Pieter Wisse
Een precieze literatuurverwijzing vraag altijd ook enige administratie. Wat
dat betreft biedt NORA-katern Strategie echter
niet de administratieve lastenverlichting, integendeel zelfs, die de inhoud van
dat document elders toch bedoelt te bevorderen.
Het gaat om wat in de maak is als versie 3.0 van Nederlandse
OverheidReferentieArchitectuur, met als acroniem NORA. Het zgn strategiekatern
waarnaar ik hier verwijs is “een kandidaatversie (voor openbare review).” Op
het voorblad staat tevens “versie 1.0, distributie 8” vermeld. Intrigerend
hoor, zo’n distributienummer erbij. Maar omdat ik geen flauw idee heb wat het
betekent èn hoe al dergelijke aanduidingen zich tot elkaar verhouden, geef ik
voor alle zekerheid óók de datum in het colofon door: 9 januari 2009.
Goed, het kostte weliswaar wat extra moeite, maar voorzien van zulke
aanwijzingen kan de lezer stellig accuraat nagaan welke tekst ik hier bespreek.
Ik hoop althans dat niemand door mijn verslag van verwijzende lastenverzwaring
afhaakte. Zo nee, dan laat ik hier vervolgens graag weten daar in bijlage I met
naam onder de “participanten” opgesomd te staan, die “diverse bijdragen aan
NORA-katern Strategie” leverden. Die vermelding daar is òngevraagd. Voordat ik
er onder de noemer van vertrouwelijke omgang met persoonsinformatie iets
principieels over opmerk, wil ik alvast kwijt dat ik van mijn bijdragen niets
herken in kandidaatversie 1.0, distributie 8, van 9 januari 2009. Dat kan
natuurlijk gebeuren.
Naar omstandigheden ben ik zelfs reuze gelukkig met de verschijning van — de
genoemde versie van — NORA-katern Strategie.
Vergeleken met de volumineuze eerste twee versies, te weten toen NORA nog een
integraal document was, is de opzet volgens slankere katernen een geweldige
verbetering. Daarmee wens ik de opstellers geluk.
De strekking volgens het strategiekatern, dat als zodanig leidend zal uitpakken
voor overige NORA-katernen, vind ik echter onverminderd achterhaald. Op
dergelijke kritiek kwam eerder inderdaad mijn, tja, bijdrage neer. Die heeft
het dus niet gehaald in de voorliggende versie van het strategiekatern. Waarom
verbaast mij dat niet? Tegelijk acht ik het slechts een kwestie van tijd dat
infrastructureel inzicht doorbreekt.
Géén probleem zie ik trouwens in de toelichting, zo algemeen gesteld, dat (p.
9) “de motivatie om NORA te maken is […] ingegeven door de behoefte om meer
grip te krijgen op de ontwikkeling van ICT-systemen.” Een probleem is wèl dat
het strategiekatern de richting bestendigt die ontwikkeling frustreert. Dat
gebeurt des te krachtiger, die steun voor herhaalde mislukking, omdat het
katern geen besef van alternatieve richtingen toont, laat staan een redelijke
discussie erover bevordert. Is dat strategie? Visie, soms?
Ook weer helemaal eens ben ik het met de netzo algemene verklaring dat “[het]
daarvoor […] noodzakelijk [is] ICT te beschouwen binnen de context waarin ze
gebruikt wordt.” Maar wèl een probleem vind ik dat domweg niet klopt, wat als
die “context” verondersteld is.
Het strategiekatern neemt “context” zowel te ruim, als te krap. Als zelfs veel
te ruim geldt dat NORA zowaar (p. 8) “tien principes voor de publieke
dienstverlening” aankondigt. Want om dat met gezag te ondernemen, vergt beslist
een ruimer perspectief cq. mandaat dan ICT. Of het moet zijn dat dè
overheidsreferentiearchitectuur intussen integraal mikt, dus niet meer in het
bijzonder op het aspect van informatievoorziening.
Als dat zo aangepast is, heb ik inderdaad iets belangrijks gemist. Dat zou er trouwens
nog niets toe doen, want wie ben ik in de formele gezagslijnen of met
deskundige invloed nu helemaal? Klopt, niemand. Dat bleek, ik geef toe dat het
een duidelijk voorbeeld is, uit verwaarlozing van mijn bijdragen tijdens
voorbereidingen voor het strategiekatern. Maar het lijkt mij, stèl dat zij
ervan wisten, dat verantwoordelijke politici en bestuurders zo’n
initiatiefrijke (zelf)verruiming niet steunen. Kortom, eigenlijk geloof ik dat
NORA meer pretendeert dan haar past.
En tegelijk te krappe context? Ja, véél te krap! Ondanks retoriek van burger-
en bedrijfrelaties bekommert het strategiekatern zich feitelijk slechts om
overheidsinformatievoorziening. Die beperking is zó, laat ik zeggen, principieel
onverenigbaar met de essentie van interoperabiliteit op de relevante schaal inclusief
burgers en bedrijven, dat interoperabiliteit onmogelijk serieus valt te nemen
als thema van dit strategiekatern in het bijzonder en kennelijk van NORA 3.0 in
het algemeen. De voorspelling is helaas onontkoombaar. NORA is géén realistisch
(p. 7) “overheidsbreed raamwerk voor interoperabiliteit” en gaat daarom volgens
de gekozen opzet (lees ook: impliciete richting) nooit helpen.
Het kan met de elektronische overheid pas ergens op gaan lijken en komt vaart
erin, zodra daarvoor (p. 8) “het perspectief van de overheid als
dienstverlener” zo niet verlaten, maar op z’n minst secundair genomen wordt. Nu
doet het strategiekatern weliswaar een aardige poging het begrip van
dienstverlening zodanig op te rekken dat àlle overheidsbemoeienis ertoe behoort,
… maar het blijft natuurlijk principieel tekort schieten.
De eerste zin van het eerste hoofdstuk van het strategiekatern wijst al meteen
op een gesloten visie. Die zin luidt (p. 6): “Burgers en bedrijven verwachten
een goed functionerende overheid.” Dat is natuurlijk wel zo, maar ligt toch
anders dan daar verondersteld is. Als zij iets verwachten, is het immers
primair een goed functionerende samenleving. Daarvoor beschouwen
diezelfde burgers en bedrijven hun overheid hoogstens als een middel, beslist
niet als het doel waarvoor de overheid haarzèlf vooralsnog wenst te houden. En
wie zou als burger trouwens een slècht functionerende overheid verwachten.
Verderop wijs ik zelfs een hele reeks open deuren in het strategiekatern aan.
Wat beslist ook niet helpt, is de achterlijke toestand van de informatiekunde
in de zin dat er nauwelijks of zelfs geen aandacht van beroepsbeoefenaren tot
en met wetenschappers is voor samenhangende dynamiek door-de-schalen-heen. Zo
blijven opdrachtgevers verstoken van deugdelijk advies, ontwerp, onderzoek,
onderwijs enzovoort. Zoals M.R. Chapman (In Search of
Stupidity, Apress, 2003, p. 223) treffend stelt, “Major failure doesn’t
just happen: To achieve it, everyone must pull together as a team.”
Pas op basis van samenleving als realistisch doelbereik kunnen
dienovereenkomstig faciliterende overheidsinstellingen begrijpen, nou ja,
kunnen betrokken politici en bestuurders het kritieke inzicht verwerven, dat op
die schaal interoperabiliteit in informatieverkeer tevens heuse infrastructuur
vergt. Op de maatschappelijke schaal waarop infrastructuur zinvol betekenis
heeft, staat die term in het strategiekatern echter nergens opgenomen. Tekenend
is de opsomming van (p. 28) “verschillende niveaus waarvoor specifieke
architecturen worden ontwikkeld.” Als meest omvattend staat daar “een
domeinarchitectuur.” Die “beschrijft een bepaald overheidsdomein.” Vanuit het
perspectief van een goed functionerende samenleving werkt die beperking
averechts. In de netwerksamenleving zijn er feitelijk geen grenzen tussen
voorheen gescheiden domeinen (lees ook: sectoren, zuilen). Hoe dat komt? Dat is
nota bene kenmerkend voor netwerk!
Elders schreef ik al zoveel over informatieverkeer op maatschappelijke schaal, beweerde
dat daarvoor dito infrastructuur onontbeerlijk is, positioneerde de overheid primair
als borger van infrastructuur, propageerde civiele informatiekunde als
nieuwe, aanvullende discipline, enzovoort. Omdat de geïnteresseerde lezer dat
allemaal aantreft op mijn website (www.informationdynamics.nl/pwisse),
bespaar ik mij herhalingen die naar aanleiding van het strategiekatern helaas
geldig blijven. Ik vind het echter zinvol om hier nog even die “tien basisprincipes
voor de publieke dienstverlening” door te nemen (waarbij ik me toch onvermijdelijk
herhaal).
Het eerstgenoemde basisprincipe is “gebruik generieke bouwstenen en
standaarden.” Wat moet je daar nu praktisch mee? Want voor
informatievoorziening die juist gedifferentieerd moet zijn en blijven,
veroorzaak je met generieke hulpmiddelen juist een probleem. Er is dus
nuancering vereist. Zo kom ik op het begrip context zoals ikzelf dat productief
hanteer. Er bestaan contexten van zeer algemeen tot en met uiterst
verbijzonderd. Pèr context tellen optimale middelen, punt. Kies middelen daarom
expliciet contextafhankelijk. Lees ook: situationeel.
Nota bene, het aantal contexten is onbeperkt èn contexten zijn veranderlijk.
Daarom vergt beheersing van contextuele verbijzonderingen, let op het méérvoud,
een principieel open methode. Zo’n methode is (dus) een radicaal geval van een
open standaard.
Overigens, als het blijkbaar moet gaan om dienstverlening, zie ik niet in wat
dat eerstgenoemde basisprincipe ermee te maken heeft, althans niet met het
perspectief van burger en bedrijf. Als inrichtingsprincipe voor infrastructuur
is het daarentegen zelfs een open deur, terwijl het voor afzonderlijke
deelnemers aan informatieverkeer (waaronder, inderdaad, overheidsinstellingen)
dus nuancering behoeft overeenkomstig relevante situatie.
Het tweede basisprincipe, te weten “eenmalige vastlegging en meervoudig gebruik
van gegevens,” ligt feitelijk ook genuanceerd. Stel dat een persoon zich
opnieuw meldt bij een overheidsinstelling, dan is het minste dat z/hij moet
opgeven kennelijk toch een burgerservicenummer. Voor verificatie, indien nodig,
is dat echter te mager. Daarvoor is extra informatie nodig. Ik laat zelfs nog
maar even zitten dat niet iedereen over zo’n nummer beschikt; de
netwerksamenleving stopt natuurlijk niet aan de Nederlandse grens. Nogmaals,
hoe dan ook extra informatie. Wat precies, hoeveel en wanneer, hangt vooral af
van de betrouwbaarheid die met verificatie bereikt moet worden. Kortom, als
principe is die extreme formulering onhoudbaar. Praktisch telt steeds minimale
èxtra informatie. Maar ook hier moet terdege op contextuele verbijzondering
gelet worden. Wie meent dat contextloze informatie bestaat, belemmert geheid
reële betekenisvariëteit met alle schadelijke gevolgen van dien voor de burger,
respectievelijk bedrijf in kwestie. De ene overheidsinstelling heeft daar
wellicht geen last van in een klimaat van politiek-bestuurlijke non-interventie
en solide budgettoewijzing, maar aan waarborg voor een goed functionerende
samenleving draagt zo’n organisatie natuurlijk niets bij.
Minimale informatieherhaling is wèl een realistisch doel. In Informatieverkeer in publiek domein (Ictu/Architectuur
Elektronische Overheid, 2004, p. 67) noem ik dat het “herhaalverbod” met de
volgende uitleg:
Het herhaalverbod symboliseert de (kwaliteits)sprong naar de elektronische overheid als (informatie)stelsel. Ter verklaring is het allereerst nodig iets op dat beleid af te dingen. Het verbod geldt niet absoluut. Wat praktisch moet volstaan, is steeds minimale identificatie. Die leidt naar informatie die verder voor de taak in kwestie nodig is. Het is dus de herhaalde vraag naar zulke vèrdere informatie die verboden is.
Let wel, zo staat het niet in het strategiekatern, wat mij betreft
jammer genoeg! Het staat allemaal wèl in genoemde, veel eerdere nota die reeds
consequent de verkeersoriëntatie kiest. Was en is dat verhaal zijn tijd zó ver
vooruit?
Hoe je het informatiekundig echter wendt of keert en hoe je het ook maar wilt
noemen, aldus genuanceerde “eenmalige vastlegging en meervoudig gebruik van
gegevens” vergt een kwalitatief àndere opzet van relevante
informatieverzamelingen, te weten voorzien van stelselmatige samenhang. Daarvan
zijn allerlei andere voorzieningen voor ordelijk informatieverkeer op
maatschappelijk verkeer door-en-door afhankelijk. Dat geldt ondermeer voor
veilige en betrouwbare authenticatie, autorisatie, controleerbaarheid (audit
trails) en archivering. Ik benadrukte al dat voor beheersbare facilitering van
zo’n inherent open (verkeers)stelsel dienovereenkomstig open methoden nodig
zijn.
Het derde basisprincipe volgens het strategiekatern luidt “ga zorgvuldig om met
vertrouwelijke gegevens.” Dat lijkt me helemaal niets nieuws. Omdat die open
deur, dus nog eentje, nu vermeld staat in zoiets als NORA-katern
Strategie, zou gedragsverandering ineens wel lukken? Dat had allang
geregeld moeten zijn. En dat is het natuurlijk ook qua wet- en regelgeving
enzovoort. Ja, dat gaat weleens mis. Dat hoort bij een open stelsel, te weten
beheersbaarheid die nooit volledig dekkend kàn zijn. Waar regels of normen
gelden, komen overtredingen voor. Als voorbeeld(je) kan opnieuw mijn
ongevraagde naamsvermelding in het strategiekatern dienen. Wat ik desgevraagd
zou antwoorden? Okee, laat nu maar staan, maar voeg er minstens een verwijzing
naar deze kandidaatbijdrage aan toe. Wie graag wil weten waarom ik juist dit
punt zo benadruk, wijs ik op iDNA Manifest: beginselen
van de open informatierechtsstaat dat ik met Paul Jansen opstelde.
Hetzelfde open-deurkarakter heeft uiteraard “bied duidelijkheid over resultaten,
het proces en de gebruikte gegevens.” Als politiek-bestuurlijke en ambtelijke
gedragsregel bestaat dat vierde basisprincipe ook allang.
Het spijt me dat ik hier eentonig klink, maar een open deur is uiteraard ook
weer “verbeter dienstverlening op basis van klachten en andere
gebruikersinformatie.” Mijn eerdere kritiek op NORA, noem het ook maar een
klacht, is echter niet opgepakt voor verbetering … Hoe consequent willen de
opstellers met die zgn basisprincipes zijn? Weinig open, in tegenspraak met het
streven naar ontwerpkwaliteit, vind ik eveneens wat elders beschreven staat als
procedure voor de “openbare review” van de “kandidaatversie” van het
strategiekatern. Als serieuze reacties onontvankelijk verklaard kunnen worden
op basis van vormspecificaties, moet strategie een eufemisme zijn.
Tussendoor vestig ik de aandacht erop, voor wie dat nog steeds niet herkende, dat
de basisprincipes à la strategiekatern een nauwelijks verhulde herschikking bieden
van de tien artikelen volgens de Burgerservicecode. Wat ik vóór de
Burgerservicecode, daar staat dat totaal misplaatste woord service weer, vind
pleiten is … dat hij eerder opgesteld is. Dat verdient erkenning. Verder vind
ik die Code dus netzo overheidcentrisch, de wat beter geslaagde poging tot
sympathieke retoriek ten spijt.
Het zesde basisprincipe, dus verder hier maar weer expliciet volgens het
strategiekatern, doet de oproep “bundel diensten vraaggericht.” Is het niet
treurig gesteld met een land waarvan overheidsinstellingen hun aanbod gefragmenteerd
(lees ook: volgens hun interne logica) aan burgers en bedrijven opdringen?
Wanneer het zo ook (nog) met Nederland gesteld is, gaat NORA-katern
Strategie daarin echter geen verandering in brengen. Oordeel: open deur.
Voor de basisprincipes zeven tot en met tien geldt dat ook steeds, zoals dat
ook voor de gehele Burgerservicecode geldt. Voor wie tevens “7. waarborg
toegankelijkheid met een goede en efficiënte mix van kanalen, 8. wijs
gebruikers op voor hen relevante diensten, 9. beschikbaarheid en 10. kwaliteit
van diensten voldoen aan vooraf vastgestelde normen en maak diensten
gemakkelijk vindbaar” allemaal nog onbekend is, laat zich door zo’n opsomming
in een strategiekatern niet tot normaal gedrag aansporen. Nogmaals, eigenlijk
staan slechts de tien artikelen van de Burgerservicecode herhaald en effect
sorteren zij evenmin.
Alles bijelkaar schieten we voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal
en de infrastructuur die daarvoor praktisch onmisbaar is, dus nog niets op.
Zelfs voor elektronische overheid in engste zin wijst het strategiekatern geen
productieve richting aan. Niet zozeer de opgesomde “basisprincipes” zijn
belemmerend, want dat valt van een reeks open deuren natuurlijk onmogelijk te
beweren. Aan goede bedoelingen ligt het stellig evenmin. Wat mank gaat, is de
ongewijzigde aanname van de aparte overheidsorganisaties als bevoorrechte
partijen in informatieverkeer. Inderdaad, als zodanig (p. 11) “beperken zij de
ontwerpruimte en geven zij daarmee richting aan het ontwerp.” Dat gebeurt op
zo’n manier dat het praktische effect slechts anti-interoperabiliteit kan zijn.
Dat is anti-strategisch, wat toch onmogelijk het resultaat kan zijn waarop NORA-katern Strategie serieus mikt. Die strategische bedoeling
van interoperabiliteit verdient volmondige erkenning. Maak het daarom pràktisch
met een realistisch referentiekader.
19 januari 2009, webeditie 2009 © Pieter Wisse