Voorsprong met informatieruimtelijke ordening

Pieter Wisse

Door recente bestudering van de bundel De stad als bewuste schepping (NAi Uitgevers, 1994) door Adri Duivesteijn kom ik weer op de noodzaak van agendering van informatieruimtelijke ordening; zie mijn opstel met die titel. Uit Duivesteijns werk putte ik vervolgens uitgebreid èn met grondige instemming voor Vernieuwing volgens Duivesteijn, lessen voor infrastructuur voor informatieverkeer en Hoelang blijven opdrachtgevende bestuurders blind voor reële betekenissenvariëteit?, alsmede voor enkele zgn aantekeningen (zie nrs 54.21 en 54.22).

Een verschil met traditionele ruimtelijke ordening is dat ontwerp voor en van de informatieruimtelijke variant nog steeds totaal ònbekend is, laat staan dat zulk ontwerp(en) erkend is en wordt bevorderd. Die wereld van verschil blijkt o.a. uit de nota die ”het kabinet” in 2008 liet verschijnen “om zijn visie op het architectuurbeleid aan te scherpen.” Ut het colofon:

Een cultuur van ontwerpen, visie architectuur en ruimtelijk ontwerp is een gezamenlijke uitgave van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; het ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Nu zouden dat overigens de ministeries van 1. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 3. Infrastructuur en Milieu en 4. Economische Zaken zijn. Nota bene, dat lijken mij tevens de ministeries om te tekenen voor een nota over informatieruimtelijke ordening. En moeilijk is het niet. Als eerste editie kan m.i. vergaand òngewijzigd het rapport Informatieverkeer in publiek domein: schetsboek over architectuur en ontwikkelpaden voor de elektronische overheid (Ictu/programma Architectuur Elektronische Overheid, 2004) dienen. Ja, als samen- en voornaamste opsteller ervan ben ik stellig vooringenomen. Maar wie het beter meent te weten, moet het maar zeggen. Om zowel het voorbeeld van, zeg even, fysieke ruimtelijke ordening als verwevenheid ervan met informatieruimtelijke ordening aan te duiden beveel ik aan om Informatieverkeer in publiek domein aan te vullen met passende, zonodig wat bewerkte passages uit Een cultuur van ontwerpen inclusief enig commentaar. Hier doe ik een greep. Mijn wijzigingen zijn herkenbaar aan vierkante haken; nummers verwijzen naar pagina’s van Een cultuur van ontwerpen. Zo’n zoek-en-vervang benadering beoefende ik eerder met als resultaat Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs. Zie over dit thema verder o.a. Strategische verschuiving door moment(um) van infrastructuur: de beurt aan informatietechnologie.

Het inrichten en vormgeven van de [informatie]ruimte waarin wij leven is een bijzondere uiting van [onze] ontwerpcultuur. We worden dagelijks geconfronteerd met de resultaten van dit ontwerpwerk: in ons huis[, onderweg] en [in] onze werkomgeving[.] we profiteren van de schoonheid en functionaliteit, of storen ons aan het gebrek daaraan.
[...]
De kwaliteit van [informatie]ruimte is een gedeelde verantwoordelijkheid waarbij de overheid maar één van de partijen is die deze beïnvloedt. Het doen en laten van burgers en bedrijven is in hoge mate bepalend (geweest)[. ...] De overheid heeft – in zijn verschillende geledingen – een cruciale rol in het organiseren in het organiseren en bewaken van een goede [informatie]ruimtelijke ordening. Ten aanzien van het ontwerp, de culturele component van de [informatie]ruimtelijke inrichting is de rol van de overheid meer terughoudend, maar niet minder belangrijk.[p. 3]

Hoe ziet het kabinet die rol voor traditionele, dwz fysieke, ruimtelijke ordening en architectuur?

De rijksoverheid kan voorwaarden scheppen voor een hoogstaand niveau van vakuitoefening, een inspirerend opdrachtgeverschap en een levendig publiek debat.[p. 3]

De belangrijkste factor ontbreekt echter. Want ik lees die zin zó, dat de overheid het tevens voor “opdrachtgeverschap” bij “voorwaarden” houdt. Maar overheidsinstellingen verstrekken zèlf ontwerpopdrachten, enzovoort. Terecht legt Duivesteijn dáárop nadruk. Oh, gelukkig, er is

een actief architectuurbeleid [met] een aantal stabiele dragers, waaronder een uitgebreid stelsel van architectuurinstellingen en de aandacht voor het eigen opdrachtgeverschap.[p. 3]

Wat informatieruimtelijke ordening betreft is er echter nog niets eens zelfs maar sprake van “voorwaarden scheppen.” Daarentegen is “het eigen opdrachtgeverschap” herhaaldelijk onderzocht, o.a. door de Algemene Rekenkamer en commissies van de Tweede Kamer. Sterker nog, door onverminderd mislukte zgn ict-projecten is bijna nergens ànders aandacht voor. Tot dusver zijn aanbevelingen op z’n gunstigst waardeloos, omdat ook de onderzoekers nog geen besef hebben van noodzakelijke informatieruimtelijke schaal. Het paard wordt met “aandacht” extra strak àchter de wagen gespannen waardoor we ons nòg sneller langs een dwaalspoor spoeden. Was het maar zo, dat

het beleid regelmatig geactualiseerd [wordt] aan de hand van de [informatie]ruimtelijke, maatschappelijke opgaven.[p. 3]

Nogmaals, voor informatieruimtelijke ordening bestaat nog altijd géén beleid. Overheidsinstellingen zijn vooral ieder voor zich bezig met wat zij menen dat hun eigen informatievoorziening is. Daarbij vergeten ze helemaal dat zij daarvoor vrijwel àlle informatie verkrijgen van burgers (en bedrijven); overheidsmedewerkers voegen slechts een fractie van informatie toe. Intussen ontbreekt het burgers aan samenhang tussen hun verschillende informatiebetrekkingen, ofwel reële betekenissenvariëteit. Juist onze zgn informatiemaatschappij, ook nogeens internationaal verweven, vergt

[e]en rijke ontwerpcultuur.[p. 3]

Helaas is het voor informatieruimtelijke ordening nog niet zover dat

het rijk zich samen [met] burgers, burgers, bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties [er]voor wil inzetten.[p. 3]

Maar voor informatiemaatschappij geldt netzogoed, dat

[a]rchitectuur en [informatie]ruimtelijk ontwerp [...] een wezenlijke bijdrage [kunnen] leveren aan het formuleren van passende antwoorden op deze opgaven. Het vinden van inventieve oplossingen, het ontwerpend onderzoeken van de mogelijkheden, het integreren van verschillende belangen, het verbeelden van een toekomstperspectief, het formuleren van beeldkwaliteitscriteria en natuurlijk het ontwerpen van wat er uiteindelijk gebouwd of aangelegd wordt – het zijn allemaal onderdelen van een [informatie]ruimtelijk ontwikkelingsproces waarbij een substantiële inbreng vanuit de ontwerpdisciplines noodzakelijk is.[p. 9]

Omdat zo’n informatiekundige ontwerpdiscipline nog niet werkelijk bestaat, laat staan zelfs maar enigszins is geïnstitutionaliseerd, moet het kabinet met voorrang werk maken van passende opleidingen. Een ontwerper beschouwt techniek nooit als doel, maar als een middel. Digitale technologieën zijn géén uitzondering.

Twee speerpunten die het kabinet voorstelt in Een cultuur van ontwerpen zijn naadloos toepasselijk voor informatieruimtelijke ordening, te weten

■ het verankeren van het ontwerp in rijksprojecten en –programma’s (‘Ontwerp voorop’);
■ het versterken van de positie van [informatieruimte]bouw en [...] ontwerp [voor samenhang. p. 13]

Wat voor zgn ict-projecten nog vrijwel volledig ontbreekt, is dat

[h]et rijk [...] in zijn eigen rol als opdrachtgever de stap [zet] naar een structurele en vroegtijdige aandacht voor het ontwerp. [... I]n alle relevante rijksprojecten en –programma’s krijgt het ontwerp voortaan een vaste en sterke positie.[p. 17]

Want als die “stap van grote betekenis” inderdaad gezet gaat worden, houden ze prompt op als ict-projecten. Ja, het ligt voor de hand om nieuwe mogelijkheden te benutten, noem ze maar technisch. Dat maakt echter het project niet overheersend technisch. Aan de – informatieruimtelijke – orde(ning) zijn voorzieningen voor maatschappelijk informatieverkeer, dus bijdragen aan infrastructuur. Dat vergt visie op maatschappelijk informatieverkeer, punt. Het is opmerkelijk hoeveel Een cultuur van ontwerpen lijkt op het eerder werk van Duivesteijn. Zo stelt ook het kabinet in de veel latere nota:

Ontwerpers hebben de verantwoordelijkheid om de visie van de opdrachtgever te verrijken. [...] Dat veronderstelt een maatschappelijk engagement, een zekere mate van eigenzinnigheid en kennis van de actuele technische mogelijkheden. Onderwijs, kennisuitwisseling en debat zijn de aangewezen middelen om dat te bevorderen.[p. 11]

Voor informatiekundig ontwerpers zijn zulke voorwaarden vooralsnog niet aanwezig. Ook voor deze ontwerpdiscipline is het realistisch om te mikken op

de goede (internationale) positie van het Nederlandse ontwerp[. p. 11]

Informatieruimtelijk gezien lijkt Nederland nog niet op achterstand te verkeren. Dat is echter allesbehalve een verdienste. Dat komt omdat informatieruimtelijk besef nog nergens goed is doorgedrongen. Maar de kans om een voorsprong te nemen duurt uiteraard niet eeuwig. Vroeg of laat krijgt iemand het elders óók door en treft wèl institutionele maatregelen. Als Nederland die positie nastreeft,

is het nodig dat ontwerpers zich blijven vernieuwen en nieuw toptalent zich kan ontwikkelen.[p. 11]

Voor informatiekundig ontwerper is de kans daarop in ons land thans nihil. Hoogste tijd, daarom dat informatiekundig ontwerpers eindelijk

de kans krijgen zich [ te manifesteren, niet alleen in woord en beeld maar ook door daadwerkelijke realisatie van hun ontwerpen. Dit vergt [...] een bewuste keuze van opdrachtgevers om ruimte te geven aan jonge ontwerpers, ook binnen de kaders van nieuwe contractvormen en Europese aanbestedingen.[p. 11]

Nog afgezien van gebrek aan visionaire, verlichte opdrachtgevers moeten zulke “jonge ontwerpers” er wel zijn. Zoals het kabinet voor traditionele(re) architecten en stedenbouwkundigen opmerkt, is “onderwijs” onontbeerlijk. Opleiding van een ontwerper is overigens kwalitatief ànders (zoals ik o.a. aangeef in Bauhaus in de informatiemaatschappij). Maar

nog steeds wordt op te veel plekken een onvolledig of niet bij de praktijk passend curriculum aangeboden. [Informatieruimtelijk ontwerpen] blijkt een onbekend vak te zijn, waardoor onvoldoende jongeren over de juiste vooropleiding beschikken en ervoor kiezen.[p. 20]

Volgens mij kan passende (voor)opleiding vrijwel meteen beginnen, zie Analytic philosophy for synthesis from early education on.

De structurele rijksbrede verankering van de ontwerpinzet is nieuw.[p. 17]

Helaas is het voor informatieruimtelijke ordening nog niet zover dat er

al rijksprojecten en –programma’s in uitvoering [zijn] die daarbij tot voorbeeld mogen strekken.[p. 17]

Integendeel, er heerst onverminderd een blinde vlek. Die verdwijnt pas, indien de overheidszorg voor informatievoorziening radicaal opgevat wordt als infrastructurele opgave. Wat telt is optimale facilitering van onderling informatieverkeer van burgers. Dat maakt samenhang van voorzieningen – voor hùn gevarieerde interactie – tot leidend beginsel. Vervòlgens is het logisch dat overheidsinstellingen als verkeersdeelnemers eveneens diezèlfde infrastructuur gebruiken. Dat maakt een einde aan hun ‘particuliere’ pogingen die als zodanig consequent àfleiden van infrastructuur. Het gaat er immers om de

[informatie]bebouwing en –ruimten in samenhang met elkaar te benaderen en ontwikkelingen op verschillende schaalniveaus met elkaar in verband te brengen. De potentiële waarde van het [informatieruimtelijk] ontwerp op het projectoverstijgende niveau [...] komt in de huidige praktijk onvoldoende tot zijn recht.[p. 20]

Zeg maar dat het voor infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer nog totaal niet "tot zijn recht" komt. Wees overigens alert op de verschillende betekenissen van “niveau” in de achtereenvolgende zinnen zoals hierboven aangehaald.

Tot dusver hebben overheidsinstellingen met hun respectievelijke ict-projecten niet of nauwelijks oog voor zowel reële betekenisverschillen als netzo reële samenhang ertussen.

De onvrede over de kwaliteit van de [communicatieve] leefomgeving is daar voor een belangrijk deel op terug te voeren. Bij veel actuele opgaven is de kwaliteit van het resultaat in hoge mate afhankelijk van die projectoverstijgende samenhang en de wijze waarop ontwerpprestaties uit het verleden doorwerken.[p. 20]

Als opvolger van Een cultuur van ontwerpen stelde het kabinet de Actieagenda architectuur en ruimtelijk ontwerp op met daarbij o.a. de nota Werken aan ontwerpkracht (2012). Ook weer uit het desbetreffende colofon:

Dit is een gezamenlijke uitgave van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en het ministerie van Defensie.

Wat ik verder aan nummers vermeld, betreffen pagina’s van Werken aan ontwerpkracht. Ja,

[h]et zijn maatschappelijke en economische opgaven die een doorwerking hebben in het [informatie]ruimtelijk domein: vaak met een ingewikkelde samenhang in de tijd en dwars door ruimtelijke schaalniveaus heen.[p. 8 Want d]e wereld verandert snel en de [informatie]ruimtelijke ontwikkeling is anders dan we de afgelopen vijftig jaar gewend zijn.[p. 12]

En, klopt,

[h]et beleid voor architectuur en ruimtelijk ontwerp heeft raakvlakken met veel andere beleidstrajecten en uitvoeringsprogramma’s in het ruimtelijk domein.[p. 38]

Wat allemaal in Werken aan ontwerpkracht genoemd staat, betreft echter onverminderd traditionele gebouwde omgeving. Er staat nog niets over informatieverkeer resp. infrastructuur ervoor. Verder lijkt het kabinet een stap terùg te doen:

Een sterkere oriëntatie van het onderwijs op de veranderingen in de beroepspraktijk is van belang maar valt niet onder het bereik van deze visie. De onderwijsinstellingen zullen zelf initiatief moeten nemen om deze heroriëntatie op te pakken en te vertalen in het aangeboden onderwijs en onderzoek.[p. 38]

Als het om informatiekundig ontwerp(en) gaat, gebeurt er (dus) nog altijd niets. Er is geen vraag naar zulke ontwerpers. Potentiële opdrachtgevers mikken feitelijk nog steeds op aparte informatiesystemen, met pèr project zo’n systeem. Met nadruk op concurrentiepositie – en zo blijken ook overheidsinstellingen elkaar te beschouwen – herkennen opdrachtgevers niet de productieve dynamiek van infrastructuur met differentiële voorzieningen. Met verantwoordelijkheid voor infrastructuur, nota bene óók voor maatschappelijk informatieverkeer, kunnen overheidsinstellingen informatieruimtelijke ordening als ontwerpdiscipline bevorderen door hùn vraag ernaar.

De maatschappelijke rol van de ontwerper vereist deels andere typen vaardigheden. Het is voor de ontwerpdisciplines van belang om snel aansluiting te vinden op de veranderende werkpraktijk.[p. 53]

Wat dan ook – een beetje – helpt, bijvoorbeeld, is uitbreiding van het College van Rijksadviseurs. Dat college

heeft tot taak om – gevraagd of ongevraagd – onafhankelijk en integraal te adviseren over (nationale) ruimtelijke inrichtingsvraagstukken, gebiedsgericht en/of thematisch vanuit de ontwerpende disciplines architectuur, stedenbouw en landschapsarchitectuur.[p. 45]

Over samenhang gesproken, daar hoort allang informatiekunde bij als één van “de ontwerpende disciplines.” Een vertegenwoordiger daarvan zou daarom niet misstaan in genoemd college.

Wat zich lijkt te wreken, is dat

Creatieve Industrie [...] één van de negen topsectoren van dit kabinet [is].[p. 51]

Het verband met “e-cultuur” is immers gauw gelegd, maar dat blijkt prompt de noodzaak van infrastructuur voor zoveel aardser, want dagelijks informatieverkeer van en door burgers zo mogelijk nog verder aan het zicht te onttrekken. Cultuur ‘is’ maatschappelijk verkeer en dus niet slechts een uiterst selectief aandeel. Trouwens, al zou “e-cultuur” iets reuze bijzonders zijn, qua infrastructuur voor informatieverkeer mag het géén verschil uitmaken. Nu heeft het kabinet een nogal beperkte opvatting over infrastructuur, nog afgezien van het pleonasme dat “basisinfrastructuur” kenmerkt:

Het rijk zet in op een compacte culturele basisinfrastructuur bestaande uit één stimuleringsfonds voor architectuur, vormgeving en e-cultuur en één instituut voor de Creatieve Industrie. [...] Met deze basisinfrastructuur kan flexibel worden ingespeeld op (internationale) vraagstukken vanuit de markt en maatschappij. [p. 46]

Wie dàt infrastructuur noemt, belemmert ontwerp enz. van èchte infrastructuur, te weten van voorzieningen die beschikbaar zijn voor àlle burgers voor hun deelname aan maatschappelijk verkeer. In zijn maatschappelijkheid omvat dergelijk verkeer zelfs grotendeels informatieverkeer. Dat is altijd zo geweest, vanaf de allereerste sociale verbanden. Het gebruik van digitale technologieën verandert er principieel niets aan. Vandaar, nogmaals, dat karakterisering van projecten met ict vooral misleidend is en tot averechtse uitkomst leidt. Wel biedt digitalisering andere (on)mogelijkheden, deels sterk verschillend van wat we gewend zijn. Maar dat is alleen maar zoveel reden te méér om het maatschappelijk (verkeers)kader als opdracht-, ontwerporiëntatie en zo verder te behouden. Wat met nieuwe techniek eventueel aan dàt kader verandert, moet voorrang bij beoordeling krijgen.

Tja, indien

de vraagstukken in de ontwerpdisciplines, zoals architectuur, vormgeving en e-cultuur, steeds meer domeinoverstijgend zijn, maar de overheidsmiddelen versnipperd,[p. 46]

dan moet de overheid dat euvel verhelpen. Dat lukt pas structureel, zodra èlke opdrachtgevende bestuurder resp. ambtenaar begrijpt dat z/hij aan infrastructuur laat werken. Dat is nu eenmaal kenmerkend voor overheidszorg.

Ontwerpopgaven worden steeds meer integraal en de uitdagingen in de verschillende ontwerpdomeinen vertonen grote overeenkomsten.[p. 47]

Die “overeenkomsten” zijn verklaarbaar, omdat het nu eenmaal allemaal neerkomt op infrastructuur. En infrastructuur houdt “integraal” in. Dat is precies waarom ik voor informatieruimtelijke ordening de vergelijking trek met traditionele(re) ruimtelijke ordening. Aan de opvolger van Werken aan ontwerpkracht wordt naar verluidt ... gewerkt. Wie weet komt daarin eindelijk eveneens infrastructuur voor informatieverkeer “integraal” aan bod.

 

 

2 februari 2016, webeditie 2016 © Pieter Wisse