Metapatroon > informatieverkeerskunde > vakdiscipline
De perspectief- respectievelijk paradigmawissel van informatieverwerking naar informatieverkéér kan strategisch houvast bieden. Dankzij verkeer raakt duidelijk dat er infrastructuur op maatschappelijke schaal nodig is, met alle materiële tot en met immateriële voorzieningen van dien. Dat is het object van […] civiele informatiekunde […].
in: Wondermiddel
In de netwerksamenleving gaat het naar verhouding sterker om flexibele voorzieningen voor informatieverkeer, dus òngeacht domein, sector of welke inhoudelijke verbijzondering ook. [… E]r is tegenwoordig [dus] óók deskundigheid nodig over informatieverkeer in het algeméén. En zo kom je onherroepelijk weer op de noodzaak van voorzieningen voor samenhangende betekenisdifferentiatie. Dat lukt nooit vanuit één enkel domein, sector, noem maar op, maar vergt een domeinoverstijgende methode voor semantiek.
Er bestaat een serieuze vernieuwingsagenda voor informatiekunde. Niet méér van hetzelfde, maar kwalitatief ànders.
In eerste aanleg probeer ik de aard van het nieuwe informatievraagstuk te schetsen. Daarvoor zoek ik een herkenbare vergelijking. Dat is het idee om over 'informatieverkeer in het publiek domein' te beginnen. En zo door over de infrastructurele opgave, wat weer leidt tot de noodzaak van een civiele informatiekunde.
in: aantekening 15.4
Information management must timely - which is now! - develop from some narrow discipline supporting separate business and government organizations to an essentially interdisciplinary approach covering the whole range of social interaction.
in: Ontology for interdependency: steps to an ecology of information management
De relevante variëteit is natuurlijk door het netwerkkarakter van de digitale technologie sterk toegenomen. [Daarom] moeten we informatiekunde […] (ook) op maatschappelijke, internationale schaal bedrijven.
De schaal van zo’n stelsel is wat bereikbaar is met informatieverkeer. Door moderne digitale technologie is die schaal dus maatschappelijk: civiele informatiekunde.
in: Stelselmatige semantiek door uitvoeringsorganisatie
Zelf vind ik het […] vooral te vergelijken met civiele techniek. Sterker nog, dat is het ook, infrastructuur, zij het voor elektronisch informatieverkeer.
in: Aantekeningen over informatieverkeer in publiek domein, voorheen elektronische overheid
Gaat die discipline [van informatieverkeerskunde] nog steeds over digitale informatie- en communicatietechnologie? Ja, natuurlijk. Maar hoe precies, wijzigt. Infrastructuur voor informatieverkeer op allerruimste, maatschappelijke schaal vergt nieuwe, stelselmatige synthese[. …] Voor de zgn gebouwde omgeving is dergelijke dynamiek allang bekend, maar blijft uiteraard een immense opgave in een ... veranderlijke wereld. Daarop mikt, zoals dat heet, architectuur door-de-schalen-heen, dwz samenhangend van (binnen)huisarchitectuur tot en met stedebouwkunde en planologie.
in: Digitale architectuur door-de-schalen-heen: van informatiesysteem tot en met -maatschappij
De schaal van het informatieverkeer is immers maatschappelijk, zelfs internationaal. Dat vergt nu eenmaal óók informatiekundig een dienovereenkomstig perspectief.
Het is niet zo, dat het ene perspectief het andere moet vervangen. Beide perspectieven zijn wezenlijk. Het algemeen maatschappelijke perspectief op — inrichting van — informatievoorziening ontbreekt echter nog vergaand. Dat betreft niet alleen maar ontbrekend draagvlak; zelfs theorie voor stelselmatige informatiekunde is nauwelijks ontwikkeld.
in: Uitlijningsdnamiek voor […]
Civiele informatiekunde [geldt] expliciet als tegenpool van de tot dusver overheersende bedrijfcentrische benadering van informatievoorziening (en zelfs die werkt dus vanaf een bepaalde, bescheiden schaal niet langer). Op maatschappelijke schaal is alles ook kwalitatief ànders. Als we dat inzien, moeten we er iets aan gaan doen. Dus van kritiek door naar constructieve bijdragen.
in: aantekening 21.6
Civil information management is not in opposition with business-oriented IS. Such disciplines should be made complementary.
Min of meer vergelijkbaar [bestaat] van oudsher toepassingsinformatiekunde […]. Extrapolerend vanuit een oorspronkelijk geïsoleerd werkend (computer)programma is weliswaar het bereik van dergelijke informatiekunde gegroeid tot de onderneming of, algemener, organisatie (enterprise). Het (overwegend impliciete) paradigma bleef echter ònveranderd. Die inherente beperking stelt een grens aan òpschaling. […M]et civiele informatiekunde [bedoel ik] een àndere discipline […] dan met toepassingsinformatiekunde. En omdàt het verschillende disciplines zijn, kunnen - en moeten - ze complementair werken.
Civiele informatiekunde erkent methodisch dat informatieverkeer in diverse opzichten een afwijkend karakter heeft. Natuurlijk zit er altijd óók fysiek vervoer aan vast. De gedigitaliseerde signalen moeten van A naar B. Er is echter sprake van een infrastructuur sui generis, ònvergelijkbaar dus, vanwege betekenissen.
in: Civiele informatiekunde: op weg naar infrastructuur voor informatieverkeer
[C]ivil information management [is] the new IS discipline catering not directly to business information management, but generally to information engineering/management at the encompassing social scope. Of course, at such a scope, stretched to global size, a modeling method (context and time in information models) such as [Metapattern] is even a prerequisite for necessary and sufficient rigor.
in: note 23.9
Gelet op de kwalitatieve nieuwigheid van de semantische opgave op maatschappelijke stelselschaal moet bewustwording […] voorafgaan aan visievorming en doelstelling. Dus, wat is het probleem eigenlijk? Waardoor gaat extrapolatie van de traditionele oplossing mis? Zonder deugdelijke diagnose blijft het kwakzalverij[.]
Een civiel informatiekundige heeft een ànder vak dan een traditionele informatiekundige, terwijl ze uiteraard wèl een behoorlijke mate van inzicht in elkaars discipline moeten hebben.
[Er is] werkelijk niets praktischer, niets waarmee we èchte risico’s beter bestrijden dan a. ophouden met wat niet meer werkt en b. aan de gang gaan volgens wat wèl werkt. [Dat] voorlichtings- respectievelijk opleidingsinitiatief is dus gericht op wie wat zou kunnen gaan zien in de civiele informatieschool en, als dat lukt, daaraan de handelingsconsequentie verbindt van verdere pogingen tot ontwikkeling en verspreiding van dat wezenlijk ruimere paradigma.
Er zijn […] (nog) nauwelijks of geen informatiekundige professionals die kunnen in- en meespelen met stelselmatige voorzieningen, infrastructuur dus, voor informatieverkeer in het publiek domein. Daarom vind ik ook dat juist opleiding een impuls moet krijgen.
[Wie] de kerntheorie voor informatiekunde door-de-schalen-heen […] snapt, is vergevorderd op weg naar de kunde van stelselmatig informatiemodelleren, dwz met passende variëteit voor reële betekenisverschillen èn hun samenhang.
Je moet beleidsmatig begrip opbrengen voor reële variëteit, nota bene, nu dus vooral óók in informatiekundig opzicht. Verder zou je het (weer) aan de vaklui moeten kunnen overlaten. Toegegeven, voorlopig is het probleem echter (ook) dat er nog vrijwel geen informatiekundigen zijn die passende variëteit op stelselschaal kunnen helpen vestigen. Als dat zo is, ligt dáár echter prioriteit, te weten bij vorming opleiding van civiel informatiekundigen. Leid ajb de aandacht niet af door gehamer op bestuurlijke complexiteit. Versterk de waan niet dat we primair een bestuurlijke oplossing nodig hebben.
[De] baanbrekende interconnectiviteit door digitale technologie […] kan louter de traditie van de (toepassings)informatiekunde niet adequaat volgen, laat staan er maatschappelijk richting aan helpen geven. Als noodzakelijke “breuk” stel ik daarom de discipline van de civiele informatiekunde voor [met Metapatroon als haar] funderende methode voor stelselmatige betekenisordening die mikt op nodige en voldoende semantische variëteit[.]
in: Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs
Het nieuwe netwerk- of stelselkarakter van informatieverkeer vergt
óók aangepaste methoden & technieken. Een methode voor
stelselmatige semantiek is Metapattern (nederlands: Metapatroon). Die
modelleermethode faciliteert uitdrukkelijk variëteit van betekenissen
èn behoudt tegelijk samenhang tussen zulke reële verschillen.
Uitgaande van concrete informatiebehoeften biedt Metapattern
conceptueel gereedschap. Het helpt incidentele analyses te bundelen tot
stelselmatige visie op semantiek. […] Dergelijke synthese is
onmisbaar voor beheersbare infrastructuur, inclusief geleidelijke
ontwikkeling ervan, optimale aanpasbaarheid/onderhoudbaarheid,
daadwerkelijke bijdragen erdoor aan beleidsdoelstellingen zoals
administratieve lastenverlichting, kostenbesparingen vergeleken met
huidige praktijk van ònsamenhangende fragmentatie enzovoort.
De toepassingsoriëntatie verdwijnt beslist niet, maar ondergaat verdere wijziging. Dat gebeurt volgens mij in dit stadium als expliciete pool volgens de omvattender bipolaire benadering. De civiele informatiekunde vormt daarbij expliciet de andere pool. […] De informatiekunde moet die sprong van één- naar tweepolig nog maken.
in: Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs
Complementing more or less traditional IS, a disciplined approach is urgently also required for information exchange/traffic at the scale of society. Analogous with civil engineering providing for physical infrastructure, I’ve labeled it civil information engineering or management.
Er is weliswaar een hoop retoriek van samenhang, maar verband waaraan je operationeel iets hèbt, moet je uiteraard inherent als samenhang ... ontwerpen. Daarover moet je over die grens als het ware springen, precies, een paradigmasprong waarmee je in een weliswaar nauw verwante, maar àndere vakdiscipline landt. Vergelijkbaar met de sprong van gebouwarchitectuur naar stedenbouwkunde/planologie moet je […] voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal zoiets als traditionele (toepassings)informatiekunde àchter je laten en, wat ik maar noem, civiele informatiekunde beoefenen. Let wel, civiele informatiekunde bedoelt toepassingsinformatiekunde niet te verdringen, integendeel. Er behoort wisselwerking te zijn. In het besef van de - verkeersmogelijkheden op - maatschappelijke schaal verandert de kijk op samenstellende informatiesystemen, en omgekeerd.
De informatiekunde van vandaag moet een andere zijn dan die van gisteren. En die van morgen is dus logisch nòg weer anders.
in: Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs
[A]an onloochenbare vernetwerking onder impuls van digitale technologie [zijn] nog […] weinig consequenties verbonden […] voor wetenschappelijke annex professionele vakontwikkeling.
De oproep (agendering, dus) voor wat ik maar even een humanistische informatiekunde noem is evenmin nieuw, maar helaas onverminderd nodig.
in: Aantekeningen over informatiekunde, deel 2
De wenselijke oriëntatie [betreft] de toekomst.
in: Diagnose van een spilzieke overheid
Is het ècht zo dat infrastructuur je vak moet zijn om dat verschil te beseffen?
[V]ermenging bestaat natuurlijk van oudsher bij fysieke mobiliteit. Iemand rijdt bijvoorbeeld op zijn eigen fiets over de openbare weg, moet zich wel aan publieke verkeersregels houden, maar kiest verder zijn eigen ‘weg’ naar zijn eigen bestemming. Het bestaansrecht van de civiele informatiekunde vind ik er daarom wezenlijk in gelegen dat ook in informatieverkeer private en publieke aspecten tot uitdrukking komen.
in: Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs
[B]estuurders [missen] nog het cruciale punt […] van noodzakelijke differentiatie voor stelselmatige betekenisordening. Zolang die blinde vlek bestaat, schieten we niet echt op met maatschappelijke ontwikkeling à la informatiemaatschappij. Wat bepaald niet helpt, zachtjes uitgedrukt, is uiteraard dat er nog nauwelijks informatiekundigen zijn die met hun kennis e.d. berekend zijn op professionele bijdragen op relevante stelselschaal.
Doorbraak lukt slechts door erkenning als infrastructuur. Dat leidt pas tot dienovereenkomstige opdrachten, continuïteit enzovoort. Zo krijgt civiele informatiekunde als (een) passende discipline reële ruimte voor ontplooiing. Opleidingen komen tot ontwikkeling, beroepsperspectief groeit.
Elders schreef ik al zoveel over informatieverkeer op maatschappelijke schaal, beweerde dat daarvoor dito infrastructuur onontbeerlijk is, positioneerde de overheid primair als borger van infrastructuur, propageerde civiele informatiekunde als nieuwe, aanvullende discipline, enzovoort.
in: Kandidaatbijdrage aan strategiekatern
Je zou kunnen zeggen dat […] nadruk op 'civiele informatiekunde' als nieuwe discipline de erkenning inhoudt dat het geheel kwalitatief méér is dan de som der delen. Daarom vormt dat geheel een karakteristiek onderwerp van aandacht (lees: ontwerp, ontwikkeling, dus óók nieuwe techniek enzovoort).
in: Domweg naar de elektronische kloof
Ik meen dat het werk à la civiele techniek ook wezenlijk informatiekundige aspecten telt. Als voorwaarde voor diversiteit is het zelfs in allerlei opzichten ingewikkelder dan waar je je tot een enkele, traditionele situatie kunt beperken. Uitgaande van een algemener stelsel, bouw je voortaan de situationele voorziening er ‘op.’ Dat is dan een andere voorziening dan je vroeger trof, zoals een huis dat water enz. tapt van het nutsbedrijf ook een ander huis is dan eentje met een eigen waterput.
in: Aantekeningen over informatieverkeer in publiek domein, voorheen elektronische overheid
Waarop ik voor informatievoorziening wijs, is grofweg m.i. kwalitatief verschil tussen (interne) verwerking en (extern) verkeer. Dat komt vanwege nogal wat onverenigbare aspecten neer op minstens twee informatiekundige (deel)disciplines. Náást de klassieke informatiekunde is behoefte aan een nieuwe, een civiele informatiekunde.
in: Infrastructuur op een briefje
De kern van de "grote problemen" ligt in het informatiekundige vlak.
Infrastructuur waarvoor, net als bij een brug of een dam, een
deugdelijke constructie nodig is. Civiel is de informatiekunde om op
relevante schaal een optimale 'constructie' te realiseren voor ordening
van gelijke èn verschillende betekenissen van informatie.
Nogmaals, zodra er sprake is van een stelsel met gevarieerde
deelnemers, moet de betekenisordening expliciet geregeld zijn. Dat is
echt een nieuwe opgave, met civiele informatiekunde als nieuwe
discipline.
in: Voor ‘onthapering’ is civiele informatiekunde onmisbaar
Dat is ook precies de reden dat ik pleit voor de civiele informatiekunde als discipline, te weten omdat er een karakteristiek paradigma aan ten grondslag ligt. De crux betreft beheersing van semantische variëteit in de zin van stelselmatige betekenisordening.
in: Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs
Ik noem nadrukkelijk infrastructuur voor informatieverkeer, waarvoor zgn civiele informatiekunde als discipline opgesteld moet raken.
in: Informatiekundig onbehagen
In zo’n informatiekunde vormt dus niet langer het ene bedrijf - of zo je wilt, algemener de ene organisatie of nu op z'n amerikaans de enterprise - het kernbegrip. Dat is de, zeg maar veranderlijk vernetwerkte samenleving. […] Voor een passende benadering moeten we dus naar die informatiekunde voor maatschappelijke schaal.
in: Aantekeningen over informatieverkeer in publiek domein, voorheen elektronische overheid
Gesanctioneerd door aparte opdrachtgevers stagneert informatiekundige vakontwikkeling.
in: Voor ‘onthapering’ is civiele informatiekunde onmisbaar
In het echte maatschappelijk verkeer werkt dat allang niet meer zo, als het dat ooit deed. De inrichtingsopgaven betreffen (thans) diverse zgn schalen, waarbij onderlinge afhankelijkheid telt. Vandaar civiele informatiekunde.
De cruciale factor is schaal, met daaraan gekoppeld reële variëteit. Wie slechts een enkele toon wil uitbrengen of zomaar wat aanklungelt, hoeft zich over muzikale harmonieleer niet te bekommeren. Voor een heuse muziekcompositie is dat nu eenmaal anders. Vergelijkbaar moet informatiekunde meegroeien met, als het even kan zelfs anticiperen op òpschaling van informatieverkeer. De discipline die bewust stelselmatig dimensioneert, dus correspondeert met informatieverkeer op maatschappelijke schaal, noem ik civiele informatiekunde. Daar hoort informatiekundige harmonieleer, vooruit, stelselmatige semantiek dus gewoon als hoofdvak bij.
in: Informatiekundige harmonieleer
Het is juist de aard van de civiele informatiekunde dat politieke invloed richtinggevend moet zijn. [D]us is […] de ontwikkeling willekeurig […] zolang die nodige en voldoende richting ontbreekt. Die zorg vind ik thans beslist gerechtvaardigd wat het informatieverkeer in het publiek domein betreft.
in: Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs
Ja, infrastructuur is veranderlijk. Over operationalisering gesproken, dat is de opgave van civiele informatiekunde.
De informatiemaatschappij vergt een informatiekundige discipline voor maatschappelijke schaal. Dat is civiele informatiekunde. Civiele informatiekunde ‘gaat over’ infrastructuur voor informatieverkeer, van ontwerp tot en met beheer van infrastructurele voorzieningen. Civiele informatiekunde draagt bij aan informatievoorziening ‘door de schalen heen.’ Volgens civiele informatiekunde zijn informatieve verkeersvoorzieningen stèlselmatig. Want (ook) voor informatieverkeer bestaat een verkeersstelsel. Een verkeersstelsel is instrumenteel, een middel. Infrastructuur dient/bevordert maatschappelijk gestelde waarden. Civiele informatiekunde omvat nadrukkelijk ethiek. De elektronische overheid moet (grotendeels) integraal onderdeel vormen van het verkeersstelsel voor maatschappelijk informatieverkeer. Democratische overheid is immers vàn de maatschappij ofwel samenleving.
in: Stelselmatige semantiek door uitvoeringsorganisatie
Voor authenticatie, autorisatie, audit trails enzovoort gelden dus zeker op hoofdlijnen geen aparte conceptuele modellen, maar ook dergelijke aspecten komen principieel stelselmatig tot uitdrukking. Daarom wordt het logisch om over informatieve infrastructuur te spreken en is civiele informatiekunde een vak.
De nieuwigheid van Metapatroon zorgt gauw voor verwarring over […] verhoudingen. (Pas) wanneer zoiets als civiele informatiekunde een gevestigde discipline is, kan je zo’n methode(klasse) als contextuele verbijzondering er simpelweg ‘onder’ rangschikken. In dit stadium werkt het echter andersom. Het exemplaar Metapatroon (bestaat al) zetten we in om de klasse volgens contextuele verbijzondering (bestaat nog niet) aanvaard te krijgen en zo door naar constitutie van civiele informatiekunde (bestaat nog niet).
Omdat het maatschappelijk verkeer betreft, dus gaat om betrekkingen met verschìllende partijen, kies ik (ook) voor algemeen belang vanzelfsprekend het zgn dialogisch perspectief dat kenmerkend is voor civiele informatiekunde.
De infrastructurele insteek vergt een kwalitatief vaak sterk gewijzigde aanpak. Die bepleit ik onder de noemer van civiele informatiekunde. […] De civiele informatiekunde, zeg ook informatieverkeerskunde, is weliswaar voor informatievoorziening nieuw, maar voor lessen bestaat allerlei historisch vergelijkingsmateriaal. Neem de gebouwde omgeving. Daarvoor bestaan disciplines van binnenhuisarchitectuur tot en met planologie. Dat zijn verschillende disciplines met nota bene tegelijk samenhang: door-de-schalen-heen. Aan de gebouwde omgeving valt voorts allang ‘mooi’ te zien, hoezeer het zgn algemeen belang tot uitdrukking komt in wet- en regelgeving. Nu gaat het erom zo’n vergelijking als inspiratiebron te nemen, dus vooral niet letterlijk. Want informatieverkeer lijkt mij sui generis.
in: Redactionele correspondentie over de tekstbundel Interoperabel Nederland
Maar er zijn dus nog méér (deel)onderwerpen. De kritieke bijdrage vanuit civiele informatiekunde is […] om ze voor informatieverkeer in publiek domein karakteristiek te laten samenhangen. [… Ze] blijven [anders] geïsoleerd bij gebrek aan verbindende oriëntatie.
De relevante schaal is helaas nog niet (h)erkend, laat staan zelfs maar een aanzet voor evenwichtige verhoudingen. (Want) dat is dus een ànder, nieuw vak …
Tja, dat begrijpt bijna niemand meer. Zo luidt een gezegde dat de vis de laatste is die weet wat water is. Van het milieu waarin je als het ware ondergedompeld opgegroeid bent, kan je je slechts moeizaam bewust raken, als het ooit lukt. Dat verruimde bewustzijn hebben we overigens voor onze dagelijkse verkeersbewegingen helemaal niet nodig. Sterker nog, dat leidt meestal maar af. Indien ik als fietser wil vermijden door een auto geschept te worden, moet ik natuurlijk niet gestoord worden door de voetnoten in de zoveelste nota over ruimtelijke ordening. Voor aanleg van infrastructuur die maatschappelijke variëteit van verkeer moet faciliteren, is in- en overzicht volgens dynamiek echter onmisbaar. Daarvoor moeten vaklui komen, zoals die er voor traditioneler verkeer allang zijn. Die nieuwe (vak)discipline noem ik civiele informatiekunde. Sinds jaren pleit ik voor aanbod van desbetreffende opleiding. Dat stuit tot dusver op ònbegrip. Volgens mij komt dat, omdat de mensen die ik erop aanspreek nog ‘iets’ willen dat domweg niet kàn.
Een overwegend bestuurlijke insteek is niet genoeg. Zo kunnen bestuurders het eens zijn over de aanleg van een brug tussen hun tegenover elkaar gelegen oeversteden. Maar haal er ajb ook tijdig een ingenieur bij. Een praktisch probleem is dan weer, dat vakbekwame ‘ingenieurs’ voor ontwerp, ontwikkeling enz. van voorzieningen voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal, dwz civiel informatiekundigen, nog niet of nauwelijks bestaan.
in: Redactionele correspondentie over de tekstbundel Interoperabel Nederland
De slogan “eenmalig vastleggen, meervoudig gebruik” mag de werkelijkheid van meervoudige betekenissen niet verhullen. Elke reële betekenis vergt vastlegging. Dankzij stelselmatige ordening à la Metapatroon vertonen dergelijke verschillen tevens samenhang door relatieve, recursieve verbijzonderingen naar context èn tijd. Moeilijk? Laat ik zeggen dat civiele informatiekunde een ècht vak is, een karakteristieke discipline. Die beheerst niemand zomaar.
Je mag ophouden met zulke vragen, althans voor positionering van informatiekunde, zodra je meent voor informatie de behapbare grens van interdependentie bereikt te hebben. Die grens kan overigens veranderen, precies, juist door … informatie.
Waarop ik hier nadruk leg, is dat vooral informatiekunde geen doel op zichzelf mag zijn, nooit. Het gaat er juist om dat via een, zeg maar, optimaal bouwbaar ontwerp optimaal nuttige e.d. voorzieningen resulteren voor de opdrachtgever èn (overige) deelnemers aan daadwerkelijk informatieverkeer.
in: Naar een informatiekundige informatiekunde
Langs de ene dimensie komt een aanvullende informatiekundige (vak)discipline tot ontwikkeling. Mijn term daarvoor is vooralsnog: civiele informatiekunde. Het gaat om de maatschappelijke schaal waarop problemen van en kansen met informatieverkeer onderzocht tot en met geïnstrumenteerd moeten worden. Infrastructuur, dus. Dan is de àndere dimensie er inderdaad voor concrete(re) thema’s. En wat we moeten zien te bereiken is productieve wisselwerking. Vanuit zo’n algemene (vak)discipline kunnen we relevante thema’s identificeren. En de andere kant op moeten we thema’s zodanig kiezen dat ze de vakontwikkeling van civiele informatiekunde (lees bijvoorbeeld ook: informatieverkeerskunde) helpen.
in: aantekening 44.4
Let op, aan zo’n taal heb je dus nog helemaal niets zònder over professionele modelleerkunst en –kunde te beschikken. Maar omgekeerd heb je aan alle modelleerdeskundigheid van de wereld pràktisch natuurlijk ook nog niets, zolang een passende ‘taal’ zoals Metapatroon ontbreekt. Zeg ook maar dat de taalbeheersing integraal èn integrerend onderdeel van de discipline vormt. En er is voor de maatschappelijke schaal nu eenmaal een nieuwe informatiekundige discipline nodig: civiele informatiekunde of informatieverkeerskunde.
Voor informatievoorziening pleit ik […] voor civiele informatiekunde (lees ook: informatieverkeerskunde) als aanvullende discipline ter borging van ontwerpbereik door-de-schalen-heen.
in: aantekening 45.1
Een verkeersmiddel is succesvol bij de gratie van erkenning van deelnemers inclusief hun onvermijdelijk in meer of mindere mate verschillende informatiebehoeften. De professionele ontwerper erkent reële betekenisverschillen van informatie èn vestigt samenhang ertussen. Zonder samenhang kunnen de deelnemers elkaar met het middel niet ‘treffen’ en zonder verschillen kunnen ze tijdens het gebruik ervan onvoldoende zichzelf blijven. Voor het zgn modelleren van verschillen in samenhang benut de informatiekundig ontwerper bij voorkeur een expliciete modelleermethode/-taal. Wat mij betreft is dat Metapatroon. Dat heeft Information Dynamics immers speciaal ervoor ontwikkeld. Voorts heeft Information Dynamics met KnitbITs tevens een passend programmatuurplatform ter facilitering van operationeel informatieverkeer beschikbaar.
in: Zie het als verkeersmiddel!
Het is dus de allerhoogste tijd om informatiemodellering als vorm van sociaal onderzoek te … begrijpen. Moeilijk? Ja en nee. Het valt mee, zodra in elk geval de informatiekundig ontwerper (lees hier ook: informatiemodelleur) beseft dat z/hij informatie en taal als synoniemen moet beschouwen.
in: Andere informatiekundige opgaven, dus andere opleidingen
Zonder vakkundige ontwerpers komt adequate infrastructuur er in elk geval nooit. Hun stelselmatig ontwerp betreft een vàk, dat echter nog steeds géén ruimte heeft om zich te ontplooien voor de alsmaar dringender opgaven. Maar o.a. zonder informatiekundig ontwerpers die de reële variëteitseisen begrijpen èn daardoor evenwichtige verhoudingen met maatschappelijk (informatie)verkeer bevorderen, is informatiebeschaving kansloos.
in: Voor informatiekunde verder op weg met ontologie
[O]nder de noemer van informatiekunde [is h]et formele […] het
feitelijke gaan overheersen. Daarom is het voor mij de
‘vraag’ of wat alom als zodanig wordt voorgesteld eigenlijk
wel informatiekunde ìs. […]
Vooral in het vroege stadium is ook informatiekunde vergaand
filosofisch van aard.
in: De bedoeling met informatiekunde
Maar allerlei betaalbaar gereedschap en bouwmateriaal maken nog lang geen bekwame ambachtsman, om maar te zwijgen van een ontwerper van stelselmatige voorzieningen.
in: Ontwerpbelang
As academics and practitioners all over seem largely unaware of the critical problem, it is often even from their best intentions they are blocking a proper solution which of course they should be welcoming and championing instead.
in: Metapattern for complementarity modeling
Information management is still caught at the stage of, say, naïve semantics. (It is not even classical, yet, because Socrates already knew better.) For information systems continue to be conceived on the assumption of one word/one meaning, and when it is time for information exchange the differences are supposed to take care of themselves. Well, they don’t. There’s no such magic to rely on.
in: Metapattern for complementarity modeling
Voor het vak dat wij als informatieanalyse leerden, heb ik analyse altijd de verkeerde aanduiding gevonden. Daarvoor klopt de term ontwerp alweer beter. Dus, geen informatieanalist, maar informatiekundig ontwerper.
[E]r [moet] een informatiekundige (deel)discipline met die karakteristieke focus bij […]. Die heb ik — voorlopig? — informatieverkeerskunde genoemd, of civiele informatiekunde. Wie de noodzaak van civiele informatiekunde herkent, met behoefte aan beheersing van structurele betekenissenvariëteit van dien, kàn bijna niet meer missen dat het gebruik van Metapatroon voor desbetreffende stelselmatige modelleeropgaven volkomen logisch is.
[H]het blijft prutsen met informatievoorziening zolang ‘we’ veronderstellen dat het een ding is voor informatie-over-een-ding. Iemand kan pas verantwoord werken als informatiekundig ontwerper, indien z/hij als taak ziet de facilitering van […] dialoog, gesprek[.]
in: Met fenomenologische psychologie op informatiekundig gesprek
Dat hoeft uiteraard niet iedereen te begrijpen. Laat dat vooral aan vakmensen over. Het probleem is dat zulke professionals er niet zijn, en ook nooit zullen komen zolang zo’n vak, noem het pragmatische semiotiek oid, geen kàns, laat staan ruimte, krijgt voor ontwikkeling. En die kans moeten mensen bieden die naar de aard van hun institutionele positie stellig neigen naar afwijzing van pragmatisme, enzovoort. Dàt is pas lastig …
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Deze methodische vernieuwing is voor menigeen contra-intuïtief, wat natuurlijk een schier onneembare hindernis vormt voor begrip, professioneel gebruik ervan, enzovoort.
Alsmaar overheersender aandacht voor resp. verleiding door technologie had tot gevolg dat er geen gebrek is aan informatiekundige ontwerpers ..., ze zijn er zelfs niet eens meer! Er zijn ook geen opleidingen meer voor, valse retoriek daargelaten. Iedereen stort zich overhaast op techniek. Opdrachtgevers weten niet beter, zetten zgn ict-experts ijverig (en duur) aan het werk en krijgen daardoor meteen het gevoel dat er iets gebeurt. Maar wàt? Het is al te vaak slechts schijn. Dat het alsmaar fout gaat, doet er dan blijkbaar niet toe.
Informatiekunde […] lijdt m.i. ernstig aan een steriele opvatting over modellering als activiteit èn resultaat van ontwerp. En bijgevolg lijden alom deelnemers aan informatieverkeer ònder dat gebrek. Zonder deugdelijk model van ook nogeens veranderlijke betekenissenvariëteit blijven adequate verkeersvoorzieningen immers, over verkeer gesproken, onbereikbaar.
in: Differentiële informatiekunde
[C]ontextualism makes it viable as the social-psychological discipline it needs to become and then continue to be.
in: Invitation to contextualism
‘We’ hebben met informatieverkeer op stelselschaal qua facilitering te maken met een nieuwe opgave. Daarvoor is het vak zoals beoefend op beperkte schaal òngeschikt gebleken. Dus moeten ‘we’ iets ànders. Hoe later ‘we’ aan vakontwikkeling beginnen, des te langer duurt het met bruikbare resultaten.
in: aantekening 51.4
Er bestaat zelfs geen wèrkelijke informatiekunde, zolang vrijwel alom het naïeve idee heerst dat betekenissen helemaal géén probleem zijn. Betekenis kan echter variëren al naar gelang de deelnemer aan maatschappelijk annex informatieverkeer inclusief haar/zijn idee over de situatie waarin z/hij momentaan … verkeert resp. hoe z/hij verandering wil bereiken. Opbouwende richting vergt daarom een heuse paradigmawissel, wèg van zgn naïef realisme naar subjectief situationisme.
Voor welke cultuur dan ook is kenmerkend dat allerlei betekenissen ‘verkeren, ’ met andere woorden, dat mensen door uitwisseling van tekens hun gedragingen op elkaar afstemmen. Zonder samenhangende verschillen is geen cultuur aan de orde (hoogstens: monocultuur). Op haar beurt volgt daar voor informatiekunde als door-en-door cultuurverschijnsel uit, dat zij voor èlke cultuur berekend moet zijn op veranderlijke verschillen èn samenhang van betekenissen.
Kortom, semiotiek als wetenschap van het teken als teken komt onmiddellijk neer op wetenschap van gedrag als gedrag, enzovoort. […] Het is blijkbaar toch lastig genoeg om te beseffen, en al helemaal om ernaar te … handelen. Anders zou informatiekunde als onderdeel van semiotiek veel verder zijn. Sterker nog, als zodanig bestaat informatiekunde (nog) niet eens. Ik vrees dat er niets eenvoudig aan is om dat te veranderen. Een moeilijkheidsgraad betreft m.i. reflexiviteit[. …] Daarin ligt besloten dat absolute kennis een illusie is. Wie dat als mislukking ziet, begint er niet eens aan; hij kan zelfs iedereen fel bestrijden die zich er wèl aan waagt en daardoor gauw als bedreiging van zijn schijnzekerheid doorgaat.
in: Motief en norm
Wat is de reële, inclusief veranderlijke, betekenissenvariëteit? Is daarvan passend eenduidige, onderhoudbare ordening annex modelering mogelijk? Welke modelleermethode annex –taal is daarvoor geschikt? [… ] Informatiekunde moet zich niet oriënteren volgens materialistisch paradigma, maar primair sociaal-psychologisch.
in: Stilstand
Zo’n paradigmawissel lukt echter niet van de ene op de andere dag. Om die moeilijkheid te benadrukken noem ik het ook paradigma. Voor productieve veranderingen kunnen we daarom zittende opdrachtgevers en hun dienstverleners helaas afschrijven. Die trekken dat onmogelijk. Met gewijzigde opleidingen kan de volgende lichting van zowel opdrachtgevers als —nemers tzt wel helpen om opbouwend aan de stelselmatige opgave te werken. Vlotter kan gewoon niet. Dat vergt natuurlijk dat programmamakers van opleidingen het verkeersparadigma in zijn stelselmatige implicaties wèl reeds begrijpen èn willen bevorderen. Hmm, ook daarvan heb ik nog weinig tot niets gezien, integendeel. Slechts daar ligt m.i. echter het productieve begin voor structurele veranderingen. Aan opzet van informatiekundige opleidingen volgens verkeersparadigma kan belastinggeld dus oneindig beter worden besteed dan aan alsmaar pleisters die de wond zelfs verergeren.
Dat is dus precies waarom ik informatiekunde tot filosofie reken. En ook waarom er volgens mij zoveel beroerde filosofie annex informatiekunde is, te weten door ontkenning c.q. gebrekkige erkenning van reële betekenissenvariëteit.
Er is met informatiekunde iets merkwaardigs aan de hand. Voorzover er van een (on)kunde sprake is, kennen haar beoefenaren doorgaans een zeer beperkt informatiebegrip. Sterker nog, hun daardoor tevens beperkende begrip is vergaand impliciet. Hoe merkwaardig dat allemaal — eigenlijk: niets — is, kàn echter uiteraard pas opvallen dankzij een rijkere opvatting van informatie.
Een verschil met traditionele ruimtelijke ordening is dat ontwerp voor en van de informatieruimtelijke variant nog steeds totaal ònbekend is, laat staan dat zulk ontwerp(en) erkend is en wordt bevorderd.
in: Voorsprong met informatieruimtelijke ordening
Dankzij cognitief aanpassingsvermogen kàn een mens blijven overleven in gevarieerde omstandigheden, ook wanneer ze tijdens zijn leven — al dan niet deels door eigen toedoen — wijzigen. […] Vanuit evolutionaire kennisleer blijkt o.a. tot informatiekunde [echter] nog steeds geen inzicht doorgedrongen te zijn.
in: aantekening 54.7
[Er] is zoiets als getrapte situering aan de orde. Zo laat een techniek zich — pas — volgens een theorie ontwikkelen enzovoort, en een toepassing — pas — volgens een techniek (en als zodanig volgens een bijbehorende theorie). Haha, dergelijke afhankelijkheden zijn pas herkenbaar dankzij daarvoor geschikte theorie annex thema.
Het excuus dat er nog geen methode bestaat, geldt niet. […] De boodschap luidt dat het anders moet en nota bene ook eenvoudig kàn voor 1. kwaliteit, 2. beheersbaarheid, 3. kosten, noem maar op.
[D]an zouden we het onmiddellijk óók erover eens moeten zijn, dat hedendaagse informatiekunde niet of nauwelijks over informatie gaat. Vooral dàt gebrek is natuurlijk merkwaardig. Hoe (des)kundig zijn zgn informatiekundigen eigenlijk zolang ze feitelijk geen benul van context hebben? […] Zolang oriëntatie volgens naïef atomisme overheerst, is en blijft informatiekunde een hopeloos achterlijk vak.
Informatiekunde kan een prachtig vak zijn. In een informatiemaatschappij bestaat behoefte aan kundige beoefenaren. De eveneens toepasselijke karakterisering als netwerksamenleving wijst de (inter)disciplinaire focus aan. Door een netwerk bestaat géén apartheid. Verschillen zijn verbonden. Dat betrekkelijke onderscheid wordt met context getekend.
[A]ls het gaat om opgaven van informatieverkeer […] zijn er nog vrijwel géén informatiekundige ontwerpers. Er is geen vraag naar. Zeg ook maar dat behoefte aan stelselmatige voorzieningen (lees ook: infrastructuur) voor informatieverkeer weliswaar reëel, maar nog vergaand verborgen is.
in: Generatiewissels
Het blijkt ook niet te helpen door ipv naar sociale psychologie met voorrang naar semiotiek te verwijzen. Merkwaardig toch, want semiotiek is tekenleer. En als informatieleer geen tekenleer is, wat is het dan wèl?!
in: aantekening 55.8
Zo nam informatiekunde grondslagen over van informatica, waarvoor eerder grondslagen waren ontleend aan formele logica (dat op haar beurt …, en zo door naar logisch atomisme). Maar informatieverkeerskunde is vooral sociale psychologie, nou ja, op z’n subjectief-situationistisch dan. Daarvoor werkt formele logica averechts, zeker als paradigma.
Strikt aparte disciplines zijn dus onzin. […] Hoe dan ook, wat telt als systematisch? Ik stelde reeds met zoveel woorden dat theoretische pluriformiteit valt te borgen door metatheoretische uniformiteit (of metametatheoretisch, enzovoort, netzolang als nodig is om concrete variëteit algemener met een stelsel van variabelen uit te drukken). Op het — oorspronkelijke — theoretische vlak klinkt het paradoxaal om variëteit te — proberen te — formaliseren. Met de sprong naar metatheorie is het logisch, maar daar zoiets als stèlsellogisch.
Onder die noemer, documentaire informatievoorziening dus, is ooit een heuse vakdiscipline opgezet, zeg maar archief, bibliotheek en zo, ter facilitering van algemene(re) beschikbaarheid van resp. toegang tot informatie. Je zou zelfs redelijk kunnen speculeren dat die verkeersbehoefte tot — uitvinding van — schrift geleid heeft, op verschillende plaatsen duizenden jaren geleden. [… D]eskundige hulpverleners hebben zich onlangs bijna overal laten verdringen door òndeskundige automatiseerders, ict-ers … Overigens hebben zij ook zèlf bijgedragen aan hun ondergang, met navenant verval van nota bene bestaande infrastructuur voor informatieverkeer tot gevolg; tegenover computergebruik stelden zij zich methodisch vaak behoudend op en evenmin helpt het om als beheerder, evident ten onrechte, eigendom van informatie te claimen. […] Door documentaire informatievoorziening desondanks nog steeds als aparte vakdiscipline — ipv onderdeel en deels nota bene basis van informatiekunde — te beschouwen, is marginalisering helaas alsmaar verder gevorderd.
Zodra formalisatie echter kwalitatieve reductie vergt, resulteert steriele logica. Van weersomstuit gaat dat door voor het toppunt van wetenschappelijkheid. Dat vind ik onzin[.]
Voor bruikbare voorzieningen voor informatieverkeer pleit ik alweer decennia voor erkenning van reële betekenissenvariëteit en voor gebruik van een passende modelleermethode/-taal, Metapatroon, voor eenduidige ordening van — dynamiek van — betekenisverschillen in samenhang.
Als mijn discipline beschouw ik informatiekundige ontwerpleer. Het woord informatie, of teken, duidt vooral procesmatig op middel. Volgens wat als media bekend staat, geldt middel meer materieel als uitgangspunt. Aparte benamingen mogen uiteraard niet afleiden van ònlosmakelijk samenhangende aspecten. Ofwel, media- en informatiekunde zouden op hetzelfde neer moeten komen. En dan geldt daarvoor allereerst dezelfde grondslag!
Wat is het theoretisch tekort waaraan informatiekunde onverminderd lijdt? Alom ontbreekt erkenning van reële variëteit van betekenissen met bijbehorende gedragingen, en omgekeerd. Dat komt door vasthouden aan impliciete oriëntatie volgens — digitale — media met zeer beperkt, bereik. Debet daaraan lijkt mij overheersende fixatie van opdrachtgevers op eigen (voorkeurs)positie ipv bevordering van (evenwichtiger) verkeersverhoudingen. Denk aan een aparte organisatie, of nòg beperkter een enkele afdeling c.q. taak. Op zulke minimale schaal lijkt de verhouding tussen teken en betekenis evident resp. absoluut geldig. Die schaal is echter allang doorbroken, maar besef blijft uit van zgn schaaleffect, dwz noodzaak van kwalitatief andere grondslag met veranderde mogelijkheden van dien. Opdrachtnemers profiteren van begripsvernauwing door opdrachtnemers en weten bijgevolg evenmin beter. Tja, vanaf zelfs maar de minste schaalverruiming, met het Internet als exemplarisch medium voor grenzeloos bereik met zgn informatieverkeer, geldt een enkelvoudig teken beslist niet eenduidig ter vervanging van betekenis.
[E]en stelselmatige houding […] lijkt vergaand zoek in de tot dusver gevolgde aanpak voor infrastructuur voor informatieverkeer. […] Wat informatie(verkeers)kundige professionals betreft, […] bestaat vooralsnog domweg géén ruimte om dat vak überhaupt te ontwikkelen.
De schaarste aan relevante modelleerdeskundigheid verdwijnt niet vanzelf. Dàt zouden ze daar dus allereerst moeten helpen … verhelpen.
[It is about] (re)establish[ing] an orientation at life for information management. As I see it, digital technologies have certainly played havoc; a typical case of mistaking some means for the goal. Yes, I do find information management a misnomer for the discipline that I would like to help develop, but translating from the Dutch I have so far not come up with a better term. (“Informatiekunde” could be described as the art and science of using information, that is, semiotics …)
in: note 56.16
[E]r moet ook èn vooral methodisch voor stelselmatige informatiemodellering toch ècht iets gebeuren.
[Z]oveel stelselmatige modelleurs [zijn] er ook weer niet nodig […]. Je zou het kunnen vergelijken, qua aantallen professionals, met stedenbouwkundigen en (gebouw)architecten. Van stedenbouwkundigen moet je er zelfs vooral niet te veel hebben (en van planologen nòg weer minder). Slechts een handjevol èchte deskundigen is genoeg voor het opstellen van zoiets als een structuurplan. Volgens die verhoudingen blijven nog altijd veel meer (gebouw)architecten aan de slag. Voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal is een, zeg maar, structuurplan geboden voor betekenissenvariëteit (inclusief samenhang tùssen reële verschillen). Als je daar enkele weken met een paar mensen aan werkt, ben je al gauw een heel eind.
Zo zou je ook zeggen, dat informatiekunde pas deugdelijk zo’n kunde is indien onder die noemer in ruimste zin wordt gemikt op facilitering van informatieverkeer in onze leefomgeving. Kortom, dat zou juist géén specialisatie moeten vergen. Dus als het goed is, geldt voor informatiekunde principieel dat zij zgn ecologische informatiekunde is (wat die extra aanduiding prompt overbodig maakt). Helaas zijn we met informatiekunde nog niet zo ver.
Digitalisering betreft facilitering van informatieverkeer. Dat vergt erkenning van reële variëteit van verkeersdeelnemers èn van betekenissen. […] Van betekenissenvariëteit moet een passend model worden opgesteld, dus stelselmatig voor het reële verkeersbereik.
Terwijl Plato gangbare taalopvattingen dus al bespot en over zijn eigen suggesties van twijfel doordrongen is, doen we informatiekundig vrijwel alom nog steeds alsof we volkomen achterlijk zijn.
[T]egenwoordig [is] juist de totale ontkenning van de noodzaak van methodische vernieuwing voor informatie(verkeers)kunde verbijsterend. Ik zou toch zeggen dat betekenissenvariëteit onloochenbaar is. Desondanks blijven digitale informatiesystemen ontworpen worden volgens het beginsel van enkelvoudige, absolute betekenis[.]
in: aantekening 62.9
Ik beschouw informatiekunde als een ontwerpdiscipline. […] Praktisch mikt informatiekunde op — ontwerp van — digitale voorzieningen voor informatieverkeer. Naarmate zulke voorzieningen meer het karakter van infrastructuur verkrijgen, moet de ontwerper rekening houden met willekeuriger deelnemers voor — facilitering van — willekeuriger interacties. […] Voor infrastructuur geldt m.i. dan dat een bepaald aandeel van gedrag voorspelbaarder raakt, opdat verkeersdeelnemers meer ruimte verkrijgen voor gedrag naar eigen resp. onderlinge behoeften. […] Daar komt vooral voor infrastructuur bij, inmiddels ook allang voor gedigitaliseerde facilitering van informatieverkeer, dat er praktisch slechts verbouwingen aan de orde zijn. Voorrang heeft vooral doorlopend verkeer. […] Hiermee strookt Metapatroon als methode voor informatiemodellering. Een specifieke betekenis geldt als contextueel verbijzonderd, en zulke verschillen bestaan allemaal naast elkaar dankzij samenhang zònder betekenis (lees: nul-identiteit)[. …] Maar zo’n feitelijk patroon moet dus veranderbaar zijn en blijven. […] De voortzetting van orde vergt … verandering! Als object van verandering [dient gedrag v]oor consistente samenhang […]; een object telt mettertijd samenlopen met verschillende situaties resulterend in onderling dienovereenkomstige situationele gedragingen die met Metapatroon als evenzovele contextuele verbijzonderingen vallen te modelleren.
De sprong ziet er dan wellicht agile oid uit, maar voor wie ermee in een moeras landt en daarin blijft vastzitten is dat natuurlijk geen voordeel. Wat mij betreft komen agile en scrum neer op wat al eerder, en wat mij betreft duidelijker, bekend stond als iteratieve aanpak. Feitelijk is de aanpak daardoor vaak als het ware ontwerploos geworden. Dat is dan geen iteratie meer, maar stuiteren.
in: aantekening 63.2
Als vakdiscipline moet informatiekundig(e) ontwerp(leer) m.i. grotendeels nog worden … ontworpen, enzovoort. Daarmee is helaas nog steeds spoed geboden, om te beginnen voor passende opleiding. Er zijn immers vakbekwame ontwerpers nodig.
[I]nformatiekunde [is] nog niet modern, alle vernieuwingsretoriek ten spijt.
Waaraan ik aldus bijdragen probeer te leveren, is theorie annex methode die nodig en voldoende passend is voor relevante variëteit. Als discipline is m.i. allang behoefte aan informatiekunde die geschikt is voor zgn verkeersschaal met variëteit van dynamiek van samenhangende betekenisverschillen van dien. Met zo’n informatiekunde wil het echter niet vlotten. Wat onder die noemer tot dusver wordt gepraktiseerd, verdient eerder — nog steeds — informatica te heten, ofwel vooral gericht op — werking van — digitale technologieën ipv op het treffen van infrastructurele voorzieningen voor deelnemers aan informatie- annex tekenverkeer. Die — zelfs groeiende? — technische oriëntatie belemmert de voor verkeersschaal noodzakelijke pragmatische ordening van betekenissen met hun verschillen èn samenhang van dien. De opgave van stelselmatige variëteitsordening is echter niet nieuw, want uniek voor informatiekunde. Voor traditionele(re) (vak)disciplines zijn allerlei aanzetten gemaakt. Het ontwikkelingsprobleem voor informatiekunde is naar mijn ervaring dat vanuit zulke andere disciplines niemand het belang ervan voor informatiekunde inziet; als beoefenaren überhaupt geïnteresseerd zijn in een andere discipline, is informatiekunde ze vooralsnog zelfs niet eens bekend. En vanuit informatiekunde zie ik — verder? — niet of nauwelijks iemand serieus bezig met variëteit als thema en daarvoor op zoek naar aanzetten elders. Dit verklaart waarom mijn, vooruit, onderzoeksprogramma zo springerig verloopt. Ik probeer me open te stellen voor willekeurige ‘bronnen’ en wat ik op zoek ernaar aldus nogal toevallig tegenkom, … onderzoek ik. Op die manier kan ik erop wijzen, dat informatiekunde een richting moet vòlgen die met en voor andere disciplines reeds verkend is. Tegelijk heb ik elders tot dusver nergens de voortzetting ontdekt, die m.i. in èlk geval noodzakelijk is voor informatiekunde. Dat betreft grondslagen voor en vervolgens de methodische omgang met stelselmatige èn daarbij veranderlijke (betekenis)verschillen, dwz tevens in hun samenhang. Onder de noemer van wat ik toch maar informatiekunde blijf noemen, meen ik daaraan enkele basale bijdragen geleverd te hebben met de theorie van subjectief situationisme en de modelleermethode/-taal Metapatroon. In òmgekeerde richting zijn ze volgens mij eveneens nuttig enzovoort voor allerlei andere disciplines, zoals ik met mijn ‘onderzoek’ ook probeer te duiden.
Door ontbrekende vraag naar informatiekundig ontwerpers zijn ze er ook niet of nauwelijks. Academisch tekent zich evenmin verbetering aan, integendeel.
Ik heb kritiek op tot dusver gangbare informatiekunde, omdat vanwege voortzettende digitalisering — zoiets als maatschappelijke — doelen ànders gelden waarvoor een àndere, te weten consequent stelselmatig gerichte, informatiekunde als middel onontbeerlijk is. Daarom spui ik niet zomaar kritiek, maar beschik daarvoor over een referentiekader enz. dat wèl stelselmatig bemeten is. Grondslagen: subjectief situationisme, enneadische semiotiek. Methode: Metapatroon.
in: aantekening 67.5
Samenhang komt op hetzelfde neer als variëteit. Er bestaat
onlosmakelijk verband tussen. Zo is er zgn reële variëteit. Wie zulke
variëteit — enigszins — reëel wil beheersen, moet daarvoor
beschikken over pàssende variëteit; ik fiets niet graag van een berg af
zònder deugdelijke rem.
Omdat reële variëteit kenmerkende samenhang vertoont, moet dus ook
passende variëteit van samenhang voorzien zijn. Variëteit, dwz
verschillen, zònder samenhang is de valse illusie van apartheid.
Architectuur betekent daarom vooral: (het ontwerp(en)) van passende
verschillen plus hun samenhang resp. orde(ning). Op maatschappelijke
schaal heet dat infrastructuur, ook voor maatschappelijk
informatieverkeer.
Juist het treffen van zowel passende verschillen als samenhang ertussen
ter facilitering van reële verschillen met samenhang (lees ook:
interdependentie) vergt een (ontwerp)kunde.
Herhaalde mislukkingen van zgn grootschalige ict-projecten zijn doorgaans nog niet eens zozeer te wijten aan specifiek gekozen ontwerporiëntatie ervoor. Vaak ontbreekt zelfs besef van — de noodzaak van — ontwerp. Wat ten onrechte met architectuur wordt aangeduid, is dan feitelijk een voorwendsel om ontwerp(en) prompt aan ontwikkelaars over te laten. Voor grootschaliger voorzieningen gaat het daarbij toch ècht om verschillende vakdisciplines.
[E]r is nu eenmaal geen ontkomen aan dat informatiekundig modelleren en ontwerpen op stelselschaal een àndere, nieuwe discipline is.
Het is me nog altijd niet gelukt om aanvaard te krijgen dat voor de schaal waarop het gepast is van informatieverkeer te spreken, een àndere informatiekundige discipline vergt. Ik heb die discipline eerder civiele informatiekunde of informatieverkeerskunde genoemd […] Ter positionering heb ik o.a. de vergelijking getrokken met de, zeg maar, fysieke gebouwde omgeving. Zoals dáárvoor zgn architectuur het ontwerp(en) een apart gebouw betreft ‘in’ een verder onveranderd te laten omgeving, mikt informatiesysteemkunde van oudsher op een apart digitaal … informatiesysteem (lees ook: toepassing). Naar de aard van informatie, dwz middel voor afstemming van gedragingen, is een apàrte toepassing echter gauw strijdig. Zodra duidelijk is dat ook en vooral omgeving een integraal onderdeel van gebouwontwerp is, geldt voor de fysieke gebouwde omgeving daarom tevens stedebouwkunde als discipline. Netzo verweven telt voor — vrijwel — elke toepassing óók het verkeersstelsel waarvan het ònlosmakelijk onderdeel uitmaakt. Op dat stelselontwerp richt zich dus civiele informatiekunde of informatieverkeerskunde.
in: aantekening 67.3
Voor de complementaire civiele informatiekunde ligt het andersom. Het gaat daarbij om reële (betekenis)verschillen met inachtneming van hun samenhang.
Het is niet toevallig dat een impuls voor praktische synthese vanuit informatiekunde kan worden versterkt. Althans, ik beschouw informatiekunde als tekenleer, ofwel semiotiek. Van wie als een grondlegger van semiotiek geldt, Charles Peirce, valt te leren dat hij het verband tussen “kennen en handelen” principieel bemiddeld zag door teken(en). In navolging van Peirce telt de semiotische enneade daarom drie dimensies annex momenten, met èlk drie elementen[. …] Dat biedt het basisschema met de flexibiliteit om de wisselwerking tussen kenvariëteit en gedragsvariëteit van dienovereenkomstig bemiddelende tekenvariëteit te voorzien, met Metapatroon als daarvoor stelselmatig geschikte modelleermethode.
[D]e verkeersoriëntatie voor informatie noodzaakt tot vergelijkbare indeling van deeldisciplines. Wat er moet bijkomen, is civiele informatiekunde (lees ook: informatieverkeerskunde). En wat daardoor uiteraard veràndert tot ermee complementaire discipline, is wat vroeger òngedeeld als informatiekunde telde; dat ‘wordt’ dan informatietoepassingskunde, of zoiets.
[Ò]nderscheid tussen informatiekundigen (lees: ontwerpers) en informatici (lees: bouwers vòlgens ontwerp) helpt om ethiek alweer explicieter in het geding te brengen.
in: aantekening 69.7
De schaal waarop digitale technologieën inmiddels, zeg maar, tèchnisch verbonden geraakt zijn, noodzaakt tot een conceptuele paradigmawissel. Telkens met het bereik van een zgn toepassing (lees ook: apart informatiesysteem) kan betekenis ogenschijnlijk enkelvoudig — gehouden — zijn. Op maatschappelijke schaal is betekenis echter evident meervoudig en daarmee moet dùs vanaf het ontwerp van dienovereenkomstige infrastructuur gerekend zijn. Ofwel, op die verruimde schaal is een kwalitatief àndere informatiekunde nodig, niet van opgelegde uniformiteit, maar van voorwaarden voor variëteit. De vergelijking gaat enigszins op met de zgn gebouwde omgeving; stedenbouwkunde onderscheidt zich van (ge)bouwkunde. Daardoor verandert die (ge)bouwkunde uiteraard èn zulke disciplines vullen elkaar voortaan aan.
[H]oe op hoofdlijn de structuur van de reële variëteit voor informatieverkeer valt te duiden en dat Metapatroon passende variëteit biedt als methode voor conceptueel modelleren[,] heeft allemaal helemaal niets met — digitale — technologieën te maken. Eventuele instrumentatie van informatieverkeer ermee is van — veel — later zorg. Desondanks blijven zgn ict-ers zich feitelijk op resp. volgens zulke techniek oriënteren, en onwetende opdrachtgevers laten ze hun gang maar gaan. Daardoor blijft facilitering van reële variëteit hopeloos buiten bereik.
Zo staan wij nog steeds voor dezelfde opgave, wie weet moeilijker zelfs, te weten het verkrijgen van erkenning van en daardoor ruimte voor een kwalitatief àndere vakdiscipline, die van informatiekundig ontwerp(er).
Ik zie er geen ònvermogen in, maar juist een evolutionair bepaald (gedrags)vermogen[, dwz] versterkt vermogen tot praktische omgang met variëteit […]. Nu gaat het met Metapatroon niet eenzijdig om het maken van alsmaar verdere onderscheidingen; tegelijkertijd wordt ermee samenhang tussen verschillen aangegeven. […] Als dàt nu eindelijk eens als informatiekundig paradigma erkend raakt, valt er voor informatieverkeer methodisch met Metapatroon — pas — iets stelselmatigs van te maken.
Doordat opdrachtgevers en —nemers voor succes moeten samenwerken, is zelfs hun ònbenul over hun deels tegengestelde belangen prompt méér dan genoeg voor voorspelbare mislukking, opnieuw, hun respectievelijke goede trouw ten spijt. […] Het risico van tegenwerking is domweg te groot. Er ligt nu eenmaal een kloof tussen de belangen van enerzijds de strategisch gerichte opdrachtgever, anderzijds uitvoeringstechnisch gerichte opdrachtnemer. Vanaf wat ingewikkelder opgaven moet er ‘gewoon’ voorzien zijn in een overdrachtelijke brug, zeg ook maar een bemiddelaar. Voor stelselmatige opgaven ter facilitering van informatieverkeer moet dat, zoals Jaap van Rees nota bene reeds in 1995 onder de noemer van informatiearchitect voorstelde, een bekwame informatiekundig ontwerper zijn. Dergelijke beroepsbeoefenaren zijn er echter niet of nauwelijks, nog steeds niet. Want het gaat daarvoor niet om méér ict-ers. Of om wat àndere ict-ers. Informatiekunde is een principieel àndere vakdiscipline. […] Sinds[dien] is voor ontwerp de noodzaak tot verkeersoriëntatie nog eens sterk toegenomen, zodat inmiddels de aanduiding informatieverkeerskundig ontwerper (lees ook: civiel informatiekundige) nòg passender is.
Sinds digitale technologieën vooral benut — kunnen — worden ter facilitering van informatieverkeer, vergt de vergelijkbare vraag — Wat is informatiekundig ontwerpen en wat houdt het eigenlijk in? — een door-en-door stelselmatig antwoord.
Helaas is het zover nog steeds niet voor zgn informatiekunde, en daarom vind ik die (vak)discipline inmiddels achterlijk. [… W]elke discipline dan ook die veelheid feitelijk ontkent, [is] niet van deze tijd[, o]f niet […] van welke tijd dan ook, maar in sommige periodes valt dat grondig gebrek minder op.
Wat is er zo moeilijk aan om te begrijpen, dat met digitale technologieën als katalysator ook en vooral informatiekunde een kritieke opgave moet vervullen? {… Er] bestaat dringend behoefte aan digitale infrastructuur voor het informatieverkeer volgens resp. constitutatief voor zulke gedragingenvariëteit. Dat vergt informatiekundig ontwerp op maatschappelijke schaal, zeg ook stelselschaal.
Tja, er zou nog wel wat voor te zeggen zijn wanneer informatiekundige ontwerpers zich eveneens als architecten voordoen. Hoewel het om een zgn beschermde titel gaat, zijn echter vooral informatici zich ermee gaan tooien (en — vooral? — mensen die informatiekundige noch informaticus zijn). Dat verklaart waarom architectuur van wat digitale infrastructuur voor informatieverkeer, dwz als door en door maatschappelijke voorziening, tekort blijft schieten zolang, zeg maar, informatica-architecten hun modernistische architectuurbegrip kunnen botvieren.
Een teken is principieel geconfigureerd ter triadische bemiddeling van overeenkomstige configuraties van begrip en gedrag. Er is niets inherent aan digitale technologieën dat facilitering van informatieverkeer met aldus èxpliciet gestructureerde tekens belemmert. Maar informatici zullen inderdaad niet zo gauw op dat idee komen. Dat moet een informatiekundige bijdragen, en daarom is informatiekunde een ànder vak. En een opdrachtgever moet daarom met voorrang een informatiekundig ontwerper inschakelen. Als z/hij voor een ingewikkelder opgave het ontwerp aan een informaticus overlaat, overigens nog vaak zonder zelfs maar te beseffen dat er altijd een ontwerp aan de orde is, dreigt overheersend technische oriëntatie. Voor de feitelijke opgave met informatieverkeer wèrkt dat niet.
Ik blijf me erover verbazen dat aan een koers voor
informatievoorziening nieuw zou zijn dat … informatie (maar dan
genoemd: data) belangrijk is. Wat veroorzaakt die blinde vlek?
Allereerst is er m.i. de vernauwing van informatievoorziening tot
digitale technologieën. Vervolgens zijn die technologieën nog eens
vernauwd tot zgn programmatuur (Engels: software). [… M]et de
nadruk op software blijft een zgn conceptueel model inderdaad volkomen
ondergeschikt (en vergaand impliciet opgevat als beperkt tot bepaalde
programmatuur; ònstelselmatiger kan het niet).
De verhouding moet òmgekeerd zijn. Het conceptuele model verdient
voorrang[. …] Nee, helemaal niets nieuws. [… Z]eg maar
vanaf 1994 neemt het Internet een vlucht. Daardoor is wat telt als
relevant stelsel voor informatieverkeer thans grenzeloos. Dat maakt
voorrang voor conceptuele modelering uiteraard nòg dringender. Het
bereik van zgn software engineering moet daarvan àfgeleid zijn en
betreft dan wat er gebeurt tùssen informatie-zus als, vooruit,
grondstof en informatie-zo als, vooruit, product.
Ik vrees dat ik eraan kan toevoegen dat […] weerstand tegen noodzakelijke vernieuwing maar moeilijk valt te doorbreken. Want ik meen dat mijn voorstellen stelselmatig hout snijden, maar aanvaarding enz. ervan wil niet vlotten. Zo is het een probleem dat er weliswaar mensen zijn die zichzèlf als informatiekundige beschouwen, en zich daarvoor meestal met de aanduiding van architect tooien, maar dat zij zich vooral volgens òf technische middelen oriënteren òf organisatiedoel(en). Zij zijn daarom informaticus c.q. bedrijfskundige oid, maar géén informatiekundige.
The bias of software engineering is, no surprise there, software. As
any profession (im)matures, programmers et cetera habitually come to
consider software as an end (and as such for them to determine
unilaterally). However, what they are supposed to contribute to are
tools, that is, means to what are ends for users et cetera.
I find neglect, and I am trying to put it mildly, of users and their
information requirements easy to recognize. For it is immediately
evident when a conceptual model is lacking.
in: note 71.36
When I am roughly right about those two different paradigms, the outdated one runs even counter what the later one could help accomplish. Otherwise they wouldn’t be different as paradigms go, now would they?! As a corollary, it is highly unlikely that the persons, say, mastering the old paradigm can be of much use getting the new one accepted and productively implemented.
in: note 71.40
Ik kan mij de tegenwèrpingen voorstellen. Hallo, als jij gelooft, zo hoor ik iemand zeggen, dat informatiekundige ontwerpers dàt moeten begrijpen, kan je het natuurlijk wel vergeten, véél te ingewikkeld. Tja, vergeet dan maar, zo stèl ik hier maar meteen, dat het met digitale facilitering van stelselmatig informatieverkeer ooit iets gestroomlijnds, flexibels enzovoort kan worden. Alweer nauwkeuriger modellering vàn een object omvat modellering van situatie(s), en omgekeerd.
in: aantekening 72.7
Steker nog, voor wie zonodig in termen van lagen wil spreken, stelselmatig vormt het conceptuele informatiemodel de bodemlaag. Van dàt ontwerp wordt alles — daardoor — samenhangend àfgeleid[.]
[D]e voornaamste ontwerpkeuzes [moeten] vooraf […] gaan aan technische inrichting. Middel- komt ná doelbepaling.
[H]et primaat […] moet liggen […] bij begripsmatige ordening van de werkelijkheid. Daar zijn programmeurs inderdaad niet voor opgeleid, al helemaal niet voor de modellering van stelselmatige — dynamiek van — betekenissenvariëteit. Ik vrees dat daarvoor nog niemand deugdelijk opgeleid is. Door dàt aan te pakken vind ik een oplossing, nou ja, sterke verbeteringen wèl haalbaar. Dat kost weliswaar enige tijd, maar doorgaan met wat überhaupt geen zin heeft duurt zelfs eindeloos.
Programmatuur is typisch iets waaraan maar enkele mensen kunnen werken, anders bezorgen ze elkaar alsmaar méér werk van alsmaar afnemende kwaliteit. Ik geloof er echter niet in, dat programmeren zònder programmeurs kan. Maar wat m.i. ècht onmogelijk is zodra het met betekenissenvariëteit wat ingewikkelder wordt, en voor die opgave staan we allang door maatschappelijke dekking van digitale voorzieningen voor informatieverkeer, is adequate programmatuur ontwikkelen zònder ontwerp.
Ik houd het op één werkelijkheid. Een model dáárvan moet altijd
voorop staan. Op hun beurt vergen hulpmiddelen inderdaad ok weer
modellen om ze te maken enzovoort, maar die modellen behoren als
àfgeleid opgevat te zijn. We raken en blijven m.i. hopeloos verward,
indien we zulke afgeleide modellen voor de waarheid over de
werkelijkheid houden en we gedragen ons zelfs psychotisch zodra we
afgeleide modellen voor werkelijkheid zèlf houden (en zo door naar
dictatoriaal indien we de werkelijkheid op die manier willen
beheersen).
Het is nuttig om instrumentarium te verbeteren. Maar zijn problemen
eigenlijk wel veroorzaakt door gebrekkig instrumentarium? Of liggen ze
ergens ànders aan? Mijn idee is dat de voornaamste problemen die thans
met programmatuur worden geassocieerd, àndere oorzaken kennen. Zolang
we de verkeerde diagnose stellen, blijven passende oplossingen
onbereikbaar, gaan maatregelen mbt instrumentarium niets voordeligs
uithalen. Waarschijnlijker is het dat ze problemen door ònbegrepen
gebruik verergeren. Pas wanneer adequate maatregelen en voorzieningen
getroffen zijn als oplossing van de hoofdproblemen, kan ook duidelijk
zijn wat er eventueel nog aan instrumentarium voor programmering
verbeterd kan worden.
Voor infrastructuur voor (informatie)verkeer, ofwel voor voorzieningen waardoor nota bene verscheidenheid van gedragingen gefaciliteerd moeten — kunnen — zijn, is dat dus een zgn stelselmatige opgave. Informatiekundig moet een vakdiscipline daarvoor m.i. dringend nog worden … ontworpen, enzovoort.
Stèl dat ik gelijk heb met de noodzaak van een informatiekundig àndere aanpak op zgn stelselschaal van informatieverkeer. Dan volgt daar uit, dat iedereen het slechts alsmaar nòg drukker kan krijgen, met netzo voorspelbaar alsmaar minder resultaten, door aan een kennelijk achterhaalde aanpak vast te houden. De enige manier om die m.i. averechtse drukte te doorbreken, en wel structureel, is om over te gaan op een stelselmatig deugdelijke aanpak (terwijl er informatiekùndig gezien thans feitelijk nog niet eens een aanpak is). En hoe eerder die koers gewijzigd wordt, des te eerder volgt profijt ervan. Ja, iedereen doet allang haar of zijn stinkende best om er iets van te maken, dat neem ik graag aan. Maar het motiveert natuurlijk pas ècht, als het gaat lukken.
Voor informatievoorziening, dus ook voor informatiebeheer, houdt verruiming tot stelselschaal vooral in dat veronderstellingen mbt voorwaarden voor eenduidige betekenis dringend herzien moeten worden.
in: Wen er maar aan! Over noodzaak en opzet van stelselmatig informatiebeheer
De voornaamste voorwaarde voor gebruikskwaliteit betreft
stelselmatig eenduidige betekenissen. En dat vergt methodische
ordening. Daartoe dient Metapatroon met het ordeningsbeginsel van
contextuele verbijzondering.
De nadruk op gebruikskwaliteit strookt met voorrang voor
doeltreffendheid[. …] Doelmatigheid is daarvan àfgeleid aan de
orde, nooit òmgekeerd.
in: Wen er maar aan! Over noodzaak en opzet van stelselmatig informatiebeheer
Uiteraard telt ontwerp(en) van verkeersvoorzieningen c.q. infrastructuur technische aspecten. Maar gelet op het doel ervan staat facilitering van sociale verhoudingen voorop en mensen nemen aan informatieverkeer deel ter afstemming van hun gedragingen. Dat is door en door sociaal. In die zin is informatieverkéérskundige ontwerpleer een overwegend sociale vakdiscipline. Die discipline is helaas gekaapt door computerprogrammeurs e.d. Zij hebben echter een ànder vak.
Wat aldus nog niet duidelijk raakt, is de verwevenheid van betekenissen. Nota bene verschillen zijn één, tevens samenhang ertussen is echter pas twee en dus stelselmatig bruikbaar. En voor zulke betekenissenordening is toch ècht — beheersing van — een deugdelijke modelleermethode nodig.
Kijk, programmeurs zijn er genoeg, en wie weet zelfs véél te véél. Er is een verhoudingsgewijs zéér gering aantal informatiekundige ontwerpers nodig. Zulke ontwerpers zijn er echter nog steeds niet, laat staan bekwaam voor stelselmatige ontwerpopgaven. Opleiden, dus. Nee, wie zich allemaal it-architect oid noemen zijn doorgaans juist òngeschikt daarvoor. Dat zijn immers meestal opgeklommen programmeurs, met zelfs daarvoor geen deugdelijke opleiding. Hoe dan ook oriënteren zij zich, retoriek ten spijt, volgens technologie. Wat zij aldus als vernieuwend, vooruitstrevend enzovoort presenteren, en naar ik aanneem geloven zijzèlf er ‘heilig’ in, belemmert facilitering van reële variëteit.
Voor de vergelijking met digitalisering gelden programmeurs als ambachtslieden. Als zodanig remmen ze infrastructuurontwikkeling stellig niet bewust. Ze weten niet beter, en opdrachtgevers dus nog steeds evenmin. Is er iets aan te doen? […] Maar ‘we’ moeten voor ontwèrpkwaliteit dus niet, ook verder overdrachtelijk gesproken, timmerlui ànders opleiden. Programmeurs moeten … programmeren. En dat moeten programmeurs uiteraard alsmaar beter leren doen. Informatiekundig ontwerp(en) op de schaal van inmiddels tot en met globale samenleving is echter een àndere vakdiscipline, en vergaand ook een nieuwe. Er moet voor de eenwording die nota bene bepalend is voor infrastructuur dus een dienovereenkomstig nieuwe opleiding komen. Zolang die behoefte resp. noodzaak politiek-bestuurlijk veronachtzaamd blijft, zitten ‘we’ domweg vast in de ontwerp- en zodoende ontwikkelfase van alsmaar méér toepassinkjes met over en weer verwarring over betekenissen van dien ipv dat ‘we’ de stap helpen zetten naar digitale infrastructuur voor informatieverkeer.
Het is geen kwestie van theoretische kennis ipv praktische vaardigheden. Als gedrag praktisch heet, komt dat voor iederéén voort uit een motief. Theorie? Die wisselwerking moet met nadruk op uitvoering nu eenmaal anders verlopen dan voor ontwerp. Een ontwerper is daarom niet louter theoretisch werkzaam, maar óók praktisch, zij het als opsteller van een ontwerp weer ànders praktisch dan een uitvoerder van zo’n opgesteld ontwerp.
Wat echter telt, is pàssende opleiding. En voor alweer ingewikkelder ontwerpopgaven — ingewikkelder, vooral omdat rekening gehouden moet worden met grotere variëteit van gedragingen van een groter aantal ‘gebruikers’ en overige belanghebbenden in een alsmaar grotere dynamiek van variëteit van hoedanigheden — past een ambachtelijke opleiding, dwz voor vakkundig constructiewerk, niet langer. Dat constructiewerk raakt overigens eveneens alsmaar ingewikkelder, maar betreft dáárdoor steeds noodzakelijker óók een vak apart.
Ja maar, kan ik me als prompte tegenwerping voorstellen, er zijn
toch allang alom it-architecten aan de slag? Zo noemen allerlei mensen
zich inderdaad, klopt, maar zij oriënteren zich ònverminderd volgens
programmatuur, ofwel verbrokkelend.[…] Zij beheersen dus juist
niet het nieuwe, integendeel. Voor stelselmatige opgaven zijn ook zij
nog helemaal niet geschoold. En door zichzèlf ten onrechte als
ontwerpers van voorzieningen voor, enigszins paradoxaal uitgedrukt,
individualiseringsverkeer voor te doen, begrijpen opdrachtgevers er
helaas nòg minder van. Zeker voor zulke nieuwe opgaven moeten zij met
voorrang een ontwerpopdracht verstrekken. Dat gebeurt voor wat
feitelijk allang bijdragen aan digitale infrastructuur moeten zijn,
echter nog steeds niet. De gevestigde opdrachtnemers met de daarvoor nu
nèt verkeerde vakdiscipline weigeren vooralsnog te overwegen dat hùn
werk pas — wederom — òpbouwend is volgens ontwerp door
iemand die daarvoor een àndere vakdiscipline heeft leren beheersen. Wie
dat slechts kunnen doorbreken, zijn opdrachtgevers. […] Waarvoor
dat geldt, nota bene, zijn ontwèrpopdrachten. Voor
constructie-opdrachten komen o.a. ontwerpers juist niet in aanmerking.
Een ontwerper moet wel kunnen beoordelen welke constructeur in staat is
het ontwerp te realiseren (en daarom moet de ontwerper namens de
opdrachtgever toezicht op ontwikkeling-vòlgens-ontwerp houden).
De noodzaak van zulke functiescheiding is voor infrastructurele
voorzieningen met daarvoor onmisbare oriëntatie volgens
maatschappelijke ontwikkeling alleen nog maar dringender dan toen Jaap
van Rees er een pleidooi voor hield.
De hamvraag luidt: Wèlke politiek-bestuurlijke functionaris begrijpt
voldoende van infrastructuur om het belang van — voorrang voor
— een ontwerpopdracht te beseffen èn ernaar te handelen? Als er
nu ergens één functionaris zou zijn met verstand èn handelingsruimte,
desnoods verhuld, vooruit, om een deugdelijke opleiding op te laten
zetten … […] Voor alle duidelijkheid benadruk ik dat het
daarbij voor stelselmatige ontwerpopgaven niet gaat om het opkrikken
van kennis e.d. van leden van programmeurs als bestaande beroepsgroep.
Ja, er zijn talloze tèchnisch gerichte opleidingen. Maar wie is in
staat om ontwerpbijdragen te leveren aan wat ook op digitale leest een
verkeersstelsel voor èchte mensen voor hun èchte variëteit van
interacties, ontplooiing, enzovoort moet zijn? Dáárvoor is en blijft
techniek een middel. Belangrijk, zo niet onmisbaar, maar tòch nooit
meer of minder dan een middel.
Nogmaals, er moet een àndere, nieuwe beroepsgroep opgeleid worden. Als
aanduiding heb ik civiel informatiekundige of informatieverkeerskundig
ontwerper geopperd. Zo’n naam is echter ondergeschikt aan
erkenning als vakdiscipline.
Nù zeggen weliswaar nogal wat mensen dat ze voor digitalisering architect zijn, maar kunnen ze wèrkelijke ontwerpopgaven niet aan. Waar blijft die oplossing voor ontwerpers van digitale infrastructuur? Nee, die ontwerpopleiding is er dus nog niet[.]
Wat ik tot dusver vergeefs probeer te agenderen, is dat het voor maatschappelijk informatieverkeer als aspect (!) van openbare ruimte resp. publiek domein nog steeds aan bekwame ontwerpers ontbreekt. Er moet met voorrang een opleiding voor worden opgezet. Maar ja, zonder opdrachtgevers is er geen beroepsperspectief[.]
in: aantekening 74.9
De term architectuur is veeleer ingezet zoals een vlotte verkoper doet, ofwel voor een valse suggestie. Dat is in dat geval wellicht zelfs met de beste bedoelingen gebeurd, maar dan in elk geval door iemand die domweg niet beter wist.
Sterker nog, wat met digitalisering voor architectuur doorgaat is en blijft vaak zelfs extreem beperkt tot zgn technische constructie van het ‘bouwwerk,’ ofwel programmering, ipv gebruikskwaliteit van relevante informatie voor deelnemers aan informatieverkeer.
Wat opnieuw tot vertraging leidt en vervolgens averechts uitpakt, is de neiging ook hiervoor wederom her en der bijgevolg aparte maatregelen te treffen. Wie informatiekundig weinig tot geen besef heeft, maar wèl verantwoordelijk is, vindt zulke apartheid stellig begrijpelijk. Er spreekt immers daadkracht uit. Mis! Optimale voorzieningen zijn nooit een losse verzameling maatregelen voor allerlei relevante onderwerpen. Door ze als aspecten te erkennen, verschuift nadruk naar hun samenhang. Daardoor raakt — pas — algemeen … voorzien in structuur, of wel voorwaarden voor een verzameling van gebruiksmogelijkheden die naar omstandigheden al dan niet beschikbaar gesteld kunnen zijn.
in: Maatschappelijk informatieverkeer en gegevensbescherming
[Er] dreigt — wederom — verabsolutering van wat ònlosmakelijk als aspect moet blijven gelden. Ontwerp van stelselmatigheid is inderdaad een moeilijke opgave. Daarom is het raadzaam er een informatiekundig ontwerper bij te halen die bekwaam erin is.
in: Maatschappelijk informatieverkeer en gegevensbescherming
Er is met voorrang een passende ontwerpdiscipline nodig voor maatschappelijke doelen, en dàt vak bedoel ik met de aanduiding informatie(verkeers)kunde. En, terùg naar AF, zonder geschikte opdrachtgevers is zo’n vak kansloos.
Voor zover ik kan overzien, bestaat nog maar nauwelijks besef van de
noodzaak van expliciete betekenissenmodellering (Engels: conceptual
modeling). Vaak wordt dergelijk ontwerp overgelaten aan …
ontwikkelaars. Nogmaals, voor een bereikje waarbinnen atomisme
volstaat, gaat daardoor meestal weinig tot niets mis. Maar zodra
variëteit (verkeers)stelselmatig aan de orde is, moet informatiekundig
ontwerpen ècht als een àndere vakdiscipline gelden.
Ontwikkelaars zullen op navraag prompt beweren dat zij het zo allang
doen. Tja, waarom wèrkt het dan niet, althans niet samenhangend voor
deelnemers aan digitaal gefaciliteerd informatieverkeer?
in: aantekening 76.7
In informatiekundig opzicht hebben natuurlijk àlle problemen met informatie annex teken(s) te maken.
in: aantekening 76.9
Informatiekundig is m.i. nòg evidenter de noodzaak aan de orde van
een semiotiek (lees ook: tekenleer) die zowel een epistemologie (lees
ook: kennisleer) als een ontologie (lees ook: grondslagenleer) inhoudt,
vice versa. Ik heb daarvoor onder de noemer van subjectief
situationisme een voorstel gedaan, […] schematisch geschetst met
een enneade[ …] Die enneadische semiotiek vormt de grondslag voor
de modelleermethode Metapatroon.
Dat is, nota bene, géén middel voor het ontwerpen van infrastructuur in
de zin van technische voorzieningen. Als informatiekùndig geldt de
opgave om voor het stelselmatige bereik door infrastructuur informatie
eenduidig vormbaar resp. interpreteerbaar te krijgen. Daarvoor dient
Metapatroon […,] methodisch stelselmatig bruikbaar en werkzaam,
omdat voor borging van eenduidigheid slechts één beginsel volstaat, dat
is recursieve contextuele verbijzondering zoals ik het noem.
Ik voeg eraan toe dat de gedragswetenschappen om werkelijk relevant voor ontwerpopgaven te zijn — en wel beschouwd is met èlke gedraging een ontwerp door het subject in kwestie aan de orde — op hun beurt zelfs principieel aandacht moeten besteden aan subjectief situationisme met bijbehorende — enneadische — semiotiek.
Door wat toeval heet, vàllen wat aldus — pas — delen blijken samen tot iets kwalitatief nieuws, spreekwoordelijk tot een geheel groter dan hun som. Voor wie echter weet wat als delen kan gaan dienen èn hoe ze onderling gepositioneerd moeten zijn om daadwerkelijk samen te vallen, kan de uitkomst nauwelijks — meer — een verrassing zijn.
[I]nformatiekunde [kàn] géén afbeelding [..] leveren van wat
ònvoorwaardelijk bestaat. Er valt niet te ontkomen aan het subject dat
het teken in kwestie vormt. En op een àndere manier geldt elk teken
aldus wel degelijk als afbeelding. [… Terwijl] een teken
[…] geen zgn objectieve, zeg ook maar algemeen geldige,
beschrijving van werkelijkheid [biedt,] is èlk teken een verzoek tot
inschikkelijkheid. Wat een subject, vooruit, afbeeldt, is het gedrag
waartoe z/hij een ander subject — of zichzelf — ermee wil
bewegen. […]
Ik vrees dat ‘de’ informatiekunde nog niet eens zover nog
is om te erkennen dat ter facilitering van informatieverkeer het, hmm,
object van afbeelding principieel ànders moet zijn opgevat. Intussen
meen ik met Metapatroon reeds de passende modelleermethode voor
ordening van betekenissenvariëteit beschikbaar te stellen. Maar wie de
noodzakelijke paradigmawissel mbt ‘afbeelding’ nog niet
waagt, moet de bijbehorende modelleermethode onbegrijpelijk blijven,
vice versa. Patstelling, dus. Ik kan er blijkbaar niets aan doen om die
te — helpen — doorbreken. Tja, daarom ga ik maar dóór met
bestudering van (vak)literatuur op zoek naar m.i. verwante of, wat
abstracter beschouwd, dezèlfde aanpassingsopgaven [en] beweringen
[…] die — ook — informatiekundig relevant zijn. Wie
weet helpt het ooit wèl, dat ik ze […] onder de aandacht breng en
voorzie van enig commentaar.
in: note 77.51
De nadruk ligt op, zeg maar, modulaire opzet van middelen. Dat gaat klakkeloos voorbij aan doelen en welke ordening van betekenissen — en dàt is er informatiekundig aan — daarvoor nodig en voldoende is. […] Voor zoveelste keer, daarvoor is informatiekundig ontwerp onmisbaar, maar graag algemener voor informatieverkeer. […] En digitale facilitering van informatieverkeer op véél ruimere schaal dan die van een enkele, aparte toepassing is vooralsnog een vergaand nieuwe opgave. Die vergt dus vernieuwing, om te beginnen van modelleermethode en zo door naar stelselmatig bemeten tèchnische componenten.
in: note 77.66
Als het om infrastructuur — dus op maatschappelijke schaal — voor informatieverkeer gaat, moet het zelfs evident zijn dat verzamelde en/of achtereenvolgende ontwerpers ervan het navenant stelselmatig bemeten betekenissenmodel ervan resp. -voor nooit als voltooid kunnen verklaren. Wat intussen voor continuïteit van eenduidigheid-in-samenhang zorgt, is de modelleermethode voor — stelselmatige ordening van — dynamiek van betekenissenvariëteit, Metapatroon. Daarmee kunnen betekenissen onderhouden zijn en blijven[.]
in: note 77.71
Volgens technische insteek is er — een vorm van — kolonisatie aan de orde[. …] Digitalisering à la Metapatroon vergt eveneens “techniek,” maar die mikt dienend voor evenwichtige (verkeers)verhoudingen tussen individuele deelnemers in hun wisselende hoedanigheden.
in: note 77.105
Omdat opdrachtgevers geen besef hebben van de, vooruit, toegevoegde waarde van informatiekundig ontwerpers, heeft die ontbrekende vraag ertoe geleid dat zulke ontwerpers er nog steeds niet of nauwelijks zijn. Iedereen blijft maar denken dat digitalisering draait om programmatuur. Mis! Er moet allereerst een betekenissenmodel zijn ontworpen; vervòlgens is — pas — duidelijk wat er — eventueel nog — valt te programmeren.
in: note 77.109
Zo pleit ik al decennia ervoor dat overheidsdigitalisering naar haar aard een infrastructureel karakter heeft, en dus stelselmatig bemeten moet zijn. De noodzakelijke stelselmatigheid vergt vooral een gewijzigde informatiekunde als vakdiscipline, te weten georiënteerd volgens facilitering van maatschappelijk informatieverkeer met erkenning van reële betekenissenvariëteit van dien[. …] Dus over ontwerp gesproken, het kost tijd om zùlke informatiekundige ontwerpers degelijk opgeleid en ze dan de passende rol in digitaliseringsprojecten toegewezen te krijgen. (Maar) nòg langer afwachten in onmacht helpt uiteraard niet, integendeel.
Het besef ontbreekt ook daar dat informatiekundig ontwerpen ècht een vak apart is resp. dat digitalisering voor een stelselmatige opgave nooit kan slagen zònder informatiekundig ontwerp.
De tragiek vanaf wat grootschaliger gemikte digitalisering is, dat opdrachtgevers en —nemers gezamenlijk “incidentele veranderingen” voortzetten. Ofwel, er moet iets … veranderen om dat te doorbreken. Hun tweeledige verhouding, met bestuurders aan de ene en ict-ers aan de andere kant, moet worden uitgebreid tot een drieledige door opname van een informatiekundig ontwerper. En de ontwerper moet de structurele (lees ook: stelselmatige) oriëntatie door verandering prioriteit geven. Kùnnen geven, waartoe de opdrachtgevende bestuurder haar/hem nodige en voldoende ruimte moete geven, niet in de laatste plaats in relatie tot ict-ers.
Ik kan niet nalaten om zulke misvattingen met die over
informatiekunde te vergelijken. Zo meent vrijwel iedereen abusievelijk
dat informatie gaat over wat er in computers omgaat. Nee. Nota bene óók
informatie heeft als onderwerp gedrag door subjecten, en dan met nadruk
op teken- resp. informatieverkeer zowel als voorwaarde als
onlosmakelijk onderdeel van — situationele —
subjectgedragingen. Ofwel, omgekeerd heeft psychologie daarom inderdaad
informatieverkeer als onderwerp.
Met het oog op facilitering van subjecten als deelnemers aan
informatieverkeer ontwerpt de informatiekundige met voorrang wat er
voor hen (!) eventueel o.a. ’uit‘ computers moet komen.
Daaruit volgt — pas — wat er ’in‘ computers
moet omgaan. De precisering en uitvoering van dergelijk ontwerp vergt
een aldus verwante, maar àndere vakdiscipline. Voorheen heette dat vak
ook wel informatica, tegenwoordig is de aanduiding ict gangbaar. Die
staat voor informatie- en communicatietechnologie, waarmee digitale
technologieën bedoeld zijn. […] Zo hebben ook ict-ers m.i. een,
vaak zelfs nog impliciete, standaardtheorie of, dan beter uitgedrukt,
standaardiserende theorie, dwz de opvatting dat hoe — zij denken
dat — een computer werkt, bepalend is voor wèlke gedragingen door
gebruikers tellen; als idealisering door ict-ers geldt gauw dat
digitalisering gebruik door subjecten, en bijgevolg subjecten
überhaupt, overbodig maakt. [… Daarom] moeten we voor
digitalisering dringend àf van de a priori reductie (lees ook:
vernauwing) tot dataverwerking-door-computers als referentiekader.
Ervan uitgaande dat een opdrachtgevende bestuurder daartoe niet zèlf in staat is, moet z/hij voor een digitaliseringsproject met voorrang iemand inschakelen met informatiekundig ontwerper als “beroep.” Nee, veel bekwame beroepsbeoefenaren zijn er nog niet. [H]oe dat komt[?] Géén opdrachten. Die gaan immers meteen naar ict-ers, zeg ook technici die vaak in de waan verkeren dat met het middel tegelijk het doel gegeven is. Enfin, op toenemende vraag naar informatiekundig ontwerp volgt als het ware vanzelf vanzelf het aanbod van bekwame ontwerpers. Wat echter ook nog steeds ontbreekt, is een deugdelijke opleiding.
Noem informatiekundig ontwerp(en) met als hoofdopgave stelselmatige ordening van betekenissen gerust ook filosofie.
in: aantekening 79.6
Indien het aanbod niet met de vraag spoort, blijft de tweeledige
functiescheiding vaak ten onrechte gehandhaafd. Verbetering wordt
abusievelijk verwacht van versterking van besturing in combinatie met
versterking van de vraag- en/of aanbodfunctie. Dat maakt de ontsporing
echter alleen maar erger.
Er moet slechts de ontwerpfunctie toegevoegd worden. Daarvoor telt
kwaliteit. Vaak volstaat één ontwerper, tijdelijk ingeschakeld in geval
van een nieuwe vraag.
[O]ok Metapatroon is middel, géén doel.
[Zo] ‘helpt’ het om voor informatiekundige veranderingen expliciet aandacht te schenken veranderingsvoorwaarden. Dat is er voor succes, kortom, veranderkundig aan.
Ik stel dus voor om het woord multiproblematiek algemener te
benutten[. …] Terwijl de problematiek, herstel, multiproblematiek
van geval tot geval inhoudelijk uiteraard sterk kan verschillen, maakt
het voor de manier om in informatie-voor-overzicht te voorzien immers
weinig tot zelfs helemaal niets uit.
Van het woord problematiek gaat de suggestie uit, dat er iets moet
gebeuren. Zelfs dringend. […]
Nee, bij een oproep tot stelselmatigheid kunnen de meeste mensen zich
niets voorstellen. Zo’n woord valt wat mij betreft àf voor
publieksvoorlichting (maar heben wij ònderling wèl nodig).
What’s in a name? Aan een ènkel woord, hier dus architect,
valt onmogelijk eenduidig betekenis te geven resp. ontlenen. Daarvoor
moet nodige en voldoende context ‘als het ware’ meegeleverd
zijn. Voor wat de gebouwde omgeving is gaan heten, zeg grofweg huizen,
steden enzovoort, is de architect de ontwerper geworden, een
hoedanigheid die voor ingewikkelder bouwopgaven verschilt van die van
de aannemer (lees ook: uitvoerder). Wanneer het bouwobject èxtra
ingewikkelde ‘onderdelen’ omvat, worden daarvoor technische
adviseurs ingeschakeld voor desbetreffende — nadere —
deelontwerpen en dienovereenkomstig toezicht op uitvoering. Denk voor
een gebouw aan zgn klimaatbeheersing. Nota bene, de (bouw)architect is
en blijft verantwoordelijk voor ontwerp van en door samenhang. Voorop
staat doeltreffendheid met nota bene ethische afwegingen van dien,
waarna — pas — doelmatigheid volgt. Vooropgezette
doelmatigheid op ònderdelen is al helemaal onzin, zodra daardoor
doeltreffendheid van het geheel verloren gaat (en doelmatigheid van het
geheel nihil is).
Digitalisering betreft eveneens gebouwde omgeving, echter zeg maar
minder fysiek. Wie zich daarvoor thans architect noemt, vervult vaak de
rol vergelijkbaar met die van technisch adviseur voor projecten mbt
objecten in wat traditioneel gebouwde omgeving heet. Aangezien vrijwel
alle opdrachtgevers voor digitalisering vooralsnog hoogstens slechts
vertrouwd zijn met betekenissen van hoedanigheidsaanduidingen à la
traditionele gebouwde omgeving, beseffen ze niet dat ze zich ernstig
vergissen door wie feitelijk ‘technisch adviseurs’ zijn
voor ‘architecten’ in de zin van overkoepelend ontwerper
aan te zien. Daardoor vatten ze prompt verkeerd op wat zulke
‘architecten’ adviseren, terwijl een ontwerp dat de
wèrkelijke opgave betreft nog steeds ontbreekt.
Voor een informatiekundig ontwerper die een [opdrachtgever] moet helpen
bij digitalisering, komt het op grove nalatigheid neer wanneer z/hij
zich niet terdege verdiept in de ‘[opdracht]’ in kwestie èn
meer vanwege stelselmatigheid. Voor een technisch adviseur is dat
alweer minder dringend, want daar is de ontwerper immers voor
verantwoordelijk. Zolang er géén architect ingeschakeld is in de
hoedanigheid van iemand verantwoordelijk voor integraal ontwerp,
dreigen technisch adviseurs er abusievelijk op te worden aangesproken;
zij gaan doen wat ze niet kùnnen.
De ontwerper, stèl dat inderdaad iemand in die hoedanigheid met
vereiste bekwaamheid is ingeschakeld, moet de technisch adviseur
uiteraard serieus nemen, en via de ontwerper moet de opdrachtgever
[…] dat doen. Maar omgekeerd moet de technisch adviseur deskundig
zijn wat het specialistische(r) aspect/onderdeel betreft. Stel dat om
allerlei redenen het ontwerp van een elektrisch aangedreven voertuig
voorkeur verdient. Het heeft ‘technisch’ dan weinig zin om
erop te staan dat een benzinetank in het ontwerp opgenomen moet
worden.
Wanneer een opdrachtgever door vermeende architecten wordt àfgeleid,
zou je die opdrachtgever telkens aan de wèrkelijke opgave moeten helpen
herinneren, opdat z/hij iederéén kan blijven vragen wat hùn bijdragen
zijn aan oplossing van dat probleem. Omdat een technisch adviseur nu
eenmaal typische … technisch-adviesantwoorden geeft, kan je de
opdrachtgever verduidelijken dat zo iemand zich weliswaar architect
noemt, maar het dus niet is. […] Laten ‘architecten’
er vooral technisch over adviseren, maar wèl met de wèrkelijke opgave
voor ogen. Als zij zich daarvoor liever blind houden, en dus ook niet
van […] de opdrachtgever willen horen wat de bedoeling is, tja,
dan plegen ze stellig niet opzettelijk sabotage maar komt het er wel op
neer.
[V]olgens de werkverdeling voor wat ingewikkelder fysieke bouwsels
[is] tegenwoordig weliswaar eveneens voor digitale bouwsels de
functiebenaming ‘architect’ in gebruik geraakt […],
maar […]daarbij [gaat het] doorgaans om zoiets als technisch
adviseur à la fysieke gebouwde omgeving […]. Als zodanig
verschilt een zgn technisch adviseur voor de fysieke bouw daar dus van
zowel de architect als de aannemer.
Terwijl de functie van doelgericht ontwerpend architect voor
digitalisering tot dusver vaak ònbezet blijft, is vergelijkbaar met de
fysieke bouw wèl de functiescheiding ontstaan tussen de middelgedreven
technisch adviseur en de middelbedreven programmeur. Maar die scheiding
vind ik voor digitalisering zelfs averechts. De fysieke-bouwfuncties
van technisch adviseur en aannemer (lees daarvoor dus: programmeur) zie
ik bij voorkeur in één persoon verenigd. Daarvoor heb ik allerlei
argumenten.
Principieel geldt dat digitalisering àlles (!) onder de noemer van
informatie brengt. Voor een fysiek gebouw kan nog redelijk opgaan dat
zoiets als een functionele (lees ook: aspectmatige) decompositie valt
dóór te trekken naar materiële decompositie. Waar dat zo is, kan het
overkoepelend ontwerp ruw blijven; per aspect kan een technisch
adviseur en zo door tot een aannemer haar/zijn gang gaan, waarna de
aldus vergaand apart gerealiseerde componenten zich tot het ontworpen
geheel laten samenvoegen.
Voor de meeste fysieke bouwobjecten klopt dit uiteraard al niet. Neem
een spouwmuur. Dat is vaak een zgn dragende muur èn dient ter
beheersing van het ‘klimaat’ binnenshuis. Zodra zulke
verwevenheid aan de orde is, heeft de architect de ontwerpregie voor
bijdragen van diverse technisch adviseurs.
Zodra informatievoorziening als informatieverkeer (!) stelselmatig van
aard is, moet er met/volgens verwevenheid gerekend zijn. Het is dan de
informatiekundig ontwerper die ervoor moet zorgen dat àlle relevante
aspecten evenwichtig onder de ene noemer van informatie passen, en de
technisch adviseur/programmeur die het dienovereenkomstig stelselmatig
bemeten digitale hùlpmiddel daadwerkelijk ‘bouwt.’
[Aanvullend] merk ik op dat voor digitalisering de scheiding tussen
architect-als-technisch-adviseur en programmeur niet wèrkt. De meeste
programmeurs trekken zich van een àndere technisch adviseur niets aan.
Daar brengt versterking van de architectuurfunctie uiteraard géén
verandering in. Programmeurs hebben immers vergaand gelijk, dat zij
toch vooral ieder voor zich hun eigen technisch adviseur moeten zijn en
blijven. Intussen blijft er alsmaar géén werk gemaakt te worden van
zelfs maar toevoeging van de, vooruit, informatiekundig-ontwerpfunctie
(wat opdrachtgevers wellicht verwachten gelet op de term
architectuurfunctie; nogmaals, die is nota bene in afwijking van wat
voor de fysieke gebouwde omgeving geldt in de digitaliseringspraktijk
technisch-adviesfunctie gaan betekenen). […]
Als ik mijzelf hier als informatiekundig ontwerper opvoer, nee, ik
slaag er niet in om zulke, ook nog eens stelselmatig, doelgerichte
aandacht te verenigen met het zeg maar digitaliseringstechnische
vermogen om bruikbare middelen ervoor samen te stellen. Dat vind ik een
ànder vak. Als dat dan het werk van een technisch adviseur is, stelt
z/hij specificaties op met óók weer … informatie. Als het ware in
één moeite door schrijft de technisch adviseur de
computerprogrammatuur, klaar.
Zo blijft het aantal te onderscheiden functies voor digitalisering
beperkt. Maar ook het aantal betrokken personen in die respectievelijke
hoedanigheden moet zo beperkt mogelijk blijven.
Het principiële gebrek betreft naar mijn idee, voor de zoveelste keer, dat er voorbarig onderscheid gemaakt blijft. Ja, spraak is ànders dan schrift. Maar spraak kent ook verband met schrift. Want èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. En voorzover ik dat voor informatiekunde kan nagaan, is die vakdiscipline vooralsnog vooral schriftelijk georiënteerd[, dwz] ook daar helaas nog steeds verkeerd gericht volgens absolute dingen en ‘hun’ namen.
Genuanceerder vind ik dat (overheids)bestuurders en — hogere — ambtenaren tevens verantwoordelijk zijn voor veranderen. Zij moeten er zonodig leiding aan geven[. …] Maar de ontwerpfunctie vind ik een àndere functie dan die van opdrachtgever. De leidinggevende functionaris wordt àls opdrachtgever weliswaar stellig bij ontwerp(en) betrokken, maar mist vanaf wat ingewikkelder opgaven de vereiste bekwaamheid àls ontwerper (zoals de ontwerper niet in de positie van opdrachtgever verkeert).
[D]e situationele variëteit van gedragingen [geldt] volgens — de vakdiscipline van — sociale psychologie allang als vanzelfsprekend[.]
Zoals het destijds moeite kostte […] om een passender persoonlijkheidstheorie gevestigd te krijgen, is informatiekundige doorbraak met een stelselmatig wèl passende theorie èn modelleermethode nog steeds niet gelukt. […] Dat komt m.i. vooral omdat een vakdiscipline als informatiekunde feitelijk nog niet bestaat. Er is informatica, zeg op z’n Engels ook maar software engineering. De beoefenaren van dàt vak gaan vooralsnog uit van vaststaand verband tussen ènkel teken en betekenis. Het komt daarom niet bij ze op — en zo blijven opdrachtgever eveneens in die waan … verkeren — dat allereerst iemand met een ànder vak, informatiekunde dus, een stelselmatig deugdelijk betekenissenmodel moet ontwerpen. […] Omdat er géén aandacht is voor stelselmatig bemeten oplossingsrichting, weet ‘men’ niets beters te doen dan méér van hetzèlfde. Nee, over inmiddels àndere situatie gesproken, dat werkt dus niet. […] Filosofische aanduidingen van die vergissing, dwz ontkenning van variëteit, zijn absolutisme en essentialisme.
Zodra een ontwerper zich prominent in belangenstrijd mengt, is z/hij feitelijk géén ontwerper meer. Haar/zijn eigenbelang moet met de opdracht daarom op voorhand voldoende verzekerd zijn.
Sterker nog, eigenlijk zijn er nog maar nauwelijks informatiekundigen. Ik herhaal dat van zelfs maar bescheiden erkenning van subjectief-situationele betekenissenvariëteit als voorwaarde voor geslaagde digitalisering op stelselschaal nog geen sprake is. Wèl zijn er inmiddels alom zgn ict-ers.
[W]eliswaar [kost het] onontkoombaar enige moeite […] om iets op te steken dat kwalitatief ànders is, maar […] stelselmatige problemen [blijven] ònoplosbaar […] zònder die moeite te doen. Wat is er nu professioneel?!
Nota bene, [er] zijn blijkbaar programmeurs die tòch beseffen dat ze
voor passende bijdragen — veel — vèrder moeten kijken. Maar
àls programmeurs waarderen zij Metapatroon daarom nog vooral als
methode om zèlf voor modellering te gebruiken om vòlgens zo’n
ontwerpmodel relevantere programmatuur te ontwikkelen. Zeker, dat is al
prima, hoera.
Maar om [infrastructurele] voorzieningen te helpen treffen, […]
vergt stelselmatig beschouwd dat het perspectief volgens programmatuur
resp. digitale technologieën feitelijk niet (!) als leidend geldt. Voor
ingewikkelde opgaven is afstemming annex bemiddeling tussen enerzijds
problemen, behoeften, wensen, kansen e.d., anderzijds oplossingen,
mogelijkheden e.d. immers allesbehalve voor de hand liggend. Aspecten,
belangen enzovoort moeten in vòlle variëteit worden overwogen:
evenwichtige samenhang van verschillen. Ook nog eens veranderlijke
pluriformiteit noodzaakt tot ontwerp(en) als vakdiscipline. Dat is een
ànder vak dan, met een Engelse aanduiding, software engineering. Met
zo’n functiescheiding zijn ‘we’ voor ingewikkelde(r)
opgaven onder de noemer van gebouwde omgeving sinds millennia
vertrouwd. Een aannemer krijgt géén opdracht voor een ontwèrp van een
gebouw, laat staan voor een stedenbouwkundig ontwerp. Voor
stelselmatige digitaliseringsopgaven moeten ‘we’ kennelijk
nog wennen aan inschakeling van — wie ik aanduid als —
informatiekundige ontwerpers. Programmeurs, of zeg algemeen ict-ers met
hun beperkte/beperkende ‘technische’ oriëntatie, behoren
pas later aan de beurt te zijn (of tijdens ontwerpen, maar in de
hoedanigheid van technisch adviseur). Zulke ontwerpers,
informatiekundig, dus, zijn ook de doelgroep van [Metapatroon.] Maar
als beroepsgroep bestaan ze helaas niet, nog steeds niet, en het lukt
[…] tot dusver dus evenmin om zo’n m.i. noodzakelijk beroep
aan erkenning en zodoende aan ontstaan te helpen. Als het vooralsnog
verlichte programmeurs zijn die redelijke argumenten vóór Metapatroon
opperen, ben ik er wel degelijk erg blij mee. Wie weet …
Naarmate samenhang relevanter geacht wordt, verdient differentiële afstemming […] van gedragingen zelfs met voorrang aandacht. […] De … consequente operationalisering vergt immers een paradigmawissel van, zeg maar, essentialisme (lees o.a. ook: atomisme) naar situationisme (ook bekend als contextualisme). Dat is informatiekundig niet anders, herstel, kàn informatiekundig als gedrags- annex levenswetenschap niet anders zijn. […] Ik vind subjectief situationisme op z’n enneadisch zo’n theorie [als synthese]. Wat mij betreft luidt de semiotische hoofdstelling dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. […] Vergelijkbare — of dezèlfde?! — vragen kunnen volgens mij inspireren tot een levensvatbare-want-levensgerichte informatiekunde waarop enneadische semiotiek dan “een katalyserende invloed” kan hebben. […] Daarmee strookt dat Metapatroon als methode voor stelselmatige betekenissenordening met variëteit van dien principieel, als ik het zo mag uitdrukken, niet-essentialistisch is. Een betekenis geldt slechts beperkt. Voor de mogelijkheid van eenduidige interpretatie volstaat een teken als éénledig opgevat daarom niet. Als ònlosmakelijk onderdeel ervan dient context. Kenmerkend voor Metapatroon is daarom het beginsel van recursieve contextuele verbijzondering.
in: aantekening 83.1
Ik veroorloof mij een precisering door als onderwerp van passend onderzoek de pragmatiek van samenloop van subject en situatie voor te stellen. […] Zulk onderzoek en daaruit resulterend besef van vooral ontwerpers van gedragingen- met bijbehorende tekenvariëteit (lees voor teken ook: informatie) is dringend vereist.
Dat geldt m.i. alweer sinds jaren minstens zo dringend voor informatiekundig ontwerpen. Onder die noemer gaat het echter niet om herstel. Zo’n stelselmatig passende oriëntatie moet allereerst nog maar eens worden gevèstigd. Voorts is er zelfs helemaal géén sprake van een analogie. Informatie betreft immers taal resp. tekens. Het is dus niet slechts een kwestie dat informatiekunde weleens inspiratie zou kunnen ontlenen aan o.a. taalkunde. Daarentegen is informatiekunde wel beschouwd volledig (!) hetzèlfde als taalkunde of, algemener gezegd, tekenleer (lees ook: semiotiek). De overgeleverde taalkunde(s) annex tekenle(e)r(en) vind ik echter onbruikbaar voor informatiekundige (ontwerp)opgaven die digitale voorzieningen moet opleveren voor informatieverkeer met stelselmatig bereik met veranderlijke (betekenissen)variëteit van dien. Ook in die zin is de aanduiding herstel niet toepasselijk. Als stelselmatig zijn digitaliseringsopgaven zodanig ànders, dat er een vergaande àndere, nieuwe informatiekunde voor nodig is. Nogmaals, daarmee is dus prompt vastgesteld dat stelselmatige digitaliseringsopgaven kwalitatief gewijzigde taalkunde/tekenleer vergen. Met nadruk op pragmatiek stel ik enneadische semiotiek voor. Charles Peirce heeft onder de noemer van semiotiek reeds benadrukt dat het onzin is om taal en tekens als op zichzèlf bestaand te beschouwen. Algemener komt — ook — semiotiek op ontologie (lees ook: zijnsleer) neer, samenhangend overigens eveneens op kennisleer. Met enneadische semiotiek vind ik subjectief situationisme stroken, en uiteraard omgekeerd. Een passende modelleermethode voor ontwerp(en) van stelselmatige betekenissenordening is Metapatroon.
[W]ijziging van taalkundige theorie [i]s voorwaarde […] voor her- dan wel vernieuwing van wat van oudsher geldt als […] (ontwerp)discipline. [… Aan] vervuiling en […] bederf […] werken [ontwerpers mee] door het bereik van hun ontwerpopgaven onverantwoordelijk nauw op te vatten, alsof nadelige gevolgen in het zèlfverklaarde ‘elders’ dan niet meer tellen. Dat ligt uiteraard vergaand aan kortzichtige opdrachtgevers.
[T]aalkundige[n zouden] over de grenzen [moeten] kijken van wat
[zij] tot dusver als [hun] vakdiscipline beschouwd he[bben].
Digitalisering betreft m.i. [die] vakdiscipline immers óók en juist
daar acht ik bijdragen volgens taalkundige expertise dringend
noodzakelijk èn meteen heel praktisch.
Wie weet wordt er wèl naar [hen] geluisterd, wanneer [zij] àls
taalkundige stel[len] dat wat [ict-ers] volgens hun contextloze aanname
met digitalisering betekenismatig proberen te doen … domweg niet
kàn, punt. Ingewikkelder is het niet. Maar geloof laat zich moeilijk
wijzigen. Daarom doe ik een beroep op [taalkundigen] om zich ermee te
bemoeien volgens wat taalkundig allang een gevestigde en thans daarom
óók voor digitalisering relevante opvatting over borging van
eenduidigheid van betekenis is.
Enerzijds ben ik ervan overtuigd dat er een kwalitatief àndere informatiekunde nodig is voor de allang reële opgaven om samenhangende voorzieningen, noem ze gerust ook infrastructuur, te treffen voor digitale facilitering van informatieverkeer op — ook nog eens internationale — maatschappelijke schaal. Anderzijds ben ik bijna netzo overtuigd van de ònmogelijkheid om mensen die maatschappelijk posities bekleden waarop zij veranderingen in die stelselmatige richting zouden kùnnen helpen bevorderen, van die noodzaak te … overtuigen. Althans, redelijkerwijs lukt dat kennelijk niet. Er moet blijkbaar een crisis uitbreken waardoor ‘leiders’ in opperste paniek raken; vervolgens moet je nog eens het ongelofelijke geluk maar hebben — inderdaad, een minimale kans, àls er überhaupt nog zo’n kans is — dat ‘ze’ oplossing overlaten aan wie er verstand van heeft.
[Nogmaals,] de eis van zgn bewezen oplossingen [is] voor kwalitatief
nieuwe opgaven, nog zachtjes uitgedrukt, illusoir[.] Exemplarisch voor
mislukking is ook wat als, wederom met een Engelse aanduiding, system
integration […] zoal aanbevolen wordt[. …] De [doorgaans]
voorgestelde oplossingsmethoden hebben abusievelijk immers allemaal als
onuitgesproken veronderstelling dat slechts eventueel verschillende
vòrmen van informatie een coördinatieprobleem veroorzaken. Tja, àls dat
zo zou zijn, is een oplossing eenvoudig genoeg. Maar verschillen
betreffen met voorrang inhoud, dwz betekenis. En zulke verschillen zijn
vaak reëel. Bijvoorbeeld, een verdachte is — nog — geen als
schuldig veroordeelde. Een methode die — inhoud van —
betekenisverschillen elimineert, werkt daarom averechts enzovoort.
Daarentegen verdienen reële betekenisverschillen erkenning; een
pàssende (coördinatie)methode voegt betekenisvolle samenhang ertussen
toe. Dàt lukt met Metapatroon als stelselmatig bemeten
modelleermethode.
Overigens laten betekenisverschillen zich niet eens ontkennen,
hoogstens tijdelijk onderdrukken. Valse schijn van coördinatie door
uniforme betekenis verergert hoe dan ook feitelijk gebrek aan
samenhang.
Aan de technische vormvernauwing gaat tot dusver niet alleen
systeemintegratie mank, maar dat doen tevens — maatregelen ter
bevordering van — interoperabiliteit; onder de noemer van
semantiek wordt daarmee vaak zelfs èxpliciet uniformering van betekenis
nagestreefd. Wat vanaf de minste uitbreiding van [bereik van —
voorzieningen voor — informatieverkeer] beheerdomein dus geheid
verkeerd uitpakt.
Zolang een model ontbreekt van samenhangende betekenisverschillen zoals
ze voor een door betekenissenvariëteit gekenmerkt stelsel- annex
verkeersbereik relevant voor gebruikers (!) zijn, is digitalisering
vergeefse moeite. Tja, tegenwoordig geldt dat met netwerk(verbindingen)
praktisch voor èlk bereik. Het is een hardnekkige misvatting dat
digitalisering vooral om programmatuur draait, ofwel slechts een
kwestie van software engineering is. Wat ict-ers als programmeurs
verstaan onder zgn objecten, zijn zoiets als verwerkingsmodules (lees
ook: schakelbare ‘stukjes’ programmatuur). Wat
gebruikersbetekenissen betreft komen objecten volgens logisch atomisme
weliswaar enigszins in de buurt, maar dat atomisme is nu net te
grofmazig voor stelselmatige ordening van gebruikersbetekenissen; om
zulke reële betekenissen passend uit te drukken is op z’n minst
verfijning van zo’n object nodig tot netzoveel situationele
objectgedragingen als dat object in verschillende situaties
verkeert.
in: Identiteitstelling en nadere hoedanigheden in maatschappelijk informatieverkeer
Zo’n verruiming van oriëntatie acht ik tevens informatiekundig zéér dringend noodzakelijk. Vooruit, politiserende informatiekunde. Maar om met informatiekunde zo ver te komen, eindelijk, ligt wellicht nòg moeilijker.
Ik wil maar zeggen dat ook, nee, dus principieel wederom niets nieuws, zgn digitalisering hopeloos verstrikt geraakt is, ik geef een ruwe opsomming, volgens — westerse? — normering van zinsbouw, het idee dat een zin begripsmatig zoiets als een afgerond teken is, het idee dat naamwoorden in een zin verwijzen naar evenzovele absolute objecten, het idee dat taal het middel is voor objectieve beschrijving van dè werkelijkheid en het idee dat een omvattende beschrijving — dus — lukt met een verzameling van zulke genormeerde zinnen. Dat zijn nogal wat m.i. volkomen valse en daardoor uiteraard averechtse veronderstellingen. […] Dergelijke veronderstellingen zijn ook nog eens onderling zeer nauw vervlochten waardoor er nòg moeilijker beweging in valt te krijgen. Dat is in elk geval nooit op relevante schaal gelukt vóórdat er computers waren, want ze heersen, herstel, heersers benutten ze vergaand en vaak zelfs volkomen ònbewust reeds millennia. Het lijkt alsof ze in het huidige tijdperk van digitalisering normatief alleen maar hechter gelden.
Er dreigt echter, telkens weer, misverstand door dat verschil in perspectief tussen, ik noem het maar even, begripsmatig ontwerpen en digitaal ontwikkelen.
in: aantekening 86.1
Dat diversiteits- annex variëteitsbeginsel is
‘natuurlijk’ niets nieuws. [… Het] telt […]
allang volgens talloze — nadere — vakdisciplines, van de
fysica met de complementariteitstheorie tot en met sociale psychologie
en situationele gedragstheorie, enzovoort.
Zoiets als informatica (tegenwoordig vaak genoemd: software
engineering) vormt, kortom, een hoogst merkwaardige uitzondering met
hardnekkig volgehouden ontkenning van reële variëteit. Voor zover zgn
ict-ers zich bewust zijn van enig beginsel dat zij onvermijdelijk wel
degelijk ‘volgen,’ koesteren zij nog overheersend een
absolutistische opvatting. Hoezo, ivoren toren?! Een term staat volgens
hen voor één begrip, en àls dat ene begrip heeft die term precies één
betekenis.
Dat is natuurlijk onzin. Maar wat doen ict-ers? Zij blijven hun aanname
voor passend houden. Anders valt er onmogelijk te programmeren, menen
zij volstrekt abusievelijk.
Terwijl er talloze betekenissen zijn, erkennen zij er één van. Dat heet
dan definiëren. Alle overige betekenissen, allemaal onder bepaalde
omstandigheden óók relevant, gaan prompt ‘ondergronds.’
Want overbodig maakt één definitie ze allerminst, integendeel. De
bestuurlijke opdrachtgevers van de ict-ers laten echter zich valselijk
wijs maken, dat digitalisering zònder definities met èlk absolute
geldigheid domweg onmogelijk is.
Nogmaals, zgn institutioneel of niet, dat is natuurlijk onzin, zelfs
gevaarlijke onzin.
Dankzij ambtelijke ongehoorzaamheid zijn de officieel afgewezen
informatiesystemen, zoals gezegd, ondergronds aan de praat gehouden,
zodat de misplaatste dwang tot standaardisatie niet op een volledige
ramp uitloopt. Het had vaak nòg erger gekund.
Ach, waarom zou u van mij iets aannemen? Ik wil u dus tòch graag wijzen
op een kwalitatief ander referentiekader dan wat ict-ers doorgaans
impliciet doen gelden. Er bestaat bijbehorend ànders overigens ook
allang een praktische modelleermethode die wèl bemeten is op ordening
van willekeurige gedragingen- en bijgevolg betekenissenvariëteit.
Ik noem dat kader subjectief situationisme. Subject? Als zodanig telt
èlk leefwezen. Situatie? Kenmerkend voor een subject vind ik dan het
vermogen om actief gedragsaandeel te nemen in samenloop met een
situatie. Daardoor verandert zowel het betrokken subject als de
betrokken situatie. Dat gaat zo door …
Uit samenloop met situatie vòlgt het belang van — kwaliteit van
— situaties voor subjecten, ingewikkelder is het niet.
[…]
Praktisch voor opgaven van overheidsbemoeienis is principiële wijziging
van — de betekenis van — betekenis nodig, noem het ook maar
een heuse paradigmawissel. Waarom? Overheid treedt immers — pas
— op indien verschillende belangen in het geding zijn. Daarmee
gaan navenant verschillende betekenissen gepaard. Dat blijven ze ook,
verschillend, maar tegelijk samenhangend, want overheidsbemoeienis
regelt vooral — herstel van — voortgang van maatschappelijk
verkeer. En verkeerdeelnemers ‘moeten’ hun verschillende
gedragingen door verloop van verkeerssituaties heen op elkaar
afstemmen. Informatie is nota bene afstemmingsmiddel.
Het is in een rechtsstaat gelukkig niet zo, dat de overheid als een
dictator de belangendiversiteit laat verdwijnen met de reductie tot
ènkelvoudig eigenbelang. Overheidsbemoeienis krijgt er ònbedoeld helaas
veel van weg door de reductie van informatie tot ènkelvoudige
betekenis. Dat is tragisch.
Nee, een ènkele term (algemeen: teken) volstaat niet voor
eenduidigheid. Een term ‘heeft’ immers allerlei
betekenissen, zelfs een vluchtige blik in een woordenboek zou iedereen
daarvan onmiddellijk moeten overtuigen, allerlei betekenissen, dus,
waarvan er sommige in onbruik raken, terwijl andere er bij komen.
Als voorwaarde voor eenduidigheid van betekenis moet zo’n ènkel
teken daarom worden aangevuld met andere … tekens voor, zoals het
formeel heet, nodig en voldoende onderscheidend vermogen. Die èxtra
benodigde tekens ‘vormen’ dan de context. De poging om een
bepaalde betekenis exclusief geldig te verklaren is, eh, dictatoriaal
en inderdaad rampzalig voor levensvatbare samenleving.
Ja, aan dat ene teken plùs context kan een … subject pas een
bepaalde betekenis toekennen. Dus, hetzèlfde ene teken voorzien van de
ene context heeft betekenis zus en voorzien van een andere context
betekenis zo, enzovoort. Op die manier zijn ook u en ik als subjecten
begripsmatig dynamisch en flexibel voortdurend in de weer. Alleen
ict-ers weigeren dat kennelijk nog te beseffen, met bestuurlijke
opdrachtgevers die dat voor zoete koek slikken (terwijl zij feitelijk
zoals u en ik eveneens door-en-door contextueel afhankelijk waarnemen,
oordelen en tot bepaling van hun differentiële gedragingen
komen).
Dankzij zulke contextuele verbijzondering, zeg ook maar principiële
uitbreiding van het teken- annex informatiebegrip tot een
teken/informatie dat context integraal omvat, kunnen
digitaliseringsmiddelen nauwkeurig worden afgestemd, en afgestemd
blijven, op de dynamische diversiteit van ‘ons’
maatschappelijk verkeer. Punt.
Ik vind dat wie zich voor digitalisering als architect uitgeven,
vrijwel allemaal eenzijdig uitgaan van digitale technologieën. Daarbij
ben ik meestal overigens ook niet zo onder de indruk van wat zij ervan
begrijpen. Hoe dan ook veronachtzamen zij daardoor vergaand voor wie de
resulterende hulpmiddelen bestemd zijn en waarvóór. De
beroepsaanduiding architect vind ik dan op z’n minst nogal
misleidend. Voor een bouwkundige opgave wordt een bouwkundig architect
immers niet ingeschakeld omdat z/hij expert in bouwmaterialen is. Z/hij
moet er uiteraard van alles en nog wat van weten, en zulke experts
zonodig inschakelen, maar die kennis moet in dienst staan van haar/zijn
opgave van het ontwerpen van een bouwsel waarmee gebruikers en overige
belanghebbenden, nadat het volgens ontwerp gerealiseerd is, optimaal
gediend zijn.
Omdat ik de aanduiding architect gekaapt vind, overigens bijna dertig
jaar geleden, door wie zich vergeleken met bijvoorbeeld verhoudingen
onder de noemer van bouwkunde nota bene juist niet zo gedragen, nog
ervan afgezien dat de architectentitel wettelijk beschermd is en
ict-ers niet ‘onder’ die bepalingen vallen, kies ik ervoor
wat ik vakmatig doe anders te noemen: informatiekundig ontwerpen. Dat
past volgens het onderscheid dat — ooit? — gold tussen
informatiekunde en informatica.
Zgn ict-architecten beoefenen m.i. hoogstens informatica en zouden dus
naar een informatiekundig ontwerp moeten handelen. In de praktijk zijn
zgn ict-architecten er echter in geslaagd, klopt, dankzij kaping van
die titel, dat het lijkt dat de behoefte aan c.q. noodzaak tot
informatiekundig ontwerp(en) überhaupt niet bestaat. Intussen trekken
programmeurs zich op hun beurt doorgaans volstrekt niets aan van wat
die architecten beweren. Misschien is dat nog een geluk bij een
ongeluk, maar deskundige aandacht voor informatiekundig ontwerp(en)
— wat voor wat ingewikkelder en zeker voor stelselmatig bemeten
voorzieningen toch ècht een ander vak is — mag je dat natuurlijk
niet noemen, integendeel. […]
[Voor] informatiekundig […] moet de nadruk m.i. liggen op leren
begrijpen van wèrkelijke mensen in hun wèrkelijke situaties enzovoort,
opdat ze onder meer (!) over passende digitale voorzieningen kunnen
beschikken. Hoe beter dàt begrip, […] des te passender ook die
voorzieningen — pas — ontworpen en zo door naar ontwikkeld,
ingevoerd, beheerd e.d. kunnen zijn. Dat lukt nooit door, de wereld als
het ware op z’n kop stellend, van digitale technologie uit te
gaan, laat staan door het perspectief daartoe feitelijk te —
willen — beperken. Zulke kortzichtigheid verklaart herhaalde
mislukking met/door digitalisering.
We hebben het kennelijk over strategische keuzes voor
informatietechnologieën. Zo’n strategie staat niet op zichtzelf,
maar moet ergens van zijn àfgeleid. Noem dat eens de (!)
informatieverkeersstrategie.
Rara, wie ontwerpt de informatieverkeersstrategie? En wat is dat dan,
die strategie? Dat is het verkeersplan. Dus, wie tellen volgens het
relevante bereik allemaal als deelnemer aan informatieverkeer? Hoe dat
verkeer valt te faciliteren, met een of andere digitale technologie, of
juist niet, doet er principieel niet toe. Dergelijke overwegingen zijn
van later zorg. Dankzij de verkeersoriëntatie ligt de nadruk op
verhoudingen tussen deelnemers. Waaròm onderhouden zij
‘hun’ verkeer? Dat moet de opsteller van de
informatieverkeersstrategie grondig willen begrijpen om vervolgens te
kunnen plannen wèlke informatie zij daarvoor uitwisselen, eventueel elk
zèlf verder verwerken, enzovoort. Nogmaals, voor dat ontwerp c.q. die
planning ligt in elk geval de nadruk nog lang niet op digitale
uitwisselings- en verwerkingstechnologieën.
Het is niet verstandig om een technicus de informatieverkeersstrategie
te laten opstellen. Dat vind ik dus een opgave voor een — zoals
ik zo iemand noem — informatiekundig ontwerper. Laat dat zeker
niet over aan iemand die zich voorstelt als een architect, althans niet
als z/hij abusievelijk, erger nog, volstrekt averechts meent dat het
èchte werk met technologiestrategie begint.
Je herkent hopelijk eveneens dat het bereik met relevante
verkeersverhoudingen de grens van de ‘eigen’ organisatie
vèr overstijgt. Laat het opstellen van de informatieverkeersstrategie
daarom al helemaal niet over aan iemand die zich voorstelt als
enterprise architect, althans niet als z/hij nog denkt dat
informatieverkeer prompt ophoudt aan de organisatiegrens. Het
bestaansrecht van nota bene èlke organisatie zit ‘m in
verhoudingen met deelnemers erbuiten. Een zakelijk bedrijf kan zonder
klanten niet verder, een overheidsorganisatie heeft zorg voor burgers,
ga maar door.
Kortom, informatieverkeersstrategie vergt stelselmatige
oriëntatie.
De functie-aanduiding architect hebben ict-ers ontleend aan de gebouwde
omgeving. Wat zgn ict-architecten doen is echter niet zozeer
vergelijkbaar met de opgaven van bouwkundig architecten, maar veeleer
met wat raadgevend ingenieurs ‘daar’ doen. Nog ervan
afgezien dat zulke ingenieurs doorgaans wèl een degelijke opleiding
afgesloten hebben, terwijl het lijkt alsof iedereen zich maar
ict-architect noemt, geven zij advies over constructietechniek. Omdat
constructief verschillende gespecialiseerde aspecten kunnen gelden,
zijn er dienovereenkomstig gespecialiseerde raadgevende ingenieurs. De
bouwkundig architect schakelt zulke specialisten in en/of zulke
specialisten stellen resp. detailontwerpen op uitgaande van het
algemene (plan)ontwerp van de bouwkundig architect.
Waren zgn ict-architecten maar specialist op het gebied van
programmatuurconstructie (Engels: software engineering).
Er gaapt een kloof. Zowel bestuurders als ict-ers beseffen niet dat
informatieverkeersstrategie met stelselmatigheid van dien ontbreekt. Ze
vergissen zich collectief dat zowel succesvolle als beheersbare
digitalisering slechts “een technologiestrategie” behoeft.
De groeiende verlamming is moeilijk te doorbreken zolang ict-ers
feitelijk geen informatiekundig benul hebben en bestuurders zich door
hen laten gijzelen doordat zij abusievelijk menen afhankelijk van ze te
zijn.
Ja, ict-ers zijn en blijven onmisbaar. Maar zij zijn beslist géén
informatiekundig ontwerper.
Oh ja, in termen van — de vergelijking met — de gebouwde omgeving kan je de informatieverkeersstrateeg een planoloog noemen. Zijn we daarvoor helemaal àf van de term architect. :-)
Het klinkt wellicht onverwacht, maar die instelling maakt christelijke theologie hoe dan ook minder achterlijk dan een informatiekunde die maar blijft uitgaan van aparte zgn toepassingen ipv over te gaan op een stelselmatige verkeersoriëntatie in het besef van veranderlijke betekenissenvariëteit. […] Tja, op het eerste gezicht lijkt informatiekunde weinig tot niets met theologie te maken te hebben. Algemener opgevat als “een systematische doordenking” met daarbij systeem als stelsel gedacht vind ik overeenkomsten leerzaam (en over verschillen heb ik het hier niet :-).
in: aantekening 87.4
Naar mijn idee moet er een oriëntatie bij, zeg maar de infrastructurele. Daardoor veràndert uiteraard de toepassingsoriëntatie.
in: aantekening 87.5
[A]an tot dusver gangbare informatiekunde [ontbeekt] juist stelselmatigheid […] die kenmerkend voor “de nieuwe orde” moet gaan zijn. […] Dat vergt dus een andere informatiekunde dan wat daarvoor tot dusver averechts doorgaat volgens nogal eenzijdig digitaal-technische oriëntatie.
in: aantekening 87.5
[W]at tot dusver informatiekundig voor architectuur moet doorgaan, durf ik helaas gebrekkig te noemen. Het ontbreekt de opzet aan stelselmatigheid, dwz aan samenhang voor het door digitale vernetwerking allang reële bereik met informatieverkeer[, o]mdat resp. zolang zowel ict-ers als hun opdrachtgevers doorgaans geen benul van betekenissenvariëteit — willen — hebben. […] De misvatting heerst dat digitalisering met voorrang technische oriëntatie verlangt, maar die blijft uiteraard steken in het middel dat die techniek hoogstens is. Als het doel ermee op zgn stelselschaal kàn slechts bevordering van evenwichtige(r) verhoudingen gelden. Vooruit, “leven” in samenleving, door maatschappelijk verkeer waarvan informatieverkeer onlosmakelijk aspect is. […] Mag er aandacht voor wederzijds opbouwende samenwerking bij? [… D]aarvoor [zijn] ontwerpers nodig […] met een andere houding dan die, eh, ingeburgerd geraakt is. Maar hoe krijgen we zulke ontwerpers?
(Ook) informatiekunde vind ik daarom primair o.a. toegepaste antropologie.
Opbouwende operationalisering vergt echter ook en vooral structuur [zoals] wat de enneade telt als structuralisme van zoiets als de tweede orde, onmisbaar als grondslag voor stelselmatig consistente informatiekunde.
Een filosoof van de informatiekunde was [Edsger] Dijkstra m.i.
echter zeker niet, laat staan dat hij informatica vooral zag als
maakdiscipline in relatie tot informatiekunde als
ontwerpdiscipline.
Ik vind informatiekunde met voorrang tekenleer, zeg ook semiotiek.
Nogmaals, zo’n filosoof was Dijkstra dus niet. Maar ook als
programmeurtheoreticus miste hij de schaalvergroting waarmee
informatica moet rekenen[. …] Wat het bereik van Dijkstra’s
bijdragen betreft, nota bene, ook mijn schatting van relevante schaal
schoot destijds tekort. Hoewel ik met wat ik later Metapatroon ben gaan
noemen eerder in 1991 een grenzeloos bemeten methode voor zgn
conceptueel modelleren ontwierp, […] hield ik het desondanks nog
op organisatie als referentiekader voor totale informatievoorziening;
enkele jaren later besefte ik dat het ‘open’ op
maatschappelijke schaal om informatieverkeer gaat.
[… B]emoeienissen door ict-ers doorgaans [gaan] mank […],
nog steeds, aan een beperkende fixatie die mede door Dijkstra’s
toedoen geïdealiseerd geraakt is. […] Tja, je kunt programmeren
tot je een ons weegt, maar zònder rekening met veranderlijke
betekenissenvariëteit te houden wordt het op stelselschaal nooit
wat.
in: aantekening 88.6
Als informatiekunde geldt als een vak(discipline), ligt er kennelijk
de veronderstelling aan ten grondslag dat er zoiets ìs als informatie.
Er zijn echter allerlei opvattingen over informatie. […]
Systematisch? Maar ook over systematiek, eh, rondom wat telt als
primair verondersteld verschijnsel, zijn er allerlei opvattingen. Nota
bene, wèlke systeemopvatting dient eveneens als gròndslag voor de
vèrdere … kunde in kwestie?
Ik doe een voorstel voor een àndere informatiekunde, omdat ik[, m]et
teken als synoniem van informatie — en dus semiotiek hetzelfde
als informatiekunde — meen […] dat èlk teken een verzoek
tot inschikkelijkheid is […]. Ik zie die opvatting voortdurend in
de praktijk bevestigd[. …] (Vooral) uit gangbare aanpak onder de
noemer van digitalisering met herhaalde mislukkingen krijg ik echter de
indruk dat die oriëntatie waarvan ik […] overtuigd geraakt ben,
nog volstrekt ontbreekt onder zowel opdrachtgevers als -nemers. Zelfs
vergaand zònder besef van grondslagen blijven zij abusievelijk geloven
in, hmm, informatica volgens logisch atomisme alsof —
programmering van - een computer noodzakelijkwijs slechts aan dergelijk
machinaal simplisme kan gehoorzamen. De wending naar tevens een,
vooruit, “geesteswetenschappelijke” informatiekunde acht ik
inderdaad dringend geboden[.]
Mij intrigeert wat psychoanalyse aan informatiekunde kan bijdragen, [… o]mdat ik vind dat informatiekunde met voorrang een verkeers- en aldus verhoudingenkunde moet zijn, zeker óók sociale psychologie, dus, maar met stagnatie van dien nog steeds blijft steken in overheersend technische oriëntatie[.]
Zeker voor stelselmatige opgaven [bestaat] de behoefte aan en zelfs noodzaak van inschakeling van een informatiekundig ontwerper. Dat is een vak apart, te weten ànders dan zgn informatica (tegenwoordig vooral: software engineering). Nee, ook dergelijke functiescheiding is niets nieuws. Denk voor opgaven van zgn gebouwde omgeving aan een architect-als-ontwerper resp. een aannemer-als-uitvoerder. Dat onderscheid heeft Jaap van Rees pakweg alweer dertig jaar geleden geprobeerd tevens voor ’werken‘ van digitalisering aanvaard te krijgen. […] Tja, die poging was vergeefs. Kortzichtige oriëntatie volgens technologie overheerst zelfs meer en meer.
in: aantekening 89.5
Noem ze maar informatici. Die zijn zeker óók nodig. Er worden echter géén professionals als informatiekundig ontwerper opgeleid. Dat is dus een ernstig gemis. Verandering vergt echter daadwerkelijke vráág naar zùlke professionals, dus opdrachten.
in: aantekening 89.5
[V]ermeerdering van het aantal mensen dat zonder besef van noodzakelijke samenhang werkt, […] verergert […] problemen met coördinatie — en welke onderwerpen van overheidszorg zijn enkelvoudig? Nee, ik zou het niet weten — in steeds maar hoger tempo[. …] En wat voor oplossing van zulke opgaven telt, is met voorrang kwaliteit ipv kwantiteit. Hoe groter het getalsmatige tekort aan ònbekwame ict-ers, des te minder rampzalig pakt hun bemoeienis uit. Het zit weleens mee. Maar voor een informatiekundige koerswijziging moet er, eindelijk, toch minstens één informatiekundig ontwerper met stelselmatige oriëntatie niet ’alleen‘ ingeschakeld, maar vervolgens ook serieus genomen worden. Waar haal je zo iemand echter vandaan?
Digitalisering mikt op facilitering van teken-/informatieverkeer met verkeer in de zin van omgang mèt elkaar van verschillende deelnemers die daarvoor hun resp. gedragingen òp elkaar afstemmen. [… A]ldus is een subject altijd en overal deelnemer in èn aan een situatie. Een subject is dùs o.a. aan het … weten, om zich volgens zijn (lees ook: haar) wetenschap daadwèrkelijk passend(er) naar omstandigheden te gedragen. Wat een subject telkens onderzoekt, is steeds een teken. […] Zo beschouwd ’doen‘ deelnemers “social work” met onderzoek van dien; met informatiekundig ontwerp van — digitale — verkeersvoorzieningen gaat het daarom zelfs om onderzoek van … onderzoek.
Informatiekunde telt stelselmatig één beginsel en één daarmee
strokende stelling. Gedragsbeginsel met betekenisoriëntatie staat
voorop. Daaraan moet met faciliteringsoriëntatie volgens aspectstelling
zijn voldaan.
gedragsbeginsel: betekenisoriëntatie
Wat geldt als betekenis van informatie dient afstemming over en weer
van deelnemers met hun respectievelijke gedragsaandelen in een
situatie.
Een deelnemer aan gedragsverkeer is daarom deelnemer aan
informatieverkeer, en omgekeerd.
Voor gedragsverkeer beschikken deelnemers overeenkomstig
respectievelijke situationele hoedanigheden o.a. over passende
voorzieningen voor informatieverkeer.
Er zijn ook digitale voorzieningen.
Natuurlijk verandert daardoor niets aan informatie in de zin van middel
voor gedragsafstemming waarbij dus betekenis differentieel telt voor
respectievelijke gedragsaandelen van deelnemers.
Vernetwerkt vormen — ook en vooral — digitale voorzieningen
een omvattend verkeersstelsel voor willekeurige deelnemers.
Dat ene stelsel faciliteert (lees ook: is instrumenteel voor)
informatieverkeer tussen deelnemers voor gedragsverkeer in alsmaar meer
— en vaak ook nog eens veranderende — situaties.
Dat noodzaakt op stelselmatige verkeersschaal tot erkenning en zo door
naar èxpliciet eenduidige ordening van — veranderlijke —
betekenissenvariëteit.
aspectstelling: faciliteringsoriëntatie
Zonder behoefte aan gedragsafstemming heeft informatie geen
bestaansrecht.
Gedragsafstemming houdt informatieverkeer in.
Informatieverkeer vergt objectivering van informatie.
Veronderstelling van een object suggereert aspecten ervan.
Aan een informatie-object wordt het betekenisaspect toegekend als
maatgevend.
Ter ondersteuning van het betekenisaspect laten zich verkeersmatig
andere aspecten duiden.
Wat aspecten verbindt, nogmaals, is het ene informatie-object.
Dat maakt aspecten hoe dan ook onderling afhankelijk, maar optimaal is
een indeling die — verkeersmatige behandeling van —
aspecten pràktisch zo ònafhankelijk mogelijk van elkaar houdt.
Zulke aspectgerichtheid vestigt modulariteit van voorzieningen.
Digitalisering leent zich bij uitstek voor verdichting van
modulariteit.
Volgens abstractie resteren — veel — minder modulen,
waarvan concrete werking wisselt door zgn parameters.
Met parameters gaat het eveneens om informatie, dus betekenis (en ga
verder langs gedragsbeginsel).
in: Stelselmatig informatiebeleid
Als zóveel mensen zich architect … laten … noemen, is
het de vraag wie zich om het, zeg maar, integrale ontwerp bekommert.
[…] Iemand met verantwoordelijkheid voor hèt ontwerp(en) van een
gehéél heet van oudsher dè architect, en daarvan is er per
wat-als-geheel-moet-gelden dus maar één, punt. Wanneer een
ontwerpopgave allerlei aspecten betreft die per aspect specialistischer
kennis vergen dan waarover de ene, naar de aard van de integrale opgave
generalistisch ingestelde, architect beschikt, moeten er
dienovereenkomstige specialisten bij betrokken worden. Nota bene, de
ene architect heeft en houdt echter de regie over het
ontwerp(en).
Als je de functietitels verzamelt waarin de aanduiding architect resp.
architectuur deel van uitmaakt, kan je uit de respectievelijke
kwalificaties stellig prompt opmaken dat het daarbij niet gaat om
telkens een architect, maar om een — specialist. En daar zitten
vermoedelijk, eh, specialisten bij die weinig tot niets met ontwerp(en)
van doen hebben (àls de medewerkers al voldoende deskundig zijn voor
het specialisme dat ze adviserend zouden moeten beoefenen).
In het veelvoud van vermeende ontwerpers is voorts vrijwel zeker de
éénheid van de integrale opgave verloren gegaan. Iedereen bemoeit zich
er mee, maar niemand verzorgt afstemming. Dat werkt verlammend. Helpen
méér architecten? Het moeten er juist véél en véél minder zijn.
Nu is de schaal van wat als gehéél beschouwd moet zijn, door digitale
vernetwerking pràktisch vergaand, zelfs open, verruimd. Enigszins
paradoxaal uitgedrukt moeten daarom twee soorten van gehelen worden
erkend. Vergelijk het met een stad. Het stedelijke ontwerp biedt hèt
ontwerpkader voor gebouwen, voorzieningen, enzovoort met voor èlk
gebouw e.d. een ontwerp. Maar ook een stad ‘staat’ niet
alleen; er zijn ook voorzieningen nodig voor o.a. interstedelijk
verkeer — De ontwerpen voor de onderscheiden schaalbereiken
moeten in wisselwerking worden opgesteld en bijgehouden.
Vooruit, zie de organisatie als een stad inclusief voorzieningen voor
een hele regio. Daarvoor komt het nooit tot een integraal ontwerp door
te blijven mikken op apàrte zgn toepassingen. Sterker nog, zelfs
dergelijke toepassingen zijn onhaalbaar, omdat verdergaande
apartheidjes volgens evenzovele specialistische perspectieven niet tot
afstemming … kunnen … worden gebracht (en dat is wellicht
een geluk bij een ongeluk, want vernetwerking heeft aparte toepassingen
allang achterhaald gemaakt).
Onder de noemer(s) van beleid, strategie, architectuurprincipes,
doelarchitectuur zijn er gefragmenteerde aanzetten gemaakt ter bepaling
van voorwaarden voor samenhang. Dat blijkt echter steeds specialistisch
te gaan om tèchnische voorschriften. Integratie volgens het
bestaansrecht van de organisatie ontbreekt. En dat breekt òp.
Klopt, uitgaande van een verzameling zgn atomaire proposities laten zich redeneringen programmeren om er achteràf conclusies aan te verbinden. Maar wie heeft vóóraf de proposities bedacht? En waarom? Ik acht het een gevaarlijk misverstand, èxtra aangewakkerd door onbegrip over zgn kunstmatige intelligentie, om data te laten bepalen wat ‘wij’ als werkelijkheid moeten laten gelden. De verhouding moeten ‘wij’ andersom blijven borgen, met data dus in-dienst-van ons werkelijke bestaan. Dat vergt ook voor digitalisering een zo passend mogelijke modelleermethode. En omdat objectgedrag al naar gelang de situatie variabel is, moet betekenis als gedragsbeschrijving dus methodisch verwijzen naar zowel object als situatie. Dankzij gecombineerde verbijzondering vooraf valt er achteraf niets meer te (be)redeneren, klaar. Zolang verschillende informatieverzamelingen niet volgens bedoelde situationele/contextuele verbijzondering ingericht zijn, mee eens, zijn we wel gedwongen tot maatregelen om àchteraf voor fragmentatie te compenseren. Maar ook zùlke maatregelen zijn uiteraard pas echt resp. optimaal nuttig als ze verder gaan dan disambigueren op objectbasis. Ter oriëntatie vergt ook dat reeds een betekenissenmodel volgens situationele/contextuele verbijzondering van objecteigenschappen/-gedrag. Anders blijft het alsmaar achteràf modderen, met onzekerheid van dien.
Ik herhaal dat het idee van contextuele verbijzondering allang niets nieuws meer is, integendeel. Ik wijs slechts op gevolgen voor informatiekundige praktijk. Stelselmatig bereik van informatieverkeer noodzaakt m.i. met voorrang voor zgn conceptuele modellering tot methodische vernieuwing.
in: aantekening 91.8
Het scheppen van nodige en voldoende voorwaarden moet daarom gelden als ònlosmakelijk onderdeel van de beoogde verandering.
Mijn idee is dat grondslagen onlosmakelijk ònderdeel van “studies” — moeten — zijn. Dat houdt betrekkelijkheid bewust en bevordert de … houding om ze eventueel te wijzigen.
De proefondervindelijke aanpak biedt opzettelijk ruimte voor — het maken van — fouten. Om er tijdig van te leren en ze dus voor operationele infrastructuur te vermijden. Het blijft natuurlijk raadzaam om in elk stadium zo min mogelijk fouten te maken. Daarvoor helpt een bekwame ontwerper.
[W]aartoe dient een middel? Dat is enerzijds niet om met techniek
als doel op zichzelf aan de slag te zijn, anderzijds niet, wat
overigens op hetzelfde uitdraait, om een volstrekt doelloos middel te
bieden.
Onder de noemer van informatiekunde blijft helaas ook vaak — of
nòg vaker? — de principiële doelvraag vergeten. Waaròm doen we
moeite voor een voorziening voor informatieverkeer? Dat moet toch zijn
om deelnemers aan — maatschappelijk — verkeer te helpen.
Daarvoor moet de nadruk liggen op de respectievelijk (!) relevante
betekenissen die zij — kunnen — ontlenen door interpretatie
van informatie. Hun interpretaties benutten zij ter bepaling van hun
respectievelijke gedragsaandelen in momenten van maatschappelijk
verkeer waarbij zij àls evenzovele deelnemers zijn betrokken. Dat vergt
dus vormgeving van daarvoor passende betekenissen. Nee, dat is niet
onmiddellijk techniek/vormgeving in de zin van ontwerp en ontwikkeling
van computerprogramma’s. Dat komt eventueel later. Er moet een
stelselmatig structuurontwerp van informatie aan vooraf gaan. Voor
programmeurs lijkt dat helemaal niet technisch, en daarom vinden zij
het maar overbodig. Het betreft inderdaad niet de techniek die zij
— menen te — beheersen, maar betekenisgericht ontwerp van
informatiestructuur is beslist vergaand technisch, want door-en-door
methodisch om het stelselmatig eenduidig ordelijk te krijgen. Maar ook
dàt is zeker niet uitsluitend technisch annex methodisch, laat staan
primair. Nota bene voorop moeten de verhoudingsgewijze
afstemmingsbehoeften van verkeersdeelnemers staan.
Ja, digitale voorzieningen zijn uiteraard óók gebouwde omgeving. Maar onder de noemer van digitalisering is tot dusver nog géén ontwerpdiscipline als informatiekùndig opgekomen die aldus, vooruit, door een geesteswetenschappelijke oriëntatie is gekenmerkt. Volgens een gebruiksgericht informatiebegrip is zo’n ontwerpdiscipline echter onmisbaar. Informatie is immers afstemmingsmiddel. Ordening van relevante informatie(behoeften) vergt daarom inzicht in verhoudingen en zo door in, inderdaad, bijbehorende hoedanigheden waarin personen hun respectievelijke aandelen eraan leveren. [… Maar] op die manier denken ict-ers zeker niet over — betekenissen van — informatie.
in: aantekening 92.7
Wat ik véél dringender vind, is dat begrip doordringt van taal als afstemmingsmiddel. Er is helemaal geen nieuwe taal […] nodig, integendeel.
Dat gaat met kwakzalvers zelfs èxtra mis. Dat gebeurt ook zolang de ict-er niet verder kijkt dan de — betalende — opdrachtgever, ofwel zich exclusief naar de opdrachtgever in kwestie richt alsof die geen wisselwerking met omgeving(en) kent. […] Wie als opdrachtgever optreedt, is altijd één van verschillende deelnemers volgens allerlei verhoudingen. Dàt zijn de relevante interacties. Dáárvan moet een stelselmatig eenduidige beschrijving worden opgesteld, opdat — eventuele — digitalisering tot bruikbare voorzieningen ter facilitering kan leiden[. …] Voor zulke begripsmatige modellering zijn zgn ict-ers doorgaans door opgehouden schijn van zelfgenoegzame houding en gebrek aan passende opleiding echter helemaal niet toegerust[. …] Tegelijk is inzicht in mogelijkheden en beperkingen van digitale technologieën onmisbaar. Bijelkaar is dat de opgave van een informatiekundig ontwerper. Voor uitvoering van ontwerp zijn er ict-ers.
Ongeveer veertig jaar geleden gingen vooral wat grotere organisaties
àlles op een overkoepelend datamodel zetten. Daar moest programmering
maar op wachten. Dat … leidde tot stagnatie, want tèlkens lukte
het niet om zo’n model met wat grootschaliger bereik consistent
te krijgen. Het bleef modelleurs echter ontgaan waaròm
‘het’ maar niet wilde passen.
Met besef van contextuele variëteit is de verklaring eenvoudig. De
mislukking vanaf wat ruimere schaal zit ‘m in de valse
veronderstelling dat betekenis ènkelvoudig is (of anders dwingend zo
— gemaakt — moet zijn). Wie echter van een absoluut geldige
betekenis van ‘iets’ uitgaat, loopt ònvermijdelijk tegen
àndere betekenissen ervan aan. De nu eenmaal reële
betekenissenvariëteit kent haar grondslag in gedragsmatige variëteit en
blijft niet rijmen zolang de veronderstelling van ènkelvoud is
gehandhaafd. Het helpt dus ook niet om één van die àndere betekenissen
als ènkelvoudig geldig te volgen. Daardoor verdwijnt variëteit
niet.
Ingegeven door beschikbaar gekomen databasetechnologie, nee, het laten
doorslaan van de slinger van de proces- naar de datakant en hem daar
eenzijdig vastnagelen hielp dus niet, en al helemaal niet volgens
methoden voor datamodellering die, nota bene nog steeds gangbaar,
slechts berekend zijn op — zeer — kleinschalig bereik waar
de aanname van betekenisuniformiteit/-standaardisatie — nog
— niet problematisch is. Maar de frustrerende ervaring met zulke
grootschalige modelleringspogingen heeft ertoe bijgedragen dat de
spreekwoordelijke slinger nog weer enkele jaren later als het ware
terùg op de plaats van het andere uiterste, dat van proces resp.
programmatuur resp. zgn bedrijfsregels, dus, is terechtgekomen. Klopt,
er hoeft tenminste niet meer op àllesomvattend datamodel te worden
gewacht om tenminste ièts te doen. Het is alleen dat er talloze van
zulke ietsjes ontstaan. Samenhang ontbreekt. Dat maakt beheer nodeloos
omslachtig, en gaat er vaak zelfs bij inschieten[. … D]at
cruciale aspect ontsnapt gauw aan de aandacht van programmeurs —
èn van de verschillende opdrachtgevers — die liever mikken op het
vòlgende, zoveelste ‘nieuwe’ ietsje, enzovoort. Er is
verder ook en vooral frustrerend aan dat wat grootschaliger bemeten
voorzieningen waaraan juist overheidsinstellingen naar hun aard
behoefte hebben ònhaalbaar blijven. Kortom, stelselmatig nog steeds
stagnatie.
De doorbraak naar stelselmatige digitalisering biedt m.i. een methode
van datamodellering die wèl berekend is op betekenissenvariëteit. Dat
is daarom het idee van/met Metapatroon. Daarmee vervalt ook de eis dat
het datamodel zowel àllesomvattend als definitief moet zijn. Dat zijn
in een voortdurend veranderende wereld ook ònzinnige eisen. Dankzij
contextuele verbijzondering als beginsel kunnen contexten worden
verwijderd, toegevoegd resp. gewijzigd. Want een context bepaalt het
bereik waarbinnen betekenis ènkelvoudig geldt. Indien voldoende
vertrouwen bestaat over een bepaalde … contextbepaling kan voor
desbetreffende data met voorspelbaar succes prompt tevens
verwerkingsprogrammatuur worden gemaakt.
Omdat er zoveel data beschikbaar is, ligt het voor behoeften die wat
ruimere schaal betreffen dan de aparte ietsjes waarvoor ze bijgehouden
geraakt zijn (en operationeel bijgehouden blijven) voor de hand om na
te gaan of ze ook daarvoor (her)bruikbaar zijn. We doen met de zgn
informatierotonde niet anders. Dat lukt prima, het bewijs is er voor er
belangstelling voor wil opbrengen, dankzij erkenning van
betekenissenvariëteit èn gebruik van een modelleermethode voor
eenduidige ordening ervan.
[W]ie géén paradigmawissel zelfs maar wil overwegen, kiest a priori voor àfwijzing. Maar, eh, heeft z/hij dan wèl gelijk, te weten dat er informatiekundig helemaal géén kwalitatieve verandering aan de orde is? Dat blijft op welles-nietes-manier uiteraard — opzettelijk? — onduidelijk. Er moet voor opbouwende samenwerking, waaraan nota bene dringend behoefte is, dus ooit bereidheid tot nadere overweging zijn. Een andere opstelling is, nou ja, dat vind ik, onverantwoordelijk.
Nadat een zgn vakdiscipline (lees dus ook: specialisme) als zodanig
gevestigd is geraakt, telt volgens Kuhn elke cyclus drie fasen: normale
beoefening, crisis, revolutionaire beoefening. Consolidatie van
revolutionaire beoefening leidt tot normale beoefening waarmee de
vòlgende cyclus begint.
Als normaal geldt dat het doel van beoefening niet ter discussie
gesteld hoeft te worden. De beoefenaren zijn het er kennelijk vergaand
over eens. Daardoor vatten ze het doel in kwestie alsmaar
vanzelfsprekender op. Ze vestigen hun aandacht prompt op middelen,
nauwelijks of zelfs helemaal niet bewust ervan dat ze daarmee een
bepaald doel bestendigen.
Er treedt een crisis in, wanneer in elk geval tot ènkele beoefenaren
besef doordringt dat er op die normale manier ‘iets niet —
meer — klopt.’ Zij moeten daarvoor ook durven uitkomen. De
weerstand die zij ontmoeten is doorgaans overweldigend. Wie meent het
om welke redenen resp. motieven dan ook van normale beoefening te
moeten blijven hebben, probeert zulke opstandelingen te — niet
toevallig heet dat — disciplineren opdat ze voortgang van normale
beoefening niet verstoren.
In dat stadium verkeren wij. Wij proberen ook anderen besef van een
crisis bij te brengen. Het is volgens Kuhns theorie dus allerminst
verrassend dat wij op taaie tegenstand stuiten. De specialisten in
normale professionaliteit kiezen allereerst voor veronachtzaming om
maar ‘gewoon’ door te kunnen gaan. Vervolgens mobiliseren
ze opdrachtgevers die ze verstoring van heersende verhoudingen,
precies, een crisis, voorspiegelen. Werkt altijd om veranderingen vaak
zeer langdurig te belemmeren. Dat is voor ons echter geen … reden
om de opvatting te herzien dat er volgens de normale werkwijze
‘iets niet klopt.’ Omdat wij inmiddels ànders
‘kijken,’ Kuhn noemt dat paradigma, ‘zien’ we
juist alsmaar meer ‘bewijzen’ voor verspillend falen.
Er zit voor wie normale beoefening achterhaald acht met bijbehorend, om
het nogal zwaar aan te zetten, verantwoordelijkheidsgevoel voorlopig
niets anders op dan met degelijke argumenten te blijven zoeken naar
steun voor opbouwende verandering. Dat moet meezitten. Maar zònder dat
te proberen, lukt het geheid nooit.
En het ook niet zo dat we alleen maar beweren dat er door normale
beoefening nogal was mis gaat. We zijn praktisch aan de slag gegaan op
een manier die vergeleken met het thans gangbare normaal …
revolutionair is. We hebben resultaten behaald die aannemelijk maken
dat wat wij ànders doen in aanmerking komt voor het vòlgende normaal.
Daar heeft verder niemand echter zelfs maar enige aandacht voor over,
omdat ze specialistische voorrang geven aan het àfwenden van wat zij
beschouwen als het gevaar van ipv de kans door een crisis.
Als het niet lukt om een vakdiscipline/specialisme te wijzigen, wil het
nog weleens helpen om te doen alsof er sprake is van een volkomen
ànder, helemaal nieuw vak. Kinderachtig, maar vooruit. Daarvoor
gebruiken wij informatiekundig ontwerpen als noemer. Je ziet dat de
normale ict-ers dat voor alle zekerheid, nou ja, voor die van hen,
òndergeschikt willen maken aan wat zij menen dat hùn exclusieve
specialisme is. Ach, dat moeten wij dan maar veronachtzamen zolang als
we ermee wegkomen en de ruimte benutten die we daardoor in elk geval
weer voor even geopend krijgen.
Een andere theorie die ik de moeilijkheid van verandering vind
verduidelijken, is afkomstig van Everett M. Rogers onder de noemer van
verspreiding van vernieuwingen. Hij onderscheidt vijf deelgroepen al
naar gelang mensen bereid zijn tot verandering: vernieuwers, vroege
aanpassers, vroege meerderheid, late meerderheid en achterblijvers.
Maar zonder een zgn kampioen krijgt een verandering nooit momentum. Een
kampioen is iemand die ervan doordrongen kan worden dat een, in Kuhns
termen, crisis aan de … orde is èn een voldoende gezaghebbende
positie heeft, die hij ook bereid is om ervoor in te zetten, om ànderen
tot verandering aan te zetten. Kortom, zoek de kampioen. Onder zgn
specialisten zijn ze kennelijk zeldzaam.
[A] responsible designer should especially guard independence of judgment oriented at — promoting — interests of all stakeholders, not just — strictly her/his own and to some extent what s/he takes for — her/his paymaster’s interests.
in: note 80.3
[W]aaròm [mislukt] middelengebruik […] op ruimere dan de
kennelijk beperkte schaal waarop er aanvankelijk mee gemikt wordt[?
…] Aan welke voorwaarden moeten middelen/voorzieningen
[…]voor […] schaalbaarheid […] voldoen?
[…]
Neem het begrip opgave. Met de — vaak impliciete — aanname
van een zéér beperkt bereik geldt daarvoor enkelvoud. Zeg ook maar dat
er dan slechts één doel is dat ook nog eens vàst staat. De
voorzieningen annex middelen benodigd voor doelrealisatie kunnen
dienovereenkomstig enkelvoudig opgesteld en ingericht worden. Dat
werkt, hoera.
Of? Lukt uitbreiding van gebruik met een ruimer bereik met louter méér
van dezèlfde voorzieningen? Ja, dat lukt prima wanneer hetzèlfde doel
ènkelvoudig geldig — en vast — blijft. Nee, daarentegen
nooit, ècht nooit, zodra opgaven resp. doelen in meervoud tellen. Want
dan moeten middelen geschikt zijn voor zulke diversiteit van doelen.
Dat is veranderlijk(e) doel(en) nog daargelaten. […]
[S]ucces met middelen voor een duurzaam ènkelvoudig doel belemmert
juist succes voor variëteit van doelen. Volgehouden pogingen voor zgn
extrapolatie verergeren zelfs verwarring, ònbeheersbaarheid enzovoort.
Inschakeling van alsmaar méér zgn ict-ers die nog steeds niet worden
geleid door besef van voorwaarden voor stelselmatigheid, maw
facilitering van dynamiek van variëteit, werkt èxtra averechts.
Dat zit ‘m dus in handhaving van een averechts paradigma. Op
reële schaal betreft de behoefte middelen voor meervoud van
veranderlijke doelen. Met middelen waarvan de bruikbaarheid tot
realisatie van een ènkel, vast doel beperkt is, raakt zo’n
behoefte prompt gefrustreerd.
Daarom is informatiekundig ontwerpen een vakdiscipline. En voor
“[op]schaalbaarheid” is er dus allang nog bijgekomen dat
het, vanwege het open bereik van zgn digitale netwerktechnologie, met
meervoud niet om een concreet aantal verschillende doelen gaat waarop
middelen moeten zijn berekend. De verzameling relevante doelen is
‘inmiddels’ open. Dat rechtvaardigt kwalificering van
middelen als infrastructuur. Denk aan de fysieke openbare weg. De
gebruikers van het wegenstelsel maken er als middelen gebruik van voor
hùn wisselende, veranderlijke doelen. Dat vergt een volstrekt ànder
soort opzet dan de helaas alom klakkeloos voortgezette aanpak volgens
apart systeem-pèr-probleem.
Digitalisering betreft informatieverwerking inclusief -verspreiding.
Van wat overgeleverd als informatie wordt beschouwd, laat zich echter
op een schaal waarop zgn gebruikers allerlei doelen nastreven géén
betekenis eenduidig veronderstellen. Ter borging van eenduidige
betekenissen moet wat telt als informatie worden uitgebreid. Het doel
in kwestie dat ermee gediend geacht wordt, moet ‘in’ de
informatie opgenomen zijn. Dat lukt met toevoeging van, formeel
aangeduid, nodige en voldoende context. […]
Met een methode die willekeurige contextualisering toestaat, en dat is
Metapatroon, kan pas aan de informatiekundig stelselmatige voorwaarde
voor “slagkracht” voor “schaalbaarheid” voldaan
zijn. Zijn daar nòg meer zgn ict-ers voor nodig? Nee, zelfs véél en
véél minder. Er moet wèl minstens één informatiekundig ontwerper zijn
die stelselmatig verantwoord, dus ook stelselmatig methodisch, werkt èn
de weinige overbleven ontwikkelaars moeten zich netzo professioneel als
uitvoerders van zulk stelselmatig ontwerp gedragen. Vanaf wat
ingewikkelder opgaven onder de noemer van de — fysieke —
gebouwde omgeving bestaat er van oudsher niet voor niets onderscheid
tussen — verantwoordelijkheden van — ontwerper (vaak
genoemd: architect) en uitvoerder(s) (vaak genoemd: aannemer(s)). Voor
digitalisering wanen uitvoerders zich ten ònrechte nog tevens
ontwerpers. Zolang opdrachtgevers daarin meegaan, lijkt het alsof er
nooit genoeg ontwikkelaars zijn. Maar dat komt dus door hun miskenning
van de stelselmatigheid van de feitelijke opgave. Het eindeloze zgn
meerwerk, met “succes” alsmaar vèrder weg, is voorspelbaar.
Dat kan slechts een opdrachtgever doorbreken en daarvoor kan z/hij in
het besef van de voornaamste voorwaarde voor
“schaalbaarheid” verstandig beginnen met inschakeling van
allereerst één informatiekundig ontwerper. Rara, hoe komen
verantwoordelijke functionarissen, al is het er allereerst ook maar
één, tot al is het maar enig besef van die stelselmatige voorwaarde
voor “slagkracht” voor “schaalbaarheid”?
Wat is een vakgebied? Dat is een bereik waartoe iemand zich met een
zgn gedisciplineerde manier van weten, vandaar het synoniem
vakdiscipline, beperkt. […]
Wat telt voor een grens? Staat onderwerp voorop en volgt daaruit
methode? Of is het, inmiddels, òmgekeerd? Zo bepalen wetenschappers
voorrang. Nauwkeurigheid (Engels: rigor) is geldigheid (Engels:
relevance) gaan overheersen. Dat is uiteraard schijnbeheersing,
vergelijkbaar met bevordering van doelmatigheid zonder borging van
doeltreffendheid. […]
Wie zo’n grens in twijfel trekt, kan op prompte afwijzing
[…] door wetenschappers rekenen. Want z/hij gedraagt zich volgens
hèn dus òngedisciplineerd. Dat vinden zij ònverantwoordelijk, ga zo
maar door. Overtuigd — geraakt — van de waarde van hun vak
met grens van dien voelen zij zich oprecht verontwaardigd door wat zij
als bizarre aanval opvatten.
Veilig ‘in’ hun zo apàrt mogelijk afgebakende vak(je)
kunnen ze er voor doeltreffende verdediging tegenover een machteloos
geïsoleerde buitenstaander — die dat daardoor ook blijft —
wel zo doelmatig het zwijgen toe doen. [… O]vertuigd van de
noodzaak van herschikking van zgn vakken nota bene inclusief samenhang
ertussen vind ik op mijn beurt die, zeg maar, verdediging, prima, noem
het een tegenaanval, bizar door evidente tegenstrijdigheid. Mijn
argumenten blijven echter onherkenbaar zonder erkenning van de —
stelselmatig bemeten — grondslag ervoor. En argumenten dáárvoor
ketsen onbeoordeeld àf op de grens(muur) die om zo’n gevestigd
vak (op)getrokken staat. Herhaald mikken op dezèlfde
‘wetenschapper’ heeft geen zin.
En zo verandert er principieel nog steeds niets.
Gelet op de allang ruime en alsmaar nòg ruimere verspreiding van digitalisering verdient eveneens vervanging aandacht. Nieuwe moeten beheersbaar voor oude voorzieningen in de plaats komen, een voorwaarde die nog vaak veronachtzaamd blijft met risico’s van dien.
Dat vind ik dus precies hoe taal wèrkt, dwz als middel waarmee
deelnemers aan verhoudingen hun gedragingen afstemmen. […] Zo
maak ik me alweer tientallen jaren druk om averechtse opleiding van zgn
informatiekundige ontwerpers. Ik stuit op beoefenaren van zgn
vakdisciplines. Reken vooral ook bestuurders vòlgens vakdisciplines
ertoe (met als dieptepunt bestuurskunde als vak). Het woord … vak
zegt het al. Daarin ligt beperking … besloten. Hoezo
veranderlijke verschillen èn samenhang ertussen?!
Tijdens opleiding tot o.a. informatiekundig ontwerper zou niemand meer
iets áán, en daarvoor tevens àf, moeten leren, indien iedereen van
jongs af aan in-der-daad gestimuleerd is en blijft om taal (algemeen:
tekens) als door-en-door betrekkelijk te gebruiken. Nee, een kind hoeft
dat niet áán te leren, want er is niets natuurlijkers dan
betrekkelijkheid. De insteek [voor taalonderwijs] komt er echter op
neer, […] dat een kind betrekkelijkheid met bijbehorend
betrekkelijk(e) taal(gebruik) vooral àfgeleerd moet worden, wat helaas
in verreweg de meeste gevallen zelfs definitief lukt.
Het is pas mèt zo’n stelselmatig dekkend informatiemodel mogelijk om optimale — verdeling van — voorzieningen-voor-gebruik te ontwerpen inclusief keuze van, eh, platform(en), voor gebruikers (lees ook: informatieverkeersplatform(en)). En daarná is het pas de beurt aan indeling van ontwikkelprojecten inclusief keuze van platform(en) voor ontwikkelaars.
in: aantekening 97.2
Noem het ook maar pragmatiek, dwz wisselwerking tussen informatie en — ander — gedrag. Ter facilitering zijn van oudsher middelen bedacht, gemaakt en gebruikt. Naar de aard van middelen tellen o.a. techn(olog)ische aspecten, dat geldt inderdaad ook voor potlood en papier, enzovoort. En omdat deelnemers aan verhoudingen met informatie hun respectievelijke gedragingen op elkaar afstemmen, zit er aan een informatievraagstuk altijd eveneens organisatorische aspecten om passende middelen bedacht, gemaakt en ingevoerd te krijgen èn bruikbaar te houden. Nogmaals, daarbij is de opgave als informatievraagstuk, zeg maar, leidend.
in: aantekening 97.6
Neem een gebouw, bijvoorbeeld voor kantoorhuisvesting. Ontwerp wordt
opgedragen aan een architect (wat overigens een zgn beschermde titel
is, architect, maar vooral ict-ers die zich architect noemen trekken
zich graag nèrgens iets van aan). Goed, gebouw, dus architect met,
zoals het heet, een erkende opleiding en beroepservaring overeenkomstig
de Wet op de architectentitel. Maar van allerlei technische aspecten
weet z/hij doorgaans niet het fijne. Daarvoor worden zgn technische
adviseurs ingeschakeld. Ventilatie, opvang windkrachten, noem maar op.
Nota bene, de regie van het ontwerp(en) is èn blijft de zaak van
architect. Ofwel, de architect borgt nadruk op belangen van
gebouwgebruikers en overige betrokkenen.
Voor digitalisering heeft de aanduiding architect een andere betekenis
gekregen, nog ervan afgezien dat gebruik daar strijdig is met de Wet,
te weten vooral die van, inderdaad, technisch adviseur. Nou ja, zo
zouden digitaliseringsarchitecten zich àfgeleid moeten positioneren.
Nee, dat doen ze helaas niet. Maar door hun abusievelijke opstelling
àls architect naar valse analogie met verdeling van rollen voor de
traditioneel fysiek-gebouwde omgeving, bestaat er een gat.
Voor digitaliseringsopgaven moet een, precies, informatiekundig
ontwerper belast zijn met de ontwerpregie. Die aanduiding, van
informatiekundig ontwerper, bedoel ik, is tot dusver helaas niet
ingeburgerd geraakt. Bekend is de aanduiding informatieanalist. Die
leidt echter tot verwarring. Ontwerp(en) vergt immers synthese. Dat is
géén analyse, nietwaar? Een analist is dùs geen architect, toch?!
Onzin.
Daarentegen mikt ook digitalisering op informatievoorziening. Daarom
verdient met voorrang informatie aandacht. Waarom gebeurt dat niet?
Evenwichtige besturing lijkt afwezig.
Aan wèlke informatie be- resp. ontstaat behoefte? Dus, wie — en
bijgevolg nota bene wie niet — verdient erkenning, opdat ook
z/hij tijdig, veilig e.d. relevante informatie beschikbaar behoefte
heeft? Zo gesteld is informatievoorziening inderdaad van àlle
tijden.
Klopt, digitalisering vergt programmatuur. En programmeren vergt vaak
specialisten. Voor hùn werk hebben ook zij uiteraard behoefte aan
informatie. En voor zover zij er middels (!) digitalisering over kunnen
beschikken, is eveneens programmatuur aan de orde.
In beginsel laat zich dat herhalen. Om het ene gereedschap te maken is
… gereedschap nodig, dat op zijn beurt gemaakt moet zijn,
enzovoort.
Omdat een computer een, op z’n Engels uitgedrukt, general purpose
machine is, kan het er de schijn van hebben dat het, zeg maar,
maakgereedschap overeenkomsten vertoont met het, zeg maar,
resultaatgereedschap. Dat geldt feitelijk echter slechts voor —
wat mede daarom heet — infrastructuur.
Het ontgaat programmeurs (lees algemener: wie zich als ict-er
beschouwt) blijkbaar dat vooral de informatie waaraan zij behoefte
hebben om programmatuur te realiseren verschilt (!) van de informatie
waarover, eh, gewone gebruikers kunnen beschikken dankzij zulke
programmatuur. Dat verklaart althans dat zij de illusie koesteren dat
zij met optimaal maakgereedschap (development) voor programmatuur min
of meer in één moeite door optimaal resultaatgereedschap (operations)
voor het voorzien in informatie leveren. Dat is wellicht goed bedoeld,
maar blijft natuurlijk verkeerd uitpakken. En zij zijn zich er helaas
niet — meer? — van bewust, waardoor zij er hardnextig aan
vasthouden. […]
[V]erandering die van digitale technologieën uitgaat èn als zodanig
feitelijk zelfs tot programmatuur beperkt blijft, [is echter] gedoemd
[…] te mislukken. […]
Graag herhaal ik […] de crux. Allereerst moet er overzicht zijn,
en bijgehouden kunnen worden. Met voorts erkenning van principiële
voorrang voor informatie kàn dat praktisch (!) slechts om
gebruikersbetekenissen gaan. Er zijn — allerlei —
verschillende gebruikers in — allerlei — verschillende
situaties. Sterker nog, een en dezelfde gebruiker kan in —
allerlei — verschillende situaties verkeren. Er moet dus met
dienovereenkomstige betekenisverschillen ‘gerekend’ worden
èn met samenhang ertùssen. Vandaar recursieve contextuele
verbijzondering. Uitgaande van informatie-met-betekenis waarover
— erkende — gebruikers moeten kunnen beschikken, omvat, dus
van die informatie ‘als het ware’ terùg geredeneerd,
zo’n overzichtsmodel tevens informatie-met-betekenis die ervoor
om te beginnen beschikbaar moet zijn. Daaruit vòlgt pas welke
programmatuur nodig is, want die doet ‘domweg’ niets anders
dan bepaalde informatie-met-betekenis als grondstof
‘verwerken’ tot informatie-met-betekenis als resultaat voor
een gebruiker. Ingewikkelder is het — dan — niet.
Stelselmatig overzicht over relevante betekenissen biedt aldus leidraad
voor optimalisering van programmatuur. Denk aan modulariteit —
voor zgn aspectgerichtheid — om meervoud van hetzèlfde en/of, nog
belangrijker, verwarring door nodeloze verschillen zoveel mogelijk te
vermijden. Wie er abusievelijk aan vasthoudt dat programmatuur het
— nagenoeg — exclusief object van digitalisering is, mist
bedoeld betekenissenmodel als referentiekader voor optimalisering.
[…] Dat loopt vaak op een overgeleverd organisatorisch criterium
uit, zoals zgn primaire processen ‘tegenover’
bedrijfsvoering. Dat hoeft voor een, inderdaad, general purpose machine
echter niet relevant te zijn. Programmatuur als voornaamste en soms
zelfs enige oriëntatie heeft tevens als manco dat informatie als
‘bijbehorend’ opgevat blijft, met daardoor meerdere èlk
aldus beperkt geldige informatieverzamelingen (lees ook: registers),
maw ingericht zònder besef van in noodzakelijkerwijs ruimer verband
relevante overeenkomsten resp. verschillen in betekenis èn samenhang
ertussen.
Welke bestuurder-in-naam is bereid tot besturing-in-doen in het besef
dat informatievoorziening als doel heeft het deelnemers aan
verhoudingen, tja, voorzien van informatie? Als er digitalisering aan
te pas komt, geldt o.a. programmatuur als middel. Verwar middel echter
niet met doel. Laat besturing daarom niet aan middelspecialisten
over.
Voor wat volgens mij informatiekunde verdient te heten, bestaat alom zelfs helemaal géén aandacht. Bestuurskundigen zijn erin geslaagd om bestuurders (lees: opdrachtgevers) de indruk geven dat zij met hùn vak in één moeite door met informatie rekening houden in de zin van betekenis ervan voor, tja, bestuur. In het geval van digitalisering moeten daarvoor middelen worden gemaakt (jargon: ontwikkeld). Dat doen zgn ict-ers dan. Bestuurskundigen hebben informatiekundig echter geen benul van betekenismatige variëteit die nota bene vooral voor overheidsbemoeienis kenmerkend (!) is. Hun vergaand impliciete betekenisbegrip is primitief. Dat houden ict-ers (lees ook vooral: computerprogrammeurs) er eveneens op na, maar ànders. Wat m.i. ontbreekt, is — in- als tùssenschakeling van — een informatiekundig ontwerper die zowel erkenning resp. uitdrukking van — dynamiek van — betekenismatige variëteit als pàssende variëteit van vòlgens zulk ontwerp te ontwikkelen digitale middelen borgt. […] Het schiet niet op, zolang opdrachtgevers niet beseffen dat bestuurskundigen, en in/voor het zgn bedrijfsleven zijn dat bedrijfskundigen, informatiekunde gekaapt hebben daarin netzo onwetend gesteund door zgn ict-ers die er eveneens van profiteren.
Nogmaals, archief moet niet worden opgevat als slechts papieren documenten betreffend. Wanneer informatie òngeacht zgn drager navolgbaar moet worden bijgehouden, verdient het archivering te heten.
Ik noem mijzelf informatiekundig ontwerper. Zo’n ontwerper, vind ik, moet nadruk leggen op zgn betekenis van informatie, zeg ook maar op de gebruikswaarde van informatie.