Pieter Wisse
Met zijn opiniestuk in NRC Handelsblad – met de toepasselijke publicatiedatum – van 24 december 2013 (titel: Uit falend toezicht volgt schuld, Wellink; pp. 20-21) geeft Johan Graafland ernstig te denken. Hij wijst op weigergedrag waarmee steeds meer mensen alsmaar ruimer en ruwer om zich heen slaan. Het gevolg, hier eveneens in mijn woorden, is toenemende maatschappelijke ontwrichting. Oorzaak? Graafland stelt dat “men niet bereid is om fouten toe te geven vanwege angst voor de juridische consequenties.” Zo “gaat,” concludeert hij, “het kritisch zelfonderzoek teloor en blijft de kans op herhaling [van fouten] groot.”
De weigering van schuld is genadeloos voor slachtoffers.
Wat valt ertegen te doen? Allereerst acht ik nadere analyse geboden. Daarvoor opper ik minstens twee betekenissen van fout.
Voor iemand die wil òpbouwen, zeg ook maar vanuit een doorleefde ontwerphouding,
moet een fout weliswaar zoveel mogelijk vermeden zijn, maar blijft au fond
onvermijdelijk. Nieuw is nu eenmaal onzeker. Ook met proefondervindelijk gedrag
is succes niet zonder haperingen gewaarborgd.
Daarom bestaat voor de opbouwer de remedie of, beter gezegd, de balans eruit om
een fout juist zo snel mogelijk toe te geven. Er gaat dan het minste mis èn het
kan zo vlot mogelijk béter.
Aldus verdient een fout per saldo positieve waardering. Op die manier handelt
iemand verantwoord, integer, professioneel ...
De waardering ligt kennelijk anders, zelfs zowat òmgekeerd, voor iemand die
macht wil behouden resp. vergroten. Dan associeert z/hij een fout met straf. En
voor haar/hem geldt straf als vermindering van macht; door ontkenning van
schuld probeert zo’n narcist macht intact te houden.
Let wel, dit betreft het vooruitzicht op het zèlf ondergaan van straf.
Daarentegen komt het uitdelen van straf, dwz het verkleinen van de macht van de
ànder, de machthebber in kwestie uiteraard juist prima uit; daaruit volgt dat volgens
haar/hem iedereen fouten maakt, behalve z/hijzèlf.
De leden van de machtselite onderhouden zoiets als strikt onderlinge verhoudingen,
nee, niet met maatschappelijke balans te verwarren, door elkáár geen fouten te
verwijten. Nou ja, niet publiekelijk, laat staan juridisch. (Want) daar zijn
onderdanen voor, nietwaar, die aldus deels uit schuldbesef met belastingafdrachten
de zgn elite voeden.
Een opbouwer ziet zich prompt gegijzeld door de louter strafgeoriënteerde foutopvatting
van de machthebber. Dat zit als volgt.
Als een machthebber een fout gemaakt heeft, tja, kan gebeuren, spreekt de integere
opbouwer haar/hem er op aan voor herstel, ter verbetering e.d. Dus, nota bene,
helemaal niet met een strafdreiging. Zelfs juist niet, nota bene, want dat zou
opbouw maar ophouden.
De machthebber herkent echter slechts strafdreiging. Doet ‘dus’ juist niets. De
opbouwer merkt gauw dat de foutmelding geen verbetereffect sorteert. Wat nu?
Hoe lukt het om alsnog de nodige hulp van de machthebber te verkrijgen?
De opbouwer probeert het nòg duidelijker met een betekenislading die z/hij
vindt stroken met het referentiekader van de machthebber: verantwoordelijkheid.
Dan gebeurt er precies wat Graafland schetst. De machthebber doet alsof
“verantwoordelijkheid en schuld losgekoppeld” zijn. Maar het gáát de opbouwer
helemaal niet om schuld. Het moet beter! Nogmaals, de opbouwer vraagt de
machthebber om hùlp!
Ik beken dat ik verantwoordelijkheid en schuld altijd onlosmakelijk met elkaar verbonden beschouwde. Dat zijn ze natuurlijk ook. Des te schokkender vind ik Graaflands bevestiging hoe gemakkelijk mensen weg kunnen komen met een vals beroep op onderscheid ertussen. Het verschaft ze een uitvlucht om evidente verbetervoorstellen consequent te negeren tot en met fel te bestrijden. Door algemeen mede het financiële verdienvermogen te ondermijnen is vroeg of laat hùn geldbezit niets meer waard.
De tragiek is dat het slechts met dreiging lukt om aandacht van de machthebber te trekken. Alsof er ooit een kans bestond, het hulpverzoek is echter kanslozer, naarmate de opbouwer zich in toenemende wanhoop genoodzaakt ziet om het dreiggehalte op te voeren.
Graafland is volgens het onderschrift van zijn artikel “hoogleraar economie, onderneming en ethiek aan de Universiteit van Tilburg.” Zijn universitaire webpagina vermeldt o.a. dat hij “een christelijke visie op economie” heeft. Die nadere aanduiding deed me denken aan de Bijbelse figuur Pontius Pilatus. Ik maakte daarvoor een sprongetje van Kerst naar Pasen. Pilatus probeert het onderscheid op de spits te drijven. Al vóórdat hij zijn fout begaat, wijst hij zijn schuld ervoor àf. Maar volgens zijn eigen opvatting is en blijft hij uiteraard wèl de baas.
De Bijbel, in casu het Nieuwe Testament, vind ik dan weer verwarrend, omdat enerzijds
de ònverantwoordelijkheid van Pilatus’ gedrag in het oog springt. Anderzijds
‘dient’ hij daardoor de verkondigde verlossing van de mensheid. Het betreft een
fout die vooral gedaan moest blijven. Dat werpt weer een ànder licht op
eventuele schuld. Die voor de evangelische pointe onmisbare taak vervult ook de
figuur Judas.
Dat is wat we van hardnekkige schuldontkenning door verantwoordelijke
functionarissen echter bepaald niet kunnen zeggen. Herstel, daarover denken die
mensen zèlf anders ... Hun idee van verantwoordelijkheid blijkt de-baas-zijn
zònder aansprakelijkheid. Dus superbaas, of zoiets. God?
“Dit werkt als een olievlek,” beweert Graafland. Ja, en dat komt m.i. omdat
positionering volgens macht blijkbaar een dagtaak is (met alsmaar meer schijnopleidingen
ter voorbereiding). De machthebber heeft verder nergens belangstelling voor en
bijbehorend verstand van, in elk geval niet diepgravend, serieus enzovoort.
Kortom, als geoefend òndeskundige weet de machthebber niet of nauwelijks waar
de opbouwer het over heeft. Om echter niet door de mand te vallen draait z/hij
subiet òm wat z/hij uitsluitend als beschuldiging kan opvatten. Voor een
narcist is dat eerste natuur; de opbouwer is fout door een fout aan de orde te
stellen. Wat de machthebber daarbij volkomen ontgaat, is dat de opbouwer het als
hulpvraag over een totaal ander sóórt fout heeft dan de machthebber veronderstelt.
Wat blijft er voor de opbouwer te doen, zodra z/hij beseft verstrikt te zijn in schuldangst, angst om machtsverlies enz. van de machthebber?
Moet z/hijzèlf de machtspositie zien te bereiken? Dat lijkt aantrekkelijk, maar ten eerste zit het niet in de aard van de opbouwer om dat óók te kunnen. En stèl dat het lukt om tegelijk machthebber te zijn, dan is z/hij dus dictator. Maar dat is volkomen strijdig met samenleving. Dankzij dit inzicht probeert de opbouwer het niet eens, maar ‘moet’ blijven oproepen tot opbouwende samenwerking.
Wat de machthebber mist, is het vermogen om de oprechte hulpvraag annex
herstel- en verbeteroproep te herkennen, laat staan te waarderen. Het komt erop
neer, dat elke moeite van de opbouwer verspild is, zelfs van meet af aan. Ik
herhaal, kansloos.
Dat is voor de opbouwer een dilemma. Aandringen kan gauw leiden tot een reactie
van de machthebber waardoor het zelfs veel erger ipv iets beter wordt.
Opbouwers worden gemarginaliseerd, gaan ondergronds, totdat ze er überhaupt nauwelijks meer zijn. Wat houdt macht dan nog in?
Klopt, we kampen met een ethisch vraagstuk op maatschappelijke schaal. Het economisch perspectief is nagenoeg exclusief gaan overheersen in de kring van verantwoordelijke functionarissen. Via juridisering kost schuldbekentenis ze geld. Dat maakt op z’n neoliberaals van een fout louter een verliespost. Maar als we ze dat inderdaad zo beperkt laten opvatten, vergeten we helemaal om te leren. En leren doen we van elkaar, daarvoor hebben we elkaar nodig.
En machthebbers ... hèbben ook het geld om via juridische procedures
aansprakelijkheid te ontwijken. Ze ontwijken feitelijk samenleving.
Opbouwers kunnen zich dergelijke procedures financieel helemaal niet
veroorloven. Dat is overigens zeker niet principieel (hoewel praktisch genoeg).
In elk geval mijn bezwaar tegen juridisering is, zoals gezegd, dat herstel en
verbetering daardoor nòg verder buiten bereik raken. Want samenwerking is
alsmaar verder te zoeken. Het schiet langs die weg met evenwichtige
verhoudingen voor samenleving domweg niet op, integendeel.
Uitzonderingen daargelaten, de huidige elite krijgen we een opbouwende foutopvatting stellig niet meer aangeleerd. Ik neem aan dat Graafland het probeert met zijn studenten, prima. Maar volgens mij zijn ook de meeste van hen daarvoor zelfs al te oud. We moeten mensen van nòg jonger af aan leren dat leven altijd samenleven is, met gelukperspectief èn verantwoordelijkheid van dien. Voor continue realisatie van onze deels afwijkende, veranderlijke levensontwerpen moeten we ruimte delen: samenleving. Wie dat jong genoeg leert, blijft dat levenslang uit overtuiging doen.
december 2013, webeditie 2013 © Pieter Wisse