Informatiekundig onbehagen

Pieter Wisse

Informatiekundigen beveel ik ter analyse het opstel Globalisering en het hedendaagse onbehagen (NRC Handelsblad, p. 17, 15 september 2007) aan. Met onbehagen lijkt Ad Verbrugge de onzekerheid omtrent identiteit te bedoelen. En identity management telt als belangrijke informatiekundige opgave, nietwaar? Voor identiteitsinfrastructuur zie ik Verbrugge echter het wezenlijke punt missen in zijn maatschappijbeschouwing.
Een mens raakt onzeker, zo begrijp ik Verbrugge kortweg, omdat globalisering de traditionele kleinschaligheid van gedrag ondermijnt. Dus, zo twijfelt men(s) tegenwoordig, vertoon ik nog wel relevant gedrag? Van de weeromstuit, hier nog steeds de filosoof aan de Vrije Universiteit samenvattend, trekt menig mens een opzettelijk nauwere grens. Of laat het hem gebeuren. Zo verschaft hij zichzelf zekerheid, probeert dat althans. Tegelijk beseft hij echter vaak, zij het meestal onbestendig, de schijn van zo’n maatregel, van zijn enge fundament, wat zijn onbehagen bestendigt.
Mijn bezwaar tegen Verbrugge’s analyse is wat ik als zijn mensbeeld meen te veronderstellen. Hij doet het volgens mij voorkomen alsof de mens natuurlijk streeft naar een identiteitséénheid, waarvoor dus een vàste grens onontbeerlijk is. Daarentegen luidt mijn aanname dat een mens inherent gevarieerde identiteit vertoont. Of dat een oorspronkelijke gedachte is? Nee hoor, dat is ondermeer in de sociale psychologie allang bekend. In een bepaalde situatie geldt een dienovereenkomstige identiteit die zo eenduidig mogelijk, specifiek gedrag inhoudt. Sterker nog, dat is precies de betékenis van situationeel onderscheid. Met instemming lees ik weliswaar dat Verbrugge “een ethologische benadering” volgt, klinkt inderdaad reuze begripsvol, maar hij kijkt niet consequent, want niet situationeel genoeg naar reële gedragsdifferentiatie.
Evolutionair is de mens allang toegerust voor situationele variëteit. Dat vermogen deelt de mens overigens met iedere soort waarvan een organisme tekens kan verwerken (semiosis). Gedragsaanpassing volgt echter niet altijd onmiddellijk, als het al lukt. Daarvoor is vaak een (on)zekere periode nodig. Zolang het organisme in kwestie tenminste overleeft, kent het steeds zijn dienovereenkomstig onbehagen over (een) identiteit. Ingewikkelder is het logisch niet. Het is wèl betrekkelijk. Verbrugge had het ook neurose kunnen noemen, zeg maar tijdelijke overbelasting van schakelvermogen. Het is een verschijnsel dat nu eenmaal onlosmakelijk gepaard gaat met wat omvangrijkere veranderingen. Lukt het om nieuw evenwicht te ontwikkelen?
Intussen beschikt een redelijk welvarend mens over aansluiting op een steeds dekkender communicatienetwerk. Via die ene aansluiting staat hij ‘open’ voor deelname aan, tja, aan praktisch eindeloos gevarieerde situaties. Zodra iemand dergelijke openingen benut moet hij navenant schakelen, dus door activering van een passende identiteitstelling inclusief gedrag. Dat vergt oefening en is daarom ook precies wat opvoeding, opleiding, spel enzovoort beogen. Verbrugge klinkt als een ouder die maar niet begrijpt hoe zijn kind het door nieuwe technologie klaarspeelt als het ware tegelijk in talloze situaties te verkeren. Dat doet zo’n kind ook helemaal niet. Het heeft wèl geleerd sneller van de ene naar een andere situatie te schakelen met zijn identiteit annex gedrag dan iemand van een eerdere generatie duidelijk genoeg kan volgen. Nu ben ik ouder dan Verbrugge. Dus zie ik de feitelijke gedragswisselingen nòg minder scherp, toegegeven, maar ik begrijp tenminste het duurzame beginsel van individuele gedragsvariëteit.
Lezen informatiekundigen nog mee? Het inzicht dat situationeel gedifferentieerd gedrag stoelt op méérvoudige identiteitsverbijzondering wijst op wezenlijk gebrek aan de huidige aanpak van — hulpmiddelen voor — identity management. Het ligt inderdaad zo voor de hand om identiteit met éénheid te … veréénzelvigen, ook nog eens ònveranderlijk. Maar als waarborg voor passende variëteit is dat precies verkeerd! Elders heb ik een ontologie uitgewerkt voor gedragsinterdependentie, waarin identiteit niet langer vòlheid vertegenwoordigt, maar juist het steeds zo léég mogelijke scharnier van situatie met bijbehorend gedrag. Als opsteker vermeld ik dat op de globale schaal waarvan ook Verbrugge de werking erkent, het onbehagen (wat) sneller verdwijnt voor wie de onvermijdelijkheid van situationele variëteit beseft. Door ontkenning houdt het aan, of wordt zelfs sterker.
Informatiekundigen moeten gauw een verstrekkende les trekken. Want anders zijn ze domweg niet kùndig meer. Voor de mens die in toenemende mate met een algemene infrastructuur voor informatieverkeer zijn toenemend gevarieerde betrekkingen mede onderhoudt, dient nota bene die infrastructuur zijn dito gevarieerde identiteitstellingen annex gedragingen te faciliteren. Dat lukt inderdaad niet met geïsoleerde systeempjes en ad hoc verbindingen. Ik noem nadrukkelijk infrastructuur voor informatieverkeer, waarvoor zgn civiele informatiekunde als discipline opgesteld moet raken.
Extra belangwekkend blijft Verbrugge’s opstel, omdat hij wel degelijk situationele variëteit schetst. Hij gebruikt nergens de term situatie, maar wèl — ik herhaal de termen hier zo’n beetje in volgorde van opkomst in zijn tekst — straal, gemeenschap, omgeving, ruimte, plaats, begrensdheid, gelegenheid, biotoop en horizon. Hij noemt ze langs een impliciet spectrum van lokaal tot en met globaal, daarbij blijft het. Voor een werkbare, dus ook voldoende veilige infrastructuur voor gevarieerd informatieverkeer schieten zijn informele vermeldingen uiteraard tekort. Daarvoor is hun samenhang, structuur onmisbaar. Op haar beurt is daarvoor een methode nodig die identiteitstelling kwalitatief ànders ondersteunt, zoals hierboven al herhaaldelijk benadrukt volgens situationele variëteit.
Ik wijs erop dat (dus ook) gemeenschap, zoals elke situatie, varieert en vermenigvuldigt met verbijzonderde identiteit, vice versa. Dat kan Verbrugge onbehagelijk vinden, maar acht ik nu juist karakteristiek voor de mens-in-de-wereld. De zgn oude politiek zoekt voor de mens dus vergeefs naar een nieuwe, ènkelvoudige identiteit, eentje die blijkbaar keurig moet blijven passen in haar heersende bestuursterritorium. Dat is voor de langere termijn altijd een illusie. Verbrugge’s pleidooi, zo lees ik zijn opstel, maar ik maak er nadrukkelijk meervoud van, voor evenwichtiger gemeenschappen ondersteun ik van harte. Is juist de Vrije Universiteit geen voorbeeld bij uitstek van een gemeenschap onder gemeenschappen waaraan een mens afwisselend kan deelnemen? Of zich eraan kan onttrekken? Inderdaad, specifieke deelname danwel afzijdigheid is hetzelfde als situationeel gedrag.
Waarover ik me onbehagelijk voel? Momenteel, als informatiekundig ontwerper? Zolang eenzijdig belang, bijvoorbeeld van de financiële sector of van een geïsoleerd geraakte overheid, ontwikkeling van infrastructuur voor informatieverkeer bepaalt, is het nooit wèrkelijk (identiteits)infrastructuur.

 

 

10 oktober 2007, webeditie 2007 © Pieter Wisse