Metapatroon > interdisciplinaire grondslagen > ontologie
Genuine philosophy is not for spectators, but for practitioners.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
Zonder ontologie met passende variëteit is het onmogelijk om een dito methode te ontwikkelen.
in: Semantiek, interoperabiliteit en infrastructuur
Ontologie is geen doel op zichzelf, maar een middel. Wàt telt hier en nu reeds als relevant probleem?
Metapattern involves a different ontology. It is essentially dynamic. Rather than being, its critical concept is behaving.
in: Metapattern as situationist mereology
Het is de ontwerpopgave om een metafysica (lees dus ook: paradigma, of referentiekader) zonodig iets ingewikkelder te maken om gedragingen inclusief kennis en werkelijkheid veel eenvoudiger te verklaren.
Juist erkenning van tegenstrijdigheid moet op één of andere manier, hoe paradoxaal!, in het “theoretisch kader” zitten.
[G]edragingen van hetzelfde object [kunnen] in verschillende situaties zelfs zó […] afwijken dat ze in dezelfde situatie genomen tegenstrijdig zouden zijn. […] De gedragsverbijzondering per situatie heft zelfs het oordeel van tegenstrijdigheid op; per situatie beschouwd zijn ze … situationeel.
Het is, achteraf bezien, volstrekt logisch dat context en tijd expliciet tot kernbegrippen voor informatiemodellering verklaard moeten worden. Mede onder invloed van — toepassingen van — informatie- en communicatietechnologie ervaren mensen hun wereld steeds pluriformer en veranderlijker. Een uniforme, statische kennisleer voldoet dan niet langer.
in: Vernieuwing als dynamiek van theorie, techniek en toepassing
[I]n werkelijkheid bestaat er niets praktischer dan borging van passende variëteit.
Metapatroon is géén quasi-verbeterde modelleertaal. Het betreft allereerst kennistheoretische hèroverweging. Daardoor krijg je nieuw zicht op het ‘proces’ van modelleren. Dat is dus allerminst een omweg. Hoe langer je meent dat je louter via het proces van precisering de relevantie kunt opvoeren, des te meer blijft relevantie onbereikbaar.
in: Aantekeningen over informatiemodellering met Metapatroon
[T]he object's behavior in one context is different from its behavior in all other contexts. So, by placing the concept of context before that of object, the difference of Metapattern is of an ontological nature.
Metapattern's innovation is the radical importance attributed to the concept of context.
in: The pattern of metapattern: ontological formalization of context and time for open interconnection
Ja, dat wereldbeeld. Het is niet alleen een kwestie hoe je iets grofweg noemt, maar wat uiteindelijk telt is de fijnmazige samenhang. Indien de maatvoering daarvoor ophoudt bij absolute uniformiteit …
Klopt, een definitie van het wezen van een ding is onmogelijk. Zoals gezegd, alle eigenschappen zijn niet zozeer toevallig, maar wezenlijk situationeel bepaald.
Any part, or whole, for that matter, is no longer treated as part-of-whole, but as object-in-situation. Then, the same object in a different situation unambiguously accounts for different behavior.
in: Metapattern as situationist mereology
It is impossible to separate modeling concerns from ontological and epistemological assumptions.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 1
Paradoxical as it may sound, a phenomenological inquiry inevitably starts in the middle. The paradox is even pervasive. Done properly, the middle, or center, is precisely where the inquiry develops at every step, right up to its conclusion.
Het gebruik van het meervoud “ontologieën” vind ik een
basisfout. Althans, wie dat meervoud gebruikt in wat tegelijk wezenlijk
één referentiekader (lees ook: stelsel) moet zijn, zaait verwarring die
ònoplosbaar is.
De maat van ontologie moet stroken met wat telt als stelsel. De
open-eindige methode van contextuele verbijzondering is nu precies
bedoeld als bòrg ervoor dat één ontologie het gehele stelsel dekt.
Daartoe maakt die verbijzondering, nota bene, onderdeel uit van die ene
ontologie.
Voor vruchtbaar, stelselmatig gebruik van Metapatroon moet je de wereld principieel interdependent zien, waarvoor je situatie, (object)identiteit en (object)gedrag recursief benut. Je moet niet ophouden bij wat je kenmerkend vindt aan de notatie, zo simpel is het met geen enkele methode, maar vat die notatie in het vroege leerstadium hoogstens op om je grondig te verdiepen in nodige en voldoende ontologische axioma’s voor variëteit.
Het beginsel van interdependentie suggereert dat we ons niet zo druk hoeven te maken over 'het object' als onafhankelijk bestaand.
in: aantekening 19.7
In ontologische zin staat [volgens logisch atomisme] een atoom per … definitie apart, wat natuurlijk de voorwaarde vormt om er een aparte … definitie van te verstrekken. Volgens […] situationele interdependentie […], gaat die vlieger echter niet op. Daarvoor lukt het slechts om wat-iets-betekent relationeel te duiden, zeg ook maar structuralistisch. De gehele structuur, het systeem, het stelsel doet dus steevast mee.
Voor openeindige interoperabiliteit in een inherent dynamisch-pluriforme wereld moet je zo’n, zeg maar, metaontologie dùrven denken.
De ònlosmakelijkheid van de drie elementen die de semiotische triade als een systeem vormen, heeft verreikende werking. Daardoor zijn, samengevat, de kentheoretische 'instellingen' semiotiek (tekendimensie), epistemologie zèlf (interpretatiedimensie) en ontologie/metafysica (objectdimensie) netzo ònlosmakelijk verbonden.
in: Constructieve filosofie in informatiemanagement
Dan is er […] ook een drievoudige metafysische richting. Het derde, aanvullende element is […] het teken. Onlosmakelijk bijelkaar gaat het om semiotiek. Nota bene, semiotiek is een metafysica. Zoals de transcendentale richting de beide enkelvoudige metafysische theorieën omvat, is semiotiek vervolgens weer ruimer dan zulk — tweevoudig — transcendentalisme. […] In het verlengde van Peirce’s triade, tevens geïnspireerd door het wilsbegrip van A. Schopenhauer en op zoek naar grondslagen voor Metapatroon ontwierp ik […] een negenvoudig schema[:] semiotische enneade.
Wat [dat] metafysisch [suggereert, is] tegelijk juist pragmatisch. Want met zulke principieel genomen èrkenning kom je alweer een stuk verder dan met aanhoudende òntkenning (die, nota bene, natuurlijk netzo metafysisch van karakter is).
I've attempted to optimize the conceptual economy of such an ontology by declaring situation, object and behavior all relative concepts. A particular situational object, i.e., that part of an object that is associated with a particular behavior, provides the perspective. From that perspective, behavior is constituted by objects in the sense of an explosion function. In the opposite direction, situation is a recursive function of objects.
in: The ontological atom of behavior: toward a logic for information modeling beyond the classics
Als je al een waarheidsbegrip wilt hanteren, dan suggereert Metapatroon dat waarheid situationeel/contextueel geldt. Daaruit volgt dat er allerlei waarheden naast elkaar bestaan (lees: aangeduid zijn) in één en hetzelfde informatiestelsel.
Van de aanleidingen om steeds principiëler te werken werd ik me in de volgorde toepassing, techniek (tool) en theorie bewust. Pas toen we het werk bewust in omgekeerde volgorde gingen aanpakken, schoten we goed op.
in: Vernieuwing als dynamiek van theorie, techniek en toepassing
The limits […] are surpassed through a shift of ontological atom from object to behavior. Logical atomism thus transformed is characteristic of subjective situationism.
in: The ontological atom of behavior: toward a logic for information modeling beyond the classics
Context […] is óók informatie en maakt daarom integraal onderdeel van stelselmatige informatievoorziening uit. Vervolgens verdient context in het informatiestelsel geen aparte status, maar juist principieel een betrekkelijke.
in: Informatiediensten in relativiteitsperspectief
Context en tijd zorgen ervoor dat ons 'kennen' zich vernieuwt en mensen hun wereld anders gaan zien. Die waarneming roept passende middelen voor sturing op. Voilá, dat is de behoefte aan wezenlijk nieuwe toepassingen. Daarvoor is als brug tussen theorie en zulke toepassingen tevens nieuwe techniek nodig. Ik had me de inspanningen graag bespaard, maar de dynamiek van theorie, techniek en toepassing is onontkoombaar.
in: Vernieuwing als dynamiek van theorie, techniek en toepassing
[Het is] ook (hopelijk) duidelijker […] dat — object als — whole juist géén duidelijke grens kent.
Dat doet het beeld van de relevante werkelijkheid — of moet ik zeggen, het relevante beeld van de werkelijkheid? — […] geweld aan.
Voor de vermeende idealist is uiteindelijk alles subjectief, voor de vermeende realist alles objectief. Het is allebei onzin, omdat ze slechts als onlosmakelijke aspecten passende variëteit helpen constitueren.
De reële objecten zijn (vaak) principieel atomair verklaard. Dat betekent zoveel dat ze elkaar wezenlijk (ontologisch) niet doordringen, althans niet volgens die aanname. […] Voor borging van stelselmatigheid en alles waarvoor die samenhang op haar beurt nodige en voldoende voorwaarde is, is [echter] niet het aparte informatie-element cruciaal, maar de relatie tùssen dergelijke elementen.
in: Basispuzzel met stelselmatige registerstukjes
Een stelsel is méér dan een verzameling losse elementen. Wat juist
nadruk moet krijgen zijn de relaties tussen elementen! Door hun
relaties gedragen elementen zich pas systematisch. Precies, als
elementen van een systeem worden elementen geacht interoperabel te
zijn. Want zijn ze dat niet, dan is er domweg géén sprake van een heus
systeem.
Nu kunnen systemen op hun beurt als elementen tellen in een weer
omvattender … systeem, enzovoort. De term stelsel mikt op
dergelijke opschaling, te weten systeem van systemen …
Inderdaad bestaat een lange filosofische traditie die past bij zo’n [beperkte] benadering. Bijvoorbeeld het logisch atomisme komt erop neer. Dat geldt ook voor de fenomenologie, althans de variant die het objectieve wezen laat kennen door eidetische schouw.
in: Informatiediensten in relativiteitsperspectief
[L]ogical atomism limits conceptual modeling and ensuing practical information management.
in: The ontological atom of behavior: toward a logic for information modeling beyond the classics
Volgens Metapatroon is het met een object precies andersom. Daar zit ook de beslissende wending. Want het object is radicaal uitgesplitst volgens gedragingen in diverse situaties. Er kunnen situaties incl. gedragingen bijkomen, vanaf gaan, wijzigen. Verder kan de gedraging binnen een bepaalde situatie (ook) wijzigen. Daar heb je dat evolutionaire karakter, dat daar natuurlijk terecht benadrukt staat.
in: Aantekeningen over informatiemodellering met Metapatroon
(Ook) zoiets als semiosis (wat het ook is) voltrekt zich dus nooit apart van fysiekheid, maar is daar gewoon een verschijningsvorm van.
Kenmerkend voor postmodernisme is dat onherroepelijke onverenigbaarheid van betekenissen kan bestaan. Daar gaat dus de aanname van contextvrije betekenis. Want onverenigbare betekenissen kunnen nu eenmaal onmogelijk aan een contextvrije verzameling met eigenschappen ontleend zijn.
in: Informatiediensten in relativiteitsperspectief
A qualitative change in coordinating information variety evokes a corresponding metaphysics (which I will hold synonymous with ontology) that philosophers, I find, can ill afford to neglect: theory is relevant for practice.
Let wel dat het er praktisch helemaal niet om gaat, of er geen ènkel contextvrij begrip voorstelbaar is. Wat voor consistente operationele voorzieningen telt, is dat er óók onverenigbare betekenissen bestaan. Daaruit volgt dat logisch atomisme e.d. ongeschikt zijn als grondslag voor voorzieningen voor semantische variëteit inclusief onverenigbaarheid.
in: Informatiediensten in relativiteitsperspectief
[S]ituation is one among an irreducible set of relative concepts. It allows for recursiveness, thus covering a potentially infinite situational variety. So, there’s ample room to maneuver for interdependency.
in: Ontology for interdependency: steps to an ecology of information management
[A]n orientation for new directions, especially for information management, may resort to ontology, respectively metaphysics in their philosophical sense. […] My argument for especially raising a philosophical interest, though, is that the indeed highly practical infrastructural turn in information management appears to go straight at the heart of metaphysics.
De verarming die nu […] publiciteit zoekt, stelt […] elk specifiek informatiemodel gelijk aan 'een' ontologie.
Philosophy, science and, not to forget, religion may indeed be viewed as attempts for coming to terms with identity.
in: Semiotics of identity management
The Metapattern way of explaining the world denies the absolute existence of objects. Please note that objects are still believed to exist—very much so, in fact. It is their absolute existence which is removed as the one and only starting point for explaining the world. This is done for a practical purpose, for behavior is often, and increasingly so, diverse.
in: The pattern of metapattern: ontological formalization of context and time for open interconnection
Welk beeld danook blijft noodzakelijk. Daarmee wordt de beweging van de ene paradox voltooid totdat die van de volgende begint .pp
in: Beeldenstorm in de informatiemaatschappij
Juist de term verschijnsel vermijd ik voor enig element. Dat komt omdat het gehele kader fenomenologisch [is].
Een term waarmee filosofen de kennelijke combinatie van dynamiek en statiek soms uitdrukken, is moment.
[P]erspectival phenomenology, as I have labeled the […] constitutional unification [of phenomenology, pragmatism and semiotics], is indeed of special interest for information systems. With respect to information, essentially design always is behavioral design.
Situationisme is […] een toepasselijker etiket dan relativisme. Het gaat immers niet om de vergelijking tussen aannames, maar om de sprong ertussen zoals u ze exploiteert voor verschillende situaties. Contingent is het ook niet, want situationele eenduidigheid is zelfs tegenovergesteld aan toeval.
in: Constructieve filosofie in informatiemanagement
My point is that what they call "problems" may often not be a problem, at all. I mean to say that a thing behaving differently in different situations doesn't make that thing problematic. Behavioral differentiation might instead reflect the optimum in adaptation. An ontology […] should not foreclose situational differentiation but allow and even facilitate its modeling.
in: What is an instance in information modeling?
Zoals we via Metapatroon ontdekken, kan die techniek méér variëteit aan. Maar dat herken je pas door de werkelijkheid niet langer te beschouwen als verzameling atomaire objecten, wèl als interdependente situationele gedragingen.
in: aantekening 39.5
Again, struggling with the relationship between identity and difference is not a recent effort.
in: What is an instance in information modeling?
What led me to deconstruct 'object' as the ontological atom was the
insight that one and the same thing may nevertheless exhibit different
behaviors. This makes 'behavior' the ontological atom.
Concepts of object and behavior are still insufficient for an
unambiguous ontology. For the question remains what determines how an
object favors one behavior over other behaviors it is potentially
capable of. The answer lies in a third concept: situation. Atomic
behavior corresponds to a situationally determined 'part' of an object.
Again, the object [as a whole] is no longer atomic. Its [situationally
relevant] behaviors are now atomized.
in: The ontological atom of behavior: toward a logic for information modeling beyond the classics
De oplossing volgens Metapatroon bestaat eruit om niet louter eenzijdig te hameren op wat intuïtief wordt ervaren als “dezelfde dingen.” Het is doorgaans inderdaad pragmatisch optimaal om diverse verschijningsvormen tot één en hetzelfde ding te herleiden. Dat betekent echter allerminst dat er een wezen bestaat dat zulke verschijningsvormen, en méér, praktisch inkapselt. Nota bene, het is precies àndersom.
in: Metapatroon voor variëteitsborging in modelgedreven ontwikkeling
[E]lke logica [functioneert] slechts dankzij tautologie […]. Het gaat dus 'in wezen' om ontologie, uitgangspunten, axioma’s, grondslagen of hoe je ze ook noemen wilt.
in: Aantekeningen over semiotiek
Jumping from object to behavior as the ontological atom might appear counterintuitive. The gain is the ambiguity absorbed by the concept of behavior. It resolves the paradox inherent in the assumption of a privileged thing-word complex. For in one sense, behavior is an object, too. But in another sense, it deconstructs an object. Behavior undermines the object's absolute existence. It challenges inseparable identity. The concept of behavior […] dictates that an object only exists through situations.
in: The ontological atom of behavior: toward a logic for information modeling beyond the classics
Voor zulk inzicht helpt het om steeds het methodische van het technische te onderscheiden. Bijvoorbeeld bij RDF àls methode ‘hoort’ een wereldbeeld (ontologie/theorie). Wat doorgaans impliciet bleef, moet expliciet worden gemaakt. Hoe steekt die grondslag in elkaar? Biedt hij passende variëteit in verhouding tot het informatieverkeer dat samenhangend moet verlopen?
in: Semantiek, interoperabiliteit en infrastructuur
De verwarring valt te herleiden tot achterhaalde kennisleer. Volgens die opvatting […] geldt voor een begrip een positieve kernbetekenis. Als zodanig is kern synoniem met absoluut. Als het ware ìn de kern rust dus, althans volgens die kennisleer, dè betekenis die voor het begrip in kwestie absoluut geldig is … en blijft. Een andere uitdrukking ervoor is dat er wel degelijk een kernbetekenis bestaat èn dat die contextvrij is.
Daar komt […] verwarring door de term ontologie bij. Wat ontologie tegenwoordig in verband met zoiets als — let op, nog zo’n voor-elk-wat-wils etiket — web 2.0 betekent, is: apàrt domeinmodel. […] Die beperkte ict-betekenis van ontologie […] is zowat tegenovergesteld aan de filosofische: algeméénste werkelijkheidsleer. Voor stelselmatige semantiek is terugkeer naar de filosofische reikwijdte nodig. Voor wat inmiddels de reële schaal voor informatieverkeer uitmaakt, bestaan geen onderling strikt gescheiden (semantische) domeinen, sectoren e.d. De aanname van grenzen ertussen is contraproductief.
Wat eenduidig valt te definiëren is niet zo'n object-als-geheel, maar 'slechts' specifiek gedrag. Daarvoor is het nodig om tevens de situatie/context als expliciet, zeg maar, argument in de (gedrags)definitie op te nemen om 'm eenduidig te krijgen.
in: Aantekeningen over informatiemodellering met Metapatroon
[I]t is precisely the traditional concept of logical atom that needs to be challenged — and modified — in order to open up modeling for supporting information processing of greater variety. […] Ontologically, we're getting stuck with the object as the logical atom. Rather, the logical atom is an object's situated, or contextual, behavior. And one object can exhibit various contextual behaviors.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 1
Het ontwerp van de semiotische enneade vertegenwoordigt een grote
stap doordat ontologie, kennisleer en semiotiek onlosmakelijk verweven
zijn. Die principiële verwevenheid biedt uiteraard de semiotische
triade reeds. Pas de enneade [is] echter een praktisch
interdisciplinair paradigma, zeker als je het zgn
dia-enneadische raamwerk hanteert.
Nogmaals, de enneade suggereert een interdisciplinair metamodel
inclusief wat er allemaal 'achter' tekens zit, … wat je op zijn
beurt […] met nog de minste gebreken met Metapatroon kunt
modelleren … wat zich dus noodzakelijkerwijs (weer) tot tekens
beperkt.
Let me elaborate on the difference between subject and object. Yes, on the surface the ennead takes it as an assumption. But then it counteracts/mitigates precisely that particular difference somewhat, at least that's what I find, by claiming […] behavior [is] essentially situated. So, it is not at all the subject acting against the object. In terms of behavior we have to acknowledge that it is impossible to separate the what that is behaving. It certainly is not the subject per se. Neither is it the object per se. That is, let's at least assume an interdependence.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
Je kunt zo’n structuralistische benadering afzetten tegen een atomaire. Wie een atomaire benadering volgt, telt eigenlijk steeds maar weer tot één, nooit verder, in een hardnekkige poging tot absolute definitie van een zelfvoorzienend ding.
Wezenlijk voor éénheid acht ik dat er absoluut maar eentje van is.
Dè éénheid, dus.
Gemeenschappelijkheid vóóronderstelt daartegen indeling. In dè éénheid
zijn blijkbaar verschillen aangenomen. Op die manier zijn ze aan de
orde.
Een vraag is dan, of die orde universeel geldig is. Met andere
woorden, geldt dè ìndeling voor dè éénheid? Of kan orde op haar beurt
verschillen … pèr kenner?
Mijn opvatting is dat dè éénheid universeel is, zeg maar dat het mijn
axioma is. Maar elke indeling is vervolgens subjectief
situationeel.
in: aantekening 21.2
Vanuit subjectieve apartheid valt dè éénheid niet te bereiken. Noem het de kennisval. Die omvat het verlangen naar het kènnen van dè éénheid. Verder dan aanname lukt echter niet. Wijsheid (lees ook: semiosis) komt met gebreken. Er is voor kennis met inherente subjectiviteit geen weg door de horizon héén naar “ontdekking” van dè éénheid. Valse romantiek. Daarentegen zijn er voor kennis volop wegen vanuit aanvaarding van dè éénheid. Ook daarvoor geldt de kenner als vóóronderstelling. Noem het methode en daarom heet die benadering methodologisch individualisme. Subjectief situationisme is daarvan weer een verbijzondering.
in: aantekening 21.2
[E]r [bestaat] überhaupt géén gemeenschappelijke mening, betekenis of hoe je het noemen wilt […]. Ik sluit het a priori logisch uit. Zo, dat klaart op. Daarom valt er aan betekenis principieel niets te standaardiseren. Dat lukt weer wèl prima met infrastructuur voor interacties. Sterker nog, dat is dankzij het wegruimen van dat obstakel pas reëel mogelijk. Voilá, civiele informatiekunde.
Suppose we could agree on different persons, or even the same person on different occasions (also read: situations), holding different concepts of ontology … that would already constitute an argument in favor of the interdependency paradigm.
in: note 23.4
The ennead merges ontology, epistemology and semiotics. Their
irreducibility rules.
Of course, we cannot escape emphasis, or focus, as one of the ennead's
nine elements is called. Despite some focus, interdependency
remains.
in: note 23.19
In het algemeen met een systeembenadering moet je trouwens van de weeromstuit de gekozen elementen onlosmakelijk aan elkaar gerelateerd verklaren.
Zodra we niet langer geloven in een absoluut geldige hiërarchie, kunnen we meteen ophouden met de zoektocht naar het allerhoogste niveau.
in: aantekening 25.8
[O]ntologie [heeft] een enneadisch karakter […]. Sterker nog, als axiomatisch stelsel vormt de enneade meteen de beknoptste samenvatting van (de) ontologie, ènkelvoud. Omdat hetzelfde geldt voor semiotiek en epistemologie, … komen ze overeen zodra een ‘teken’ aan de orde is.
De verkenning van taligheid gebeurt onherroepelijk met taal. Daarmee ònlosmakelijk samenhangend verloopt de verkenning van gemotiveerdheid onwillekeurig gemotiveerd. Netzo ònlosmakelijk heeft de verkenning van gesitueerdheid onvermijdelijk ‘plaats.’ […] Met Metapatroon kom je […] ver genoeg voor civiele informatiekunde, dankzij het onderling relatieve karakter van context, signatuur en intext.
Het menselijk bevattingsvermogen is nu eenmaal beperkt in relatie
tot wat blijkbaar toch bestaat als de gehele wereld (of hoe je
‘het’ maar wilt noemen). Wie zijn menselijke beperking
aanvaardt, of daartoe tenminste een poging onderhoudt, heet een
pragmaticus. De pragmaticus beschouwt éénheid als […] het
verdwijnpunt voor zijn semiosis. Als zodanig, nota bene, bestaat er
tenminste een reuze praktisch oriëntatiepunt voor de omgang met wat
verschijnt als reële verschillen. Dat wèrkt nu eenmaal aardig.
Het heeft geen enkele zin om over dè waarheid van dat verdwijnpunt te
twisten. U kiest een ander verdwijnpunt? Okee, laten we vooral eens
kijken hoe dàt uitpakt. Voordat je het weet, zijn ook die
verdwijnpunten meervoudig. Waarom niet?
[Er] zijn […] helemaal géén gescheiden werelden. Je kunt hoogstens een accent leggen. In Peirce's triadische termen verschijnt dan steeds één der drie elementen (wat meer) op de voorgrond. Dat kan echter uitsluitend een zgn voorgrond zijn dankzij de achtergrond die de overige elementen tegelijk constitueren.
Behaviors and ‘their’ objects are interdependent, with situations mediating.
in: Metapattern as situationist mereology
[C]onceptuele strijdigheid [vormt] een zgn schijnprobleem […]. Blijkbaar is voor betekenisordening de contextuele verbijzondering dan nog niet genoeg doorgezet. Wat je aan strijdigheid binnen één en dezelfde context opheft, krijg je navenant terùg als onverenigbaarheid van de verschillende contextuele verbijzonderingen. Zo beschouwd zijn strijdigheid en onverenigbaarheid niet met elkaar … strijdig, maar hangen ze juist als het ware als communicerende vaten met elkaar samen. […] Kortom, Metapatroon is eigenlijk gewoon een trucje voor erkenning van dergelijke co-existentie van verschillende gedragingen onder de aanname van hetzelfde overkoepelende verschijnsel. Het effect is reëler zicht op interdependentie en dat helpt altijd behoorlijk.
Onkundig van het instrumentele karakter van axioma’s (lees ook: metafysica, ontologie) vinden de meeste mensen ze zelfs èxtra waar. Ze gaan zich daarom èxtra inspannen voor de verdediging van de kern van hun … geloof, waaraan ze absolute geldigheid toekennen.
Je zou het als een meta-axioma kunnen opvatten, dat er verschillende oorzaaksoorten zijn. Die — vooruit, ook weer illusie van — wezenlijkste meervoudigheid bepaalt, dat je onmogelijk universeel positivist kunt zijn, te weten vanuit een ènkel, àllesbepalend axiomatisch schema.
[J]e moet steeds je specifieke irrationaliteit kiezen en vervolgens kan je (pas) doen alsof je (verder) rationeel bezig bent.
De onlosmakelijkheid dicteert […] dat de zgn grond niet valt
te vereenvoudigen. Er is praktisch geen één- of beter gezegd ènkelvoud
kenbaar. Daarover moeten we niet tobben, maar van de weeromstuit
uitgaan van meervoud.
Ja, het scheermes van Ockham, maar snijdt er niet je hoofd mee af.
Daar interpreteer je immers ‘mee.’
Neem die ene grond dus meervoudig mee. Vergelijk het met het getal
nul. Je kunt een n-dimensionaal assenstelsel optrekken, terwijl èlke
dimensie dezelfde nul als grondslag heeft.
Volgens mij brengt de enneade juist dergelijke samenhang tot
uitdrukking en wel zodanig dat je kunt begrijpen welke
structuurprincipes gelden voor informatiemodellering. Daarvoor heb je
langs […] de tekendimensie drie elementen nodig. Dat wordt dus
voor nodige en voldoende correspondentie drie maal drie is negen in de
complete … enneade. Daar kan je volgens mij niets van
àfscheren.
De vorm waarin ik de – omtrek van de – semiotische enneade teken, is een prisma met drie zijvlakken. Zodra je begrijpt hoe een lens werkt, kan je haar productief benutten. De associatie met een prisma suggereert de werking. Zoals een optisch prisma een invallende lichtbundel breekt met als resultaat een spectrum volgens constituerende golflengtes, kan je met de semiotische enneade filosofische theorieën analyseren.
De metafysica volgens de semiotische enneade mikt helemaal niet op de ene waarheid, maar wil helpen om gedragsvariëteit te verklaren. […] Behalve zijns- en kennisleer is metafysica nu óók gedragsleer.
[Er is een] traditie die kennis louter beschouwt als indruk, afspiegeling oid. van de werkelijkheid. In de gauwigheid raakt dat tot een werkelijkheid gerelativeerd. Wat moet je voor àndere kennis doen? Volgens die traditie vergt dat een overstap van de ene naar een andere werkelijkheid/wereld. Zodra je in die andere wereld verkeert, verkrijg je immers bijbehorende kennis, klaar. ‘Natuurlijk’ bestaat zulk verband. Dat beseffen juist wij maar al te goed, zij het onder de noemer van situatie. Het blijkt echter (bijna) onmogelijk […] om als het ware vrijwillig zo’n overstap te laten maken. Daarbij zorgt die traditie voor extra verwarring, wat de drempel sterk verhoogt. De invloed verloopt slechts overheersend van, zeg maar, buiten (werkelijkheid) naar binnen (kennis), als er sprake is van ònvrijwilligheid. Noem het ook maar dwang, opvoeding, cultuur e.d. Nogmaals, dat levert betrekkelijk eenvoudig resultaat. In òmgekeerde richting moet dus allereerst de kennis wijzigen. Dan [geldt] ook helemaal niet, dat iemand naar een àndere wereld moet overstappen. Feitelijk [bestaat] één wereld […]. Daarin kan iemand zich met passende(r) variëteit gedragen, indien z/hij verandert van wereldbééld. […] Wat we ‘leren,’ is situationele dynamiek van dè wereld: de dynamiek van het subjectief situationisme is het situationisme van het dynamisch subject … enzovoort.
in: aantekening 42.9
Daarom laat de toepasselijke stelseltheorie gedrag niet slechts situationeel variëren, maar eveneens subjectief. Voilà, subjectief situationisme. Dat is de onontkoombare filosofie voor de informatiemaatschappij met haar informatieverkeer met deelnemende individuen. Plato had dat aardig door, Aristoteles wilde er echter niet aan en daar zitten we nog altijd mee.
[D]e stelselmatige keuze voor wat is de kip en wat is het ei [valt] vaak òmgekeerd uit […] vergeleken met wat er doorgaans impliciet plaatselijk gebeurt.
Vier je menselijke beperking, dat is … alles. Focus staat inderdaad voor het beperkte ene in zijn beperkte relatie tot het beperkte vele. […] Het enige kenmerk dat telt voor àlle situaties is … niets.
[E]en situatie op zichzelf is nog niets. [… S]ituering van het object [vormt] er de voorwaarde voor. Nota bene, tegelijk is daarom een object op zichzelf nog niets qua gebeurtenis.
in: Stelselmatige syllogistiek met Metapatroon
([S]terk) verschillende betekenissen van ontologie [spelen] de — ontwikkeling van de — informatiekunde parten.
Essentie? Die is er zelfs niet …, alles is situationeel.
[V]olgens subjectief situationisme is èlk gedrag […] inherent toegepast. Zelfs alleen het woord gedrag zegt het eigenlijk al. Inderdaad, subjectief situationisme maakt evenmin aanspraak op status van dè waarheid, in dit geval zelfs naar zijn aard niet, … wat het woord situationisme eigenlijk al zegt. De relativering (lees ook: veronderstelling van interdependentie) lijkt me echter alweer heilzamer.
Voor objectgedrag geldt een bepaalde situatie als gesloten. Zodra ànder gedrag van hetzelfde object aan de orde is, gebeurt dat ‘in’ wat Metapatroon veronderstelt als een dienovereenkomstig àndere situatie.
in: Metapatroon met rijkere vormwetten voor conceptueel modelleren op stelselschaal
[O]ntologically speaking Metapattern returns to an older tradition of singularity. Interconnection implies one world. Attempts at rational explanation should therefore start from a single ontology. Underlying Metapattern is an ontology merging transcendental realism as derived from Kant by Schopenhauer with Peirce’s semiotics, and adding Ashby’s concern for requisite variety. What results is what I’ve labeled subjective situationism.
in: Open conceptual modeling with Metapattern
[D]e variëteit van iets [laat zich] onmogelijk ‘scherper’ beoordelen dan waarin [de toegepaste] theorie als verklaringskader voorziet.
[P]ostmodernism fundamentally is a misnomer. It is a cover up for people's laziness, i.e. keeping them from evaluating relevant variety.
in: note 47.6
Concentrating on assumptions is simply acknowledging that nobody can escape begging at least fundamental questions. That’s precisely what assumptions are for, that is, they should get you started for productive results and their ‘value’ is determined by how far they help you on your way.
in: note 47.16
Metapatroon kent als grondslag een algemene modeltheorie van gedragsverschillen-in-samenhang.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Mijn ontologische ‘wegen’ leiden verder voor passende variëteit. Voor mij geldt voor elk niveau een sóórt van verklaringen. De daadwerkelijke verklaring van een ‘ding’ betreft zijn gedrag. En dat verschilt verder per situatie. Die toevoeging […] is cruciaal voor een methode/taal met passende variëteit voor stelselmatige informatiemodellering.
in: Voor informatiekunde verder op weg met ontologie
Algemener besef van relativiteit is natuurlijk (ook) niets nieuws. Sinds mensenheugenis is éénheid als grondslag geopperd. Maar omdat (het) àlles volgens nood- resp. oorzakelijkerwijs apàrte ervaring nu eenmaal principieel … ònervaarbaar is, moeten we ons behelpen met rationaliseringen zoals samenhang, stelselmatigheid en interdependentie.
in: Ontwerpbelang
As a point of quite general principle, first of all, assumptions by their nature do not lend themselves to becoming established by argument. Instead, the must be … assumed, which is why they cannot escape their largely irrational character. Precisely, what is meant here is irrational in the sense of not being susceptible to … argument.
in: Metapattern for complementarity modeling
It is crucial for understanding Bohr’s concept of complementarity that he does not equate phenomena with objects. In my words, an object comes secondary. It is a phenomenon that is observed. Only starting from such a phenomenon is it possible to distinguish between what counts as the instrument-of-observation and the object thus observed. And what ‘separates’ instrument and object is not, say, preordained, that is, with instrument and object each independently both contributing and responding to their interaction. Otherwise it would not be necessary to assume a phenomenon. […] Metapattern can in reverse be understood as a rearrangement, adding a third category. Rather than having a phenomenon envelop instrument and object, only to be distinguished after the envelope is opened, what exists ‘around’ is a situation. In Bohr’s case, that would be the complete set-up for observation and measurement. What gets interpreted at the other ‘end, ’ is a phenomenon in a narrower sense than Bohr’s. It is — therefore — better called behavior. Now, who or what is doing the behavior? There may believed to be(come) something in between situation and behavior: object. It is, however, not an object per se, but behavior is typically attributed to a situated object.
in: Metapattern for complementarity modeling
Met als metafoor dat niemand over zijn eigen schaduw kan springen, vind ik dat zijnsleer (ontologie) tegelijk kennisleer (epistemologie) moet zijn, en zo door naar tegelijk tekenleer (semiotiek). Dat heb ik modelmatig geschetst met de semiotische enneade.
Zoals ik (een) horizon opvat, is (daarom) pragmatisch: de stelregel voor toereikende grond. Voor toereikendheid moet de veronderstelde grond verschillen van ‘zijn’ gevolg.
in: Kritiek op de mystiek van Foucaults veldwerk
[Voor] de aanwijzing van de drager van gedrag […] houd [ik] het op een variabele verhouding (lees ook: betrekking, relatie), maar altijd (lees ook: principieel) van object èn situatie. De gedragsdrager is dus een object-in-situatie, ofwel gesitueerd object. Er bestaat ander gedrag door een ander object en/of andere situatie. [… Voor] verschillende positioneringen van gedragsdrager […] ga ik uit van ònderscheid tussen iets en omgeving (lees ook: situatie). Volgens hun betrekkelijk veronderstelde afstand oefent de omgeving (een) invloed op iets (lees ook: object) uit. Let op de tegenstrijdigheid tussen afstand en invloed, maar ja, je moet ergens iets toegeven met het maken van een onderscheid. Afgeleid van een oorzakelijke indeling die Arthur Schopenhauer (1788-1860) bezigt, heeft invloed m.i. verschillende gevolgen[.]
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Structureel verwacht ik meer heil van humanisme, dwz alweer reëler inzicht in menselijke gedragsbepaling. Daarvoor kan een mens nu eenmaal ònmogelijk ontsnappen aan motivering, enneadisch corresponderend met situatie (feit) en context (teken). Dankzij begrip, voorzover haalbaar, van zijn eigen cognitief vermogen ‘weet’ een mens dat op èlke gedraging óók weer een cognitieve verandering volgt die mede de vòlgende gedraging bepaalt, enzovoort. Heus, een mens zèlf is vooràl met zijn cognitief vermogen uitgerust voor continuïteit. Datzelfde vermogen maakt inzicht best lastig, klopt, maar onmogelijk is het netzo natuurlijk niet.
in: Humanistische grondslag van samenhang
Een objectbegrip dat daarentegen op maatschappelijke verkeersschaal productief is en blijft, ligt ten grondslag aan de modelleermethode/-taal Metapatroon (Engels: Metapattern). Aanname: een object heeft zelfs géén kern of zoiets. Wat telt is gedrag van een object en een object manifesteert bepaald gedrag in een dienovereenkomstige situatie. Het is dus de specifieke situering van een object, een concrete samenloop van één object en één situatie, kortweg het situationele object, dat gedrag eenduidig bepaalt.
in: Mooi meegenomen
The semiotic ennead suggests in detail that “understanding cognition” is irreducibly linked not only to understanding behavior, but also to understanding language[, vice versa].
in: Invitation to contextualism
I associate the label of first order with (the) one: singular. Then, second order pertains to (the) many: plural. […] Here comes the departure. [C]ontextualism […] addresses the relationship between one and many.
in: Invitation to contextualism
There is singularity — only — in plurality, vice versa.
in: Invitation to contextualism
[M]otivationism (then, also read: purposivism) irreducibly implies situationism and contextualism — it is just a matter of the particular dimension chosen for emphasis[.]
in: Contextualism means selectivity
Rather than a world hypothesis, whatever theory is always a hypothesis for a particular purpose. Recognizing purposeful behavior, there is actually only a single world hypothesis required in the sense of aiming at a wider scope. All it needs to assume is dynamic variety in purposes. That is precisely what subjective situationism supplies, its axioms structurally exhibited by a (meta)model: semiotic ennead. So, there is metatheory to explain making the cut, and theory for proceeding ‘inside’ it. Such interchange may be repeated, which might then be labeled iteration. Or, one cut may lead to another, and so on, until there is scope for precision.
in: Contextualism means selectivity
The only theory of everything that I find is consistent with the assumption of “the purposive act” is that everything may be taken for theorizing. The gist of metatheory should not be so much that an act is purposive. Rather, it is that the actor may change purpose, thereby being able to perform a variety of acts, and learning in the process adding to variety of his purposes, and so on.
in: Contextualism means selectivity
[A]fter making a selection, you should not pretend you are still dealing with the whole world. Instead, you should then proceed on the basis of the particular selection, i.e. as if acting in just a specific part of the world. For that, continuing to apply a theory not geared towards that part is most likely even harmful. And one selection follows another, and so on.
in: Contextualism means selectivity
I would say that especially a so-called world theory should be limited to a metatheory, i.e. a general theory recursively allowing for, and in a sense generative of, several (more) specific theories. That is where contextualism displays it particular strength, taking context (corresponding with motive and situation) seriously. For a factual theory pertains to a particular situational object. i.e. some — type of — object behaving in some — type of — situation.
in: Contextualism means selectivity
In en voor haar of zijn dagelijks leven weet iedereen natuurlijk wel beter. Echter, dat vergeten mensen kennelijk op slag zodra ze in de weer gaan met digitale technologieën. Het is alsof ze geloven dat het dáármee niet anders kàn dan à la logisch atomisme. Maar het kan wel degelijks ànders. Dat moet dan wel kwalitatief anders zijn, dus volgens een ànder wereldbeeld. Dat is dan ‘gewoon’ het wereldbeeld waarmee iedereen prompt begrijpt dat z/hij zich van situatie tot situatie verschillend kan gedragen. Zodra we beseffen dat ook digitale voorzieningen die reële variëteit van maatschappelijk verkeer ‘dienen’ te faciliteren, moet de noodzaak van dat rijkere wereldbeeld evident zijn. Laten we dan ook, zodra we het inzien, subiet ophouden met verzet ertegen …
in: Verrijking van wereldbeeld voor dienstgerichte informatievoorziening
Die [circulaire opzet] valt m.i. te vermijden met semiotische axiomatiek. Daar hoort nu eenmaal een kenmerkende oorzakelijkheid bij. Voor drie oorzaaksoorten kunnen we trouwens al terecht bij Arthur Schopenhauer (1788-1860) en in dat opzicht heeft ook hij stellig voorgangers.
in: Motief en norm
De veronderstelling van èlke oorzaak, dus òngeacht zijn soort, leidt tot de vraag naar het onderscheid met resp. naar overgang tot een gevolg. Voor — klassieke — natuurwetten is gevolg energetisch gelijk aan oorzaak. Dat verandert met cybernetica. De oorzaak wordt opgevat als een prikkel. Wat reageert geldt nog steeds als een object, maar brengt — verder - ‘als het ware’ zijn eigen vàste reactiepatronen plus energie in om ze uit te voeren mee. Op een teken als oorzaak reageert een subject, maar tegelijk ageert het subject door eigen motieven. Het (re)actiepatroon is nu het gemotiveerde concept en uiteraard moet het subject zich ernaar kunnen gedragen (en hoe het subject zich kàn gedragen telt veranderlijk mee voor conceptvorming, kortom, allemaal semiosis).
in: Motief en norm
[V]ergeet niet dat het aanwijzen van onderscheid annex overgang tussen oorzaak en gevolg voor èlke oorzaaksoort problematisch is. Wáár gebeurt ‘het’ precies? Dat is en blijft er onoplosbaar irrationeel aan, vandaar het karakter als aanname.
in: Motief en norm
Het gevaar dreigt echter van doorschieten. Aan “ontologisering” valt immers niet te ontkomen. Wat (dus) anders moet, is de manier waarop zij gebeurt. Het a priori onderscheid tussen vorm en inhoud leidt tot parallelle verabsolutering, alles vergeefs op zoek naar de ene waarheid. Maar die bestaat gedragsmatig niet …, althans niet voor het subject dat zich gedraagt in de wereld als een onderdeel ervan. Draai ‘het’ daarom maar eens òm. Mik met “ontologisering” op relativering. Wat voortaan relativeringsregel is, verschuift ‘als het ware.’ Dat kan nu beter een metaregel heten. Volgens die metaregel is overal en altijd plaats voor differentiële gedragingen met bijbehorend specifieke regels, ofwel in traditionele termen een karakteristieke combinatie van vorm èn inhoud. Omdat regels door de metaregel juist — moeten — verschillen volgens en voor situaties, valt er qua regels niets (meer) aan te ontologiseren, klaar.
in: Motief en norm
Het hele idee van volgehouden onlosmakelijkheid vind ik nu juist dat er (ook) géén onderscheid tussen binnen en buiten geldt. De totale dia-enneadische dynamiek behelst, vooruit, het ene systeem. Daaruit volgt dat er onverminderd een correspondentie- èn compositietheorie aan de orde is, maar een principieel àndere. Juist de enneadische suggestie van correspondentie doet motief achter concept vermoeden, laat een teken gestructureerd volgens signatuur en context herkennen en preciseert gedrag tot relevante situatie. Juist door die veronderstelde correspondentie in onlosmakelijkheid blijft de enneade staan als metamodel. Op zijn beurt hangt het nergens aan.
in: Motief en norm
Hoewel wij dat niet kunnen nagaan, kunnen we toch niet zonder teleologische veronderstelling ervoor? Een handeling is toch niet willekeurig in de zin van dat het netzogoed welke andere handeling dan ook had kunnen zijn? […] Dat iets als zodanig, dus als motief, onkenbaar blijft, is iets anders. […]Want, nogmaals, enig motief blijft als zodanig onbekend, principieel, stelselmatig.
in: Motief en norm
[D]ynamiek is met het dia-enneadische schema nog maar uiterst ruw geschetst, maar toch … Een uitgebreider basisschema ken ik niet volgens èn voor de veronderstelling dat ontologie (zijnsleer) resp. epistemologie (kennisleer) in noodzakelijk reflexieve ordening binnen een semiotisch kader moeten passen.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
Dat maakt van de uitspraak dat gedrag door een situationeel object past bij de desbetreffende situatie een tautologie. Die samenhang is immers axiomatisch reeds gevestigd[.]
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
[N]eem ‘domweg’ eens aan dat Bohr een handige, verstandige suggestie doet met complementariteit-wat-dat-ook-is. Dat lijkt reuze onredelijk, maar is het per saldo juist niet, integendeel. (Want) zodra je dat doet, kan je licht-als-deeltje resp. licht-als-golf pas netjes ‘plaatsen.’ Dat was je anders nooit gelukt! Doordat aldus een aanvankelijk ervaren tegenstrijdigheid verdwijnt, ga je die aanzet volgens complementariteit alweer iets beter ‘begrijpen.’ Eerder is onmogelijk. Zo werkt het nu eenmaal met een paradigma. Er is géén bewijs voor in termen van àndere aannames. Dat is zo, omdat een paradigma zulke aannames biedt. Anders zou het immers geen … paradigma zijn. Kortom, daar begint het …
A way of trying to avoid problems caused by logical atomism is
changing the meaning of ontology. As a strategy, it is habitually
applied subconsciously, making it near impossible to get people to
change such habit. Anyway, also for W3C (an) ontology is associated
with a particular domain. It may seem for a while, then, that variety
has vanished. For some domain is considered semantically fairly
homogeneous (which it is not, but W3C et cetera don’t realise it
yet). Anyway, what about exchange across domains? Variety rules.
Isn’t that what is typical for our information age?
To put it bluntly, making ontology to mean a single domain model is
nonsense, even counterproductive (making us spend time and money on
projects that can only fail). […] Where a.o. W3C stands on
ontology constitutes a genuinely paradigmatic gap. It can only be
closed by jumping (shift). Now, it is W3C et cetera who should do the
jumping. The ‘only’ problem is that it is not clear to them
that they should. On the contrary …
in: note 53.8
I believe that it is precisely why — and where — differentiating Peirce’s concept of ground yields productive assumptions, i.e. grounded theory as an unequivocal metatheory.
in: note 53.11
Nu heeft èlke theorie een kern van irrationaliteit, zijnde axioma’s. Van wat we met de paplepel ingegoten kregen, hebben dat echter niet door. We vinden ze daardoor inherent wáár. Een afwijkende theorie beschouwen we daarom doorgaans als ònwaar. En dat ‘vinden’ we als regel onmiddellijk, dus zònder er zelfs maar enige aandacht aan te schenken.
in: Met complementariteit uit de knoop
Hier botst mijn vooringenomenheid met die van Husserl. Want ik vind het netzogoed vooringenomen om — zoiets als — een wezen te veronderstellen. [… L]aat ik het, als het ware omgekeerd èn uitgesproken, juist vanzelfsprekend vinden dat wezen niet bestaat, van niets. Het is een vooringenomenheid waartoe ik me, nota bene, zelfs nadrukkelijk beken.
in: Onvooringenomenheid is geen optie
Subjectief situationisme wil gewoon zeggen dat u leeft door gedragingen die passen bij de wisselende situaties, leefwerelden dus, zoals ú ze ervaart, met uw gedrag eventueel wijzigt, enzovoort. Ik zou zeggen, dat moet iedereen voor zichzelf en voor elkaar toch door en door vertrouwd klinken en daarom voor iedereen redelijk aannemelijk zijn als vooringenomenheid.
in: Onvooringenomenheid is geen optie
Volgens de enneade is èlk concept gefocust volgens een motief. Dat betekent dat — de aanduiding — gemotiveerd concept een pleonasme is. Want enneadisch opgevat bestáát een ongemotiveerd concept niet, punt. Hetzelfde geldt dan dienovereenkomstig voor contextuele intext (via signatuur) resp. situationeel gedrag (via object). In dit opstel blijf ik me echter pleonastisch uitdrukken, omdat traditioneel — vooral — teken en concept (lees ook: begrip) ten onrechte atomair gelden. Op die manier blijft het schipperen en prutsen met verschilmakers. De poging om productieve grondslagen te promoten is me het verwijt van gebruik van pleonasmen wel waard.
Ter verklaring van reële variëteit komt mijn voorstel erop neer om gedrag te kiezen als noemer voor eenduidigheid. Daar hoort bij om afbakening van een object (lees ook: systeem) tov omgeving géén probleem meer te zien; een absoluut geldige grens is illusoir.
Daarentegen probeert een systematicus zijn indruk van wanorde kwalitatief te veranderen. Complexiteit schrijft hij toe aan een samengesteld verschijnsel, vooruit, een systeem, Vooralsnog begrijpt hij de elementen ervan, en hoe ze samenhangen, niet. Over elementen met relaties doet de systematicus dus veronderstellingen, en kijkt in hoeverre daardoor mogelijke configuraties het oorspronkelijk genomen verschijnsel verklaren (en wie weet nog — veel — meer). Dit is volgens mij wat Claude Lévi-Strauss (1908-2009) bedoelt met structuralisme.
Volgens mij is er […] niets onverbrekelijker als behorend tot een systeem denkbaar dan wat nota bene als grondslag ervoor is verklaard. Als subjectiviteit erkend is als grondslag, volgt daaruit dat de complete theorie door-en-door subjectivistisch is, punt.
Voor alle duidelijkheid benadruk ik, dat axioma’s géén waarheid betreffen, maar veronderstellingen. Zij zijn neerslag van de kunstgreep, met ònredelijkheid van dien, voor verdere redelijkheid. Voor wat telt als redelijk, geldt consequent het vooropgezette kader. Vergelijking van redeneringen volgens àndere axioma’s kan helpen om tegenstrijdige, nietszeggende, omslachtige uitdrukkingen aan te wijzen. Het gevaar van onzin dreigt echter. Ik beweer dus niet dat subject wèl bestaat, en sociaal systeem, (systeem)functie e.d. niet. Ik heb het over nodige en voldoende veronderstellingen. Welke zijn optimaal voor àfgeleide stellingen? Wat ik aanneem als subjectief situationisme dekt o.a. sociaal verkeer inclusief infrastructuur. Andersom niet. Als ik de dia-enneadische opstelling met Ockhams scheermes bewerk, kan ik er niets overbodigs aan ontdekken. En voor stellingen met praktische betekenis volgens die veronderstellingen mis ik er nog steeds niets aan.
Dus, alles bijelkaar hoeveel metatheorieën? Als het zo is, dat een (meta)theorie veronderstellingen over oorzakelijkheid levert, zijn er netzoveel van als er oorzaaksoorten gelden, vice versa. Schopenhauer noemt drie van die soorten. In mijn termen, massa, prikkel en teken. In het verlengde van een bepaalde oorzaaksoort gaat het steeds om één categorie verschijnselen. Nota bene, met dekking van ‘haar’ oorzaaksoort behoren uitzonderingen in diezelfde categorie principieel uitgesloten te zijn. Zou desondanks een dergelijk uitzonderingsverschijnsel ‘bestaan,’ dan klopt de (meta)theorie domweg niet. […] Ter verbetering kan c.q. moet theoretisch worden gesleuteld, dwz aan de constituerende variabelen en/of hun samenhang (lees ook: onderlinge verhoudingen), totdat het verschijnsel in kwestie als uitzondering oplost. Elk concreet verschijnsel dat ermee verklaard moèt kunnen worden, vergt immers beschrijving (lees ook: modellering) als een configuratie van die variabelen met specifieke waarden. Een ingrijpende wijziging van axioma’s heet dan een paradigmawissel.
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
[E]en eerdere theoretische keuze [bepaalt c.q. beperkt ] prompt vèrder verloop […]. Ja, dat geldt uiteraard óók voor mij en de axioma’s die ik op mijn beurt voorstel en dan vòlg. […] Ik ben daardoor [redelijk] geneigd de uitgangspunten te heroverwegen. Is herontwerp van axioma’s nodig? Zodra ze relevante verschijnselen ènkelvoudig helpen te verklaren, bestaat evenwicht tussen theorie en praktijk …, inderdaad, altijd maar weer voor zolang als het duurt.
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
[G]edragsmatig kent een object — volgens subjectief situationisme — geen enkelvoudig verschil, zeg maar qua kern, dat het onderscheidt van andere objecten. Daarentegen ‘bestaat’ een object ‘uit’ een verzameling gedragingen, onderling verschillend en elk gedrag voor — poging tot — aanpassing aan een situatie (met ook weer aanpassing in ruimste betekenis van het woord, dwz inclusief de poging door het subject om die situatie te wijzigen, enzovoort). Met louter situationele gedragingen is er dus geen plaats voor een kern … ànders dan voor samenhang tùssen zulke verschillen.
in: Open conceptual modeling with Metapattern
Wat is precies het aandeel van de situatie, en wat van het object, aan resulterend gedrag? Het volstaat dat zowel situatie als object aan de orde is voor bepaald gedrag. Dat maakt hun relatie tot uitgangspunt.
in: Metapatroon als enkelvoudig stelselpatroon
[O]ntologie is géén argument, maar een vóóronderstelling met irrationaliteit van dien. […] Vindt iemand het vanzelfsprekend dat hij beschikt over een veranderlijk gedragsrepertoire? Beseft hij zich naar omstandigheden ànders te gedragen? Herkent hij dergelijke variëteit ook bij/van andere mensen (en dieren, enzovoort)? Zo ja, nou dan!
in: In alle staten
Wat gangbare ònkunde voedt, zijn de aanhoudend simplistische uitgangspunten, zeg ook maar wereldbeeld, paradigma, axioma’s e.d. Een treffende aanduiding van miskenning vind ik naïef realisme volgens logisch atomisme. Ik noem dat kortweg maar naïef atomisme. In dit korte bestek geef ik een ruwe schets. Wie zó over de werkelijkheid denkt, gelooft dat er allemaal dingen bestaan, apàrt van elkaar. Vervòlgens bestaat taal eruit, dat elk ding een unieke naam heeft. Met namen geven individuen elkaar kennis over dingen. Omdat een ding ònbeperkt bestaat, is tevens kennis erover algeméén geldig. Zó zit het beslist niet! Daarentegen, toegegeven, netzo karikaturaal uitgelegd, is kennis subjectief. Voorts geldt kennis als middel, te weten voor aangepast gedrag van het individu in kwestie (lees dus ook: subject). Met zijn (lees overal natuurlijk ook: haar enz.) kennis bemeet een subject gedrag op wat hij ervaart als situatie. De maatvoering voor aanpassing is, kortom, situationeel. Als aanduiding voor dit wereldbeeld gebruik ik subjectief situationisme. Daar hoort een taalopvatting bij met dienovereenkomstige relativering. Het ene subject kan al naar gelang de situatie met zijn gedrag een ander subject tot diens gedrag proberen te bewegen. Aldus is een teken, nota bene èlk teken, een verzoek tot inschikkelijkheid (Engels: every sign is a request for compliance).
Het heeft ogenschijnlijk ook alles van een paradox weg om met zo’n radicale opvatting een redelijk kader voor betekenissenvariëteit te openen. Dat lukt door een teken als middel te beschouwen voor afstemming door zgn subjecten van hun situationele gedrag. Daardoor zijn méér elementen axiomatisch, met het oneindig combinatorische potentieel van dien.
[D]e indruk van complexiteit [is] het gevòlg […] van simplistische axioma’s. Dankzij een rijker axiomatisch stelsel, een verbeterd paradigma, dus, ziet e.e.a. er sprongsgewijs eenvoudiger uit, nou ja, véél minder ingewikkeld.
Erkenning van een dilemma vergt een maatregel. Het resultaat is […] een grondslag. Die absorbeert het dilemma door irrationaliteit c.q. de vrijstelling van bewijs ervoor, opdat daarméé redelijke argumentatie gevoerd wordt.
Volgens een ruwe indeling bestaan […] drie […] oorzaaksoorten[, zoals] Arthur Shopenhauer ze [noemt], met dienovereenkomstige gevolgen: 1. massa, 2. prikkel en 3. teken. Feitelijk is altijd massa aan de orde. De omgang door het andere individu hangt van zijn vermogen(s) af. O.a. voorzien van een eigen energievoorraad kan dat individu een reactie geven die — veel — sterker of juist zwakker is; dan geldt de oorspronkelijke massa als prikkel. Indien het andere individu tevens over cognitief vermogen beschikt, volgt reactie bovendien uit eigen motief(vorming). Naarmate het andere individu méér cognitief vermogen inzet, volgt reactie minder bepaald uit de actie.
in: Vereniging en infrastructuur
Een absoluut geldige leer is nu eenmaal ònmogelijk voor wie slechts een deel(tje) uitmaakt, ook nog eens tijdelijk. En dat verandert natuurlijk niet(s) wanneer een individu zich iets voorstelt dat wèl over absoluut gedachte macht beschikt; als individu heeft z/hij die macht immers niet … Hoe dan ook, als veronderstelling onderdrukt — een voorvechter van — materialisme netzogoed allerlei vragen. Dat zijn deels àndere vragen dan welke door — aanhangers van — idealisme worden verwaarloosd. [… H]et [is] voor een individueel mens redelijk […] om zich eerst en vooral menselijke vragen te stellen. Dat vergroot de kans dat antwoorden voor haar/hem zèlf relevant zijn[, maar h]et hangt er […] maar vanaf, wàt telt als individu, zijn gedrag resp. relevante omstandigheden. Er is principieel geen ontsnappen aan relatieve duiding.
Aan metafysica c.q. ontologie valt niet te ontsnappen. Ik maak daaruit op, dat semiosis onlosmakelijk ontologie en epistemologie inhoudt, en omgekeerd. […] Axiomatische positionering van subjectiviteit met semiosis schept ruimte voor een radicaal, algeméén geldig tekenbegrip, dwz als verzoek tot inschikkelijkheid.
Nou ja, wat voor rede(lijkheid) dóórgaat … Evolutionair is niet bepaald dat een subject zoekt naar kennis van àlles, maar door zijn gedrag steeds maar weer naar optimale samenloop met situatie. Bijgevolg verandert zowel subject als situatie. En daarbij is, nota bene, ook situatie niet objectief, maar eveneens steeds wat het subject in kwestie als zodanig ervaart. Oeps, datzelfde geldt natuurlijk voor het … subject. Daarom is de aanname van subject irrationeel, zoals èlke aanname op z’n axiomatisch dat is.
[A]xioma’s [zijn] naar hun aard irrationeel […]. Er komt het besef in tot uitdrukking (!), dat begin in absolute zin kennelijk te veel gevraagd is van een subject, ingericht als hij evolutionair is op situationele gedragingen. […] Dat is pràktisch, wanneer het een subject helpt om eindeloos dóórvragen te vermijden. Wat telt is immers steeds — resultaat van — zijn daadwèrkelijk gedrag. Dat vergt vaak géén uitstel. Zgn blind geloof kan gevaarlijk uitpakken, zodra een subject zichzelf belemmert met averechtse situationele gedragsaanpassingen, ofwel betrekkelijke nieuwheid op voorhand uitsluit. […] Keuze voor axioma’s blijft betrekkelijk. Het gaat erom dat axioma’s berekend zijn, dwz nodig en voldoende gedifferentieerd, om de betrekkelijkheid van de reële variëteit mee uit te drukken. Dàn zijn ze optimaal passend. Dat vind ik pas gelukt met de opening tot subjectiviteit. Nieuw? Het is in elk geval ànders dan strikt objectief. Wat telt als motief, onttrekt zich aan analyse. Zeg ook maar dat irrationaliteit vooral naar dàt axiomatische element van de semiotische enneade opgeschoven is.
[N]aïef atomisme [werkt] als paradigma averechts […]. Maar dat vind ik niet, omdat het sinds kort achterhaald zou zijn. Met tekens in het geding (lees ook: als oorzaaksoort) heeft dat idee nooit geklopt. Verschillen zijn nooit absoluut geweest, maar altijd samenhangend: interdependentie. De nadelige gevolgen om dat niet te begrijpen, om niet ernaar te handelen zijn echter, vooruit, explosief gegroeid. […] Wat mij betreft zet explosie van verschillen zelfs verstrekt dóór, maar dat gaat gepaard met navenante samenhang. Dáárvoor hebben we allereerst een adequaat begripsmodel nodig en stel ik subjectief situationisme voor.
Volgens logisch atomisme ‘bevat’ een atoom-annex-object in zijn, zeg maar, apartheid compleet zijn gedragingen. Nu kunnen verschillende gedragingen door hetzèlfde object onderling tegenstrijdig lijken. Iedereen kan dat voor zichzelf nagaan. Meestal vriendelijk, soms boos, enzovoort. Met slechts het ene object als referentiepunt is het echter onmogelijk om relevant gedrag eenduidig te duiden c.q. bepalen. Metapatroon doet er daarom een — soort — referentiepunt bij: situatie. Nota bene, dat is precies waaròm Metapatroon géén logisch atomisme betreft.
in: Hoofdregel
[D]ankzij de semiotische enneade [kunnen] o.a. de termen situatie en context met stelselmatige(r) precisie […] worden benut.
Het onvermijdelijke gevolg van onderscheid is, dat een kunstgreep voor begrip van samenhang nodig is. Enfin, er zijn nu eenmaal verschillende a priori veronderstelde ietsen nodig voor begrip(pen) volgens verhoudingen (en dat is wat de enneade voor tekenleer biedt, dwz een axiomatisch systeem met negen, zeg maar, bouwstenen). […] Door duiding als informatie resp. teken gelden bovendien wetten van zgn pragmatiek. Daarvoor hebben we niets meer aan natuurkunde, maar moeten we ons bedienen van semiotiek (tekenleer). Een teken is, kortom, een oorzaaksoort sui generis, zij het dat een teken noodzakelijkerwijs is geënt op een prikkel en zo’n prikkel op zijn beurt op een massa. Genoemde oorzaaksoorten ontleen ik aan Arthur Schopenhauer (die er ca. twee eeuwen geleden over publiceerde, en wie weet waarvan hij ze had).
[Door] het nog vage grondbegrip van Peirce op zijn beurt volgens diens — overige — semiotische categorieën te differentiëren[, …] veranderen niet alleen die oorspronkelijke categorieën, maar vermeerdert het aantal (meta)categorieën. Voilà, van semiotische triade — met nòg een drieslag — naar enneade. Daarmee omvat semiotiek tevens ontologie en epistemologie.
Het beginsel (!) is eenvoudig genoeg. Omdat elk begrip betrekkelijk is, kan iets ònbetrekkelijks géén begrip zijn. Een zgn ènkel basisbegrip is dus een contradictio in terminis. Met een woord resp. naam ervoor (?) kunnen we slechts doen alsòf. Maar zodra we daarmee begripsmatig aan de slag willen gaan, veronderstellen we onvermijdelijk verschil met àndere begrippen. Daardoor vervalt de enkelvoudigheid, kortom, wèg alomvattend begrip. Is dat ònredelijk? Ja, en natuurlijk (!) kan het niet(s) anders, punt. […] En axioma’s? Volgens mij betreffen ze een voorschrift voor systematisering. Ze? Ja, want zonder hun meervoud heerst ònbegrip vanwege ònbetrekkelijkheid. Dat voorschrift is naar zijn aard echter — zeer — beperkt. Daarom kàn de daarop gebaseerde (!) systematisering resp. mathematisering nooit alomvattend zijn. […] Daarentegen geldt èlk begrip als verbijzondering van een begrip volgens een motief. Beide samenstellende delen zijn reeds zulke verbijzonderde begrippen, enzovoort tot een grens: horizon. Die horizon is niet vòl van alles dat zich begripsmatig ervóór laat onderscheiden, maar juist volkomen leeg. Dat vind ik de minst misleidende manier om te doen alsòf hèt basisbegrip aan de orde is.
Ik ga nog wat verder in op de paradox die m.i. oplost door een tegenovergesteld uitgangspunt te kiezen. De paradoxale beperking(en) vallen te herleiden tot naïef atomisme. (Want) dat maakt van het traditioneel — en doorgaans impliciet — ingenomen uitgangspunt een volledig zèlfstandig ding. Weliswaar zijn — overigens hoogstens enkele — àndere dingen eveneens als relevant erkend, maar dat gebeurt strikt vanuit het perspectief van dat uitgangspunt c.q. -ding. Van dàt ding tellen àndere dingen feitelijk slechts als zijn eigenschappen. Let op ‘eigen’ als samenstellend deel van dat woord; de associatie met verondersteld eigendom is evident. Kortom, de relatie van het ene uitgangsding met zo’n ander ding is steeds louter eenzijdig opgevat. En dat is natuurlijk onzin. Met twee dingen is hun relatie principieel nota bene tweezijdig, enzovoort. Dat geldt voor Metapatroon dan weer algemener volgens situationele verbijzondering: een relatie betreft samenloop van object met situatie, resulterend in een situationeel object met dienovereenkomstig eenduidig gedrag. Anders gezegd, stelselmatig is niet hèt ene ding uitgangspunt (want dat loopt binnen de kortste keren vast), maar zijn het de eindeloos gevarieerde (samenloop)relaties met evenwichtigheid voor deelnemers in desbetreffende hoedanigheden van dien. Zo’n patroon blijkt echter tòch volgens een eenvoudige regelmaat te duiden; dat lukt mede door samenloop voor verbijzondering desgewenst/zonodig te herhalen (recursie). De systematiek annex methode voor dergelijke patronen heet daarom Metapatroon.
De eerste veronderstelling strookt met atomisme, de tweede met relativisme. En uiteraard bestaan er volgens atomisme eveneens betrekkingen; die zijn echter overheersend enkelvoudig gericht gedacht, dwz louter uitgaande van een bepááld ‘atoom.’ Volgens een netwerkopvatting zijn samenstellende elementen interdependent. Met dit laatste strookt subjectief situationisme.
In elk geval uniek is de samenloop van subject en situatie (en tijdstip) met daaruit c.q. —voor resulterend verbijzonderd gedrag. […] Een verklaring wordt herleid tot — aanname van — momenten van semiosis; pas een aanname moet het zònder verklaring doen.
Ook kwalitatief àndere kennisleer vergt formalisering van ervaring van reële variëteit. In rijkere formalisering meen ik redelijk geslaagd te zijn met subjectief situationisme, waarvoor de semiotische enneade geldt als basisschema. […] Volgens subjectief situationisme resulteert gedrag uit samenloop van subject en situatie, waarbij wat geldt als situatie ook weer principieel subjectieve kennis betreft (met veranderlijkheid van dien)[. … D]e semiotische enneade voorziet axiomatisch in die behoefte, met Metapatroon als modelleermethode/-taal voor wisselwerking van analyse èn synthese. Die ontkenning van absoluut geldige tegenstelling geeft/heeft emancipatoire kracht. Macht? Dankzij synthese ontstaat preciezere betekenis, principieel beperkt geldig per samenloop van subject en situatie. Volgens de enneade is subjectiviteit dus niet door objectiviteit uitgesloten, omgekeerd evenmin.
Radicaler gezegd is er niets objectiever dan subjectief situationisme; voorheen tegenstrijdig gedachte begrippen heb ik formeel onlosmakelijk verbonden in — het metamodel van — de semiotische enneade.
Wie een domeinbegrip oid nodig heeft om logisch atomisme te redden, begrijpt logisch atomisme niet eens.
Een mens leeft (algemener: iets bestaat) strikt zelfstandig noch strikt afhankelijk. Sterker nog, uitgaande van gedrag kunnen we vervòlgens onderscheid maken tussen enerzijds ob- resp. subject anderzijds situatie. Omgekeerd duiden we specifiek gedrag dan — pas — als samenloop van factoren volgens het nota bene gemaakte, met willekeur van dien, onderscheid. Op hun beurt kunnen we elke veronderstelde factor ook weer als gedrag opvatten. Dat roept de vraag op naar de factoren waarvan dàt als samenloop geldt, enzovoort. Voor zulke ontleding trekken we ergens een praktische grens: horizon. Metapatroon is een methode die modellering volgens het beginsel van situationele gedragsverbijzondering faciliteert[.]
Please […] recognize the greatly increased explanatory power from enneadic — rather than triadic — semiotics. After all, moving from three to nine basic elements is a huge leap in potential for variety, nearly amounting to a paradigm shift. Or does it actually constitute one?
in: note 56.9
[Zo] vind ik het meteen al onzin […] om ontologie tot een domein beperkt te beschouwen[. Want dan betekent] ontologie dus gewoon: organisatiemodel. Wat mij betreft blijft de aanduiding ontologie voorbehouden aan een model van algemeenst opgevatte werkelijkheid. Klopt, daarvan geldt er dan precies één. Want anders rijst steeds òpnieuw de klemmende vraag naar overkoepelend model als paradigma. Volgens zo’n meestal impliciet model, […] kan pas — eventueel — een expliciet organisatiemodel worden opgesteld. Maar voor inrichting van informatieverkeer op pràktisch relevante schaal […] is nu nèt een organisatiemodel … verkeerd.
Wat telt is samenloop van subject en situatie. Die samenloop wisselt, mede als gevolg van subjectief-situationeel gedrag, enzovoort.
Nogmaals, daarom is een ànder soort grondslag nodig: veranderlijke betrekkelijkheid. In dat opzicht gaat de radicaliteit met Metapatroon zover, dat voor elke samenloop van subject en situatie dienovereenkomstig verbijzonderde “grondslagen” gelden. Want, òmgekeerd, vormt erkenning van verschil-in-grondslagen de aanleiding tot apart onderscheiden subjectief-situationele samenloop voor gedrag.
Aan speculatie valt voor — theoretische — grondslagen, zeg ook maar axioma’s, niet te ontkomen.
De clou is natuurlijk waar het meervoud van — de — éénheid ‘vandaan’ komt. Voor een éénheid is ‘zijn’ nabije ànderheid doorgaans variabel. Ofwel, de bijbehorende ànderheid is meervoudig. De éénheid verkeert aldus in verschillende situaties. (Pas) al naar gelang de situatie heeft een éénheid eigenschappen resp. gedrag. Dat gedragsmeervoud van de éénheid, zeg ook maar een object, strookt met het situationele meervoud van ‘zijn’ ànderheid. Ver-enen is ver-enkelen. Dat gaat gepaard met ver-anderen, en dàt beschouw ik feitelijk — ook — als ver-meerderen. De ver-meerdering volgens de situationele ànderheid leidt tot meervoud van de éénheid. Zo’n (onder)deel van éénheid betreft situationeel gedrag.
in: aantekening 61.4
Ik herhaal dat de vóórwaarde voor redelijke beschouwing door veronderstellingen gevormd moet zijn. Die heten — eveneens — redelijk, naarmate en zolang wat ervan afgeleid is voldoende praktisch werkt. Naar hun aard bestaat voor, zeg ook maar, aannames géén bewijs. Daarbij is het ondoenlijk om voor elk zgn verschijnsel aparte veronderstellingen te doen. Daarentegen loont het om te kijken hoever valt te veralgemeniseren[. …] Die veralgemenisering heb ik onder de noemer van gedrag verondersteld, met uniek gedrag resulterend uit samenloop van object/subject en situatie. Daarop maak ik géén uitzondering. En omdàt ik er niets van uitzonder, volgen enkele grenswaarden. En de enig logisch houdbare voorziening voor samenhang tussen verschillen per object/subject is dan een nul-identiteit van zo’n éénheid[.]
in: aantekening 61.5
Ik merk op dat het m.i. geen kwestie is van bewijs, maar van veronderstelling. De mijne luidt dat het ene iets een veelheid van gedragingen kan vertonen. […] Wat dan echter ontbreekt, is wat die gedragingen laat samenhangen. Dat noem ik één(heid). Naar zijn pure verbindingskarakter moet die één(heid) juist volstrekt gedragloos verondersteld zijn. Vandaar dat ik dat tot zgn nul-identiteit beperk.
in: aantekening 61.7
Alleen al de triade markeert een omvattender categorie van theorieën van kennisleer. De naïeve categorie is strikt objectief; het subject geldt niet als differentiële kenfactor. Dan is er de categorie met theorieën die het subject als kenfactor meetellen; daarbij gaat het dus om de verhouding tussen subject en object. Volgens theorieën in nòg een categorie telt het teken mee, nota bene zelfs als bemiddelende factor tùssen ob- en subject. […] Voorzover ik weet, is Peirce de eerste geweest die het teken die bemiddelingsstatus heeft toegeschreven en aldus een verdere categorie vestigt. Ook reeds uit zijn triade volgt, dat een theorie in die categorie … onlosmakelijk ontologisch èn epistemologisch èn semiotisch is. Dus, als ik semiotische enneade schrijft, bedoel ik met semiotisch tegelijk ontologisch èn epistemologisch.
Ik lees voor de zoveelste keer een klakkeloze opsomming van ideaaltypische eigenschappen geprojecteerd op één punt. Dat is dus ook voor de zoveelste keer gevaarlijk misleidend (met bijbehorende verspilling van tijd en geld). Stelselmatig is ànders, is méér, kàn méér.
in: aantekening 62.3
Een object is dus niet duurzaam begeleid door dezèlfde omstandigheden (lees ook: situatie), maar kan in wisselende situaties verkeren. Die verschillende, zeg maar, samenlopen van een object c.q. subject met dito verschillende situaties resulteren in dienovereenkomstig verschillende gedragingen. De modelleermethode annex —taal Metapatroon dient om die verschillen eenduidig èn samenhangend geordend uit te drukken.
Volgens het ene beginsel dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, vervallen allerlei vergezochte verklaringen[.]
Een teken is nu eenmaal niet objectief c.q. objectiverend. Die aanname leidt hopeloos tot willekeurige veronderstellingen, kromme redeneringen, enzovoort.
Vanwege uniciteit gaat er met elke poging tot reductie wat van detaillering van situationele objectverbijzondering verloren.
Volgens mijn opvatting van semiotiek is informatie hetzelfde als — een — teken. […] Met de enneade zijn semiotiek, kennisleer en ontologie onlosmakelijk in elkaar geschoven.
Volgens atomisme telt vooral de kern; dáár zetelt immers het wezen. Daarentegen is en blijft de kern volgens radicaal situationisme leeg; een ob-/subject is … wezenloos.
Naar haar aard telt een configuratie diverse variabelen. Daardoor laat zich variëteit per saldo alweer veel eenvoudiger duiden , maar zo’n ontwerp vergt dus wel een wiskundige houding.
[(Ook) voor een identiteitsbegrip geldt,] dat er àndere (meta)begrippen van identiteit aan ten grondslag liggend genomen moeten zijn.
Een ob- annex subject gedraagt zich principieel naar de situatie die
het ervaart. Het kent dus géén absoluut gedrag. Met eigenschappen aan
de ene kant vormt gedrag de àndere kant van de spreekwoordelijke
medaille. Dan komt ‘de man zonder [wezenlijke]
eigenschappen’ dus op hetzèlfde neer als ‘het subject
zonder [wezenlijke] gedragingen.’ Ipv negatief valt dat ook
positief uit te drukken als de man met wisselende eigenschappen c.q.
het subject met wisselende gedragingen.
Maar wanneer er geen wezenlijke eigenschappen zijn, wat maakt dan het
onloochenbare verband tussen de wisselingen uit? […] Met
Metapatroon ben ik in zo’n formalisering geslaagd […]. Over
oriëntatie volgens — veranderende — situaties gesproken,
mij kon dat lukken, let wel, die formalisering, omdat axioma’s
intussen alweer pragmatischer worden opgevat, nou ja, door sommige
mensen. Verder meende ik een groeiende verzameling problemen te
herkennen, die allemaal om een omvattender oplossing schreeuwden.
[…] Hoe dan ook, juist veronderstellingen zijn irrationeel,
vooruit, noem ze maar mythisch. Exemplarisch is — de aanname van
— nul. Dat is ‘natuurlijk’ helemaal geen getal, maar
door te doen alsòf komen we pas tot een bruikbaar getallensysteem.
Enigszins vergelijkbaar verklaar ik het tegenstrijdige idee van
nulgedrag — en zo door naar nulidentiteit van een ob-/subject
— tot basisbegrip voor — samenhang tussen —
situationele subjectgedragingen. Voor wie van situatie tot situatie
nooit over de overdrachtelijke rand van de situatie in kwestie
speculeert, is nulgedrag inderdaad onzin. Maar dànkzij die aanname
kunnen reële betekenisverschillen pas stelselmatig samenhangend worden
geordend. Anders blijven ‘we’ alsmaar averechtser
doorprutsen aan wat toch infrastructuur voor informatieverkeer op
maatschappelijke schaal moet zijn, met facilitering van reële
gedragingenvariëteit van dien.
[B]ijvoorbeeld voor optellen, aftrekken enzovoort is — bijna — niemand zich zelfs maar ooit bewust van het onvermijdelijk ònbegrijpelijke nulpunt, dwz de veronderstelling die zo’n getallenstelsel fundeert en waaròm het juist prima werkt. Nogmaals, voor een betekenissenstelsel is — daarom — juist een betekenisloos basisbegrip onmisbaar praktisch.
Als formele beschrijving van subjectief situationisme beschouw ik — het metamodel van — de semiotische enneade.
Wat mij betreft is zijn antwoorden op vragen naar samenhang en verschil ònlosmakelijk met elkaar verbonden.
[M]et het idee van een zgn open systeem worstel ik. De kwalificering
vind ik tegenstrijdig. Want in tegenstelling tot een zgn gesloten
systeem is voor een open systeem zijn omgeving relevant. Volgens mij is
er dan niet één systeem, maar zijn er feitelijk twee systemen. Dat is
— dus — het oorspronkelijk veronderstelde systeem (A) èn de
bijbehorende omgeving (B). En niet alleen staat A open voor invloed van
B, maar andersom kent B invloed van A.
Als de crux van systeembenadering is om de aandacht telkens op één
systeem te vestigen, doet het idee van open systeem daar afbreuk aan.
Dat laat zich herstellen door de betrekking tussen A en B tot systeem
te verklaren. Dan mogen A en B echter niet eveneens als systeem tellen,
in elk geval niet op hetzelfde beschouwingsniveau (want anders zou het
aantal systemen zelfs tot drie oplopen). Ik noem A een object —
of subject — en B een situatie. Hun samenloop ‘is’
een situationeel object met bijbehorend specifiek gedrag. Zo’n
situationeel object als systeem telt dus elementen van zowel object als
situatie.
Eén en het zelfde systeem vertoont zo beschouwd echter géén
verschillende gedragingen. Want voor ànder gedrag is per definitie een
àndere samenloop aan de orde, ofwel een ànder object en/of àndere
situatie.
De principiële relativering van gedrag kan met Metapatroon voorts
recursief opgaan. Veralgemenisering resp. verbijzondering van
gedragingen laat zich aldus niet louter hiërarchisch ordenen;
interdependentie volgens — veranderlijk — netwerk.
[Z]gn axiomata […] zijn nota bene noodzakelijke veronderstellingen, aldus opzettelijk ònverklaarbaar opdàt ze ter verklaring bruikbaar zijn.
in: aantekening 65.4
[A]an axioma’s als willekeurige veronderstellingen is nu eenmaal geen ontkomen. Bijgevolg duiken altijd èrgens paradoxen op.
De enige betrekking van een subject tot de werkelijkheid ‘loopt’ […] via tekens.
Pas volgens erkenning van — dynamiek tùssen — drie verschillende enneadische dimensies — nogmaals, zoals voor triadische elementen reeds door Peirce voorgesteld — raakt verklaring ‘betrekkelijk’ eenvoudig.
De enneade als (meta)model is […] nogal abstract. Maar het laat zich dankzij recursieve verhoudingen praktisch eindeloos concretiseren (en met Metapatroon langs de tekendimensie benutten). […] Over dimensies gesproken, de enneade telt er drie. Met drie elementen ‘langs’ elke dimensie komt het (meta)model uit op negen elementen c.q. variabelen. Me dunkt, dat valt nogal mee.
Zonder metatheorie — waarbij ik er hier maar even aan voorbij ga, dat ook en vooral zo’n metatheorie berust op veronderstellingen met irrationaliteit van dien […] — kan een onbeslisbare scholenstrijd niet uitblijven.
Daar heb je het weer resp. nog steeds. Mensen gaan prompt, èn blijven maar, ruziën over een of ander middel. Overtuigd van strikt eigen gelijk missen zij alsmaar verder hèt doel. Laat staan dat ze met voorrang overeenkomst volgens een beginsel zoeken. Uiteraard valt er juist over een beginsel de allergrootste ruzie te maken, maar daarbij vergeten de partijen dan weer te letten op wat eruit vòlgt (want meer dan, zeg maar, instrumenteel is een beginsel ook weer niet).
Volledige ontsnapping aan — veronderstelling van — wetmatigheid bestaat overigens pràktisch niet. De uitweg heet dan zoiets als een metawet, dwz contingentie als onwetmatigheid van totale wetmatigheid. Ik noem dat situationisme.
From just nine irreducibly linked elements, the ennead, plus the possibility of recursive relationships along each of its structurally corresponding dimensions/moments, an inexhaustible set of ‘variations on a theme’ can be developed (and reasonably explicitly expressed with Metapattern).
in: note 56.24
I’ve tried to accumulate necessary and sufficient axioms in a single schema to explain interdependency.
in: note 56.26
I reject being … being explained from levels. For resorting to levels of being raises the — at least to me obvious — question of how their interdependence ‘is.’ That question only becomes more unanswerable, I find, by adding yet another level, and so on; an infinite regress. When being is not taken as all-encompassing concept, then what is?
in: note 56.27
Any model necessarily falls — far — short of — the — being it attempts to present. A part cannot encompass a whole, period. The (meta)model of the semiotic ennead is certainly no exception. [… F]ollowing what I consider to be the maxim implied by Ockam’s razor, what I believe to be the semiotic ennead’s characteristic achievement, admittedly inadequate and, again, necessarily so, is precisely the stubbornly levelless attempt to address being comprehensively; it brings irreducibly irrational assumptions to the open in a single view (optimally allowing for criticism). Anyway, at least for some time it seems a sufficiently rich axiomatic schema for conceptual modeling for the practice of digital information systems engineering regardless of scope.
in: note 56.27
Als een systeem geen “systematiek” heeft, wat dan wel?
[W]ijzer worden we uiteraard niet volgens averechtse axiomata, integendeel.
Inmiddels menen we alweer wat meer van evolutie te begrijpen. Ik noemde evolutionaire psychologie al. Daarin herken ik een bruikbaarder verklaring van het ervaringsspectrum met voor een subject als “denkbare” uitersten alles-is-één en alles-is-apart. Daartussen bestaat dan de werkelijkheid van alles-is-deel-van-geheel. […] Wat ik er [dus] van kan maken, is dat een mens-als-subject zijn gedrag — en het resultaat ermee — variabel kan waarderen. Als uiterste mogelijkheden kan hij dat volledig rationaal voor zijn subjectieve rekening nemen òf volledig aan — willekeur van — omstandigheden toeschrijven (met in de praktijk telkens ergens tussenin).
in: aantekening 68.4
Voor theoretische orde helpt het om verschil te volgen tussen
verschilbeginsel en wat er allemaal vòlgens dat beginsel verschilt.
Voor wat dan gelden als feitelijke verschillen bestaat uiteraard géén
uniformiteit, integendeel. Maar voor (h)erkenning van zulke verschillen
volstaat één verschilbeginsel. Ofwel, dat beginsel geldt resp. is juist
wèl uniform.
Als verschilbeginsel heb ik een uniforme taal- annex tekenopvatting.
Nogmaals, èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. Dat is de
enige, zeg ook maar, functie van taal-/tekengebruik. En juist omdàt een
ènkel verschilbeginsel geldt, kunnen resulterende verschillen
methodisch, met Metapatroon, tevens samenhangend worden geordend.
[… Want] wat als aanname onderscheid vertoont, kan vervolgens
nooit logisch van samenhang worden voorzien. Dáárvoor moet de aanname
radicaal zijn. En daarom maak ik géén onderscheid tussen inter- en
intrasubjectieve communicatie. Ook dàt idee heb ik ontleend aan hoe
Peirce semiosis als dynamiek schetst (maar voor zover ik kan ontdekken
heeft Peirce zèlf semiotiek als theorie niet verder ontworpen;
daarentegen heeft hij o.a. logica langs een m.i. nogal traditioneel
spoor vervolgd en een veeleer verwarrende tekenclassificatie
voorgesteld) .
Volgens atomistisch wereldbeeld ‘bestaat’ de natuur uit afzonderlijke materiële voorwerpen (lees ook: objecten). Materieel is synoniem met fysiek, en daarom heet natuurkunde ook wel fysica. Elk object heeft op een bepaald tijdstip een plaats. Een ànder object kan die plaats op hetzèlfde tijdstip niet innemen. Op enig tijdstip kunnen objecten kunnen elkaar wel raken, met gevolg voor hun respectievelijke plaatsen op verder(e) tijdstip(pen). Aldus objectief heeft eenduidige oorzaak principieel eenduidig gevolg. Zo beschouwd komt natuurkunde neer op mechanica.
Ook situationisme is objectgericht, maar principieel ànders. (Want)
vergeleken met atomistische objectgerichtheid, nee, dat is géén
pleonasme, telt er een ander beginsel voor.
De relativering betreft situationele differentiatie van
objectgedragingen. Daar hoort dan de veronderstelling bij of,
eigenlijk, die vòlgt er uit, dat er aan een object gedragsmatig niets
algemeen, zeg ook maar onsituationeel, wezenlijk e.d. is En tòch, te
weten om verder — wèl — logisch te kunnen redeneren
enzovoort, moet er als object iets verondersteld zijn voor samenhang
tùssen ‘zijn’ situationele gedragingen. Dat laat zich
noodzakelijkerwijs irrationeel uitdrukken met zijn nul-identiteit: het
iets van niets. (Pas) de aanname van nul-identiteit als zulk (n)iets
schraagt situationisme als relativistische objectgerichtheid (lees ook:
situationele objectrelativiteit, en zo door naar subjectief
situationisme). Voor dekking van werkelijkheid veronderstel ik tevens
recursiviteit. Nota bene, ook dat betreft relativiteit. Het
‘iets’ dat gedrag vertoont, beschouw ik als situationeel
object, zeg ook resulterend uit samenloop van een object en een
situatie. Maar de situatie in kwestie kan reeds niets anders zijn dan
een situationeel object, dus op zijn beurt een samenloop. Dat soort
relativiteit, dus. Voor een model van de werkelijkheid moet die analyse
van gedragsdragers ergens ophouden. Daarvoor dient de (model)horizon.
In de omgekeerde richting van analyse, te weten verdere verbijzondering
van gedrag, geldt een situationeel object eventueel als object en/of
situatie ter constituering van nadere samenloop, enzovoort. Dat
‘moet’ zolang kunnen doorgaan als nodig om de reële
variëteit van gedrag eenduidig te verklaren.
Ipv atomistische ‘ken’ ik als referentiekader — wat ik hier zoal noem — relativistische objectgerichtheid (nog uitgebreidere naamversie: recursief situationeel-relativistische objectgerichtheid).
Voor westerse wetenschap geldt — wat ik hier noem —
atomistische objectgerichtheid traditioneel als paradigma (lees dus
ook: basis) voor — de valse illusie van zekere — kennis,
alom èn altijd geldige waarheid zelfs. Daar komen we dus niet zomaar
van àf.
Wat mij betreft is het de vraag, heel praktisch, of het überhaupt in
het menselijk — cognitief — vermogen ligt om uitgaande van
een object àlle eventueel (!) relevante situaties voor eigenschaps-
annex gedragsverschil te inventariseren. Lijkt mij niet. Voilà,
onzekerheid. Zo mogelijk nòg praktischer is trouwens de vraag, waartoe
cognitief vermogen dient. En dat ‘het’ ergens toe moet
dienen, volgt dan weer uit de veronderstelling van evolutionaire
ontwikkeling; zo’n orgaan is er ‘natuurlijk’ niet
voor niets gekomen (hoewel het bestaansrecht ervan later verdwenen kan
zijn). Enfin, met zijn cognitief vermogen kan een zgn subject zijn
gedrag variëren al naar gelang van omstandigheden. Dat is per saldo
zowel doeltreffend als doelmatig, ziedaar, evolutionair voordeel. Omdat
een individueel subject ook maar een individu is, is zijn cognitief
vermogen netzo natuurlijk helemaal niet bemeten op verwerving van
volledige kennis van de volledige werkelijkheid, laat staan die
werkelijkheid volledig te beheersen. Wie dat waanidee koestert, vervuld
is van zulke ijdelheid, botst al gauw met andere individuen (zoals
helaas maar al te vaak gebeurt, zoals geschiedenis leert).
Het is de veronderstelling van essentie (lees ook: wezen) die ik juist als filosofisch probleem zie. Omdat er m.i. geen algemeen bruikbare oplossing van mogelijk is in de zin van resultaat-van-logische-afleiding, is er een kunst- annex noodgreep voor nodig om het te laten verdwijnen. Dat is voor een — verondersteld — object — de aanname van — ‘zijn’ nul-identiteit. Dat is, toe maar, een essentie en aldus tegelijk de ontkenning van essentie. Ofwel, als begin is iets ònlogisch nodig, nota bene altijd en overal, om logisch iets te méé te kunnen beginnen.
De kritieke wijziging van veronderstelling, wèg van atomisme naar situationisme, laat zich wel degelijk in het zgn complementariteitsbeginsel aanwijzen. Het onderscheidende begrip is niet langer dat van object, maar gedrag.
Wie eenmaal consequent volgens gedrag oordeelt, veronderstelt altijd en alom de vraag naar — wat atomistisch nog gedacht is te bestaan als — de essentie van het object als zinloos, herstel, zelfs averechts, verwarrend, enzovoort.
Zodra we geloven daarop redelijk te kunnen vertrouwen, is de ene postmoderne fase alweer opgevolgd door de volgende moderne fase. De postmoderne problematisering is als het ware opgelost in een omvattender axiomatische begrippenstelsel (zoals de enneade toont).
Zulke openlijke erkenning van subjectiviteit is echter niet toegestaan in het — zgn wetenschappelijke — milieu (lees ook: situatie) waarin van deelnemers — veronderstellen van resp. streven naar — objectiviteit wordt verlangd. […] De semiotische enneade vind ik algeméén geldig. […] Méér dan wat de enneade principieel dekt, kan ik me thans niet voorstellen. Ik hoor echter graag wat er eventueel aan ontbreekt. Het kan natuurlijk altijd weer beter.
Veralgemenisering tot situatie staat algemeenst denkbare verbijzondering van (gedrags)verschijnselen toe. Overigens niet alleen van een menselijk individu varieert gedrag al naar gelang de situatie waarin het … verkeert. Dat geldt voor àlle organismen èn voor alles dat we niet als subject maar als object beschouwen. Metapatroon is aldus een methode voor modellering van willekeurige situationele gedragsvariëteit, te weten van zowel ob- als subjecten. De oriëntatie op variëteit volgens sociologie zou het eenvoudiger moeten maken om te erkennen dat slechts infrastructuur voor ‘ons’ nuttig kan zijn die daarop berekend is. Dat is ecologisch gezien nogal kortzichtig geredeneerd, maar zolang mensen pas willen veranderen volgens eigen-belang-eerst probeer ik het noodgedwongen allereerst maar zo.
Het is uiteraard slechts mijn interpretatie; dus volgens mij geeft Plato met zijn zgn Socratische dialogen aan, dat algemeen geldige definities onmogelijk zijn. Maar is juist Plato niet de filosoof van de zgn vormenleer, zeg maar van zelfs idealisering van definities? Naar mijn stellige indruk neemt hij steeds meer afstand van dergelijk absolutisme annex essentialisme.
Voor zover ik het idee van essentie handhaaf, veronderstel ik het als … niets. Ofwel, àlles dat een subject, zeg maar, positief kàn onderscheiden, is bijzonder. De vraag is dan, wat telt als verbijzonderingsfactor. Daarop geef ik met de semiotische enneade antwoord. Dat antwoord is overeenkomstig het triadische schema van C.S. Peirce ònlosmakelijk drieledig. Zo is langs de kendimensie motief de onderscheidingsfactor van/voor begrip. Het doel, als het ware langs een andere enneadische dimensie, is echter steeds — subjectaanpassing en/of situatieverandering door — verbijzonderd gedrag van het subject in kwestie met situatie als onderscheidingsfactor. Bemiddelend ‘werkt’ à la Peirce de tekendimensie, waarlangs context geldt als onderscheidingsfactor.
In formele zin schrijf ik als essentie van een ob- c.q. subject er zijn nul-identiteit aan toe. Die is, zoals ik daarmee probeer aan te duiden, volstrekt gedragloos. Nogmaals, als essentie is er qua eigenschappen e.d. dus … niets. Elk feitelijk gedrag is “incidenteel.” Voor de “samenvoeging” of, beter gezegd, samenhang van allerlei gedragingen, allemaal dus “incidenteel” resp. situationeel, dient de nul-identiteit.
Juist vanwege zulke reële variëteit vind ik kwalificatie als “essentie” ook weer verwarrend.
Wat ik probeer te begrijpen, is juist waarom ik ònmogelijk alles kan
… begrijpen. Als subject onder subjecten vind ik het al meteen
onzin om mijzèlf als middelpunt-van-alles te beschouwen. Daarentegen
ben ik-als-ik van situatie tot situatie betrokken bij/op slechts
weinig. Een subject is slechts betrekkelijk middelpunt van minstens
zoiets als de tweede orde.
Zulke situationele verbijzondering helpt overigens wèl, nota bene, om
het weinige dat ik enigszins kàn begrijpen vaak ook wat beter —
minder slecht? — te begrijpen, met allerlei verschillen tegelijk
in samenhang. Als methode daarvoor heb ik Metapatroon ontworpen.
Op hun beurt kunnen de enneadische elementen gelden als metasignaturen (herkenbaarder term: metabegrippen.
Zoals elk axiomatisch schema is ook de semiotische enneade
principieel speculatief. Waarnaar een subject situationeel handelt, is
telkens vanuit ‘zijn’ motivationele begrip, enzovoort. Met
telkens speculeer ik dus over zoiets als de cyclische aard van
semiosis; die structuur probeer ik met een dia-enneadische opstelling
te schetsen[. …] En het bezittelijk voornaamwoord heb ik met
aanhalingsteken als betrekkelijk willen aangeven; wat telt is dynamiek
van samenloop van — daardoor veranderend — subject en
— hem beïnvloedende c.q. door hem beïnvloede —
situaties.
Van een motivationeel begrip blijft in/op één en hetzèlfde moment het
aandeel van motief eraan ònbegrijpelijk. Want motief is géén begrip.
Indien een subject probeert een motief te begrijpen, gebeurt dat
achteraf en dus volgens een motief dáárvoor. Het is nu eenmaal niet
anders door enneadische semiosis. Zo ontsnapt aan momentaan begrip
tevens hoe het ene motivationele begrip volgt op het andere, enzovoort
(en daarom is de speculatie noodzakelijkerwijs zeer ruw, maar intussen
verfijnder dan wat ik verder ken).
Nee, het gaat natuurlijk helemaal niet om een nieuwe werkelijkheid, maar om de gegroeide noodzaak van een ànder begrip inclusief pràktische en zo door tot en met ethische waardering ervan.
Een categorisch onderscheid tussen theorie en praktijk bestaat overigens niet. […] En een aangepaste praktijk vergt een àndere theorie, enzovoort.
Want moet [iemand] nu met mijn (veronder)stelling dat volgens
Metapatroon […] de essentie is dat er nota bene géén …
essenties — let op het meervoud! — zijn? Ik vermoed althans
dat [nog vrijwel iedereen] in ontologisch opzicht, dwz voor [het vaak]
ook nog eens vergaand impliciete antwoord naar de vraag
hoe-de-wereld-in-elkaar-zit, zgn logisch atomisme als paradigma kent.
Zo ja, dan denk [menigeen] dat er allemaal onderling aparte objecten
bestaan. Daartùssen kunnen eventueel relaties — ook weer —
bestaan. De onbeantwoordbare vraag naar wat daaraan dan atomistisch is,
laat ik maar even in het midden. De kern van atomisme is dat elk object
gedragsbepalend (!) een ònveranderbare kern heeft, maw
‘zijn’ wezen (lees ook: de essentie).
Ipv atomisme ga ik uit van situationisme. Een object vertoont nooit,
zeg maar, gedrag-op-zich. Welk gedrag een object daadwerkelijk
‘doet,’ betreft principieel samenloop met een situatie.
Maar hoe zit het dan met onze indruk dat zulke situationeel
verschillende objectgedragingen wel degelijk allemaal één en hetzèlfde
object betreffen? Dat vergt een kunstgreep, die eerder o.a. voor het
vestigen van een getallenstelsel is benut. Er is een begrip bedacht dat
zowel getal als géén getal is: nul. Dankzij dat ene (on)getal
verkrijgen àlle, zeg maar, wèrkelijke getallen samenhang, voilà,
stelsel. Zo heb ik voor elk object een (on)kern bedacht:
nul-identiteit. Dankzij ‘zijn’ nul-identiteit hangen àlle
situationeel verbijzonderde gedragingen van een object samen; daarvoor
betreft die nul-identiteit géén gedrag (omdat anders wederom een
oneindige regressie inzet).
Metapatroon is de methode om de wereld volgens deze ontologie van
situationisme te beschrijven. Daarvoor is correspondentie
verondersteld. Wat als situationeel-verbijzonderd gedrag gedacht wordt,
wordt met contextueel-verbijzonderde nul-identiteit beschreven (lees
ook: gemodelleerd). Dat laat zich recursief toepassen.
Het gaat dus om erkenning van variëteit van gedragingen. Metapatroon
biedt een methode om die reële variëteit met alweer méér zgn passende
variëteit te beschrijven. Dat gebeurt overigens volgens typen; de
beschrijvingen van situationeel-verbijzonderde (gedrags)feiten zijn
daarvan exemplaren.
Toegegeven, dit moet als waanzin klinken voor wie feitelijk blijft kiezen voor atomisme-als-reductionisme. Z/hij beschouwt immers als het doel van conceptueel modelleren om betekenissen vàst te stellen, bij voorkeur met zoiets als standaardbetekenis als keurmerk. Maar juist dàt blijkt dus waanzin, vooruit, is nogal onverstandig, zodra de opgave daadwerkelijk zelfs ook maar iets ruimer is[. …] De orde in betekenissen die tevens stelselmatig wel degelijk — en eenduidig — gevestigd moet zijn en kunnen blijven, kan voor praktisch nut […] niet zònder [aanknopingspunten]. Volgens Metapatroon betreft zo’n punt echter niet zoiets als het wezen van een atoom-als-iets. Als noodzakelijk pùnt is het juist, zeg maar, volkomen wezenloos verondersteld: nul-identiteit. (Zeer) beknopt toegelicht, de focus verschuift van ‘zijn’ naar ‘gedrag.’ Een ‘iets’ laat zich door zijn gedrag kennen, en het gedraagt zich naar omstandigheden verschillend. Per situatie heeft een ‘iets’ dus een gedragsidentiteit. Zijn nul-identiteit dient dan slechts voor samenhang tussen zijn gedragsidentiteiten enzovoort.
(Ook) wat mij betreft staat het kenvermogen vanwege zijn beperktheid voor een onontwarbare knoop. Om redelijkerwijs voorbereidend — voor welk gedrag valt nog te bezien — toch wat verder te komen, valt er niet aan te òntkomen die knoop door te hakken. Zodra de eenheid telt als veelheid — en voor gedragsbepaling met verbijzondering van dien is dat nu eenmaal zo, herstel, vìnd ik dat doorgehakt nu eenmaal zo — zijn enerzijds ding, anderzijds absoluut geldig gedrag (lees ook: absoluut geldige eigenschappen) ervan strijdig. Dergelijk absoluut gedrag bestáát niet van een ding, en is daarom ook niet kenbaar en zo door naar beschrijfbaar. (Want een ding veronderstelt deling èn in die ene moeite door betrekkelijkheid.)
Ik herhaal dat verabsolutering nu eenmaal strijdig is met welke indeling dan ook; met indeling is onlosmakelijk relativering verbonden.
[W]ars van per saldo misleidende indelingen vind ik dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is (Engels: every sign is a request for compliance […]). Houd ik dat soms voor absoluut geldig? (Nee, want) ik ben me ervan bewust dat mijn horizon zeer beperkt is. Daarbinnen valt niet te ontsnappen aan axiomata (als zo bewust mogelijk … bijgeloof). En daarbuiten? Daarover is speculatie zinloos. Wat kan helpen, zijn pogingen tot verruiming van de horizon, maar noodzakelijkerwijs ‘binnen’ blijft ‘binnen.’
Aan — de veronderstelling van — zoiets als een verdwijnpunt, zeg ook maar aan een axioma met bijbehorend bijgeloof, ontkom ook ik natuurlijk niet. Exemplarisch daarvoor acht ikzelf het enneadische begrip motief. Dat ‘staat’ àchter de focus. Ervóór ‘staat’ het er ònlosmakelijk mee verbonden begrip. Uit deze — aanname voor een — opstelling volgt dat een bepaald motief nooit àls begrip kan zijn … begrepen. Een subject kan er met een àndere focus, en dus ook een ànder motief, een begrip van proberen te krijgen. Maar dat is dan géén motief meer. Zo toont de enneade tevens de onmogelijkheid van verabsolutering.
Voor Metapatroon als modeleermethode geldt onder de noemer van situationisme een grondslag die de aanduiding dialectisch verdient. Wat Metapatroon helpt beschrijven, is gedrag. Elke gedraging wordt daarvoor verondersteld als tweeledige samenloop. Enerzijds is een object — resp. subject — gedacht, anderzijds een situatie. Aldus wordt de gedraging niet exclusief aan een object — lees dus telkens indien van toepassing ook: subject — toegeschreven. Daarentegen betreft de gedraging verandering van èn door zowel het ervoor veronderstelde object als de ervoor veronderstelde situatie, dialectisch dus.
Voor zover ik kan nagaan, wordt beweging à la dialectiek gedreven verondersteld door telkens weer een tegenstelling. In die kwalificatie àls tegenstelling zie ik echter een nodeloos vooringenomen en daardoor beperkende aanname. Mijn poging tot een zo algemeen denkbaar mogelijke dialectiek druk ik als samenloop uit. Het betreft ten eerste een oordeel wàt enerzijds als object en wàt anderzijds als situatie samenloopt. Zo’n indeling vergt dus een beoordelaar, zeg ook maar een subject. Nota bene, dit wil helemaal niet zeggen dat zgn werkelijkheid subjectief is. Maar dat is een bepaalde indeling ervan wèl, de samenloopdialectische nadrukkelijk inbegrepen. Verschillende subjecten kunnen in hun resp. veronderstelde situaties — en hetzèlfde subject kan in verschillend veronderstelde situaties — afwijkende indelingen … veronderstellen (wat kan en vaak zal resultéren in tegenstellingen middels hun gedragingen tussen hen). Indien het veronderstelde object op zijn beurt niet als subject wordt opgevat, lijken de indelingen door verschillende subjecten met elkaar in overeenstemming te zijn (of redelijkerwijs gebracht te kunnen worden). Het is dan hun vertoon van overeenstemming èn over en weer hun instemming ermee waarmee de beoordelaars een indeling de schijn van objectiviteit verschaffen. Door een bepaalde indeling(smethode) tot grondslag te verklaren, en die heet dan objectiviteit, sluiten ‘we’ communicatie kort. En het vergt nòg een oordeel, dus au fond eveneens subjectief, om de verhouding tussen de samenlopende factoren te kwalificeren.
Wel beschouwd vind ik dialectiek à la — subjectief — situationisme, vooruit, objectivistischer dan o.a. dialectisch materialisme. Wellicht is het duidelijker wanneer ik het materialistischer ipv objectivistischer noem. Materieel vind ik — feitelijk — gedrag. Naar mijn idee behoort een politiek begrip zoals strijd niet kenmerkend voor materialisme op z’n gedragsmatigs verondersteld te zijn; de m.i. algemener relevante dialectiek-van-samenloop kan slechts als tegenstelling en strijd — en wel zoiets als secundair — worden beoordeeld, of juist niet.
Wat als grondslag dient, is onvermijdelijk dogma. Zo geldt het indelingscriterium als van buitenaf, en vervolgens wat de verhouding regelt tussen de aldus getroffen delen. [ … A]ls dogma [hoeft echter] geen immateriële en dan als zgn hoger geldende macht oid verondersteld […] te zijn, wanneer de — (im)materiële — delen onderling uitmaken wat resulteert uit wat daarom hun wisselwerking heet. Met zulk dialectisch (im)materialisme ben ik het wederom eens. Kennelijk heb ik de tweeledige aard […] zelfs serieuzer, herstel, radicaal consequent (op)genomen; het dogma van samenloop telt principieel twee factoren, object en situatie(, en geldt voorts recursief).
Please forget about essences, prototypes, core concepts, or whatever you want to pre-set as generally valid and allowing you to make inferences from. It is a dead end. Always has been, for that matter. For a limited scale you might still keep up the illusion that it works, but for an integrated order at any current, let alone future, scale it can only fail.
in: note 71.21
From such a predominant technological perspective, what people
wrongly consider as a conceptual model is called an ontology. From an
integrated-order perspective, though, ontologies in the plural are
simply nonsense.
Ontology in the singular should be taken as the set of basic
assumptions, only. You might call it a metamodel. Methodically applied,
it should now facilitate modeling real-world variety; traditional
atomism taken as such a metamodel/ontology is just not up to that task.
The assumptions explicitly underlying Metapattern therefore recognize
situational differentiation of object behavior.
in: note 71.39
[B]egripsvorming — en ik laat hier vergaand in het midden dat het altijd gedragsbepaling betreft — kan m.i. gedifferentieerd […] aanzetten. De ene kant […] gaat uit van de verschillende verschijnselen en ziet door hun tegenstelling een uitkòmst ‘veroorzaakt.’ Aan de andere kant kan een ènkel verschijnsel echter als — zoiets als — een uitkomst worden opgevat, waarná — pas — naar antwoord gezocht wordt op de vraag naar verklaring. Als algemeenst ‘denkbare’ af- resp. herleiding zie ik dat zelfs radicaal dialectisch met enerzijds een ob-/subject anderzijds een situatie als samenloopfactoren. Ik stel mij zo voor, dat wat een subject als motivationeel begrip dient voor zijn buitencognitief gedrag resulteert uit toespitsing door afwisseling van beide benaderingen (wat ‘natuurlijk’ ook weer als dialectiek aannemelijker is). Daarbij zie ik overigens ook geen noodzaak om zgn kwaliteit als omslag van groeiende kwantiteit te veronderstellen. (Want) de dialectische begripsvorming à la samenloop ‘kent’ m.i. tevens een recursief beginsel. Wat lijkt op zo’n omslag, vergt verdere verbijzonderingen totdat samenloop kwalitatief geldt. Zo verwart iemand met een simplistische sociologische verklaring een situatie-voor-subjecten vaak zelfs absoluut (lees ook: situatieloos) met hèt subject van gedrag. Alsof een zgn instelling kan denken, enzovoort. Dat kùnnen onder die noemer van maatschappelijk verkeer wèl de mensen-als-deelnemers in bijbehorende hoedanigheden. Nota bene, àls situatie kan geen cognitie aan de orde zijn; dat is aan subject voorbehouden. Indien een object ipv een subject in samenloop met een situatie gedacht is, geldt daarvoor natuurkunde als vakdiscipline. Is het verschil tussen ob- en subject trouwens scherp te bepalen? (Ook) dàt is samenloopdialectisch geen alles-of-niets vraag; een passend antwoord hangt ‘natuurlijk’ tevens van de veronderstelde situatie af.
in: aantekening 72.1
[Door] zgn dialectisch materialisme te ontdoen van m.i. nodeloze beperkingen kom ik praktischer uit op de alweer algemener geldige samenloopdialectiek à la ob- dan wel subjectief situationisme. Op mijn beurt voorzie ik de verruiming tot samenloop overigens van de beperking dat die altijd tweeledig is, te weten van een ob- c.q. subject met een situatie.
in: aantekening 72.7
Ik zou zeggen dat de kritiek […] op positivisme […] principieel atomisme geldt als paradigma. [… A]tomisme leidt tot tegenstrijdige verklaringen.
in: aantekening 72.7
Ook dialectiek volgens over en weer veranderlijke factoren is echter problematisch. Het blijft een kwestie van telkens een indeling aannemen. Onzekerheid heerst nog steeds principieel, en wel over de overgang volgens het ene naar het andere verschijnsel met bijhorende dialectische indelingen. Dankzij dialectische differentiatie kan die onzekerheid alweer veel kleiner resp. nogal minder groot zijn, nou ja, ook weer zoals verondersteld.
in: aantekening 72.7
Een nul-identiteit is […] geen wèrkelijk [draai]punt, maar als zodanig gedacht. Inderdaad, speculatie. Dat maakt dialectiek consequent(er). Dankzij de veronderstelling van een nul-identiteit voor een object (of subject) zijn eenduidiger ontdekkingen mogelijk van zijn situationele gedragingen.
in: aantekening 72.7
Zoiets als wezen bestaat niet. Maar helemaal zònder oriëntatiepunten kan een subject inderdaad niet. Dat vergt veronderstelling van weliswaar iets wezenlijk, maar dan dus zo ònwezenlijk als maar denkbaar mogelijk.
in: aantekening 72.7
[S]lechts zo’n kader [noem ik] een ontologie […]; de talloze resultaten van wat je ermee kan doen heten dan modellen oid.
Een ontologie betreft ‘slechts’ de minimale — verzameling — begrippen die verondersteld zijn voor vèrder begrip. Daarvoor bestaat geen instrument. Als veronderstelling, zeg ook maar axioma, paradigma e.d., bedenkt iemand ze. Daarop kan dan, vooruit, een instrument gebaseerd zijn. Wat mij betreft heet dat een methode, in dit geval een methode voor het opstellen van modellen. De term ontologie voor model is overbodig, zo niet misleidend.
[V]erwarring […] dreigt door zulke modellen als ontologieën te bestempelen. In lijn met filosofische begripsduiding is een ontologie beperkt tot basisbegrippen. Daarmee kunnen dan allerlei modellen opgesteld worden. Zo is atomisme een ontologie. Daarmee is de werkelijkheid gedacht te bestaan uit van elkaar ònafhankelijke objecten (lees dus ook: atomen) met daartussen eventuele relaties die de objecten echter ongemoeid laten in hun nader veronderstelde zgn wezen. Atomisme volstaat prima zolang omstandigheden gedragsmatig irrelevant zijn. Op zgn stelselschaal wijzigen omstandigheden echter in wisselwerking met objecten, en al helemaal wanneer het met objecten gaat om … subjecten. Voor [stelselmatig] bereik […] pakt — het uitgaan van — atomisme daarom zelfs averechts uit.
[V]oor praktisch bruikbare resultaten vergt dat een zgn grondslag (lees ook: paradigma, axioma’s) die berekend is op — facilitering van — reële variëteit[, te weten] één stelsel, één ontologie e.d. (en wisselwerking komt erná). (Want) anders is er een … grondslag nodig voor de samenhang tussen stelsels, tussen ontologieën, enzovoort. Ter vermijding van zulke zgn oneindige regressie moeten we de logisch ònontwarbare knoop ergens botweg doorhakken. Als we dat dan maar meteen doen, houden we de rest nog het minst ingewikkeld. […] En vooral voor modelleren is er ook weer één dekkende taal nodig. Daarom noem ik Metapatroon een stelseltaal.
Zodra enig onderscheid geldend gemaakt is, bestaat de noodzaak om redelijk verband aan te geven tussen de daarmee veronderstelde onderdelen. Met overhaast onderscheid leidt dat onvermijdelijk tot vèrdere onderscheidingen, enzovoort.
Beperkt tot kennis van een organisme (lees ook: subject) heeft
Charles S. Peirce […] principieel gesteld dat er géén
onmiddellijke relatie bestaat tussen (ken)object en (object)kennis
(volgens Peirce: interpretant). Hij plaatst teken er bemiddelend
tùssen. Het blijft echter niet bij een triade met object, teken en
interpretant als onlosmakelijke elementen. Peirce, overigens
vergelijkbaar met Aristoteles, vermeldt tevens grond als kwalificerende
factor. Onduidelijk blijft echter wèlk triadisch element hij erdoor als
nader bepaald beschouwt (en door veronachtzaming van Aristoteles’
caveat blijft zgn formele logica mank gaan aan betekenisloosheid; daar
beroemen beoefenaren ervan zich juist op, maar ik houd dat voor een
anti-evolutionaire houding).
Ooit opgeleid als ingenieur heb ik pràktisch voor alle zekerheid
zo’n grond voor èlk triadisch element à al Peirce verondersteld.
Altijd raak, nietwaar? Ipv een triade met één grond kom ik zo op een
zesledig schema: hexade.
Verder herken ik dat Peirce zèlf met tussenvoeging van teken tot triade
reeds zo’n beproefde ingenieursmaatregel trof. Een vàst verband
tussen twee elementen kan immers nooit verschillende configuraties
ervan faciliteren. Dat lukt pas met zoiets als een scharnier ertussen;
dankzij scharnieren kan een deur of venster als ‘gedeelte van een
muur’ open èn dicht. Die scharniervoorziening heb ik daarom
vervolgens getroffen voor èlk van de drie elementenparen resulterend in
drie drievoudige dimensies/momenten van semiosis: enneade.
De enneade verklaart dat essentialistische begrippen een illusie
zijn.
[Me]t situatie [als] een onlosmakelijk enneadisch element […, en] met context en motief als overeenkomstige elementen[,] staat het primaire criterium voor evolutionair succes […] expliciet uitgedrukt in het referentiekader. In dit verband merk ik op dat semiotiek volgens de m.i. geniale bemiddelingsaanzet door Peirce tevens ontologie en epistemologie betreft. […] Waartoe Peirce aldus m.i. voorts aanleiding geeft, is een zeer veel verderreikende taal- en tekenopvatting. Het beginsel van taal laat zich immers associëren met gedragsrepertoire, ofwel het vermogen van een organisme tot veelvoud van gedragingen inclusief wisseling. Kortom, op z’n Peirceaans valt het ontstaan van taal samen met het ontstaan van het vermogen tot gedragsdifferentiatie. Zulke differentiatie vergt immers een èxtra element als scharnier. Taal ligt aldus zelfs van meet af aan besloten in wat als leven geldt, vice versa. […] Met, vooruit, een levenselement ertussen is ook (co-)evolutie van taal volgens mij alweer veel aannemelijker verklaarbaar. […] Volgens Peirce is èlke (gedrags)relatie bemiddeld, maw talig van aard. Wat varieert is het variabele aandeel door het organisme[.]
Wat mij betreft komt de semiotische enneade in aanmerking als gestructureerde verzameling van “meest elementaire taalregels,” die aldus voor organismen tevens zowel gedrags- als cognitieregels zijn.
Ik meen dat er sprake is van een object, indien het voor zijn eigenschappen annex gedraging als het ware is overgeleverd aan situationele variëteit (waarbij omgekeerd de situatie gedragsmatig overgeleverd is aan het object waarmee zij samenloopt). Een subject is uitgerust met gedragsbepalend vermogen, waarmee het de uitkomst van samenloop met een situatie mede beïnvloedt (en één of meer àndere subjecten kunnen onderdeel van de situatie in kwestie zijn); nota bene, subjecten verschillen o.a. in de mate waarin zij ook weer vooral zèlf een situatie bepalen.
Dus ook onafhankelijkheid geldt betrekkelijk. Wie tegenover iemand anders beweert volkomen onafhankelijk te zijn, zou zich die moeite kunnen besparen. Want wat doet het er toe wat die ànder denkt en doet, indien je wèrkelijk onafhankelijk bent? .
Als grens van een model beschouw ik de (model)horizon. Als zodanig blijft de horizon zelfs beperkt tot zijn nul-identiteit. Daar gaat àlles wat het model — verder — uitdrukt van uit c.q. daarop komt àlles in het verdere model op uit. Aldus verenigt, herstel, symboliseert de horizon alles èn niets. Dat is inderdaad tegenstrijdig, maar Cusa stelt m.i. terecht dat aan àlles wat veelheid betreft een eenheid ten grondslag ligt. […] Dat noodzaakt telkens praktisch tot veronderstellingen waarmee het lijkt alsof tegenstrijdigheden zijn verenigd.
Want ànders dan enneadisch bestaat iets àls subject m.i. niet.
in: aantekening 74.1
Subjectief situationisme is immers een algemene theorie van differentiële identiteit.
in: aantekening 74.6
Evenals het — moment van — gedrag-als-werkelijkheid
behoren — de momenten van — “denken en
uitspreken” m.i. echter eveneens, en voor een subject
ònlosmakelijk, tot de werkelijkheid (en daarom is de enneade als schema
behulpzaam voor begrijpend beschouwen resp. beschouwend begrip van hun
synthese). Zo luidt mijn opvatting over taal(gebruik) dat èlk teken een
verzoek tot inschikkelijkheid is; daarmee probeert het ene subject een
ander subject — of zichzèlf — ergens toe te bewegen. Zo kan
de veronderstèlling van nul-identiteit gevolgen hebben …
[…]
Zèlf meen ik inderdaad niet dat er iets in dè werkelijkheid als het
(n)iets van de nul-identiteit allang bestond om slechts ontdekt te
worden. Dat doet er niets aan af, dat ook ik àlles onvoorstelbaar vind.
Het houdt voor een subject èrgens op met zgn grond[, …. p]unt. En
dat punt noem — ook — ik dan horizon. Overigens vind ik dat
niet alleen àlles onmogelijk volledig valt te duiden. Dat geldt
principieel voor … àlles dat een subject nader opvat als
ob-/subject, dwz inclusief en zelfs met voorrang zichzèlf.
Zo’n gebeurtenis veronderstel ik als samenloop van een subject met — wat dat subject dan opvat als — een situatie. Daarom noem ik die gedragstheorie: subjectief situationisme. Nota bene tegelijk met een gedragstheorie is dat óók zowel een teken-/taaltheorie als een kennistheorie. Daartussen neem ik ònlosmakelijke samenhang aan, zoals de zgn enneade op hoofdlijn(en) aangeeft. Ik noem dat ook wel de semiotische enneade, omdat ik daarvoor het idee van Charles S. Peirce over semiosis uitgebreid heb. Indien een subject iets als een teken ervaart, is er voor hem dùs een verzoek tot inschikkelijkheid aan de orde. Hij probeert na te gaan, wie dat verzoek tot hem richtte en wat de veronderstelde verzoeker erdoor van hèm wil, maw wèlk gedrag de verzoeker ermee van hèm verlangt. Of hijzèlf tot dat gedrag gemotiveerd kan raken, hangt natuurlijk — ook weer — van allerlei factoren af. Samengevat, tekengebruik dient gedragsafstemming.
Als axioma’s stel ik een verzameling variabelen inclusief samenhang voor. […] Over wat en hoe dat tot in detail zit, heb ook ik géén idee. Het […] is verruiming van referentiekader.
[Als] grondslag [moest er m]et teken als synoniem van informatie
[…] onder de noemer van semiotiek toch iets te vinden zijn. Zo
kwam ik terecht op het tekenbegrip van Charles S. Peirce. Naar mijn
idee is de crux ervan dat hij géén direct verband veronderstelt tussen
enerzijds begrip (zijn term: interpretant), anderzijds object. Als een
scharnier, zoals hij het stelt ter bemiddeling, plaatst hij teken (zijn
term: sign) ertussen.
Hoe dat voor een bepaald geval uitpakt, maakt Peirce afhankelijk van
wat hij een grond noemt (en die verbijzonderingsfactor voert
Aristoteles overigens al op). Maar de informatiekundige opgave op de
schaal van digitale facilitering van maatschappelijk informatieverkeer
is nu net om àlle relevante gevallen in één verband eenduidig te kunnen
ordenen. Dat is pràktisch een opgave van vrij recente datum. En daarom
valt Peirce zeker niet te verwijten dat hij begripsvorming over zgn
semiosis niet doorzette. […]
Omdat ik het ene grondbegrip dat Peirce opvoert maar niet thuis kon
brengen, heb ik er drie grondbegrippen van àfgeleid, één voor elk
begrip uit zijn, zeg maar, oorspronkelijke driedeling. Die driedeling
betreft daardoor niet langer enkele begrippen, maar dimensies voor
begrippen. Zo is er ipv object een objectdimensie met als elementen
gedrag en situatie. Uit de interpretant is — dus — de
cognitieve dimensie geworden met begrip en motief als elementen. [Wie]
het verwarrend vindt om de term begrip weer tegen te komen, wijs ik
erop dat een referentiekader bij voorkeur reflexief is. Oh ja, teken
als dimensie telt signatuur en context als elementen.
Wat Peirce bij mijn weten nooit heeft benadrukt, maar wat m.i. zijn
baanbrekende vondst als pragmatisme is, is dat hij de principiële
betrekkelijkheid van verklaringsgrond aanvaardt. Dat beginsel heb ik
overgenomen, waarbij ik het bereik van verklaringen ermee zowel sterk
uitgebreid als pràktisch bruikbaar gemaakt heb. Daarvoor heb ik langs
èlke zgn dimensie nòg een (begrips)element opgenomen. Alles bijelkaar
telt het referentiekader aldus negen elementen: enneade.
[…]
Wat er objectief gebeurt, is dan in zijn drieledigheid verklaarbaar
volgens de corresponderende drieledigheid van zowel teken als cognitie.
Vergelijkbaar betrekkelijk moet de verklaring van een teken worden
gezocht in situationeel objectgedrag èn motivationeel begrip. En zo
door naar verklaring van cognitie …
Oh ja, de aanduiding met object komt dus van Peirce. Door mijn
uitbreiding tot enerzijds gedrag, anderzijds cognitie is subject
uiteraard een passender aanduiding. […]
Het idee om een begrip onderhevig aan een motief te veronderstellen heb
ik ontleend aan het werk van Arthur Schopenhauer. Hij veronderstelt een
algemeen geldig wilsbegrip, en dat heb ik op z’n enneadisch dan
ook maar gedaan. Ik moet zeggen, dat het ook weer wèl zo praktisch is.
[…]
[I]k kom nu pas op de aangekondigde taalopvatting. Ook en vooral op
z’n enneadisch schakelt een teken. Het subject dat zijn gedrag
àls een teken bedoelt, wil er iets mee bereiken. Dat houdt een
intersubjectieve verhouding in. Het ene subject wil met zijn eigen
tekengedrag een ànder subject tot gedrag bewegen. (Overigens
‘werkt’ het zo, veronderstel ik wederom in navolging van
Peirce, tevens intrasubjectief; daarover weid ik hier echter niet uit).
Gelet op de motivationele inzet door de tekenvoortbrenger geldt m.i.
èlk teken als verzoek tot inschikkelijkheid. […] Wat mij betreft
is er géén zowel intra- als intersoortelijk gedrag nogal redelijk
verklaarbaar zònder er — bijbehorende — cognitie èn
tekengedrag bij te betrekken, vice versa.
Integendeel moet een redelijkerwijs onontwarbare knoop op de één of àndere manier dóórgehakt worden om tot een grondslag te … raken. […] Door hoe de snede als zo’n poging tot éénheidsantwoord gemáákt is, nou ja, doorgaans klakkeloos aanvaard uit overlevering, is de richting voor nadere vragen zowel beperkt als bepaalt. [… Zolang] antwoorden daarop onsamenhangend blijken […,] betekent het dat we terùg naar de knoop moeten om hem voor een grondslag eens ànders door te hakken. [… M]et filosofie [bedoel ik] opzettelijke grondslagoriëntatie. En de gekozen grondslag maakt ònlosmakelijk onderdeel uit van èlke daarmee (!) gerichte vervolgvraag, enzovoort. […]Uit de ene hakbeweging resulteert een ènkelvoudige grondslag.
in: aantekening 76.1
Nota bene, de enneade dekt als verbindend schema niet alleen cognitie, maar tevens — wat daarmee doorgaat voor — objectieve werkelijkheid. Wat thans als maatgevend geldt, betreft slechts een aspect van taal(gebruik). Daarvan laat zich dus niets algemeners afleiden; dat kan integendeel slechts afgeleide status hebben.
in: aantekening 76.1
[H]et is en blijft voor èlk mens een grote wereld; verhoudingsgewijs is het kenvermogen van iederéén natuurlijk maar klein.
in: aantekening 76.6
Enneadisch raken ontologie, kennisleer en semiotiek als het ware verweven (waardoor, maar dit hier terzijde, ook een aanduiding als ontologische enneade toepasselijk is).
in: aantekening 76.9
Er lijkt mij onmogelijk een algemeen geldige grens te trekken (en dat noodzaakt m.i. onontkoombaar tot een omvattender opvatting). […] Opbouwende radicalisering bestaat er uit om één spectrum oid te veronderstellen voor àlle verschijnselen volgens gradaties.
in: aantekening 76.9
Dat acht ik nodeloos afzijdig (en praktisch onhaalbaar). Het lijkt mij wijs om zich als een subject, in het besef dat een verschil nooit op zichzèlf staat, laat staan dat een verschil tegelijk àlles kan zijn, als een verschil onder verschillen te ervaren, door en door betrekkelijk dus, en zich ernaar te gedragen. Maar met betrekking tot allerlei — andere — verschillen blijkt het — ene — verschil telkens … verschillend. En dat geldt uiteraard voor èlk … verschil als betrekkelijkheid, enzovoort.
[D]e veronderstelling van nul-identiteit [werkt] bevrijdend door beperking. Nee, dat is geen paradox. (Want) de opgave dat gedrag van een ob-/subject algemeen geldig moet worden geduid, is een valse illusie. Als geldigheidsbereik voor bepaald gedrag komt telkens slechts een situatie in aanmerking.
Zo verduidelijkt de enneade meteen de onlosmakelijke samenhang tussen interpretatie (lees ook: cognitie), gedrag en taal-/teken(gebruik). Bijvoorbeeld, wie wil begrijpen wat taal is, kan dat met de enneade volgens cognitie en gedrag doen. Zo ‘bestaat’ elk moment in termen van beide andere enneadische momenten.
Omdat stelselmatige ordening van (betekenis)verschillen naar mijn overtuiging minstens van voornaamste informatiekundig belang — geworden — is, heb ik daarvoor, als het ware door een paradox heen, een veronderstelling gedaan. Tja, wat hebben axiomata ànders dan een noodzakelijkerwijs paradoxaal karakter?
Ook aan een antidoctrinaire opstelling ligt op haar beurt een … doctrine ten grondslag. […] Zo zie ik als beginsel van subjectief situationisme de oneindige mogelijkheid van — verloop van — samenlopen. Ook nog eens recursief voorgesteld, volstaan m.i. slechts twee onderling betrekkelijke variabelen, subject — of object — en situatie.
Daardoor verschuift ‘als het ware’ wat grondslagen moeten bieden. Het ene antwoord bestaat niet, laat staan op voorhand voor iedereen en altijd geldig. Als dat pràktisch onvermijdelijk zo is, hebben we meer aan grondslagen die willekeurige vragen met antwoorden helpen ordenen. Zulke grondslagen … abstraheren dus van concrete vragen enzovoort. Dat kàn natuurlijk dè waarheid niet zijn. Maar, nogmaals, helpen doet zo’n metafysica annex paradigma met situationele verbijzondering van ob-/subjectgedrag als beginsel juist daarom wèl, te weten gewoon … praktisch. […] Nogmaals, gebruik subjectief situationisme voor gezond verstand (en omgekeerd).
In elk geval naar mijn idee dient een principe juist niet als eens en voor altijd geldige vaststelling van ènkelvoudige waarheid, maar als redelijk houvast voor oriëntatie op variëteit.
Nu vind ik de enneade geen wet, maar een grondslag c.q. verklaringsschema.
in: note 77.2
Veronderstellingen zijn nu eenmaal ònvermijdelijk. Een vlucht naar achteren brengt — zoiets als — de waarheid natuurlijk niet naar voren.
in: note 77.3
De kunst is uiteraard om niet alleen met zo weinig mogelijk, maar tevens met kwalitatief optimaal productieve aannames voor passende uitbreiding ermee uit te komen.
in: note 77.22
De irrationaliteit moet in de grondslag erkend zijn, opdat de erop
gebaseerde methode — verder — zo rationeel mogelijk
bruikbaar is. Dat geeft de opbouwende draai aan wat anders slechts een
kritisch oordeel is. […]
Aldus is een grondslag niet wáár. Het gaat om de (aan)wending van wan-
naar vertrouwen door een subject voor ‘zijn’ situationele
gedrag(sbepal)ingen. […] Dat vergt […] een reflexieve
semiotiek, waarvoor ik een enneadische (meta)samenhang
veronderstel.
in: note 77.51
Wat is dat eigenlijk, een eigenschap? Door de vraag zó te stellen, moet opvallen dat er, eh, eigenlijk wordt gevraagd naar wat eigenlijk … eigenlijk is. […] Mijn idee, overigens allerminst oorspronkelijk door mij bedacht, is dat er principieel nooit redelijk valt uit te komen. Wie desondanks vasthoudt aan het redelijkheidsbeginsel, komt tot erkenning van zoiets als een rest van ònredelijkheid. Zowat òmgekeerd ben ik ertoe gekomen om het per saldo … redelijker te vinden om mede van ònredelijkheid uit te gaan (dus ipv er telkens onvermijdelijk op uit te komen). Daarvoor telt de semiotische enneade, als referentiekader voor subjectief situationisme, motief als element. Als zodanig verklaar ik motief op voorhand (!) nu eenmaal voor, zeg maar, ònbegripbaar. Dankzij zo’n onredelijke aanname raakt, althans, dat is de bedoeling ermee, vervolg nog zo redelijk mogelijk … redelijk. [… D]e enneade [toont] in ruimere samenhang (!) van dynamiek met gedrags- èn tekenmoment alweer concreter dat, en tevens grofweg hoe, motief ònlosmakelijk element van het cognitieve interpretatiemoment is.
in: note 77.70
Ik herinner me een gesprek met iemand die een academische studie als
filosoof afgesloten had. Ik zei zoiets als dat iemands gedrag wisselt
al naar gelang van de situatie. Hij vond dat ik een definitie van
situatie moest geven. Einde gesprek, nou ja, van een poging
ertoe.
Wat mij betreft helpt vooral een ‘begrip’ als situatie om
definitie(s) te ontwijken. Zo van, gedrag van iemand (lees: subject)
— of van iets (lees: object) — kan door van alles en nog
wat mede bepaald zijn respectievelijk op invloed op van alles en nog
wat gericht zijn. Het is echter ònmogelijk om van alles en nog wat
uitputtend aan te geven, laat staan met toekomstige dekking. En juist
vanwege oneindige variëteit is samenvatting door één begrip praktisch.
Dat biedt de aanzet om van geval tot geval, dwz per gedrag(ing) van een
ob- c.q. subject, zo mogelijk de relevante ‘waarde’ na te
gaan van de situationele ‘variabele.’
Dankzij situatie als noemer kan ik beknopt aangeven wat er principieel
relationeel is aan gedrag. Het resulteert uit samenloop van wat
enerzijds kan worden verondersteld als een ob- of subject, anderzijds
als een situatie. Door wat geldt als ob-/subject òf situatie ook maar
weer betrekkelijk aan te nemen èn omdat de structureel vàstgestelde
tweeledigheid van samenloop eenduidige recursiviteit ervan toestaat,
blijken willekeurig verschillende gedragingen-in-samenhang methodisch
te kunnen worden beschreven (lees ook: gemodelleerd). Die stelselmatig
bemeten modelleermethode is Metapatroon (Engels: Metapattern).
in: note 77.102
[A]ls uniek [erken ik niet “entiteiten” als ob- c.q. subjecten, maar de gedragingen ervan die variëren naar omstandigheden (lees ook: situaties).
in: note 77.109
[A]ls grondslag voor wetenschap [moet] de voorwaarde voor zulke variëteit […] gelden. Mijn axiomatische aanzet heb ik ob- resp. subjectief situationisme genoemd, en Metapatroon biedt een stelselmatig passende modelleermethode.
in: note 77.109
Het is dankzij geschikte aanname(s) helemaal niet zo ingewikkeld.
Ik benadruk het praktische nut. Dankzij alweer grotere precisie van basisbegrippen, en bijgevolg verklaringspotentieel met hun samenhang, kunnen àfgeleide begrippen uiteraard passender enzovoort zijn voor willekeurig (gedragingen)bereik. Kan het soms praktischer?
[Z]olang zoiets als een eenheidsbegrip verondersteld is als grondslag[, …] vallen verschillen principieel buiten zo’n theorie. Ofwel, de grondslag moet verschil ipv eenheid vestigen. Klassieke theorieën blijven daardoor passen, want óók eenheid ’heeft‘ een verschil, te weten van nul. Dat is ook precies het criterium — dat uit de multisituationele grondslag volgt — voor het bereik van een ènkele situatie; erbinnen ’bestaat‘ géén verschil. Wat er voor een eenheidstheorie verandert, is vervanging van de illusie van absolute door de redelijke beperking tot strikt situationele geldigheid. Omdat een verschillentheorie op z’n eenvoudigst benut, maw slechts voor één situatie, een eenheidstheorie omvat, wordt zo’n theorie ook wel een metatheorie genoemd. Subjectief situationisme is bij uitstek een metatheorie, met Metapatroon als consequente beschrijvingsmethode van verschillen-in-samenhang.
[T]egenstrijdigheden [zijn] dat in de meeste gevallen helemaal niet[, althans niet] volgens een deugdelijke verschillentheorie. Aan zo’n theorie is niets mysterieus. Het is gewoon een kwestie van geschiktere veronderstellingen. Wie beschikt over zo’n uitgebreidere verzameling basisbegrippen als verschillentheorie, herkent […] hoe [alom] telkens incidenteel eenheidstheorieën oprekt [raken] (met nogal wat tegenstrijdigheden als resultaat) .
Sterker nog, het vermogen tot — mede cognitief bepaalde variëteit van — situationeel verbijzonderd gedrag is m.i. wat een subject uitmaakt.
Tja, voor beginselen geldt al helemaal dat ze als verdwijningspunten dienen, waardoor van geval tot geval nadere afweging onontkoombaar resp. noodzakelijk is.
Omdat niet alleen een mens over cognitief vermogen beschikt, gebruik ik de algemene(re) term: subject.
Ontologie komt voor methode, niet erna.
However, I reject what Peirce suggests as typology of signs,
categories of Firstness et cetera, existential logic, and so on. In my
view, it all gets in the way of a most general semiotics. As practiced
academically, regretfully semiotics has become a predominantly sterile
discipline.
Yet, I do take a(nother) vital cue from Peirce for understanding
differences and their cohesion (also read: variety, interdependence). I
initially read his concept of ground in terms of Gestalt psychology,
that is, as a background always appearing in concert with a foreground
figure. […] It appeared odd to me that that Peirce doesn’t
seem to — continue to — bother much about what he names
ground. I begged to differ, also because previously I had developed a
formal method, Metapattern, for modelling behavioural variety based on
recursion of — what I then called — context. I subsequently
recognized how ground could productively be applied to all of
Peirce’s original triadic elements, that is, differentiated
accordingly, thus raising the number of such irreducible elements from
three for a triad to six for a hexad. But, then, I had already equipped
the sign structure according to Metapattern with three — mutually
relative because of recursion; I myself had added a mediating element
for flexibility — elements. For arriving at (also read:
engineering :-) necessary and sufficient structural correspondence, I
extended — what in the hexad had already changed from elements to
moments/dimensions with each two elements — both object and
interpretant to three elements, too.
in: note 80.1
Peirce emphasizes again and again that for an understanding of semiosis the elements of his triadic schema should be taken as, I repeat, irreducibly related. Of course, this ‘rule’ also holds for the semiotic ennead. And compared with Peirce’s triad plus ground, the ennead with its additional elements makes it easier to recognize how signs including (!) context mediate between motivated concepts and situated behaviours; context, situation and motive jointly act in dia-enneadic dynamics (also read: dialogism) as the triadically differentiated concepts as derived from what I understood as Peirce’s as yet undifferentiated concept of ground.
in: note 80.1
Zowel het tweevoudige schema van Feuerbach (subject-object) als het drievoudige van Peirce (interpretant-teken-object) telt onvoldoende elementen ter verklaring van gedragingenvariëteit. Herstel, Peirce’s schema is viervoudig, maar grond noemt hij slechts algemeen als verbijzonderingsfactor. Naar aanleiding van het wilsbegrip van Arthur Schopenhauer en mijn contextbegrip voor stelselmatige betekenissenmodellering (methode: Metapatroon) [—] heb ik allereerst dienovereenkomstige grondelementen toegewezen aan èlk van de elementen in Peirce’s drievoudige schema, waarna ik op hun beurt èlk van die elementenparen heb voorzien van een bemiddelend element. Een verschillenschema met van drie via zes naar negen elementen: enneade[. —] De enneade toont op hoofdlijn dat/hoe de dynamiek van sub- en object volgens nadere verschillen verloopt. Voor het subject dient daartoe telkens een motief en voor het object een situatie; wat het teken betreft bestaat de grond uit een context.
in: aantekening 79.1
Er bestaat geen tegenstelling tussen rationeel en irrationeel. Op zijn beurt heeft het interpretant-moment via focus zowel een irrationeel (motief) als rationeel (begrip) aandeel. Nota bene, er zijn géén gescheiden kennis- annex gedragsdomeinen, het ene rationeel, het andere irrationeel. […] De enneade wijst op cyclische dynamiek volgens onveranderlijke structuur voor veranderlijke uitkomsten. […] Die toestanden verschillen echter niet categorisch van elkaar[. …] Ik beschouw èlke gedraging door een subject als situationeel verbijzonderd. Dat gedrag ‘doet’ z/hij volgens een motivationeel verbijzonderd begrip, dwz met oordeel van dien. Als motief is ook het ethisch aspect onlosmakelijk. Dat kan moreel ingewikkeld worden in verkeer, maw indien verschillende subjecten elkaar treffen.
Voor stelselmatig gevorderde informatiekundigen, maar nota bene dus eveneens voor wie àndere vakdisciplines ‘grondig’ wil beoefenen (en daarvoor moet ontsnappen aan vooropgezette afbakening volgens domeinen, sectoren e.d.), acht ik het zeker van belang dat Metapatroon de tekendimensie (lees ook: het tekenmoment) van de enneade ‘dekt.’ Ik handhaaf Peirce’s m.i. geniale idee dat teken bemiddelt. En omdat de enneade méér elementen telt, negen dus, dan de vier van triade-plus-grond volgens Peirce, valt de bemiddeling door het teken véél preciezer te duiden voor enerzijds de zgn externe werkelijkheid (situationele objectgedragingen), anderzijds de zgn interne werkelijkheid (motivationele gedragsbegrippen) en àls het verband daartùssen.
De semiotische enneade geeft de wisselwerking, via teken(en), aan tussen doen en weten.
Ik zou zeggen dat besef van betrekkelijkheid helpt. Klopt, dat is dan onvermijdelijk óók een … geloof, dwz een veronderstelling van een mens om zich naar te gedragen. (Ook) een mens is een subject en de noemer van/voor ‘zijn’ betrekkelijkheid is steeds een situatie. Voilà, subjectief situationisme. […] Wat een individu heet, zeg ook maar een subject, leidt […] een veranderlijk bestaan van situatie tot situatie met gedrag dat telkens resulteert èn mikt op hun samenloop, dwz van subject en situatie.
in: aantekening 82.4
Ter vermijding, nou ja, enigszins, van verwarring helpt het om verschillende soorten van beginsel te veronderstellen. Voor het ruimst denkbare bereik geldt dan een zgn metabeginsel. Mijn idee voor dàt beginsel is, dat daardoor niet àlles als een vàste eenheid geldt. Ipv vàst maakt het metabeginsel lòs. De werkelijkheid is er door dat metabeginsel één van … verschillen. Nota bene, zoiets als ònverschillig begrip is principieel ònmogelijk, ònhaalbaar e.d. Ofwel, de éénheid van werkelijkheid is hoogstens begrijpelijk als ‘verzameling’ van samenhangende verschillen. Elk verschil vind ik dan stelselmatig begrijpelijk als gedrag resulterend uit samenloop van enerzijds een ob- resp. subject met anderzijds een situatie.
in: aantekening 82.5
Een beroep op goddelijke openbaring wekt de valse schijn van een bruikbaar metabeginsel, zolang ook die zgn openbaring géén rekening houdt met dynamiek van samenhangende verschillen.
in: aantekening 82.6
Het kip-ei probleem dat ik eerder opperde, heeft naar zijn aard géén enkelvoudige oplossing. Er zijn zowel situaties die nadere regeling verkrijgen als dat er regelingen zijn die situaties constitueren.
Volgens evolutionaire psychologie kent een subject voor gedragsbepaling onvermijdelijk beperkingen. Die heb ik als situationeel geduid, en treft bijvoorbeeld een worm èn een mens.
Daarentegen houdt de enneade de veronderstelling in [van] betrekking [als] regel ipv wat als uitzondering nooit pàst volgens een regel.
Voor wat [menigeen] context noemt, gebruik ik overigens het woord situatie. Dat doe ik volgens een nòg weer ruimer referentiekader, te weten subjectief situationisme op z’n enneadisch.
I[k] vermeld […] allereerst dan ik “levende objecten” aanduid met subjecten. Volgens subjectief situationisme op z’n enneadisch heeft een subject een, zeg maar, actief aandeel in samenloop met een situatie dat in ‘hun’ gedrag resulteert. Er is ervaring volgens haar/zijn motivationeel begrip door het subject in kwestie àls een situatie meteen al, eh, actief van haar/zijn kant aan. Er volgt — vooruit, met cycli van zoiets als cognitief gedrag in strikte(re) zin — een motivationeel begrip als uitvoeringsplan voor gedragsaandeel en de pogingen door het subject om dat plan daadwerkelijk uit te voeren betreffen eveneens activiteit van haar/zijn kant. Bij “niet-levende objecten,” die ik kortweg objecten noem, ontbreekt dergelijke activiteit. Een object geldt als passief onder omstandigheden, maar vertoont eveneens een variabel gedragsaandeel afhànkelijk van verschil in situaties waarmee het samenloopt. Het verklarings- annex voorspellingsschema voor objectgedragingen is daarom een deelverzameling van dat voor subjectgedragingen. Ruwweg gesteld kan daarvoor van de enneade de interpretatiedimensie worden overgeslagen, zij het dat ‘objectief’ gedrag volgens het beperktere schema ‘natuurlijk’ altijd door een subject geïnterpreteerd enz. volgens het volledig enneadische schema.
[De moeilijksheidsgraad van voorspellen] geldt — veel — sterker voor ob- dan voor subjecten. Het verschil zit ‘m in de ontoegankelijkheid als zodanig (!) van motivationele begrippen. Een subject moet zich telkens weer op — wat haar/hem toegankelijk is als — tekens verlaten. Ik neem van Charles Peirce de aanname over, dat z/hij een teken als bemiddelend opvat — waarvan zijn triade dan weer een teken is — tussen, zoals hij overige grondslagelementen noemt, enerzijds interpretant, anderzijds object. Die semiotische triade heb ik tot enneade uitgebreid. Aldus stel ik een teken drieledig geconfigureerd — met eventuele recursiviteit immers volgens steeds dezèlfde elementen — voor; daarvan leid ik veronderstelling àf van vergelijkbare configuraties van cognitieve resp. uitvoerende gedragingen. En òmgekeerd meen ik dan dat — met Metapatroon — preciezere modellering van gedragingen mogelijk is, wat over het algemeen … voorspelbaar beter voor object- dan voor subjectgedragingen lukt. Dat mag niemand verrassen. […] Maar ook van een object dat komt te ‘verkeren’ onder een tot dusver onbekende omstandigheden, is de gedragsvoorspelling — extra? — onzeker.
Maar wat is er mis mee om als pràktisch ‘hoogst’ haalbare in principiële betrekkelijkheid te … geloven?
in: aantekening 83.4
Zo heb ik onderscheid tussen natuur en cultuur nooit begrepen. Is evolutie … natuurlijk? Zo ja, dan is ken- inclusief leervermogen natuurlijk. Maar waarom heet e.e.a. dàt een subject leert cultuur? Ik geef voorkeur aan gedrag als algemene noemer. Een subject stemt zijn (lees ook: haar) gedrag af op veranderingen van ervaringen van situatie. Dus, andere — ervaren — situatie, ander gedrag, enzovoort. Tja, zeg maar waar met ònvermijdelijk situationele ervaringen de grens tùssen natuurlijk en cultureel redelijkerwijs valt te trekken. En zeg dan ook maar wat géén onderdeel, aspect e.d. van een situatie kan uitmaken. Ik zou het niet weten. Sterker nog, ik kàn het niet weten. Want zodra ik iets … weet, is daarmee prompt voldaan aan de voorwaarde van beschouwing inclusief aandacht voor ontwikkeling (lees dus ook: geschiedenis).
in: aantekening 83.7
Onder de noemer van semiotiek wordt eerbied voor — het werk van — Charles S. Peirce (1839-1914) overdreven, alsof àlles navolging verdient dat hij onder die noemer oppert. Nota bene, volgens mij heeft hij wel degelijk iets bedacht waarvan de … betekenis moeilijk valt te overschatten. Ik bedoel de veronderstelling van teken als ònlosmakelijk bemiddelend element tussen — zoals hij ze noemt — object en interpretant. Vooral aan zijn suggestie van triadische semiosis heb ik op mijn beurt een uitgebreidere veronderstelling ontleend; voor een enneade vormt het drietal elementen ‘van’ Peirce evenzovele dimensies/momenten met èlk drie elementen. Tja, zodra de enneade als grondslag telt, volgt wat mij betreft daaruit dat Peirce’s overige principieel bedoelde begripsbetekenissen ònbruikbaar zijn. Maar kritiek op Peirce’s is in academische kring — nog? — niet welkom, en daarbuiten heeft vrijwel niemand enig … idee waarover het erbinnen gaat. […] Evenals Aristoteles toont Peirce weliswaar besef van de noodzaak van onderscheid naar — zoals hij dat noemt — grond, maar gaat er voor zijn overige categorisering(en) volledig aan voorbij. Of heb ik soms iets gemist?
Dankzij Peirce’s bemiddelende tekenbegrip meen ik met de enneade, eh, logisch onderscheid tussen context en situatie (en motief) te hebben aangewezen.
Het is daarentegen zo dat “onderzoek” zoals èlk gedrag àltijd actieve bijdrage door het subject in kwestie inhoudt. Een subject kan daarom slechts doen alsòf z/hij géén verschil maakt om de schijn van objectiviteit te wekken. En het subject is nooit belangrijker dan de situatie, of omgekeerd. Voor samenloop is zowel subject als situatie onmisbaar, punt.
Het lukt […] nooit een bruikbare grondslag te vestigen binnen het, zeg maar, onderwerp om ermee te grondvesten. Vergeet het sterke verhaal over baron Von Münchhausen dat hij zichzèlf aan zijn haren een moeras uittrok.
in: aantekening 84.5
Dat is hetzelfde als dat een grondslag niet tegelijk het bouwwerk kan zijn dat erop gaat worden opgetrokken.
in: aantekening 84.6
Het lukt blijkbaar niet om een synthese te bereiken volgens verschillende principes met veronderstelde absolute geldigheid. Nota bene, dat is juist niet … vreemd. Want de absoluutheid van het ene houdt … principiële ontkenning van àl het andere als zodanig in. Een synthese kàn slechts door relativering slagen. […] Mijn voorstel ervoor is opgenomen in de semiotische enneade voor subjectief situationisme. Zoiets als de Rede òf het Geloof geldt niet als respectievelijk enkelvoudig, àllesomvattend principe, maar dienen daarentegen allebei als ònlosmakelijk samenhangende elementen — en daarom aspecten — van èlk moment van cognitief vermogen van een subject. Als twee van de negen enneadische elementen heb ik ze begrip en motief genoemd. Over “wendingen” gesproken, als òf het één òf het ander nooit past, zijn beide veronderstellingen vrijwel zeker te grootschalig genomen. Optimale pasvorm vergt een kleinschaliger veronderstelling (lees ook: axioma, paradigma e.d.). En principieel voorzien van betrekkelijkheid laat de enneade verhoudingsgewijze — dynamiek van — verschijnselenvariëteit verklaren, enzovoort.
Operationalisering [van] variëteit van gedrag […] vind ik met situatie in (samenloop)verhouding met ob- resp. subject wèl lukken. Zeg maar, als het ware òmgekeerd dus, dat — onder meer? — tijd en ruimte aspecten van situatie zijn. Uit èlke samenloop van een situatie met een ob-/subject resulteert gedrag.
Daar komt wat verschillen betreft dus nog eens bij, dat gedragingen zònder uitzondering — verondersteld kunnen zijn te — ‘gebeuren’ als samenloop van een ob-/subjectexemplaar en een situatie-exemplaar (die daardoor allebei veranderen, enzovoort).
Maar juist dàt is ànders. Het relevante bereik is telkens de situatie in kwestie. Wat dáárvoor volstaat voor nodige en voldoende nauwkeurigheid van gedragsbepaling door het subject in kwestie kan doorgaans ‘redelijk’ beperkt blijven. Kortom, de eis van oneindige duiding is niet … rationeel.
Ik zie […] vervanging van absolutisme door relativisme als beginsel. En dat vind ik geen overgang van redelijk naar ònredelijk, maar juist òmgekeerd véél redelijker.
[E]r [valt] wel degelijk zoiets als een ènkelvoudig meta-idee […] te bedenken om — het meervoud volgens — die verschillen te duiden resp. ordenen. […] Ik vind subjectief situationisme wel degelijk redelijk(er) formaliseerbaar door de veronderstelling van gedrag resulterend uit recursief tweeledige samenloop.
Wie zichzelf het bestaan resp. leven als — zoiets als —
een individu toedicht, veronderstelt in één moeite door wat daarvan
verschilt, ofwel — zoiets als — òmstandigheden.
Het voortbestaan als individu vergt dus afstemming op omstandigheden.
Omstandigheden kunnen echter wijzigen. Dat voortbestaan kan in gevaar
komen voor een individu dat onvoldoende rekening houdt met veranderde
omstandigheden.
Door aanpassing verandert het individu, en draagt tegelijk daardoor bij
aan verandering van omstandigheden, enzovoort.
Besef van zulke dynamiek laat zich duiden, klopt, een cirkelredenering,
volgens verondersteld onderscheid tussen individu (lees ook: subject)
en omstandigheden (lees ook: situatie).
Volgens de enneade zit het anders. (Zoiets als) een emotie verschilt
niet van cognitie, maar is door-en-door cognitief. Ook een emotie is
een interpretant (Peirce) en geldt op z’n enneadisch nader
beschouwd als configuratie van focus, motief en begrip. Een
interpretant leidt het subject in kwestie tot gedrag, het resultaat
waarvan pas (!) o.a. een veranderde lichamelijke toestand kan zijn. Dat
gedragsresultaat neemt het subject — altijd vooringenomen volgens
ook weer een interpretant (lees ook: motivationeel begrip) — waar
en via dat teken (eigenlijk: tekendynamiek) is het resultaat dáárvan
een volgende interpretant, enzovoort. Ja, er is wisselwerking, maar die
verloopt als het ware cyclisch dia-enneadisch volgens telkens drie
momenten/dimensies. Nogmaals, emotie verschilt niet van het
interpretantmoment, maar is gewoon een geval ervan. De uitdrukking van
een zgn emotie is ‘natuurlijk’ niet die emotie zèlf, maar
— wat kan dienen als — een teken als gedragsresultaat
vòlgens die emotie.
De intrasubjectieve dynamiek loopt over in intersubjectieve dynamiek
met behoud van het cyclische verloop volgens het dia-enneadische
schema. Nota bene àlles dat waarneem-/interpreteerbaar is, heeft
tekenpotentieel. […] Volgens een algemener kader (lees ook:
theorie e.d.) is er niets bijzonders aan. […] Tja, het
omvattende(r) kader à la enneade is wat uitgebreider, maar daardoor per
saldo juist niet (!) ingewikkelder omdat allerlei verschijnselen ermee
wèl zowel eenduidig als samenhangend verklaarbaar zijn. Voor de
zoveelste keer, gelet op gevestigde zgn wetenschappelijke vakgebieden
wijst de enneade op opheffing van grenzen ertùssen ten gunste van
evenwichtige(r) verhoudingen met/voor ruim(er) bereik.
Klopt, begripsmatig beschikt een subject slechts over — verwevenheid van — interpretanten. De beide andere triadische (Peirce) resp. enneadische (door mij ontleend aan Peirce’s triade) momenten kan een subject onontkoombaar dus eveneens slechts kènnen als … interpretanten. Een subject moet ze er als àndersoortig noodzakelijkerwijs bijdenken, en vervolgens netzo principieel vóóronderstellen, om zijn begrip alweer wat omvattender te … begrijpen. Aan een interpretant op zichzèlf heeft een subject immers niets, zo leert pragmatisme.
[Aan d]e enneade ligt drievoudige onlosmakelijk […] ten grondslag zoals Charles Peirce voorstelt. Zijn drie elementen heb ik gewijzigd in dimensies annex momenten met èlk drie elementen, bijelkaar aldus negen, vandaar enneade. [Voor het ene moment] vind ik […] — resulterend — gedrag kenmerkend. De beide andere dimensies/momenten betreffen — als voorbereidend gedrag — begrip (Peirce: interpretant) en — als bemiddelend gedrag(sresultaat) — teken. De toevoeging van zo’n onlosmakelijk bemiddelende factor, wat een briljant idee van Peirce, helpt de termen volgens het eerdere dualisme — pas — aan een praktisch bruikbare verhouding. Zonder die toevoeging worstelt [iedereen] kennelijk nog vòlgens […] Cartesiaanse dualisme. Dat vind ik gauw onnavolgbaar.
Wat in het Nederlandse, maar tevens in o.a. het Duitse, schrijfgebruik door samenstelling inderdaad ook weer — in tegenstelling tot bijvoorbeeld in het Engelse — één woord oplevert, komt immers neer op explicitering van althans een gedeelte van relevante context (met het ‘oorspronkelijk’ enkele woord als signatuur). […] Nee, een signatuur (be)tekent m.i. zeker niet “het wezen” van … iets. Wat een teken in de zin werkelijkheidsbeschrijving biedt betreft niet zoiets als een object, maar een objectgedraging. Van gedragingen kan een object er allerlei hebben, met elke gedraging dan resulterend uit samenloop met een situatie. Object in andere situatie? Andere gedraging, enzovoort. Gedrag vàn een object bestaat domweg niet zònder situationele samenloop. Daarom heeft een object géén wezen in de zin van absoluut (lees ook: altijd en alom) geldige eigenschappen. Tja, als dat ontbreekt, kan er ook geen woord zijn om dat immers ònbestaande wezen weer te geven.
De drie enneadische momenten (andere zienswijze: dimensies) komen overeen met wat C.S. Peirce als elementen van zijn semiotische triade aangeeft: object en interpretant, bemiddeld door teken. Ik heb die drie elementen uitgebreid tot momenten met èlk drie elementen.
Alles is één. Daarvan valt hoogstens een voorstelling als
verwevenheid te maken, dus ‘bestaan’ er principieel zowel
relaties als dingen. De veronderstelling van een relatie zònder dingen
(met andere relaties) is net zo’n onzin als de veronderstelling
van een ding zònder relaties (met andere dingen).
Deze andere, relationele voorstelling verdient m.i. een nog fijnmaziger
grondslag. De — voorstelling van — verwevenheid geldt
immers dynamisch. Vanuit een ding bekeken verkeert het in wisselende
relaties (lees ook: omstandigheden) waardoor zowel het ding
‘zèlf’ verandert als de relaties veranderen, enzovoort. Ik
beschouw de op enig moment relevante relaties met andere dingen die op
hùn beurt … enzovoort … vanuit het perspectief van één
zo’n ding als — zijn ervaring van — een situatie. Het
resultaat van samenloop van een ding en een situatie is een gedraging.
Dat is dan door samenloop net zo goed gedrag van het ding in kwestie
als gedrag van de situatie in kwestie (met die situatie desgewenst
resp. noodzakelijkerwijs nader te beschouwen als …).
Zoals iemand nooit twee keer in dezelfde rivier kan stappen, kan het
dus ook nooit hetzelfde ding (lees hier: subject) zijn dat op
verschillende momenten in de rivier stapt of (lees voor ding dan:
object) wordt gegooid. Op de verfijning tot ob- resp.
subjectief-situationele gedrags- annex teken- annex
begripsdifferentiatie is de enneade als grondslag bemeten.
Kortom, een subject kan volgens de relationele voorstelling niet om de
situatie inclusief — relaties met eventuele — andere
subjecten en objecten heen. Ik herhaal, die voorstelling is naar de
aard van een zgn grondslag een onherleidbare kwestie van …
geloof. Voor sommige mensen blijkt dat met bijbelse verhalen
geloofwaardig, andere mensen denken erbij aan diepe ecologie en wéér
andere mensen … Ik vind ook de natuurkundige
complementariteitstheorie in principe hetzelfde. Omdat èlke samenloop
gevolgen heeft voor zowel het betrokken subject als de betrokken
situatie, gaat met het aandeel door het subject onlosmakelijk
‘zijn’ verantwoordelijkheid gepaard. Zo zit het. Gaat het
om een object ipv een subject, dan achten ‘we’
toeschrijving van verantwoordelijkheid niet aan de orde (tenzij een
subject geacht is verantwoordelijk voor dat object te zijn). Maar van
een in samenloop betrokken subject blijft de verantwoordelijkheid dus
nota bene niet beperkt tot veranderingen van het subject in kwestie
zèlf, maar strekt zich uit tot de veranderende situatie inclusief
eventuele àndere subjecten resp. objecten die ertoe behoren.
Dankzij een veronderstelling die berekend is op wisselende gedràgsverhoudingen met verschillen-in-samenhang van betekenissen, zijn redelijkerwijs dekkende verklaringen — pas — mogelijk.
[Het is een] misvatting dat betekenissen ruimer gelden dan per geval van gedragingenafstemming (en daarom met voorrang als het ware contextloos moeten kunnen gelden). [… P]ragmatische variëteit […] vereist, nogmaals, een fijnmaziger verklaringsschema en wel bemeten op — variëteit van — gevàllen van gedragingenafstemming. Dat schema is inderdaad wat uitgebreider, maar de verklaringen ermee zijn eenduidig.
Wat mij betreft ‘kent’ een object slechts een ènkele neiging, met voor een subject optimalisering van samenloopeffect (door minimaal ‘eigen’ aandeel). Met veranderlijke situaties vergt dat telkens aangepast motief, enzovoort. Klopt, dynamiek. Wat telt als de evenwichtstoestand kent echter geen statische waarde, maar verandert daarom mee.
in: aantekening 86.9
Ook — en vooral? — relativiteit, over relatief
gesproken, is er kennelijk in, zoals dat dan heet, soorten en maten.
Volgens een verhouding (lees dus o.a. ook: relatie) zijn deelnemers
wederzijds afhankelijk. Voor de ene deelnemer behoren overige
deelnemers allemaal tot omstandigheden of, met een woord in enkelvoud
uitgedrukt, situatie. De ene situatie is de andere niet. De
afhankelijkheid van een deelnemer verschilt daarom al naar gelang de
geldige situatie, ook wel contingentie genoemd.
Wat Latijn tussendoor. Het werkwoord contingo is een samenstelling van
con en tingo. En con is de samenstellend-deelvorm van com, met com dan
weer een vorm van cum. Verder komt tingo van tango. Cum betekent samen
en tango treffen. Een contingentie is aldus een samenloop.
Telkens een bepaald object als deelnemer op de ‘voorgrond’
loopt samen met een bepaalde situatie als ‘achtergrond.’
Dat noem ik objectief situationisme. Een deelnemer met cognitief
vermogen waarmee z/hij haar/zijn aandeel aan wederzijdse
afhankelijkheid opzettelijk(er) ‘gestalte’ geeft, noem ik
een subject, voilà subjectief situationisme.
Ik vind èlk subject dus een object, maar zeker niet èlk object een
subject.
Je kunt logische formaliseringen optuigen zoveel je wilt, maar om de noodzakelijke ònlogica van onmisbare veronderstelling (lees ook: axioma, paradigma e.d.) komt niemand heen. […] Helaas wordt logica vaak benut om slordige veronderstelling te verhullen, en kan de uitkomst slechts nòg grotere onzin zijn.
Ik ben het daarentegen zelfs grondig òneens met de bewering dat zoiets als een filosofische discussie definitief uitsluitsel over enige aanname kan geven. Onder de noemer van filosofie, nou ja, op z’n socratisch dan, moeten aannames juist ter discussie blijven staan.
Dat heet tautologie, ofwel een open deur zodra de aanname duidelijk genoeg is. [… D]at geldt voor èlke bewering, te weten dat er noodzakelijkerwijs een aanname (lees dus ook: axioma, beginsel, veronderstelling e.d.) aan ten grondslag ligt.
Waar de enneade dan vèrder … attent op maakt, is dat een motief als zodanig nooit een … begrip kan zijn. Dat is een principiële belemmering voor objectivering.
in: aantekening 87.2
Ik zie dat relevante “veld” zelfs op z’n algemeenst, vandaar òngekwalificeerd ob- annex subjectief situationisme. Zo geldt m.i. èlk verschijnsel als — resultaat van — tweeledige samenloop. En door samenloop veranderen de beide samenstellende gedragsfactoren, enzovoort. […] Wen er daarom maar aan, dat “de ontologische conditie” veranderlijke deelname aan situationele samenlopen betreft. Wat telt als “thuis,” is … onderweg.
in: aantekening 87.8
Maar als betrekkingen principieel tellen, bestaat er geen antwoord op de vraag naar zoiets als het wezen van wat dan ook. [… V]oor consequente omgang met variëteit in de zin van samenhangende verschillen [is] een daarop berekend paradigma, dwz met wat W. Ross Ashby passende variëteit noemt, als praktisch onmisbare theorie nodig […].
Een theorie verklaart verschijnselen. Dan meent iemand dat er nog
andere verschijnselen zijn. Ik zou zeggen, probeer de theorie zodanig
te wijzigen dat zij verklaring biedt voor alle relevant geachte
verschijnselen. Dat vergt overigens vaak een herziening van
veronderstellingen, te weten met toepasselijk
variëteitspotentieel.
Wie daarentegen op voorhand … verklaart dat het om principieel
verschillende soorten verschijnselen gaat, begint niet eens aan
zo’n poging tot grondslagsynthese en zo door tot een
omvattende(r) theorie. Hij (lees ook: zij) komt dan met een aparte
theorie voor wat hij voor dus voor kwalitatief en daarmee categorisch
andere verschijnselen houdt. Zo blijft hij ook de
‘oorspronkelijke’ theorie als geldig erkennen, maar beslist
niet tot verklaring van verschijnselen waarvoor hij ‘zijn’
opgesteld heeft.
Praktisch laten verschijnselen echter niet zo strak (onder)scheiden.
Wie desondanks voorkeur geeft aan verschillende theorieën stuit
onvermijdelijk op de opgave verband ertùssen gevestigd te krijgen. Wat
dan noodzaakt tot een omvattende(r) theorie … Daarom vind ik het
verstandig om er meteen maar naar te streven. Allerlei, zelfs
willekeurige, verschijnselen meen ik redelijkerwijs samenhangend te
kunnen verklaren volgens — wat ik noem — subjectief
situationisme met — wat ik noem — de semiotische enneade
als grondslag (lees ook: paradigma, axiomatisch schema e.d.).
Dat is precies, over reden gesproken, waarom ‘vooral’ een grondslag op betrekkelijkheid moet zijn bemeten.
Uit situationisme als beginsel volgt dat er géén theorie-voor-àlles bestaat.
Wat [iemand nog] als overschrijdingen van systeemgrens duidt, beschouw ik als verschillen binnen een … systeem. Daarvoor moeten uiteraard de veronderstellingen wijzigen voor wat als systeem geldt. Ze moeten samenhangend verschilpotentieel bieden. Dat lukt met meervoud van elementen, zoals de enneade toont. Het aantal elementen moet nodig en voldoende zijn voor dekking van relevante verschillen met samenhang ertussen. Dat levert — de mogelijkheid van — combinatie tot praktisch oneindige verschillen op. Dat is en blijft systematisch dankzij de vaste, nog steeds zeer beperkte verzameling grondslagelementen. Op z’n enneadisch […] komt [het] er … gewoon op aan dat, wat àls systeem verondersteld is, àlle als relevant geachte verschijnselen kan omvatten. Zo niet, dan klopt kennelijk niet wat als systeem geldt. Dat vergt … aanpassingen van grondslagen.
Met tijd als aspect van situatie geldt geen situatie … definitief, maar bestaat — juist daardoor — àls situatie … eenduidig.
Maar grondig zijn veel en veel méér zgn vakdisciplines relevant voor
wat relativisme voor samenhangend verschilpotentieel moet — zien
te — omvatten.
Ook voor relativisme dreigt verabsolutering[. …Maar a]ls een
subject een situatie — zoals hij die ervaart — treft, is
dat géén toeval. Wèl, precies, de situatie in kwestie met voor hèm
onlosmakelijk “gezichtspunt.” Een ànder subject treft op
dat ogenblik een àndere situatie, ander gezichtspunt, dus, zoals
hetzèlfde subject op een ànder tijdstip een àndere situatie treft,
enzovoort. Zo beschouwd is er inderdaad geen allesomvattend
ènkelvoudige “orde.” Maar “toevallig” is
… anders. Objectief? Nee, evenmin, maar het is niet anders. Zo
moet dus ook de verhouding tussen subjecten zijn opgevat, dwz met
subjecten die er als respectievelijke deelnemers over en weer
verschillende betekenissen aan toekennen om zich onderling verschillend
naar te gaan gedragen.
Mijn … geloof is resp. veronderstellingen zijn ànders. Zo vind
ik o.a. :-) dat er geen strikte apàrte ‘dingen’ bestaan,
laat staan dat er vàn een ding ‘zijn’ wezen valt te kennen.
(Zoiets als) begrip betreft m.i. gedrag. En een, zeg maar, geval van
gedrag telt begripsmatig twee factoren. De ene laat zich — door
de gedrager in kwestie — duiden — en zodoende is die
gedrager tevens een kenner — als een … ding, de andere
(f)actor als omstandigheden (lees ook: situatie).
Ofwel, èlk(e) gedrag(ing) is (een) aanpassing, altijd betrekkelijk, maw
een aandeel volgens afstemming. En welke taal dan ook dient afstemming
van gedragingen. Dat geldt voor zowel verschillende gedragers,
intersubjectief, dus, als voor één en dezèlfde gedrager, dwz
intrasubjectief. Een teken, herstel, èlk teken beschouw ik daarom als
een verzoek tot inschikkelijkheid. Voor passende gedragsaandelen tellen
natuurlijk omstandigheden. Als ònlosmakelijk onderdeel van een teken
moet de verzoeker dus ook en vooral de situatie zoals z/hij die
relevant acht ‘verduidelijken’ aan de geadresseerde. Dat
tekendeel noem ik context. Vaak dient enscenering als zodanig.
Wat, of wie, is een actor? [… Met] partij als synoniem
[… en o]mdat het Latijnse woord pars in het Nederlands vooral het
woord deel oplevert, [kan als] actor kennelijk [een] deelnemer
[gelden]. Dat ligt met actoren in meervoud inderdaad voor de hand. Want
door meervoud bestaan verhoudingen tùssen actoren en daarom tellen hun
respectievelijke aandelen àls deelnemers.
Wat ik onder — een — actor versta, laat zich niet zo
vergaand impliciet aangeven of, wat kritischer opgemerkt, in het midden
laten. Principieel veronderstel ik relativering, en dat vergt meer
toelichting.
Er lijkt telkens ièts te zijn, vooruit, een bepaald object, met gedrag,
zeg ook maar met bepaalde waarden van bepaalde eigenschappen. Dat
gedrag kan variëren. Op z’n algemeenst uitgedrukt komt dat door
wisselende situaties. Ik noem dat situationisme. Wat zich feitelijk
gedraagt, is daarom altijd en overal de samenloop van een
iets-àls-object en een iets-àls-situatie. Dat betreft echter niet zo
… iets als het object-als-geheel, maar zo … iets als het
gedeelte ervan dat, eh, open staat voor de geldige situatie:
situationeel object. En onder invloed van hun respectievelijke
gedragsaandelen verandert zowel het object als de situatie. Zo gaat dat
met wisselende situaties door van het ene naar het andere situationele
object, enzovoort.
Iets :-) ànders dan dat het zo lijkt, valt er nota bene nooit over te
zeggen. Ofwel, wat enerzijds als — een — object wordt
beschouwd, anderzijds als situatie, hangt altijd en overal èrgens van
af. Daarover verderop meer.
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen objectief en subjectief
situationisme. Hoe zit dàt?
Indien — een — iets als een object geldt, heeft het slechts
passief aandeel aan resulterend (samenloop)gedrag. Maar welke vòlgende
situatie een object ook treft, daarvoor verkeert het object
ònlosmakelijk reeds in een … situatie. Nogmaals, het ene
situationele object gaat in het andere over, enzovoort. Wat het
situationele object in kwestie betreft wordt de door ’zijn‘
passiviteit aldus eenzijdig aangenomen invloed van een situatie (lees
ook: omgeving, omstandigheden) doorgaans geduid volgens verandering van
waarden van — bepaalde — objecteigenschappen. Feitelijk
verandert echter o.a. het ene in het andere situationele object.
Objectief situationisme omvat onderwerpen van wat bekend staan als
natuurwetenschappen.
Als subject wordt aan een object tevens actief gedragsaandeel toegekend
in samenloop met een situatie. Een subject is, zeg maar, minstens een
object. Wat een subject vergeleken met niet-subjectieve objecten actief
maakt, kan ruwweg aan haar (lees ook: zijn) cognitief vermogen
toegeschreven worden. Dat vermogen bemiddelt als het … ware. Dus,
zo lijkt het voor een subject dat zij (lees ook: hij) een subject is
dat onlosmakelijk verkeert in een situatie. Uit die overigens doorgaans
ònbewuste schijn biedt het cognitief vermogen, althans naar wat ik
veronderstel als zijn aard, géén uitweg.
Wat doorgaans een actor heet, duid ik — dus — nader als
situationeel subject (en een situationeel object als een factor; elke
actor is eveneens een factor).
Wat bekend staan als geesteswetenschappen omvatten
subjectief-situationele onderwerpen.
Het kan … natuurlijk slechts een situationeel subject zijn dat,
ofwel een actor die, als het ware beslist wat zij (lees ook: hij) telt
als iets respectievelijk als situatie. Daarom kunnen zgn
natuurwetenschappen pas deugdelijk (lees ook: verantwoord enzovoort)
worden beoefend in een omvattend geesteswetenschappelijk kader.
Ook wat/wie vaak ten onrechte als ènkel subject voor tijdloos
ònveranderlijk met een zgn wezen van dien wordt gehouden, is daarom
feitelijk een … multi-actor in de zin van opeenvolging van
situationele subjecten.
in: aantekening 89.3
Het idee van atomaire feiten die zich met elementaire uitdrukkingen
laten af- en verbeelden is, toegegeven, uiterst verleidelijk. Het voedt
waan van beheersing. Zo van, atomaire feiten kunnen natuurlijk zo
ingewikkeld niet zijn om te weten. Sterker nog, ingewikkeld kùnnen ze
niet zijn. Ze zijn atomair, nietwaar? En bijbehorend elementair zeg-
resp. kenbaar. Dan is het verder een kwestie van combineren,
klaar.
Onzin. Want ipv het ene apart van het andere iets (be)staat niets op
zichzèlf. Als geval, als verschijnsel, als gedrag telt iets altijd in
samenloop met omstandigheden. Vandaar situationisme. Een
iets-als-object kàn niet anders dan zich naar zulke differentiatie
volgens iets-als-situatie gedragen, met verandering van dien van zowel
iets-als-object als iets-als-situatie, enzovoort.
Zo’n iets-als-object is tevens een iets-als-subject, wanneer het
middels cognitief vermogen gedragsoverwegingen kan maken waarnaar het
zijn daadwerkelijke gedrag richt. Enerzijds kan dat gedrag als teken
zijn bedoeld, anderzijds kan wat-dan-ook als teken worden opgevat, maw
als verzoek tot inschikkelijkheid.
in: aantekening 89.8
Als zodanig moeten veronderstellingen voor algemeen (lees ook: absoluut) geldig gehouden — blijven — worden voor het bereik waarvoor ze zijn … verondersteld. […] Aan een object ken ik géén wezen toe. Ik ga daarentegen uit van gedrag. Een geval van gedrag acht ik altijd en alom betrekkelijk, en wel resulterend — gedacht — uit samenloop van een object en een situatie. De aldus verschillende (!) situationeel verbijzonderde gedragsaandelen laten zich slechts objectief, dwz vertoond door wat desondanks hetzelfde object lijkt, samenhangend aanzien door de veronderstelling van een iets dat gedragsmatig … niets is. Kortom, mèt de veronderstelling van een object veronderstel ik dè nul-identiteit ervan. Vooruit, dat is inderdaad hèt wezen in de zin dat er zelfs niets aan kàn veranderen, maar meer dan gedragsmatig niets sluit ik voor nul-identiteit principieel uit.
Ik geef er de voorkeur aan om tweevoud èxpliciet in de grondslag uit te drukken. Dat lukt met een samenloopbeginsel èn beperking tot twee, en àltijd twee, samenloopfactoren.
Het is toch niet zo vreemd om subject te erkennen voor een theorie over — verband tussen — kennis, taalgebruik en aanpassing resp. wederzijdse afstemming gedrag?
[D]e ene (!) werkelijkheid wordt differentieel gekènd, te … weten subjectief-situationeel. Ofwel, kennis/wetenschap bestaat niet objectief resp. enkelvoudig (lees ook: niet absoluut geldig). […] Wat de onderzoeker/ontwerper m.i. principieel moet erkennen betreft meervoud van ervaringen van werkelijkheid-in-enkelvoud. […] Met zijn cognitief vermogen ’maakt‘ een subject subjectief-situationeel afgeleide èn gerichte interpretaties, ofwel motivationele begrippen van/voor zijn resp. — subjectieve — situationele gedragsaandelen.
De veronderstelling is zelfs vals van een geheel dat resp. van een zgn essentie die als zodanig begrijpelijk kàn zijn.
Het verloop van ob-/subjectief-situationele samenloop tot
ob-/subjectief-situationele samenloop betreft bij uitstek dialectiek.
[…] Maar ik beschouw dat als méér omvattend dan cognitie.
Cyclisch opgevat — omvat subjectief-situationele dialectiek het
gedragsmoment dat met het interpretatiemoment als het ware zijn
voorbereiding ‘kent.’ […]
Ook ik associeer materialisme met … het primaat van feitelijke
… gedragsoriëntatie. Maar verklaringen louter volgens gedrag en
voorbereidende interpretatie lopen vroegtijdig vast. Een idee van
Charles S. Peirce (1839-1914) zie ik dat vergaand verhelpen. Volgens
hem beweegt er zich ter bemiddeling een tekenmoment tùssen. Wat hij als
triade schetst, acht ik echter nog niet voldoende expliciet op verloop
berekend. Daartoe dient uitbreiding tot een enneade, dwz een negenledig
schema; de dynamiek van verloop duid ik dan met een dia-enneadische
opstelling. Overigens vind ik logica met de enneade eveneens
formaliseerbaar. Het betreft uiteraard een kwalitatief andere logica
dan […] logisch atomisme met apàrt-absolute objectabstractie van
dien die reële variëteit verhult. De enneadische uitbreiding met zowel
gedrag- als tekenmoment acht ik onmisbaar[. …] Anders blijven er
zgn momenten buiten, nietwaar? […] Volgens de enneade (lees ook:
met het model van de enneade als context :-) hebben situatie en context
verschillende (!) betekenis. […] Wat begrips- en zo door naar
gedragsmatig telt, is uiteraard erkenning van principiële
betrekkelijkheid. […] Van samenloop tot samenloop, dus. Maar ook
dàt blijft bij een model. Volgens een onvermijdelijk apart
verklaringskader moeten ‘we’ blijven aanvaarden, dat ook
[het] enneadisch opgevatte […] kader [slechts] helpt […] om
variëteit alweer betrekkelijker te begrijpen, en er eventuele middelen
met alweer zgn passender variëteit voor te ontwerpen, enzovoort.
[V]olgens mij verandert er aan het denken helemaal niets, slechts aan de opvatting resp. gedachte erover inclusief de veronderstelling ervan.
Ik zie dat echter algemener als verhoudingen, met per verhouding-als-samenloop op z’n algemeenst gesteld enerzijds een object, anderzijds een situatie als deelnemer/aandeelhouder.
Mijn idee is dat èlke veronderstelling ook maar betrekkelijk is. Op
z’n wiskundigs vind ik daarom dat juist allereerst de
veronderstelling (lees ook: axioma e.d.) die voor zgn stellingen als
verklaringen van allerlei verschijnselen gevolgd gáát worden, moet
staan aangegeven. Zo is ook de betrekkelijkheid van verklaringen
erkend.
Wie nog gelooft dat absoluut geldige verklaringen mogelijk zijn, begint
uiteraard niet met erkenning van betrekkelijkheid.
in: aantekening 90.69
Onder noemer van verhouding is meteen ‘het beginsel’
meerledig en daarmee verhoudingsgewijze verklaring dienovereenkomstig
(!) logisch. Wie gedrag ènkelvoudig wil blijven verklaren volgens ob-
resp. subject òf volgens situatie, weigert er een kennelijke knoop in
te erkennen met doorhakken als enige :-) remedie.
Elk(e) begrip(svorming) betreft veronderstelling van meervoud. Er raakt
een verschil mee gevestigd, of wel een verhouding met het gestelde
begrip kennelijk niet betreft. Daar voeg ik als vèrder verschil een
verbijzondering aan toe[. …] (Want) het onderscheid tussen wat
wèl resp. niet … als begrip … geldt, is nooit algemeen
— geldig. Om haar beurt — geldt voor de beperktheid
eveneens dat, eh, onderscheid tussen wat wèl resp. niet. Voilà,
recursief situationele ob-/subjectverbijzondering. Voor een
geformaliseerde uitdrukkingsmethode kan Metapatroon dienen.
in: aantekening 90.69
Mijn idee is dat een object ‘bestaat’ van samenloop naar
samenloop met telkens een situatie. Daardoor verandert telkens zowel
het object in kwestie als de situatie in kwestie, enzovoort. In
respectievelijke veranderingen heeft zowel object als situatie aandeel.
Er heerst wederzijde … selectiviteit. Creatief in de zin van
scheppend? Op die manier is er niet wonderlijks aan, wanneer een object
… en een object met cognitief vermogen noem ik een subject
… volgens een insteek met slechts luttele informatie veel
allerlei àndere informatie, hmm, verwerft. Daarin voorziet dan de
situatie met haar (gedrags)aandeel aan het (samenloop)verschijnsel. Het
is ook door samenloop dat er m.i. dus niets vreemds is aan de
selectiviteit die […] zo opvalt door het verschil tussen
mogelijke configuraties en feitelijk geconfigureerde
‘eenheden.’ Ja, voor puur zèlfsturende eenheden is dat
verschil opmerkelijk en, inderdaad, òngesitueerd [lijkt dat wonderlijk.
…] Maar geen ènkele eenheid ìs zèlfsturend, tja, overigens vooral
leden van een niet-biologische verzameling ‘zijn’ dat niet.
Verwacht van, bijvoorbeeld, een bouwsteen in elk geval geen volledige
verklaring af te kunnen lezen van het verband waarin het als ònderdeel
van een muur verschijnt. Dat vergt … werk van … een
metselaar. Z/hij kan op haar/zijn beurt, alle bekwaamheid ten spijt,
uiteraard geen muur afleveren zònder passende bouwmaterialen.
Wat telt als eenheid, zeg ook maar een object, levert altijd en alom
gedragsaandeel volgens situationele samenloop, van situatie tot
situatie, enzovoort. Dàt houd ik voor bruikbaar verklaringsbeginsel.
Dat geldt volgens mij ook, zoals het heet, door-de-schalen-heen (en ter
formalisering volstaat aanleg van recursiviteit). In de zin van
situationele gedragsverbijzondering zie ik daarom ook geen verschil
tussen fysica en biologie (en zgn sociale wetenschappen). Er
‘bestaat’ wèl verschil tussen verschillende, zeg maar,
objectsoorten wat betreft hun situationele gedragsaandelen inclusief
totstandkoming ervan. Hoe meer een exemplaar daarvoor
‘zijn’ cognitief vermogen benut, en dan heb ik het dus over
een object àls subject, des te individualistischer het desbetreffende
gedrag van de één aan een ànder … verschijnt. Dat maakt
gedragsmatige herhaalbaarheid als wetenschapscriterium alsmaar
problematischer.
in: aantekening 90.71
Ik vind dat … zoiets als … structuur van een, vooruit, object niet … lòs kan worden gezien van zijn samenlopige ontwikkeling, dus met telkens situationele aandelen. Aan elk verschijnsel is m.i. holistisch, dat het niet gaat om gedrag resp. eigenschap van een apàrt object, maar dat voor hun resp. gedragsaandelen een object en een situatie in hun samenloop als een ònlosmakelijk … geheel gelden. Nogmaals, dat levert volgens mij juist structurele kenniswinst.
in: aantekening 90.71
En ik vind dus, als het ware omgekeerd benaderd, dat tevens niet-levende verschijnselen onderhevig zijn aan situationisme en bijgevolg aan duiding volgens, vooruit, algemene complementariteit.
in: aantekening 90.71
Ik ben, eh, wetenschappelijk juist vóór algemene regels. Zulke
regels moeten dan uiteraard voorzien in verklaringsvariëteit. En
daartoe vind ik … recursief … situationisme dienen. Een
passende beschrijvingsmethode biedt dan Metapatroon.
Situationisme dekt een spectrum van gedragsaandelen. Aan het ene
uiterste overheerst het ob- resp. subject met ‘zijn’
aandeel, aan het andere uiterste doet de situatie dat. [… Daarom]
stel ik voor om met beschrijving niet op “things” te
mikken, maar op gedrag dat resulteert uit tweeledige samenloop. Op
variëteit is dan de ene theorie berekend, die van ob-/subjectief
situationisme.
in: aantekening 90.71
Tja, wat … is iets? Het is maar wat iemand zijn aandacht waard
vindt, nietwaar? Aandacht voor iets-op-zichzèlf is echter onmogelijk.
Wat àls iets op de voorgrond geldt, verschijnt altijd tegen een
achtergrond.
Wat iets … is, vind ik er dus van afhangen. Ofwel, iets is (lees
ook: bestaat) m.i. niet ònveranderlijk, maar verschilt volgens
situaties. Want telkens de situatie in kwestie, eh, is als het ware
ònderdeel van wat àls iets geldt. Zo verandert iets van de ene situatie
op de andere situatie. Maar iets is óók altijd ònderdeel van een
situatie. Dus situatie verandert verhoudingsgewijs mee,
enzovoort.
Ik beschouw iets als een object wanneer de wisselwerking met situatie
onmiddellijk is. Een subject ‘zit’ er middellijker
‘in.’ Zo kent hij — volgens — aandacht, zeg ook
maar selectief. Hij kan zijn gedragsaandeel aan samenloop met situatie
willekeuriger kiezen mede gelet op zijn schatting van zijn
uitvoeringspotentieel. Die mogelijkheden bestaan volgens hem dan in de
relevante situatie om daarmee wellicht een andere situatie te
verwerkelijken met andere, volgens hem meeromvattende,
mogelijkheden.
in: aantekening 91.9
En zoiets als de algemene(r) beschikbare voorraad middellijkheden is dan cultuur. Een verschil tussen natuur en cultuur zie ik niet. Het is en blijft allemaal werkelijkheid volgens situationele gedragingendynamiek. Zowel ob-/subject als situatie oefent macht (lees ook: kracht e.d.), te weten op elkaar met hun samenloop Hoe algemener het referentiekader opgetrokken is, des samenhangender [dat] valt vol te houden.
in: aantekening 91.9
Sterker nog, op z’n situationeels verliest zgn wezen bestaansrecht (of het moet een principieel gedragsloos — gedacht — wezen zijn, dat ik met nul-identiteit aanduid).
in: aantekening 91.9
De ene situatie is de andere …niet.
Ik stel, kwalitatief ànders door expliciet differentiële grondslag, een situatietheorie van subjectiviteit voor.
En uitdrukking van dialectiek vergt, zoals ik als grondslag voorstel, van iets een algemeen geldige nul-identiteit en een situationele (deel)identiteit voor elke — verschillende — situatie waarin het verkeert inclusief verkeerd heeft.
Zo helpt een grondslag optimaal door wat — nog — allemaal ònbegrijpelijk moet blijven ‘als het ware’ te absorberen, opdat wèl begrijpelijk raakt wat er vòlgens zulke veronderstellingen nader wordt bedacht, beredeneerd enzovoort. Met dat begrip zitten we dus onvermijdelijk verkeerd in minstens de mate waarin, nota bene als onmisbare kunstgreep, de veronderstellingen ervoor slechts beperkt geldig zijn, waarbij we juist over de mate van gemis zelfs het principieelst in onwetendheid … verkeren. Voor de kwaliteit van een theorie is de ermee gevolgde praktijk maatgevend. Dat is een kwestie van doen, gedrag, dus. Dat heet ook wel pragmatisme.
En uit gefrustreerde praktijk, herstel, onze praktische frustraties valt dan weer te verklaren waarom we grondslagen — willen — veranderen. Hoe dan ook doen we niets, herstel, kùnnen we niets doen zònder veronderstellingen.
Daarentegen veronderstel ik één — soort — houding. Weliswaar begrijp ik die nog steeds matig, maar met subjectief situationisme op z’n enneadisch probeer ik tenminste tot een grondslag te komen die verder (!) consistente ‘beperking’ tot zo’n ènkele houdingsoort toestaat.
Oh ja, op z’n enneadisch ‘is’ een verschijnsel gedrag uit samenloop van een ob-/subject (lees ook: ding) en een situatie. Volgens het idee dat samenlopende dingen èn situaties veranderen — nee, je kunt niet tweemaal in dezelfde rivier stappen, sterker nog, je bent zèlf de tweede maal niet dezelfde als mede door de eerste maal — kan er onmogelijk een situatie worden aangewezen waarin het ding in kwestie ònveranderd blijft. Kortom, ik wijk van Kants veronderstelling af. Ik veronderstel dat er géén ding-in-zichzèlf bestaat, althans niet gedragsmatig (lees ook: voorzien van bepaalde eigenschappen). Ofwel, in die zin ‘heeft’ een ding nota bene géén wezen. Maar hoe zit het dan met de ervaring dat een ding wel degelijk van de ene naar de andere situatie voortbestaat, enzovoort? Voor — zulke — samenhang van doorlopende gedragsverschillen veronderstel ik dat een ding een nul-identiteit heeft. Kan ik dat bewijzen? Nee. Maar als — onderdeel van — een grondslag wekken bewijspogingen slechts nodeloze verwarring. Het gaat erom welke voordelen zo’n veronderstelling biedt.
Enfin, ik bekommer me dus niet om waarheid in absolute zin. Ik doe ook geen enkele moeite om zoiets als het wezen van iets te ontdekken.
Als wezen iets ke(r)nmerkends betreft, komt daarvoor m.i. slechts de telkens unieke samenloop van — wat respectievelijk verondersteld wordt als — ob-/subject en situatie in aanmerking. Een ob-/subject heeft, apart bekeken, door ‘zijn’ verschillende (!) situationele momenten heen géén gedrags-/eigenschapsmatig ònveranderlijk bestanddeel. ‘Zijn’ verschillende situationele verschijningsvormen worden als het ware bijeengehouden door ‘zijn’ nul-identiteit. Vooruit, noem dat maar een ònwezenlijk wezen. Nee, een ob-/subjectief situationele gedragsbeschrijving staat niet op zichzèlf met zoiets als intuïtief bewijs ervoor. Zowel betrokken ob-/subject als betrokken situatie komen van eerdere samenlopen. Nee, van zoiets als bestaan valt zelfs ònmogelijk zoiets als afstand te nemen. Ik leg er daarom zo mogelijk èxtra nadruk op door erkenning van situationele verschillen. En wat geldt als een intentionele gedraging? Een subject beschikt over cognitief vermogen. Op z’n enneadisch geduid betreft ook cognitie gedrag, dat in cyclische dynamiek — telkens — resulteert in een focus met bijbehorend motivationeel begrip. Met motief als onlosmakelijk onderdeel van zo’n interpretant is allereerst cognitie intentioneel (want ik vat intentie als synoniem van motief op). Volgens enig motivationeel begrip levert het subject in kwestie vervòlgens ook, zeg maar, buiten zijn ‘eigen’ cognitief vermogen een gedragsaandeel aan/in een — ervaren — situationele samenloop. Zulke gedragsaandelen zijn navenant intentioneel. En gedragsmatige samenhang? Die laat zich volgens — verloop van — motieven beoordelen. Zoals de enneade verder suggereert, van een motief-in-zichzèlf laat zich echter geen begrip-in-zichzelf verwerven. Daarmee moeten we het — blijven — doen.
Als differentiële factor voor wat als een verschil telt, veronderstel ik samenloop van wat zich enerzijds als deelnemend object, anderzijds als deelnemende situatie laat … veronderstellen. De samenloop beschouw ik als verschijnsel (lees ook: fenomeen) met hun respectievelijke gedragsaandelen als kenmerkend. Dus, andere combinatie, ander verschijnsel, enzovoort.
Nogmaals, geen zekerheid maar wèl nadere oriëntatie biedt insteek volgens de derde dimensie :-) van teken(gebruik) .
Maar aanvullend op individu (lees: subject) behoeft slechts milieu (lees ook: situatie) èxpliciet als factor te worden aangenomen. Volgens subjectief situationisme telt concrete samenloop oneindige variëteit.
Een teken geldt niet — als iets dat staat — tegenover iets, met dat àndere iets, ànders dan het teken, wèl als werkelijkheid. Evenmin geldt een teken … objectief als afbeelding. Daarentegen is èlk teken, nou ja, zo luidt mijn veronderstelling, een verzoek tot inschikkelijkheid. Wat voor een kunstwerk moet doorgaan, is óók een teken. En àls teken zijn er verhoudingen mee gemoeid. Een teken op zichzèlf … bestaat niet.
[E]enduidige ordening van verschillen-in-samenhang-door-de-schalen-heen[, maw] stelselmatige samenhang[,] raakt praktisch pas beheersbaar, althans, dat is mijn idee ervoor, door èlk verschil van iets, zeg maar, zèlf te beschouwen als — resultaat van — samenloop met iets ànders. Het ene noem ik dan een object, of een subject wanneer het voor gedragsaandeel over cognitief vermogen beschikt (en dat er ook voor benut :-), het andere een situatie. Een object (lees verder ook: subject) … zèlf valt aldus ‘als het ware’ uiteen in verschillende (!) situationele deelobjecten. Rara, hoe hangen ze — nog — samen? Daarvoor komt niet een samenloop met een zoveelste situatie in aanmerking. Daarom ken ik een nul-identiteit aan iets toe. Met ‘zijn’ nul-identiteit is opzettelijk géén gedragsaandeel van het iets in kwestie … verbonden. Dat maakt nul-identiteit pas geschikt als, zeg maar, scharnier tussen àlle situationele gedragsverschillen van dat iets. De m.i. stelselmatig noodzakelijke aanname van nul-identiteit van iets (lees ook: object) betreft àfwijzing van een wezen. Een iets/object telt géén onveranderlijke, aldus absoluut geldige eigenschappen annex gedragingen. Kortom, wie verschillen serieus wil nemen, moet zgn essentialisme meteen als principieel ònevenwichtig bestempelen. [… Nog steeds lijkt] dat echter het favoriete paradigma van [zgn] professionals. […] Dat is trouwens juist van … professionals een hoogst merkwaardige opvatting. Want wie de één vraagt of we dan netzogoed iemands ànders hadden kunnen inschakelen, kan rekenen op heftigste ontkenning. Hoezo, géén verschillen?
Mijn idee is dat ‘wij’ weliswaar van alles en nog wat een object resp. subject noemen, maar dat … zoiets géén essentie (lees ook: wezen) telt in de zin van ònveranderlijke, zeg ook maar algeméén geldige eigenschappen.
Volgens subjectief situationisme inclusief het taal-/tekenbegrip dat
èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, pakt hermeneutiek
dialogisch uit. […] Het, zeg maar, object van verklaring is een
teken. Je moet je dan afvragen wat de verzoeker — met jou —
ermee wil bereiken èn wat — jij als — de geadresseerde
eruit haalt voor je daadwèrkelijke gedrag. Beide beoordelingen staan
echter niet lòs van elkaar. Volgens subjectief situationisme kàn dat
ook niet. Het is immers onmogelijk om wat-je-eruit-wil-halen te
veronachtzamen voor verklaring van (lees o.a. dus ook: oordeel over)
wat-de-opsteller-ermee-wil. Dat neemt niet weg dat het …
verstandig is om je als verkerend in dialoog te beschouwen, dwz met
erkenning van de zgn ànder evenzo … goed als
subjectief-situationeel gericht.
Je kunt dialogische hermeneutiek oefenen met willekeurig wàt je als
teken opvat, aldus willekeurig wie (h)erkennend als deelnemer aan
tekenverkeer.
Wat je als — een — teken beschouwt, hoeft door de opsteller
niet tot jou gericht te — geweest — zijn (lees ook:
destijds niet voor jou om je ernaar te gedragen bedoeld te zijn). Je
moet voor verklaring van wat-de-opsteller-ermee-wil(de) dan behalve
wat-jezèlf-eruit-wil-halen vooral overwegen tot wie — je vermoedt
dat — de opsteller zich wèl richt(te). […]
Hoe groter het verschil is tussen — ervaring van — het
hier-en-nu van de opsteller van een teken en — ervaring van
— het hier-en-nu van de (in)directe geadresseerde, des te
speculatiever valt verklaring uit van wat-de-opsteller-ermee-wil(de).
Het kan ook navenant moeilijker zijn om, eh, redelijk te begrijpen
wat-je-eruit-zou-kùnnen-halen. Wat de opsteller als veronderstellingen
evident acht, geeft hij (lees ook: zij) immers niet aan. Daaraan dènkt
de opsteller zelfs niet, zolang hij veronderstellingen niet voor
betrekkelijk, maar absoluut geldig houdt. […]
Er komt bij dialogische hermeneutiek dan nòg zoiets als tweeledige
dynamiek kijken, te weten de poging om de veronderstellingen te
expliciteren die de opsteller ‘kennelijk’ benut, waarvoor
de beoordelaar op zijn (lees ook: haar) beurt zijn veronderstellingen
… benut. Pas in de loop van beoordeling kàn de beoordelaar zijn
veronderstellingen eventueel verwisselen voor wat de opsteller van het
teken in kwestie oppert. En dat is nogeens èxtra moeilijk, omdat juist
veronderstellingen vaak ònvermeld blijven in hun abusievelijk …
veronderstelde vanzelfsprekendheid.
Ik vind, en kan daarvoor dus naar Aristoteles verwijzen, dat het zijn van zijnden in absolute zin ònbegrijpelijk is. Het is zeker niet een thema dat een subject voortdurend bezighoudt. Daarentegen ‘ziet’ een subject zich telkens samenlopen met een situatie. Een samenloop ‘vraagt’ en het betrokken subject geeft ‘antwoord’ met gedragsaandeel. Zo ‘leeft’ een subject van samenloop naar samenloop. Met èlke samenloop verandert zowel het subject als de situatie. Het is dus niet alleen een steeds andere rivier waar een subject in stapt, maar óók een steeds ander subject. Daarvoor [kent] een subject als zodanig (!) [het vermogen] zich naar wederzijdse afhankelijkheden te gedragen met ter voorbereiding denken op zgn interdependente grondslag[, …] omdat z/hij voor èn na èlke cyclus pràktisch een motief … kent. Het blijft voor een subject m.i. echter principieel ònmogelijk om een motief als zodanig te kennen. In zoverre zit er beeldspraak in de enneade. Ik … denk motief vóór focus. Er doorheen is als het ware zichtbaar slechts het bijbehorende begrip. Een subject kan wel … denken dat hij haar/zijn motief … begrijpt, maar dat doet z/hij dan onlosmakelijk volgens een ànder motief (inderdaad, zoals Aristoteles aangeeft: opzicht). Wat mij betreft is het denken wat het … is. Daar valt niets aan te veranderen.
Zoals Aristoteles erkent ook Peirce, zeg maar, nader verschil. Het criterium noemt hij grond. Semiosis telt volgens hem dus niet een triade, maar dat drietal plùs grond. Daarmee ben ik aan de slag gegaan. Dat heeft via een zestal (hexade) een negental (enneade) opgeleverd […] door allereerst te benadrukken dat Aristoteles volgens opzicht resp. Peirce volgens grond een criterium voor meervoud met bijbehorende meerwaardigheid oppert en dat criterium vervolgens als het ware te verdelen over de elementen die Peirce triadisch veronderstelt. Zo verandert aan die drieledigheid niets, maar duid ik èlk door Peirce daarvoor verondersteld element op zijn beurt drieledig. Méér dan drie maal drie is negen is m.i. niet nodig voor een stelselmatig dekkende logica voor dia-enneadische dynamiek.
Ik herinner aan Peirce. Hij … kent drie, niet meer èn niet minder, eh, dimensies. Ik noem ze ook wel momenten, inderdaad, … precies dezèlfde drie. Door de ‘grondige’ uitbreiding van de drie — nadere — elementen die Peirce veronderstelt tot dimensies/momenten met op hun beurt èlk drie elementen ontstaat een enneade ter verklaring van stelselmatig bemeten [eenduidigheid].
Het eenheidsbegrip van Van der Schalk is terecht niet … eenvoudig. Een moderne(re) (aan)duiding ervan zou meta-eenheid zijn. Als telkens hetzèlfde geldt dan erkenning van … verschillen. […] Het kan echter niet bij louter verschillen blijven. Voorts betreft eenheid verhoudingen, maw samenhang tùssen verschillen.
in: aantekening 93.1
Noem zo’n opvatting een veronderstelling, grondslag e.d. Ja, ook èlke zgn wetenschappelijke opvatting is betrekkelijk in de zin dat zij een bepaalde grondslag met beperking van dien … volgt. Wèlke opvatting dan ook is relatief. […] Sterker nog, een zgn subject kàn niet anders dan zich telkens situationeel gedragen. Wat daarom als wederzijds verantwoord telt, is evenwichtigheid van gedragsaandelen door resp. -opbrengsten voor àlle subjecten die in een, vooruit, conversatie, betrokken zijn èn door de gevolgen ervan betrokken raken. Als een subject dat onder welke noemer dan ook niet allereerst leert af- en overwegen, doet z/hij dat vervòlgens ‘natuurlijk’ evenmin. […] Dat gaat mis, zeg maar dat evenwicht zoek is, indien dat voor hen voordelig is, maar voor anderen netzo praktisch nadelig uitpakt. Daarentegen volgens een wetenschapsopvatting die op verhoudingsgewijze ethiek is bemeten, lost de kloof als het … ware op. Het is dus niet zo dat religie tegenwoordig over ethiek moet gaan tegenover ònethische, immorele wetenschap. Wetenschap, herstel, wetenschappers zèlf moeten, uiteraard zoals iederéén, verhoudingsgewijs verantwoord — blijven — leren denken èn handelen. (Ook) zij zijn daarop aanspreekbaar. Dat [r]aakt […] echter zelfs nog moeilijker door ze in die hoedanigheid een positie te blijven gunnen aan de àndere kant van een kloof, vanaf de ene kant dus praktisch onbereikbaar. Is het soms zijn bedoeling om aan die ene kant een positie te bestendigen[? …] Nu vind ik dat zowel een zgn religie zulke waarheid evenmin in pacht kan hebben als dat wetenschap op de grondslag van subjectief situationisme niet ontkomt aan “verbondenheid met het persoonlijke leven.” Wèg kloof. [… Nee, een ‘enkele’ zgn vakdiscipline [kan] geen dekkende zedenleer […] bieden[. …] Ook en vooral de grondslag daarvoor vergt een onvermijdelijk irrationeel moment met betrekkelijkheid van dien[. …] Uitgaande van wederzijdse afhankelijkheden (lees ook: interdependentie) lukt dat overigens alweer wat minder … ònnauwkeurig volgens het recursieve beginsel van ob- annex subjectief-situationele gedragsverbijzondering. […] Het is moeilijk tot besef te raken dat een bepaalde “leer” niet — langer — voldoet. Dat vergt met voorrang wijziging van de grondslag ervan, een zgn paradigmawissel.
[Wie] bekend [is] met semiotiek volgens Charles S. Peirce, herkent u
in mijn negenledige schema (enneade) […] zijn triade als
hoofdlijn. Wat Peirce er als zgn grond echter nogal onbepaald laat
bijhangen, heb ik mede nav het wilsbegrip van Arthur Schopenhauer als
het ware verdeeld over zijn ‘oorspronkelijke’ drie
elementen. Vervolgens heb ik die drie tweetallen èlk van een, zeg maar,
scharnierelement voorzien (zoals Peirce feitelijk teken als
scharnierelement tùssen — zoals hij ze noemt — enerzijds
object, anderzijds interpretant opneemt). Enfin, zo ben ik tot een
enneade gekomen. Daarmee komt tot uitdrukking dat een subject telkens
situationeel gedragsaandeel levert. Daarvoor benut hij (lees ook: zij)
zijn (lees ook: haar) cognitief vermogen. Klopt, niet slechts een mens
geldt als subject. Voor wàt hij als zijn situationele gedragsaandeel
voorneemt, ‘kent’ hij dus tevens een bijbehorend(e)
grond(aspect). Op z’n enneadisch noem ik dat motief. Intentie?
Ook goed. Er is ook een bijbehorend scharnierelement. Voor
interpretatie heb ik dat focus genoemd. Ik hoop daarmee de vergelijking
met optiek op te roepen. [Wie] dóór een lens kijkt, is wat [z/hij] aan
de àndere kant van de lens scherp ziet afhankelijk van de focus. Maar
[zich]zèlf ziet [z/hij] niet. Dat lukt [een subject] àls (be)kijker
zelfs nooit. Zo is het volgens mij ook met motief. Dat kàn als zodanig
géén — ook op z’n enneadisch verondersteld — begrip
zijn. Want zodra [een subjedt] er àls begrip, eh, rationeel greep op
… wil krijgen, gebeurt dat ònvermijdelijk volgens een ànder
motief, enzovoort. De principiële ontoegankelijkheid van motief
‘houdt’ het irrationeel.
Zo beschouwd betreft èlke interpretatie (lees ook: cognitief
gedragsaandeel) door èlk subject een combinatie van een irrationeel
(motief) èn een rationeel element (begrip). Daarnaar gedraagt het
subject in kwestie zich. En daardoor verandert zowel subject als
situatie, enzovoort. Wat Peirce cognitieve massa noemt, is dus op enig
moment zoiets als de tussenstand van motivationele begrippen in verband
(!) met zijn subjectief-situationele gedragingen. Het is dus maar wat
een subject eerder zoal heeft gedaan en als, hmm, ervaring ònderdeel
van zijn cognitieve massa is gaan uitmaken, leren heet dat ook wel.
Daarmee bepaalt z/hij wat hij als volgende situatie vindt tellen,
inderdaad een “mens […] zoek[t] de zin van iets,” en
welk gedragsaandeel z/hij erin neemt. Zo doet z/hij een vòlgende
ervaring op, enzovoort. Daardoor kan en zal mede wijzigen, motief en
zo, wat z/hij zinvol acht. En dat kan niet alleen “van persoon
tot persoon […] verschillen,” maar tevens pèr persoon van
moment tot moment. […]
Tja, [we] kom[en] niet heen om een algemener … paradigma dat
willekeurige (!) gedragingen plus eraan ten grondslag liggende ideeën
helpt verklaren. Dat maakt pas de weg vrij om beoordelingen van normaal
tot en met radicaal — wat — zuiverder
‘verhoudingsgewijs’ te duiden, dwz onder de noemer van
ethiek, religie resp. politiek (wat dan ‘natuurlijk’ ook
enneadische semiotiek vergt :-).
Oh ja, volgens de enneade is het juist onmogelijk om tekenleer (lees
ook: semiotiek) èn “kennisleer […] gescheiden [te] houden
van ontologie.” De aanzet tot het principiële verband ertùssen
gaf bij mijn weten dus Peirce.
Volgens de aanname dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid
is, omvat wat een subject àls teken ‘verwerkt’ met zijn,
algemener gesteld, cognitief vermogen nota bene méér dan, bijvoorbeeld,
zo’n ènkel woord. Want wat een subject telkens met een teken, zeg
maar, gedekt ervaart, is de situatie waarin z/hij verkeert (om mede
naar aanleiding daarvan een … voorstelling van haar/zijn vòlgende
gedraging op te stellen, die voorstelling als plan uit te voeren,
enzovoort de ene na de andere cyclus). Per cyclus gebeurt dat gericht.
Dankzij focus ‘ziet’ het object een ònderdeel van de
situatie scherp(er) dan de rest. En dàt ònderdeel wordt doorgaans
object genoemd. Dankzij zulke focus kan het subject, zeg verder ook
maar, inzoomen en — nadere — eigenschappen van het object
in kwestie ‘zien.’ Het leiden van aandacht naar een object
met eigenschappen leidt aandacht echter onvermijdelijk àf van de
betrekkelijke positionering van wat voor het object in kwestie
doorgaat. Dat is de omvattende situatie.
Wie zelfs helemaal ‘vergeet’ dat een object een situatie
‘nodig’ heeft om aandacht erop àls object gevestigd te
krijgen, gaat objecten voor ònbetrekkelijk houden. Dat is het idee van
het zgn wezen met bijgevolg het idee van algemene geldigheid van
‘zijn’ eigenschappen. Dat is het averechtse objectbegrip
van logisch atomisme. Wie daarin gelooft, kan gedragingenvariëteit die
cognitief vermogen helpt … voor te stellen enzovoort voor het
subject dat erover beschikt nooit verklaren. En aan dat gebrek gaan dus
voorzieningen onherroepelijk mank als de grondslag ervoor géén
differentiële gedragsfactor kent zoals ik die met situatie …
voorstel (en enneadisch daarmee volgens beide andere
cyclusdimensies/-momenten verbonden, dat verband als onlosmakelijk
verband ontleen ik aan de triadische opvatting van Charles S. Peirce
over semiosis, met context als differentiële tekenfactor resp. met
motief als differentiële cognitiefactor).
[Zij] gaan […] er [echter] abusievelijk van uit dat een
voorstelling zoiets als een eindresultaat is. Maar voor zover
‘het’ al iets aparts is, nee, dus, gaat het op z’n
cyclisch om een — onderdeel van een — tussenresultaat (wat
dus al evenmin als iets strikt aparts valt te begrijpen). Met
situationeel subjectgedrag als doel telt zo’n voorstelling als
een middel. Indien bij nader ‘inzien’ gedragsdoel en
-middel zoals eerder … voorgesteld niet blijken te stroken, maw
wanneer een verwachting onterecht blijkt, ervaart een subject stellig
een verrassing; z/hij moet ‘kennelijk’ schakelen voor het
opstellen van een alsnog passender … voorstelling.
[…]
Wat ik volgens de stelling dat èlk teken een verzoek tot
inschikkelijkheid is voorspelbaar acht, is dat de hersenactiviteit van
een subject toeneemt indien er iets gebeurt dat z/hij gelet op
voorgaand situatieverloop niet verwacht. Z/hij moet haar/zijn
gedragsvoorstelling ‘kennelijk’ wijzigen, en dàt kost
haar/hem meetbaar èxtra moeite. […]
Ja, het cognitief vermogen van een hond werkt principieel op dezelfde
manier als dat van een mens. Maar het lijkt mij juist aannemelijk dat
focus van subjectsoort tot subjectsoort nogal kan verschillen. Een
teken dient als afstemmingsmiddel voor verschillende (!) gedragingen
door deelnemers. Daar kunnen sterk afwijkende, vooruit, objectiveringen
‘achter’ zitten. Een mens verwacht dat, als z/hij een bal
gooit, de hond ‘m haalt. De hond verwacht dat, als z/hij wat dan
ook ophaalt voor wie dan ook die haar/hem iets te eten kan geven, die
persoon haar/hem dat eten daadwerkelijk geeft.
The scheme I took my departure from is Charles Peirce’s. I
have maintained his ‘original’ three elements as what I
subsequently call dimensions, or moments, with each dimension now
counting three elements (making nine element all together, aka ennead).
[…]
What the ennead allows, and I find Peirce has to be applauded for
inspiring such connections, is comprehensively ordering —
scientific — disciplines. For you may recognize that efforts
according to traditional disciplines are habitually concentrated each
on one of the three enneadic dimensions. Then, the ennead lets you
hypothesize how such different disciplines may be related, too.
Meanwhile, pursuing any such discipline more or less on its own, the
enneadic dimension which it may be assumed that underlies it, suggests
a set of three, say, metaconcepts. For anything to do with data,
information, or whatever it is called, the obvious orientation follows
the sign dimension, containing the related elements of context,
signature and intext. The scope they cover is open, because they are
assumed to be relative. For example, bank. Take the word as a
signature. By itself, it is not clear what it means. As, formally
called, sufficient and necessary ‘information’ must be
added for disambiguation. That is covered by what according to the
ennead’s sign dimension is the element called context. Is it a
bank as a financial establishment? Or the side of a river? With
everything considered relative, in turn — the word —
financial establishment may require to be taken as a signature, et
cetera. The metaconcept intext covers what completes the unambiguous
overall sign as a pertinent description (with parts of intext, when
considered necessary, taken as signatures, et cetera). […]
In terms of the ennead, Metapattern […] includes context in
descriptions. What context is supposed to describe or, rather as Peirce
productively assumes and what the ennead helps to make more explicit,
mediates are situation along one of the other two dimensions and motive
along the other of the other two dimensions.
in: note 80.3
I’d rather like to consider the enneadic framework an useful,
even long overdue, extension of Peirce’s triadic one of
semiosis.
I came up with the idea while pondering on his qualification, a
qualification Aristotle, among others, already suggested as necessary
to account for relevant variety, for that matter, with Peirce
emphasizing that “a sign is something which stands to somebody
for something in some respect or capacity.” That is, in his
words, too, “a sign stands for [an] object, not in all respects,
but in reference to a sort of idea, which I have sometimes called the
ground of the [sign].” Uncertain of where to place
“ground,” though, I took a trusted engineer’s
approach and supplied each and every one of Peirce’s three
elements with ‘its’ ground, thus arriving at six elements.
When you don’t want to miss, just hit everything. The result
might be surprisingly effective, which in this case I certainly found,
and continue to find, it to be. For Peirce’s original three
elements had become three, say, dimensions with each dimension counting
two elements. Next, as an engineer I had also recognized the
exponential advantages from what Peirce introduces as a third element,
i.e., sign explicitly mediating (also read: acting as hinge) between
elements of, and thereby overcoming limitations from lack of
flexibility, a merely dualistic framework. Indeed, another decade
earlier I had developed a formal method for conceptual modelling,
Metapattern, based on what from subsequently studying Peirce’s
semiotics I could place as the mediating element on the sign dimension.
More or less repeating the procedure, I continued to supply both other
‘dimensions’ each with such a mediating element, too. From
Peirce’s triad and including — as a fourth element? —
his reference to ground, a framework consisting of nine irreducible
— the term […] is also Peirce’s — originated,
hence called an ennead. […] No doubt, you’ll readily
recognize Peirce’s triad ‘at the centre.’
in: note 80.4
One of my claims is that the ennead facilitates interdisciplinary explanations. If so, I venture to add that it should be of some philosophical interest, and from there support many practical interests becoming more realistically integrated. If pragmatics is not about … practice, what is?
in: note 80.4
Take what you may believe to be an object. You’ll find that
what you may believe to be its behaviours differ between what you may
believe to be situations in which the object in question takes part one
situation after another. Actually, particular behaviour, also say, a
phenomenon, results from such participating of object in situation,
both changing as a … result, and so on. So, as the object
contributes to behaviour, borrowing Stirner’s terminology, it
‘owns’ the situation, while for its contribution in turn
the situation ‘owns’ the object.
What an object contributes always depends on both how it has
accumulated effects of earlier situational confrontations and the
situation it now meets. And, of course, the other way around goes for
how an actual situation provides for its contribution upon meeting with
an object.
In so many words, this was the view of Niels Bohr: complementarity. In
fact, Aristotle already stated, that “the most certain of all
[…] principle[s] […] is, that the same attribute cannot at
the same time belong and not belong to the same [o]bject and in the
same respect; we must presuppose […] any further qualifications
which might be added.”
There is no – use for assuming a – so-called essence of an
object, on the contrary. Yet, situationally different behavioural
contributions may seem to ‘originate’ from some continuing
object. It has led me to assume the nil-identity for an object. It
serves to allow for joining an object’s different situational
behavioural contributions (in Stirner’s terms: its uniquely
different situational appropriations).
Through time, every confluence of object and situation, that is, every
phenomenon, is unique.
Yes, in some situation objects, too, may be discerned. You are quite
right, I find, to refer to the ideas of Spinoza with their implications
of – additionally assuming – both relativity and
recursiveness.
Some objects can take an active part in behaviour on account of
‘possessing’ cognitive power et cetera. I call such an
object a subject. As any object, though, a subject doesn’t
‘have an essence. Therefore, I assign a nil-identity to a
subject, too.
It all makes sense from the perspectives of both physical and cognitive
sciences, not to forget evolutionary theory. Actually, what I propose
as a logic of interdependence points at establishing coherence between
so-called disciplines still being predominantly pursued separately (at
risk of mutual neglect of necessary and sufficient
‘ownership,’ i.e., responsibility).
in: note 80.7
Aristoteles maakt onderscheid volgens opzichten. Die noem ik situaties. Blijkbaar ontgaat [menigeen] de ‘opzichtelijke’ strekking voor stelselmatig bruik-/houdbare duiding van pragmatiek (omdat [z/]hij het belang dáárvan niet beseft).
[U]itgaande van — zoiets als evolutionaire — pragmatiek [acht ik] Peirce’s bemiddelingsidee voor teken […] kenmerkend voor èlk leven. Dat vind ik passen bij gedragsmatig verschil tùssen wat voor organisme en wat voor omgeving ervan doorgaat. Afstemming van verschil houdt bemiddeling in. Kortom, het ontstaan van leven is het ontstaan van teken.
Dat lijkt mij hoe dan ook een ander, eh, soort situatie dan wat ik
zoal onder situatie versta. Op ‘mijn’ betekenis kan ik
blijven uitkomen door oer-/grondsituatie op te vatten als
ònlosmakelijke gesitueerdheid. Nota bene, dat betreft dus — nog
— géén situatie, maar zoiets als voorwaarde ervoor. Noem het ook
maar een structuurbeginsel. Welke, zeg maar, daadwerkelijke situaties
tellen, hangt er telkens maar van af.[…]
[Zo’n zgn] oer-/grondsituatie […] kàn een subject
[zelfs]niet kennen. Het is niet de objectieve insteek die
‘tegenover’ de subjectieve kan worden gedacht, maar de
situationele. En van die tegenstelling blijft niets over, omdat de
keuze voor wat àls situatie telt … subjectief is. Dat blijft
echter alom veronachtzaamd, nou ja, aangenomen dat ik een punt heb.
[…] Ik stel subjectief-situationele heroriëntatie voor.
in: aantekening 95.6
Het is natuurlijk ook met theorie maar weer, welk … gezichtspunt geldt. Ik houd het voor gezichtspunt op een subject dat ‘kijkt’ en dat niet ànders dan verhoudingsgewijs kàn doen. Daarvoor telt steeds het belang (enneadisch: motief) dat hij doorgaans overigens onbewust vervolgt (en de ene waarneming kan leiden tot een ander motief, enzovoort).
in: aantekening 95.7
[H]et terùgvragen naar argument(en) [houdt] ooit op […] met wat […] intuïtief, zeg ook maar ònbeargumenteerd dus àls het ware, verondersteld, herstel, vóórondersteld moet zijn. Dergelijke zgn grondslagen vallen in soorten en maten te … verzinnen. Dus over betrekkelijkheid gesproken, het hangt òmgekeerd van gekozen grondslag (lees ook: paradigma, axioma’s e.d.) af, welke redeneringen logisch gelden.
En zo’n subject ervaart “de buitenwereld,” waartoe hijzèlf overigens behoort, telkens als een situatie. Ziedaar, subjectief situationisme, alles veranderlijk […].
Zo is èlke grondslag onredelijk in waarvan ‘domweg’ moet worden uitgegaan. Verstandig, zolang het werkt.
Aan cirkelredenering valt onmogelijk te ontsnappen. Om —
verder — te kunnen redeneren moet … iets verondersteld
zijn. Zo’n veronderstelling, vaak een samenhangend aantal ervan,
heet ook wel axioma, paradigma. Nogmaals, de overdrachtelijke cirkel
blijft omsluiten wat vòlgens de eraan ten grondslag liggende
veronderstelling redelijkerwijs begrijpelijk is te krijgen. Maar als je
de veronderstelling(en) wijzigt, resulteert een ‘cirkel’ op
een àndere plaats en met een àndere omtrek.
De meeste mensen beseffen overigens niet, en weigeren zelfs maar
overweging, dat ze veronderstellingen vòlgen, laat staan dat zij
— tot op zekere hoogte — op àndere veronderstellingen
kunnen overgaan.
De vraag is dus niet zozeer, algemeen uitgedrukt, waarom verandering
moeilijk is. Het hangt er immers maar vanaf of iemand er(gens)
moeilijk, of juist makkelijk, over ‘doet.’
Dat geldt voor iedereen met, eh, overwegingsvermogen, een vermogen dat
bekend(er) staat als cognitief vermogen.
Alle levenswezens beschikken erover als onderdeel van
overlevingsvermogen. Volgens soortelijke beperking betreft het een
individueel vermogen voor differentieel gedrag, dwz voor gedragsvertoon
dat verschilt mede afhankelijk (lees ook: al naar gelang) van
omstandigheden (lees ook: situatie).
Dat vermogen, waarvan de werking natuurlijk ònlosmakelijk eveneens als
gedrag telt, kan het individu in kwestie door ervaring blijven
ontwikkelen voor nòg weer passender gedragsmatige differentiatie,
enzovoort.
Het lijkt inderdaad … gemakkelijker om verandering door iemand
allereerst zelfs maar eens overwogen te krijgen met een voorstelling
van (tussen)resultaat ervan àls meer voordelig dan àls minder nadelig
voor, het is niet anders, hemzèlf.
Ook iemands beoordeling àls voor- dan wel nadelig hangt er maar van
af.
Als voorwaarde voor overweging enzovoort kan iemand echter zijn
veronderstellingen moeten … veranderen. Zo’n wijziging heet
ook wel een paradigmawissel.
Andere aanduidingen voor paradigma zijn o.a. axioma’s, grondslag,
uitgangspunten en, zoals al genoemd, veronderstellingen. Als zekerheid
gedacht voor àfleiding van — verdere — gedachten enzovoort
resp. herleiding van — willekeurige — gedachten ertoe ook
metafysica en ontologie genoemd, en theorie. […]
Het is nota bene niet zo, dat iemand zich zònder veronderstellingen kan
gedragen. Het idee dat aan veronderstellingen niet valt te ontkomen, is
ook niets nieuws.
Ik stel dus als veràndering niet, herhaal, niet voor dat
‘we’ ons mèt veronderstellingen ervoor moeten gaan
gedragen. Daar is immers niets … ànders aan. Nogmaals, dat doen
‘we’ allemaal, altijd.
Maar ook dàt is natuurlijk weer een … veronderstelling.
Zowat òmgekeerd verzet ik me tegen verwaarlozing van
veronderstellingen, tegen al dan niet opzettelijk ontwijken van
aansprakelijkheid erop.
Nogmaals, daarmee ‘wil’ ik niet iets … ànders dan wat
talloze mensen sinds mensenheugenis als wederzijds (!) voordeliger
voorgesteld hebben.
Ook ik erken dat vrijwel iedereen vrijwel altijd, mijzelf zeker niet
uitgezonderd, impliciete veronderstellingen volgt. Dat heeft immers
evident zgn evolutionair … voordeel. Iemand verkeert
‘in’ een situatie (lees ook: in het moment). Blijkbaar
werkt zoiets als categorisering zoiets als onbewust snel en zodra
volgens dergelijke … overweging een passende situationele
categorie is ‘herkend,’ kan iemand het dienovereenkomstige
— verdere — gedrag navenant snel voortbrengen.
Zo gedraagt iemand zich differentieel door-de-situaties-heen,
situationele categorieën vergaand netzo onbewust eventueel af- en
aanlerend, herschikkend e.d.
Ook situationele classificatie verloopt … natuurlijk van situatie
tot situatie, dus volgens veronderstellingen die ‘behoren’
tot de situatie waarin iemand ‘denkt’ dat hij verkeert. Dat
levert de categorie van wat hij aldus houdt voor de vòlgende situatie,
waar dan weer veronderstellingen ‘bijhoren’ voor zijn
— verdere — gedrag, enzovoort.
Ik geef hiermee een uiterst ruwe schets. Hopelijk is hoe dan ook
duidelijk dat als … veronderstelling redelijk is, dat
veronderstellingen variëren overeenkomstig de combinatie (!) van
individu (lees ook: subject) en situatie.
Wat àls veronderstelling voor — andere — veronderstellingen
moet gelden, heet ook wel een metaveronderstelling.