor een geschiedkundige moet ook een informatiekundige (dus) beschikken over een (p. 110)

sense of what remains identical or unitary in differences and in change.

Er hoort besef van onvolkomenheid bij, want hij (p. 114)

[must] accept the total texture, compounded as it is out of literally countless strands [...] without the possibility, even in principle, of any test for it in its totality. For the total texture is what we begin and end with. There is no Archimedean point outside it whence [h]e can survey the whole of it and pronounce upon it. We can test one part in terms of another, but not the whole, as it were, at one go.

Klopt, daarom ‘kent’ Metapatroon als grens(waarde) een horizon per model. Kortom (pp. 114-115),

[i]t is the sense of the general texture of experience – the most rudimentary awareness of such patterns – that constitutes the foundation of knowledge, that is itself not open to inductive or deductive reasoning: for both these methods rest upon it.

49.60
Waar een object verandert in een subject ..., tja, verwarrend. Als je iets een “belastingobject” noemt, zoals met zo’n aanslag voor “omschrijving” gebeurt, zou ik zeggen, gebruik dan verder object- ipv “subjectnummer” als aanduiding. Of als je van subjectnummer wil uitgaan, omgekeerd dus, maak er dan belastingsubject van, maar ja, die aanduiding is wellicht gereserveerd voor een (natuurlijk) persoon. Of, wie weet, is met subject volgens “subjectnummer” iets ànders bedoeld dan met object volgens “belastingobject.” Maar wàt dan? En leer je als allochtoon met een inburgeringscursus dat er (dus) geen touw aan valt vast te knopen?

49.61
In figuur 4 in aantekening 49.48 zijn de objecten (natuurlijk) persoon tot en met betrekking slechts voorgesteld als primitief, zeg ook maar als grondstof. Nota bene, (ook) dat geldt principieel betrekkelijk, wat in/voor die gevallen steeds met de relatie tot de (model)horizon tot uitdrukking komt.
Alle (verdere) verbijzonderingen gelden via functionaris als actor. Maar waarom zouden (natuurlijk) persoon tot en met betrekking niet evenzeer kunnen optreden als resultáát van verbijzondering? Zie onderstaand model. Ook deze opzet komt (dus) neer op An intermediary metasystematics.

49.62
Infrastructurele maat voor maatschappelijke schaal
Het resultaat van ‘iets organiseren’ is juist niet (!) een ènkelvoudige organisatie als ware zij een strikt geïsoleerd ... ding. Daarentegen is systeem annex systematiek kenmerkend voor wat georganiseerd werkt, enzovoort.
Dingen zijn daarom hoogstens zgn elementen; ze bestaan allesbehalve apart. Want als onderdelen van een systeem zijn tevens relaties ertussen wezenlijk; die zorgen, formeel uitgedrukt, voor nodige en voldoende samenhang met pas(sende) werking.
‘Iets organiseren’ leidt onvermijdelijk tot verkeer. Een alsmaar groeiend verkeersaandeel heeft informatie ter afstemming van handelingen. Kortom, ‘iets organiseren’ betreft in toenemende mate – de opzet van – informatieverkeer.
Er bestaat thans een andere, nieuwe maat voor evenwichtige samenhang en daardoor – want waarom gáát het eigenlijk?! – optimaal gefaciliteerde werking. Die geldt sinds praktisch iedereen en alles aangesloten is op, aldus bereikbaar is, enzovoort via digitale (netwerk)technologieën.
Nog tot voor kort was het, vooruit, logisch dat een erkende gezagsdrager resp. specialist nagenoeg eenzijdig de verkeersopzet bepaalde. Dat privilege kende resp. nam z/hij voor uitvoering van taken waarin haar/zijn bijdragen als maatgevend waren geclassificeerd. Voor een wederpartij is dat met lage verkeersintensiteit aanvaardbaar.
Dat verandert echter met oplopende frequentie èn wisselende contacten (op hun beurt gekatalyseerd door bedoelde technologieën). Wat bekend staat als administratieve lasten blijken nodeloos hoog voor wie steeds middelen moet aanpassen al naar gelang het kleinschalig verkeerssysteem waarnaar z/hij zich dient te voegen.
Wat gaandeweg ònpraktische verschillen blijken, kunnen met zgn infrastructuur vergaand vermeden blijven. De overgang naar infrastructureel bereik op maatschappelijke schaal is echter vaak moeilijk. Want uit onbegrip van waartoe infrastructuur zich principieel beperkt – nota bene, moèt beperken om àls infrastructuur optimaal te functioneren – ziet menige (overheids)organisatie er ten onrechte een bedreiging in van haar onverminderd unieke taken enzovoort (terwijl een bedrijf de neiging kan hebben om een zakelijke positie te beschermen). Het idee van/met infrastructuur is natuurlijk, dus precies òmgekeerd, dat een organisatie zich dankzij gebruik van gemeenschappelijke verkeersvoorzieningen veel beter kan wijden aan zulke taken.
Voorrang voor verkeersprofiel Die nieuwe, infrastructurele maat voor samenhang vergt passende maatregelen ter borging van eenduidige betekenis. Daarvoor is karakterisering van (verkeers)deelnemers exemplarisch.
Neem een personeelsafdeling, met een ‘eigen’ bestand met persoonsinformatie. En stel dat X als persoon staat geregistreerd. Uit het bestand in kwestie volgt dat X medewerker is. En omdat het de personeelsafdeling betreft, geldt X blijkbaar als medewerker van de (omvattende) organisatie in kwestie.
Merk op, dat zowel medewerkerschap als organisatie-als-werkgever niet expliciet zijn vermeld in dat apart veronderstelde bestand. Dergelijke context is ‘bekend’ zolang de lokalisering van het desbetreffende bestand ongewijzigd blijft.
Wanneer louter de geregistreerde informatie over X elders terecht komt, ontbreekt prompt die context. Dat kan tot verkeerde interpretatie leiden, met alle handelingsgevolgen van dien.
Zodra een bestand via een netwerk toegankelijk is – nota bene, wat slechts geautoriseerd moet kunnen; dit is uiteraard óók voorwaarde voor een zgn intern netwerk – is het onmiddellijk niet langer apàrt. Daaruit volgt dat wat als context voorheen, toen de desbetreffende informatie nog niet bij verkeer betrokken was, impliciet kon blijven, voortaan naar behoefte ermee aangevuld moet zijn. Bepalend voor behoefte is de schaal van het netwerk als verkeersstelsel met de variëteit van interacties waarvoor de informatie zo eenduidig mogelijk interpreteerbaar moet zijn.
Het enkelvoud van hoedanigheid pèr traditioneel informatiesysteem blijkt (dus) pas duidelijk, nadat zulke systemen gekoppeld moeten gaan worden om informatie eenvoudiger te kunnen vergelijken, uit te wisselen, enzovoort. Dat blijkt dan niet te lukken. Bijvoorbeeld, de informatie die voor ‘iemand’ als werknemer geregistreerd staat, voldoet niet voor ‘zijn’ deelname aan informatieverkeer als debiteur. Verschillende hoedanigheden zijn er niet voor niets, waarbij informatie dienovereenkomstig ‘moet’ afwijken. Maar hoe zit het met netzo benodigde samenhang ertùssen?
De infrastructurele insteek vergt, nogmaals, dat ook en vooral de opstellende organisatie zich er niet buiten houdt, dwz zich onverminderd impliciet contextualiseert, maar expliciet er binnen voorstelt. Dan blijkt eveneens de ‘eigen’ organisatie zich in allerlei hoedanigheden te mengen in allerlei interacties. Een verkeersprofiel biedt algeméén overzicht van verkeersdeelnemers in hun wederzijds relevante hoedanigheden.
Het is reuze praktisch om aan samenstelling van een verkeersprofiel voorrang te geven. Want inventarisatie van verkeersdeelnemers in hun relevante hoedanigheden noodzaakt reeds tot verkenning van interacties die deels infrastructureel gefaciliteerd kunnen worden. Wanneer het verkeersprofiel qua deelnemers/hoedanigheden redelijke dekking biedt, kan het voor verdere informatievoorziening later in detail worden aangevuld.
Voorts is met het verkeersprofiel de basis gelegd voor nodig en voldoende verbijzonderde autorisatie. Dat is de kritieke factor voor veilig en betrouwbaar informatieverkeer met infrastructuur (en verdient alleen al daarom voorrang; wat niet systematisch in autorisatiemaatregelen voorziet, kan nooit voldoen, punt).

 

 

januari – juni 2014, webeditie 2014 © Pieter Wisse