Pieter Wisse
Hier staan tekstpassages verzameld, voornamelijk overgenomen uit emailberichten die ik schreef in de periode december 2007 – januari 2008. De volgorde van verzending bleef gehandhaafd.
24.1
Verkooptrucjes? Anarchistische kwaliteitsdrang verspreidt een reuk die
blijkbaar onmogelijk valt te maskeren. Ik probeer daarom van weeromstuit gewoon
zoveel mogelijk mijn ontwerpende zèlf te zijn. Dat levert tot dusver weliswaar
in economisch opzicht een marginaal bestaan op, maar het is verder wèl zoveel
mogelijk het mijne.
24.2
Het is naar mijn idee dus nog erger met semantiek gesteld. De opgave van
betekenisordening is niet eens zozeer "onderbelicht," maar alom nog volkomen
verkéérd belicht. En slechts zo'n beeld doet het praktische werk natuurlijk
niet. Aan feitelijke informatievoorziening blijkt zgn service oriented
architecture (Soa) weliswaar geen oorspronkelijke maar zeker een nuttige
bijdrage te kunnen leveren, maar daarvoor vormt het zeker geen compleet
hulpmiddel. Het is prima wanneer, zeg maar, informatiestrategen
"blij" zijn over een oplossingsrichting, maar ze moeten daarbij
altijd realistisch (genoeg) blijven. Want anders gaat het nooit goed werken. Ik
zou daarvoor ook niet kwalificaties zoals optimisme en pessimisme gebruiken. Ik
ben wellicht nog een veel grotere optimist dan jij. Want ik ben allang het punt
gepasseerd dat semantiek "problematisch" moet zijn. De methode voor
het vestigen van eenduidige betekenisordening op stelselschaal is met
metapatroon praktisch beschikbaar. Daarmee ben ik vooral realist, terwijl
iedereen die heil puur en alleen van Soa verwacht een idealist of, minder nog,
een illusionist is.
24.3
iDNA Manifest
kan met versie 2.0 — of hoever zijn we ermee? — definitief blijven wat het is.
Want we maken er met onmiddellijke ingang dotindividual manifesto 1.0 van. Met
keurige bronvermelding, vanzelfsprekend, maar onder de noemer van dotindividual zet het manifest zijn
leven voort. Idee?
24.4
Wat rechten (en plichten) betreft moet dotindividual
information rights duidelijk het relationele karakter van
maatschappelijk verkeer erkennen. In die richting kregen wij destijds ook een
terechte vraag over iDNA Manifest, versie 1.0.
Nota bene, de informatiemaatschappij is een netwerksamenleving. Zeg maar, van
wie is welk gedeelte van de informatie bijvoorbeeld in het geval van
lidmaatschap van een voetbalvereniging? Of dus ook lidmaatschap van dotindividual?! Dat betekent dat
tevens de (informatie)betrekking een expliciet aanknopingspunt moet zijn. Over
de eigendomsverdeling annex –verhouding moet er iets algemeens, dus
methodisch/procedureels komen te staan.
24.5
Zo zie je maar weer. Het duurt soms even, maar metapatroon bevordert ook
evenwicht in/voor dotindividual information rights. Ik liep iDNA Manifest
erop na. In de gauwigheid ontleende ik er al een behoorlijk rijtje
hoedanigheden aan (lees ook: situeringen met passende gedragingen) waarin een
individu (lees ook: natuurlijk persoon òf rechtspersoon) bepáálde rechten &
plichten kent wat persoonsinformatie betreft:
— eigenaar
— gebruiker
eventueel nader verbijzonderd tot
= overheidsgebruiker
= commerciële gebruiker
— beheerder
eventueel nader verbijzonderd tot
= overheidsbeheerder
= commerciële beheerder
— wetgever
— toezichthouder
— handhaver
— vertrouwenspartij
— gemachtigde
— vertegenwoordiger.
Dit is slechts een eerste, schetsmatige poging tot verbijzondering. Voor èlke situering geldt ‘dus’ een dienovereenkomstig specifiek reglement, gids of wat voor naam dat ook krijgt. Owner’s Guide, User’s Guide … Dat aantal loopt inderdaad behoorlijk op, maar zo geschakeerd is betrokkenheid bij maatschappelijk verkeer met persoonsinformatie blijkbaar. Maak daarover de boodschapper geen verwijt.
24.6
Helaas kan ik voor de a.s. Groningendag niets zinvols ontdekken. Het is bij die
universiteit òf zgn kerninformatica òf bedrijfskundig informatiemanagement. Dus
nergens overzicht.
24.7
Mijn ervaringen met het aanschrijven van universitair personeel zijn tot dusver
onverdeeld ongunstig. Okee, dat zal wel aan mij liggen. Maar ik waagde nog eens
een poging. Wie weet kunnen wij zo buitenom wat gaan mikken op de A'damse
vesting van informatiemanagement. Niet dat ze de humor kunnen inzien van
positionering volgens shifting the scene, dus dat moeten we daar maar
even weglaten.
Met de ene geadresseerde sprak ik redelijk uitgebreid na hun voordracht. Hij
zou geïntrigeerd genoeg moeten zijn om mijn artikel waarnaar ik verwijs, eens
op te slaan. Vergis ik me opnieuw?
24.8
Fascinerend, als het niet zo amateuristisch was, dat een zgn ervaren
professional meent dat een apàrt bedrijfsproces de maat vormt voor
betekenisordening.
24.9
Zoals ik je eerder schreef, zag ik een verwijzing naar jullie publicatie De Nodale
Oriëntatie van de Nederlandse Politie in de oratie Nodale
orde van Boutellier. Opmerkelijk vind ik dat er een groot verschil is
tussen de manier waarop jullie nodaal opvatten en hoe hij dat doet. Nou ja,
eigenlijk vind ik het opmerkelijk dat Boutellier — omdat hij later publiceerde
— zijn opvatting geeft zonder enig commentaar op dat verschil. Ik kan er
tenminste niets over ontdekken.
Ikzelf kwam er nog niet aan toe om die analyse uit te werken. Zoals ik het nu
zie, komt het erop neer dat jullie een knooppunt positioneren als (im)materiële
locatie van extra verkeerscòncentratie, waarbij onderscheid nodig is naar
allerlei soorten verkeer(sstromen). Voorzover ik kan herkennen, zijn jullie
daarmee strak in lijn met 'Politie in Ontwikkeling.' Boutellier beschouwt —
althans, zo lees ik zijn tekst — primair de individuele burger als in
toenemende mate, zeg maar, vernetwerkt. Met andere woorden, zoals ook een
gedeelte van zijn ondertitel luidt, "burgerschap in een
netwerksamenleving" betekent de individuele burger als knooppunt. Hij
aggregeert dus niet, maar individualiseert juist onder de noemer van knooppunt.
Mijn idee is dat er een expliciete synthese nodig is van beide opvattingen, die
immers allebei relevant zijn. Hoe de zgn informatiepositie daarvoor optimaal
gefaciliteerd moet zijn, is dan weer mijn vak. Voor de maatschappelijke
reikwijdte van dergelijke opgaven noem ik dat civiele informatiekunde.
24.10
"[...] met Metapattern het eerste entry-point op de dotindividual
infrastructuur [...]" Bedoel je infrastructuur vòlgens het dotindividual
charter? Want in operationele zin moet ‘de’ infrastructuur een configuratie van
materiële en immateriële componenten zijn, met gevarieerde eigenaren,
beheerders enzovoort. (Als zodanig vormt het charter dus zoiets als
metainfrastructuur.) Verder, bedoel je met entry point de, zeg maar,
persoonlijk gepersonaliseerde ingang?
Hierboven is sprake van dotindividual-als-charter. Nota bene, contextuele
verbijzondering ... dotindividual-als-vereniging ... ja, dat is natuurlijk mooi
en qua consistentie zelfs noodzakelijk dat de vereniging volgens haar (eigen)
charter functioneert. Al naar gelang voortgang met paradigmawissel steeds
zoveel mogelijk … en dat natuurlijk weer voorzover overgang naar een ander
paradigma überhaupt geleidelijk mogelijk is.
Inderdaad, daar heb je weer de onvermijdelijke vraag naar de business case. Het
commerciële vooruitzicht voor zo’n trusted exchange mediation party lijkt mij
gebaseerd te zijn op — verwachtingen over — wat ondersteuning van allerlei
exploitanten van primair informatie(verkeer) oplevert. Als je zo'n voorziening
'slechts' voor één ènkele exploitant treft, heeft het (nog) weinig zin om
daarvoor een aparte TEMP op te zetten.
Je zou kunnen zeggen dat de onmogelijkheid van een apart bedrijfsmatig
verdienmodel voor maatschappelijke infrastructuur radicaal tot uitdrukking komt
in — de oprichting van — dotindividual als vereniging. Daarom heeft dotindividual ook principieel géén
business case, maar een community case. Dùs moet de vereniging tevens op
karakteristieke wijze aan (financiële) middelen zien te komen voor uitvoering
van haar activiteiten. Lees: donaties en subsidies.
Wellicht bestaat zo'n begrip community case allang. Even met het criterium
"community case" op het ww web gekeken ... daar staat vooral
informatie over case studies van communities, en dat is iets anders dan wat ik
hier bedoel.
Met exploitant aan de ene kant (winstbejag, maar een ander specifiek oogmerk
komt netzogoed in aanmerking) en dotindividual aan de andere kant
(maatschappelijke orde) neemt een — wat een toepasselijk acroniem! — TEMP als
het ware een tussenpositie in. Juist zo’n operationeel scharnier bevordert de
praktijk van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Maar daarvoor is
dotindividual 'aan de andere kant' dus onmisbaar. Dat inzicht, of al is het
maar dat de exploitant zich een verantwoord ondernemer wil tonen, leidt
hopelijk tot voldoende giften aan dotindividual.
24.11
Ooit kreeg ik een projectleider vlot over de rooie. Hij bleef volhouden dat het
om een project i.o. ging. Op die manier, voortdurend in oprichting dus,
probeerde hij bewegingsruimte te behouden. Maar er gebeurde helemaal niets of,
sterker nog, draagvlak kalfde in toenemend tempo af. Daarom suggereerde ik dat
i.o. blijkbaar 'in ontbinding' betekent.
Deze kenschets lijkt mij tevens op de werkgroep Unified Context Methodology
(UCM) van toepassing. Staat van ontbinding, bedoel ik. Daarvoor hebben wij ter
bevestiging trouwens geen inzage in de notulen nodig. De getoonde bijziendheid
blijft natuurlijk verbijsteren.
Zo is het tekenend dat ze bereidheid uitspreken om "radical ideas" te
overwegen voor promotie van ... hun vàststaande ideeën. Radicale vervanging
komt niet bij ze op, wat er dan weer op wijst dat "radical" daar
louter retoriek is.
Aan de externe adviseur van je werkgever hoef je evenmin te vragen of hij
serieus was toen hij aangaf dat Core Component Technology Specification (CCTS)
reeds breed wordt toegepast. Dat bedrog was meteen evident.
Op de reddingsboei metapatroon ga ik ze niet nogmaals wijzen. Die kunnen ze
onmogelijk herkennen. Of anders weigeren ze er iets mee te doen, wat op
hetzelfde neerkomt. Laten wij ons maar vermaken met verdere notulen. Wie weet,
als ze ooit helemaal gaar gekookt zijn in hun eigen sop, waag ik er nog een
bericht(je) aan de voorzitter aan.
24.12
Dat mensen elkaar verkeerd begrijpen, moeten we leren aanvaarden. Eigenlijk
vind ik dat vaak juist reuze praktisch.
Zo kan ik op mijn beurt jou wellicht zelfs slecht volgen. Maar ik doe een
poging ...
Waarom verlang je een afbeelding? Dat punt begrijp ik weer niet.
Mijn idee is dat eventueel verwijzing nodig is. Zo van, ik heb het over precies
zus-en-zo contextuele verbijzondering van het teken in kwestie. Dat wordt dan
geacht de afbeelding te zijn van gedrag van een object in een specifieke
situatie. Dus, als jij wilt weten welke betekenis ik hanteer, moet jij precies
dáár naar de intext kijken.
Omgekeerd kan jij mij verwijzen naar een signatuur-in-context die via een
intext de voor jou relevante betekenis 'tekent.'
Dat kan over en weer tot aanpassingen leiden. Totdat de een zich schikt naar
wat de ander verzoekt, of niet.
Merk je dat die zgn poging die ik zou doen om jou te begrijpen ... erop neer
komt dat ik primair wil verduidelijken wat 'mijn punt' is? Dat komt omdat ik
het niet met jou eens ben. Stel dat ik dat inmiddels wel zou zijn (geworden),
dan had ik dienovereenkomstig willen tonen jouw verwijzing naar 'jouw punt'
gevolgd te hebben. Ik geef toe, het is even wennen.
Nogmaals, dat blijkt (althans voor mij) de praktische voorwaarde voor
vruchtbare samenwerking. Ja, eerlijk is eerlijk, tevens voor conflict. Maar ik
mik op samenwerking en daarvoor zijn complementaire bijdragen wezenlijk. De eis
van overeenkomst en van vertaling als eventueel middel ervoor belemmert naar
mijn indruk volwassen samenwerking.
(Ook) elke intext is (weer) gestructureerd. Ja, die syntax moet verwerkbaar
zijn.
De verantwoordelijkheid voor een bepaalde intext is, al dan niet impliciet,
mede door de context aangegeven. Dat is een spectrum, met aan de ene, meeste
gedetailleerde kant het specifieke-subject-in-zelfs-specifieke-situatie en aan
de andere kant het
totale-informatiestelsel-als-middel-voor-de-gehele-gemeenschap. Een groep,
organisatie e.d. zijn dan intermediaire eenheden voor
verantwoordelijkheidstoewijzing.
Nota bene, (ook) verantwoordelijkheid komt zonodig expliciet in het
informatiestelsel tot uitdrukking. Zodoende ontstaan als het ware vanzelf
nodige en voldoende aanknopingspunten voor autorisatie op diezelfde
stelselschaal.
Tussendoor, ter vermijding van eventueel misverstand, zo'n informatiestelsel is
verspreid. Daarvoor verschaft eveneens die contextuele verbijzondering
natuurlijke scheidslijnen.
Ja, de infrastructuur volgens civiele informatiekunde is zo groot als het
informatieverkeer grenzeloos moet (kunnen) reiken. Wereldwijd, dus uiteindelijk.
Daarom moet variëteit leidend beginsel zijn, niet (slechts) identiteit.
Je hebt gelijk (als ik je tenminste goed begrijp) dat er, jouw voorbeeld, twee
(of zelfs veel meer) verschillende loonobjecten kunnen zijn. Blijkbaar hebben
verschillende objecten dan (ergens) dezelfde naam. Maar het kan ook één ènkel
object zijn, maar dan met verschillend gedrag in afwijkende situaties.
Waarschijnlijk geldt op ruime schaal allebei tegelijk. Dus diverse
loonobjecten, met elk ook nogeens (situationele) gedragsvariëteit. Welk model
van gedragsverdeling voorkeur verdient, hangt af van behoeften van actoren aan
informatiebetrekkingen die het stelsel moet faciliteren.
Voor wie de beslissingen neemt over wat telt als een context en wat daarin
steeds de intext omvat, zie hierboven mijn opmerkingen over aanduiding van
verantwoordelijkheid. Het informatiebeheer is dus navenant verspreid. Dat lukt
dankzij de generieke methode. Die geeft vrijheid over 'inhoud' al naar gelang
daarbij betrokken actoren. Maar die methode vestigt wèl heel praktisch netzo
generieke syntax.
Mijn excuus voor de schokkerige wijze van antwoordformulering. Ik hoop aldus
toch op de belangrijkste aspecten uit jouw gehele vraagstelling met redelijk
herkenbare samenhang te zijn ingegaan.
24.13
Tja, dat is een hoop tegelijk. Als eerste reactie ... mooi vind ik de poging
tot veralgemenisering voor facilitering. Veranderkundig zou ik daar weer de
twee dimensies van visie, respectievelijk implementatie van maken. De kans is
immers het grootst dat implementatie ouderwets sectoraal oid gebeurt. Met dat
badwater mag het visiekind niet weggegooid worden.
Qua visie, het lijkt erop dat je steeds ergens anders in een ballon knijpt,
waardoor een uitstulping ontstaat. Als je vervolgens op de plaats van die
uitstulping knijpt, duikt hij ergens anders op, enzovoort. Je hebt dus extra
handjes nodig. Zeg maar, niet of/of maar en/en.
Even als schot voor de ontwerpboeg, we moeten ons niet beperken tot
persoonsmeting. Nota bene, dus langs de visie ook nogeens en/en. Ook voertuigmeting,
of van welke objecten maar relevant zijn. Op die manier is de benadering ook
meteen opener voor veranderingen. De brommer ook? Prima, daarop is met de
infrastructuur dankzij meervoudige variabiliteit reeds vergaand gerekend. De
eenduidige configuratie zit 'm in de combinatie van dergelijke metingen.
Bijvoorbeeld vijf personen die samen in een auto reizen. Oeps, zou het verschil
gaan uitmaken hoeveel reizigers er tegelijk in een treinstel, in een bus
reizen?
Ik vraag me hier trouwens even niet af of ik dat een goed idee vind, zulke
fijnmazige plaatsbepalingen. Maar goed, zoals jij terecht suggereert, juist
volgens .I compliance kan je dat wellicht verteerbaar of zelfs maatschappelijk
bevorderlijk krijgen.
24.14
De oriëntatie door metapatroon is stelselmatig en omvat als zodanig tevens
geïntegreerd zulk identity management. Het is dus vooral de vraag hoever de
visie reikt.
24.15
Ditmaal dacht ik wat verder dóór over rekeningrijden. Die moeite bespaarde ik
me tot dusver. Want ik meende steeds over het zoveelste plannetje vrijwel
onmiddellijk ‘Dat wordt toch niets.’ Inderdaad, het ging gelukkig ook steeds
niet door.
Het lijkt er nu op, dat een poging tot praktische toepassing ondernomen gaat
worden. Een noodlottige coalitie met kritische industrieel-politieke massa
staat ervoor klaar. Je kunt vermoeden hoe enthousiast bijvoorbeeld zgn
terrorismebestrijders achter hun schermen zijn. Overigens beschouw ik
etikettering àls terrorist … pas ècht als terrorisme; vandaar de escalatie,
over noodlot gesproken. Verder betekent kritische massa in dit geval nu nèt dat
de deelnemers kritisch ònvermogen vertonen.
Rekeningrijden vind ik zelfs na korte nadere beschouwing een onzinnig idee. Wat
is het probleem ook alweer? Dat probleem van periodieke congestie ofwel
immobiliteit valt helemaal niet op te lossen met middelen die het grotendeels
juist aanjagen. Daarmee is ook meteen de ondermijning van gebruik logisch. Als
waarborg moet er alsmaar een extra schil als het ware omheen worden
aangebracht, … netzolang totdat de feitelijke oorzaken erbij betrokken zijn.
Maar dat is géén infrastructuur meer.
Het is eenvoudig zat om een voorziening te realiseren onder de voorwaarde dat
gebruikers nooit, herhaal nooit regels overtreden èn ontwrichtende invloed van
buiten op die voorziening uitgesloten, herhaal uitgesloten is. Maar een
maatschappelijke voorziening is nu eenmaal twintig tot oneindig keer
ingewikkelder, omdàt die voorwaarde illusoir, herhaal illusoir is.
Door onvermijdelijke uitbreiding is er binnen de kortste keren geen sprake meer
van rekeningrijden, maar verkeert dat algemeen tot rekeningleven.
Nu vrees ik dat de aanzet tot rekeningleven reeds (ver?) achter ons ligt. Dus
rekeningrijden zou vooral een katalysator zijn.
De consequentie van meetbaarheid van willekeurige objecten naar locatie en
tijdstip, zeg maar total(itair)e surveillance, lijkt op science fiction. Vergis
je niet. Een winkel is een object en jij bent dat ook. Jij was dan-en-dan in
die winkel. Moet je voor dat winkelbezoek gaan betalen? Krijg je je bezoekgeld ‘terug’
wanneer je er daadwerkelijk iets koopt? Een appel is ook een object. Adam ook,
qua meting. Adam eet de appel. Wat kost hem dat?
Waarom krijgt iemand nog een salaris voor een periode? Dat kan allemaal
stukloon zijn. Waarom nog grofmazige belastingheffing? Enzovoort. De techniek
van microbetalingen voor telefoonverkeer werkt.
Voor een technocraat lijkt dat allemaal geweldig. Maar het klopt niet. De vrije
bewegingsruimte verdwijnt. Maatschappelijke ontwikkeling stagneert. Vervolgens
vervalt cultuur. Voor creativiteit blijft slechts verzet over. Heet zulke
strijd om dynamische, pluriforme beschaving vroeg of laat ook terrorisme?
Waar ligt het verànderlijke evenwicht wèl?
De ironie is dat de voorzieningen die vals gericht zijn op verbetering van
maatschappelijk verkeer uiteindelijk zelfs overbodig zijn. Want dat verkeer is
wèg. Je kunt dat inderdaad ook een oplossing van het probleem noemen.
Voor dotindividual kom ik zo op de
vraag hoever het handvest (charter) moet gaan. Het kan wellicht een bijdrage
leveren om de radicale vorm van rekeningleven voor de persoon in kwestie nog zo
draaglijk mogelijk te houden (optie: burgermeester in oorlogstijd). Maar die
levensvorm wil ik überhaupt niet! Die vorm vind ik (dus) in wezenlijke
tegenspraak met dotindividual.
Op welke levensvorm mikt dotindividual principieel?
Dit is toch 4891 – Project iDNA Revisited?
24.16
Je bevestigt niet zozeer dat wij dotindividual
met z'n tweeën gaan oprichten, maar veeleer dat wij dat feitelijk lang geleden
al samen deden.
Terecht merk je op dat enkele passages in mijn vorige bericht (te) behoudend
opgevat kunnen worden. Daarom voegde ik naderhand voor mijzelf het korte
zinnetje toe:
Waar ligt het verànderlijke evenwicht wèl?
Dat is een lastige opgave. Althans, ik zie niet hoe je voor maatschappelijk
verkeer zonder infrastructuur kunt. Daarvoor geldt in een open samenleving
slechts zinvol een zgn community case, ... terwijl de gemeenschap gegijzeld is
door een (bestuurs)elite. Stuiten we daar op de grens van de menselijke natuur?
We moeten onszelf vooral geen beperking opleggen die feitelijk niet bestaat.
Daarom zoeken wij het in pogingen tot herkadering. Zo noemde ik je
eerder — persoonlijke identificatie door allerlei mensen met —
bijvoorbeeld Frans Bauer als realistische invalshoek voor democratischer
ordening. Nieuwe wegen ...
Metapatroon is inderdaad een krachtig hulpmiddel voor ondermeer analyse van
beleidsvoorstellen. Zo herken ik de vermeende rationaliteit die van
rekeningrijden leidt tot radicaal rekeningleven. Pas dankzij een redelijk
scherp beeld, kan je eventueel op verandering mikken.
Voor metapatroon geldt zoals voor elk instrument: Niet alles dat ermee kan,
moeten we ermee willen.
Bijvoorbeeld ook voor een hamer geldt, dat er 'buiten' het gereedschap iets
bestaat dat het maatschappelijk aanvaardbaar tot en met wenselijk gedrag ermee
aanduidt. In hoeverre dat op die manier uitpakt, is tevens van allerlei andere
voorzieningen afhankelijk.
Wat verantwoorde inzet en gebruik van metapatroon betreft, hebben wij zelfs in
een vroeg stadium met iDNA Manifest een aanzet opgesteld. Het nieuwe
evenwicht waarop we daarin wijzen, vergt inderdaad maatschappelijke
herordening. Dat manifest gaat binnenkort over in het dotindividual charter,
prima.
Met metapatroon in het publiek domein — daarmee bedoel ik hier dat de methode
opzettelijk vrij beschikbaar is — kunnen wij ons overigens de moeite besparen
de toepassing ervan te sturen. Nogmaals, dat moet op een algemener niveau, naar
de dynamisch-differentiërende aard van metapatroon nog algemener dan één enkele
religie.
Dus, over metapatroon "in verkeerde handen" maak ik me maar geen
zorgen. Ik moet natuurlijk wel voortdurend kiezen wat ik er in mijn eigen handen
mee doe.
Ja, het keurmerk .I Compliant acht ik vooral relevant als eis die burgers aan
overheid stellen.
Ik merk dat ik eigenlijk herhaal wat jij zo welschrijvend voor(t)zette. De
opgave is: Hoe vertellen wij het een ander?
24.17
Er bestaat géén teken zònder con-teken, ofwel context. Een kind van drie kan
dan nog zo logisch nadenken, dat het vraagt naar het begin. Waar houdt het op?
Een volwassen wiskundige weet evenmin het antwoord, maar beschikt over een
trucje. Mijn trucje heet nil-context. Slechts de nil-context valt samen met het
nil-object en zo klopt het formeel keurig. Dat is (ook) handig, natuurlijk niet
toevallig, voor ondersteuning van informatievoorziening met digitale techniek.
De formele logica is onzin, omdat het uitgaat van contextloosheid. Je kunt ook
zeggen dat formele logica slechts geldig is en blijft, zolang er één
vàststaande context aan de orde is. Feitelijk nooit, dus. Er zijn uiteraard
pogingen ondernomen om de logica te, zeg maar, flexibiliseren. Die komen er
maar niet los van, voorzover ik althans weet, dat algemeen geldige waarheid het
ideaal blijft.
Meteen in mijn eerste publicaties over — wat later ging heten — metapatroon
duidde ik de paradigmawissel als die van objectgerichtheid naar
contextgerichtheid. Met andere woorden, context is primair bepalend. Ook,
ontwerp primair de context. Enzovoort.
24.18
De natuurlijkheid is voor een persoon netzogoed een bepaalde context, maar je
moet praktisch ‘natuurlijk’ ergens beginnen.
Het hangt er overigens maar weer vanaf. Je kunt bijvoorbeeld een natuurlijk
persoon opvatten als een configuratie atomen en/of omgekeerd die atomen als
eigenschappen van die natuurlijk persoon. Tja, hoe zit het dan met zo'n atoom.
Is dat eigenlijk wel ... atomair? Afhankelijk van hoe je ernaar kijkt, (ook) nee
dus. Omdat het nergens definitief ophoudt of begint, althans voorzover dat aan
een mens met zekerheid bekend kan zijn, krijgen we het met aandacht voor
relaties nog het duidelijkst: metapatroon.
Wat het lidmaatschap betreft, ik zou vlotweg zeggen dat de mogelijkheid van
erkenning van eigendomsrecht een letterlijk wezenlijk criterium ervoor vormt.
Dan is het de vraag of wij voor dotindividual daarover een andere opvatting
propageren dan ons huidige rechtsstelsel biedt. Concreter, vinden wij het reëel
dat slechts natuurlijke personen eigenaar zijn van zgn persoonsinformatie? Of
handhaven (ook) wij de kunstgreep van institutionalisering, te weten het
verlenen van persoonlijkheid aan organisatie, opdat daarmee tevens een
organisatie eigenaar is van haar ... organisatie-informatie.
Volgens mij ontkomen we er zelfs niet aan om ook organisaties als leden toe te
laten. Nogal wat informatieverkeer gebeurt tussen enerzijds natuurlijk persoon,
anderzijds organisatie en de dienovereenkomstige relationele eigendomsverdeling
moet het charter compleet dekken. Jijzelf antwoordde iemand anders al, strak en
duidelijk, negatief op de vraag of dotindividual een belang(en)vereniging is.
Nee, het gaat om — een manier voor — evenwichtige belangenafweging.
Natuurlijk valt elke organisatie tevens als context te beschouwen voor bepaald
gedrag van natuurlijke personen. Erkenning van organisatorisch lidmaatschap
lijkt mij echter vooral praktisch noodzakelijk voor, op zijn beurt, werkzame
erkenning van dotindividual.
Wellicht dat in de loop der tijd draagvlak groeit voor wat jij principieel
terecht stelt. Maar ik zou dotindividual dus niet zo lanceren, al helemaal niet
omdat de kans op 'betekenisvolle' donaties pas serieus is met — deelname van —
organisaties in private en publieke sector.
Ik weet niet of ik consequent redeneer. Nieuwe situatie?
24.19
Wat mij betreft geldt individueel dus evenmin als atomair, hoezeer de term dat
ook suggereert. Iemand of iets telt pas als individu bij de gratie van
relaties.
Organisatie zou je statistiek van zulke relaties kunnen noemen. Gemeenschap is
ook (een) organisatie.
Volgens jouw ‘krachtterm,’ organisatie is een krachtenbundeling. Dat zijn dus
allemaal individuele krachten. Een organisatie situeert ze.
In die zin constitueren gemeenschap en individu elkaar. Nogmaals, relaties.
Door ontkenning van relaties lijkt het erop dat individu en
organisatie/gemeenschap tegenstrijdige krachten zijn.
De (verdere) ontwikkeling van de wederzijds constituerende relaties tussen —
wat we dus ook maar weer aannemen als — individu en gemeenschap vergt, zeg
maar, voorzieningen. Op hun beurt moeten dergelijke voorzieningen … ontwikkeld
worden. Dat kan per definitie slechts geïntegreerd gebeuren in die ontwikkeling
van de wederzijds constituerende relaties.
Voor overheid zijn dan allerlei betekenissen herkenbaar.
Door atomaire reductie verschijnt de overheid als een hogere kracht/macht dan
het individu (zelfs als die al burger mag heten).
In de aanduiding civiele informatiekunde erken ik met civiel daarentegen die
ònlosmakelijkheid: de individualiteit van de gemeenschap is de gemeenschap van
de individualiteit.
Met een accent op, nota bene géén reductie tot, algemeen belang (of hoe je het
noemen wilt) zijn pas voorzieningen realiseerbaar die de ènkele individuele
kracht hier-en-nu te boven gaan, maar waarmee diverse individuen allemáál hun
kracht weer verder kunnen ontwikkelen dankzij die samenwerking.
De vervreemding van die samenwerking is praktisch sterk in de hand gewerkt door
vergaande reductie van individuele bijdragen tot financiële belastingen.
Tegelijk maakte die reductie het individu vergaand ‘vrij.’
Zolang burger tegenovergesteld aan overheid opgevat wordt, is dat een paradox.
Ik ben trouwens niet zo scheutig met verklaringen over radicale nieuwigheid.
Gemeenschap kent per definitie netwerkkarakter. Sterker nog, aan menselijke
taal als communicatiemiddel kan je zien dat het afgestemd is op gebruik in
netwerken. Want, daar heb je het weer, dankzij contextuele verbijzondering valt
èlk knooppunt van het netwerk met voldoende precisie te duiden.
Met andere woorden, juist in menselijke taal vind je het bewijs ervoor dat ‘we
have always been networkers.’ De mens is een sociaal dier. Maar ook
voornamelijk zgn solitair levende wezens ‘netwerken’ natuurlijk regelmatig,
maar dan overwegend in symbiose en/of prooidieren, respectievelijk –planten.
Doordat de overheid zich te veel onttrekt aan de wederzijds constituerende
relaties, loopt zij gauw achter met haar opbouwend aandeel aan dynamiek van
maatschappelijk evenwicht. Daardoor gaat de orde in het maatschappelijk verkeer
mank.
Het is trouwens de vraag hoe groot de schade is, die een overheid feitelijk kan
aanrichten. Want het is dus een enorme vergissing om overheid synoniem met
gemeenschap te verklaren. Je zou kunnen zeggen dat een overheid die zich meer
buiten de gemeenschap plaatst, navenant irrelevant is.
Maar gemeenschap heeft een zekere organisatiegraad nodig voor ontwikkeling van
noodzakelijke infrastructuur.
Ik zou dus zeggen dat de coördinatie van overheidswege àchterhaald is.
Er is nog geen aangepaste oriëntatie. Daarvoor probeer ik nu net civiele
informatiekunde als discipline te vestigen.
Met “we als maatschappij” generaliseer je naar mijn indruk te sterk. Wat
volgens mij ontbreekt, is — zicht op een — aangepast evenwicht voor orde in
maatschappelijk verkeer. De wetteloosheid biedt juist avonturiers gelegenheid
initiatief te ontplooien. Het is in het algemeen ook weer niets nieuws, dat
dankzij wanorde zulke initiatieven positieve èn negatieve effecten hebben.
De vraag is wèl binnen welk referentiekader de beoordeling van effecten
gebeurt. Wat volgens een achterhaald paradigma bijvoorbeeld verkeerd of zelfs
misdadig is, hoeft dat volgens een nieuw paradigma niet langer te zijn.
Als je erkenning van rechtspersoon àls persoon een “ideologische vraag” noemt,
ben ik het met je eens. Wat je erop antwoordt, geldt dan als principe.
Jouw eerdere aanduiding “principiële vraag” wekt (bij mij) de indruk dat er een
absoluut geldig antwoord op moet komen, dat ook bestáát. De aannames achter
metapatroon suggereren juist dat je het met je eigen keuze moet doen. Enkele
decennia geleden heette die houding overigens existentialisme.
Ach, wat is “ten principale?” Want ook vloeibaarheid valt vaak redelijk te
situeren. En is het individu dan zo stabiel? Mijn gedragsgerichte ontleding
heet, zoals je weet, subjectief situationisme.
Mijn eigen keuze voor een ordeningsbeginsel is de natuurlijk persoon (terwijl
ik dus maar gebrekkig begrijp wat dat ‘is’). Andere verschijnselen zoals
organisatie probeer ik daarom tot natuurlijk persoon te herleiden. Zo krijg je
verantwoordelijkheid in beeld, lijnen van aansprakelijkheid.
Dan kan ook een organisatie best een “stem” hebben, maar àls organisatie of
waarschijnlijk àls nadere verbijzondering ervan. Die stem en vooral de effecten
ervan moeten echter verbonden zijn aan één of meer individuen.
Een principe geldt zover de situatie in kwestie reikt. Daarom zou ik niet
zozeer principieel maar praktisch zeggen, welke situaties wil je erkennen
van/voor lidmaatschap van dotindividual?
Pèr soort lidmaatschap kan je precies — proberen te — regelen wat je wilt.
Maak geen principe van wat dat intersituationeel nooit kan zijn.
Zodra je vaste grond onder de voeten weet, kan je met je handen loslaten. We
verkeren te vaak in de veronderstelling dat houvast slechts met handvast lukt.
24.20
Op de fiets met wind tegen ... optimale omstandigheden voor een conceptueel
ontwerper. Door vermoeidheid slipt de cognitieve rem, plop, àndere focus ...
enzovoort. Veroudering blijkt (nog) een voordeel; ik ben eerder moe (maar niet
de weg kwijt). Mijn voorstel voor artikel 1 annex slogan (annex merk ...?)
luidt thans:
Personal Information is Personal Property.
Het en-daar-blijf-jij-dus-vanaf gehalte spreekt mij aan. Het acroniem is Pipp,
wat voor de Nederlandse publiciteit meegenomen is (maar ook niet meer dan dat).
Lijkt ook op pimp, dus pipp my website en dergelijke. Ook interessant, via
Google heeft mijn "zoekbewerking - "personal information is personal
property" - [...] geen overeenkomstige documenten opgeleverd[.]" Ik
vind de zin ook ritme hebben, is dus inderdaad een slogan. Gewoon twee keer
nadruk op per, dus per-sonal information is per-sonal
property.
De verdere opgave is dan enerzijds duiding van wat persoonlijke informatie al
dan niet is/kan zijn. Klopt, dus ook wat geldt persoon? Welke situaties?
Anderzijds moet de betekenis van persoonlijk eigendom nader verklaard worden.
Hoewel het anders klinkt, is eigendom, precies, bij uitstek een gemeenschapsbegrip.
Want zonder kans op onenigheid enzovoort tussen verschillende 'personen' over
hun gedragingen met een object — meestal gebruik, respectievelijk verbruik
ervan — bestaat zelfs geen aanleiding voor toewijzing van eigendom erover met
evenwichtige rechten en plichten van dien.
Wat levert dat op voor de doelstelling van dotindividual? Volgens mij hadden we
die al netzo kort geformuleerd:
Information Equity.
Met equity doel je op evenwicht.
24.21
Allemaal waar, maar het ontstijgt de beleving van enig ongemak nog niet.
24.22
Opmerkelijk dat je na zo’n periode, nota bene bijna acht jaar, nog verklaart
dat je ad interim werkte. Blijkbaar betekent a.i. altijd inzetbaar. Abrupt
inwisselbaar? Daar heb ik niets van gemerkt.
24.23
Inmiddels ben ik er doorheen, die bundel. Toegegeven, niet alles las ik even
zorgvuldig. Ik herken echter ook niet wat iemand eraan heeft, die dat wèl doet.
Vooruit, inspiratie genoeg voor ons om wat anders te schrijven.
24.24
Het ziet er belangwekkend uit. Ik zie echter ook dat ik er zeker op korte
termijn niet aan toekom om het boek serieus te lezen, laat staan bestuderen. Je
kunt dan zeggen, dat ik me verder ook maar van een mening moet onthouden over
persoonlijk informatie-eigendom.
Dat valt mee, vind ikzelf. Cuijpers loopt in Privacyrecht
of privaatrecht toch vooral heersende kaders na, terwijl mijn nadruk
erop ligt om die kaders maar eens tussen haakjes te zetten. Dat heet idealized
design, ofwel wat kan er gebeuren indien je je even wat minder aantrekt van
hoe-het-altijd-was.
Over het voorbeeld werkgever/werknemer merk ik dan op dat de overeenkomst over
het over-en-weer gebruik van informatie een onlosmakelijk onderdeel moet vormen
van de arbeidsovereenkomst. Klaar. Zo eenvoudig is het wanneer je je even niet
stoort aan gangbare indelingscriteria.
Hoopgevend, wanneer ik het tenminste goed begrijp, is dat eigendom van
immateriële goederen allang wettelijke grondslag heeft. Nu moet
persoonsinformatie nog tot immateriële goederen gerekend zijn. Is dat (al) zo?
24.25
Je hebt gelijk, dergelijk toeval bestaat dus niet. De één heeft een
ontwikkeling wat eerder door dan een ànder, dat is het eigenlijk. En dan zijn
wij al zover dat we een heus formalisme beschikbaar hebben, als het gaat om
inrichting van informatieverkeer op maatschappelijke schaal van diversiteit.
Het Zweedse rapport Diversity as Driving Force
betreft overigens primair de samenstelling van de bevolking die in hoog tempo
gevarieerder wordt. Daarvan afgeleid ...
24.26
Met dank voor je voorzet spoorde ik op het ww web Definition of
the CIDOC Conceptual Reference Model (versie 4.2.2) op. Mijn indruk is dat
het document a. algemene uitleg verschaft over objectgerichtheid voor
informatiemodellering en b. specifieke objectklassen en -eigenschappen
opsomt/toelicht die relevant geacht worden voor informatievoorziening over
cultureel erfgoed. Zit ik tot zover goed?
Mijn opvatting luidt dat traditionele objectgerichtheid echter tekortschiet
vanaf wat ruimere schaal van informatieverkeer. Daarom bedacht ik ter borging
van eenduidige betekenis ooit wat je contextgerichtheid kunt noemen. Zodra
contextvariëteit stelselmatig in het informatiestelsel opgenomen
staat, heb je per definitie betekenisvariëteit op orde.
Dat brengt mij op een onbescheiden verzoek …, want elke vraag die een
inspanning vraagt van de antwoorder is onbescheiden. ;-) Wil jij ajb een blik
werpen op een opstel waarin ik die contextuele verbijzondering (nogeens)
probeer toe te lichten? Zie Ontology for
interdependency: steps to an ecology of information management.
Ik ben erg nieuwsgierig of jij het wezenlijk verschil herkent tussen — wat ik
noem — metapatroon en de objectgerichte methode ‘achter’ het CIDOC Conceptual
Reference Model. En, zo ja, of je al een idee opdoet hoe je met metapatroon dat
nieuwe, principieel stelselmatige evenwicht van identiteit met variëteit
gevestigd en gewaarborgd kunt krijgen?
Mocht jij op jouw beurt mij alvast vragen over stelselmatige context- en
tijdverbijzondering in informatievoorziening willen stellen, aarzel ajb niet
dat meteen te doen. Ik vind het ook leuk om eens door te praten over een
concrete modelleeropgave die jou eventueel bezighoudt.
Voorzover je er belangstelling voor hebt, en natuurlijk tijd, alvast bedankt
voor je moeite.
24.27
Het klinkt tolerant om diverse voorzieningen "aanvullend" te noemen,
zelfs "heel mooi aanvullend." Daarom hoor je het politici,
bestuurders en managers ook vaak verkondigen. Zoals A.H. Weiler zei:
"Nothing is impossible for the man who doesn't have to do it
himself." Want hoe werken ze concreet samen? Klopt, voorzieningen èn die
mensen. Is het de moeite van afstemming, integratie enzovoort waard? Waar houdt
het op?
Dankzij het open mechanisme voor contextuele verbijzondering biedt juist
metapatroon bij uitstek een platform voor integratie. Maar dan is het weer de
vraag of wij met een zgn schakelpaneel dat ene informatiesysteem als ware het
een module moeten, zeg maar, aansluiten. Of bestaat andere programmatuur met
vergelijkbare functionaliteit? Gaan we dat allemaal maar als modules opvatten?
Allemaal aansluiten, dus? Of betreft het feitelijk een nogal triviale voorziening
die we dus per saldo eenvoudiger meenemen onder wat we direct onder de noemer
van metapatroon ontwikkelen (voorzover we daar niet allang mee bezig waren,
zoals geldt voor geografische adressen in de zin van een basisregistratie)?
Over "nuance" gesproken, bijvoorbeeld voor doorschakeling via
telefonie ligt dat op korte termijn vermoedelijk anders; dat biedt volgens mij
wel specifieke functionaliteit die we er niet zomaar even erbij doen.
Voorts rijst de vraag hoever we moeten gaan met het volgen en duiden van
allerlei diensten en producten. Dat is gauw meer dan een dagtaak. Daarom
concentreert Information Dynamics zich nu op vercontextualiseerde autorisatie.
Zolang we nergens kunnen ontdekken (due diligence) dat iemand anders daaraan
vergelijkbaar werkt of wie-weet zelfs werkend gereedschap voor aanbiedt, gaan
wij door met onderzoek & ontwikkeling ervan. Dat gebeurt vooralsnog
onverminderd geheel voor eigen rekening en risico.
24.28
Netzoals jij zie ik er het nut niet van in om mij serieus in het formalisme te
verdiepen, wanneer overduidelijk is dat de vóóronderstelling vals is. Want wat
de werkgroep Unified Context Methodology als contextmechanisme voorstelt, geldt
nog altijd vagelijk een omgeving en dus niet de noodzakelijke selector van
specifiek, nota bene disjunct gedrag. Pas zodra je vertrèkt vanuit reële
gedragsdifferentiatie, valt te herkennen hoezeer met voorrang juist die
selectoren navenante variëteit moeten vertonen.
24.29
Ik kan daar, trouwens nog zachtjes uitgedrukt, geen enkele aanbeveling aanwijzen
die niet averechts zou uitpakken voor voorzieningen voor maatschappelijk
informatieverkeer.
24.30
Begrijp je dat ik me weleens afvraag hoe jij erin slaagt je werkdag gezond door
te komen?
24.31
De dekaan zei dat ik met mijn pleidooi voor een discipline voor infrastructuur
voor informatieverkeer helemaal gelijk heb. Maar hij vindt het, zoals iedereen,
ook mijn probleem om daarvoor aanhang te verwerven. Ik merkte toen maar op dat
ik daarover niet voor niets juist hèm was komen opzoeken. Want als dekaan …
Goed, hij “gaat het meenemen, want het past in herpositionering van de
universiteit en bijgevolg zijn faculteit …”
24.32
Kijk, als je je opdracht aan zo’n externe projectleider gunt, is het ook
helemaal je eigen schuld wanneer je er alleen maar moeilijkheden bijkrijgt.
24.33
Wat bedoel jij eigenlijk met je vraag naar "nieuwe ideeën" ...? Ik
ploeter hier maar door.
24.34
Mijn idee is dat "alles wat de regie over de eigen informatie
bevordert" nog niet meteen het keurmerk .I Compliant verdient. Want wat betekent
bevorderen volgens dotindividual?
Natuurlijk is het de opgave van dotindividual om zoveel mogelijk
maatschappelijke partijen in hun reëel gevarieerde betrokkenheid bij
informatieverkeer, dat wil zeggen van directe deelnemer eraan tot leverancier
van voorzieningen ervoor tot regelgever tot ... enzovoort, te wijzen op het
dotindividual charter (of hoe het ook heet), op wat .I compliant inhoudt
enzovoort. Dus, ja, juist de mensen die jij sprak over hun programmatuur komen
stellig voor vroege voorlichting in aanmerking. Wie weet wijzigen zij de koers
ervoor?
Ik kan me ook voorstellen dat dotindividual actief bemiddelt, dus concrete
contacten legt tussen vraag naar en aanbod van voorzieningen voor persoonlijk
informatie-eigendom in samenhang. Maar hoe en waar trekt dotindividual de
grens? Het gonst van de voorzieninkjes die op een of andere manier (een)
verband(je) houden met persoonsinformatie. De crux à la dotindividual zit 'm
natuurlijk in wèrkelijk stelselmatige samenhang door en voor de
informatie-eigenaar. Slechts door naadloze, geborgde bijdrage aan dergelijke
samenhang is wat mij betreft een bepaalde voorziening daadwerkelijk .I
Compliant.
Met jouw inleiding over dat ene systeem(pje) geef je enkele mensen van dat
andere bedrijf evenwichtig voor- en nadelen te overdenken met metapatroon als
referentiekader. Dat herkende ik duidelijk, geen enkel misverstand. Maar
herkennen zij dat ook (al)?
Zo ben ikzelf ook in twee situaties betrokken, te weten als mede-aanjager van
dotindividual (waar de notie van bevorderen nota bene principieel stoelt op
metapatroon) en als ondernemer/investeerder met/in metapatroon. Daartussen moet
ik op mijn beurt evenwicht zoeken en bijhouden. En vooralsnog verstrekt niemand
mij daarvoor een financiële vergoeding. Dit laatste is geen klacht (want het
hoort nu eenmaal bij de handelingsvrijheid die ik voor Information Dynamics
koester; ànders lukt het volgens mij helemaal nooit om het kwalitatief andere
resultaat te … bevorderen), maar bedoel ik als verklaring dat ik alert ben op
eventuele èxtra complicerende factoren (zoals ikzèlf ze ervaar, subjectief
situationeel dus).
Het zou inderdaad — ook en vooral voor mij — prachtig zijn, indien oriëntatie
op dat ene systeem(pje) door de inherente apartheid ervan (lees: ontbrekende
voorwaarde voor reële samenhang) metapatroon helpt verduidelijken. Maar hoe dat
ooit moet lukken, ontgaat mij dus nog. Voorlopig kost het daarentegen, zo merk
ik, weer extra moeite. Want een verantwoorde opvatting over dergelijk aanbod
komt niet uit de lucht vallen. Ik mis echter, nogmaals, wat die moeite
Information Dynamics als onderneming kan opleveren.
24.35
Maar ik kan dat onmogelijk allemaal bijhouden, al helemaal niet als
vrijwilliger. Dat signaal wilde ik geven. Als dat allemaal mijn
"zaak" is, komt er nog altijd niets van de grond.
24.36
Voorzover ik kan nagaan, biedt het Sap-voorstel voor Unified Context
Methodology principieel inderdaad niets nieuws vergeleken met de aanzet die
reeds voor Core Components Technology Specification opgesteld was. Ik meen nu
wel wat beter te begrijpen wat de achtergrond is. Het uitgangspunt lijkt gewoon
de uitgebreide Sap data repository, of hoe dat heet.
De implementatie van Sap bij een bepaalde klant vergt altijd het maken van een
selectie. Voilá, context als filter op core components (lees dus: data
repository). Er komt onvermijdelijk een hoop zgn logica aan te pas, omdat
context annex filter samengesteld is uit — overigens een discreet, beperkt
aantal — aparte categorieën met steeds een bijbehorende waarde. Daar heb ik
hoogstens vijf seconden naar gekeken, want ik kreeg inderdaad gauw de indruk
dat die logica telt om de ruimte voor hun combinaties tot effectief filter te
reguleren. Succes ermee. Zelfs binnen Sap is dat nodeloos, hopeloos
ingewikkeld.
24.37
Zie ik het goed dat wij daar onze kans moeten zoeken in het verschaffen
risicodekking, omdat zij het aangegane project niet (meer) vertrouwen? Heeft de
opdrachtgever daarvoor eventueel een verzekeringspremie over?
Wat mij betreft tonen we allereerst aan dat onze alternatieve aanpak wèl solide
dekking biedt. Op basis van metapatroon gaat dat prima lukken met een betaalde
proef van maximaal drie maanden doorlooptijd. Stel dat onze resultaten zelfs zó
goed bevallen, … dan zien we allemaal wel weer verder …
24.38
Op mijn beurt bedank ik jou voor je, in alle beknoptheid, inspirerende reactie!
Dat groeiend begrip, het ligt natuurlijk aan ons allebei. Want we blijven er
tenminste ons best voor doen. In het rapport van de Algemene Rekenkamer, Lessen uit
ICT-projecten bij de overheid, zag ik dan weer een gelegenheid om tegen
haar achterhaalde lessen te ageren en zo wat verdere aandacht te winnen voor
het onontkoombare thema maatschappelijk informatieverkeer. Opzettelijk heb ik
trouwens extra nadruk vermeden op standaardisatie en interoperabiliteit.
Volgens mij raakt het belang ervan des te evidenter door zeg maar terloopse
vermelding in het dwingend verkeerskader.
24.39
Op z'n Von Münchhausens is en blijft een privésleutel voor òntsleuteling de
schoenveter waaraan de informatiebeveiliging omhoog getrokken is.
24.40
De bewerking van reflexie op een triade levert inderdaad ook een enneade op. Ik
meen het resultaat van jouw procedure een beetje te begrijpen. Ja, dan is alles
context. Hoewel, indien je als perspectief één van die andere neemt van wat jij
werkelijkheden noemt, is alles motief … òf alles is situatie. Maar nu hanteer
ik weer mijn semiotische enneade.
Zo'n aanname van verschillende werkelijkheden vind ik niet vruchtbaar (genoeg).
Er is één werkelijkheid, punt. Een manier om die ene werkelijkheid als een
systeem te beschouwen, dus om er elementen in te onderscheiden, is onder de
noemer van semiosis. In het algemeen met een systeembenadering moet je trouwens
van de weeromstuit de gekozen elementen onlosmakelijk aan elkaar gerelateerd
verklaren. Dat deed Peirce ook nadrukkelijk voor zijn semiotische triade. Maar
zijn oproep hielp helaas nauwelijks, zodat zijn model vooral misbruikt is.
Peirce stelt drie elementen voor, oh ja, plus nog iets waarover hij nogal vaag
blijft. Die vage "ground" splitste ik overeenkomstig zijn drie
gerichtere elementen, met dus dienovereenkomstig accuraat gericht effect. Zie
hoofdstuk 2 van 'Semiosis & Sign Exchange' voor die systematische
ontwikkeling van een hexade.
In wat jij de administratieve werkelijkheid noemt had ik met metapatroon al
drie elementen. Eentje daarvan, intext, gaf ik om redenen van symmetrie dus ook
correspondenten in wat jij de reële, respectievelijk de abstracte werkelijkheid
noemt (zie hoofdstuk 4). 'Jouw' verschillende werkelijkheden zijn vanuit
Peirce's oorspronkelijke drie elementen destijds in mijn model drie dimensies
van de ene werkelijkheid geworden.
Ik besef prima dat programmatische uitvoering gebeurt in 'jouw' administratieve
werkelijkheid, dus langs wat ik de tekendimensie noem. Dat gebeurt inderdaad
als veronderstelling vanuit de interpretatiedimensie. Ik volg Peirce dat er
vruchtbaar geen directe relatie aangenomen kan worden tussen object en
interpretant. Daar zit altijd sign tussen. Dat is de waarborg voor
subjectiviteit, nodig omdat objectiviteit uiteindelijk onvruchtbaar werkt.
Klopt, dat vind ikzèlf.
Nee hoor, je mishandelt de enneade niet met triadische reflexie. Wat jij stelt,
blijft keurig passen. Wat jij bedoelt zou ik overigens anders indelen, maar ik
begin dan ook vanuit de enneade. Dus steeds expliciete gedragsverbijzondering
(van een object in een situatie) annex contextuele intext. Inderdaad, een intext
kan vervolgens ook opgevat zijn als gedrag van een object (een teken) in een
situatie (een context) ... enzovoort. Hetzelfde geldt voor een concept volgens
een motief enzovoort (altijd noodzakelijkerwijs 'vormgegeven' als signatuur in
context met bijbehorende intext).
Indien je elk element van de triade op zijn beurt ook weer als triade inricht,
leidt dat tot drie tot de macht twee resulterende elementen. Ik deed dat al
eens met voor elk element van de enneade ... ook weer een enneade: negen tot de
macht twee resulterende elementen. Enzovoort. Zie Ground expansion as a
numbers game.
24.41
Ik vind De Virtuele
Organisatie als Smokkelaarsnest!? een prachtig overzicht. De
multidisciplinaire variaties op het thema van schaarste/overvloed zijn erg
productief. Ik herken er ook weer allerlei aanknopingspunten in. Zo is het mijn
wiskundige tic om te mijmeren of er wellicht een structuurhypothese valt op te
stellen. Dus, ja, schaarste en overvloed zijn verklarend door hun onderlinge
oppositie. Aldus poneer jij ze tevens als uiterste waarden van een spectrum.
Maar valt er dan een algemenere functie te ontwerpen die het gehele
waardenbereik van dat spectrum genereert. Stel even heel plat dat 2 en 100 die
uiterste waarden vormen. Die heb je allebei te pakken met de functie f(x) = 2x.
Vervolgens kan je je ook afvragen of je aan die functie iets hebt om,
bijvoorbeeld, 74 te verklaren. En de vraag rijst of die veronderstelde extreme
waarden ... dat feitelijk wel zijn. Houdt het daar wèrkelijk òp? Ik besef
overigens dat ik functie hier in een andere betekenis hanteer dan het
antropologische/sociologische functionalisme dat doet. Of?
Verder kreeg ik de indruk dat hoe jij de virtuele organisatie opvat weleens een
tussenpositie kan zijn. Dat lijkt me extra interessant! Aan de ene kant is er
de traditionele organisatie, dus met gezagsverhoudingen volgens hiërarchie, aan
de andere kant de netwerksamenleving. In De Virtuele
Organisatie als Smokkelaarsnest!? (p. 27) schrijf jij scherp over
"het idee loslaten van organisaties als instituties." Het gaat erom,
ga je daar verder, "een gezamenlijke opereren door mensen veel meer in
termen van dynamisch organiseren [te] zien." Nu vind ik dat op mijn beurt
precies het paradigma tot uitdrukking brengen van civiele informatiekunde!
Daarvoor keerde keerde ik echter wel het referentiekader als het ware òm.
Organisatie is niet langer veronderstelling maar eventueel resultante.
Uitgaande van (informatie)verkeer kan je bepáálde verkeersconcentraties dus nog
altijd als een organisatie bestempelen. Er blijken allerlei soorten organisatie
mogelijk. Stukje spectrum, zeg maar. Zo blijven er stellig ook instituties
bestaan (zij het aangepast, al dan niet als verzet ertegen, aan veranderde
omstandigheden).
Op die manier biedt een omvattender structuurhypothese voordeel van overzicht.
Je zou ook kunnen zeggen dat een theorie van opposities een geval van
schaarstedenken is. Want in het oppositiebegrip ligt besloten dat de ene
opponent wint, terwijl de andere noodzakelijkerwijs verliest. Een onderliggende
functie wijst daarentegen op overvloed; het kan allemaal samen èn nog méér.
24.42
Mijn onmiddellijke reactie was dat die beveiligingsvoorziening wel degelijk
strategisch verreikend is. Hierbij herhaal ik dat met nadruk. Daarvoor wijs ik
op het verschijnsel bootstrapping, een procedure die ondermeer voor het
op-gang-krijgen van digitaal gereedschap geldt. Zo moet voor informatiebeveiliging
eveneens èrgens minstens zo’n schoenveter beschikbaar zijn. Die onvermijdelijke
veter kan uiteraard allerlei verschijningsvormen aangemeten krijgen. Het is
dankzij de vergelijking voorts duidelijk dat zo’n schoenveter niet op de
voetwreef vastgeknoopt zit, maar feitelijk tegelijk de achillespees ìs. Klopt,
hoe bescherm je een achillespees …? Ergens telt een grens, maar het blijft
overal schoenveterwerk en dan maar òptrekken. Daarom is het beslist een
strategisch touwtje.
24.43
Wat het zgn kennissysteem optrekt, zo begrijp ik tenminste het plan ervoor, is
een informatieruimte waarbinnen op voorhand zoveel mogelijk voorzien is in ...
configuraties voor concrete projecten. In die zin vormt de selectie van
informatie-elementen inclusief hun samenhang uit die ruimte een deelverzameling
(eenduidige deelruimte). Maar volgt daaruit niet dat het kennissysteem tevens
de (hoofd)documentatie voor elk specifiek project kan (helpen) voortbrengen?
24.44
Ik positioneer organisatie niet als uitgangsbegrip, maar als contingente
maatregel voor orde in interactie. (Want) de actoren die aan een interactie
deelnemen, hebben èlk hun eigen interpretatie. Daarvan maakt een bepaald
organisatiebegrip dan onderdeel uit, eveneens nota bene apàrt voor elke actor.
Zo kom ik tot een classificatie van interactiebijdragen. Zeg maar aan de ene
kant de geïdealiseerde handelingsvrijheid van de actor in kwestie (haar/zijn
waarde van het organisatiebegrip is nihil) en aan de andere kant de — ervaring
van — getotaliseerde onderdrukking.
Een organisatie als ordemaatregel valt dan te verklaren doordat a priori geen
symmetrie tussen actoren bestaat. Dus de overvloed-in-vrijheid die de ene actor
ervaart, verzekert z/hij wellicht door een regime (lees dus ook: organisatie)
van schaarste-onder-dwang voor de andere actor. Zo lijkt het erop dat
organisatie een verschijningsvorm van politieke asymmetrie is. Bijvoorbeeld
ook, wat de ene actor voor samenwerking houdt, kan voor de andere actor juist
strijd betekenen.
Herpositionering van organisatie leidt tot dito contingente opvatting over —
nee, niet toevallig — informatiemanagement. Dat hoort evenzogoed tot de poging
tot het vestigen van een bepaalde orde voor interacties. Maar de actor die dat
eenzijdig blijft opzetten, loopt daarmee groeiend risico. Kenmerkend voor de
netwerksamenleving is immers de mogelijkheid van steeds gevarieerde interacties
met steeds meer àndere actoren. Stelt die ene actor zich daarvoor open,
respectievelijk gesloten op? Hoe houdbaar is die opstelling?
Aldus is de fijnmazigste toepassing van het zgn im-negenvlak één specifieke
deelname. Heel gericht dus van actor a aan interactie x. Maar die kàn niet lòs
staan. Het woord interactie zegt het al. Blijkbaar is er minstens ook een actor
b die deelneemt aan interactie x. Als ik me gemakshalve beperk tot twee
deelnemers, volgt uit hun interactie hoe dan ook dat verschillende negenvlakken
in verband gebracht moeten zijn. Welk verband is dat dan? Blijft het
im-negenvlak überhaupt een zinvol verklarings- respectievelijk
coördinatiemiddel voor radicale problematisering van interactie?
Tja, zo betrek ik er toch weer dat negenvlak bij. Ik geloof dat ik op zoek ben
om aan wezenlijke kritiek erop een constructieve draai te geven. Op
maatschappelijke schaal met eindeloos gevarieerde deelnames (a. x) ligt
verbijzondering van supra-organisatorische voorzieningen, infrastructuur dus,
voor informatieverkeer voor de hand. Inderdaad, civiele informatiekunde.
Verder meen ik dat ik een uitweg zoek uit wat doorgaans als virtuele
organisatie aangeduid wordt. Volgens mij noemt iemand dat virtueel, omdat z/hij
het nog niet zo goed snapt. Wat onverminderd reëel is, vind ik, is echter
deelname van actor a aan interactie x. Dat lijkt me daarom de noemer voor
houvast.
In eerste aanleg bestaat de neiging om verschil te benadrukken dat we menen te
herkennen. Maar die zgn virtuele organisaties vertonen hetzelfde
gedragsspectrum van vrijheid tot en met dwang. De voorwaarden krijgen eventueel
een aangepaste gedaante, volgens mij is dat het zo’n beetje.
24.45
Eerlijk gezegd raak je een zenuw van mij als informatiekundig ontwerper. Want
het tekent de professionaliteit van de ontwerper dat z/hij zulke voorzieningen
juist niet “instinctief,” “intuïtief” of hoe toevallig dan ook ... ontwerpt,
maar opzettelijk gericht. Zo presenteert Information Dynamics langs de ontwerp-
respectievelijk visie-as een beeld van geïntegreerde informatiebeveiliging.
Langs de as van de daadwerkelijke veranderingen, dus ook de tijd-as, vermindert
daardoor het toeval, om over navenant sterk gestegen kans op succesvolle
resultaten voor aanzienlijk minder geld maar te zwijgen.
24.46
Vanmiddag heb ik dat hoofdstuk (pas) zorgvuldig bestudeerd. De rammeligheid
viel nog wat verder tegen. Maar ik kreeg daardoor juist mijn gevoel bevestigd
dat het een poging waard is om uit zijn tegenstrijdige bewegingen — handig dekt
hij zich naar alle richtingen in, zo bedoelt hij dat stellig — er eentje te
kiezen om dan-maar-net-te-doen-alsof-ik-erin-meega. Hoewel dat dus ook handig
bedoeld is, lukt mij dat waarschijnlijk niet. Want ijdelheid is gauw gekrenkt
wanneer de overige bewegingen allemaal zonder bewondering blijven, oeps, zelfs
afgekraakt zijn.
De vraag die je oppert, zwiept ons middenin onlosmakelijkheid. In hoeverre
duiden informatie en management in hun samenstelling van informatiemanagement
nog zinvol een begrip aan voor de persoon? Dat vind ik ook precies
waarom we die noemer van de persoon moeten opzoeken. Wat mij betreft biedt de
zgn semiotische enneade dan een model waarin ondermeer gedrag met teken samenhangt.
Semiosis zou je eventueel een vorm van (informatie)management kunnen noemen,
maar daarvoor mag je bewustzijn inderdaad niet als vóóronderstelling hanteren.
Even tussendoor, die associatie van management met bewustzijn is feitelijk
(ook) een illusie. Want ... dat zgn managen gebeurt altijd door ... een
persoon.
Zoals ik het nu zie, moeten we ernaartoe om persoon en organisatie kwalitatief
onvergelijkbaar te verklaren. Dat betekent dat het model dat redelijk
toepasselijk is voor een persoon, niet geldig is voor een organisatie.
Extrapolatie is daar vals. Een uitweg uit die impasse biedt herpositionering
van organisatie. Niet langer vàst vertrekpunt, maar contingente resultante. Dus
... as if people mattered.
24.47
Waar ik "met al die verhalen ... heen wil"? Volgens mij ben ikzelf
zowel in theorie als praktijk allang ergens, ;-) en onderneem pogingen lezers
te winnen voor dat standpunt. De term ‘beweging’ is even wat besmet, maar dat
standpunt is wezenlijk meervoudig èn dynamisch.
Wellicht is het referentiekader dat bedrijfskundige im-ers nog missen, dat
voorzieningen voor informatieverkeer a. niet uit de lucht komen vallen maar
allereerst professioneel ontworpen moeten zijn, dus tot in eenduidig detail en
b. het ene bedrijf allang niet meer de relevante schaal voor voorzieningen
vertegenwoordigt.
Neem jouw eigen publicaties. Als informatiekundig ontwerper komen daarover
allerlei vragen bij mij op die …, tja, aardig vergelijkbaar zijn met die jij
over mijn teksten stelt ... Het verschil zie ik erin dat jij diversiteit van
referentiekaders opmerkt, maar daar ophoudt met de aanbeveling dat je ze naar
behoefte onderling als achter- respectievelijk voorgrond moet wisselen. Maar zo
ontwerp enzovoort je nooit concreet de benodigde voorzieningen. Solide,
flexibel, veilig … Daarvoor heb je één enkel referentiekader nodig, waarbinnen
je dan de relevante wisselingen opneemt. Dat lukt met meervoudige contextuele
verbijzondering.
Dus als ik jouw teksten lees, valt mij voortdurend op dat je nergens verwijst
naar mijn werk. Vervolgens verbaast mij dat ook weer niet, omdat je blijkbaar
niet beschikt over het overkoepelende paradigma. Dat lijkt mij ook de kern van
het begripsprobleem dat je ondervindt ... en, klopt, tevens mijn
communicatieprobleem. Het rijkere paradigma is nu eenmaal principieel
onmogelijk te verklaren volgens één van de traditionelere, armere paradigma's.
Mijn aanbod om daarover samen spoedig eens door te praten, herhaal ik graag.
Ja, natuurlijk is het een idee om een artikel in een academisch tijdschrift te
publiceren. Ik heb echter nog geen redactie ontdekt, die een inmiddels
achterhaald informatiekundig paradigma niet langer hanteert voor selectie. Er
blijft aan mij de oproep gericht om het begrijpelijk te schrijven, maar wat
gevestigde redacteuren niet beseffen is dat hùn (on)begrijpelijkheid vooral een
functie is van … hùn eigen, doorgaans helaas impliciete referentiekader (prima,
lees ook: context). Wie nog gelóóft in principiële contextònafhankelijkheid en
dus een contextloze uitleg verlangt, kan ik natuurlijk nooit overtuigen vanuit
het òmgekeerde principe, te weten dat contextloze betekenis vals is.
Ik prijs me daarom gelukkig dat jij wars bent van dergelijk fundamentalisme.
Onverminderd besef ik terdege dat het mijn opgave is om dat nieuwe
informatieparadigma zo begrijpelijk mogelijk te documenteren. Zo voer ik ook
Jip en Janneke ten tonele. Dat idee van — noodzaak van — stelselmatige
betekenisordening valt echter pas te begrijpen, in de zin van een rationeel
overzicht, nádat je de sprong van het ene naar dat andere paradigma waagde, hoe
tentatief ook. Dáártoe probeer ik te prikkelen, dan weer zus, dan weer zo.
Daarvoor verwijs ik, als ik ze op het spoor kom en ik zoek intensief, naar
eerdere voorstellingen. Zie bijvoorbeeld mijn opstel over de filosofie van Justus
Buchler. Zijn wereldbeeld is volstrekt helder … mits je zijn ordinale aanname
volgt. Tussendoor, wat is de nodale oriëntatie door de Nederlandse politie
ànders? Het verschil is dat de politie het vooralsnog slechts zo noemt, terwijl
de informatiekundige aanpak traditioneel blijft. Dàt werkt zelfs averechts,
want tenslotte moet je praktisch zijn.
Dankzij overzicht over informatieverkeer op maatschappelijke schaal ‘zie’ je
kwalitatief anders wat ondermeer een bedrijf aanmoet met informatiemanagement.
Daarover ben ik trouwens allesbehalve profetisch (zoals ik aangeef door werk
van Mannoury, Buchler enz. weer onder de aandacht te brengen).
Informatieverkeer met digitale voorzieningen heeft reeds vergaand dat open,
maatschappelijke karakter gekregen. De vraag is wanneer dat ook eens gaat dagen
bij bedrijven en andere organisaties. Een afzonderlijk bedrijf moet niet langer
zichzelf als maat nemen voor informatievoorziening, maar zich vooral oriënteren
op hoe het deelneemt aan informatieverkeer: civiele informatievoorziening.
24.48
Inderdaad, mindmapping ... aquabrowsing ... Zo je wilt, kan je mindmapping als
methode opvatten als een versimpeling van metapatroon. Wat metapatroon
methodisch kenmerkt zijn stelselmatige context- èn tijdverbijzondering, wat
neerkomt op zelfs een ander paradigma. Die term gebruik ik ervoor, omdat het
voor menigeen nogal lastig blijkt om van object- naar contextgerichtheid te
schakelen.
24.49
Als je mij een ongezouten reactie veroorlooft op jouw "bekentenissen over
betekenissen," je leeservaring illustreert waarom ondermeer bij jouw
werkgever de informatievoorziening een alsmaar groeiende kluwen wordt.
Eenduidige modellering van informatie op die schaal van gevarieerd
maatschappelijk verkeer is nu eenmaal een vak apart. Maar omdat bijna niemand
dat vak al beheerst, beseffen opdrachtgevers die behoefte eraan nog niet ... en
zo moddert ook UWV door.
Voor de informatiekundige vakvrouw of -man die op heuse stelselschaal
werkt(infrastructuur: civiele informatiekunde) is het evident dat zelfs vooral
relaties als "dingen" opgevat moeten zijn. Voor een leek is dat
inderdaad de omgekeerde wereld. Wat normaal gezien contraintuïtief aandoet,
blijkt voor variëteitbeheersing nota bene als principiële regel productief.
Je indruk klopt dat Kent in Data & Reality
feitelijk niet verder komt dan absoluut geldige entiteiten (lees: entiteiten
onder aanname van absoluut geldig gedrag) met onderlinge relaties. Ja, omdat
hij daar her en der toch toont dat hij, zij het dus ver weg, een klok hoort
luiden die tot principiële verandering oproept (maar daaraan zèlf helaas geen
gehoor geeft), bood zijn boek mij een mooie aanleiding om in The ontological atom of
behavior dat rijkere paradigma (metapatroon) ruw te schetsen.
Jouw samenvatting naar aanleiding van Betekenissen van Jip en
Janneke vind ik ook treffend. Je noemt "betekenisordeningen en
modellen als dwangbuizen." Wanneer je daarmee bedoelt dat een model niet
mag dwingen tot één ènkele betekenis, heb je gelijk. Het blijft echter wèl een
informatiemodel.
Aan de eerstgenoemde raad van je toenmalige filosofiedocent heb je niets, zodra
je voor de opgave staat om voorzieningen voor informatieverkeer met
betekenisvariëteit te (helpen) realiseren. Want met ambiguïteit, hoe modieus je
er ook een gesprek mee kunt voeren, loopt het onherroepelijk in de soep. Het
gaat er nu nèt om gevarieerde betekenissen in één omvattend informatiestelsel
te 'adresseren,' zeg ook maar voor méérzinnigheid te bewaren. Daarvoor heb je
per betekenis dus netzo expliciet de bijbehorende context nodig. Moeilijk? Ja,
zelfs bijna onmogelijk te vatten voor wie opgroeide volgens het platte
paradigma. Daarmee is het alom doormodderen weliswaar verklaard, ... maar
natuurlijk zeker niet gerechtvaardigd. De "heren" waarnaar jij
verwijst, zijn er maar druk mee. Indien jij meent dat ze open staan voor de
noodzakelijke principiële koerswijziging voor informatievoorziening, kom ik ze daarover
en -voor graag nadere toelichting geven. Het is ook mijn belastinggeld dat
nodeloos verspild wordt.
24.50
Eerder schreef ik dat we "een populair, kort woord zoeken voor wat
Dahrendorf homo sociologicus noemt ..." Maar, nee, dat is het ook niet, bijna
integendeel. Want inmiddels herlas ik Ralf Dahrendorfs Homo
Sociologicus: Ein Versuch zur Geschichte, Bedeutung und Kritik der Kategorie
der sozialen Rolle (vijfde druk, 1965, Westdeutscher Verlag,
oorspronkelijk verschenen in 1959). Zoals hij voor elke wetenschappelijke
discipline aanneemt, kent Dahrendorf ook aan sociologie een selectief bereik
toe. Die onvermijdelijk karakteristieke beperking ligt dáár principieel
besloten in homo sociologicus als kernbegrip, hoe vruchtbaar het ook (juist
daardoor?) binnen het eigen kader werkt. Blijkbaar was ik zijn wezenlijke
kritiek vergeten en had slechts geïnspireerd de boektitel onthouden.
Dat menstype is samengesteld gedacht uit maatschappelijk erkende posities.
Ja, Dahrendorf begrijpt dat 'maatschappelijk' een verdichting inhoudt, dus
een onoplosbare spanning betekent. 'In' een bepaalde positie verhoudt ...
de houder zich tot andere posities, waarbij voor èlke verhouding weer een
bepaalde gedragsverwachting kan opgaan. Zulke systematisering kan belangrijk
inzicht verschaffen, aldus Dahrendorf, maar met feitelijke menselijke
gedragingen mag zo'n normatief kader niet verward zijn.
Zo schoof ik al tijdens (her)lezing door naar de aanduiding 'homo
semioticus.' Een zoekmachine gaf talloze verwijzingen naar een boek door Mehmet
Rifat in, ik meen, de Turkse taal. Het draagt letterlijk die titel, verscheen
in 1999 in Istanbul, maar verder kon ik er helaas geen wijs uit. Wat ik
wel kon volgen, was een verwijzing naar een boekbespreking door Mieke Bal, De homo semioticus en zijn
interpretatie van de werkelijkheid. Het boek in kwestie is Semiotiek: Over tekens, hoe ze werken en wat we ermee doen
(Ambo, 1978) door Aart van Zoest. "De mens is een homo
semioticus," stelt Van Zoest expliciet (p. 7). Hij behandelt "het
onweerlegbare gegeven dat de mens in de dingen en verschijnselen die hem
omringen een betekenis zoekt en dat hij ze — terecht of onterecht,
juist of fout — een betekenis geeft. Want dat kàn de mens: hij kan de
dingen een betekenis geven.”
Van Zoest voegt er in zijn inleiding aan toe dat hij (p. 8) “een tamelijk
orthodoxe Peirciaan” is. Zijn behandeling blijft echter voornamelijk
taalkundig, want (p. 42) “[v]oor de semiotische pragmatiek is nog geen
uitgewerkt begrippenkader voorhanden.”
In dat gemis voorzie ik met de zgn semiotische enneade, nota bene nadrukkelijk
ontleent aan de combinatie van Peirce’s semiotiek met zijn pragmatisme.
Daarvoor ging ik helemaal voorbij aan zijn nadere tekenclassificatie; die leidt
volgens mij zelfs af van onlosmakelijke, productieve samenhang tussen Peirce’s
drie elementen voor semiosis. Van Zoest neemt bedoelde tekenclassificatie nog
wel serieus en daardoor vertoont zijn homo semioticus nog geen pragmatisch
evenwicht.
Indien we het aan de pragmatische kant voldoende opkrikken, hebben we naar mijn
idee een veelbelovend kernbegrip met persoonlijke maat. Voor information
management as if people mattered ligt het toch voor de hand om te redeneren
vanuit homo semioticus ofwel de informatiemens, nietwaar?
24.51
Uit een menswaardig uitgangspunt volgt ondermeer een contingent
organisatiebegrip (in plaats van andersom, waarbij aandacht voor de persoon
zelfs vaak blijft ontbreken). Volgens mij tellen in een ènkele
handelingssituatie — een pleonasme, ik weet het — in toenemende mate meerdere
organisaties tegelijk. Dat maakt informatiekundige oriëntatie vanuit één enkele
organisatie helemaal achterhaald.
24.52
De veranderkundige kunst is inderdaad vaak om een uitnodigende gebrekkigheid te
etaleren.
24.53
Zelfs wie in Géén business Case voor Core Components
jouw stapsgewijze helderheid ondoorzichtig blijft vinden, moet er toch aan
overhouden dat 'er iets mis is.'
24.54
Faciliteiten? Voorwaarden?! Voor een paar tientjes huren we voor IGD2008 een zaaltje in een café, inclusief
versnaperingen. Dat betaal ik graag. Want het kost me meer tijd (en dus ook
geld) om moeite te doen een thema te helpen verzinnen, programma voorbereiden
enzovoort dat zonodig moet stroken met de belangstelling van andere medewerkers
van je werkgever. En afgezien van dergelijke inspanningen, dat interesseert mij
weer helemaal niet. Want hoe irrelevant voor informatiekundige ontwikkeling die
belangstelling is, weten we. Ik doe bijna alles onbezoldigd, maar ook daaraan
zit ergens een grens. Aan vrijwilligerswerk waarover je baas omwille van een
zaaltje en een kannetje koffie zelfs een veto (is het omgekeerde van fiat) kan
uitspreken, begin ik niet eens.
24.55
Volslagen contraproductief, die mozaïsche bestrating van ... een doodlopende weg.
24.56
Het, zeg maar, object-van-zorg lijkt me onmisbaar voor overzicht. Dat maakt het
(pas) mogelijk om karakteristieke verschillen in zorg, we kunnen het algemener
een betrekking noemen, expliciet in samenhang te ordenen.
Is het realistisch om informatie uit te wisselen onder de aanname van uniforme
betekenis? "Informatiebreuk" klinkt op voorhand negatief, terwijl de
crux van (keten)samenwerking toch bestaat uit complementaire bijdragen op basis
van zonodig dito gedifferentieerde informatie.
Wanneer informatie ergens verzameld is, moet die daar allemaal volgens één
ènkele grondslag vèrwerkt worden? Of gaat het veeleer om een samenhangende
presentatie, die dus juist en vooral relevante verschillen toont? Het is
natuurlijk dit laatste.
In de netwerksamenleving is een bijdrage aan een (keten)proces per
definitie een primaire taak van de actor in kwestie. Daar is die
verruiming tot het civiele perspectief voor nodig.
De betekenisordening valt nooit eenduidig te vestigen door slechts te letten op
betrokken zorginstanties. Het is kil uitgedrukt, ik besef het, maar
explicitering van het zorgobject biedt het noodzakelijk referentiepunt. We
moeten het menselijk maken, ... want dat moet het natuurlijk in wèrkelijkheid
zijn.
24.57
Zie je er iets in om wat later dit jaar vanuit TBM een seminar(tje), zeg een
middag, te houden over civiele informatiekunde? Zo’n gebeurtenis-met-publiek
zaait wellicht tegelijk een kiem in de faculteit, helemaal als je iemand daar
weet met wie ik het nadere programma enz. kan opzetten.
24.58
Ik stelde het bijzonder op prijs dat jij tijdens LAC2007 mijn voordrachtje over
civiele informatiekunde bijwoonde. Nog afgezien van je voor- en nawoord nam je
er zelfs ronduit actief aan deel.
Enkele andere toehoorders zochten naderhand contact. Ook verder onderhoud ik
uiteraard allerlei contacten over die verruiming van perspectief. Zo vindt de
dekaan van de faculteit Techniek, Bestuur en Management (TU Delft) het
desgevraagd inderdaad prima passen in de algemene infrastructurele oriëntatie
van opleiding en onderzoek daar. Maar gebeurt er ook iets?
Mijn vraag is, of je voor een toekomstig (landelijk) architectuurcongres
overweegt om civiele informatiekunde wellicht tot een track te promoveren. Hoe
zinvol, zo niet noodzakelijk, het maatschappelijk bereik naar mijn idee is,
schetste ik onlangs nogeens met een (kritisch) commentaar op het rapport Lessen uit ict-projecten bij de overheid van de
Algemene Rekenkamer. Voor mijn commentaar, zie Wondermiddel in het
e-magazine Digitaal Bestuur.
Voor het organiseren van de inhoud van zo’n track zijn stellig enkele pioniers
enthousiast te krijgen.
24.59
De oplossing blijft uit, ondermeer omdat de opdrachtgever geen reële kijk erop
heeft, wie geldt als deskundig, respectievelijk ondeskundig. De mensen die jij
als “experts” bestempelt … nee, ik heb nog nooit enig teken ontdekt dat zij
zich zelfs maar oriënteren op samenhangende betekenisdifferentiatie. Zolang zij
wezenlijke variëteit niet beheersen, vergeet het dan maar op de schaal die
(ook) relevant is voor de uitvoeringsorganisatie waar jij werkt.
Blijkbaar weet jij evenmin hoe jullie zgn referentiearchitectuur feitelijk
gebruikt wordt. Dat gaat als volgt. Nadat het plan voor een bepaald project
opgesteld is, krijgt iemand van het projectteam tenslotte de opdracht om uit de
honderden zgn principes er gauw enkele te selecteren. Achteraf, dus. Zonder
samenhang. Met verwijzing naar die principes wordt dan voor het projectplan in
kwestie beweerd dat het voldoet aan de referentiearchitectuur. Niemand die het
toetst. De schijn van samenhang verergert uiteraard het probleem. Maar ja, wie
er geen verstand van heeft, herkent dat niet.
Nogmaals, de basisfout zit bij de opdrachtgever(s). De opdrachtnemers ontbreekt
het aan beroepsethiek. Dat is een noodlottige coalitie.
Oh, de “begrippenlijst” groeit ... Nee, met een simpele lijst valt
stelselmatige betekenisordening niet te vatten.
Er zijn allerlei specialisten nodig, inderdaad. Maar de clou van architectuur
is nu juist … samenhang. De bundeling van verscheidenheid vergt een specialisme
van een omvattender orde. Daarvan is er per definitie maar één. Zodra je dat
architectuur noemt, wekt het slechts verwarring allerlei specialisten als
architect-zus of architect-zo te betitelen.
Voor adequate infrastructuur kunnen materiedeskundigen zelfs contraproductief
werken, indien hun karakteristiek beperkte referentiekaders maatgevend voor
samenhang genomen zijn. Die kaders zijn naar hun aard her en der ònverenigbaar;
anders waren verscheidene disciplines overbodig, nietwaar?
In de netwerksamenleving gaat het naar verhouding sterker om flexibele
voorzieningen voor informatieverkeer, dus òngeacht domein, sector of welke
inhoudelijke verbijzondering ook. Ja, voor gespecialiseerde voorzieningen is
die materiekennis onmisbaar. Maar er is tegenwoordig óók deskundigheid nodig
over informatieverkeer in het algeméén. En zo kom je onherroepelijk weer op de
noodzaak van voorzieningen voor samenhangende betekenisdifferentiatie. Dat lukt
nooit vanuit één enkel domein, sector, noem maar op, maar vergt een
domeinoverstijgende methode voor semantiek. Helaas, die beheersen de zgn
experts waarop jij je beroept nog helemaal niet.
Waarop baseer je eigenlijk je positieve waardering voor hun bijdragen? Dat
kunnen toch onmogelijk de resultaten zijn.
Hoe bedoel je dat jullie over “van alles” aan deskundigheid beschikken? Er
werken daar zelfs veel tè veel mensen aan de informatievoorziening. Dat gebeurt
precies op de verkeerde manier. Als dat zo blijft, lijkt het alsof je nòg meer
mensen nodig hebt. De diagnose klopt echter niet, zodat het (verkeerde) middel
de kwaal veroorzaakt.
De aparte manager meent blijkbaar nog altijd dat z/hij gaat over iets waarvoor
netzo aparte voorzieningen bruikbaar zijn. Had z/hij maar besef van
verwevenheid. Aan die aparte oplossinkjes mogen die zgn experts werken die
(ook) niet verder kunnen/willen kijken.
De opzet van uitbesteding door de uitvoeringsorganisatie belemmert samenhang
zelfs extra. De verkaveling over diverse leveranciers blokkeert feitelijk het
noodzakelijke informatieverkeer. Dat komt ervan als je als opdrachtgever niet
begrijpt wat informatie ‘betekent.’
Welke opstelling kies jijzèlf? Indien jij als professional overtuigd “een eigen
mening” hebt, moet je er ook naar handelen. Ik meen dus dat jij niet kunt
toekijken en je “eigen mening” veiligheidshalve maar voor je houdt, terwijl om
je heen mensen er een rotzooi van blijven maken. Interventies moet je
natuurlijk op een verstandige manier verrichten; ook daarvoor ben je
professional.
Ja, maar dan verlies ik mijn baan, kan je opmerken. Inderdaad, dat risico loop
je.. Ik wil best aannemen dat je om àndere redenen ervoor kiest te blijven
zitten waar je zit. Verwacht echter niet dat je zodoende serieus genomen kan
worden als professional. Tenminste niet door mij.
Als je afkeurend schrijft over “ze,” bedenk dat je daar zèlf bijhoort. En
wanneer jij jezelf rekent tot “ondersteunende staf- en beleidsmedewerkers” moet
je volgens mij juist geen afstand houden, maar “gezonde” deskundigheid bieden.
Daarvoor hoef je niet noodzakelijkerwijs superspecialist te zijn. Wellicht kan
je als intermediair belangrijke bijdragen leveren. Zo deed ik een poging jou te
interesseren voor metapatroon als methode met passende variëteit voor informatieverkeer.
Intussen doe jij echter een poging om mijn suggesties weg te wuiven. Je
verkondigt immers stellig dat de experts die allemaal voor de
uitvoeringsorganisatie werken zo knap zijn. Maar hoe weet jij dat dan? Waarom
neem je mijn signaal niet serieus? Of vind je dat maar lastig, omdat jij je dan
in de strijd voor verbetering moet mengen? Ja, dat gaat met risico gepaard.
Maar is dat nu niet precies waarom je die baan hebt, te weten voor
professionele bijdragen?
Ik begrijp best dat de meeste mensen kiezen voor hun persoonlijke veiligheid.
Dat doe ikzelf natuurlijk ook voortdurend. Met jouw bericht aan mij probeer je
mij echter voor de gek te houden. En voorzover jijzelf dat niet door hebt, houd
jij zelfs … jezelf voor de gek.
Ja, dat geef ik je inderdaad te doen. Herhaal, doen! Want besef je wat je
schrijft? Je veroordeelt de gang van zaken. Ik ben het daarover ook hartgrondig
met je eens. Wat me teleurstelt, is dat het erop lijkt dat je sympathie vraagt
voor wat je als jouw lastige toestand schetst.
Ik heb er pas méér dan sympathie voor, professioneel respect dus, zodra je
tenminste wat probeert. Misschien doe je dat trouwens ook, maar kwam je er in
je bericht helaas niet aan toe daarover te schrijven. In dat geval maak ik je
subiet mijn excuus. Voorlopig wek je echter de indruk dat je mijn appèl voor
perspectiefwisseling niet wenst te horen. Je probeert die weigering te
verhullen met geklaag over je moeilijke werkomstandigheden. Met dergelijke
klachten moet je natuurlijk elders zijn, inderdaad, op je eigen werk.
Zoals je het schrijft, trek ik de conclusie dat jij je leent voor handhaving
van misstand. Weet je hoe schokkend dat moet overkomen op mensen die in goed
vertrouwen belasting betalen? De existentiële vraag die jij jezelf moet stellen
is die naar de ruimte die jij ervaart voor jouw opbouwende bijdragen.
Wanneer jij die ruimte niet herkent, maar desalniettemin om welke valide
redenen dan ook verkiest om daar te blijven werken, kan ik dat respecteren.
Maar noem die reden dan gerust. Probeer mij ajb niet wijs te maken, al helemaal
niet in één adem met je klacht over management, dat de uitvoeringsorganisatie
op het juiste spoor zit met informatievoorziening. En maak jezelf niet wijs dat
je daar verantwoord als professional werkt.
Professioneel modelleren van informatievoorziening met passende variëteit kan
jij niet, moet je (dus) ook niet willen. Als informatiekundige leek lijdt jij
onder het misverstand dat zo’n model tot in detail “allesomvattend” moet zijn.
Nee, dat is onzin. Neem de fysieke mobiliteit. Er is geen model waarin àlle
feitelijke verplaatsingen worden gesimuleerd. Er is wèl één model voor
samenhangende verkeersstromen op hoofd‘lijnen.’ Dàt is nodig en voldoende voor
ontwerp enzovoort van infrastructuur.
In deze zin ben jij volgens mij dus wel degelijk symptomatisch voor stagnatie,
respectievelijk terugvallende informatievoorziening. Jij hebt de behoefte om
iets te begrijpen. Dat is altijd prima. Zolang jij dat niet doet, ben je niet
echter ontvankelijk voor een àndere, ruimere benadering. Maar dat ruimere
perspectief is nu juist nodig, opdat jij gaat begrijpen … dat je het niet
begreep. Dat is een patstelling. Die afwijzende houding typeert de moderne
bestuurder met als gevolg dat … ‘als regel’ modernisering van deugdelijke
maatschappelijke voorzieningen — prestigeprojecten genoeg, met steevast
averechts effect — uitblijft.
Blokkeer ajb vakmanschap niet, in dit geval het mijne. (Ook) jij houdt
opbouwende bijdragen tegen, omdat je er een valse eis aan stelt.
Als er iemand is, die beseft dat betekenis van een woord betrekkelijk is … Toch
wijs ik je op de algemeen bekende betekenis van “ambiguïteit.” Dat is
dubbelzinnigheid, te weten ècht iets anders dan wat jij eerder hopelijk
bedoelde met “meerduidigheid.” Nota bene, èlke ènkele duiding uit het meervoud
moet éénduidig zijn. Anders ontstaat juist verwarring door digitaal
gefaciliteerd informatieverkeer.
Vertaal zulk inzicht ajb praktisch naar je werk. Waarom probeer je af te dingen
op mijn aanzet, die “meerduidigheid” juist principieel erkent en voor
operationele toepassing uitgewerkt beschikbaar heeft?
Nogmaals, als informatiekundig ontwerpen op maatschappelijke schaal je vak niet
is, blijft kwaliteitsbeoordeling moeilijk, zo niet onmogelijk. Beweer dan ajb
niet ongekwalificeerd over andere mensen dat ze wèl, of niet, deskundig zijn.
24.60
Dank je wel voor je uitgebreide reactie! Ik heb je bericht diverse malen
zorgvuldig gelezen en had ook een zo mogelijk nòg uitgebreider antwoord
opgesteld. Dat heb ik echter weggepoetst.
Kortweg, je schetst hoe (vooral hoger geplaatste) medewerkers noodzakelijke
verbetering frustreren. Dat is bij een maatschappelijke organisatie zoals waar
jij werkt natuurlijk een schande, punt. Als je daar als professional wenst te
blijven werken, ben ik benieuwd naar het antwoord dat jijzelf gaf op je
bestaansvraag. Probeer je een gerichte bijdrage aan structurele verandering te
leveren (interessant genoeg!), of maak je dat je wegkomt (in de
hoop/verwachting dat je elders wel professioneel kunt werken)?
24.61
Interessant, bedankt voor je directe transpositie van het architectuurcriterium
tot creativiteitscriterium. Vervolgens las ik mijn eigen opstel Architectuurcriterium
nogmaals rustig door. Mij valt op — metapatroon, natuurlijk — dat daar ik
opzettelijk geen definitie probeer te vermelden, maar een criterium voorstel.
Zo zijn er wellicht andere criteria, maar die van situationele uniciteit vind
ik er dus eentje.
Ik maak nadrukkelijk onderscheid tussen primaire en secundaire betekenis van
architectuur. Op grond daarvan merk ik op dat wat ik aanwijs als secundaire
betekenis meestal als 'de' betekenis opgevat is.
Het lijkt me dat begrip van creativiteit baat heeft bij hetzelfde/vergelijkbaar
onderscheid.
Volgens mij detailleer jij als onversneden creativiteitsbegrip wat ik dan de
secundaire betekenis van creativiteit zou noemen. Daarmee doe je de ontwerper
ernstig te kort. In zijn primaire betekenis werkt creativiteit ... scheppend.
Die "tekst en uitleg" komen achteraf.
Wat metapatroon helpt inzien dat het zelfs contraproductief werkt om
"definities bij elkaar" te willen voegen. Daarentegen werkt
juist onderscheid productief. Overigens is die tweedeling in primaire,
respectievelijk secundaire betekenis van architectuur feitelijk nog altijd een
grove vereenvoudiging. Maar goed, die bevordert al beter zicht op — verschil
tussen — ontwerpperspectief en 'consument'perspectief.
Dat verschillende mensen allemaal het teken 'creatief' benutten, 'betekent'
allerminst dat ze er gelijke concepten op na houden. De functiescheiding van
ontwerper en waarnemer heeft natuurlijk pas bestaansrecht door wezenlijk
verschil.
Het spel met primaire en secundaire betekenis lijkt vergaand ook van toepassing
op creativiteit.
Ja, het resultaat komt ergens vandaan. Daarom vind ik het logisch om dat zgn
genetische karakter voorrang te verlenen. Zeg ook maar om dat als primair te
benoemen.
De “creatieve component van architectuur,” of van wat dan ook, lijkt mij
onmogelijk uitputtend te definiëren. Een criterium ervoor kan nog wel zinvol
zijn. In mijn opstel benadruk ik overigens professionaliteit. Daarmee probeer
ik een valse associatie te bestrijden. Volgens mij is de professional niet
zomaar een beter betaalde ambachtsman, maar dus iemand die elk probleem in zijn
beroepspraktijk uniek kan opvatten ... en daarvoor de optimale oplossing
'ontwerpt.' Geen antithese, maar synthese.
Ik zou zeggen dat het uniciteitsbeginsel telt voor zowel architectuur als
creativiteit.
Als definitie is het inderdaad te beperkt. Hopelijk heb ik dat hierboven
verduidelijkt door erop te wijzen dat ik 'een' criterium probeer te tonen, dus
pertinent niet 'de' definitie.
Mijn opstel biedt allerlei toelichting die bedoelt te verduidelijken dat
het uniciteitsbeginsel zeker geen "voldoende voorwaarde is voor
architectuur." Ik neem hier zo'n passage over:
Om allerlei redenen kan de ontwerper besluiten dat een unieke oplossing niet aangewezen is. Aan de ene kant kan hij de situatie weliswaar als uniek beoordelen, maar toch niet zó afwijkend dat een aparte oplossing gewettigd is. Aan de andere kant zou een aparte oplossing onevenredige inspanningen kunnen vergen. Ik heb al vermeld dat flexibele en tegelijk robuuste componenten de haalbaarheid van situationele configuraties sterk bevorderen. Zoals ik al opmerkte, juist met gestandaardiseerde bouwstenen blijft een unieke configuratie betaalbaar. Meestal is het een combinatie waardoor de ontwerper ervan afziet de uniciteit tot en met de — details van de — oplossing vol te houden. Het is dit afwegingsproces vanuit het unieke probleem dat bepaalt in welke mate ook de oplossing uniek is. Zolang het probleem als uniek ervaren blijft, kan elke oplossing — dus ook een eerder toegepast artefact — aanspraak maken op de eigenschap architectuur in haar secundaire betekenis.
Een waardeloze ontwerper meent wellicht dat louter zijn eigenwijze houding
voldoet. Zonder ruimste kennis en ervaring is het natuurlijk onmogelijk om een
verantwoorde ontwerper te zijn. Ik herhaal een aforisme: Het ei van Columbus is
geen lege dop. De dop van de ontwerper is nooit gevuld genoeg.
Zie Semiosis &
Sign Exchange voor "every sign is a request for compliance." En
een kunstwerk is ook (maar) een teken.
Voor dagelijks informatieverkeer hanteren 'we' natuurlijk de aanname dat
architectuur direct een eigenschap van het resultaat in kwestie is. Wat ik met
het criterium probeer aan te geven, is dat daardoor verwarring kan ontstaan.
Als dat inderdaad gebeurt, helpt het om het criterium expliciet als
uitgangspunt te nemen. Daardoor komen reële betekenisverschillen boven ... en
blijken afwijkende perspectieven vaak juist productief.
Volgens mij is bruikbaarheid niet exclusief voorbehouden aan het resultaat van
architectuurbemoeienis. Indien de situatie in kwestie niet uniek genoeg is,
volstaat de gebruikelijke oplossing voor bruikbaarheid (en is wellicht
zelfs optimaal doeltreffend en doelmatig).
Andersom geldt naar mijn idee wel dat voor een kwalitatief behoorlijk unieke situatie
nooit een bruikbaar instrument of wat dan ook ontworpen, ontwikkeld enzovoort
kan zijn, indien de ontwerper de uniciteit niet erkende.
We moeten oppassen om het ene begrip niet tot het andere te reduceren. Dankzij
jouw transpositie wijst zo'n criterium op nogal nauwe verwantschap.
Verder lijkt het me veelbelovend om tevens betekenissen van creativiteit
(nader) te verbijzonderen. Dat moet scherp kunnen lukken dankzij de methode van
meervoudige contexten.
Op dat ene punt van het uniciteitsbeginsel zijn architectuur en creativiteit
zelfs niet (meer) van elkaar te onderscheiden. Dus, als ze dat ene criterium
delen, kunnen we iets verzinnen dat creativiteit onderscheidt van architectuur?
Die vraag laat ik even rusten.
Gelet op wat ik als primaire betekenis van architectuur voorstel, is jouw term
"architectuurbenadering" een pleonasme. Want architectuur is primair
een houding, dus een benadering(swijze).
Jouw punt roept daarom bij mij de vraag op, of jij herkent dat de ontwerper de
situatie in kwestie als uniek opvatte? Ik meen dat je meer ... meent te kunnen
herkennen aan een resultaat. Blijkbaar hanteer je (ook) andere criteria. Maar
welke zijn dat dan? Ik ga er daarentegen vanuit dat àndere criteria
situationeel zijn, dus niet universeel houdbaar.
Dezelfde opgave heb je voor creativiteit, mocht je stelling luiden dat jij
"denk[t] in resultaten wel te kunnen herkennen of een
[creativiteits]benadering (waarschijnlijk) is gevolgd."
We hebben genoeg ontwerpstof.
24.62
Hierbij verwijs ik je naar een analyse die een, zeg maar, medestrijder voor
erkenning van semantische variëteit zojuist publiceerde: Core Components zijn voor gisteren,
Duurzame interoperabiliteit vraagt om een radicaal andere benadering. De
auteur heet Jan van Til.
Jan en ik kennen elkaar alweer een tijdje, corresponderen regelmatig. Een
jaarlijkse ontmoeting in Groningen noemen we sinds twee jaar de Informatiekundige GroningenDag. Aan de IGD2007 namen tevens enkele collega’s van Jan deel, dus
een minicongres. De opzet van de a.s. bijeenkomst, de IGD2008,
inderdaad, hebben we nog in beraad.
Jan wees mij enkele maanden geleden op een werkgroep die een unified context
methodology (nader) wilde opstellen als standaard. Van mijn pogingen om daarop
vervolgens enige invloed op uit te oefenen, hield ik je tussendoor op de
hoogte.
Jan benut zijn kritiek op zgn core components als aanzet voor in het algemeen,
zoals hij met zijn ondertitel aangeeft, ik herhaal, duurzame
interoperabiliteit vraagt om een radicaal andere benadering. Zo is het
maar net!
Ik maak wellicht ten overvloede de nuance dat het een nieuw paradigma betreft.
De radicaliteit zit ‘m dus in het rijkere referentiekader. Vervolgens staat
juist die extra variëteit toe dat praktijk van informatievoorziening zo
geleidelijk mogelijk kan wijzigen. Ofwel, het veranderingsproces kan bijna
anti-radicaal verlopen. Jan ziet dat ook zo, wat blijkt uit de laatste zin van
zijn artikel.
24.63
Ik heb inderdaad enkele opmerkingen over wat jij voorstelde als “doorgaande
breuklijnen” inclusief voorbeelden. Inderdaad, de breuk van de lijn is de lijn
van de breuk. Maar eerlijk is eerlijk, is dat niet vergelijkbaar met een vraag
die ik kreeg over civiele informatiekunde? Dat was op het forum Overheidsarchitectuur/Bondigheid van Via Nova Architectura. Daarop
reageerde ik destijds (zie mijn bijdrage van 28 oktober 2007) met diverse
verhoudingen volgens het basisschema ‘toepassing : stelsel.’ Nota bene, ik
voegde er ter verklaring van mijn tegenzin aan toe: “Ik besef dat bovenstaande
uitdrukkingen pas redelijk begrijpelijk zijn op basis van het civiele
paradigma. Daar gaan we inderdaad weer …”
Dus, ook met “doorgaande breuklijnen” draaien wij hoogstens het òns allang
vertrouwde cirkeltje nogmaals. Want wat er volgens “van … naar …” verbijzonderd
staat, valt pas te duiden nádat je dergelijke bestemmingen als elementen van
een stelsel kent.
De didactische vraag luidt of je via een opsomming kunt raken tot inzicht in
samenhang. Volgens mij is louter opsomming nooit genoeg. Nu menen jij en ik
redelijk over het benodigde paradigma te beschikken. Wij zijn ook gemotiveerd
erover te vertellen, te schrijven, zeg maar om het zo ruim mogelijk aanvaard te
krijgen. Daarbij stuiten wij echter op mensen die blijkbaar gemotiveerd zijn
het paradigma te handhaven dat wij inmiddels achterlijk vinden voor
stelselmatige betekenisordening.
Onder dreiging van macht zouden vele mensen zich subiet bekeren. Die macht
hebben wij echter niet, gelukkig maar. Je moet je professioneel afvragen in
hoeverre zo’n geforceerde bekering wèrkt. Het is natuurlijk wel zo dat hùn
kinderen weer niet beter zouden weten, indien ze consequent genoeg afgericht
(zie Wittgenstein over opvoeding en –leiding) zouden zijn. Maar ja, het lijkt
erop dat vooral de academische kring zich tegenwoordig extra gesloten houdt.
Vanwege principiële ònverenigbaarheid laat het naar-beeld zich niet in
van-termen uitdrukken. Wie dat desondanks probeert, moet daarom één zekerheid
erkennen: mislukking.
Wie het naar-beeld consequent in naar-termen schetst, en dat ook doet met de
noodzakelijke overgang van … vàn naar … náár, blijft zeker van succes. Z/hij is
‘slechts’ ònzeker over de periode waarin de verandering manifest gebeurt.
Zo bestaat de keuze tussen zekere mislukking en onzekere aanvang. Zolang ik het
volhoud, ben ik liever onzeker. Nou ja, het àllerliefst ben ik dat natuurlijk
niet. Tot dusver is de keuze echter beperkt gebleven. Daarom moet ik proberen,
zo goed en zo kwaad als in mijn vermogen ligt, de acceptatie van metapatroon
enzovoort te bevorderen. Heel praktisch maak ik me door die opstelling wel
afhankelijk van (materiële) voorwaarden. Uiteraard met accentverschillen lijkt
mij dezelfde analyse van toepassing op jou en wat je (dus) kiest in enig
stadium.
In dit vroege stadium van metapatroon enzovoort als innovatie — volgens de
s-kromme van verspreiding heeft zich nog niet eens een zgn kampioen gemeld —
dreigt het gevaar dat mensen met angst voor verandering zóveel van onze
aandacht opeisen, dat wij door weerstand nauwelijks toekomen aan voortgang. Het
is lastig die conservatieve zuiging te ontwijken, of op z’n minst beheersbaar
te houden, zodat het pionierswerk aandacht blijft krijgen.
Zo kom ik terug op wat jij als “doorgaande breuklijnen” voorstelt. Kon het al
maar zo rationeel! Vooralsnog moeten we veeleer op motief letten. Wie staat
open voor principiële verandering in informatievoorziening?
Het zit er dik in dat mensen die daarop reageren, vooral hun eigen verhaal
kwijt willen, daarvoor steun zoeken. Dat is ons natuurlijk evenmin vreemd. De
onderlinge strijd tussen pioniers maakt het conservatieve mensen wel extra
gemakkelijk.
Mijn idee is dat wij IGD2008 wijden aan
dergelijke meta-analyse van de informatiekunde. De gerichte vraag luidt dan hoe
wij potentiële deelnemers aan het innovatieproces in ruime zin bereiken. Wie
wil (motief) èn kan (concept) een opbouwende bijdrage leveren (gedrag) aan
verspreiding van informatiekunde met passende variëteit (situatie)? Zelfs die
vraag lijkt mij dus voor ons tweeën trouwens al een IGD waard.
24.64
Ik blijf noodgedwongen scharrelen voor mijn kostje, zolang niemand opdracht
gunt voor stelselmatige verbetering van informatievoorziening.
24.65
Aan wat ik even kortweg opschalingsverschijnselen noem, wijdde ik enkele jaren
geleden een opstel, Multiple
axiomatization in information management. Er geldt grofweg dat een mens
cognitief beperkt is in het bereik van een concept. Dat noodzaakt soms tot een
sprong. Zo kom je uiteindelijk tot een meervoud van axiomatische stelsels.
Eenvoudig herkenbaar in de ideeëngeschiedenis zijn zulke stelsels voor 1.
recht-toe-recht-aan fysika, 2. cybernetica en 3. sociale wetenschappen. Als je
de volgorde van de cijfertjes tevens als rangorde opvat (maar nota bene zònder
waardeoordeel), kan je een hoger geconcipieerd verschijnsel principieel
onmogelijk uitputtend reduceren tot een systeem van lager geordende
verschijnselen. In omgekeerde richting hebben wij (dus) de indruk dat een
verschijnsel ‘emergent’ is. Jij verwijst naar “illusie,” precies.
Zoals voor èlk concept geldt, vind ik civiele informatiekunde inderdaad een
illusie in de zin dat absolute waarheid onzin is. De vraag is daarentegen:
Lijkt het praktisch nuttig …? Ook die insteek vermijdt oneindige regressie
niet, tenzij je je maar weer voor de gek houdt door de aanname van tijdsduur.
Je moet een begrip vóór zijn uiterste houdbaarheidsdatum benutten.
Het te lage niveau resp. rangorde waaraan zgn professionals voor
informatievoorziening zich alom schuldig maken, bestempel ik als vertekening
van informatie. Het is alsof betekenis daar hoogstens een enkelvoudig
bijverschijnsel is van signaalverwerking. Zodra die aanname niet blijkt op te
gaan, ja, daar kan je natuurlijk op wachten, wordt naar oplossing gezocht
volgens extrapolatie van enkelvoud. Maar in dàt enkelvoud ligt geen
mogelijk tot nodig en voldoende meervoud. Daarvoor zijn onherroepelijk extra
factoren nodig. Het ene enkelvoud in structurele combinatie met een
ander enkelvoud faciliteert pas onderscheidend meervoud. Context is zo’n àndere
factor, die dus inherente uitdrukking vergt. Vervolgens kijk je, ook weer
volkomen pragmatisch, of dergelijke factoren in combinatie nodig en voldoende
variëteit bieden. Zo nee, dan moet er (blijkbaar) een factor bij. Anders kunnen
de voorzieningen (althans voorlopig) zo blijven. Ingewikkelder is het niet,
maar dat is inderdaad pas herkenbaar vanaf omvattend structuurniveau.
Het probleem met gebrekkige informatievoorziening op verkeersschaal lijkt me
zelfs principieel dat zgn professionals er (nog) geen idee van hebben dat zij
er überhaupt volgens een bepaald axiomatisch stelsel aan werken. In termen van
zulke stelsels werken ze feitelijk hoogstens volgens cybernetica. Het
niveau/rangorde van sociale betekenisvariëteit inclusief daarvoor aanvullend
benodigde uitdrukkingsfactoren is aldus effectief ònbereikbaar. Dat verklaart
niet alleen waarom hun werk stelselmatig mislukt, maar óók waarom zijzèlf die
verklaring blijven missen. Hun opdrachtgevers hebben evenmin enig benul, wat de
noodlottige coalitie bestendigt. Daar kom je met redelijke verwijzing naar een
ruimer paradigma onmogelijk tussen.
24.66
Voorafgaand aan ons gesprek heb ik alvast een opmerking over werkstroom. De
veelgeprezen spreker over dienstgerichte architectuur herhaalt in zijn
commentaar op jouw tekst wat ik van hem ken als bezwaar tegen — nadruk op —
orkestratie. Dat bezwaar heb ik echter nooit begrepen en je weet dat hij slecht
luistert naar andere argumenten. Het verrast me niet dat jij hem op dat punt
evenmin serieus neemt (wat je hem diplomatiek terugschrijft).
Een betrouwbaarheidsaspect waaraan de overheid moet voldoen (in onze
rechtsstaat) is optimale voorspelbaarheid. Het ontgaat me zelfs volkomen waarom
hij het nota bene zelfs voor "principieel onmogelijk" verklaart
"een gestandaardiseerde lijst van werkstromen in de e-overheid te
maken." Als hij gelijk heeft, moeten we er subiet mee ophouden. De
gestandaardiseerde procedure is op haar beurt echter een wezenlijk aspect van
voorspelbaarheid (wat dus een wezenlijk aspect van betrouwbaarheid is).
Je merkt dat ik hierboven al enige nadere begripsordening probeer te scheppen.
Het hangt er maar vanaf waar je begint. Maar betrouwbaarheid lijkt me inderdaad
aansprekend. Bedenk dat je onder die noemer een primaire behoefte stelt. Dat is
nog iets anders dan de voorziening(en) die zo'n behoefte kan (kunnen)
vervullen. Vanwege het belang dat onderscheid tussen behoefte en voorziening
verdient, wijdde ik er in Informatieverkeer in publiek
domein (Ictu, 2004) een apart studie-aanhangsel aan (zie hoofdstuk 18,
Ontwerpslag tussen behoeften en voorzieningen). Wellicht helpt die toelichting
jou om je boodschap duidelijker te structureren. Zo zie je dat de behoefte-ontleding
leidt tot proceduraliteit (of hoe dat ook heet). Pas als je behoeften zover
detailleert, komen herkenbaar min of meer corresponderende voorzieningen in
beeld. Zeg maar dat werkstroommiddelen ondermeer voorzien in de — behoefte aan
— proceduraliteit. Als zodanig leveren die middelen hun bijdrage aan vervulling
van omvattender behoefte zoals voorspelbaarheid en, nog weer omvattender
(volgens jouw aanname), betrouwbaarheid. De optimale voorzieningenmix biedt
doelmatige dekking van behoeften. Ruimere dekking 'hoeft' immers niet en
krappere dekking laat sommige behoefte onvervuld.
Je moet natuurlijk een beetje smokkelen. Dus, de manier waarop je behoeften
schetst, indeelt en dergelijke, stem je redelijk af op wat je als voorzieningen
wilt voorstellen. Maar vooral voor dergelijke iteratie verdient het aanbeveling
om dat onderscheid tussen behoefte en voorziening te hanteren. Daardoor houd je
de sorteringen enzovoort nog het meest overzichtelijk.
Zo destilleer ik uit je aanzet als behoefte aansprakelijkheid, in de zin van
aanspreekbaar zijn. Als voorziening kan je de slag maken naar formeel
delegatiepatroon. Dat staat echter niet op zichzelf. Als het goed is,
versterken de voorzieningen voor werkstroommiddelen en delegatie elkaar voor
behoeftevervulling, nòg beter, zijn ònlosmakelijk. Omgekeerd geredeneerd heb je
een toets te pakken. Als dergelijke voorzieningen onverhoopt strijdig zijn,
bijvoorbeeld omdat de werkstroommiddelen het bemoeilijken of zelfs onmogelijk
maken de werkelijke delegatie te faciliteren, ontkom je blijkbaar niet aam een
nieuwe, betere ontwerpslag.
24.67
Civiele informatiekunde vind je ingeleid in ondermeer mijn bijdrage aan de
bundel die naar aanleiding van LAC2007 verscheen, Architectuur
voor samenwerking. (Academic Service, 2007) De titel van het (korte)
hoofdstuk in kwestie, nummer 10, luidt Civiele
informatiekunde, op weg naar infrastructuur voor informatieverkeer. Een wat
langer position paper biedt Civil information
management, a short introduction: an information discipline for society and the
metaphor of traffic (in: PrimaVera, working paper 2007-21, Amsterdam
University, 2007).
Civiele informatiekunde vormt een perspectief voor een aanzienlijke
beroepsgroep. Informatievoorziening, wellicht — steeds minder! — uitzonderingen
daargelaten, kan niet langer productief in isolement functioneren.
Informatieverkeer doorkruist traditionele (organisatie)grenzen. Op z’n minst
moet èlke professionele informatiekundige beschikken over de kennis volgens
welke verbijzonderde voorzieningen voor informatiediensten (oorspronkelijk:
toepassingen) optimaal aansluiten op, gebruik maken van e.d. infrastructuur
voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal. Voorts wordt civiele
informatiekunde het vàk voor vele professionals; bedoelde infrastructuur is het
resultaat van karakteristiek ontwerp, ontwikkeling, invoering, onderhoud en
beheer.
Nota bene, de maat/schaal van informatieverkeer is voor private organisaties
netzo wezenlijk als voor overheidsorganisaties. En zonder adequate
infrastructuur voor informatieverkeer blijft vooral de burger/klant/…
achtergesteld, zodat de zgn informatiemaatschappij zich niet gezond ontwikkelt.
Overigens zullen ‘willekeurige’ burgers/klanten zich niet voor een track
civiele informatiekunde melden, maar als het goed is wel de informatiekundige
professionals die met hun belangen rekenen.
Op falende informatievoorziening in zowel private als publieke sector is steeds
vaker de diagnose van toepassing dat een ènkele opdrachtgever zijn eigen
perspectief voor maatgevend hield. Een onevenwichtige benadering belemmert
echter productief informatieverkeer.
Op LAC van stage naar track? De track kàn veel deelnemers aantrekken, mits de
positionering klopt. Het potentieel is er zeker. Maar die positionering
verdient stellig meer aandacht, naarmate de track eerder in het congres
opgenomen wordt. Concreter rijst dus de vraag, of LAC2008 of LAC2009 met enig
risico een noodzakelijke discipline helpt ontwikkelen of dat, pakweg, LAC2015
over een inmiddels gevestigde discipline rapporteert. Of kijk je het voorlopig
aan?
Met dank voor jouw aanwijzing van “drie lezingen, idealiter te geven door
iemand uit de academische wereld, de leveranciers en de gebruikers” merk ik het
volgende op.
Een academisch accent kan komen een hoogleraar van de faculteit Techniek,
Bestuur en Management van de TU Delft. Daar vormt infrastructuur met
maatschappelijk bereik zelfs een zgn zwaartepunt in onderzoek en opleiding.
Leveranciers lopen volgens mij behoorlijk achter. Blijkbaar zijn ze tevreden
met consolidatie. Dat lijkt me onverstandig, maar goed.
Interessante praktijkvoorbeelden bieden Rabobank en Bureau Keteninformatisering
Werk & Inkomen.
Tot zover mijn inleiding van civiele informatiekunde als een track op een
toekomstig landelijk architectuurcongres.
24.68
Voor een 1-aprilgrap lijkt het mij wat vroeg. Ik kan echter geen serieuze
professionele bedoeling ontdekken, die jij met de website Digitale
architectuur voor dummies kan hebben. Als je wilt, neem mij die indruk
gerust kwalijk. Hoe dan ook, aan je uitnodiging voor bijdragen geef ik geen
gehoor.
Voor een grap kan ik me het ongekwalificeerde gebruik van “voor dummies”
overigens nog voorstellen. Maar besef je dat je daarmee een geregistreerd
handelsmerk gebruikt? Ik herken niet dat je vermelding afstemde met de
rechtmatige merkhouder. Nou ja, met de erkende architecttitel neem je het
blijkbaar evenmin nauw. Voor mensen van wie zorgvuldige, want professionele
behandeling van informatie verwacht mag zijn, blijf ik dat merkwaardig vinden.
De schaarse inhoud die thans beschikbaar is, vind ik eerlijk gezegd niets.
Complimenteuzer kan ik er onmogelijk over zijn. Je doet er natuurlijk ook
verstandig aan om allereerst zelf serieuze bijdragen aan zo’n website te
leveren — heb ik iets gemist? — vóórdat je àndere mensen om bijdragen verzoekt.
Zorg ajb ook dat de opmaak klopt; de linker marge van het inhoudsgedeelte is te
krap.
Over de valse schijn van vereenvoudiging schreef ik onlangs Betekenissen van Jip en
Janneke. Lees dat opstel eens zorgvuldig. Je leert er hopelijk van, dat
reductie tot “voor dummies” heersend simplisme verstrekt. Dat is zelfs
gevaarlijk, wat nota bene ook geldt voor de noemer “digitale” in combinatie met
architectuurpretentie. Die verbijzondering annex beperking vóóronderstelt betekenisordening
als ònproblematisch. “Digitale architectuur voor dummies” vind ik dus
meervoudig onzin, nog afgezien van onzorgvuldige omgang met terminologie.
Indien je die onzin met spaarzame spot aan de kaak hebt willen stellen, hoor ik
dat graag. Per omgaande stuur ik je dan mijn verontschuldiging dat ik je grap
onvoldoende doorzag.
24.69
Samenhang Verwijsindex risicojongeren en Elektronisch
Kinddossier bracht me op het spoor van Handboek eenheid
van taal in de JGZ. Toen ik die tekst tussendoor bekeek, het
betreft feitelijk een recht-toe-recht-aan registratiehandleiding, kreeg ik al
een sterk vermoeden over — het semantische simplisme van — de opzet van
EKD. Die indruk werd later bevestigd door Programma
van eisen en wensen Elektronisch Kinddossier.
Blijkbaar is EKD opgevat als "een systeem" in de traditionele
betekenis van een aparte toepassing. Inderdaad, "het EKD-systeem is een
applicatie die de JGZ-organisaties ondersteunt." Let op het meervoud van
organisaties voor jeugdgezondheidszorg. Verderop is dat daar ineens "de
JGZ-organisatie," nota bene enkelvoud. Het meervoud is echter reëel.
Daarbij komt dat betrokken organisaties niet eenduidig èrgens onder enkelvoudig
gezag vallen. Blijkbaar is er sprake van een gevarieerde, ook nog eens veranderlijke
verzameling organisaties. Daarvoor heb je aan het toepassingsperspectief nooit
genoeg. In mijn termen vergt dergelijke informatievoorziening primair een
civiele oriëntatie.
Met enige goede wil, waarom niet, valt die civiele ofwel
verkeersoriëntatie toe te schrijven aan zo'n verwijsindex. Dat is ook precies
de manier om een EKD te instrumenteren. In plaats van "samenhang"
tussen Verwijsindex en EKD moet het dus zijn: EKD door verwijsindex.
Maar EKD moet blijkbaar "een gemeenschappelijk systeem met een
gemeenschappelijke dataopslag" zijn. Waarom? Die centralisatie
"geeft betere mogelijkheden kinderen niet uit het oog te verliezen."
Onzin! Over de Verwijsindex verklaart Samenhang
iets verderop dat die "geen inhoudelijke informatie bevat[, want ...]
inhoudelijke informatie is opgenomen in het dossier van de desbetreffende
instantie." Nu blijkt de verwijsindex ineens voldoende om te vermijden dat
"instanties jeugdigen uit het oog kunnen verliezen." Dat klopt
natuurlijk ook. Het is dus stug dat Samenhang
Verwijsindex risicojongeren en Elektronisch Kinddossier een argument
vermeldt voor het centrale EKD, dat nota bene verderop in hetzelfde document
feitelijk irrelevant verklaard is.
De naïeve ontwerpbenadering voor EKD herken ik bijvoorbeeld ook in de volgende
passage: "Op het ogenblik hebben gemeenten geen goed instrument om alle
kinderen in beeld te hebben en te houden." De reële behoefte is dat
"beeld," maar dat betekent niet klakkeloos dat daarvoor een helemaal
apart "instrument" ofwel voorziening zoals een "toepassing"
nodig is.
Ik kom even terug op de "eenheid van taal" waarop voor zowel EKD als
de Verwijsindex zo'n nadruk gelegd is. Die eenheid bestrijkt de zgn
basis dataset. Daarnaast "is het mogelijk extra items te definiëren, [...]
speciaal voor de eigen organisatie." Wat zo'n behoeftestelling vals
veronderstelt, is dat een contextuele verbijzondering per definitie (hoogstens)
organisatorisch is. Verder zouden andere organisaties geen behoefte hebben aan
informatie volgens die verbijzondering. Maar dat is nu net de crux van keten-
respectievelijk netwerksamenwerking! Elke partij levert zoveel mogelijk een
karakteristieke bijdrage. Dankzij een schakelpaneel, verwijsindex of hoe het
maar heet, zijn bedoelde verbijzonderingen zonodig ruimer beschikbaar. Daarvoor
is dwang tot "uniforme afspraken over definities, begrippen [en]
taal" zelfs contraproductief. Reële verschillen verdienen zelfs extra
nadrukkelijk erkenning.
Een ander voorbeeld van de naar binnen gekeerde benadering vind ik de opmerking
dat "in de toekomst moet verder nagedacht worden over ontsluiting en
gebruik van [EKD] voor anderen dan JGZ-medewerkers." Het is wederom
precies andersom, als het informatieverkeer tenminste moet gaan lopen. Indien
infrastructuur voor informatievoorziening tevens voorziet in autorisatie, is
(ook) EKD niet het ene 'dossier,' maar een variabele want situationele selectie
(door wie, met welk doel?). Dankzij zo'n autorisatievoorziening kan de
landelijke Verwijsindex tevens als een willekeurig
"gemeentelijk signaliseringssysteem" dienen. Sterker nog, de
behoefte aan landelijke dekking staat ermee beargumenteerd dat een
"jeugdige" er meervoudige, vaak wisselende adressen in
verschillende gemeenten op na kan houden. Het regieprobleem overstijgt dan de
enkele gemeentegrens. De landelijke Verwijsindex is per definitie
supragemeentelijk. Maar zodra de "jeugdige" mens in kwestie een
relatie kent met diverse gemeenten, is de Verwijsindex evenmin toereikend
als "hulpmiddel voor gemeenten om regie in het jeugdbeleid te voeren."
Daar moeten op z'n minst afspraken bij, te weten over welke gemeente
daadwerkelijk regie voert in het blijkbaar frequente geval van meervoudige
betrokkenheid.
Wat zgn risicosignalen betreft die ondermeer EKD naar de Verwijsindex moet
sturen, herhaal ik dat ook daarvoor onvoldoende erkenning bestaat van
contingentie, zeg ook maar situationele variatie (waarvoor informatie dan
noodzakelijkerwijs dienovereenkomstig contextueel verbijzonderd moet zijn
opgenomen in het informatiestelsel ... om netzo verbijzonderd beschikbaar te
zijn). Ik zou daarom zeggen dat er niet bij uitzondering, maar principieel
"ruimte moet zijn voor de professionele inschatting van de
hulpverlener." Ik verwacht dat bij uitstek de hulpverlener andere
signalen enzovoort bij zijn overweging over een eventueel (extra) signaal
betrekt, nietwaar?
Op de overige documenten heb ik geen commentaar, anders dan dat die ene
gemeente blijkbaar elders reeds operationele programmatuur zoekt. Voor een
wezenlijk nieuwe opgave is dat natuurlijk een ònwezenlijke eis.
24.70
Enkele beoordelingen mag je ronduit als fanmail opvatten. Verder kan je tussen
de regels van de lamlendige opstelling door de eindredacteur in diens
begeleidingsbericht volgens mij best lezen dat hij met je geringste gebaar al
genoegen neemt voor publicatie. Je zou daarom kunnen terugschrijven dat je de
serieuze, relevante commentaren bijzonder op prijs stelt. Als je zeker wilt
zijn dat je spot overkomt, voeg je eraan toe dat je vooral inspiratie ontleende
aan opmerkingen die Z maakte. Want hoe hufterig kan je zijn? Nee, het zal de
banaliteit van domheid zijn. Maar daarmee kan je omgaan zoals Sir Humphrey
Appleby het voordeed, klopt, bijna onnavolgbaar, in Yes,
Minister.
Hoewel ik je tekst zèlf dus niet ken, ben je wellicht al een eind wanneer je de
term ‘persoonlijk’ opneemt in je titel. Is dat iets? De beoordelaars die, zij
het dat zijzelf het stellig niet beseffen, (proberen te) argumenteren volgens
naïef realisme zet je zo wat extra onder druk. Ik gok even, maar ik vermoed dat
je informatiekunde sterk associeert met ontwerpen. Dat is een activiteit
waarbij de professionele persoonlijkheid van de ontwerper nu eenmaal een
wezenlijke rol speelt, ... anders was het geen ontwerp. Zo maak je het
persoonlijk perspectief tegelijk functioneel. Dat is het ook! Nou ja, ik
vermoed voorts dat je dat allang deed in je tekst. Wie dat echter niet wenst te
zien, kun je ook nooit overtuigen.
Afgaande op die beoordelingen is jouw artikel zelfs exemplarisch voor — wat ik
noem — subjectief situationisme (wat inderdaad zo'n beetje
tegenovergesteld is aan naïef realisme). Daar hoort radicaliserende ik-vorm nu
eenmaal bij. Dat hebben àlle beoordelaars dus aardig herkend. Een lid van de
groeiende groep narcisten wijst een ego-document echter subiet af, … tenzij
z/hij die tekst zèlf schreef, uiteraard. Dat komt omdat er slechts één ego
werkelijk bestaat, uiteraard het hare/zijne. Je kunt daar een beetje langsheen
proberen te schrijven met zelfspot. Dat neemt redelijk normale lezers extra
voor je in. Op z'n minst geef je minder aanleiding voor hanige reacties.
Of vind je publicatie in dat tijdschrift door enkele van die commentaren
inmiddels parels voor de zwijnen?
24.71
Pas later herinnerde ik me dat een toenmalig lid van de redactieraad van dat
tijdschrift mij benaderde om in kort bestek uit te leggen wat architectuur is. Tja,
zo’n vraag is eenvoudig gesteld. Je zou kunnen zeggen, hetzelfde stupide idee
als onlangs met architectuur voor dummies. De enige mogelijkheid die ik zag om
serieuze uitleg kort te houden, was parodie. Mijn tekst(je) werd inderdaad niet
gepruimd. Dat zou me ook verrast hebben, maar ik vond het zèlf leuk om te
kijken hoever ik kon komen met een poging tot imitatie van Paul Haenen als
dominee Gremdaat. Zie Architectuurprincipes.
Je komt daarin overigens ook de term informatieruimte tegen, zij het stellig
met een wat andere betekenis dat jij dat doet. Indien je de originele dominee
Gremdaat niet kent, bespaar je dan de moeite. Mijn imitatie is op z’n hoogst
een beetje grappig èn dus begrijpelijk genoeg tegen de achtergrond van Haenens
meesterwerk van cultuurkritiek.
24.72
Gelet op de kwalitatieve nieuwigheid van de semantische opgave op
maatschappelijke stelselschaal moet bewustwording volgens mij voorafgaan
aan visievorming en doelstelling. Dus, wat is het probleem eigenlijk? Waardoor
gaat extrapolatie van de traditionele oplossing mis? Zonder deugdelijke
diagnose blijft het kwakzalverij (zoals ik onlangs met Wondermiddel nog maar
eens stelde).
24.73
Ik vrees dat het nog veel platter is dan jij nog meent, wanneer je bij een
dienstverlenend bedrijf, zeg een adviesbureau, wilt gaan werken. Zeker voor
iemand die zoals jij alweer wat ouder is, zijn je kennis, ervaring, motivatie
e.d. daar van ondergeschikt belang. Je wordt aangekeken, dus beoordeeld op zgn
earning capacity. Maak je geen illusie. Ofwel, wat valt er voor de firmanten
aan, respectievelijk via jou extra te verdienen? Met zoiets als je netwerk
overtuig je daar. Als dat je ligt, kan voor jou overstap naar een commercieel
bedrijf best een goed idee zijn. Maar ja, als je daarmee zo begenadigd bent,
waarvoor heb je die werkgever eigenlijk nodig?
Indien jij je daarentegen vooral als deskundige wilt ontplooien, nou ja, ik wil
niet categorisch zeggen dat jij daarvoor bij geen ènkel bedrijf terecht kunt,
maar let èxtra op. Uit je eigen ervaring weet je, dat zo'n deskundigheidsspoor
bij een grote (semi-)overheidsinstelling ook niet of nauwelijks (meer) serieus
bestaat voor jouw discipline. Heb je weleens gedacht aan een kleine(re)
organisatie, waar je dan bedrijfsvoering en/of informatievoorziening
coördineert? Als hoogste functionaris voor zo'n ondersteunend specialisme kan
je vaak verrassend veel bewegingsvrijheid regelen.
Vat het boverstaande ajb slechts op als wat algemene opmerkingen. Wat je kunt,
wilt e.d. weet ik niet of nauwelijks. En dat is wat feitelijk telt voor je
eigen keuze.
24.74
Hoe het mogelijk is dat hij ooit op zo’n functie überhaupt benoemd werd, laat
staan zo lang kan blijven zitten? Ik wil slechts zeggen dat je geen
informatiekundig inzicht van hem mag verwachten. Waarom zo iemand zich
desondanks zo’n oordeel veroorlooft, zelfs voorzien van persoonlijk gemikte
kritiek, is tegenwoordig helaas steeds minder verrassend. Het lijkt me echter
ook geen kwade wil, maar wat de franse filosoof André Glucksmann de domheid (la
bêtise) noemt.
24.75
Met die tekstaanpassingen, enkele alinea’s schrappen
dus, ben je er wel. Meer dan vier à vijf minuten kunnen ze je onmogelijk
kosten. De meeste tijd zal je kwijt zijn aan het berichtje voor de
hoofdredacteur waarin je uitlegt je tekst conform steekhoudende suggesties van
de beoordelaars, uiteraard met dank blablabla, bewerkt te hebben. Wat kan jou
het verder schelen dat sommige mensen op verkeerde functies het oneens met je
zijn en stellig blijven. Verwacht ajb niet van mensen bij wie informatiekunde
überhaupt niet in beeld is, … dat ze volgens zo’n professioneel beeld oordelen
en handelen. Als je maar geen last (meer) van ze hebt.
24.76
Je schreef dat je Betekenissen
van Jip en Janneke “met veel belangstelling” las. Nu vraag je mij vervolgens
of ik “het recht heb […] om Jip en Janneke letterlijk te citeren.” Een jij-bak,
soms, omdat ik je ervoor waarschuwde [zie aantekening 24.68] dat “voor dummies”
als intellectueel eigendom stellig actief beschermd is? Suggereer je dat ik
netzogoed intellectueel eigendom schend?
Om slechts dáármee te komen ipv met opmerkingen over de inhoud van dat opstel
stelt me teleur. Maar goed, (ook) zo’n punt is relevant. Je vraag erover
beschouw ik als groot compliment. Want ik krijg de indruk, dat je meent dat ik overschreef
uit werk van Annie M.G. Schmidt. Dat zou plagiaat zijn. Die tekstpassages
waarin Jip en Janneke optreden, schreef ik echter zèlf. Kan ik de
schrijfster zo geloofwaardig imiteren? Ik geloof er niets van. Inderdaad maakte
ik gebruik van, zeg maar, die karakters. Daartoe beperkte ik me nota bene
opzettelijk. Dat is kennelijk aan jouw “belangstelling” ontsnapt. Omdat mij dat
vrijwel onmogelijk lijkt voor een aandachtig lezer, twijfel ik of jij mijn
opstel daadwerkelijk grondig bestudeerde. Hoe dan ook, dergelijke fictieve
figuren annex karakters gelden als zodanig eveneens als intellectueel eigendom,
waarvan iemand anders dus evenmin zomaar gebruik kan maken. Dat deed ik ook
niet, wat je ontdekt als je oplet. Allereerst nam ik duidelijke bronvermelding
op, terwijl mijn gebruik ook nogeens aantoonbaar zgn wetenschappelijk is. Wat
dit laatste betreft, ik exploiteer die karakters niet voor eigen commercieel
gewin. Voor wetenschappelijke publicaties zijn mogelijkheden voor herleidbare
citaten ruimer.
December 2007 – januari 2008, webeditie 2008 © Pieter Wisse