Pieter Wisse
Volgens J.A. de Bruijn, E.F. ten Heuvelhof en R.J. in ’t Veld (in: Procesmanagement, Over procesontwerp en besluitvorming, Academic Service, 2e herziene druk, 2002, pp. 21-22) is procesmanagement, in afwijking van een strikt “inhoudelijke benadering van de besluitvorming,” geboden voor “ongestructureerde problemen.” Want dan is er, zo stellen zij, (pp. 22-25)
geen eenduidige en/of gezaghebbende oplossing voorhanden[, omdat] er [...] geen objectiveerbare informatie beschikbaar [is en] geen consensus over de normen die bij de probleemoplossing gehanteerd moeten worden. [... Er geldt] dat een bepaalde problematiek niet in isolement kan worden opgelost, maar vervlochten is met andere problemen [... wat] afweging vergt[. ... En desbetreffende] problemen [zijn] dynamisch[; ze] verander[en] in de loop van de tijd. [... A]ltijd [zijn] verschillende actoren bij de besluitvorming betrokken [...]. Zij hebben verschillende belangen en zijn [tegelijk] van elkaar afhankelijk. Geen enkele actor kan zelf de eigen doelen volledig realiseren (interdependentie). De actoren kennen echter veel onderlinge verschillen (pluriformiteit), waardoor de samenwerking en de gezamenlijke besluitvorming worden bemoeilijkt. Bepaalde actoren kunnen in bepaalde situaties in het geheel niet zijn geïnteresseerd in samenwerking met anderen (geslotenheid), wat de besluitvorming bemoeilijkt. Ten slotte: het aantal betrokken actoren kan in de loop van het besluitvormingsproces veranderen (dynamiek): actoren treden toe en uit.
Na dit uitvoerige citaat (dat ik graag aanbeveel voor herhaalde herlezing)
werp ik hier allereerst de vraag op in hoeverre procesmanagement noodzakelijk
is voor de opzet enzovoort van infrastructuur voor informatieverkeer. Zelfs
voor verkeersvoorzieningen in het algeméén blijkt dat mee te vallen. Zulke
voorzieningen zijn immers optimaal, indien ze abstraheren van ... inhoud.
Ofwel, inhoudelijke normen werken dáárvoor juist averechts. Wie via
verkeersinfrastructuur inhoudelijk gezag wil vestigen, stuit alom op
tegenwerking, en terecht. Een deelnemer aan informatieverkeer gebruikt
infrastructuur ervoor principieel met ‘zijn’ informatie, ook nog eens
toegespitst op de situatie waarin hij ermee handelt (lees uiteraard ook ‘haar’
en zij). Die door-en-door willekeurige inhoud van een, met excuus voor het
lange woord, informatieverkeersbeweging is daarom niet objectief, maar
subjectief-situationeel. Zo niet voor de inhoud, maar wèl voor de vorm, te
weten ten dienste van willekeurige inhoud, geldt dan nodige en
voldoende contextuele verbijzondering als ... norm; zie Metapattern.
Nogmaals, andere normen dan voor de ... vorm zijn contraproductief voor infrastructuur
voor (informatie)verkeer.
Optimale infrastructuur faciliteert wat volgens De Bruijn cs (p. 25)
de belangrijkste kenmerken van netwerken” [... zijn, dwz] interdependentie, pluriformiteit, geslotenheid [en] dynamiek, onvoorspelbaar.
Het is dus eerder zo, òmgekeerd aan mijn vraagstelling hierboven en wellicht
verrassend als antwoord, dat infrastructuur voor hoogst variabel informatieverkeer
noodzakelijk is voor o.a. procesmanagement. Daarvoor moet die infrastructuur
vormelijk berekend zijn op contextuele verbijzondering – voor ordening van veranderlijke
variëteit, methodisch volgens Metapatroon – opdat deelnemers willekeurige
inhoud (lees hier ook: betekenis) stelselmatig eenduidig kunnen uitwisselen.
Om de vraag zoals ik die oorspronkelijk opvoerde, kom ik echter niet heen,
althans niet volledig. Is totstandkoming van infrastructuur voor
informatieverkeer zelfs als, zeg maar, flexibel instrument voor
procesmanagement niet zó onderhevig aan door De Bruijn cs bedoelde
netwerkfactoren dat ... procesmanagement onontbeerlijk is? Vooruit dan maar.
Daarbij is de opgave echter vooral ertoe beperkt om actoren te laten beseffen
dat ze qua infrastructuur nodeloos een punt van – hun – inhoud maken.
Dat blijft moeilijk om redelijk te begrijpen. Het gáát toch om inhoud?! Ja,
voor èlk van de talloze verkeersdeelnemers. Maar omdat er zoveel deelnemers
zijn, met allemaal eigen inhoud, steeds weer anders, zou voorrang voor
specifieke inhoud partijdig zijn en dus juist géén infrastructuur in de
maatschappelijke betekenis van het woord ... inhouden. Het beste helpt een
werkend voorbeeld, praktisch en voordelig, dat facilitering toont van hùn
bijdragen aan informatieverkeer. Dat er feitelijk infrastructuur aan de orde is
met àlle mogelijkheden van dien, interesseert een aparte deelnemer stellig
prompt minder of zelfs helemaal niet.
Klopt, zonder procesmanagement vallen verkeersdeelnemers onmogelijk te
interesseren voor proefondervindelijke ervaring, enzovoort ... Zonder
vertrouwensrelaties blijft opbouwende aanzet uit.
Voor een nieuw verkeersmiddel, en dat geldt thans voor digitalisering van
communicatie, is het begin met infrastructuur altijd lastig. Er is nog niets
geïnstitutionaliseerd, zodat de aanzet van – beoogde – verkeersdeelnemers moet
komen. Naar hun aard ontbreekt het ze echter aan infrastructureel perspectief.
Nee, dat is geen verwijt, hoewel wat verlichter eigenbelang welkom zou zijn (en
van overheidsorganisaties alleszins redelijk).
Oh ja, ik ging tot dusver voorbij aan bekostiging van infrastructuur. Om vaart
in opzet en onderhoud van infrastructuur te krijgen is m.i. de enig productieve
... norm dáárvoor financiering uit algemene middelen. Nota bene, dat sluit
procesmanagement vergaand kort. Pogingen om daarentegen – vooral – deelnemers
voor infrastructuur te laten betalen is vrágen om inhoudelijke moeilijkheden,
terwijl het louter om flexibele vòrm moet gaat. Verkeersdeelnemers betalen uiteraard
wel degelijk, maar indirect. Als het goed is, helpt verbeterde infrastructuur
ze aan hogere welstand en daarvan dragen ze een gedeelte aan de algemene
middelen af. Voor deelnemende overheidsorganisaties tellen financiële
besparingen. Hoe vlotter adequate infrastructuur beschikbaar is, des te eerder loopt
ook financiering ervan dicht. Moeilijker is het niet, maar dat vergt enig beleidsmatig
voorstellingsvermogen.
24 juni 2016, webeditie 2016 © Pieter Wisse