21 Analogie

Pieter Wisse

Dit is een hoofdstuk uit Informatiekundige Ontwerpleer, in 1999 verschenen in boekvorm bij Ten Hagen Stam.

 

 

 

De professionele ontwerper is door zijn veranderende1 betrokkenheid per definitie met taal of, nog algemener gezegd, met communicatie en middelen daarvoor bezig. Ik ga er daarbij dus vanuit dat hij over zijn ontwerp-als-resultaat, gericht op wat voor gewenst milieu danook, met (andere) betrokkenen probeert te communiceren.

Zijn afwijkende (ken)modellen en wat hij daarvan uitdrukt, komen vaak erop neer dat de ontwerper een vooralsnog onbegrijpelijke taal hanteert. Zijn klanten moeten hem letterlijk léren begrijpen. De ontwerper kan dat leerproces onder meer bevorderen door met zijn taal niet onnodig afstand te creëren. Dus plaatst hij zichzelf in de traditie, althans waar dat mogelijk is. De ironie is echter nogal eens dat, gezien vanuit een heersende mode, de aansluiting bij een traditie vaak eveneens als een verandering opgevat wordt. Onbekende traditie is voor de ontwerper daarom even verraderlijk als zijn geheel nieuwe uitdrukkingsvormen ofwel informatie.

Aan de hand van de woorden analogie en metafoor kan ik enigszins verduidelijken wat ik bedoel. Het is mode om het woord metafoor te gebruiken. De spreker wil er doorgaans mee zeggen dat hij twee modellen hanteert. Die twee modellen maken tevens op een bepaalde manier deel van elkaar uit, en wel zodanig dat het ene model een verklaring geeft omtrent het andere. Aldus zou de computer een metafoor voor het menselijk brein kunnen zijn.2

Volgens de psychoanalytische traditie is het verband tussen beide modellen niet zo eenvoudig. De metafoor is daar een vergaand zelfstandig model, met een eigen interne structuur. Er zijn geen expliciete aanwijzigen dat het ene model eigenlijk een voorstelling van een ander model is. Wie de metafoor als puzzel opvat, kan vervolgens gaan zoeken. De implicatie van bijvoorbeeld een droom als metafoor is weliswaar dat hij iets voorstelt, maar wàt? Voor zijn duiding bevat de droom zèlf geen aanwijzingen.3 In literair opzicht is een metafoor dus een verhaal zonder dergelijke referenties. De lezer verkeert daardoor in onzekerheid omtrent de betekenis. Het lijkt alsof metafoor en paradox vanalles met elkaar te maken hebben.4

Een analogie omvat wèl expliciete aanwijzingen omtrent de correspondentie met een ànder model. De vertaalsleutel hoort erbij. Een oorspronkelijke metafoor inclusief een bepaalde interpretatie is, met andere woorden, geen metafoor meer, maar een analogie geworden.

De ontwerper die in willekeurige bronnen inspiratie zoekt, begint ermee wat hij aantreft als metaforen te zien. Zodra hij een verband legt met andere modellen, hanteert zijn kenvermogen een omvattender oriëntatie en ontwikkelt aldus een analogie. In omgekeerde richting stimuleert groeiende interesse in de analogie de ontwerper om verder kennis te nemen van wat die bronnen bieden. Via het ene model ontwikkelt de ontwerper een ander.

De ontwikkeling van analogieën is een strategie die bruikbaar is om aanvankelijk overzicht te krijgen over wat zich als een overweldigende hoeveelheid details voordoet. De ontwerper vlucht als het ware in een metafoor. Dat heft echter de spanning niet op. Door middel van correspondentie krijgen sommige details enige onderlinge betekenis, en wel volgens de structuur die in de metafoor wèl vertrouwd is. Zo wordt de analogie geboren. Naarmate de ontwerper méér details in hun verband kan plaatsen, neemt zijn onzekerheid over het milieu waarin hij verkeert af. Nu kan hij daarin zelfstandiger op onderzoek gaan. Er zijn stellig details waarvoor via de analogie geen bevredigende verklaring komt. Dat is het punt waarop het al niet dan mee-ontwikkelde àndere model geen houvast meer biedt als gereedschap in zijn nieuwe milieu.

Als een ontwerper de strategie van de analogie toepast, moet hij zich daarvan goed bewust zijn. Er is immers altijd een grens aan de overeenkomsten tussen modellen. Het gaat erom de analogie tot het uiterste van haar bruikbaarheid te ontwikkelen, maar ook beslist niet verder.5 Het is dan vooral de vraag of de gesuggereerde abstractie houdbaar is òf dat het gegroeide model van het nieuwe milieu eerst aan groot onderhoud toe is.

Ikzelf probeer voorts die woorden analogie en metafoor een beetje voorzichtig conform een traditie te gebruiken. Ik loop daarmee weer het gevaar van stagnerende communicatie omdat tegenwoordig, zoals gezegd, iedereen vanalles en nogwat een metafoor in plaats van een analogie noemt.

Ik vervolg met een voorbeeld van een ontwerp-als-resultaat waarvoor ik bewust en zo consequent mogelijk een analogie hanteerde.

 

Wat mij intrigeert, zijn complexe processen en organisaties. Daar zijn allemaal mensen bezig. Met iets. En samen gebeurt er veel. Het is zeker niet allemaal constructief, maar toch sluiten sommige activiteiten aardig aan. En dan komen er positieve resultaten. Maar hoe werkt dat? Waardoor kan ik de samenhang tussen mensen en wat zij in hun samenwerkingsverbanden ieder voor zich doen, beter begrijpen? Tot hoever is een algemene vergelijking houdbaar? En wat voor optimalere inzet is er voor gereedschappen voor geautomatiseerde informatievoorziening?

Wat dit laatste betreft, heb ik de stellige indruk dat zgn automatiseerders steeds opnieuw grotendeels hetzelfde ontwerpen en ontwikkelen. Ik meen daarentegen dat diverse gereedschappen meer op elkaar — kunnen — lijken dan dat ze — behoeven te — verschillen. Zijn hun overeenkomsten enigszins aanwijsbaar? Volgt daaruit dat er enkele generieke modulen voor geautomatiseerde informatievoorziening te ontwikkelen of allereerst maar eens denkbaar zijn? Wat is dan de plaats voor resterende, verbijzonderde modulen?

Indien ik uitga van enerzijds vele mensen, anderzijds vele activiteiten die ze verrichten, kan ik mijn probleem met een complex samenwerkingsverband formuleren in termen van bereikbaarheid. De leidende vraag is daarbij: Langs welke weg is voor een bepaalde medewerker de relevante activiteit bereikbaar opdat de medewerker die activiteit daadwerkelijk uitvoert? De activiteiten zie ik overigens beperkt tot geautomatiseerde informatievoorziening. Een aparte activiteit gebeurt dus met behulp van een informatieverwerkende module als verbijzonderd gereedschap. Eventuele generieke modulen danwel gereedschappen zijn er conform mijn analogie om de verbijzonderde te bereiken.

Nogmaals, bepaalde verbijzonderde modulen moeten bereikbaar zijn voor bepaalde medewerkers. Dit was de aanleiding om voor de generieke modulen aan een spoorwegnet te denken. Volgens de analogie is de medewerker dan een reiziger die op weg gaat naar zijn specifieke bestemming. Een bepaalde verbijzonderde module is zo´n bestemming. Ik koos overigens opzettelijk voor een spoorwegnet omdat een tracé niet zomaar gelegd wordt. Er moet aantoonbaar volume vervoer bestaan. Hetzelfde denk ik over automatisering.6 Een activiteit moet zodanig vergelijkbaar met andere activiteiten zijn, dat het de moeite loont voor hun soort ofwel klasse een voorziening te treffen. Anders is het de infrastructurele inspanning niet waard.

Uiteraard is hun vergelijkbaarheid niet het enige criterium om een gemeenschappelijke voorziening voor geautomatiseerde uitvoering van activiteiten te treffen. Het gaat om de betrekking tussen mensen en hun en gereedschappen in het kader van de betrekking van die mensen tot hun milieu.

Goed, de reiziger gaat op weg naar zijn bestemming. Dat doet hij trouwens altijd in een privé treintje. In zoverre wijkt mijn model reeds af van èchte spoorwegen; daar delen vele passagiers dezelfde trein.

Okee, zo´n bestemming is het eindstation van een bepaalde reis. Het is echter waarschijnlijk dat de reiziger onderweg moet overstappen. Dat komt mooi uit. Als hij een tussenstation passeert, kan hij daar tijdens een kort oponthoud relevante bagage aanvullen. Omgekeerd vallen tussenstations aldus af te leiden van de totale behoefte aan zulke bagage op de plaats van bestemming. Het is aldaar, dat wil zeggen aan het einde van zijn treinreis, dat de medewerker een verbijzonderde informatieverwerkende module activeert. En die module heeft daarvoor die aangevoerde bagage nodig.

In de toepassing van het model op een complex samenwerkingsverband bestaat de zgn bagage uit informatie. Een tussenstation is dan een voorziening waar benodigde informatie uit bestaande verzamelingen geselecteerd wordt danwel eventueel nieuw wordt opgegeven. Wat de reiziger gedurende één reis aan lading verzamelt, dat wil zeggen alle relevante bagage, is bedoeld om op de plaats van bestemming verladen te worden. Nogmaals, het zijn de grondstoffen voor de verbijzonderde activiteit.

Welke (tussen)stations een reiziger op een bepaalde reis gepasseerd heeft en welke bagage hij verzamelde, beschouw ik tezamen als een reisverslag. Nogmaals, zo´n reisverslag komt overeen, nee, ìs allemaal de informatie die de verbijzonderde module vervolgens verwerkt.

Dat reisverslag levert echter nòg een dienst. Wanneer het bewaard blijft, is zo´n reisverslag precies wat het woord zegt, te weten .... een verslag van een reis. Of, in andere termen, er is een audit trail getrokken.

Dit audit trail omvat niet de volledige geautomatiseerde informatieverwerking van de totale activiteit in kwestie. Maar dikwijls wel een substantieel gedeelte, dwz de verwerking door de generieke modulen tijdens de reis. Voor de verbijzonderde module die op het zgn eindstation geactiveerd wordt, moet desgewenst aanvullend uiteraard in een audit trail voorzien zijn.

Dankzij deze analogie is het mogelijk om organisatorische complexiteit in enkele abstracte objecten, althans in hun klassen, te vangen. Er is een spoornetwerk met stations. Op perrons van een station staat eventueel passende lading gereed. De totale bagage van een reis wordt verladen zodat de reiziger zijn verbijzonderde activiteit kan uitvoeren.

De generieke modulen zijn er voor de reizigers zolang zij zich binnen de grenzen van het spoornetwerk bewegen. Pas zodra een reiziger op de plaats van zijn bestemming uit de trein stapt, gebruikt hij een verbijzonderde module. Dergelijke modulen zijn kleiner, en dus simpeler, dan informatieverwerkende modulen altijd waren. Dat komt omdat de toegevoegde generieke modulen reeds allerlei informatieverwerking — nota bene inclusief de verzorging van een overeenkomstig audit trail! — verzorgen.

Zulke generieke modulen functioneren prima. Dat is in technisch opzicht geen probleem.7 Dergelijke abstractie blijkt voor praktische communicatie echter nog vaak wèl een obstakel. Het vergt een langdurig veranderingsproces om medewerkers op dat spoor van een andere taal en bijbehorende zienswijze te krijgen. Zo ben ik me er terdege van bewust dat lezers door dit hoofdstuk stellig nog geen helder beeld hebben verkregen van de generieke modulen voor informatievoorziening die dankzij de analogie met een spoorwegnet 'ontwerpbaar' zijn. Toch laat ik in dit boek de uitleg voor wat hij is.8 Het gaat hier immers algemener om de analogie als strategisch instrument, niet om die ene analogie op zich.

 

 

 

noten

1. Opzettelijk lopen hier actieve en passieve vormen van het werkwoord veranderen doorelkaar heen. Het is zelfs de vraag of dat onderscheid tussen actief en passief reëel is voor de ontwerper.
2. Zie voor speelse toelichting het opstel ‘Objectenverwerker’ in het aanhangsel.
3. Bateson zegt in Steps to an Ecology of Mind (pp 139 en 140): "A metaphor retains unchanged the relationship which it 'illustrates' while substituting other things or persons for the relata. [... T]here are no markers to indicate that the message material is metaphoric."
4. En voeg daarbij dat de lezer zèlf beslist wat hij een metafoor vindt. De auteur van een schrijverige tekst zal dan mikken op informatie met metaforisch potentieel. Dat kan een veranderkundige strategie zijn om lezers (lees ook: overige betrokkenen) van hun eigen verantwoordelijkheid te doordringen. Nee, dit schrijf ik verkeerd. Want in die zin blijven de lezers nog passief. Het gaat erom hun actieve betrokkenheid op te wekken. De omslag van (initiële) passiviteit naar verdere en voortdurende activiteit is nodig. Met èchte verantwoordelijkheid is het zo, dat een mens uitsluitend zichzèlf ervan kan doordringen, en dat is actief.
Dergelijke onvervreemdbare, eigen activiteit is mi een wezenlijk aspect van iedere werkzame pedagogiek in elk levensstadium.
5. Bateson in Steps to an Ecology of Mind (p 154): "In dealing with any analogy, it is important to define exactly what is claimed when we say that the analogy is meaningful."
Deze uitspraak verschuift de vraag naar criteria voor wat betekenis heeft. Daarvoor moet altijd het milieu in kwestie er als context bijgehaald worden alsmede daarbinnen het aanpassende gedrag van het subject dat de betekenis claimt.
6. Alweer uitzonderingen daargelaten. Elders — zie oa noot 9 in hoofdstuk 21, Detaillering — heb ik reeds verklaard welke betekenis ik aan het woord uitzondering hecht. Dat is een verschijnsel dat de ontwerper opzettelijk buiten het bereik van de passende variëteit van het gereedschap in kwestie laat.
7. De generieke modulen waarnaar ik in dit hoofdstuk verwijs, zijn als één gereedschap gebundeld onder de naam Activity Center® dat mijn ontwerpbureau Information Dynamics bv sinds 1991 — verder — ontwikkelt. Zie ook noot 5 in hoofdstuk 18, Intermediair.
8. Natuurlijk heb ik me reeds aan pogingen gewaagd om het idee van gebruik van generieke modulen te verduidelijken. Zie vooral mijn boek Aspecten en Fasen. Thans geef ik er de voorkeur aan om over halffabrikaten te spreken. Dan is het maar de vraag of de uiteindelijke gebruikers van informatievoorziening van die halffabrikaten moeten afweten. Ik denk in eerste aanleg niet. Maar in een later stadium beslist wèl, omdat zij alleen dàn hun informatievoorziening zèlf beter kunnen beheren.

 

 

 

1993-1999, webeditie 2005 © Pieter Wisse