Metapatroon > interdisciplinaire grondslagen > semiotiek
The novelty that underlies Metapattern consists of combining both situation and context as recursive functions in an encompassing, interdisciplinary semiotic framework of enneadic dynamics. What results are, among others, new concepts of situation and context.
in: Metapattern: information modeling as enneadic dynamics
Every behavior is situational, making every text … contextual. You can substitute information for text. It follows that the means for contextualizing information is, yet again, information. Only such a generic principle leads to a straightforward formalism for context.
in: note 23.1
We moeten beseffen, vanaf de minste betekenisverschillen, hoezeer onze ervaring van wat bekendheid met een ènkel teken lijkt … context impliceert.
I'd like to emphasize that I am keeping situation formally distinct from context.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
Volgens de zgn semiotische enneade is situatie […] een begrip langs de object- of realiteitsdimensie, terwijl context past langs de tekendimensie. Op die manier gaat het niet om synoniemen, maar constitueren ze een correspondentie van verschillende dimensies.
Evolutionair is de mens […] toegerust voor situationele variëteit. Dat vermogen deelt de mens overigens met iedere soort waarvan een organisme tekens kan verwerken (semiosis).
in: Informatiekundig onbehagen
[T]he semiotic ennead [holds] general, i.e. cross-cultural, or supra-situational, validity. Of course, it also explains the sign life of other animals and plants.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
Especially the idea of the meaning of meaning leads [Welby] to claim explicit recognition for the quality of expression. She coins the name significs for such a discipline.
in: Victoria Welby's significs meets the semiotic ennead
Peirce should be credited for an especially efficient set of assumptions dealing precisely with experience and behavior. He made the relationship itself explicit as a third term: sign. His key idea for semiotics is that concept (Peirce: interpretant) is no longer directly related to object. Sign mediates. A semiotic triad results and Peirce prescribes its irreducible nature, i.e. any reduction compromises the integrity of so-called semiosis.
It may be readily recognized that the semiotic triad doesn't yet accommodate perspective.
Holding on to Peirce’s transcendental approach, I turned his semiotic triad into a semiotic ennead, i.e. with nine rather than three irreducibly related elements. […] An axiomatic framework with nine rather than three elements allows for more variety to be explained from it. If you will, it is a more powerful tool.
in: On "nil" modality and Metapattern
The ennead retains Peirce’s essential assumption on transcendentalism. So, it also irreducibly links all its elements in semiosis. The original three elements reappear as dimensions, each dimension now constituted by three more detailed elements.
in: Semiotics of identity management
Langs èlke dimensie zijn een voor- en achtergrond aan de orde. Zo liggen situatie en gedrag (met identiteit als scharnier) langs de objectdimensie. Daarom kan je gedrag het voorgrondobject noemen en situatie het achtergrondobject.
Het ontwerp van begrippen in de semiotiek is […] uitgebreid tot negen evenzeer niet-reduceerbare op elkaar betrekking hebbende elementen, de semiotische enneade door interpretaties van het concept ‘grond’ van Peirce en basisconcepten van de ‘Metapattern’ benadering voor modellering van informatie.
in: Een nieuw raamwerk voor informatiebegrippen
Die enneade lijkt ingewikkelder, maar met potentieel voor passende variëteit rijzen er vervòlgens in het gebruik geen vragen (meer) die slechts metafysisch opgelost kunnen worden. Per saldo is dat gauw véél eenvoudiger, om maar erover te zwijgen dat opbouwend inzicht anders illusoir en bijgevolg dito voorzieningen domweg onbereikbaar blijven.
Peirce's concept of the triad integrates ontology, epistemology and
semiotics. The semiotic ennead only makes it a more powerful idea.
[…] Peirce’s original triad irreducibly links interpretant,
sign and object. His elements are [the ennead’s] dimensions, with
now three elements along each dimension: 1. motive, focus and concept
constitute interpretant, 2. context, signature and intext constitute
sign, and 3. situation, identity and behavior constitute object.
Between different dimensions, motive, context and situation
‘form’ a triad. So do focus, signature and identity. And
concept, intext and behavior. Elements along a dimension are relative,
i.e. as the focus shifts, motive and concept(s) change accordingly,
etc. with corresponding changes along the other dimensions.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 1
Je kunt [de enneade] als een handleiding voor correspondenties opvatten. Zo van, als je context opneemt in een model, beeld je aldus een situatie af zoals je die blijkbaar objectief veronderstelt. Het karakter van correspondenties verklaart hopelijk ook waarom er negen elementen zijn, zodra je langs één dimensie uitkwam op drie elementen als nodig en voldoende voor passende variëteit.
De semiotische enneade ‘zegt’ ook iets over het
operationaliseren van intenties. Langs de dimensie van wat Peirce
oorspronkelijk als enkelvoudig element de interpretant noemde, [telt de
enneade] drie elementen: motief, focus en begrip. Lees voor motief ook
intentie, en voor begrip ook concept. Een verdere aanvulling op Peirce
houdt in dat [de] enneadische elementen relatief zijn langs hun
primaire dimensie. Dat wil langs de interpretant-dimensie zeggen dat de
focus niet slechts radicaal kan verspringen, maar ook met zeg maar
enige continuïteit kan verschuiven. Het effect van zulke verschuiving
is dat — een gedeelte van — wat oorspronkelijk
motief/intentie was, tot begrip/concept gaat behoren. Of, omgekeerd,
— een gedeelte van — een begrip/concept gaat (mee)tellen
als motief/intentie. Nota bene, intentie en concept bepalen dus
elkaar!
Vervolgens kunnen we er praktisch van alles mee. Dat komt door de
verbinding in de enneade met twee andere dimensies, waaronder de teken-
of informatiedimensie.
in: Aantekeningen over semiotiek
[Such] a foundation […] enables [us] to treat the concept of sign positively, i.e. approaching it as an object with the rigor appropriate for the increased scope of relevance. A semiotic ennead integrates as irreducible the modeling of reality, cognition and sign.
in: Mannoury's significs, or a philosophy of communal individualism
Elk nieuw paradigma is […] sui generis (want anders is het geen nieuw paradigma, zo flauw is het). Zodra dat speelt, weet je dat simpele één-op-één transpositie van termen respectievelijk begrippen tekortschiet. Het is, zoals ik met Dia-enneadic framework for information concepts probeer te suggereren, dus nog veel ingewikkelder. Nou ja, ingewikkelder totdat je doorkrijgt hoe simpel het pas daardoor is.
in: Aantekeningen over semiotiek
With the sign structure already fully equipped for variety in expression, it only remains to apply its equivalent to the categories of both reality and interpretation. The result is […] the semiotic ennead. It supports a far more detailed understanding of the dynamics of semiosis.
in: Victoria Welby's significs meets the semiotic ennead
When you look at the ennead's visual presentation, indeed, it seems just static. That's why I add emphasis on enneadic dynamics. […] Enneadic dynamics involves randomness, too.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
De dynamiek is interdimensionaal! Zodra je teken erkent als oorzaaktype, zit je daaraan onherroepelijk vast (althans, volgens de enneade).
The ennead retains the triad's essential assumptions. It also irreducibly links all its elements as constituting semiosis. […] Between dimensions, correspondences rule.
De enneade als dynamisch referentiekader biedt bovendien een formalisme voor tekenvariëteit.
in: Axiomatische informatiekunde
De wereld van Jip & Janneke is spreekwoordelijk geraakt voor
eenvoud. Die schijn bedriegt echter. Zelfs hun kleine, gesloten
wereldje blijkt stèrk gevarieerd. Dankzij een reële kijk helpen Jip en
Janneke daarom inzien dat wenselijke versimpeling waarmee menigeen ze
vereenzelvigt, averechts kan uitpakken.
Wie de betekenisvariëteit van Jip en Janneke erkent, heeft meteen voor
de èchte wereld een volwassen opvatting geleerd van semantiek en
pragmatiek. Dat is de open wereld van alsmaar groeiend
informatieverkeer, de informatie- ofwel netwerkmaatschappij.
The semiotic ennead safeguards against conceptual simplification.
in: Semiotics of identity management
Het is wellicht lastig te herkennen dat [de] 'waarden' langs dimensies van de semiotische enneade geen constanten zijn, maar in eerste aanleg ook weer stelsels van variabelen (steeds een stelsel want ze bepalen elkaar onderling; bijvoorbeeld wat als situatie geldt, volgt uit gedrag, v.v.). Dat houdt het raamwerk compact en flexibel (en ik zou niet weten hoe je dat netjes op basis van constanten schetst; om te beginnen is de verzameling constanten open; dat is weer precies de reden dat ik het op variabelen houd). Maar als je constanten verwacht is dat natuurlijk niet duidelijk.
in: Aantekeningen over semiotiek
[T]he semiotic ennead meets all consistent requirements Welby has drawn up for significs, and more.
in: Victoria Welby's significs meets the semiotic ennead
With semiosis attributed to participants, communication is modeled with corresponding enneads. Reduced to dyadic communication, a dia-enneadic model, or framework, results.
I’d like to draw special attention to the way how the semiotic ennead encompasses motive and identity in a single ‘system.’
in: Semiotics of identity management
An extension of the semiotic triad into an ennead argues for a relative status of goal, or motive. […]. In semiosis, an actor constructs a sign from a configuration of — again, the relative concepts of — motive, focus and concept. In short, he brings a perspective to his own observational behavior. The resulting sign is transformed in cycles of semiosis into another configuration of motive, focus and concept. That is, semiosis changes the actor’s perspective, resulting in one particular behavior or another.
in: Metapattern for converging knowledge management with artificial intelligence
The irreducible part motive plays in enneadic semiosis explains the nature of sign use, i.e. language: Every sign is a request for compliance.
in: Semiotics of identity management
My model for order in interpretation, including its dynamics, is the semiotic ennead. A particular focus 'controls' behavior.
in: Mannoury's significs, or a philosophy of communal individualism
Door het toepassen van de semiotische enneade kan communicatie […] worden gemodelleerd als een raamwerk dat structuur aanbrengt tussen de verschillende begrippen die worden gehanteerd.
in: Een nieuw raamwerk voor informatiebegrippen
Verwarring over informatie valt grotendeels toe te schrijven aan overtreding van de aanname van onlosmakelijkheid.
in: Constructieve filosofie in informatiemanagement
The ennead is a powerful interdisciplinary device. It retains the original elements of Peirce's triad as dimensions. Along each dimension, concepts are now arranged to create formal structure in models. Correspondence between phenomena along the different dimensions can be established in detail. Applying […] Metapattern, from the sign-as-model it is possible to infer more rationally about both the configuration of interpretants and the configuration of reality (where the latter is of course inferred from the interpretive structure which the sign mediates).
in: Metapattern: information modeling as enneadic dynamics
[D]e semiotische enneade [is] netzogoed de hermeneutische enneade enzovoort.
in: Aantekeningen over semiotiek
Het thema 'perspectief' [laat zich] mooi verbinden met de elementen focus-signatuur-identiteit in [de] semiotische enneade. [Dat leidt] tot synthese van fenomenologie en semiotiek.
in: Aantekeningen over semiotiek
What th[e] ennead accomplishes is that sign is not only related to
object and interpretant in, say, an absolute sense. [It] also captures
sign variation as related to objectified variety and interpretative
variety. Actually, I find it difficult to overstate the importance of
including variety through such a straightforward formalism.
An integrated treatment of variety from a single conceptual
perspective is of more practical value than ever. For example, the
Internet has demonstrated the feasibility of increased information
interconnection. So, more than ever information management requires
explicit measures for conceptual precision. The ennead offers
guidelines for ruling out ambiguity at any scale imaginable.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 1
What the ennead does, is also provide threesomes/triads as windows. Will flows into cognition through the boundary window of the threesome motive-situation-context. And it flows out again through the 'window' of the threesome of concept-behavior-intext. It essentially makes the ennead a model of a funnel, or conduct.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
Je kunt de semiotische enneade opvatten als een bepaalde structúúrweergave van zoiets als het kennisproces. Want kennis is geen ding, zeker geen ding-op-zichzelf. [K]ies je eenmaal voor het semiotisch perspectief, dan is door de enneadische structuur [o.a.] een gemotiveerd concept ònlosmakelijk verbonden met ondermeer een situationele gedraging. […] (Ook) kennis is inherent structureel, zodat een atomaire definitie (wederom) subiet averechts uitpakt.
[U]itdrukkelijk nee, de interpretatiedimensie beperkt zich beslist niet tot bewustzijn, nogmaals, althans niet zoals ik de enneade bedoel.
[S]ubjectief situationisme [..] betreft een synthese van ideeën van Schopenhauer (wil en voorstelling), Peirce (semiotiek en pragmatisme) en wat ikzelf eerder bedacht als methode voor contextuele betekenisdifferentiatie (metapatroon). Het resultaat is een uitbreiding van de zgn triade. Elk ònlosmakelijk element zoals Peirce veronderstelde, verruimde ik tot een, zeg maar, dimensie. Langs èlk van die drie dimensies heb ik vervolgens (weer) drie elementen aangenomen. Dat negental vormt (dus) een enneade. Zo kom ik op samenhang tussen
dimensie: subject (interpretant) / elementen:
motief — focus — concept
dimensie: object / elementen: situatie — identiteit —
gedrag
dimensie: teken / elementen: context — signatuur —
intext.
Als dwarsverband geldt dat motief ‘correspondeert’ met
situatie en context. Vergelijkbaar corresponderen focus, identiteit en
signatuur, respectievelijk concept, gedrag en intext.
Motief, of interesse, vind ik vergaand synoniem met wil. Of met
emotie. De enneade verduidelijkt hoe via focus een concept
noodzakelijkerwijs altijd gemotiveerd is. Zeg ook maar, een concept is
emotioneel bepaald. En het gemotiveerde concept ‘stuurt’
het gedrag dat netzo noodzakelijkerwijs altijd situationeel is.
When you look at the ennead, there are three dimensions corresponding to Peirce's original elements of his triad. Please note that the three elements […] along each dimension are not only irreducible (which, of course following Peirce's principle, goes for all nine elements) but also relative. For a particular, say, value of the complete ennead, along each dimension the 'middle' element provides a pivot, i.e. unambiguously connecting the elements on either 'side' of it. These pivotal elements are focus, signature, and identity, respectively.
in: note 23.5
Volgens de zgn enneade kùnnen wij slechts interpreteren dat een object altijd in een situatie verkeert. Dat ‘verkeren’ omvat het dienovereenkomstig situationele objectgedràg.
Een motief ‘stuurt’ waarneming door de instelling van focus. Dat verklaart waarom bijv. water afwijkende concepten ‘inneemt.’ Heb je dorst? Wil je niet natregenen? […] Per motief/focus resulteert (zo) eenduidig (mogelijk) concept.
[D]e term focus (lees ook: brandpunt) zinspeel[t] op vergelijking met optica. [… E]en strikte verhouding [is] inherent […] aan — de aanname van — focus. Die bestaat dan tussen letterlijk enerzijds de waarnemer, anderzijds het waargenomene. Met één en dezelfde waarneming kunnen die twee ònmogelijk overlappen. Dat staat focus als het ware niet toe. […] Kenmerkend voor genoemde verhouding, althans, als we die vergelijking met optica volgen, [is] dat via focus uitsluitend het waargenomene ‘in’ beeld komt. De waarnemer blijft categorisch ‘buiten’ (zijn eigen) beeld. Gelet op wat hij waarneemt, verbergt focus dus altijd de waarnemer voor zichzèlf. […] De truc met de enneade komt neer op dùbbele toepassing van verhouding à la optica. Dat toont de interpretant niet langer als één … blok, maar gedifferentieerd volgens diezèlfde verhouding. Daarin gaf ik focus een àndere positie. De associatie is daarvoor minder met optica, maar veeleer met concentratie, aandacht. Niet langer in waarneming, maar volgens de enneade houdt focus in aandacht de aandachtige en het aangedachte uit elkaar.
Zie ook Metapatroon > interdisciplinaire grondslagen > ontologie.
De enneade is als een toonstelsel, althans zo stel ik, een muzikaal resp. musicologisch onbenul, mij dat voor. Met beheersing van de negen tonen in hun verband kan je rijker componeren dan met een (veel) beperkter toonstelsel.
[Motief] beschouw ik het wederom als een element langs de interpretatiedimensie. De ‘verbinding’ tussen […] motief en concept verloopt m.i. via focus. Nou ja, als je het schema van de semiotische enneade ziet, wordt het je stellig duidelijk.
Eén van de negen elementen [van de semiotische enneade] heet focus. Die naam bedoelt op zijn beurt kortweg de aanname te vertegenwoordigen dat de kenner in kwestie altijd maar beperkt … kent en zich aldus gedraagt. Want je hebt slechts één focus tegelijk. Verder is focus zoiets als voorwaarde. Dus een focusloos concept en zo door naar gedrag bestáát niet. […] Wat de enneade dekt, is seriële multifocus. Achtereenvolgens wisselt de kenner van de ene naar de andere focus, enzovoort. Dat kunnen we ook simultane monofocus noemen. […] Het idee is om noodzakelijkerwijs seriële focuswisselingen zó snel achterelkaar te presenteren dat de suggestie van interdependentie ontstaat.
Het leven kent wel degelijk ‘namen,’ maar we doen er verstandig respectievelijk verantwoordelijk aan om ze te ‘gebruiken’ in de zin van pragmatische semiotiek, dus met alle dynamiek van dien.
in: Literatuurtip voor informatiekundig ontwerpers
Weliswaar vormen digitale technologieën alweer enkele decennia de katalysator voor […] hulpmiddelen voor informatieverkeer, maar zònder passend informatiebegrip blijven geld, moeite en tijd hopeloos verspild.
in: Naar een informatiekundige informatiekunde
Er moet zo?n metataal als Metapatroon bij. Daardoor kunnen de reële verschillen ‘gewoon’ zulke noodzakelijke verschillen blijven. Aanpassingen blijven zo lokaal mogelijk. Het normale verkeer wordt toch ook niet in heel Nederland platgelegd als ergens een stoeptegel wordt vervangen?!
in: Infrastructuur voor maatschappelijk informatieverkeer
Taking a hint from pragmatism, I supplied each of the triad’s elements with ground, thereby arriving at a hexad. This still leaves behavior missing, though. Just as pragmatically, what are the three dimensions of the hexad are each fitted with an additional element, yielding an ennead.
in: Open conceptual modeling with Metapattern
Zo blijkt er talig geen ontsnappen aan het blijven cirkelen, vroeg of laat in het meesterlijke besef dat het zònder middelpunt allang geen cirkels meer zijn.
in: Kringloop zonder middelpunt
Wèrkelijk gedrag is een pleonasme … Inderdaad, zie de semiotische enneade.
Zodra er sprake is van sociale gebeurtenissen, telt wisselwerking. Er bestaat dan geen afstandelijke waarnemer, maar iedereen is deelnemer. Dat maakt het verkeersperspectief noodzakelijk voor informatiemodellering. De gevarieerde handelingsmotieven in/voor verschillende situaties komen met dito contexten tot uitdrukking.
in: Andere informatiekundige opgaven, dus andere opleidingen
Als (filosofische) grondslag van Metapatroon geldt de semiotische enneade, waarbij twee enneades een model vormen van communicatieve dynamiek. […] Dia-enneadische semiotiek kan ons behoeden voor simplistische interpretatie[.]
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Stelselmatige toepassing van Metapatroon kan leren, dat taalspel [à la Wittgenstein] een (veel) te grove categorie is voor eenduidige ordening van betekenissenvariëteit. Doelmatige modellering van stelselmatige interdependentie vergt relatieve – enneadische – (meta)begrippen zoals signatuur, context en intext.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Peirce lijkt het met grond op een vierde term te hebben gehouden, die hij buiten zijn triadische schema hield. Daardoor miste hij de opening om samenhang tussen verschillen methodisch te vestigen! Mijn eerste uitbreiding was om grond te differentiëren volgens de drie triadische elementen à la Peirce. Dat levert een hexade op[. …] Als tweede uitbreiding voorzag ik wat in/vanaf de hexade dimensies zijn, alledrie van een, zeg maar, scharnier. Voilà, enneade[.]
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Let wel, context behoeft niet tot dezelfde, laat ik het noemen, tekenmodaliteit te behoren als de signatuur in kwestie. Sterker nog, context is doorgaans grotendeels ‘anders.’ Het is wat als situatie wordt ervaren. Die kan de spreker deels regisseren, zoals met een uniform en/of de ruimte waarin z/hij een woord/zin uitspreekt, een gebaar maakt … Zo is het vestigen van (een) reputatie erop gericht om (latere) verzoeken a. compact te houden, b. met zo min mogelijk weerstand opgevolgd te krijgen e.d.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Ik benadruk dat verschillende betekenissen niet moeten worden opgevat als evenzovele bijdragen aan zoiets als de ene superbetekenis van een begrip. Nee, een begrip kan nu eenmaal allerlei betekenissen hebben, krijgen, …, allemaal contextueel. Via ‘hun’ begrip bestaat samenhang. Voor optimale samenhang geldt contextloze betekenis als onzin. Zeg ook maar, die bestaat juist niet. Als er al een superbetekenis is, is die … leeg (op de kunstgreep van de nulidentiteit na; zie ook hierboven). […] De – theorie van de – semiotische enneade is o.a. een kritiek op essentialisme.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Intussen is ook iemand die zich als filosoof afficheert als spreker bezig met verzoeken tot inschikkelijkheid. Om die bezigheid louter als (taal)beschrijving te ‘verkopen,’ klopt natuurlijk niet. Met elk teken verandert de – potentiële – context voor een vòlgend teken. Dat is geen aantasting van feitelijk taalgebruik, maar zo – dynamisch, principieel ònrepliceerbaar – is het nu eenmaal.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Wat rollen betreft, gaat het m.i. echter (allereerst) om wat de tekenproducent resp –consument als verhouding tussen signatuur, con- en intext opvat. Dat ‘staat’ subjectief voor focus met motief en concept met de schijn van objectiviteit van (object)identiteit, situatie en (object)gedrag.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Noem zo’n apart woord e.d. signatuur en concludeer uit de enneade dat een signatuur op zichzelf nooit betekenis draagt. Radicaal? Ja! […] Betekenis draait om de combinatie van signatuur (lees hier ook: naam) met context. En ook die verhouding geldt weer subjectief-situationeel.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
[C]ontextloos (woord)gebruik […] bestaat echter niet, punt. Zo beschouwd ‘helpt’ context o.a. om het bereik (sterk) te beperken waarvoor de – eis van – rechtvaardiging geldt, dwz tot wat als dienovereenkomstige situatie opgevat is. (Ook) daarover kunnen spreker en hoorder natuurlijk verschillen van … mening (lees ook: betekenis). En de rechtvaardigingseis vormt onderdeel van het verzoek tot inschikkelijkheid.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
De uitgang (spreker) resp. toegang (hoorder) tot betekenisgeving zit ‘m in de combinatie van signatuur en context. Zij moeten op elkaar afgestemd zijn, bij elkaar passen. […] Mocht een verzoek tot inschikkelijkheid niet worden opgevolgd, zoek het ter verduidelijking dan eerder in wijziging van context dan van signatuur. Natuurlijk kan de gebruikte naam (ook) verwarrend genoeg zijn. […] Een apart woord komt immers niet voor; dat lijkt slechts zo. Er is altijd tevens context. Nogmaals, wat ‘werkt’ is de – ervaring als – specifieke combinatie. Het aandeel van context blijft via motief naar zijn aard (!) buiten bereik als … concept.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Context is méér dan alleen maar extra woorden, zinnen … […] Context is alles dat iemand ‘ziet’ als situatie. […] Hoever die (gebruiks)explicitering moet gaan, hangt af van de vóórkennis van de betrokken spreker resp. hoorder. […] Ik herhaal, dat hoeft echter niet met extra woord(en) te zijn. Dat kan ook met (andere) veranderingen van de situatie, dus met een andere situatie.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Maar (ook) handeling, plááts van handeling, enzovoort ervaart iemand via teken. Wat W[ittgenstein] als hèt teken opvat, blijkt aldus slechts een toevoeging. Voor het effect met de combinatie is die toevoeging uiteraard kritiek, maar zowel spreker als hoorder vertrouwen erop dat zij het meeste al zeggen resp. beluisteren met/uit hoe zij zich de situatie voorstellen. Dat is geen toevlucht wanneer een apart woord, een aparte zin, onverhoopt onduidelijk is. Dat is ‘gewoon’ hoe wij taal gebruiken, altijd. Dat gebeurt ook woordloos, meestal zelfs. Wie andere mensen in de weg loopt, gebruikt eveneens taal. Er is taal aan de orde met semiosis.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Dit verklaart waarom met een signatuur juist géén situatieschets wordt gegeven. Signatuur is geen context. Kan willekeurige be-teken-ing verkrijgen …
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Maar welk teken dan ook ìs geen mechanisme. Wat ‘werkt’ is de spreker resp. hoorder. En uitgaande van een woord geldt de – rest van de – zin waarin het staat als slechts een gedeelte van context.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Nota bene, zo beschouwd is het zelfs niet het ene motief dat een concept bepaalt, maar zijn het motief-focus-concept uit de ene cyclus die ‘leiden’ tot de focus van/voor de volgende cyclus, enzovoort. Sterker nog, in een compleet lichaam ‘werken’ allerlei van dergelijke semiotische cycli (semiosis), terwijl de invloed van een cyclus zich pas in één of meer latere cycli kan manifesteren.
Door de zgn triade van Peirce te verfijnen tot een enneade, dwz semiosis volgens negen ònlosmakelijke elementen, geldt context óók als (een) teken[.]
in: Enneadische semiotiek voor identiteitsradicalisering van Arnheims derde denkhouding
[E]en voorgrondteken is beslist niet in zijn isolement een betekenisdrager. Het feitelijke draagvlàk is veeleer het achtergrondteken. Voor wie niet herkent dat het juist gaat om de configuratie van voor- èn achtergrondteken, blijft betekenissenvariëteit een raadsel. [… J]uist door focus [is] zowel voor- als achtergrondteken door hun samenhang betekenisvol[. … E]r [is] (voorts) verraderlijk aan, dat context prompt géén … context meer is zodra het als teken in focus staat.
in: Enneadische semiotiek voor identiteitsradicalisering van Arnheims derde denkhouding
Objectief beschouwd gedraagt iets zich gesitueerd; de representatie — ter identificatie — vàn iets heet signatuur, terwijl context geldt als representatie van situatie. En subjectief beschouwd ligt de focus ‘op’ signatuur, volgens motief dat contextualiseert.
in: Enneadische semiotiek voor identiteitsradicalisering van Arnheims derde denkhouding
[D]at [zijn] volgens de enneade corresponderende verbijzonderingen […], te weten situationele, contextuele en motivationele[.]
in: Enneadische semiotiek voor identiteitsradicalisering van Arnheims derde denkhouding
Uit zo’n door-en-door communicatieve opvatting volgt dat objectieve duiding niet bestaat (toegegeven, óók van deze tekst uiteraard niet). Er zijn evenzovele subject(iviteit)en aan de orde als daadwerkelijke communicatiedeelnemers. En daarmee is betekenissenvariëteit allesbehalve uitgeput. Want wisselende — interpretaties van — omstandigheden zijn sterk medebepalend: subjectief situationisme.
in: Doe deelnemers aan informatieverkeer geen geweld aan!
Erkenning van het belang van context is natuurlijk ook weer niets nieuws. Wat echter ontbrak was een metaconcept waardoor variëteit volgens contextuele verbijzonderingen in één conceptueel model annex semantisch netwerk […] samenhangend kunnen worden uitgedrukt. De zgn semiotische enneade is een model van dat metaconcept. Kenmerkend is recursiviteit, waarvoor de enneadische elementen relatief gelden.
in: Ander metaconcept, enzovoort
De semiotische enneade leidt tot een andere interpretatie. Uitgaande van de tekendimensie is de verhouding tot de interpretatiedimensie intensioneel en die tot de objectdimensie extensioneel (en heeft dus niets — meer — met onderscheid tussen type en exemplaar te maken).
in: Ander metaconcept, enzovoort
[D]oor reflexie […] is een tekst tegelijk een exemplaar van de categorie die hij (tekst) behandelt[.]
in: Platoonse bewegingsleer voor ontwerpers
[O]bject en situatie [zijn] termen die passen bij één van de drie zgn dimensies volgens de semiotische enneade. Situatie ‘op’ de objectdimensie correspondeert met context ‘op’ de tekendimensie resp. met motief ‘op’ de interpretatiedimensie.
in: Platoonse bewegingsleer voor ontwerpers
Wat ik voor de enneadische elementen graag van Sganzini overneem is de aanduiding — van ‘zijn’ polen als — momenten. Daardoor komt semiotische dynamiek sterker tot uitdrukking.
Wat de enneade toont, is dat motief inherent situationeel is wat daadwerkelijk gedrag betreft (en dito contextueel voor signatuur-als-teken). Dankzij focus, ook een enneadisch ‘moment, ’ is gedrag gericht. Dat is doorgaans zowel doeltreffend(er) als doelmatig(er). Als evolutionair voordeel valt er niet aan te ontkomen.
Corresponding to situationally differentiated behaviors of an object are contextually differentiated signs, allowing for motivationally differentiated concepts. Such is the gist of semiosis according to the metamodel (also read: framework) of the semiotic ennead.
in: Metapattern for complementarity modeling
Peirce already formally separated object, sign and interpretation in the semiotic triad. Considering his mention of “ground” he must have had at least a hunch of complementarity, but he also didn’t develop it. That stage has been reached by extending the triad, arriving at the semiotic ennead.
in: Metapattern for complementarity modeling
Hoe dan ook laat je criteria gelden om het ene tot (je) organisatie(systeem) te rekenen, en het andere juist niet. Volgens tekenleer zit die grens echter in de weg.
Volgens het enneadische (grond)schema van semiosis […] is een motief een interpretatief (lees ook: cognitief) element ter voorstelling van een situatie. […] Qua teken is dat de bijdrage van context. [… E]en signatuur […] is een interpretatief element ter identificering van een object in de voorgestelde situatie. De combinatie van focus en motief bepaalt een concept. [… D]at concept vormt […] op zijn beurt gedrag. [… Ofwel,] een concept (lees ook: begrip) [is] een interpretatief element, subjectief dus, dat voor het subject in kwestie het gedrag be-tekent van een gesitueerd object.
in: Kritiek op de mystiek van Foucaults veldwerk
Het basisschema voor tekenverkeer is […] zgn dia-enneadisch, ofwel een stelsel met twee enneaden[. …] In de semiotische enneade komt besef tot ‘uitdrukking’ dat juist tot en met het allerkleinste detail verklaring nodig is van overgangsverschijnselen.
in: Kritiek op de mystiek van Foucaults veldwerk
Ja, ‘we’ begrijpen nog altijd nauwelijks wat-er-gebeurt door, met tekens. Waaròm iemand een teken voortbrengt, dat iemand (anders) dan als teken opvat, hoe zo‘n teken overgaat tot gedrag e.d. … Dergelijke vragen geven de richting aan waarin we verder moeten zoeken naar toereikende grond. De semiotische enneade vind ik alweer een behoorlijke stap.
in: Kritiek op de mystiek van Foucaults veldwerk
Wanneer semiosis inderdaad zó subjectief is, en altijd ànders, biedt een schema met zoiets als metaregels dan niet het optimum van inzicht? In elk geval beschouw ik de semiotische enneade als zo’n (basis)schema[.]
in: Kritiek op de mystiek van Foucaults veldwerk
Let wel, wat iemand als teken inzet, hoeft door iemand ànders zelfs niet als zodanig, of met het beoogde effect, te worden geïnterpreteerd. Die ander volgt voor inzet immers eigen motieven, enzovoort.
in: Met fenomenologische psychologie op informatiekundig gesprek
Wat is er zo ànders aan de enneade? We kenden de Peirceaanse triade toch allang? Is de Wet van toereikende grond niet eeuwenlang expliciete leidraad voor onderzoek? Geeft ook Peirce daarvan geen blijk door een grond voor zijn triade te suggereren? Herhaalt James niet het maxim dat al veel langer bekend is als het scheermes van Ockham[? …] Ik heb toch niets meer of minder gedaan, in eerste aanleg, dan onderscheiding toe te passen op Peirce’s grondbegrip overeenkomstig de triadische elementen zoals verondersteld door diezelfde … Peirce. Dat leidde tot drie (deel)gronden en dienovereenkomstige uitbreiding van het semiotische basisschema van de triade tot de hexade, dus met zes ipv drie elementen. In de hexade zijn herkenbaar wat ik dimensies noem, afgeleid van Peirce’s triadische elementen. Zo is er de tekendimensie. Volgens Metapatroon zou die dimensie drie elementen moeten tellen. Uitgaande van de hexade moet er daar dus nog eentje bij, maar dan gaat de symmetrie verloren. Klopt, in tweede aanleg heb ik niets meer of minder gedaan dan het aantal elementen ook op beide andere dimensies van twee naar drie te vergroten. Drie maal drie is negen, voilà, een enneade. Ja, als basisschema kende ik dat nog niet. Kan ik tot dusver ook in eerdere publicaties van andere auteurs nergens vinden. Als zodanig is het nieuw, maar dat blijft betrekkelijk doordat het aanwijsbaar een vervolg vormt. En de semiotische enneade helpt met z’n uitgebreide basis juist èxtra samenhang te vestigen tussen bestaande, zeg ook maar oude ideeën. Die kunnen daardoor zelfs langer mee.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
[Met] de achtereenvolgende terminologische varianten van de enneade [is, n]ota bene, de structuur […] ònveranderd gebleven. Er zit slechts ontwikkeling in de verdeling van namen.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Wat volgens het motief in kwestie als teken van de desbetreffende situatie geldt, is wat het teken in enge zin omgeeft, ofwel con-text, kortweg context. De expliciete categorisering volgens de drie enneadische dimensies (object, teken en interpretatie) borgt precisie van ordening (lees ook: systematisering) van variëteit.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Een teken als verantwoord verzoek tot inschikkelijkheid […] omvat als het ware zijn eigen verantwoording en máákt aldus verschil: context.
in: Humanistische grondslag van samenhang
[O]nderwijs in — de richting van — semiotiek [kan] niet vroeg genoeg [. …] beginnen. Zo is de semiotische enneade pas moeilijk te vatten, nadat kinderen — impliciet — volgens logisch atomisme resp. essentialisme op een kennisspoor geraakt zijn dat ze àfleidt van waardering van reële variëteit.
Met objectieve … objectsitueringen houdt het voor betekenissenvariëteit echter niet op. Een betekenis resulteert uit zgn semiosis, wat C.S. Peirce noemt: de actie van het teken. Aan de orde is interpretatie, en dàt veronderstelt iemand met cognitief vermogen, een subject. Daarom duid ik de grondslag van Metapatroon ook wel aan met subjectief situationisme. Als uitbreiding van Peirce’s triade geldt daarvoor de semiotische enneade.
in: Mooi meegenomen
Dàt is de drempel voor ontwikkeling van passende betekenis van semiotiek, dus waar semiotiek wederom hetzèlfde betekent als significa.
in: Signifische onlosmakelijkheid met passende formalisme(n)
Daar is de triade dus weer. Pas door grond er per oorspronkelijk triadisch element netzo onlosmakelijk bij te ‘betrekken, ’ laat zich variëteit expliciet herkennen: hexade. En een productief formalisme voor — modellering van — dergelijke verschillen-in-samenhang volgt pas dankzij expliciet(e) scharnier(en): enneade.
in: Signifische onlosmakelijkheid met passende formalisme(n)
De axiomatische onlosmakelijkheid van de enneadische elementen […] maakt een concept inherent gemotiveerd, wijst tevens aan dat zo’n concept gesitueerd objectgedrag betreft en is gekend via signatuur-in-context als teken: subjectief situationisme.
in: Differentiële informatiekunde
It may be objected that the correspondence theory of meaning is long dead and buried. Well, yes, but actually its background theory (also read: metatheory) was found lacking. With contextualism, the correspondence theory, radically enlarged, is back. And I’ll [also] call it interdependency theory.
in: Invitation to contextualism
Oh ja, [er] is terminologie gebruikt die afgestemd resp. ontleend is aan, zeg maar, externe werkelijkheid als semiotische dimensie. Er is (dus) ook een tekendimensie. Volgens dáárbij behorende terminologie gaat het om een intext die volgens een context (verder) wordt verbijzonderd: contextuele verbijzondering. Om die semiotische correspondenties à la enneade te doorgronden is inderdaad niet zo eenvoudig. Dat is echter nodig om als modelleur/ontwerper stelselmatig te werken.
in: aantekening 51.4
Waaraan moet een teken voldoen om inschikkelijkheid te bewerken? Maar is het vraagstuk niet nòg ingewikkelder, als gevolg van onlosmakelijkheid van enneadische elementen (als je me toestaat de enneade als basisschema te beschouwen)? Moeten we niet dóórvragen naar motief? Als het motief voor gespreksvoering ontbreekt, hoe helpen we dàt te veranderen? Dat zullen we dan toch met tekens moeten proberen …
Taking semiotics seriously in the Peircean sense means that there is no going around sign. It irreducibly mediates. As an extension of Peirce’s triad, the ennead more clearly implies structure. The structured sign mediates between fact and interpretant for which corresponding structures along their respective dimensions are assumed. Of course, expressing those structures requires sign, too. In other words, there is no immediate ‘access’ to either fact or interpretant. Even calling it a fact of life, requires doubt (talk about sign, which is where Descartes chose to draw a line). What Peirce accomplishes with his triad is to include sign in a system of irreducible elements, acknowledging that no independent, outside vantage point exists for describing — what he calls — object and/or interpretant on ground.
in: Contextualism means selectivity
Indien een betekenis inderdaad “relative” is, zit er niets anders op dan de kennelijke betrekking te expliciteren. […] Wat ik (pas) logisch vind, is om dat te zoeken in beperking van geldigheidsbereik. […] Zolang een teken ook en vooral over ‘zijn’ geldigheidsbereik geen uitsluitsel geeft, moet het kennelijk (nog) uitgebreid worden. Volgens mij is zulke onlosmakelijke (aan)duiding van geldigheidsbereik: context. Of een teken voldoende context bevat is … relatief. De afhankelijkheid betreft m.i. subject èn situatie. Daarom heb ik die theorie van betekenissenvariëteit geëtiketteerd als subjectief situationisme. Pèr geldigheidsbereik bestaat er een aparte betekenis. Met andere woorden, zoveel aparte bereiken, zoveel aparte betekenissen.
in: Snoeiwerk
De enneade toont wat elk begrip annex betekenis (als element daar genaamd: concept) onlosmakelijk ‘is’ in relatie tot de overige elementen. Semiosis is dan het proces waarin de ene configuratie van samenhangende elementexemplaren overgaat in de volgende, enzovoort.
in: Wat is reële variëteit ook alweer?
Er is niets mis met onze talen, integendeel. We moeten ze gewoon véél beter … begrijpen. Daarvoor kan Metapatroon dienen als hulptaal met passende variëteit. Omdat ordening van betekenissen verschillen-in-samenhang betreft, noem ik Metapatroon een stelseltaal.
in: Wat is reële variëteit ook alweer?
De [triadische] elementen zijn en blijven onderling principieel verschillend èn zijn en blijven door hun onlosmakelijke relaties door dynamiek gekenmerkt. In formele zin laat Peirce grond er echter nog wat bijhangen. Mede daarin zag ik aanleiding om zijn triade via een hexade tot een enneade te differentiëren.
in: Motief en norm
De kenmerkende dynamiek van semiosis laat zich schetsen als dia-enneadische wisselwerking[.]
in: Motief en norm
Subjectief situationisme zoals ik dat opvat, sluit a priori waarheid uit, laat staan als absoluut geldig. Er blijft de netzo onvermijdelijk subjectief-situationele toets over, of het ene gedrag als oorzaak ànder gedrag tot gevolg heeft. Om de ervaring resp. het a posteriori oordeel van succes waarheid te noemen vind ik echter verwarrend. Ik wil eigenlijk maar zeggen, dat dia-enneadische semiotiek wat mij betreft als gedragspraktisch overzicht bedoeld is. Daarmee gaan onlosmakelijk ken- en tekenelementen gepaard. Zeg ook maar dat semiotiek (tekenleer) op deze door-en-door pragmatische manier tegelijk kennis- en zijnsleer is. (Ook) hun orde is er een van onlosmakelijke verwevenheid met elkaar.
in: Motief en norm
Zo ziet Peirce het volgens mij ook, ofwel semiosis vooral als overgangsproces van de ene naar de andere cognitieve toestand. […] En wat geldt als waargenomen kan dan netzogoed — een teken van — een gemotiveerd concept zijn als — gedacht — afkomstig van een situationele objectgedraging. Na de handeling van het besluit zou dan (pas) de handeling-volgens-dat-plan gebeuren. Het is echter de vraag of die volgorde klopt. Omgekeerd is er vaak rationalisatie aan de orde van een reeds verrichte handeling.
in: Motief en norm
Een ènkel teken biedt […] onvoldoende teken-ing voor eenduidige bepaling van betekenis. Daarom máákt het ene subject een situationeel object als teken met een signatuur plus context. En het andere subject herkent in een situationeel object als teken een signatuur plus context. Om te beginnen is het al zeker dat het gemaakte situationele object (door het ene subject) nooit precies hetzelfde is als het herkende situationele object (door het andere subject). Daarom is dia-enneadische dynamiek kortcyclisch. Over en weer toetsen de subjecten op basis van hun indruk van — mate van — inschikkelijkheid door de ànder, of de eigen tekens toereikend zijn.
in: Motief en norm
Peirce helpt om er axiomatisch drievoudigheid van te maken. […] Wat in het verlengde van Peirce’s semiotiek wèl lukte, was uitbreiding van diens raamwerk (lees ook weer: kader enz.). Door differentiatie van wat Peirce er als zgn grond dubbelzinnig laat bijhangen plùs toevoeging van scharnierelementen breidde ik zijn formele semiotische triade uit tot een enneade. Eén van die negen elementen, als cognitief verschijnsel van grond, noemde ik in nauwe navolging van Peirce — en indachtig Gestaltpsychologie — aanvankelijk achtergrondinterpretant. Die naam veranderde ik spoedig in motief.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
Als consequent(er) houdbaar taalbegrip kwam ik erop, dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is (Engels: every sign is a request for compliance). [… A]ndere zgn taalfuncties […] beschouw ik als hoogstens ondergeschikt aan het verzoekskarakter. […] Eventuele andere functies van taal en teken staan […] altijd in dienst van doeltreffend- en vervolgens doelmatigheid van verzoek.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
Ja, er geldt een betrekking tussen motief en situatie. Dat is in navolging van — het semiotische beginsel van — Peirce echter géén directe, maar een bemiddelde. Als middel doet teken dienst, en enneadisch gezien bemiddelt context, als onderdeel van omvattend teken, tussen motief en situatie.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
Semiotiek is zgn wetenschappelijk in de zin dat verklaringen en voorspellingen onverminderd het patroon van oorzaak en gevolg … volgen. Er is echter een karakteristieke, zeg maar, oorzaaksoort aan de orde. Dat is (het) teken. Peirce duidt het al systematisch als bemiddelende factor. Volgens enneadische semiosis ‘werkt’ een bijbehorende keten van — veronderstelde — oorzaken resp. gevolgen. Zo leidt een gemotiveerd concept tot situationeel gedrag, enzovoort. Volgens dergelijke oorzakelijkheid vestigt semiotiek ‘haar’ wetenschappelijke methode.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
De ene focus is nu eenmaal niet een àndere. Semiosis is dynamiek van wisseling van focus, met verandering inclusief ontwikkeling van gemotiveerde concepten van dien, en zo door naar gedrag, en zo terùg naar semiosis, enzovoort.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
[V]oor semiotiek [is] de aanname productief […] van een soort oorzakelijkheid waarvan de werking ànders verloopt dan, laat ik zeggen, ònmiddellijk materialistisch. De wereld is niet slechts een kwestie van klotsende biljartballen. Prima, maar hoe dan wèl? [Hier] wijs ik […] op mijn eigen baksel. Ingrediënten? Arthur Schopenhauer (1788-1860) beschouwt teken als een aparte oorzaaksoort, terwijl Charles Peirce (1839-1914) teken opvat als triadisch element dat bemiddelt tussen object en interpretant. Eigenlijk strookt die bemiddelende positie à la Peirce beter met Schopenhauers algemenere idee van de zgn wil. Met wil gaat een doel gepaard. De bedoeling met een teken is om iemand in te schakelen zich ervoor in te spannen. Zo kan iemand een teken tot zichzelf richten, of tot iemand anders. Als slogan verzon ik, dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is (Engels: every sign is a request for compliance). Het bijbehorend metamodel, formeel afgeleid van Peirce’s triade, is de semiotische enneade.
in: Stilstand
We now need to shift paradigm for information management, modified accordingly. [T]eleology must be included. It corresponds with how I have tried to capture the nature of language with a slogan: every sign is a request for compliance. Yes, a sign refers to concepts. But concepts are motivated. Or, rather, the exchange of a sign is motivated. The motive for exchanging a sign corresponds with a situation. And a sign consists largely of context for directing the appeal at motivation. The (dia-)enneadic model of exchange outlines such dynamics.
in: note 53.8
What the ennead especially helps to understand is abstaining from an either/or mode for grounding concepts. As every concept is grounded by (a) motive, enneadically speaking, that is, belief is inherently ethical, too. There simply are no disjunct knowledge classes. In my view of semiotics, every sign is a request for compliance. It reflects Peirce’s pragmatist orientation. Both rigor and relevance require his concept of ground to be differentiated, hence the move from his triadic model of semiosis to the semiotic ennead.
in: note 53.9
[N]othing can be realized from obeying absolutist assumptions to support members’ increasingly pluralist behaviors in a thereby increasingly pluralist society. Rather than blaming technology, […] I attempted a metatheoretical […] perspective. Some close reading of C.S. Peirce on semiosis led me to expand his triad […] by allocating his somewhat general concept of ground to each of his tree original elements. First, a hexad resulted with context figuring as the ground of/for sign, situation as the ground of/for object, and motive as the ground of/for concept. Next, to accommodate dynamics I added mediating elements. In such an ennead, Peirce’s original elements have become dimensions, as follows:
sign: context — signature — intext
(f)act: situation — object — behavior
interpretation: motive — focus — concept.
Of course, like the triad it originated from, the ennead with its nine elements is irreducible. At, say, cross angles, the ennead now includes three partial correspondences, reminiscent of Peirce’s original triad:
context — situation — motive
signature — object — focus
intext — behavior — concept.
Dynamics may be envisioned by two enneads in a dialogical arrangement, addressing both intra- and intersubjective behavior including cognition. […]
in: note 53.10
[F]irst of all I would like to suggest a more explicitly structured
dialogic framework. In dialogue, participants are engaged in sign
exchange. Please note that participants need not be limited to people.
Why do they (of course, also read: we) take the trouble?
In producing a sign, one participant behaves in order to constitute a
characteristic cause. With it, she (also read: he) aims at an effect to
be produced by her co-participant.
It is in the nature of a sign-as-cause that it aims at getting a
sing-producer’s motive fulfilled through having the
response-as-effect originate from a co-participant’s own motive.
What possibilities with limited expenditure of energy! The evolutionary
advantage should be obvious.
It follows that each participant is subject to semiosis (defined by
C.S. Peirce as the action of the sign). Actually, without semiosis
there is no subjectivity (and with semiosis there is no objectivity).
Extending the triadic model of Peirce, an ennead is required to include
motive and corresponding irreducible elements.
A sign, then, travels the distance between participants. It does not
transfer intact a motive, a concept, or whatever. All that we are used
to call meaning remains strictly subjective. In fact, it is impossible
to confirm even that what has been given as a sign on one side has been
taken as such, and identical, on the other side of the exchange. It is
always best to assume it didn’t. Sign exchange is reciprocal. As
one participant is producing signs as requests for compliance, so is
every other participant.
Every sign, without exception, carries a motive of its producer. With
it, she wants to elicit a response that she values. Confronted with a
sign, the co-participant from her own motive (also read: based on what
she herself values) may respond between choosing to comply or to
resist. When all participants are motivated to learn, a dialogue
develops. What can be critically learned are concepts of mutual
motives. […]
Now, why start a dialogue? Again, nobody can ever produce a sign
without her values being involved. Some values imply imparting …
values. It is about one participant getting other participants to
change their motives so they’ll behave as she sees fit. But,
then, is how she sees it, really fit for them? From dia-enneadic
principle, she cannot be sure, never. […] Does that make doing
nothing the only responsible course of … action?
Of course not. Why should she deny herself to act upon her own values?
In fact, she cannot behave but on those values. But how can she be
taken seriously by people she would value as participants in
dialogue?
Does this make the answer stare us in the face? Are we, say, in
community when we value each other as participants? Is being valued as
such, with no other expectations attached, an invitation to join that
we cannot, and don’t want to, refuse? […]
For our communal growth, we people all over need to feel sufficiently
safe for us to learn and consider changing our motives (also read:
values).
in: note 53.39
Rather than three elements, a hexad has three dimensions, with two elements along each such dimension. For purposes of — explaining, facilitating — dynamics, next I fitted each dimension with an intermediary element, say, a hinge [changing] the names for some of the dimensions and elements […] along the way[. … D]ynamics [may be] indicated by additional arrow-headed lines between each pair of elements. […] Two enneads constitute dia-enneadic dynamics. [… Meaning] must be upheld completely separately by participants joining in dialogicality (also read: sign exchange) by their reciprocal attempts to have the facts they ‘give’ to be ‘taken’ as signs, and so on, and so on. Then, it is easy to recognise change as the rule.
in: note 53.40
With the ability for simulating behavior might come ideas about what another object, when seen as subject, could, should, et cetera, do for you. Next comes the task of communication. How does one subject try to get its message across to one or more other subjects? And what invariably is such sign exchange about? I find that language only makes evolutionary sense with every sign being a request for compliance[.]
in: Analytic philosophy for synthesis from early education on
Metatroon dekt het tekenaspect van subjectief situationisme. Dat is mijn aanduiding voor semiotiek die onlosmakelijk tevens zijns- en kennisleer omvat, vice versa. Als basisschema heb ik de semiotische enneade opgesteld, met een dia-enneadische opstelling voor communicatie.
in: Vlechtwerk van puntige plooien
Nogmaals, het expliciete bemiddelingsbeginsel is voor zover ik weet afkomstig van Peirce. Zònder zo’n bemiddelend element resp. bemiddelende dimensie blijft dualisme aan de orde. Dat telt vooral zijn twee polen, met een brede kloof ertussen. Een samenhangende beschouwing vergt voortdurende reuzesprongen, van de ene naar de andere pool, en weer terug, enzovoort. Ik kan me voorstellen dat Husserl het hopeloze van die onderneming inzag. Om langs de ene pool zinvol verder te kunnen raken, is het dan logisch om de tegengestelde/-werkende invloed van de andere pool zoveel mogelijk te dempen. Maar de prijs is te hoog. Die polen zijn er niet voor niets. Ze zijn er ook àls polen, dwz bedoeld als verschillend èn samenhangend. Door Peirce’s axiomatische uitbreiding blijkt de afstand ertussen wel degelijk overbrugbaar, want dankzij het bemiddelende element hoeft het niet ineens. De polen met bijbehorende tegenstellingen hoeven niet langer direct op elkaar te worden betrokken. Pas expliciete bemiddeling krijgt ze onderling passend. Met wat meer aan axioma’s klopt het verhaal plotseling beter èn kan vele malen korter. En is begrijpelijker, althans voor wie tenminste wèl die ene sprong doet, te weten naar nieuwe, verruimender vooringenomenheid.
in: Onvooringenomenheid is geen optie
En als sociale theorie zgn zelfreferentieel moet zijn, is dat zo mogelijk nog sterker kenmerkend voor semiotiek. Een tekentheorie komt immers tot uitdrukking enz. met tekens. De zelfreferentie is de eigen schaduw die onherroepelijk meebeweegt met elke — vergeefse — poging er overheen te springen.
De crux van Metapatroon betreft zulke selectieve toespitsing, als verbijzondering apart beschikbaar, toegankelijk enz. En prompt lost complexiteit op. Het is natuurlijk wel de vraag, hoe een object zijn gedrag wijzigt. Daarvoor moet het ene situationele object plaats maken voor een ander, enzovoort. Met semiosis is een object zèlf actief: subject. Daarvoor heb ik een cognitief schakelelement verondersteld: focus. Dan kan een samenstellend element van — het actieve — gemotiveerd concept de vòlgende focus vormen, resulterend in bijbehorend gemotiveerd concept, enzovoort, tot effectuering van situationeel gedrag.
In de semiotische triade is teken één van de drie elementen, en in de enneade is teken één van de drie dimensies.
Als intersubjectief is tekenbemiddeld gedrag sociaal, maar intersubjectieve semiosis bestaat niet.
Daarbij resulteert semiosis niet alleen in een gemotiveerd concept, maar gaat er altijd ook van uit, enzovoort.
Met de enneade heb ik het vage grondbegrip van Peirce gedifferentieerd precies volgens de drie elementen die diezelfde Peirce wèl onderling rangschikte als elementen c.q. momenten van semiosis. Die drie overeenkomstig geordende grondbegrippen zijn motief, situatie en context. Omdat de enneade drie dimensies — met elk drie elementen […] — telt, zijn er evenzovele onderling corresponderende constellaties aan verandering onderhevig. Daarbij geldt het einde van de ene cyclus van semiosis als het begin van de volgende, enzovoort.
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
Voor betekenis in strikte(re) … zin (lees ook: betekenis) is de enneadische dimensie van interpretant relevant, met de elementen motief, focus en concept. Ofwel, de onlosmakelijke grond van een concept is een motief. […] Door semiosis wisselt betekenis, en zo door naar gedrag, en via teken weer vèrder, enzovoort.
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
Ook wat wij bouwen, materieel èn — in toenemende mate — immaterieel, maakt indruk. Omdat het aldus een verkeersfactor is, is het onderwerp van aanpassing enz. Dat kan zich in gelijkvormigheid uitdrukken, maar ook in afwijking.
in: Metapatroon als enkelvoudig stelselpatroon
[B]ovenaan […] is het als het ware het draaipunt voor de slinger die beweegt tussen object en interpretant. Zowel object als interpretant hebben een directe relatie tot teken. Daarom trok ik een gesloten lijn tussen object en teken resp. tussen interpretant en teken. En door de bemiddeling met teken is de relatie tussen object en interpretant slechts indirect. Vandaar een stippellijn tussen die twee hoekpunten. [… Systematisch] veronderstelde ik een […] grond ‘onder’ èlk van Peirce’s triadische elementen: hexade. Dat grondslagenschema telde aldus drie dimensies met elk twee elementen. Vervolgens nam ik in èlke dimensie een ‘scharnier’ op. Het resultaat is een schema van drie dimensies met elk drie elementen: enneade.
in: aantekening 54.3
Slechts door èlk teken te beschouwen als verzoek tot inschikkelijkheid kan inzicht dagen enz. dat de voortbrenger van een teken ermee mikt op gesitueerd gedrag door de geadresseerde (die mede onder invloed van dat teken tot — per definitie gedragsbepalende — interpretant komt, ofwel op z’n enneadisch een gemotiveerd concept). […] Charles Peirce (1839-1914) meent dat een teken bemiddelt. In termen van verwijzing, zijn er dan twee. Als het ware achteruit verwijst een teken naar een gemotiveerd concept van de voortbrenger ervan. En vooruit gaat het om de oproep aan (een) geadresseerde(n) tot gesitueerd gedrag. Als oproep (algemeen: verzoek tot inschikkelijkheid; Engels: request for compliance) moet het verlangde gedrag duidelijk genoeg voor de geadresseerde ‘beschreven’ zijn. Als onderdeel van een teken kunnen aldus objecten aangeduid zijn. Maar als zodanig zijn ze (dus) op hun beurt gesitueerd verondersteld, te weten ‘in’ het situationele gedrag zoals a. de voortbrenger van het teken zich het voorstelt èn b. de — eventuele — interpreteerder met een gemotiveerd concept tot een gedragsvoorstelling komt (die z/hij uitvoert en van weersomstuit mede als teken bedoeld kan zijn) .
Als aanzet kunt u denken aan de triade die volgens C.S. Peirce kenmerkend is voor semiosis als actie-van-het-teken. Hij veronderstelde drie elementen (en ik gebruik zijn Engelse termen ervoor): sign, object en interpretant. In hun onlosmakelijk samenhang is sign het element dat als het ware bemiddelt tussen object en interpretant. Door nauwkeurige(r) bestudering van Peirce’s werk ontdekte ik dat die triade niet volledig dekt wat hij verstaat onder semiosis. Voor tekenwerking vermeldt hij voorts: ground. Omdat hij zich echter onthoudt van structurele positionering, zo vermoed ik althans, heeft niemand er nota van genomen, laat staan er noodzakelijk principieel belang aan gehecht. Voor mij was herkenning eenvoudig, omdat ik jaren eerder al een methode had ontworpen voor eenduidige ordening van betekenissenvariëteit. Met methodische details wil ik u hier niet vermoeien. Hoe dan ook, daarvoor was — en is — mijn aanname dat context het verschil maakt. En zo kwam ik erop om Peirce’s begrip van ground te splitsen volgens … zijn triade. Dus èlk oorspronkelijk element heeft een bijbehorende ground. Dat levert een hexade op. De oorspronkelijke elementen veranderen in evenzovele dimensies, met twee dimensies langs elk van die drie dimensies, als volgt: - sign — signature in context - (f)act — object in situation - interpretant — concept in motive. Nu had ik dankzij mijn werk aan modelleermethode al het inzicht dat zoiets als een scharnierelement nodig is voor flexibiliteit, recursiviteit enz. Door zo’n scharnier ook weer voor alle drie dimensies te veronderstellen — en wat te schuiven met namen voor elementen — breidde ik de hexade uit tot enneade: - sign — signature in context: intext - (f)act — object in situation: behavior - interpretant — focus in motive: concept.
Volgens Charles S. Peirce (1839-1914) draait met betekenis alles om teken; semiosis. Dat uitgangspunt heb ik overgenomen voor een precisering van Peirce’s triadische samenhang: semiotische enneade[. …] Het geniale idee van Peirce is en blijft wat mij betreft dat hij teken consequent expliciet positioneert en oppert als bemiddelend element. In het triadische schema houdt teken enerzijds object, anderzijds interpretant als het ware uit elkaar. Voor de enneade veranderde ik Peirce’s drie elementen in evenzovele dimensies, met èlk weer drie elementen. De prominente positionering van teken door Peirce bracht mij in combinatie met dito positionering van wil door Arthur Schopenhauer (1788-1860) tot de m.i. enig zinnige opvatting van taal resp. taalgebruik: elk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid (Engels: every sign is a request for compliance). Dat klinkt aanvankelijk nodeloos radicaal. En klopt het wel? Wel beschouwd is het de enige opvatting die teleologisch houdbaar is.
Rara, wat zit er tùssen omstandigheden en ervaring (lees ook: interpretatie)? Charles Peirce veronderstelt een bemiddelend element: teken. Dat neemt hij op in een drietal onlosmakelijk met elkaar verbonden elementen, een triade met object, interpretant en teken. In het besef dat er voor eenduidigheid méér nodig is, merkt Peirce nogal algemeen op dat al naar gelang een zgn grond verschil bestaat. Over verschil gesproken, naar mijn idee telt èlk element van de triade een dienovereenkomstige grond. Dat resulteert in een hexade, waarbij de oorspronkelijke triadische elementen veranderen in dimensies met steeds twee elementen. Ter facilitering van netzo noodzakelijke samenhang tussen verschillen — die samenhang lijkt iedereen tot dusver vergeten; ik vermoed dat er onvoldoende besef van de verkeersopgave is, ofwel de noodzaak van voorzieningen voor allerlei (verkeers)deelnemers tegelijk met hun navenant gevarieerde gedragingen — moet er op zijn beurt langs elke dimensie ‘iets leegs’ tussen. Het aantal elementen groeit van zes tot negen: enneade.
in: In alle staten
Volgens — mijn begrip van — Peirce’s desbetreffende werk beschouwt hij semiosis als dynamiek volgens momenten. In de ene richting resulteert interpretatie, in de andere gedrag, enzovoort. Met een dia-enneadisch schema vind ik zulke dynamiek sterk verduidelijkt. […] Volgens de semiotische enneade zijn betekenissen principieel subjectief, en daarbij altijd situationeel. Zoiets als een collectieve betekenis is in subjectief-situationeel opzicht tegenstrijdig.
in: In alle staten
Zo gaat met — wat ik algemener noem — tekenverkeer steevast een — poging tot verandering van — (on)machtsverhouding gepaard. Mijn radicale taalopvatting vat ik samen met de slogan: èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid (Engels: every sign is a request for compliance […]).
in: In alle staten
[È]lk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. Je zègt iets,
omdat je je zin wil hebben. Dat geldt voor iedereen, voor alles dat we
zeggen enzovoort. [… Daarom moet] een teken het als zodanig
altijd […] hebben van ruimer verband. Aan de ene kant is er
iemand die ermee een verzoek doet. Stel dat jij begint. Met een teken
richt jij je tot iemand ànders, zeg maar aan de andere kant. Aldus
betrokken zijn verzoekgever (lees: jij) en verzoeknemer.
Als verzoekgever breng jij een teken voort met jouw gedrag resp.
resultaat ervan: teken-als-gedrag. Op z’n minst bedoel jij dat de
door jou beoogde verzoeknemer als het ware òmgekeerd dat gedrag opmerkt
als teken[.] Let wel dat pas sprake is van een daadwerkelijke
verzoeknemer, indien zij op haar beurt betekenis geeft aan gedrag:
gedrag-als-teken. Het is elke keer maar de vraag, in hoeverre de
verzoeknemer jouw gedrag inderdaad als teken opvat dat jij als
verzoekgever ervoor bedoelde. […]
Een teken is een middel voor de verzoekgever. (Want) jij streeft een
doel na. Ofwel, jij hebt een motief. Met een verzoek probeer jij voor
de verwerkelijking ervan iemand ànders in te schakelen. Op de
verzoeknemer doe jij middels een teken een beroep om met gedrag een
bijdrage te leveren aan wat jij wil.
Op háár beurt gedraagt echter ook de verzoeknemer zich gemotiveerd.
Dat leidt steevast tot — verdere — interpretatie van wat
zij houdt voor jouw gedrag-als-teken, dwz van een verzoekgever. Omdat
jij ervan uitgaat — als verzoekgever wéét je dat onbewust —
dat de verzoeknemer eveneens motivationele dynamiek kent, stel jij jouw
teken-als-gedrag erop in.
Nogmaals, omdat ook de verzoeknemer zich onmogelijk anders kàn
gedragen dan volgens haar eigen motief, probeer jij te bereiken dat die
uitkomst strookt met jouw motief, ofwel met wat jou bracht tot een
verzoek aan de — beoogde — verzoeknemer. […]
Hoe stel jij zo zeker mogelijk, dat de verzoeknemer pràktisch doet wat
jij, de verzoekgever in kwestie, wil? Dat lukt dankzij een aanwijzing.
De clou is niet zozeer om met het verzoek te bereiken dat de
verzoeknemer begrijpt wat jij wil, en waarom. Veeleer opper je een
aanleiding om te bevorderen dat de verzoeknemer zèlf tot een motief
komt, met bijbehorend gedrag dat jou past. Zo van, dit moet jij willen,
je doet ’t immers voor jezèlf. Jij-als-verzoekgever verwacht er
intussen vooral inschikkelijkheid in overeenstemming met jouw motief
van. […]
Als jij iemand tot iets wil bewegen, moet je haar daarom vooral een
situatie laten ervaren waarin zij zich volgens jou gedraagt op de
manier die jij beoogt. Als middel kom je niet om een teken heen. Het
tekenmoment van een situatie is een context.
Omdat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, omvat èlk teken
een context. Het is dus niet zo, dat er apart een teken is en dan óók
nog zoiets als zijn context. Daarentegen is context onlosmakelijk
ònderdeel van een teken. Wat traditioneel als teken geldt, is slechts
een zgn signatuur. Een signatuur zònder context bestaat niet, andersom
evenmin.
Aan een teken is slechts de signatuur doorgaans gemaakt door de
verzoekgever, en tevens een — klein — gedeelte van
bijbehorende context. Als context benut jij overwegend een bestaande
omgeving inclusief attributen, ofwel enscenering. Ga maar na, waar je
iets zegt, maakt verschil. Op de ene plek zeg je iets, dat je ergens
anders, of in gezelschap van andere mensen, beslist niet zou zeggen.
[…]
Maar hoe zit het met, bijvoorbeeld, een bliksemflits? De onweersbui is
toch geen verzoekgever? Natuurlijk niet. Het is wèl zo, dat
tekenverkeer niet louter verloopt tussen verzoekgever en —nemer
als verschillende individuen. Zelfs het allermeeste tekenverkeer
onderhoudt elk individu (met zich)zèlf; er blijft echter geen neerslag
van behouden. Kortom, van die bliksemflits e.d. maakt zij voor zichzèlf
een teken.
in: Gevorderde tekenleer voor beginners
Gedragskundige ontleding verloopt dus van buiten naar binnen. Een teken is alles dat een subject motivationeel beïnvloedt c.q. waardoor een subject zich cognitief laat beïnvloeden. Daarom behoort context tot het teken. Context is immers het tekengedeelte voor bemiddeling van situatie. De onlosmakelijkheid van elementen in semiosis [staat] in een formele enneade uitgedrukt.
in: Geef mij ajb even de pindakaas!
Met wat de één wil dat de ander doet, ontkomt de één vaak niet aan nadere aanduiding van wat precies de ander dan volgens hem moet doen en hoe dat moet gebeuren. Zulke beschrijving staat nooit op zichzelf, maar betreft altijd beoogde inschikkelijkheid.
Ik heb motief geschetst als het axiomatische element waar omheen volgens mij on-door-grond-elijkheid draait. Daaruit volgt dat semiotiek géén zgn wetenschap is, en wat mij betreft ook nooit kan zijn, met zekerheid van voorspelling. Wie dat blijft verwachten, ook nog eens van naïef atomisme, vind ik niet goed wijs. Met afscheid van naïef atomisme is véél ruimere dekking met consistentere verklaringen van verschijnselen haalbaar, meer niet. En als taalgebruik nu eenmaal vergaand idiolectisch is, subjectief dus, is erkenning c.q. waardering van subjectiviteit met axiomatische status onontkoombaar. Dat is in strijd met de eis van objectiviteit aan wetenschap. Maar dan klopt die eis domweg niet voor o.a. taalkunde, punt.
Daarentegen beschouw ik èlk teken òngedeeld, en wel als verzoek tot inschikkelijkheid. Ofwel, het gehele teken is handeling èn inhoud. Voor de opsteller van een teken is de inhoud wat hij (lees overal ook: zij) verlangt van de geadresseerde aan diens (weder)gedrag. Voor de geadresseerde is de inhoud wat de opsteller van hem (lees overal ook: haar) aan gedrag verlangt. Karakteristiek voor tekengebruik is dus éénheid van handelingsinhoud, maar óók verschil van die eenheid per deelnemer aan tekenverkeer.
Elke deelnemer aan tekenverkeer gedraagt zich volgens eigen motieven. Met een teken probeert de ene deelnemer de resp. motieven van één of méér andere deelnemers zodanig te beïnvloeden, dat zij op grond daarvan met hùn gedragingen inschikkelijk (Engels: compliant) zijn met zijn motief. Voor de opsteller van een wederteken geldt hetzelfde, enzovoort. Als formele grondslag geldt een semiotische enneade.
[E]en teken vergt altijd interpretatie door de geadresseerde (nota bene, inclusief wie zich in die hoedanigheid opwerpt, dus lòs van de bedoeling van de opsteller). […] Hier laat ik nog maar in het midden, dat wat de opsteller als teken voortbracht door de geadresseerde nooit volkomen identiek opgevat wordt, let wel, nooit kàn worden, want ook dáárvoor spelen eigen motieven reeds een rol.
[L]angs de drie enneadische dimensies zijn corresponderende, recursieve geldingen aan de orde. Zoals C.S. Peirce triadisch nog elementair stelt, geldt volgens de enneade dat de tekendimensie bemiddelt tussen de dimensies van enerzijds feit (lees ook: gebeurtenis), anderzijds interpretatie (lees ook: cognitie). Kenmerkend voor een feit is o.a. de situatie in kwestie. Zgn sociale situaties vormen een deelverzameling van zulke situaties. […] De enneade brengt tot uitdrukking dat èlk gedrag situationeel is. In dynamiek van semiosis, principieel ontleend aan het idee van Peirce erover, staat gemotiveerd concept voor zowel aldus gedifferentieerde ervaring als verwachting over c.q. plan voor gedifferentieerd gedrag, enzovoort. […]Dankzij teken als zo’n uitgesproken, zeg maar, scharnier is — pas — een consequente voorstelling van praktische dynamiek mogelijk. Ik beschouw — het ontwerp van — de enneade als een stap in die richting.
in: aantekening 55.8
Ik gebruik subjectief situationisme als kader voor samenhangende beschouwing van doen, denken en zeggen (zeg algemener: teken-en). Aan C.S. Peirce ben ik schatplichtig voor inzicht in de onvermijdelijkheid van teken. Dat vergt een semiotische oriëntatie. Daarbinnen gelden pas aldus samenhangend wat de traditionele tegenstellingen realisme en idealisme zijn. Als formeel schema ontwierp ik de zgn semiotische enneade. Eén van de — negen — elementen heet motief. Aan A. Schopenhauer dank ik het inzicht van wilswerking. […] Volgens het enneadische onlosmakelijkheidsbeginsel zijn er géén aparte motieven. Interpretatief (lees ook: cognitief) is een motief altijd met een concept verbonden, vice versa. Daardoor‘kent’semiosis passende variëteit voor gedragsdifferentiatie.
Wat mij betreft is ook motief iets-in-samenhang. Daarbij komt niemand om een teken heen om er iets-in-samenhang over te beweren als verzoek tot inschikkelijkheid. Mèt een teken, dus. Een motief‘is’echter géén teken. Helemaal niets dat — iemand denkt dat —‘is,’kan in die hoedanigheid tevens teken zijn. De enneadische dimensies zijn als het ware fasen, afwisselende momenten in dynamiek van semiosis. Het is valse schijn er met een teken de vinger òp te leggen. We grijpen er principieel naast, altijd weer. Dichterbij komen we echter netzo principieel niet, nooit. Zoals het tegenwoordig heet, wen er maar aan …
Uitgaande van semiosis bestaat er een cyclus met verschillende, zeg maar, momenten. Dat zijn er drie, overeenkomstig Peirce’s triadische opvatting van tekenactiviteit. Het ene moment is betekenisloos zonder beide andere momenten. […] De enneade leert dat gedrag, altijd situationeel, stoelt op concept, altijd gemotiveerd, vice versa. […] Absoluut onderscheid tussen materiële en geestelijke activiteit is illusoir. […] Een semiotische uitleg is evenwichtiger. Dan is de aanname, […] dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Uiteindelijk mikt ook — en, wie weet, vooral — een idealistisch filosoof met zijn boodschap op, vooruit, materiële inschikkelijkheid. [… Z]o iemand moet [immers] ook eten, drinken, enzovoort.
De slogan die ik bedacht om taal(gebruik) te typeren [luidt:], elk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid (engels: every sign is a request for compliance). […] En natuurlijk komt er de betekenis bij zoals de hoorder vormt, want mede daarmee bepaalt z/hij haar/zijn reactie die … wederom een teken kan zijn voor de oorspronkelijke spreker, maar nu verkeert in de hoedanigheid van hoorder, enzovoort, heen en weer … Dat noem ik dia-enneadische dynamiek. […] Ja, een teken is een oorzaaksoort sui generis. Beoogd gevolg is gedrag door de geadresseerde, vandaar verzoek tot inschikkelijkheid. Het idee van verschillende oorzaaksoorten oppert Arthur Schopenhauer overigens al èxpliciet (en wie weet heeft hij daarin voorgangers). [… D]e enscenering [hoort] onlosmakelijk tot taalgebruik […]. De spreker voorziet een signatuur van context. Hun combinatie functioneert als teken. En een hoorder is netzogoed gebruiker, maar als het ware in omgekeerde richting; z/hij ontleedt als resp. voor interpretatie een teken in context(deel) en signatuur(deel). Ook het aandeel van context is … betekenisvol. […] Een context geldt als tekendeel aangaande de gebruiksvoorwaarden in kwestie, zeg algemener ook de desbetreffende situatie. […] Allereerst zijn woordbetekenissen slechts betrekkelijk vast. Ten tweede, vooral als combinatie van signatuur en context zijn de mogelijkheden oneindig. [… O]ók context [is] een kwestie van (teken)gebruik […]. […] Aan beperking van context in teken resp. situatie voor gedrag — en zo op z’n enneadisch dóór naar motief voor concept valt niet te ontkomen. [… B]etekenisstabiliteit […] bestaat […] niet. Er is o.a. geen grens tussen, zeg maar, wetenschappelijk en niet-wetenschappelijk taalgebruik. Het is qua variëteit allemaal en overal … hetzèlfde. Hoe taal door-en-door contextualiserend wèrkt, [geldt] als beginsel. […] Feitelijk gebruikt iedereen woorden zònder vaste betekenis. De meeste mensen ontke nnen dat … meestal, en dat is natuurlijk ook weer een verzoek tot inschikkelijkheid, te weten met situationeel gedrag volgens hùn gemotiveerd concept. Ingewikkelder is het nooit.
Het gaat [met context] om een situatieschets voor en, met haar (lees uiteraard ook: zijn) semiosis, vanuit de zgn verzoeknemer, dwz het individu tot wie het verzoek tot inschikkelijkheid is gericht. (Pas) wanneer zij (lees uiteraard ook: hij) een dienovereenkomstig motief‘ontwikkelt,’met bijbehorend concept, vòlgt haar dienovereenkomstig gedrag (maar dàn ook als het ware vanzelf).
Mijn idee is dat pragmatiek, semantiek en syntax onmogelijk formeel onderscheiden kunnen zijn. Complete semiosis is altijd pragmatisch, dus géén selectieve deelverzameling. Dat maakt de enneade alweer duidelijker. Zowel semantiek als syntax zijn slechts relevant tegen zo’n pragmatische achtergrond. Zonder pragmatiek blijft beoefening steriel, en mondt door reductie uit in onzin. Ik volg Peirce’s aanwijzing dat àlle elementen in semiosis onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Met negen ipv drie elementen is het verklaringspotentieel nu eenmaal véél groter. Er is dus nooit, herhaal, nooit een element dat afzijdig oid blijft. [… D]oor beperking tot semantiek resp. syntax […] is er prompt geen sprake meer van — beschrijving van — reëel tekenverkeer; daarvoor valt aan pragmatiek met bijbehorend complete semiosis m.i. niet te ontkomen.
Als element van semiosis, zo stelt Peirce, bemiddelt een teken tussen de elementen object en interpretant (wat met een enneade ipv triade nader is gespecifieerd). Als zodanig is een teken zoiets als vervoermiddel, een drager van betekenis (zoals een subject ervaart, wat dan weer de vraag oproept wat de drager van wat is …; daarop is geen eenduidig antwoord, omdat semiosis wisselingen omvat van zoiets als de richting waarin momenten elkaar opvolgen, aflossen e.d.).
Met semiotiek als ruimste kader staat relevantie voorop, en aan de hand van de semiotische enneade valt daarover met bijbehorende metatekens alweer met wat meer precisie e.e.a. te beweren.
Voor een bredere basis (!) is het m.i. nodig te beseffen dat teken pas begrijpelijk is door semiosis, en semiosis pas door dialogische opzet (vandaar een dia-enneadisch schema).
Volgens enneadische semiosis is tekengebruik een vorm van gedrag van de opsteller waarmee hij mikt op voortbrenging van gedrag door de geadresseerde. […] De enneade wijst erop, dat een teken altijd bestaat uit signatuur en context (en intext). Traditionele taalkunde beperkt zich tot signatuur, dat tevens als ideaal geldt. […] Ook context levert aandeel aan teken, doorgaans het overgrote aandeel. […] Er zijn allerlei, zeg maar, taalregisters waaruit met bijdragen een teken kan worden opgesteld. Zo spreekt het uniform van een functionaris mee, evenals de plaats waarvan hij geluid maakt, enzovoort. […] Aan Peirce ontleen ik dat zulke dynamiek niet dia- maar trialectisch is. En elk van de drie dimensies annex momenten telt op zijn beurt drie elementen. Voilà, enneade. Context en situatie heb ik axiomatisch op verschillende dimensies gepositioneerd. Door formeel verschil ertussen kan het taalbereik veel ruimer worden opgevat. Nogmaals, een teken omvat principieel tevens context. Dat verklaart hoe een zeer beperkte, verhoudingsgewijs stabiele verzameling signaturen toch een schier oneindig "potential of significance” faciliteert. Dat lukt dankzij combinatie met veranderlijke(r) context. […] Vaak wordt de term context gebruikt voor wat enneadisch situatie is.
Volgens Metapatroon resp. subjectief situationisme verandert er aan tekens niets, maar wel aan wàt we allemaal tot een teken tellen en volgens welke structuur als combinatie van signatuur en context (zie semiotische enneade).
Een collage betreft dus een — kennelijk tot dusver —
ongebruikelijke combinatie van signatuur en context. Hieruit volgt
echter niet dat een signatuur in normale gevallen zònder context
verschijnt. Een signatuur gaat altijd (!) met een context gepaard, vice
versa. Het contextaandeel van een teken valt echter niet — meer
— op in wat iemand als normaal heeft leren ervaren. Het heeft er
dan slechts schijn van dat een teken uit louter signatuur bestaat. Dat
context doorgaans ònbewust blijft, is trouwens voordelig — wat
een evolutionaire verklaring ervoor is — om achtereenvolgens van
het ene naar het andere gedrag te wisselen; dat lukt ogenschijnlijk
vloeiend. Maar voor overzicht over verschillende gedragingen, voor
onderscheid ertussen, is explicitering van context onontbeerlijk. Eén
en dezèlfde signatuur kan immers allerlei betekenissen verkrijgen. Pas
in combinatie met een bepaalde context is eenduidigheid geborgd. Daarom
is zgn contextuele verbijzondering nodig en voldoende voor
voorzieningen voor informatieverkeer die willekeurige deelnemers kunnen
benutten voor willekeurige onderwerpen. Metapatroon faciliteert o.a.
conceptuele collage.
Als u de volgende keer een stoplicht ziet, of een kubistisch kunstwerk,
trek uw besef van gedragingenvariëteit door betekenissenvariëteit aub
dóór naar wat u eventueel aan de opzet van — infrastructurele
— voorzieningen voor informatieverkeer kan of zelfs moet helpen
veranderen.
Omdat het daarbij gaat om verschillen-in-samenhang kan slechts een enkele, zeg maar, metaprocedure … logisch zijn. Dat is Metapatroons methode van — recursieve — situationele verbijzondering van objectgedragingen. […] Het is nu nèt die nodige en voldoende verbijzondering(smethode) die voor oplossing zorgt resp. eenduidigheid in variëteit helpt vestigen. Corresponderend met objectgedrag-volgens-situatie moet elk teken als samenstelling van signatuur-in-context opgevat zijn. [… Dus,] elk teken omvat tevens een situatiebeschrijving: context. Traditionele grammaticale ontleding acht ik daarvoor van géén belang. Eenduidige betekenis heeft dus — pas — een unieke combinatie van signatuur èn context.
[W]at data is/zijn, raakt pas begrijpelijk onder de noemer van een teken (Engels: sign) met reële variëteit van dien, en bijgevolg de noodzaak om een teken niet atomair te beschouwen maar geconfigureerd door zgn signatuur èn context.
Eén van de enneadische categorieën/elementen is motief. Daaruit heb ik als radicale taalopvatting laten volgen dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is.
Voor dagelijks taal- annex tekengebruik valt niet op dat we taal ten ònrechte als doorzichtig opvatten, nou ja, er daardoor feitelijk géén opvatting over op na houden. Peirce oppert dat een teken bemiddelt. Maar ik houd het voor een vergissing om dat als bemiddeling tot objectieve werkelijkheid en netzo absoluut geldige gedachte — wat dat ook is — erover te beschouwen. Daarentegen bemiddelt een teken tussen subjecten. Het ene subject probeert met een teken het gedrag door een ànder subject op het hare/zijne afgestemd te krijgen. Van dergelijke afstemming zijn wij ons doorgaans niet bewust, vandaar doorzichtigheid van tekens.
Dat is hoogstens een revolutie in ons bewuste begrip ervan, dus niet van het verschijnsel zèlf (want dàt is duurzaam). [..] Nogmaals, volgens subjectief situationisme is de betrekkelijkheid gevestigd in — semiosis door — een subject die o.a. met motief steeds onlosmakelijk een situatie ervaart. De ervaringsgrens noem ik horizon.
Zulke onlosmakelijkheid veronderstelde Peirce overigens al voor semiosis met een triade van elementen plùs zgn grond. De enneade is een daarvan een uitwerking door Peirce’s vage grondbegrip te differentiëren als 1. motief, 2. situatie en 3. context.
[I]nformatie moet navenant verbijzonderd opgevat zijn. Dàt is de crux van de enneade. Het eerste principe ervoor heb ik overgenomen van C.S. Peirce. Hij oppert teken als bemiddelend tussen object en interpretant. Maar ik wijs atomisme àf. Dat belemmert verklaring enz. van reële variëteit. Daarom heb ik object vervangen door objectgedràg dat al naar gelang van situatie varieert. Dat vergt voor behoud van consequente betrekkingen dienovereenkomstige geleding van interpretant resp. teken. Enneadisch is een interpretant een gemotiveerd concept, en een teken een configuratie van signatuur en context. Het is cognitief dus niet zó, dat een begrip beperkt blijft tot, zeg maar, ruwe en daardoor nog algemeen bruikbare grondstof en dat bewerking ervan voor specifiek gedrag géén begrip — meer — is. Volgens mij bestaan er juist geen òngemotiveerde begrippen, ofwel èlk begrip kent een bijbehorende motief. Netzo leidt abstrahering van context tot een dwaalspoor; taalkunde volgens louter signaturen is steriel.
Over wat een teken (Engels: sign) is, heb ik wèl een categorische opvatting. Die luidt, dus bij wijze van axioma, dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is (Engels: every sign is a request for compliance). Op die manier is een teken altijd een verhaal. […] De opvatting dat elk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, veronderstelt een subject (A) dat een verzoek doet èn een subject (B) tot wie dat verzoek is gericht om er met zijn gedrag aan te voldoen. Wanneer A hetzelfde subject is als B, is intrasubjectief tekenverkeer aan de orde. Dat is intersubjectief tekenverkeer in het geval dat A en B van elkaar verschillen. Door verdiscontering van tijd(sverloop) kan — wat ik vervolgens veronderstel als — een enkele beweging in tekenverkeer worden gemodelleerd met twee enneades. Wie zo’n model erbij haalt, […] ziet dat èlke deelnemer aan tekenverkeer daarvoor een eigen motief volgt. Dat komt voor A, de verzoeker, steeds overeen met zijn inherent subjectieve interpretatie van situatie, resulterend in dienovereenkomstige context als samenstellend element van een compleet teken. Als, zeg maar even, waarnemer — en daarvoor hoeft een subject overigens niet als zodanig geadresseerd te zijn — gaat het voor B om, zeg ook maar even, omgekeerde enneadische dynamiek. Hieruit volgt dat [ o.a.] “situation” nog veel verder ontleedbaar is, en voor preciezer begrip ook moet zijn. Voor elke deelnemer èn per wisselwerking in “discourse” geldt een dienovereenkomstige situatiebepaling enz. Uitwisseling van een teken kent volgens mij wel degelijk structuur, te weten dia-enneadisch. Met die structuur is echter géén betekenis bepaalt[. …] Daarentegen opent die structuur de mogelijkheid voor variëteit van betekenissen of, beter gezegd, verzoeken tot inschikkelijkheid voor afstemming van gedrag door betrokken subjecten.
Nogmaals, enneadisch opgevat vormt teken een dimensie, ofwel moment in semiosis. Als zodanig heb ik het afgeleid van wat C.S. Peirce als element van triade oppert[. …] Alle drie enneadische dimensies tellen op hun beurt drie elementen. Eén van de elementen van de tekendimensie is context, aldus op z’n Peirceaans bemiddelend tussen motief en situatie (hoewel Peirce zulke bemiddeling dus grover poneert, dwz door het òngedifferentieerde teken). Samengevat, context is dus niet iets ànders dan teken; context is ònderdeel ervan.
In enneadische termen is duidelijk dat de schijn van vernauwing van teken tot louter signatuur leidt tot betekenisverwarring. Er hoort onlosmakelijk context bij.
Het cognitieve aan dat meta-idee duid ik formeel als gemotiveerd concept; daarmee correspondeert situationeel gedrag. Het overkoepelend schema is een semiotische enneade. Er zit altijd een teken tùssen denken en doen.
[N]og méér nadruk op grondlagenonderzoek leg […] ik vooral door toetsing van literatuur uit diverse gevestigde disciplines. Daarvoor blijken dankzij de semiotische enneade steeds tekortkomingen resp. verbeteringen aanwijsbaar. Dat subjectief situationisme is dus helemaal zo gek niet.
in: aantekening 58.5
Volgens subjectief situationisme verloopt gedrag(sbepaling) via semiosis. Daarvoor onderscheid ik — dynamiek van — negen elementen: semiotische enneade.
Zo kent ook wat ik noem subjectief situationisme zeker géén nieuw beginsel. Mijn uitbreiding betreft integratie van semiotiek, resulterend in de semiotische enneade als formeel basisschema. […] Nota bene, wat een persoon (lees ook: subject) opvat als situatie is als motief integraal aanzet resp. uitkomst van het interpretatiemoment van semiosis, zeg dus maar óók weer subjectief. […] Door semiosis is het subject op het ene tijdstip […] niet meer het subject op een volgens tijdstip, enzovoort.
De enneade veronderstelt echter ook correspondentie. Het verschil met onmiddellijke correspondentie is allereerst het van Peirce overgenomen semiotische beginsel van bemiddeling door teken. Vervolgens heb ik Peirce’s enkele toespeling op grond gedifferentieerd opgenomen in het basisschema. De resulterende enneade staat oneindige variëteit toe; primitieve (lees ook: naïeve) correspondentie is vervangen door samengetelde correspondentie.
Mijn analyse luidt dat om te beginnen Peirce zèlf in de knoop raakte door zijn categorische aannames c.q. tekenclassificatie. [… T]ijdens mijn onderzoek stuitte ik op een structurele kwalificatie door Peirce die hijzèlf vervolgens kennelijk heeft veronachtzaamd. Die reductie is helaas tot op heden gevolgd door toonaangevende duiders van het werk van Peirce. […] Wat ik opvat als sleutelzin van Peirce, is dat een teken “stands for [an] object, not in all respects, but in reference to a sort of idea, which I have sometimes called the ground of the [sign].” Omdat hij geen nadere aanwijzingen geeft, ging ik me afvragen wèlk van de drie elementen die hij primair voor semiosis lijkt te suggereren — dat zijn teken, object en interpretant — is voorzien van zo’n grond. Daar kwam ik dus niet uit. Nu ben ik eerder opgeleid als ingenieur (in wat ooit bestuurlijke informatievoorziening heette, toen ondergebracht bij de wiskundige faculteit van — destijds — TH Delft). Voor een ingenieur telt, dat er tijdig iets moet wèrken. In het geval van onzekerheid is het daarom altijd goed om, heel praktisch, dan maar in àlle mogelijkheden te voorzien. Kortom, ik nam voor alle drie elementen van semiosis een bijbehorende grond aan. Daardoor veranderde de Peirceaanse triade met òngepositioneerde grond in een hexade, alles bijelkaar dus zes elementen. Klopt, dat wijkt àf van wat er bij Peirce te vinden is. Maar als het gewoon een goed idee is? […] Oh ja, een ingenieur vindt het ook verstandig om constructies beweeglijk te maken; dat maakt ze beter bestand tegen veranderlijke omstandigheden. Een probaat ‘middel’ is het spreekwoordelijke scharnier. Waar moest ik dàt dan aan de hexade toevoegen? Vooruit, voor alle zekerheid langs alle drie van wat hexadisch inmiddels dimensies zijn. Dat maakt dus een enneade.
Maar hoe begrijpelijk is dat verhaal op, zeg maar, zichzèlf? Het is zelfs passender om ervan uit te gaan dat louter die tekst volstrekt ònbegrijpelijk is. Stel je bijvoorbeeld iemand voor die geen Nederlands spreekt resp. leest. Kortom, voor begrip moet er altijd wat bij, sterker nog, veel en veel méér dan je aanvankelijk geneigd bent te veronderstellen.
Volgens de enneade zijn doel en middel niet objectief gescheiden. Kennis is middel voor gedrag-als-doel, terwijl dat gedrag op zijn beurt middel is voor situationele-(aan)passing-als-doel, terwijl situationele ervaring middel is voor kennis-als-doel, enzovoort. […] Om dat à la Nietzsche eeuwige wederkeer te noemen is overdreven, maar acht ik wel het beginsel van subjectief situationisme.
Volgens de enneade is een teken een configuratie van signatuur en context (plus intext). Een aparte signatuur bestaat als teken niet, punt. Maar wat enneadisch slechts als signatuur geldt, wordt doorgaans juist als het volledige teken opgevat. Abusievelijk wekt dat de schijn van meerduidigheid. […] De verwarring verdwijnt pas structureel door context tot ònderdeel van een teken te bestempelen. Voor een evenwichtig structuurmodel van omvattende dynamiek vergt dat dienovereenkomstige elementen langs de twee andere dimensies: situatie resp. motief.
More generally, sign is one of three cause types (as A. Schopenhauer
already observed). With any cause, an exchange is assumed for effect.
Characteristically, at least two parties are involved. Sign is no
exception. One party exhibits behavior intended to be taken up as a
sign by another party (or by her-/himself at the next stage of
so-called semiosis). For the sake of briefest exposition, let me here
assume different parties, A and B. Through signaling behavior, A aims
to cause a behavioral effect from B. Its particular cause(-and-effect)
type may be succinctly defined by the slogan: Every sign is a request
for compliance. […] As every (!) sign attempts mediation between
A’s goal and B’s compliance, please note, without
exception, it simply follows that law is inherently about compliance,
too. […] It is only after becoming aware of behavioral dynamics
that what traditionally counts as a sign, is recognized as an overly
simplified concept. How can it be explained that repetition of what
appears as one and the same sign often brings about quite different
behaviors? Is there really a single cause when several effects may be
observed? No such magic exists.
The answer is that a sign is always (!) articulated. It is configured
by a signature and a context. What is habitually taken as sign, is
‘only’ signature. And a signature is only recognizable as
such together with a context, vice versa.
in: note 56.4
From articulating sign, it is reasonable to return to a correspondence theory. I’ve developed its necessarily extended version by starting from the semiotic triad of C.S. Peirce. An ennead resulted, with Peirce’s three original elements now serving as dimensions, and three elements appearing along each dimension. The full correspondence reads: sign: context- signature — intext (f)act: situation — object — behavior interpretation: motive — focus — concept. Distinguishing between context and situation is ‘really’ crucial. It can now be posited that context informs about situation, requiring a corresponding factor in interpretation to differentiate concepts: motive.
in: note 56.4
Suppose B experiences a sign. It might seem that s/he notices a particular object. However, s/he can only do so as a figure against a (back)ground, that is, situation. With ongoing semiosis, the ability to recognize a sign in the first place, therefore, comes from B’s already ‘being’ somewhere in semiosis. The — further — course with its dynamics, i.e., from one motivated concept to another, and so on, is — necessarily — driven by influences which always carry B’s — changing — cognitive stamp in the first place.
in: note 56.4
Considering a sign in the enneadic sense, B ‘knows’ s/he has been sent a request for compliance. S/he will then include her/his assessment of the sender in the motivated concept s/he develops. How s/he sees her/his relationship(s) with the alleged sender is weighed for compliance. Of course, that is where expectations come in. The response from B may vary from complete compliance to all sorts of noncompliance. How B in (f)act behaves, may in turn be taken up as a sign, too. And when it is, A, or whoever, deals with it as yet another request for compliance. And so on …
in: note 56.4
From Schopenhauer’s radical concept of will I have derived a radical concept of language: every sign is a request for compliance. Taking Schopenhauer seriously in this respect has meant that Peirce’s concept of sign required elaboration. I have extended the well-known triad to an ennead. Semiosis, then, might be viewed as behavioural output of one cycle being taken as significant input for the next, and so on (in fact confirming, even integrating, Peirce’s pragmatic point he made elsewhere).
in: note 56.7
When you care to take a look at — the model of — the semiotic ennead, I’m sure you appreciate how interdependent its elements are. Their so-called irreducibility is the relevant principle form Peirce I have maintained, and continue to emphasize.
in: note 56.7
[When] I first considered positioning ground relative to one of Peirce’s — other — three elements in semiosis[, n]o choice seemed satisfactory. A breakthrough occurred when I refrained from attempting to ground a single element. Instead, I allocated to each of Peirce’s three — other — elements a then particular ground, that is, effectively differentiating what so far had looked to readers as Peirce’s general side-remark (subsequently to be structurally neglected). Anyway, what resulted from a sort of reflexive, thereby differentiating, application of the triad on ground is a hexad. The elements of the triad have become hexadic dimensions, with two elements along its now three dimensions. Aiming at more fully explaining dynamics of semiosis, I extended the hexadic (six-part) model to an enneadic (nine-part) model. A few years later, I modified some of the labels for the elements of the ennead.
in: note 56.8
Looking at the enneadic model, you’ll see that one of its elements — along the dimension of interpretant — is motive (originally labelled: background interpretant). From this perspective, sign production is always intentional. My slogan: every sign is a request for compliance. Only such a radical assumption allows for a most general semiotics. Other functions of signs that have traditionally been considered are at most subordinate to using signs as means for coordinating behavior (resulting from reciprocate compliance, please note, both intra- and intersubjectively). In fact, social semiotics is a pleonasm (and so are social-psychological semiotics, cognitive semiotics, et cetera, for that matter). Therefore, presenting basics of semiotics, in my opinion there is a pressing need for an encompassing framework. Starting from the ennead, any semiotic theory developed earlier — as far as I know — can be demonstrated to entail some subset[. …] A student mastering the encompassing framework will have gained overview, and can accordingly analyze shortcomings according to more limited perspectives.
in: note 56.9
What is required is radically contextualizing all (!) of semiotics (which is what I believe to have provided, in a formal sense with the ennead, necessary and sufficient axioms for).
in: note 56.11
Peirce neglects to formally operationalize his very own — mention of the — concept of ground. Peirce does point at the key, but fails to properly apply it and proceed productively. […] I am arguing for a, say, reset of semiotics. [S]uch reset should be taken up precisely at the point marked by Peirce’s largely undeveloped insight into basic relativity through semiosis.
in: note 56.11
Peirce not just saw three elements involved in semiosis. He identified a fourth, i.e., ground. As I see it, he then failed to properly operationalize ground, though. Getting about it methodically […], I have extended the Peircean triad to an ennead as a framework for semiotics consisting of nine irreducibly related elements.
in: note 56.14
[F]rom a (dia-)enneadic framework […], semiotics can be — far — more widely applied productively[.]
in: note 56.14
Dankzij nodig en voldoende begrijpelijke context lijkt het slechts alsof de signatuur in kwestie op zichzèlf die (ver)ander(d)e betekenis draagt. Maar dat is dus valse schijn.
Wat is een teken? De allereerste vraag kan ook naar een individu
zijn. Kenmerkend voor een individu vind ik dan — het vermogen tot
— gedrag. Zo’n individu heet subject, indien zij —
gemakshalve gebruik ik hier steeds dit persoonlijk voornaamwoord resp.
bezittelijk voornaamwoord — naar omstandigheden overleeft. Een
subject kan zijn gedrag dus wisselen. En op haar beurt kan een subject
met gedrag omstandigheden — proberen te — veranderen (om
overleving door vèrder gedrag te vereenvoudigen). Maar hoe kòmt een
subject steeds tot bepááld gedrag? Volgens C.S. Peirce, althans zoals
ik hem begrijp, draait dat principieel om teken. Daarom noemt hij dat
cyclisch proces: semiosis.
Op de vraag naar wat een teken is, luidt mijn algemeenst denkbare
antwoord daarom: Een teken dient ter (af)stemming van gedrag.
Vergeleken met Peirce’s veronderstellingen vind ik dat nog weer
duidelijker uitkomen in mijn uitgebreidere (meta)model [van] de
semiotische enneade. […]
Het is altijd maar weer wàt een subject als teken beschouwt. Dat is
natuurlijk óók … gedrag, enzovoort, dat op z’n enneadisch
geduid voortkomt uit een gemotiveerd concept. Dit verklaart waarom een
subject sterk uiteenlopende tekens kan ontlenen, en aldus verschillende
gedragingen vertoont, aan wat oppervlakkig(er) gezien steeds hetzèlfde
verschijnsel is. Met haar momentane motief staat zij open(er) voor
sommige omstandigheden (lees ook: situaties). Wie dorst heeft, bang is
om een complete oogst te verliezen, herkent in een regenbui iets ànders
dan iemand doet die er op de fiets op weg naar een vergadering door
wordt overvallen. En de deelnemers aan die vergadering die al
‘binnen’ zijn, valt het vermoedelijk niet eens op dat het
regent. Over tekens gesproken, zij zijn met elkaar in gesprek.
Als verzoeker en verzochte verschillende subjecten zijn, geldt
tekenverkeer intersubjectief. De verzoeker probeert de verzochte met
haar teken te bewegen tot gedrag dat afgestemd is op haar motief. Zoals
gezegd, de verzochte kent echter op haar beurt motief waarmee zij open
staat voor herkenning enz. van tekens, en zo door naar motief voor hoe
zij zich gedraagt. Zo kan de verzoeker wel menen bepaald gedrag als het
teken in kwestie daadwerkelijk te hebben getóónd, maar om te beginnen
is het al de vraag of de verzochte dat ook op die ‘manier’
opvat, laat staan of zij dat precies zo doet. Niet, dus. Ofwel, er is
véél en véél meer aan de orde bij wèrkelijk tekenverkeer (lees ook:
communicatie) dan volgens losse termen met gestandaardiseerde
betekenissen valt te verklaren.
Intrasubjectief verloopt tekenverkeer volgens mij langs dezelfde
lijnen. Van buiten ziet niemand er iets aan àf. Veeleer lijkt een
subject haarzèlf te stemmen. Het is alsof cognitieve activiteit
compleet apart gebeurt, maar ik veronderstel ook daarvoor de cyclische
afwisseling van zgn momenten. Dat heet à la Peirce dus semiosis, maar
voor intersubjectief tekenverkeer is die aanduiding alweer minder
geschikt omdat daarvoor onmiskenbaar de nadruk op onderlinge àfstemming
gedrag telt.
De semiotische enneade is mijn uitbreiding van Peirce’s triade-plus-grond. Als belangrijkste prikkel om motief als element in de element van de enneade te beschouwen wijs ik […] Schopenhauers [wilsbegrip] aan.
Een subject is een organisme uitgerust met cognitief vermogen. (Mede) daardoor is een subject in staat tot wijziging van gedrag, dwz met “action” steeds aangepast aan — veranderde — omstandigheden (lees ook: situaties). Dat vergt ontvankelijkheid. Een subject neemt indrukken op. Dat gebeurt actief. Altijd gedraagt een subject zich gericht. Die focus gaat gepaard met een motief en bijbehorend begrip. Aldus bepaalt een, zeg maar, voorafgaand gemotiveerd begrip vergaand wat in aanmerking komt als vòlgende indruk. Als dat een teken heet, is een populaire opvatting dat er een maker is èn dat die maker eenzijdig vaststelt wàt precies dat teken is. In het geval van, zeg maar, communicatie — dus van het ene naar een ander subject, maar nota bene óók van het ene naar hetzelfde subject in verloop van tijd — ligt een teken er qua bepaaldheid principieel tussenin. […] Elk subject ‘kent’ voortdurend die karakteristieke dynamiek. Er is voor een subject geen ontkomen aan. […] Volgens de terminologie van subjectief situationisme noem ik dat — dynamiek van — samenloop van subject en situatie. Het subject staat voor de opgaven van zowel duiding van als keuze voor situationele gedraging, enzovoort.
Volgens mij is èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid. Wat traditioneel voor een mededeling doorgaat, kan daarvan onderdeel uitmaken. Daarmee beoogt het ene subject dan uitvoering van zijn verzoek door een ander subject te bevorderen.
In het verlengde van Peirce’s idee van semiosis onderscheid ik
een drietal elementen van — een — interpretant […].
Dat zijn motief, focus en concept. Een waarde vind ik dus een
gemotiveerd concept. Wie dat (be)denkt, nota bene, is altijd een
subject dat zich dienovereenkomstig situationeel ernaar gedraagt. Ik
houd vast aan Peirce’s veronderstelling dat een teken subjectief
‘bemiddelt.’ Terwijl hij dat grofweg ziet gebeuren tussen
object en interpretant, veronderstel ik echter een gedetailleerdere
verhouding, te weten tussen gemotiveerd concept en situationeel gedrag.
Daartoe geldt voor een teken een corresponderende structuur, en wel
dienovereenkomstig gedetailleerd. De constituerende tekenelementen zijn
context, signatuur en intext. Zulke nadere correspondenties tussen
Peirce’s drietal van object, interpretant en teken plùs grond als
onduidelijk gepositioneerd vierde element vormen een model van semiosis
met negen elementen: enneade.
De daardoor onontkoombare taalopvatting luidt, dat èlk teken een
verzoek tot inschikkelijkheid is (Engels: every sign is a request for
compliance). En uit die radicale taalopvatting volgt weer, dat èlk
teken op waardebeïnvloeding mikt. Wanneer het een subject A een subject
B tot bepaald gedrag probeert te bewegen, moet het daartoe opgestelde
teken ‘geschikt’ zijn om B op zijn beurt zèlf tot een
gemotiveerd concept te brengen dat aldus — pas —
noodzakelijkerwijs leidt tot B’s gedrag zoals door A beoogt. Het
is eigenlijk een wonder, hoe vaak dat nog lukt ook. De dynamiek blijft
overigens intrasubjectief zolang B de subjectieve voortzetting van A
is, enzovoort. Er is ‘sprake’ van intersubjectieve dynamiek
zodra B een ànder subject dan A is. Hoe dan ook kan er tussen
achtereenvolgende enneadische cycli van alles en nog wat
‘mis’ gaan. Zo is het om te beginnen al de vraag, of B
überhaupt een teken herkent als A meent een teken te hebben
voortgebracht. B is immers ‘bezig’ volgens eigen
gemotiveerde concepten. Het is de vraag, of hij daarmee voldoende
‘open’ staat voor zo’n teken afkomstig van A. En
wanneer B daarvoor gemotiveerd genoeg is, zijn het wederom zijn eigen
gemotiveerde concepten die vergaand bepalen hoe z/hij dat teken
geconfigureerd opvat volgens, zoals gezegd, context, signatuur en
intext. Op wat ik dia-enneadische dynamiek van semiosis noem, ga ik
hier niet verder in. Ik neem aan, dat reeds duidelijk is hoe moeilijk
het wederzijds kan zijn om waarden àf resp. áán te leren.
Ik herhaal dat mijn radicale opvatting erop neer komt, dat wisseling van gemotiveerd concept precies is wat er normaal door semiosis gebeurt. Voor een subject, dwz een organisme toegerust met cognitief vermogen, is semiosis door-en-door natuurlijk en bijgevolg is dynamiek van waarden dat óók. Omdat opeenvolgende waarden van een subject doorgaans weinig van elkaar verschillen, blijft die dynamiek netzo gauw ònopgemerkt. Zo maakt een subject zichzelf ‘wijs,’ dat hij zoiets als vàste waarden kent. Maar door ontkenning van, angst voor enzovoort, die dynamiek verdwijnt ’ie … natuurlijk niet. Ik zou zeggen, probeer er allereerst voor alledaags gedrag voor open te staan. Wie ervaart, dat z/hij zich nu eenmaal naar onmiddellijke omstandigheden gedraagt, dus wisselend, begrijpt wellicht dat het voor ruimere omstandigheden principieel niet anders is. En vanwege onmiskenbare variëteit op de schaal van — maatschappelijk — verkeer moeten waarden dáárop zijn afgestemd.
Op enig moment ‘spreekt’ steeds een enkele stem. Voor een hoorder kan polyfonie gelijktijdige meerstemmigheid inhouden; dat mengsel constitueert een ènkele, nieuwe stem. Ik beschouw dialoog à la dia-enneadische dynamiek als achtereenvolgende meerstemmigheid. Dat komt — vooral — tot uitdrukking in focus als enneadisch element. Op enig moment ‘kent’ een subject altijd één focus, en zo door naar — situationele — gerichtheid van haar/zijn gedrag. Wat mij betreft is enkelvoudige focaliteit dus een pleonasme. Dat neemt niet weg, dat allerlei storingen van focaliteit kunnen optreden. Indien een subject onderhevig is aan, bijvoorbeeld, gelijktijdige meerstemmigheid, zou ik dat geen polyfonie, maar kakofonie willen noemen. Dat belemmert immers — afwisseling van steeds — specifiek gedrag.
Dia-enneadisch, zeg dus ook dialogisch, herken ik een verklaring in een teken als netwerk. In de overgang naar het vòlgende moment van interpretatie kan èlk (knoop)punt van het tekennetwerk tot de momentane focus leiden, met gemotiveerd concept van dien, en dan zo door naar het gedragsmoment, dialogisch enzovoort. Dit idee van cyclische semiosis heb ik overigens ontleend aan Charles S. Peirce […]. […] Ik besef dat mijn ‘verklaring’ van zulke dynamiek weliswaar zeer ruw is, maar dankzij de structuur van de enneade resp. modellen à la Metapatroon wel degelijk gedetailleerder dat wat ik [elders] — niet — kan ontdekken.
[Daar blijkt m.i. wederom] de traditionele vergissing om de verzameling tekens te beperken tot wat enneadisch slechts voor signaturen doorgaan. Tot een bepaald teken behoren echter óók context èn intext. Louter een signatuur wekt dus de valse suggestie van “gemeenschappelijkheid.” In combinatie met con- en intext laat een teken zich echter nodig en voldoende differentiëren, opdat een verzoek resulteert dat qua “uniciteit” bemeten is op geadresseerd subject in toepasselijke situatie. Kortom, daar is opzettelijk (!) niets uniform aan. […] Wie het (meta)model van de semiotische enneade bekijkt, […] herkent dat een signatuur géén dekking biedt van een gemotiveerd concept. De configuraties voor de respectievelijke dimensies/momenten van teken, interpretant en gedrag moeten natuurlijk compleet stroken.
De suggestie van “gebieden” roept de vraag naar onderlinge grenzen op. De triadische insteek van Peirce wijst op evenzovele, dus drie, soorten gebieden. Dat is precies wat ik gedaan heb met wat Peirce nog te algemeen als grond bestempelt. Daarvan heb ik drie soorten van grond afgeleid, resulterend in de enneade (met negen elementen ipv de drie plus één bij Peirce). Volgens de enneade is er voor eenduidig gedrag een ‘gebied.’ Zo’n gedragsgebied is een situatie. Dienovereenkomstig is context een intextgebied. Motief is een conceptgebied.
De onlosmakelijkheid houdt ook de onontkoombaarheid in van tekenbemiddeling. Ofwel, het is een illusie om een object àls object te kennen, of een interpretant àls interpretant. De ‘weg’ voert noodzakelijkerwijs langs teken. Triadisch, en voor de enneade met zijn drie dimensies geldt dat onverminderd, geldt daarom één tekendimensie. […] In elk geval ‘hebben’ beide andere dimensies principieel juist niets van teken. Daar is nu nèt de tekendimensie voor. Het blijft dus maar speculeren wàt de structuur is volgens die — veronderstelde — andere dimensies. Aan het ontwerp van de enneade laat zich dat mooi nagaan.
Nogmaals, èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. Uiteraard blijft het dan de vraag, voor evolutionaire beschouwing ‘natuurlijk’ zelfs dringend, hoe taal zich categorisch tot dat middel … ontwikkelde. Volgens mij is taal allesbehalve uniek menselijk. Wat telt is aanpassingsvermogen. Dat betreft differentiële verhouding tussen organisme en — overige — werkelijkheid. Daartùssen veronderstelt Peirce teken als bemiddelend element. Aldus is er al “taal” in het geval van, volgens een waarde-oordeel uitgedrukt, primitiefste semiosis. Taal en wat geldt als leven zijn, kortom, onlosmakelijk met elkaar verbonden: het leven van de taal is de taal van het leven. De vraag naar — begin van — ontwikkeling van taal valt m.i. daarom samen met die voor — het — leven. Ik heb daarop geen antwoord. Wel ben ik erop, zeg maar, ìngesprongen met meervoudige axiomatisering[. …] Voor alle duidelijkheid, het begin van taal ligt volgens mij in, nogal mechanisch uitgedrukt, het schakelvermogen van een organisme om van gedrag te wisselen. […] Nou ja, ik verklaar Peirce’s idee van teken als bemiddelend element dus véél ruimer van toepassing. Let wel, zo’n scharnier betekent nog lang geen (zelf)bewustzijn. Ook weer populair gezegd, een organisme dat wordt gekenmerkt door een evolutionair vroege ontwikkeling praat louter met zichzèlf (en heeft totaal geen weet van dergelijk taalgebruik). Met latere ontwikkelstadia stroken — pas — organismen die met, tegen elkaar — kunnen — praten, dwz taal gebruiken. Maar een taal zònder contextuele verbijzondering bestáát niet. Dat is onlosmakelijk verbonden met aanpassingsvermogen, ofwel van het vermogen van situatie tot situatie van gedrag te wisselen.
In het semiotisch kader dat ik … ontwierp, de semiotische enneade, telt teken (Engels: sign) op zijn beurt drie elementen. Dat zijn signatuur, context en intext.Als […] iemand […] het over een teken heeft, met als voorbeeld vaak een ènkel woord, betreft dat op z’n enneadisch slechts een signatuur. Een teken is echter pas eenduidig door de configuratie van signatuur èn context.
in: aantekening 62.9
[W]at principieel aan de orde is, kàn nog steeds o.a. een afbeelding heten. Zo telt de enneade drie dimensies met elk drie elementen. Van dimensie tot dimensie veronderstel ik corresponderende verhoudingen tussen de elementen (en dat maakt het één — zoiets als — een afbeelding van het ànder). En volgens mij kan betekenis juist niet uit formalisme voortkomen. Een formalisme dient systematische uitdrukking, overzicht (wat feitelijk een pleonasme is).
[A]ls teken een bemiddelingsfunctie vervult, zoals Peirce veronderstelt, is het juist ònlogisch om er zoiets als eigensoortige betekenis(geving) van te verlangen. Uiteraard verschilt het ene teken van een ander, en daardoor betekenis als verzoek tot inschikkelijkheid. Het verzoekende subject verkiest het ene teken boven een ander, omdat z/hij er een grotere kans op inschikkelijkheid door het geadresseerde subject aan toedicht. Met haar/zijn gemotiveerd concept in kwestie maakt z/hij het, zeg maar, èchte verschil.
Voor de dynamiek van semiosis beschouw ik de drie dimensies van de semiotische enneade wel als evenzovele cyclische momenten. Volgens die veronderstelling verschuift speculatie naar de overgangen van het ene naar het volgende moment. Intussen, nota bene zònder zulke verdere verklaringen, is wel degelijk een redelijke methode beschikbaar gekomen voor pràktische ordening van samenhangende betekenissenvariëteit. Daaraan is behoefte, zodra die variëteit als reëel wordt ervaren.
Zoals de aanduiding subjectief situationisme al zegt (!), vormen (!) subjecten een factor voor reële variëteit van gedragingen met bijbehorende betekenissen voor onderlinge afstemming. Naar mijn idee is erkenning van subjectiviteit daarom … onvermijdelijk voor een deugdelijke taaltheorie.
Ik beperk structuur […] niet tot taal, veronderstel structuur voor de gehele — dynamiek volgens — semiosis. Voor de, zeg maar, bemiddelende plaats van teken ten opzichte van gedrag resp. kennis heb ik de semiotische enneade als structuurschema geopperd. Nader valt structurering m.i. echter niet te detailleren, althans niet zo algeméén geldig.
Volgens de enneade is situatie wat [menigeen] “context” noemt, en betreft context zoiets als het tekenequivalent van enerzijds situatie, anderzijds motief. De enneadische precisering faciliteert samenhangende modellering van verschillende gedragingen in één en hetzèlfde conceptuele model. Een methode daarvoor is onmisbaar voor — ontwerp van — infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer.
(Zelfs) een ènkel woord volstaat slechts, indien de ervaren situatie kennelijk nodige en voldoende context voor verbijzonderde betekenisbepaling biedt. Daarom reken ik tevens context tot teken; zie semiotische enneade voor samengestelde dimensies resp. momenten van semiosis. [… A]ls het ware vanzelfsprekend betekenisvolle situeringen ontbreken echter (groten)deels tijdens deelname aan informatieverkeer met digitale middelen. Kenmerkend daarvoor is immers vergaande onafhankelijkheid van tijd en/of plaats (maar met bijvoorbeeld briefpost is het heus niet anders). Ter bevordering van eenduidige interpretatie moet daarom op een àndere manier resp. expliciet in nodige en voldoende context worden voorzien. Voor passende digitalisering kan met Metapatroon methodisch op stelselschaal een ontwerp(model) worden opgesteld.
[O]p zichzèlf genomen is elk woord meerduidig. Verstandhouding met tekenverkeer is daartegen prima verklaarbaar door een teken te beschouwen als — configuratie van — signatuur plùs context. Door toevoeging van context kàn meerduidigheid oplossen[. …] Het resultaat hangt natuurlijk steeds af van het interpreterend vermogen van het subject in kwestie [met zijn] doorgaans ònbewuste vermogen om ook en vooral context integraal tot een teken te ‘rekenen[.]’ […] Enig (communicatie)probleem kùnnen we pas beseffen dankzij verwarring. De analyse luidt stellig dat context gebrekkig is. […] Metapatroon betreft daarom au fond niets anders dan stelselmatige erkenning van de telkens noodzakelijke voorwaarde voor feitelijke betekenis. In een teken komt die voorwaarde met context tot uitdrukking en bemiddelt als zodanig tussen de situationele voorwaardelijkheid van gedrag en de motivationele voorwaardelijkheid van begrip; zie de semiotische enneade voor illustratie van correspondenties tussen dimensies/momenten. Inderdaad, ook voor zo’n voorwaarde geldt weer een … voorwaarde, enzovoort. Met nòg een kunstgreep, voor een model ditmaal het veronderstellen van een horizon, geldt voor voorwaardelijkheid een grens. De logica ‘achter’ Metapatroon verschilt kwalitatief van traditionele zgn formele logica met abstrahering van betekenissen van dien. […] Metapatroon [geeft] voorrang aan methodische uitdrukking van samenhang. […] Wat blijkt? Dan volgt uitdrukking van steeds bijbehorend verbijzonderde betekenis als het ware vanzelf.
Er is m.i. een algemeen geldig veronderstelde opvatting van zgn semiosis houdbaar, met de semiotische enneade als (meta)model.
[M]et de enneade bedoel [ik] dat de dimensies in kwestie juist tegelijk een theoretische ruimte constitueren (zoals wiskundig traditioneel de x-, y- èn z-as sámen een structuur opspannen van de fysiek gedachte ruimte, waarvoor ze onderling als ònherleidbaar gelden).
Ik beschouw dat allemáál als tekens. Voor tekengebruik veronderstel ik daarom ook weer één — semiotisch — model. Dat is de semiotische enneade[. …] Wie uitgaat van de enneade, herkent dat de oorsprong van tekenverkeer de overgang (lees ook: evolutionaire ontwikkeling) betreft van teken als kwalitatief afwijkende oorzaaksoort.
in: aantekening 64.3
Met de enneade veronderstel ik één manier waarop tekenverkeer verloopt.
Een teken […] omvat in … feite altijd context.
Een ènkel woord dient echter hoogstens als zgn signatuur. Voor een teken hoort er, zie de semiotische enneade, principieel context bij. Met veelheid aan contexten correspondeert enerzijds veelheid aan situaties, anderzijds veelheid aan motieven.
Informatiekundig is de crux dat ons taalgebruik méér omvat dan het
naïef opgevat lijkt. Omdat u doorgaans onmiddellijk vertrouwd bent met
een bepaalde situatie, waarbij de overgang van de ene naar een andere
situatie u als het ware ontgaat, kunt telkens een specifieke betekenis
hechten aan, bijvoorbeeld, een enkel woord, of een verkeersbord,
enzovoort. Zo bepaalt een ènkel informatiesysteem/toepassing feitelijk
een situatie ondubbelzinnig, nou ja, voor wie ermee … vertrouwd
geraakt is. Daarom zijn betekenissen binnen dat uiterst beperkte kader
doorgaans onproblematisch. Dat verandert echter radicaal op de schaal
die een ènkele toepassing overschrijdt (en daarvoor is allang het
Internet exemplarisch). Wat binnen zo’n apart
toepassingskader(tje) vergaand impliciet duidelijk is als relevante
situatie, is dat erbuiten niet langer. Ofwel, daarbuiten moet ook en
vooral informatie integraal beschikbaar zijn over wat voor betrokken
verkeersdeelnemers telt als situatie in kwestie. Dat lukt met
dienovereenkomstige contexten. Voorbeelden: Wat bank voor geldzaken
betekent, is iets anders dan een bank in een park. In uw hoedanigheid
van lid van de Eerste Kamer gedraagt u zich deels ànders dan als
hoogleraar.
Zonder, formeel uitgedrukt, nodige en voldoende contextuele
verbijzondering van informatie lukt het nooit om informatieverkeer op
de schaal van maatschappelijke variëteit van betekenissen te
faciliteren. Ik overdrijf niet: nooit.
Tja, als objectiviteit de maat van wetenschap is, en — zulke — wetenschap de maat van communicatie, tja, dàn is taal primair een beschrijvend middel. Zowat òmgekeerd meen ik, dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Dat verzoek is deels beschrijvend, te weten om te verduidelijken wàt de één van de ànder als gedrag verlangt. Daar is overigens niets parasitairs aan. Wat mij betreft is er qua taal(gebruik) niets natuurlijker.
Eén van de drie dimensies van de zgn semiotische enneade betreft: teken. Elk enneadische dimensie telt op zijn beurt drie elementen. Van teken zijn dat: context, signatuur en intext. Uniek identificerend voor verbijzondering is de configuratie van signatuur en context.
Langs de tekendimensie is context voor een signatuur zo’n “gelijkaardige ruimte” (zoals motief dat voor focus is langs de interpretatiedimensie, en situatie voor identiteit langs de object- annex feitdimensie). Onderscheid tussen signatuur en context verklaart betekenissenvariëteit. Dezèlfde signatuur in — combinatie met — een àndere context ‘geeft’ een andere betekenis (zoals een àndere signatuur in dezelfde context dat ook doet, dwz nòg weer anders). Daarbij is een tekengebruiker zich doorgaans van geen context bewust. Het is alsof dat een “vormloze ruimte” is.
Op z’n enneadisch is een teken […] onlosmakelijk een configuratie van signatuur en context (en intext). Volgens gestaltpsychologie betreft het steeds een geheel met voor- en achtergrond als samenstellende delen. […] Aldus kwam ik tot de veronderstelling van drie soorten van grond. De grond van een object is een situatie, van een signatuur context en van een voorgrond-interpretant een achtergrond-interpretant. In deze twee laatste termen is overduidelijk de invloed van het gestaltschema herkenbaar. Ik verving die termen later door begrip en motief. […] Context is dus achtergrondteken. En vooral context is doorgaans een mèngsel van zintuiglijke opbrengsten (en aldus niet beperkt tot één vermeende categorie, laat staan dezèlfde zgn categorie als waaraan de signatuur in kwestie exclusief is toegeschreven).
Het volgens mij averechtse idee, maar academisch kennelijk nogal
populair, is dat iets dat niet voldoet aan zo’n norm, in dit
geval dus dialoog volgens daarvoor door de onderzoeker òpgestelde
regels, feitelijk niet bestaat of in elk geval niet telt (en daarom
veronachtzaamd blijft).
Tja, dat zit onderzoek en zo door naar begrip juist in de weg, want een
omvattende(r) theorie resp. logica van taal- resp. tekengebruik is dat
natuurlijk niet, integendeel. En dat is er nadien ook niet — meer
— van te maken. Met een semiotiek volgens subjectief
situationisme probeer ik zulke beperkingen zoveel mogelijk te
vermijden.
Dat is de reden dat ik een teken beschouw als een configuratie. Naast een signatuur — evenals een intext; zie enneade — is een context onlosmakelijk ònderdeel van elk teken. Wat de één als zo’n configuratie ‘opstelt,’ is echter nooit gelijk aan de configuratie zoals de ander die ‘oppakt’ (omdat die ander ook daarvoor zich gedraagt volgens eigen gemotiveerd begrip, enzovoort).
Volgens enneadische semiotiek […] is informatie (lees ook: een teken) zoals traditioneel als betekenisdrager opgevat, nog slechts een signatuur. En een signatuur op zichzèlf bestaat niet. Een signatuur ‘vormt’ altijd met context (en intext) een configuratie. Bijelkaar is pas een teken aan de orde.
[D]e spreker [stelt] een teken samen […] (en de hoorder in kwestie ontleedt wat z/hij op haar/zijn beurt als teken beschouwt). Als tekenonderdelen stemt — allereerst dus — de spreker signatuur en context onderling af. Op zichzèlf betekent een signatuur immers niets. Dat geldt ook voor context. Wat betekenisvol pas telt, is hun samenstelling.
Of course, enneadic dynamics also relies on the assumption of states, in time sort of cycling from one enneadic dimension/moment to the next, and so on. Then, what happens in between? We might say that algorithms take care of state changes. But, then, what ‘comes to mind’ as an algorithm? What I object to is comparison with, up to expression as, a digitally programmable function. When it should at all be compared with how a computer ‘works,’ my idea is that it is not as a digital but rather as an analog computer.
in: note 56.24
On naming elements of the semiotic ennead I would like to add that terms such as background interpretant and foreground interpretant suggest a — cognitively — reactive subject. However, a subject is an active participant, including directing observation. That is, an interpretant is a determinant, too. That is how I came to substitute the term motive for background interpretant (and leaving the enneadic structure unchanged). For motive you may also read desire, intent, will (Schopenhauer), et cetera. And in the context of cognition, yes, perspective, too.
in: note 56.27
[H]et doel van het ene subject [is] juist wèl om iets door het àndere subject gedáán te krijgen (intrasubjectief: door zichzèlf). Om wèlke gedraging het gaat, moet het ene subject zonodig — nader — omschrijven ter verduidelijking voor het andere subject. Maar zo’n be- resp. omschrijving is nooit het hoofddoel met een teken.
Hoe dan ook maakt zoiets als enscenering vaak een onderdeel van een teken uit, zoals het uniform van een politieagent: context.
Enneadische gedragsdynamiek telt ònlosmakelijk een motief dat van cyclus tot cyclus wisselt. Ook teken vormt slechts één dimensie annex moment. Dat noodzaakt tot een ruime opvatting over semiotiek. […] Daarom geldt m.i. als fundamenteel, niet meer èn niet minder, dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is.
Mijn opvatting over o.a. grammatica tot en met ervaringsconstructie komt samenhangend tot uitdrukking in de semiotische enneade. Elk teken beschouw ik als configuratie van een signatuur en een context (en een intext), als zodanig onlosmakelijk — zoals Charles S. Peirce beperkter voorstelt voor een triade plus grond — bemiddelend tussen dienovereenkomstig geconfigureerd feit en interpretatie.
Hoewel Peirce bekend staat als grondlegger van — filosofisch — pragmatisme, heeft hij zijn drieledige schema van semiosis m.i. onvoldoende consequent/radicaal, vooruit, gepragmatiseerd. Dat vind ik met het negenledige schema, de semiotische enneade, alweer veel duidelijker uitgedrukt. Dankzij cognitief vermogen gedraagt een subject (lees ook: organisme) zich steeds situationeel verbijzonderd. Daarvoor veronderstel ik zowel pro- als reactief motivationeel verbijzonderd begrip (met ‘ertussen’ een contextueel verbijzonderde signatuur). […] Op z’n enneadisch is [he]t véél te beperkt [om] een woord als het complete teken [te laten] gelden. Er is pas een teken aan de orde met context er bij. Dat verklaart vergaand, dat hetzèlfde woord-als-signatuur tot zulke verschillende gedragingen kan leiden. Simpel, verschillende contexten.
En het gaat natuurlijk al mis […] door in hun proactieve hoedanigheid voor tekenopvatting de verschillende motivationele begrippen te veronachtzamen (niet alleen van verschillende subjecten, maar óók van hetzèlfde subject op verschillende tijdstippen) .
Als verband ertùssen beschouw ik context als beschrijving van situatie; zie ook de theorie onder de noemer van enneadische semiotiek.
Wat voor een wèrkelijk dekkend onderzoeksobject ontbreekt, dus voor pragmatische analyse, is het aspect van gedrag in aanvulling op — de aspecten — taal en denken (lees ook: cognitie). [Men] kan principieel niet met een tweeledig schema slagen waarvoor een drieledig schema ònontbeerlijk is (zoals Charles Peirce wèl voorstelt).
in: aantekening 68.5
Zo’n woord dient vaak als wat ik als element van de semiotische enneade een signatuur noem. Enneadisch is een signatuur echter slechts één van drie tekenelementen. Tot een teken behoren altijd (!) óók een context en een intext.
Nee, een ènkel woord heeft géén “betekenis-identiteit.” Een teken, en dat geldt inderdaad altijd voor een handeling die immers ook als teken bedoeld c.q. opgevat kan zijn, is identificeerbaar door de configuratie van zijn onderdelen signatuur en context. En er is zowel de ene “verkeersbetekenis” die “de spreker” eraan geeft als de andere “verkeersbetekenis” die de hoorder eraan ontleent. Dat zijn nota bene twee of méér subjecten, zodat “subjectieve betekenisalgemeenheid” niet bestaat. Ook zijn er verschillende “omstandigheden,” te weten voor èlk subject wat hij volgens/als zijn momentele motief als situatie interpreteert.
Als beeld houdt het met een model, of met welk teken dan ook, natuurlijk niet op. Het is via interpretatie ervan vervolgens medebepalend voor situationeel subjectgedrag. Dat is niet klassiek, of juist modern, maar inherent aan semiosis.
Die […] regulerende werking van context [betreft] de ònlosmakelijke samenhang met veranderlijk te beschouwen situatie (zoals schematisch uitgedrukt met de semiotische enneade).
Intussen heb ik bedacht dat een subject zich principieel situationeel gedraagt volgens een cyclus die ik in navolging van Charles Peirce als semiosis duid. Ik heb zijn schema uitgebreid tot negen onlosmakelijk samenhangende elementen, de semiotische enneade.
in: aantekening 69.7
Mijn idee is dat zowel intra- als intersubjectieve gedragsafstemming — en intersubjectief geldt dan als sociaal — gebeurt door tekenverkeer. En daarvoor geldt dat èlk teken — van het ene subject — een verzoek tot inschikkelijkheid — door een of meer andere subjecten — is. Dat maakt èlk teken uniek naar omstandigheden inclusief tijdstip (lees bijelkaar ook: situatie).Voor het opstellen resp. interpreteren van een teken maken subjecten gebruik van resp. doen ze een beroep op — veronderstelde — regelmatigheden èn op het vermogen afwijkingen te duiden.
Zo’n ènkel woord is enneadisch een — geval van een — signatuur. Een teken omvat méér. Voor eenduidigheid telt de configuratie van signatuur èn context.
Enneadisch is via focus een begrip onlosmakelijk verbonden met een motief; zo’n gemotiveerd begrip van het subject in kwestie is gericht op diens situationeel gedrag (en, zoals afgeleid van de Peirceaanse triade, bemiddeld door contextuele intext). […] Inderdaad, een motief is een noodzakelijkerwijs differentiële factor. Een gemotiveerd begrip is dus nooit, herhaal, nooit absoluut geldig. Wat “het denken” betreft bestaat iets anders dan een gemotiveerd begrip echter niet. […] De enneade komt neer op opheffing van hun tegenstelling. Ook een motief is redelijk, en een begrip gedreven. […] Voor wie uitgaat van de enneade, dient geen ènkel begrip zich zònder motief aan. [… Z]oiets als metabegrippen zijn natuurlijk evenzo gemotiveerd, punt. […] Inderdaad, voor èlk begrip is het bijbehorende motief nu nèt wat er ònbegrijpelijk aan is. Want eveneens als begrip is het … géén motief meer, enzovoort.
Wat informatie betreft heb ik een nogal radicaal relativisme
voorgesteld. In-form-atie is de voor uitwisseling noodzakelijk vòrm.
Van? Als inhoud in kwestie geldt ruwweg betekenis. Maar informatie
dient, zoals gezegd, uitwisseling. Zgn actoren (lees ook: subjecten)
stemmen hun gedragingen ermee op elkaar af. De aanvankelijke
relativiteit betreft daarom het verschil van betekenis voor enerzijds
de informeerder anderzijds de geïnformeerde.
Ter verduidelijk haal ik er bij wat ik als de hoofdstelling van
semiotiek opper. Allereerst verklaar ik informatie synoniem met teken.
Dan luidt die hoofdstelling: èlk teken is een verzoek tot
inschikkelijkheid (Engels: every sign is a request for compliance
[…]).
Dit biedt aanknopingspunten voor praktische opmerkingen over
informatiekwaliteit. Voor de verzoekende actor (lees ook: informeerder)
is — lijkt? — het duidelijk. Zij meet de kwaliteit van het
teken in kwestie — waarmee zij dus vorm gaf aan haar verzoek
— af aan de vervolgens door haar waargenomen inschikkelijkheid
waartoe zij de verzochte actor ermee probeert te bewegen. Daarvoor moet
haar teken nodig en voldoende selectief zijn. Zij moet ermee bereiken
voor wie zij het wèl bestemt. Telkens is de vraag naar eventuele
tegenmaatregelen aan de orde? Is het een probleem indien àndere actoren
er eveneens kennis van kunnen nemen? Stel dat redelijk is verzekerd dat
het teken de beoogde doelgroep bereikt, is voor die actor(en) voldoende
duidelijk welk gedrag ermee van ze wordt verlangd? (En kunnen actoren
voor wie het teken niet bestemd is, maar die het onverhoopt wèl ter
kennis hebben genomen, eruit opmaken van welk gedrag zij zich dienen te
onthouden?) Tenslotte, helpt teken aan de nodige en voldoende
motivationele prikkel voor daadwerkelijk gedrag overeenkomstig het
verzoek? (En ontmoedigt het teken àndere actoren genoeg om van gedrag
àf te zien dat niet met het verzoek strookt?)
Alleen al vanuit het perspectief van een verzoeker zit er nogal wat aan
een teken vast. En tòch is dit alweer een véél reëler beeld van wat er
‘in’ communicatie gebeurt dan het simplistische idee dat
zender en ontvanger dankzij succesvolle communicatie dezèlfde betekenis
aan een teken toekennen.
Wat zijn zoal kwaliteitscriteria die voor de wederpartij gelden? Voorop
staat dat ook de verzochte actor wéét, of zij dat altijd beseft of
niet, dat èlk teken een verzoek aan haar … inhoudt. Zij wil
kunnen nagaan wie dat verzoek tot haar richt. Dat weegt immers zwaar
mee, of zij er al dan niet aan wil voldoen. Voor zoveelste keer, er
valt niet lineair te generaliseren. Het spreekt niet vanzelf, dat
duurzaamheid van onderlinge betrekking ook voor dat ene verzoek kan
rekenen op grotere bereidheid tot inschikkelijkheid. Zo kunnen we juist
met mensen die we nooit eerder zagen onder uitzonderlijke
omstandigheden een vertrouwelijk gesprek voeren (wellicht, maar dat
hoèft ook weer niet, omdat we verwachten ze later nooit meer te
ontmoeten). Verder moet de verzochte actor kunnen herkennen welk gedrag
in verhouding tot de verzoeker van haar wordt gevraagd. Nota bene, dat
is dus juist niet hetzèlfde als het gedrag door de verzoeker, maar
ànder gedrag, te weten wat de verzoeker zèlf niet wil op- resp.
voortbrengen, maar door de verzochte voor haar wil laten doen. Dit
sluit overigens overwegingen volgens het veronderstelde belang van de
verzochte allerminst uit. Wat voor het verzoek telt, is dat de
verzoeker kennelijk zo’n af- c.q. overweging maakte. En moet voor
de verzochte duidelijk genoeg zijn welke motivationele prikkel zij aan
het verzoek kan ontlenen. Zij heeft immers nog meer te … doen.
Waaròm zou zij haar gedrag als het ware òmgooien? Wat is haar voordeel?
Of, op z’n minst, het kleinere nadeel met inschikkelijk gedrag
conform verzoek?
(O.a.) een term heet volgens de enneade algemener bedoeld: signatuur. Een teken is uniek herkenbaar als configuratie van signatuur èn context. Dat correspondeert enneadisch met focus-door-motief, ofwel een motivationeel begrip (en lees voor begrip ook: concept). […] Uitgaande van één en dezèlfde signatuur zijn allerlei betekenissen mogelijk, waarvoor context voor het subject het verschil maakt resulterend in motivationeel begrip en zo door tot haar/zijn situationeel gedrag. Een bepaalde signatuur is op zichzèlf dus niet dynamisch, maar figureert samen met acht verder veronderstelde elementen/componenten in dynamiek van semiosis[.]
[V]olgens de enneade is het begripselement ruimer dan zoiets als ratio. Sterker nog, de suggestie van ratio als kennis met absolute geldigheid is — dus — verkeerd. Op z’n enneadisch is via een focus èlk begrip motivationeel.
[D]e gestructureerde opvatting van Charles Peirce (1839-1914) over semiosis [geeft] aanleiding tot een zgn bemiddelde correspondentie; daarbij staat teken als het ware tùssen enerzijds object, anderzijds interpretant. Dat vergt explicitering van dialectiek voor èlk moment van semiosis. Om dat uit te drukken heb ik Peirce’s semiotische triade-plus-grond uitgebreid tot een enneade. De semiotische enneade vormt het metamodel van subjectief situationisme en dient als grondslag voor Metapatroon als stelselmatige modelleermethode.
[T]erwijl Peirce semiosis duidt als ‘de actie van het teken,’ vind ik bedoelde dynamiek door hem vervolgens nogal vaag aangeven. Weliswaar wijst hij op verschillen al naar gelang een zgn grond, maar ik kan nergens ontdekken hoe zo’n ene grond triadisch zou passen. Daarom heb ik dat grondbegrip gedifferentieerd. Tot elke triadisch element à la Peirce behoort een grond, vice versa. Dat maakt van de triade een hexade. De Peirceaanse elementen verschijnen daarin als dimensies of, passender om dynamiek van semiosis te suggereren, momenten. Maar met twee — nadere — elementen voor elk van de drie hexadische dimensies is het raadzaam om telkens ertùssen zoiets als een scharnier te veronderstellen. Dat levert een enneade op.
in: aantekening 72.7
Wat een begrip ‘is,’ heb ik op z’n enneadisch gewijzigd (en daarvoor heb ik Peirce’s kwalificering volgens grond als aanwijzing benut); ook — en vooral — begrip duid ik dialectisch resulterend uit samenloop van focus met motief. Op die manier is er voor — het enneadische begrip van — begrip interne noch externe tegenstrijdigheid aan de orde. Wat hetzelfde begrip lijkt, is in combinatie met andere focus en motief een àndere interpretant. De ene interpretant verschilt natuurlijk van alle andere interpretanten. Ik beschouw dat verschil echter niet als ontkenning.
in: aantekening 72.7
Erkenning van context als ònlosmakelijk onderdeel van een teken, van èlk teken, ondermijnt strikte indeling naar soorten talen. De vergissing is m.i. dat de verschijningsvorm van wat telkens slechts geldt als signatuur, voor het teken-als-geheel wordt genomen. Een teken wordt door een subject echter, vooruit, multi-zintuigelijk waargenomen. Wie een woord hoort, ziet wie het waar zegt, enzovoort. Dit is ook precies de reden, dat een medium met zintuigelijk beperktere mogelijkheden noodzaakt tot verdere contextuele explicitering volgens wèl ‘aangesproken’ zintuigen. Een andere reden is dat iedereen dezèlfde voorzieningen (lees dan ook: infrastructuur) voor dat beperktere medium benut; wat de ene deelnemer aan zulk informatieverkeer in een nadere hoedanigheid gericht meedeelt aan een andere deelnemer in diens nadere hoedanigheid moet immers ook en vooral in betekenis duidelijk — kunnen — verschillen.
Volgens mij bestaat er principieel geen mogelijkheid om de enneadische dimensies/momenten in elkaar te laten opgaan. De ònoverbrugbare kloof heeft Peirce nog eens benadrukt door tùssenvoeging van teken. In het dagelijks leven met gedragingen van dien doet elk subject … natuurlijk alsòf wat hij denkt dat bestaat volgens een structuur ook daadwerkelijk vòlgens die structuur bestaat. Nou ja, totdat hij met zijn daarop gebaseerde gedrag niet het beoogde resultaat bereikt. Hoe vaak komt dàt in het dagelijks leven niet voor? Dat verdringt een subject kennelijk prompt.
Voor de enneade als semiotisch referentiekader heb ik de triadische structuur van C.S. Peirce’s tekenbegrip gehandhaafd. Zowel het wilsbegrip van A. Schopenhauer (1788-1860) als mijn eigen contextbegrip voor recursief verbijzonderingsbeginsel volgens Metapatroon als modelleermethode zijn aanleiding geweest om triadisch te differentiëren wat Peirce (1839-1914) als grond aanduidt. voorstelt als triade-plus-grond. Daardoor raakt de triade plus één grond, en voor zover ik kan nagaan stelt Peirce tekenactiviteit aldus vierledig voor, uitgebreid tot een grond voor èlk triadisch element. Alles bijelkaar levert dat een referentiekader op dat zes elementen telt (hexade); de triadische elementen à la Peirce zijn voor de hexade echter gewijzigd in dimensies annex momenten met telkens twee elementen. Metapatroon dekt de tekendimensie, en daarvoor heb ik eerder betrekkelijk drie elementen aangenomen. Daarom heb ik voor beide andere dimensies, te weten van gedragsbepaling respectievelijk gedragsuitvoering, eveneens een derde element opgenomen: enneade.
Volgens Peirce is kenmerkend voor wat àls teken voortgebracht resp. opgevat wordt, dat het bemiddelt tussen, in mijn woorden, gedragsbepaling en gedragsuitvoering, vice versa. Daaruit volgt dat het onzin is om een teken op zichzèlf te beschouwen[. … Dankzij] de radicale bemiddelingsopvatting […] waarop Peirce wijst[, is] semiotiek m.i. pas véél en véél ruimer relevant […]. Mijn semiotische radicalisering geldt, dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Er is dus allereerst een verzoeker. Z/hij wil iets bereiken door vervolgens een ànder zich ernaar te laten gedragen. Daartoe dient haar/zijn verzoek. Andere tekens dan zulke verzoeken zijn er niet, punt.
Volgens mijn tekenopvatting is er van verzoekende naar verzochte deelnemer géén overdracht van een vaste betekenis aan de orde. Daarentegen luidt de betekenis van een teken voor de verzoeker wat-wil-ik-dat-de-verzochte-doet, terwijl de verzochte er de betekenis in zoekt wat-wil-de-verzoeker-dat-ik-doe. [… Kortom,] èlk teken [is] een verzoek tot inschikkelijkheid […], met betekenisverschil voor verzoeker resp. verzochte van dien.
Volgens de enneade is — ook — een teken niet enkelvoudig, maar geleed. Een teken is uniek door de combinatie van signatuur en context. Op z’n Gestalts zijn voor- en achtergrond aan de orde. Wat vooral — slechts? — opvalt, is doorgaans wat op de voorgrond verschijnt c.q. is waargenomen. Daardoor wordt abusievelijk als menselijke taal slechts — het gebruik van — signaturen beschouwd. Maar neem een dier dat een geluid voortbrengt. Dat gebeurt in een situatie. Wie dat geluid kan ‘plaatsen,’ doet dat dus in wat tegelijk als situatie wordt waargenomen. Voilà, signatuur in context. Dan betreft signatuur het tekengedeelte dat uitdrukking door een organisme vergt, terwijl als context de momentane enscenering geldt. Een mens is kennelijk in staat om ver(der)gaand zèlf tevens context uit te drukken. Daardoor zijn de uitdrukkingsmogelijkheden uiteraard orden van grootte toegenomen.
Ik kom terug op de samenloop van organisme en situatie voor gedrag. Hoe de verhoudingen uitvallen voor — een geval van — gedragsbepaling doet volgens mij niets af aan de noodzaak van het bemiddelend element, teken dus.
[D]ezelfde dynamiek [is] zowel intra- als intersubjectief aan de orde (dus naadloos geldig voor psycho- en sociologie).
Ik beschouw de semiotische enneade als een correspondentieschema, ontleend aan Charles S. Peirce (1839-1914) die zich voor een indeling tot drie elementen beperkt. Dat zijn object, interpretant en teken. Voor de enneade zijn dat dimensies annex momenten met èlk drie elementen. De nul-identiteit is het scharnierelement langs de objectdimensie. Langs de tekendimensie correspondeert daarmee de signatuur (en langs de interpretantdimensie is dat de focus). Een volledig teken telt tevens context (en intext). Meestal wordt slechts wat enneadisch de signatuur voorstelt, als teken opgevat.
Dat laat zich m.i. alweer wat preciezer volgens de semiotische enneade problematiseren. Een begrip staat nooit lòs, maar geldt samen met motief en focus als element van omvattender interpretant.
Zulke dynamiek telt m.i. niet slechts voor een mens, maar algemeen voor een subject, maw ‘iets’ dat mede voorzien is van cognitief vermogen. Voorts ken ik aan semiosis zelfs structureel de kortst ‘denkbare’ cyclische dynamiek toe (omdat semiosis subject-zijn constitueert). […] Nogmaals, de structuur daarvoor heb ik enneadisch verondersteld. Een dia-enneadische opstelling illustreert dynamiek alweer wat duidelijker.
Of het etymologisch ergens op slaat weet ik niet, maar ik kan het niet nalaten erop te wijzen dat het woord tel-kens suggereert dat kennen volgens een maat verloopt (en dat cyclische karakter kenschets ik als dia-enneadische dynamiek).
Taal(gebruik) heeft de schijn van meerduidigheid, zolang als teken opgevat wordt wat volgens de semiotische enneade er slechts een ònderdeel van is, en wel de signatuur. Een geheel teken is echter de configuratie van signatuur plùs context (en intext). En — pas — als zo’n configuratie geldt — de voorwaarde voor — eenduidigheid.
in: aantekening 74.6
[T]aal [is] in eerste aanleg geen kennismiddel […], maar middel om invloed uit te oefenen. Op gedrag! Over verschillen èn samenhang gesproken, als semiotische hoofdstelling erken ik — mijn vermoeden dat — dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is.
Daarentegen ga ik uit van een zo ruim mogelijk taalbegrip: èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid[. …] Taal dient gedragsafstemming, zowel intra- als intersubjectief. Dus, wat het ene subject doet en zodoende resulteert in ‘iets’ waarmee z/hij gedrag van een ander subject — of haar-/hemzèlf — wil beïnvloeden, geldt hoe dan ook voor dat ene subject als taal- resp. teken(gebruik). Voor het andere subject geldt als taal- resp. teken(gebruik) àlles dat z/hij — meestal ònbewust — ervaart als gedragsbeïnvloeding.
Volgens de enneade […] heerst principiële onzekerheid omtrent motief, eveneens voor het subject zèlf met een motief. Waarmee een subject het telkens maar weer mee moet doen, is wat z/hij als een teken opvat; voor het verkrijgen van alweer minder onzekerheid kunnen proeven dienen[.]
Zoals ik semiosis begrijp zoals door Peirce verondersteld, verloopt de intrasubjectieve gedragsbepaling principieel via een teken. Intersubjectief gebeurt m.i. hetzelfde, wanneer een gedraging van het ene subject door een ander subject als een teken opgevat wordt met intrasubjectief vervolg ‘in’ dat andere subject … dat zich ‘uit’ in een gedraging door dat andere subject, enzovoort.
Wat abusievelijk vaak voor een teken wordt gehouden, blijkt op z’n enneadisch slechts een signatuur. Daarvan is samen met een context pas een bepááld teken aan de orde. Zònder oog voor contextuele variëteit, dwz bemiddelend tussen enerzijds motivationele anderzijds situationele verschillen, valt er aan een signatuur meestal weinig tot niets vast te knopen.
[D]e hoofdstelling dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is [gaat] op voor zowel intra- als intersubjectieve “verhoudingen.”
in: aantekening 76.1
Ogden heeft dat schema aantoonbaar ontleend aan Peirce, maar volgens
mij daarbij twee ernstige vergissingen gemaakt. Naar mijn overtuiging
beschouwt Peirce teken (Engels: sign) als bemiddelend element tùssen
interpretant (lees hier ook maar: gedachte) en object; aldus bestaat er
géén onmiddellijke verhouding tussen interpretant en object. Volgens de
driehoek die door Ogden en Richards school gemaakt heeft, geldt de
interpretant als scharnierelement. Daardoor vind ik er pragmatisch geen
touw meer aan vast te knopen. Voorts vermeldt Peirce grond als
verbijzonderingsfactor (zoals Aristoteles overigens al doet). Die
betrekkelijkheid is bij Ogden en Richards verdwenen met vernauwing van
dien.
Zèlf heb ik grond niet weggelaten, maar juist verdisconteerd volgens
Peirce’s drie, zeg maar even, voorgrond-elementen. Van drie plus
één kwam ik zo op zes elementen, gerangschikt volgens drie paren met
èlk een voorgrond- en een achtergrond-element. Vervolgens heb ik elk
van die paren op hun beurt van een scharnierelement voorzien. Dat
schema met negen elementen heet kortweg enneade.
in: aantekening 76.1
Peirce benadrukt dat de elementen van semiosis onlosmakelijk samenhangen. Die onlosmakelijkheid geldt ònveranderd voor de schematische uitbreiding tot een enneade.
in: aantekening 76.9
Volgens de semiotische enneade bestaat een teken als configuratie van een signatuur en een context (en een intext). Door de combinatie van signatuur en context is een teken specifiek. Een ènkel woord kan als signatuur gelden, met de — verdere — zin waarin het in een bepaald geval staat als — onderdeel van — context.
Wat de enneade uitdrukt, is dat ook en vooral zo’n kwalificerende factor ‘voor alle duidelijkheid’ gedifferentieerd moet zijn. Daarvoor komt m.i. de driedeling in aanmerking die Charles Peirce voor semiosis voorstelt […, zij het dat] wat Peirce […] slechts enkelvoudig grond noemt ter kwalificering, […] naar mijn idee noodzakelijkerwijs [verschilt] voor èlk van zijn triadische elementen. Daardoor verandert zijn triade-plus-grond in een hexade en vervolgens in een enneade[. …] De bijbehorende modelleermethode is Metapatroon.
[V]ormen [hangen] ònlosmakelijk met inhouden samen […]. Wat nogal klakkeloos apàrt voor vorm doorgaat, heeft betekenis door wat gebruikers ervan al dan niet als inhoud — kunnen — ervaren.
Met dergelijke tekens, dus telkens inclusief context, bedoelen we de werkelijkheid ook helemaal niet algemeen geldig te beschrijven. We stemmen er onderling onze gedragingen mee af, vooruit, ìn de werkelijkheid. Met gesproken of geschreven woorden doen we principieel niets ànders. De verkeerde indruk ontstaat, doordat vooral met schrift de ensceneringsmogelijkheden met àndere middelen zo beperkt zijn. Bijgevolg moet de volledige situatiebeschrijving eveneens woordelijk gebeuren. Abusievelijk gaat dat dan voor waarheid door.
Nou ja, volgens mij hebben Descartes en Merleau-Ponty allebei gelijk, zij het èlk gedeeltelijk en met die onderdelen dan complementair volgens het m.i. omvattender kader van subjectief situationisme inclusief enneadische semiotiek.
in: note 77.2
Een teken dat “zichzelf genoeg” is, bestaat àls teken echter niet. Zoals Charles Peirce m.i. terecht stelt, geldt een teken principieel als bemiddelend element.
in: note 77.2
Met motief als element van interpretant(dimensie annex -moment) ervaart een subject de wereld van situatie tot situatie. Daarvoor kan een subject zich natuurlijk niet als het ware vereenzèlvigen met een situatie enzovoort. Telkens dient hem (lees ook: haar) een teken ter bemiddeling. Tussen motief als differentiërende interpretantfactor en situatie als differentiërende feitfactor geldt volgens de enneade context dan als differentiërende tekenfactor. Hierdoor onderscheidt (!) context zich van zowel situatie als motief.
in: note 77.22
De enneade verduidelijkt dat situationele gedragsverbijzondering hèrkenbaar is door contextuele signatuurverbijzondering en dankzij die ‘bemiddeling’ als motivationele begripsverbijzondering gekend wordt. […] Ik rangschik o.a. gevoel onder de noemer van motief, en veronderstel met de enneade in formele zin samenhang met andere, eh, verschijnselen.
in: note 77.81
Naar mijn idee is het een subject met … betrekking tot een ànder subject te doen om, neutraal uitgedrukt, onderlinge gedragsafstemming. Daartoe dient een teken. Zelfs principieel vind ik gelden dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Vervolgens heb ik gemeend dat die stelling zowel inter- als intrasubjectief op gaat. De ‘bedoeling’ van het ene subject met tekenverkeer is daarom niet (!) om een ander subject — of zichzèlf — van hetzèlfde denkbeeld te voorzien. Het denkbeeld dat de één wil laten opdoen is juist ànders, omdat het ene subject het andere tot gedrag wil bewegen dat hijzèlf niet wil uitvoeren (of dat zèlf eerder niet wilde doen). Aldus dekt de semiotische enneade als grondslag een alweer véél ruimer bereik van … verschijnselen.
in: note 77.102
Nee, “blote feiten” bestaan niet. Een subject
’geeft‘ betekenis aan een teken, waarbij dat teken
bemiddelt — zoals Charles S. Peirce veronderstelt — tùssen
een interpretant, dwz die betekenis resp. dat begrip, en een aldus door
het subject in kwestie gekend object. Dat kent — eveneens volgens
Peirce — een grond. Maar indien ònderscheid met eropvòlgende
samenhang op z’n Peirce’s tussen teken, interpretant en
object principieel (!) geldt, dan moet die zgn grond daarin, zeg maar,
meegaan. Via een hexade resulteert dat in een enneade. De drie door
Peirce veronderstelde elementen heb ik uitgebreid tot
dimensies/momenten met èlk drie elementen[. …]
Wat Peirce als grondslagelement object noemt, is enneadisch als
aanduiding minder passend. Het gaat daarmee m.i. meer op objectiviteit
als aspect. Ik beschouw dat ook wel als feitelijkheid. En een feit
betreft principieel, nou ja, volgens de enneade is dat zo, een
configuratie. Want èlk feit telt dus op zijn beurt drie elementen. Er
is enerzijds een situatie, anderzijds een object, en hun samenloop
resulteert in gedrag (lees ook: een verschijnsel). Ofwel, op
enneadische grondslag is een feit nooit atomair, zeg ook maar nooit
bloot.
Het situationele objectgedrag is niet als zodanig kenbaar. Die
configuratie, en ook dat is er inderdaad nogal Kantiaans aan, is
… feitelijk verondersteld door het cognitief vermogen van een
subject. Dat is onlosmakelijk ònderdeel van het vermogen dat een
subject in staat stelt zich naar — een verhoudingsgewijs altijd
beperkte verzameling — omstandigheden (lees ook: naar
verschillende situaties) aangepast te gedragen met feitelijkheid van
dien.
Voor een subject om zich aan te kùnnen passen, moet het tùssen
situaties kunnen onderscheiden. Daarvoor dienen, zo algemeen gesteld
ontleend aan het wilsbegrip van Arthur Schopenhauer en op z’n
enneadisch uitgedrukt, motieven. En per motief dekt het bijbehorende
begrip de duiding van c.q. het plan voor het situationele gedrag.
Voor zover ik weet, is het Peirce — geweest — die de knoop
van objectiviteit-subjectiviteit dóórhakt en vervangt door, zeg maar,
een scharnier. Hij beschouwt teken als dat scharnier. In zijn woorden
bemiddelt een teken. Mijn enneadische opvatting luidt domweg consequent
dat een teken daarom een configuratie ’kent‘ die
overeenkomst met die van een interpretant en zodoende van een
feit.
Dus, “een deel van de wereld” is een situatie. En
“hoe een deel van de wereld in elkaar steekt” weet een
subject als een motief. En “[w]at beschrijft hoe een deel van de
wereld in elkaar steekt” is een context.
Wat [vaak] als “feiten” [ge]suggereer[d word]t, zijn op
z’n enneadisch ’slechts‘ gedragingen. Overeenkomstig
de gesitueerdheid van een objectgedrag(ing) heeft een begrip
“enkel betekenis,” dwz kent een subject, volgens een
subjectmotief. (Ook) daarom zijn er géén “blote feiten.”
.
Als semiotische hoofdstelling laat ik gelden: èlk teken is een
verzoek tot inschikkelijkheid (Engels: every sign is a request for
compliance). Wie een teken kan voortbrengen — en adresseren
— èn wie een teken — al dan niet als geadresseerde —
kan waarnemen en interpreteren, noem ik een subject. Nu richt een
subject voortdurend tekens tot zichzèlf, maar zulk intrasubjectief
tekenverkeer laat ik in deze aantekening buitenbeschouwing. Ofwel,
intersubjectief zijn er verschillende subjecten; voor
overzichtelijkheid — en gemakshalve — beperk ik mij
aanvankelijk tot twee.
Dan richt subject A teken T tot subject B. Waaròm? A bedient zich van T
als middel. A’s doel is gedrag door B waarvan A meent dat het op
dat van hemzèlf afgestemd is. A probeert B middels T ertoe te bewegen.
Afstemming? Het gedrag waarom A B verzoekt, is niet-gedrag van A.
Maar als subject heeft ook B bedoelingen, zeg ook maar motieven. Zo is
waarneming eveneens gedrag volgens, op z’n enneadisch gezegd,
motivationeel begrip als interpretant (een term overgenomen van C.S.
Peirce; wat Peirce betreft, de gehele enneade draagt het stempel van
zijn triade-plus-grond.) Daaruit volgt dat wat A als teken voortbrengt,
verschilt van wat B waarneemt (TA ? TB).
Het is natuurlijk inge- resp. verwikkelder dan dat waarneming door B
afgesloten is, voordat hij (lees ook: zij) aan interpretatie begint.
Voor mijn schematische vereenvoudiging houd ik het er echter op. Zeg
ruwweg maar dat B van TA allereerst TB máákt. En, natuurlijk, ook weer
interpretatie is gedrag volgens motivationeel begrip. Ofwel, wat B
vervolgens van TB máákt als motivationeel begrip voor gedrag als
reactie erop is mede bepaald door de motivationele begrippen volgens
welke hij … interpreteert (lees ook: volgens welke de dynamiek
door/van zijn cognitief vermogen verloopt […].
Uitgaande van subjecten, dwz zich volgens motivationele begrippen
gedragende individuen, verloopt hun gedragingenafstemming zoals A die
… wil, het meest daarmee in overeenstemming indien het B zèlf is
die zijn voor A passende gedragsaandeel … wil leveren. Daarom
geeft A met een teken dat hij tot B richt niet alleen aan wèlk gedrag
hij door B voortgebracht wil krijgen, maar ’met zoveel
woorden‘ tevens wèlk motief B volgens hem daarvoor kan c.q. zou
moeten laten gelden.
Ook en vooral het aspect van motivationele overtuiging(spoging) is
sterk afhankelijk van wat A aanneemt dat het is waaraan B aandacht
schenkt, waarmee B reeds bekend is e.d. Vaak vindt A het daarvoor
— ruim — voldoende dat hij als voortbrenger van het teken
herkenbaar is. Bijvoorbeeld volgens de onderlinge verhouding waarvan A
uitgaat, moet B ’gewoon doen‘ als A het is die B iets zegt.
Voorafgaand moet B uiteraard van A geleerd hebben, en uiteraard óók met
tekens, dat hij voortaan van nacht van A over hem moet uitgaan. Maar
dat kan ook gelden voor een inmiddels vertrouwde, gelijkwaardiger,
arbeidsverhouding, of met een incidentele waarschuwing. Als ik iemand
“Pas op!” hoor schreeuwen, raak ik juist in een mij
onbekende omgeving doorgaans prompt gemotiveerd om mij ernaar te
gedragen.
Op z’n enneadisch omvat een teken ònlosmakelijk een context. Wat
B àls context waarneemt enzovoort, is een situatie, zeg ook omgeving.
Het ònlosmakelijke onderdeel van een interpretant is een motief. Stel
dat A tegen B zegt “Kleedt u zich maar uit.” In de —
situatie van de — spreekkamer van zijn huisarts A doet B stellig
wat er van hem gevraagd wordt; in veel àndere situaties acht B op
z’n minst wat nadere uitleg wenselijk (of had hij zijn kleren al
uitgetrokken :-). […]
nderscheid tussen omgangs- resp. verkeerssituaties heeft nut of is
zelfs noodzakelijk, indien verschilt wat optimale verhoudingen zijn met
gedragingenruimte voor deelnemers volgens hun respectievelijke
situationele hoedanigheden.
Nota bene, met T is nog lang niet ’gezegd‘ dat B
daadwerkelijk doet waarom A hem daarmee verzoekt. Voor B is T
medebepalend voor zijn gedrag.
Het is inderdaad een kwestie van leren, enerzijds om een teken als het
ware een gerichte motivationele strekking mee te geven, anderzijds om
die er motivationeel gericht aan te ontlenen. Ludwig Wittgenstein noemt
opvoeding terecht het africhten van een kind; daarmee heeft hij dus
zelfs nog méér gelijk dan hij denkt. A wil zich de moeite kunnen
besparen om B tèlkens maar weer omstandig te overtuigen van wat B toch
vooral zèlf moet willen.
Zulk leervermogen biedt evolutionair voordeel, indien afstemming
daardoor voor de subjectensoort(en) in kwestie verbetert.
Naarmate A en B — vooralsnog — onderling minder vertrouwd
zijn, kunnen zij desalniettemin vlot tot afstemming van gedragingen
komen indien ze voorafgaand daarvoor algemenere verwachtingsvoorwaarden
geleerd hebben. Daartoe dienen wat normen heten. Een norm is —
daarom — situatiespecifiek. Anders ’leidt‘ een norm
niet tot een dienovereenkomstig specifiek motief, en zo door tot
situationeel verbijzonderd gedrag van dien. Indien bezoekers van de
leeszaal van een bibliotheek een gesprek willen voeren, dienen zij dat
op gedempte toon te doen. Als supporters tijdens een voetbalwedstrijd
vallen zij zo echter uit de toon.
De aanname van — zoiets als — normen wijst overigens op
verwevenheid van waarneming en interpretatie. Want wat B als normen
kent, bepaalt mede wat hij relevant als context her- resp. relevant als
situatie erkent.
Een norm kan door zowel A als B echter te vrijblijvend worden gevonden
voor gedragingenafstemming. A wenst wellicht grotere zekerheid, zowel
dat B zich op zijn teken naar verwachting gedraagt als over wat er
gebeurt indien B zich onverhoopt ànders gedraagt. Wat A betreft moet B
zich min of meer gedwongen weten om daadwerkelijk te doen waarom A hem
verzoekt. Daarmee wordt de uitkomst met op elkaar afgestemde
gedragingen voor A betrouwbaarder. A’s verwachting dat B zal
voldoen aan zijn verzoek is navenant realistischer. En òmgekeerd kan B
zich volgens een norm onvoldoende beschermd voelen, indien hij zich
onthoudt van gedrag waarom A hem naar zijn oordeel ten onrechte (!)
verzoekt.
Wanneer voor zulke — in vergelijking met een norm — nòg
weer krachtiger borging van afstemming A en B elkáár onvoldoende kunnen
beïnvloeden, kunnen zij zich daarvoor overkoepelend gezag vestigen
voorzien van passende dwangmiddelen. Gelet op subjectief gedrag volgens
motieven wordt gedragingenafstemming gecodificeerd tot wet, nota bene
ook weer situationeel verbijzonderd volgens verhouding tussen
deelnemers in onderling getypeerde hoedanigheden. De verzamelde wetten
heten ook wel hèt recht, maar het gaat daarbij om situationele
verdeling van rechten èn plichten.
Het is niet zo, dat de gevolgen van overtreding in het geval van een
wet noodzakelijkerwijs nadeliger zijn dan met normoverschrijdend
gedrag. Wie een (loop)baan misloopt, omdat naar de smaak van de
wervingsfunctionaris sokken draagt met een verkeerde kleur, ondervindt
grotere schade dan met een boete voor een parkeerovertreding. Wat als
verschil telt, is dat met zgn wetten altijd op de achtergrond concreet
(!) een èxtra partij tot de verhouding is toegetreden die als gezag
zonodig op de voorgrond treedt. Voor wat normen heten, ontbreekt die
rechtspraak met exclusieve bevoegdheid tot bindend oordeel over —
voortzetting van — gedragingenafstemming door A en B. Overigens
is een discriminerende personeelsmedewerker weliswaar ook in
overtreding, maar zègt de sollicitant de werkelijke afwijzingsreden
niet.
Ook daaraan, het recht, dus, is van alles en nog wat betrekkelijk. En
moet dienovereenkomstig veranderlijk zijn. Zo vind ik het lijken op de
spreekwoordelijke kip-ei relatie. Het zal wel wisselwerking zijn
waarmee enerzijds een situatie, anderzijds de situationele
hoedanigheden als relevant worden bepaald. Zoiets als eroverheen moet
de indeling in situaties redelijk — blijven — kloppen. Die
indeling dient ter facilitering van verschillen in gedragingen, maar
tegelijk moeten zulke verschillen samenhangen (dwz in elk geval elkaar
niet elimineren enzovoort).
Ook betrekkelijk, althans in een parlementaire democratie en daarin
zelfs met voorrang, is wie bepalen hoe de wet luidt. A en B doen dat
niet zèlf. Dat gebeurt door zgn vertegenwoordigers, die A, B enzovoort
periodiek kiezen. Daardoor wisselen de vertegenwoordigers, zeg maar,
van subject èn door wisselende omvang van zgn fracties wisselt welke
verhoudingen in maatschappelijk verkeer ’onder‘ wetgeving
— gaan — vallen, en welke dus niet.
En dan is er de keuze van passende gezagdrager. Naar zowel de aard van
de afstemming van gedragingen als — tja, door ànder recht
bepaalde — respectievelijke, eh, ingezetenheid van A en B kan
bevoegd verklaard gezagsorgaan verschillen. Overeenkomstig het bereik
van een relevante situatie en met bereikbaarheid voor A en B als
criterium komt daarvoor de meest nabije ’partij‘ in
aanmerking die zo’n situatie ’dekt‘ inclusief nodig
en voldoende geweldmonopolie. Volgens dit subsidiariteitsbeginsel
bestaat een stelsel van gezagdragers. De constructie met bijbehorend
geweldmonopolie kan enigszins consequent worden volgehouden tot en met
— het bereik volgens — een staat. [… H]et
interstatelijke bereik is inderdaad iets bijzonders, omdat het
overkoepelend gezagsorgaan inclusief geweldmonopolie met wereldwijd
bereik immers ontbreekt. Ook, zelfs èxtra, betrekkelijk, rijst daarom
de vraag: Is wat voor dat bereik recht heet, eigenlijk wel recht?
[… D]e toestand van verschillende staten met èlk — hoe
fictief grotendeels dan ook — een zekere mate van soevereiniteit
strijdig is met een interstatelijke gezagdrager enzovoort. Zonder
rechtsstatelijkheid ontbreekt de mogelijkheid van een trias politica.
Wat voor regulering van interstatelijke verhoudingen overblijft,
beperkt zich pràktisch dan gauw tot wat overleg van zgn hoogste
’vertegenwoordigers‘ van uitvoerende machten per staat
oplevert. […] Zodoende is de machtenscheiding gekanteld en
ééndimensionaal toegespitst op verschil tùssen staten.
I cannot resist offering you some principled remarks regarding semiotics as a theory for open-ended practice. My contention is that the […] semiotic ennead may serve as the frame of reference for a genuinely general semiotics.
in: note 80.1
De enneade mikt op twee manieren ruimer. Een subject is niet slechts een mens, maar kan een willekeurig organisme zijn. Als zodanig is een subject ‘iets’ met vermogen tot wisselend gedrag al naar gelang van ervaring van omstandigheden (lees ook: een situatie) inclusief gericht gedrag volgens plan voor eventuele veràndering van omstandigheden, enzovoort. Ofwel, tot dat gedragingenvermogen behoort cognitief vermogen. En cognitief vermogen berust op een als het ware èxtra relativistische verhouding tussen sub- en object. Charles S. Peirce (1839-1914) ziet de verhouding tussen — subjectieve — interpretant en object principieel bemiddeld door teken (Engels: sign). Het is natuurlijk die bemiddeling waardoor een subject zich verschillend van een object ervaart (onder veronachtzaming van ervaring van wisselwerking).
in: aantekening 79.1
Volgens de enneade geldt principieel zowel onderscheid als verband tussen o.a. context en situatie (en motief). Aangeduid met enneadische termen is niet object-in-context aan de orde, maar object-in-situatie. Een context is, zeg maar, het tekengedeelte mbt situatie (en motief).
Overigens ‘geldt’ de enneade ruimer voor subjecten, dwz voor ‘iedereen’ die voorzien van cognitief vermogen actief bijdraagt aan gedrag dat volgt uit samenloop met situatie. Zeg ook maar ruwweg: organismen.
Het is — natuurlijk maar weer wat als naam geldt. Ik zoek het beginsel (!) van taal(gebruik) niet in wat ik voor middelen houdt. Welk doel dient taal? Mijn aanname luidt, […] dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is (Engels: every sign is a request for compliance). Een subject kan zich daarvoor met een kans op z.i. passend gedrag door de geadresseerde bedienen van middelen waarvoor dat àndere subject, hier zeer ruw geschetst, over zintuiglijk vermogen en zo door via interpretatie- beschikt over — uitvoerend — gedragsvermogen. Er zijn subjecten die voor een teken dus geluid kunnen benutten. Dat heet spraak. Maar als het ene subject een ander ‘aanspreekt’ op zijn gezichtsvermogen, gebruikt hij schrift.
Ter veralgemenisering heb ik voorgesteld om een teken principieel
drieledig op te vatten, als zodanig bemiddelend tussen
dienovereenkomstig drieledige enerzijds interpretant, anderzijds
gedrag[. …] De enneade betreft een uitbreiding van de semiotische
triade afkomstig van Charles Peirce. Op z’n triadisch is het
teken één van drie onlosmakelijk verbonden elementen. Volgens de
enneade is èlk van die drie elementen op zijn beurt uit drie
onlosmakelijk verbonden elementen samengesteld. De nadere drieledigheid
van een teken laat herkennen, dat doorgaans slechts aandacht wordt
besteed aan wat enneadisch signatuur heet. Ofwel, het contextaandeel
van een teken blijft veronachtzaamd (en het intextaandeel kan hier voor
eenduidigheidbepaling buiten beschouwing blijven). Ja, de signatuur in
kwestie kan als geluid voortgebracht zijn. Maar dat geluid kàn
principieel niet op zichzelf staan. Er zijn altijd omstandigheden,
zoals andere geluiden, maar nota bene óók wat andere zintuigen
waarnemen enzovoort. Wat van zo’n al dan niet tevens door het ene
subject geënsceneerde situatie door het andere subject als verder
onderdeel van het teken geldt, telt op z’n enneadisch als de
context. Het andere subject ontleent interpreteerbaarheid van een teken
aan onderscheid èn samenhang tussen wat hij laat doorgaan voor
signatuur en context.
Dit verklaart meteen waarom schrift vaak verschilt van spraak. In het
geval van spraak is de context vrijwel volledig òngesproken van aard.
Met schrift kan het verzoekende subject ertoe gedwongen zijn om in de
benodigde context eveneens met schrift te voorzien. […]
De aanduidingen spraak en schrift kunnen misleidend zijn. Wanneer
subjecten elkaar treffen binnen het bereik van meerdere van hun
zintuigen, kan de ànder wat de één zègt als signatuur opvatten en wat
hij met zijn andere zintuigen waarneemt als context. Die ànder toont
als reactie vaak vrijwel onmiddellijk waarneembaar gedrag voor de één,
meestal zichtbaar als gelaatsuitdrukking en/of overige lichaamshouding.
Voor de één is dat dus een teken voortgebracht door de ànder, waarop
hij kan en zal reageren, enzovoort. Tijdens zo’n ontmoeting
bedienen de subjecten zich dus niet louter van ‘spraak,’
maar wisselen, vooruit, multimediaal tekens uit. Dat biedt de
mogelijkheid om context ònuitgesproken mee te delen[. …] Dat is
al anders met een, eh, ouderwets telefoongesprek. De subjecten kunnen
slechts geluid uitwisselen. Daardoor moet eveneens context met geluid
gevormd zijn. Met een zgn videogesprek komen er zichtbare tekenaandelen
als signatuur c.q. context bij.
Indien een teken overwegend uit schrift bestaat, gebeurt dat omdat het
àndere subject er op een later tijdstip en/of andere plaats kennis van
neemt dan waarop het ene subject dat teken opstelde. […] Het
ontbreken van kortcyclische tekenuitwisseling zoals in het geval van
een lijfelijke ontmoeting noodzaakt tot het opnemen van extra
contextuele maatregelen om de kans te vergroten dat het àndere subject
aan het verzoek tot inschikkelijkheid voldoet dat het ene subject ermee
tot hem richtte. Verhoudingsgewijs is er voor schrift daarom een zelfs
véél grotere behoefte aan, zeg maar, regels dan voor spraak. En dan is
het ook begrijpelijk, dat wanneer subjecten die elkaar — nog
— niet of nauwelijks kennen, zich aanvankelijk voor hun
spraakuitwisseling bedienen van zulke schriftregels. En naarmate de
kans groeit dat een subject aan zulke ‘oppervlakkige’
ontmoetingen onderhevig zal zijn, gaat de opvoeding en —leiding
er op mikken om hem zo vroeg mogelijk die regels aan te leren.
[…]
[S]chrift betreft niet ‘zomaar’ de neerslag van spraak. Er
zijn andere gedragsmogelijkheden resp. zintuigen in het geding, met
dienovereenkomstige verschillen om signatuur en context tot teken te
configureren. Hoe uitgebreider het gedragingenrepertoire van het
geadresseerde subject is èn hoe monomedialer een teken moet zijn
samengesteld, nogmaals nota bene inclusief context, des te
noodzakelijker zijn maatregelen, onder de noemer van cultuur wellicht
gecodificeerd als regels van taalgebruik zoals grammatica, ter borging
van eenduidige interpreteerbaarheid van een resulterend teken en mede
daardoor aangezet gedrag.
Overigens is een verkeersbord een voorbeeld van een signatuur, waarvan de betekenis voor de weggebruiker zònder andere verkeersborden duidelijk geacht wordt te zijn. Dat vergt opleiding (en benodigde kennis wordt met een verkeersexamen getoetst). De plaatsing van het verkeersbord e.d. moet de weggebruiker nodige en voldoende context bieden. En allerlei verkeersborden dicht bijelkaar geplaatst brengen de weggebruiker vooral in verwarring.
Als verzoek tot inschikkelijkheid telt een teken inderdaad — namen. Die zijn tijdens een onmiddellijke ontmoeting ònuitgesproken doorgaans duidelijk genoeg. Bijvoorbeeld, het ene subject kan het andere subject als geadresseerde van het teken in kwestie identificeren door hem aan te kijken. Zo identificeert dat andere subject het ene subject als verzoeker. Dan moet met het verzoek het gedrag door de ànder zijn ‘benoemd’ waartoe de één hem wil bewegen. Hun betekenis ontlenen dergelijke — namen echter aan het verzoek tot inschikkelijkheid dat m.i. èlk teken nu eenmaal is.
Wat formele regels voor taalgebruik betreft is het de vraag of ze nauw luisteren. Blijkbaar hoeven menselijke subjecten ze voor hun dagelijkse onderlinge tekenverkeer niet te volgen om over en weer begrijpelijk te zijn ter afstemming van hun gedragingen. Zulke regels bestaan ‘natuurlijk’ ook helemaal niet. […] Wat ik voor natuurlijk in de zin van wetmatig verlopend houdt, is — de enneadische structuur van — semiosis als — proces. De (gedrags)resultaten ervan kenmerken zich echter door variëteit. Een (waarde)oordeel over een resultaat is dan — natuurlijk ook weer subjectief-situationeel.
Het is ook maar weer waarop grammatica als structuurleer betrekking heeft. Naar mijn idee valt er juist niet vroeg genoeg te beginnen met bevestiging dat het met tekens altijd en overal om verzoeken tot inschikkelijkheid gaat[. …] Het taalkundig onderwijs verloopt moeizaam, omdat pragmatiek veronachtzaamd blijft. Strikt syntactische lessen zijn steriel. Hoe kunnen leerlingen gemotiveerd raken, over verzoek tot inschikkelijkheid gesproken, zolang het nut onduidelijk is? […] De zgn ònbewuste bekwaamheid laat zich stellig met voorbereidingen verbeteren, en daarvoor dient dan besef van pragmatiek en hoe tekens daarop zijn berekend.
De gangbare opvatting over optimaal schrift luidt :-) dat er zoiets als een genormeerde klankenverzameling bestaat. Het aantal van zulke klanken kan beperkt blijven tot ergens in de twintig. Elke ‘aparte’ klank kan worden weergegeven met een dienovereenkomstig onderscheidbaar zichtbaar teken, een letter. Voilà, het alfabet. Als spreken een opeenvolging van klanken geldt, laat spraak zich schrijven als reeks van dito genormeerde letters.
[E]en m.i. averechtse aanname [kenmerkt] de […] taalkunde door de millennia heen […]. Dat herken ik als dezèlfde aanname waaraan ik gangbare methoden voor zgn conceptueel modelleren onverminderd mank vind gaan. De vergissing betreft valse idealisering van taal. […] Dat kan twee kanten opgaan. Naar hun aard erkennen thans nog steeds populaire modelleermethoden voor ontwerp van digitale voorzieningen als wèrkelijke taal slechts zo’n ideale taal. Dus, wat niet voldoet aan de veronderstelde verhouding tussen ènkel woord en ènkele betekenis laat zich daarmee niet uitdrukken. Dat maakt zulke methoden prompt principieel òngeschikt voor stelselmatige modelleeropgaven met betrekkelijke betekenissenvariëteit van dien (waarop Metapatroon wèl is bemeten). [… Ik] laat […] de aanname van een ideale taal vallen. In wat volgens zo’n ideaal àfwijkend geld[t, …] herken ik juist een regel en dan zònder uitzonderingen. Uitgaande van een ènkel woord bestaat altijd en overal (!) verband met context voor betekenis[. …] Voorzien van zgn recursiviteit ligt die ene regel voor resp. dat ene beginsel van contextuele verbijzondering ten grondslag aan Metapatroon ter borging van open stelselmatig bereik.
Nota bene Charles Peirce veronderstelt teken ònlosmakelijk als bemiddelend element tussen object en interpretant; dergelijke samenhang heb ik uitgebreider geschematiseerd als dia-enneadische dynamiek.
Als èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, behoort voor de ‘ontvanger’ ook en vooral wie zij (lees ook: hij) voor de ‘zender’ houdt tot wat een teken … betekent.
Ipv “woorden” gaat het ruimer beschouwd om spraak en schrift. En ipv van spraak en schrift gaat het ruimer beschouwd om tekens, dus inclusief wat dan ook maar zintuiglijk vatbaar is en zich daardoor àls verzoek tot inschikkelijkheid laat duiden. Ofwel, een taal resp. tekens “goed te leren hanteren, moet” de ermee gefaciliteerde gedragingenafstemming “geleerd worden.” Dat leren van bedoelde afstemming lukt mensen soms redelijk in theorie, dwz eveneens overwegend met tekens. Maar uiteindelijk gaat het om praktijk.
Ik veronderstel dat met gedràg feitelijkheid in het (ge)ding is. Op z’n Kants gezegd, is en blijft gedrag-op-zich ònkenbaar. Op z’n enneadisch gezien, kent een subject volgens motivationele begrippen met à la Charles Peirce een teken als bemiddelend moment over èn weer tussen enerzijds motivationeel begrip, anderzijds situationeel ob- c.q. subjectgedraging[. … Dat biedt] een evolutionaire verklaring van taal- resp. tekengebruik[. …] Ik associeer subjectief met individueel èn situationeel gedifferentieerd. Daarbij staat een ervaring mede onder invloed van eerdere ervaringen (Peirce: cognitive mass) van het individu in kwestie, enzovoort.
[E]en uitgebreider tekenbegrip inclusief context … tekent voor
zo’n algemeen geldige structuur. Een enkel woord, maar ook een
enkele zin, is daarom òngeschikt om als betekeniseenheid te
veronderstellen. Betekenis bestaat inderdaad pas met, ontstaat door,
tekengebruik. Wèl algemeen geldt m.i. dat èlk teken een verzoek tot
inschikkelijkheid is. [… E]r zijn aan teken- annex
informatieverkeer dus telkens twee (!) betekenissen verbonden,
allereerst waartoe de verzoeker met het teken zoals z/hij het
voortbrengt de geadresseerde wil bewegen en vervolgens wat de
geadresseerde als teken opvat en welke gevolgen z/hij er op haar/beurt
gedragsmatig aan verbindt.
Nee, ik zie redelijkerwijs géén verschil tussen een
logisch-filosofische en een taalkundige duiding van semantiek.
Principiële erkenning van gebruiksbetekenissen over en weer maakt zelfs
de aanduiding als semantiek verwarrend. Het is … logischer om dat
pragmatiek te noemen. Het òpleggen van ander woordgebruik is echter tot
mislukken gedoemd. Vooruit, semantiek dus, maar stelselmatig opbouwend
bruikbaar is daarvan dus slechts een, eh, uitgesproken pragmatisch
begrip.
Mijn opvatting van taal resp. tekengebruik kan ik zelfs zeer kort aangeven: èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. Nee, niet alleen mensen doen verzoeken. Een aanschouwelijke les semiotiek (lees ook: tekenleer, informatiekunde) biedt bijvoorbeeld het Britse televisieprogramma One man and his dog. Ik laat discriminatie met zo’n titel in het midden. Wie kijkt moet gefascineerd raken, … ziet tekenuitwisseling met gedragsaanpassingen als gevolg tussen een mens, een hond en meerdere schapen. Al dan niet via de hond doet elk schaap ‘natuurlijk’ niet dezèlfde betekenis op die de herder(in) koestert. Zèlf wil de herder(in) niet de schaapskooi in, maar probeert met de onmisbare hulp van de hond wèl de schapen zo ver te krijgen. Ofwel, omdat 1. gedrag uniek is voor de momentane samenloop van een subject met wat dàt subject als situatie ervaart en 2. betekenis ter gedragsbepaling dient, is de aanname van een gedeelde betekenis verkeerd. Over logica gesproken, wat daarvan allemaal wordt àfgeleid, klopt dus evenmin. Een voorwaarde die afziet van erkenning van betekenisverschillen voorziet in schijnlogica. Wat telt, zijn betekenis- annex gedragsverschillen.
Enneadisch uitgedrukt is gedrag situationeel functioneel. Daarvoor dient betekenis als motivationeel functioneel begrip met à la Charles Peirce een teken ter bemiddeling. De respectievelijke verbijzonderingen heeft Peirce echter niet aangegeven. Als overeenkomstig verbijzonderde structuur van teken geldt dan contextueel functionele intext.
Het is niet zo dat sommige tekens zgn performatief zijn. Zelfs èlk teken is dat (want èlk teken is immers een verzoek tot inschikkelijkheid, punt).
Dat is volgens mij de énige functie: èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. […] Gedragskundig hebben àlle tekens [daarom] dezèlfde structuur […]. Wèg is het probleem zowel structuurverschillen als de overgang [ertussen] te verklaren. [… Wie vasthoudt aan het idee van allerlei verschillende taalfuncties, raakt […] verstrikt in tegenstrijdigheden enzovoort.
Opnieuw verwijs ik naar Peirce voor de suggestie van teken als bemiddelend element. Voor een subject sluit zulke noodzakelijke (!) bemiddeling ònmiddellijke invloed uit op haar/zijn gedragingen die z/hij mede cognitief, zeg maar, voorbereidt. En de reden dat subjecten zich zo verschillend gedragen, is dat zij hun historisch-subjectieve aandeel nemen in wat zij telkens ervaren als — samenloop met — situatie, enzovoort. Dat is echter géén reden om aan te nemen dat gedragsregels ònafhankelijk van situaties gelden, integendeel. Dat besef kan echter pas doordringen door voor “artifice” niet van een analogie met taalkunde te spreken, maar welke maaksels dan ook nadrukkelijk semiotisch à la enneade te ontwerpen.
Daarom veronderstel ik op z’n enneadisch […] motief […] als ònlosmakelijk element van een, aangeduid met een woord ontleend aan de schets die Charles Peirce geeft van semiosis, interpretant. De enneade verschikt van Peirce’s triade, omdat reeds een interpretant drieledig samengesteld … gedacht is. De ‘gehele’ interpretant noem ik daarom geen element meer, maar een dimensie resp. moment. Zo geldt een interpretant inderdaad wederom zoals Peirce ònlosmakelijkheid veronderstelt, maar enneadisch als dimensie/moment ònlosmakelijk in samenhang met de dimensies/momenten van teken en feit.
Als meteen een willekeurig woordenboek iets verduidelijkt, is het wel dat aan vrijwel àlle woorden telkens verschillende betekenissen toegeschreven staan. […] Wat de respectievelijke beschrijvingen bieden voor eenduidigheid, is nodige en voldoende … context (zoals de samensteller van het woordenboek begrijpelijk veronderstelt door gebruikers van het woordenboek). […] Een ènkel woord is natuurlijk niet toereikend voor beschrijving resp. duiding van een bepaalde situatie inclusief deelnemers aan het situationele verkeer (lees ook: omgang, interactie). Nogmaals, dat vergt context. Meestal komen daar geen woorden aan te pas. Een zgn geschreven tekst lijkt zo beschouwd nogal uitzonderlijk monomediaal opgesteld. […] Uit erkenning van context als onlosmakelijk element van een teken volgt dat taal véél ruimer opgevat moet zijn dan woordenconfiguraties. […] Er bestaan überhaupt géén aparte woorden met een algemeen geldige betekenis. Zoals de enneade toont, laat zich eenduidigheid pas vestigen door de combinatie van een signatuur — wat inderdaad een woord kan zijn — èn een context. Zoiets als een uitzondering geldt voor wat ik als een nul-identiteit opper. Die kàn algemeen geldig zijn, omdat er principieel juist géén betekenis in de zin van een gedragsbeschrijving aan is toegeschreven.
Vanwege subjectief-situationele dynamiek zijn de samenstellende delen voor samenloop immers veranderlijk, enzovoort.
[B]orging van eenduidigheid van betekenis(mogelijkheid) [vergt]
verruiming van het tekenbegrip. Op z’n enneadisch kan een enkel
woord dan — een geval van — een zgn signatuur zijn, waar
voor een teken een context en een intext ònlosmakelijk bijhoren. Wat
een teken nodig en voldoende als uniek laat (her)kennen is daarvan de
combinatie van signatuur en context. Wie abusievelijk een signatuur
houdt voor een volledig teken, komt er niet omheen toe te geven dat zij
worstelt met […] concretisering door gebruik [die] resulteert
[…] uit combinatie met context (en intext) tot een teken.
[…]
Wie een taal beperkt ziet tot woorden, kan inderdaad niet om de
vaststelling van “limited resources” heen. Maar taal vind
ik àlles dat voor tekenvorming resp. -duiding kan worden benut, dus óók
gebaren, enscenering enzovoort.
Een signatuur blijft — theoretisch, want praktisch is dat nu eenmaal ònmogelijk — op zichzelf genomen ònbepaald als voorwaarde voor eenduidige betekenisgeving resp. -vorming. […] Wat betekenismatige onbepaaldheid van een … bepaalde term betreft, [… n]ota bene, het is dus niet de signatuur die op zichzèlf betekenis ‘draagt,’ maar daartoe mede dient als één van méér tekendelen. De tekenruimte is praktisch open, doordat de uniekheid van een teken — dus — niet van slechts ‘zijn’ signatuur afhangt, maar in combinatie met signatuur van context. En voor zowel signatuur als context komt betrekkelijk àlles in aanmerking dat een subject als zodanig herkent èn alsmaar verder heeft leren kennen. (Ook) het taalonderwijs moet dus nodig op de schop …
Een algemenere theorie ter verklaring blijft daar uit zicht door voor veralgemenisering slechts op aparte woorden te letten ipv op een ruimer opgevat teken zoals volgens de semiotische enneade. […] Maar pas wanneer je […] beseft wat er met èlke tekenuitwisseling qua gedragingenafstemming gebeurt, kan het tot je doordringen dat de verandermaat precies dat ene teken is, maar nota bene ruimer opgevat, dus inclusief context, toegespitst als het is op afstemming tussen situationele gedragingen door betrokken subjecten.
Er is een subject dat een subject tot gedrag wil bewegen. Zijn (lees ook: haar) doel is de uitkomst van dat beoogde gedrag. Daartoe, als middel, dus, richt een subject een teken tot een subject. Nogmaals, verzoek tot inschikkelijkheid (Engels: every sign is a request for compliance). Daarbij kan het om verschillende subjecten gaan, intersubjectief tekenverkeer. Maar ook in die gevallen gaan er altijd tekens aan vooraf die een subject tot zichzèlf richt: intrasubjectief tekenverkeer. Het schema van momentendynamiek is m.i. algemeen geldig.
Een teken bestaat nooit (!) uit slechts een ènkel woord. Daarentegen kàn een woord, op z’n semiotisch-enneadisch beschouwd, als signatuur dienen. Voor een teken behoort een signatuur tot een configuratie met verder een context (en een intext). Pas een signatuur in combinatie met een context maken een teken nodig en voldoende eenduidig.
Als èlk teken in-der-daad een verzoek tot inschikkelijkheid is, moet
de verzoeker er allereerst de aandacht mee — beginnen te —
krijgen van wie hij (lees natuurlijk ook: zij, enzovoort) ermee tot
gedrag ter inschikking wil bewegen. Dus, indien de verzoeker vermoedt
er niet zonder ‘meer’ op te kunnen rekenen, moet hij het
teken, zeg maar, uitbreiden met, eh, iets dat hij voor de
geadresseerde(n) — en de geadresseerde als de
ànder-in-tekenverkeer kan nota bene ook resp. vooral hijzèlf zijn
— nog opvallend genoeg is om die aandacht te trekken. Zo’n
toevoeging valt op, doordat het iets ànders is dan de ànder verwacht.
Wat telt, is dat het voor die ànder … ànders is, zeg ook maar
nieuw.
De verzoeker meet het succes van zijn teken af aan wat hij vervolgens
aan gedrag door de ander(en) — en/of hemzelf — ervaart.
Klopt, die ervaring verkrijgt hij op zijn beurt als een teken,
enzovoort. Wie inschikkelijkheid als het ware bewezen ziet, neigt ertoe
een volgende keer onder wat hij als vergelijkbare omstandigheden (lees
ook: situatie) beschouwt met gedragsafstemming wil bereiken, dat
opvallende tekenelement te herhalen. Omdat de verhouding tussen
verzoeker en geadresseerde echter wijzigt door hun ontmoetingen van
gedragsafstemming, want zij leren er wederzijds van, kan het nut snel
afnemen — en zelfs averechts gaan werken — van wat ooit
opviel.
De opkomst en ondergang van iets dat als ònderdeel ervan een teken
helpt opvallen, kenmerkt een verschijnsel als mode. Ook mode laat zich
m.i. daarom semiotisch pas begrijpelijk verklaren, maar dan nota bene
wel volgens semiotiek op enneadische grondslag (met aldus verruimde
opvatting van een teken, enzovoort) .
Naar mijn idee is èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid. Daartoe omvat een teken niet slechts een woord, àls het dat al doet. Op z’n semiotisch-enneadisch telt een teken behalve een signatuur eveneens een context en een intext. Voor — de mogelijkheid van — eenduidige betekenis moet de configuratie van signatuur en context zorgen.
Op z’n enneadisch vallen dergelijke als, zeg maar, feiten veronderstelde betrekkingen onder situationele noemer resp. hoe een subject (lees hier ook: mens) ze opvat onder cognitieve noemen, terwijl tekens ‘nodig’ zijn om van feiten tot begrip te komen en omgekeerd; context geldt daarbij als onderdeel van teken, corresponderend enerzijds met situatie als onderdeel van feitelijke gedraging, anderzijds met motief als onderdeel van cognitie. Vaak worden context en situatie echter door elkaar als synoniemen voor feitelijkheid (lees hier ook: werkelijkheid) benut.
[B]etekenissen […] in meervoud [betreffen] tèlkens de situationele (!) gedragingenafstemming […] overeenkomstig de verschillende deelnemers. Dat vergt aanwijzingen over de als relevant opgevatte situatie. Die moeten dan ònderdeel van het teken zijn. Daartoe dient, zo toont althans de enneade, context. Ofwel, een teken zònder context bestaat niet.
Mijn idee is prozaïsch. Wie een teken voortbrengt wenst in zoverre begrip ervan door de geadresseerde dat die ànder het ermee bedoelde verzoek in-wil-ligt. (Overigens richt een subject de meeste verzoeken tot zichzèlf.)
Alledrie enneadische momenten zijn nota bene gedragsmomenten. Cyclisch — zoals Peirce reeds als triadische dynamiek oppert — komt van een gedrag(ing) ‘op’ het ene moment een gedrag(ing) ‘op’ het volgende moment, enzovoort.
Mijn relativering gaat […] verder. Wat [iemand doorgaans] als een object resp. ding aanduidt, ervaart [z/hijzèlf als] een subject nooit apart, dat kàn z/hij zelfs niet, maar doet dat ‘slechts’ als ònderdeel van een veel ruimer op te vatten teken. Als samenstellend tekenelement noem ik het zgn ding een signatuur, met context en intext als beide andere elementen.
Dat “we praten” is volgens mij altijd maar weer het
uitwisselen van verzoeken tot inschikkelijkheid. Wat wil iemand
bereiken met … mooipraterij? Dat kan van alles en nog wat zijn.
Ik durf er niets algemeens over te beweren. […]
Volgens het enneadische model van/voor semiotiek past alles prima. Met
geen ènkel teken is slechts “overdracht [van] gegevens over
feiten” aan de orde. Op z’n enneadisch opgevat betreft èlk
teken “afstemming” en gaat [ook het] idee van
“esthetische ervaring” dus zelfs àltijd op.
Ik heb een andere taalopvatting […].Volgens zgn literair (lees, alweer wat algemener: schriftelijk) perspectief met beperkingen van dien kan het er inderdaad op lijken dat slechts woorden als tekens in aanmerking komen. Dat klopt natuurlijk al niet. Voorts omvatten tekens meer, véél meer, dan telkens een zgn signatuur; er behoren in- en context bij. Een context bestaat altijd uit méér dan woorden, als ze er al in verschijnen. Zeg maar dat context de enscenering van de signatuur betreft. Hoe dan ook biedt de drieledige samenstelling van èlk teken onuitputtelijke uitdrukkingsvariëteit, dwz inclusief “het individuele.” [… En a]ls verzoek tot inschikkelijkheid betreft een teken gedrag volgens, zoals de enneade schetst, een motivationeel begrip. Daarvan moet het motief in kwestie ònbegrijpelijk blijven.
Volgens de enneade is het geen kwestie van tegen elkaar afzetten. Integendeel, als elementen van zgn interpretant gaan motief en begrip — en focus — juist sámen. Hun configuratie ligt ten grondslag aan àlle subjectief-situationele gedragingen, dus ook aan voortbrenging resp. beschouwing van wat voor kunst doorgaat, herstel, van wat sommige subjecten er op sommige momenten in sommige situaties voor willen laten doorgaan.
Klopt, wie taal zo beperkt opvat met en bijgevolg beperkt taalkunde bedrijft, komt uiteraard — ook — met semiotiek volgens zulke beperkingen niets verder. […] Het ontbreekt […] aan een véél ruimer taal- resp. tekenbegrip dat taalkunde en tekenleer principieel aan elkaar gelijk stelt.
Volgens de enneade telt — ook — een teken drie elementen. Daarvan zorgt de combinatie van signatuur en context voor de mogelijkheid van eenduidige interpretatie. [… E]en betekenisleer die op variëteit berekend is, kan onmogelijk consequent zijn volgens de aanname dat een teken ‘slechts’ een signatuur (lees dus ook: woord) telt. [… D]ie aanname [leidt] onherroepelijk […] tot inconsequente uitleg, suggesties, enzovoort. Dat laat zich volgens mij pas oplossen met uitbreiding van het tekenbegrip; evenals signatuur (en intext), moet context gelden als ònlosmakelijk element ervan. Ofwel, het configureren van een teken uit signatuur plùs context is geen afwijking, maar onontkoombare, door-en-door gewoon, … systematiek.
Epistemologie is kennisleer. Wat pragmatisch telt, zijn verhoudingen met bijbehorende verdeling van bijdragen door en opbrengsten voor deelnemers. Nogmaals, dat gaat over àfstemming door deelnemers van hun onderlinge gedragingen. Een teken geldt als afstemmingsmiddel. Andere, eh, soorten afstemmingsmiddelen bestaan er zelfs niet: semiotiek, tekenleer dus, op z’n pragmatisch. Inderdaad, principieel beschouw ik èlk teken als een verzoek tot inschikkelijkheid.
[O]mdàt “verband” verschil (uit)maakt, vormt kennis ook en vooral dáárvan de ònmisbare voorwaarde voor eenduidigheid. Daaraan … verbind ik een véél ruimer teken- annex taalbegrip. […] Een teken vat ik dus véél ruimer dan een — enkele — term op. Eveneens als onderdeel van een teken gebruik ik voor term algemener de … term signatuur. Signatuur en context sámen ‘maken’ een teken — pas — uniek. Met de aanname van hun configuratie is prompt het raadsel van betekenisverschillen van dezèlfde term opgelost. Want dezèlfde signatuur (lees o.a. term […]) in combinatie met verschillende contexten levert — de mogelijkheid van — verschillende betekenissen.
Als hij spreekt, omvat dat teken niet slechts klank. Ook de
enscenering moet tot het desbetreffende teken gerekend worden. Wat laat
het subject tot wie het teken gericht is allemaal gelden àls teken?
(Ook) dat andere subject — maar een subject richt tekens
overigens meestal/doorgaans tot zichzèlf — gaat er voor wàt hij
àls teken telt vanuit, nota bene op voorhand, dat hij er als verzoek
tot inschikkelijkheid ook vèrder mee aan de slag moet.
Zolang we — het idee van — die afstemmingsdynamiek missen,
beseffen we kennelijk niet dat we principieel voor onze verhoudingen
“aan de slag” zijn.
Daarentegen kent een subject op enig moment mogelijkheden voor gedrag dat een ànder subject en/of hijzèlf àls een teken kan opvatten. Hij mikt daarmee op afstemming van hun resp. gedragingen. Uiteraard helpt het daarmee beoogde inschikkelijkheid, indien het andere subject zoveel mogelijk van het teken in kwestie kan herkennen. Er moet iets, vooruit, stabiels aan een teken zijn. De vraag is echter of met gebruik van stabiele tekendelen nodig en voldoende recht gedaan wordt aan het altijd unieke geval van gedragsafstemming. Wat er ànders aan is, valt met wat vertrouwd annex stabiel is niet te suggereren. Dat vergt vooralsnog ònbekende tekendelen inclusief al dan niet expliciet genoeg, zeg maar, lesmateriaal voor de geadresseerde voor interpretatie zoals de verzoeker passend acht.
Als prototype van een teken (lees ook: eenheid van informatie) wordt doorgaans — ook vergaand impliciet — een ènkel woord (aan)genomen. Maar eenzèlfde woord kan in verschillende situaties èn voor verschillende zgn deelnemers eraan dienovereenkomstig verschillende betekenissen ‘hebben.’ Dat is slechts verklaarbaar door een teken ruimer te veronderstellen. Er is altijd (!) een context onlosmakelijk onderdeel van. Een context levert als het ware een beschrijving van de situatie in kwestie als voorwaarde voor eenduidige interpretatie.
Ik zou dus zeggen dat voor een teken annex informatie de situatie telt waarin het voortgebracht is en dat context als onderdeel van een teken zulke differentiële duiding toestaat. Maar goed, dat doet niets àf aan het pleidooi vóór principiële erkenning van dynamische variëteit, integendeel.
In de zin dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, zijn er m.i. geen — nadere — klassen van tekens.
[Kan hetzèlfde teken verschillende betekenissen hebben?] Dat lijkt zo voor wie slechts een — vooral geschreven — woord, of combinatie van enkele zulke woorden, in aanmerking laat komen als teken. Ik zie een teken veel en veel uitgebreider door context onlosmakelijk ertoe te rekenen, met context als … beeld van wat volgens een bepaald motief (!) in haar geheel als relevante situatie ervaren wordt. Wat [doorgaans] m.i. abusievelijk voor een volledig teken wordt gehouden, vormt wat ik op z’n enneadisch een signatuur noem. Nota bene, dezèlfde signatuur in combinatie met verschillende contexten levert evenzovele verschillende tekens op. De gebruiksverschillen van eenzèlfde signatuur zijn volstrekt … logisch, omdat inclusief context volgens verschillende motieven voor verschillende gebruikssituaties kennelijk verschillende tekens aan de orde zijn. […] Wèg verwarring. […] De open veelheid van verschillende uitdrukkingen laat zich echter pas samenhangend … uitdrukken door context als onlosmakelijk ònderdeel van een uitdrukking (lees: teken) te beschouwen.
in: aantekening 89.8
Naar mijn idee kunnen woorden ònderdeel van een teken vormen, maar dat hoeft … zeker niet. En elk teken vat ik samengesteld op, met context als, zeg ruwweg maar, als beschrijving van een situatie. Het is daarom ook en vooral de context die de kwaliteit bepaalt van een teken als verzoek tot inschikkelijkheid. Wie geen besef heeft van context als integraal onderdeel van èlk teken, zie de enneade voor een schematische voorstelling, blijft het ook onder de noemer van taalspel ontgaan dat deelnemers met tekens hun respectievelijke gedragsaandelen op elkaar afstemmen. Dat betreft aldus verschillende gedragingen, waarover zij èlk in bepaalde mate in onzekerheid verkeren en waarvoor zij iets dienovereenkomstig verschillends weten. En elk subject toetst haar/zijn gedrag, wat de mate van zekerheid (lees ook: vertrouwen) beïnvloedt voor gedragsbepaling voor een vèrdere situatie die z/hij vergelijkbaar acht.
In de enneade heb ik — wat ik begrijp als — Schopenhauers wilsbegrip verwerkt tot het element motief. Motivationeel begrip leidt tot situationeel gedrag dat zowel volgt uit als is gericht op samenloop van aldus veranderend(e) subject èn situatie. […] Dat enneadische schema kan […] verklaren dat èlke subjectief-situationele samenloop een voor het subject in kwestie o.a. unieke betekenis telt volgens wisselwerking van er- en toe-kenning.
Wie gebeurtenissen waarneemt enzovoort, is een subject. En waarneming door een subject van een, zeg maar even, object veronderstelt — enige — afstand. Wàt die afstand overbrugt is een teken, door Charles S. Peirce ’apart‘ voorgesteld als bemiddelend element. Wat een subject via een teken van een object begrijpt, noemt Peirce een interpretant. De respectievelijke elementen object, teken en interpretant heb ik èlk in drie nadere elementen verdeeld. Dat zijn er bijelkaar dus negen, vandaar enneade. Zo telt Peirce’s vooralsnog òngelede teken op z’n enneadisch als (deel)elementen: context, signatuur en intext. En een feit: situatie, nul-identiteit van object en gedrag. En een interpretant annex interpretatie: motief, focus en begrip. Dus een feit is principieel situationeel verbijzonderd resp. een interpretatie (lees ook: wetenschap) principieel motivationeel verbijzonderd. Dan moet een teken dienovereenkomstig contextueel verbijzonderd zijn voor eenduidige bemiddeling/overbrugging.
Klopt, er zijn middelen voor manipulatie. Het is dus de gebruiker
van zo’n middel die — manipuleert. Maar dat is niets
nieuws. Sterker nog, èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid,
ofwel een poging tot — manipulatie.
Dat kan inderdaad nogal confronterend klinken, maar volgens mij is dat
evolutionair gezien het enig consistente taal- resp. tekenbegrip. En
vergeet niet dat ook samenwerking ontstaat enzovoort dankzij
uitwisseling van tekens en daardoor pas mogelijke afstemming van
gedragingen.
[E]rken […] tekengebruik als afstemmingsmiddel. Afstemming van gedragingen ‘kent’ beperking door wat respectievelijke deelnemers èlk als relevante situatie ervaren. “Contextualisering,” dus. […] Tja, wie zich als deelnemer (h)erkent, kan zich onmogelijk ònttrekken. En per deelnemer telt verantwoordelijkheid verbijzonderd volgens situatie plus hoedanigheid waarin z/hij er momenteel in verkeert. Dat biedt een consequente leidraad [ongeacht d]e schaal van verkeer in de zin van omgang, en daarmee het bereik van gedragingenafstemming[. …] Kortom, het draait allemaal om een passende tekenleer (lees ook: semiotiek).
Mijn idee is dat welk woord dan ook … zèlf niets zegt, maar dat een subject dat, iets zeggen, bedoel ik, mèt o.a. een woord kan doen. En iemand zègt volgens mij iets of, algemener gesteld, iemand brengt een teken voort … als middel … om gedrag van/door een ànder afgestemd te krijgen op dat van hemzèlf. Dus, èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. Klopt, op zijn beurt is dat eveneens een — teken. Daarmee heb ik allereerst mijzelf — wijs gemaakt wat een teken — is. :-)
in: aantekening 90.56
[S]amenhang […] vind ik wèl besloten liggen in wat ik de semiotische enneade noem. Daarvoor abstraheer ik immers van, zeg maar, tekenmodaliteiten zoals geur, smaak, fysiek contact, zicht en geluid. Een teken, nota bene èlk teken, beschouw ik drieledig geconfigureerd. Als elementen telt een teken een signatuur, een intext en een context. Signatuur en context verschaffen een teken zijn … unieke … identiteit. En aldus drieledig geconfigureerd geldt èlk teken m.i. als verzoek tot inschikkelijkheid, dwz als middel voor verhoudingsgewijze afstemming van gedragsaandelen.
in: aantekening 90.59
Zoals ik van Charles S. Peirce aanneem, is met een teken, nota bene met èlk teken, interpretatie verbonden. Omgekeerd geldt dat netzo onlosmakelijk ook. Weliswaar verschillen de aanduidingen, maar tekenleer (semiotiek) kàn daarom niets ànders zijn dan interpretatieleer (hermeneutiek). […] Noem semiotiek overigens ook informatiekunde.
in: aantekening 91.3
Voor een omvattender theorie oriënteer ik mij volgens het tekenbegrip van Charles S. Peirce. […] Peirce beschouwt een teken als bemiddelend tussen object en interpretant, met wat hij grond noemt als differentiële factor. Zijn schema van semiosis met drie-plus-één elementen heb ik […] uitgebreid tot een negenledige metastructuur, de enneade. Daarin verschijnen Peirce’s drie elementen als evenzovele dimensies/momenten met èlk drie elementen. Ervan uitgaande (!) dat elk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, veronderstel ik dat de (deel)structuren van de resp. dimensies/momenten met elkaar corresponderen.
De, zeg maar, maat van betekenis is niet intersubjectief. Het staat merkwaardig, maar ipv supra-subjectieve kies ik voor sub-subjectieve maatvoering. Betekenis geldt m.i. principieel verschillend per samenloop van subject en situatie.
Ook van wat voor een kunstwerk doorgaat, is en blijft, zoals voor nota bene èlk teken, de vraag waaròm het gemaakt is … relevant. Door wie is het voor wie gemaakt? Ik houd het erop dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Er valt daarom slechts principieel verhoudingsgewijs enigszins … wijs uit te worden. Deelnemers interpreteren èlk een betekenis overeenkomstig hun respectievelijke — veronderstellingen over hun — aandeel in de verhouding. Dat zijn aldus verschillende (!) betekenissen.
Een betekenis kan als, zeg maar, zodanig ònmogelijk worden overgedragen. Een n-ledige verhouding telt nu eenmaal n betekenissen. Er is een deelnemer die gedrag vertoont om door àndere deelnemers — en overigens ook door hemzèlf — als teken opgevat te worden. Zo ja, dan volgen hùn respectievelijke interpretaties, enzovoort.
Welke vorm dan ook die iemand op welke manier dan ook ervaart, maakt voor haar/hem ònderdeel uit van een teken. En daarnaar gedraagt z/hij zich.
Een uitwisseling van teken(s) (Engels: discours) telt […] naar
haar aard meerdere deelnemers (wat óók geldt voor wie, zeg maar, in
zichzelf praat) met steeds een teken er als het ware tussen (Latijn:
inter). […] Met minstens twee deelnemers nota bene per geval van
tekenverkeer is meervoud van betekenissen zelfs kenmerkend. Dat volgt
— ook — uit de m.i. algemeen geldige kenschets van wat een
teken (lees ook: informatie) is. Ik beschouw èlk teken als een verzoek
tot inschikkelijkheid (Engels: every sign is a request for compliance).
Voor de verzoeker heeft het teken dat z/hij voortbrengt de betekenis
van het gedrag waartoe z/hij (een) subject(en) ermee wil bewegen. Het
is trouwens allereerst dan maar de vraag of dat — gedrag door de
verzoeker — teken de geadresseerde(n) ‘bereikt.’ Wat
de één of àndere geadresseerde àls teken opvat, kan er zelfs sterk van
verschillen. Dat is nog afgezien van wat enig subject als teken kan
gaan beschouwen dat als zodanig nooit tot háár/hèm gericht geweest is.
In elk geval voor welke waarnemer dan ook is de ‘betekenis’
welke gedragsbepaling enzovoort z/hij eraan verbindt
‘volgens’ de op haar/zijn beurt nu eenmaal onvermijdelijk
momentane subjectief-situationele insteek. […]
Nee, een tekst/teken is géén subject, wèl middel voor afstemming door
subjecten van hun respectievelijk verschillende gedragsaandelen.
Dankzij fijnmaziger opzet van grondslag, geldt subjectief situationisme
met dienovereenkomstig enneadische semiotiek — veel —
algemener. Nee, dat is geen paradox. Vergelijk het met een —
wiskundig — assenstelsel. Slechts een ènkele as èxtra helpt een
véél grotere ‘ruimte’ dekken, enzovoort. Optimaal ontwerp
van een ontologie betreft keuze van niet meer èn niet minder
assen/dimensies om relevante variëteit van verschijnselen eenduidig
inclusief samenhangend begrijpelijk te ordenen. Voor de afwisseling in
het dagelijkse maatschappelijk verkeer is insteek volgens zgn —
sociale — klassen véél te grofmazig.
in: aantekening 92.3
[M]ijn idee is dat een subject, indien z/hij ervaart dat niet wordt voldaan aan haar/zijn verzoek tot inschikkelijkheid, het met een vèrder teken opnieuw kan proberen. Omdat het eerdere teken blijkbaar niet werkte, kan z/hij het maar beter met een ànder teken proberen, nietwaar? Volstaat — wat — luider spreken? Of kàn de geadresseerde het teken niet begrepen hebben zoals z/hij wil dat de geadresseerde dat doet? In dàt geval kan de verzoeker inderdaad begrippen — enigszins — wijzigen volgens haar/zijn verwachting van wat de geadresseerde wèl zou moeten — willen èn kunnen — begrijpen. En/of kan de verzoeker een expliciete(re) vergelijking bieden. Allemaal inschikkelijkheidstaktiek. Ja, wanneer subjecten elkaar vaker treffen volgens … vergelijkbare verhouding, gaan zij meteen — hun resp. ervaringen van — de desbetreffende situatie opvatten als relevante context. Wat de verzoeker kan ‘toevoegen’ voor een teken waarmee z/hij op inschikkelijkheid door de geadresseerde kan rekenen, kan z/hij dienovereenkomstig beperkt houden. Dat is alom wel zo doelmatig.
in: aantekening 92.3
Via het moment van — een — teken zijn zowel interpretant als object eveneens momenten in dialectische cyclus. Als Peirce dat, hmm, zèlf niet duidelijk maakt, vind ik dat hij dat met zoveel woorden wèl aangeeft [door] het belang van — veronderstelling van — teken als bemiddelend element [te] benadruk[ken].
Een teken is àltijd afstemmingsmiddel. Als ònderdeel ervan kan de verzoeker een beeld schetsen van wat z/hij voor de relevante omstandigheden houdt, opdat (!) de geadresseerde met alweer grotere kans tot het gedragsaandeel komt waarom de verzoeker háár/hèm verzoekt. Daarvoor kan de verzoeker de schijn van àfbeelding wekken, maar het gaat … feitelijk om een beeld zoals z/hij dat passend acht voor haar/verzoek in kwestie.
Maak […] kwalitatief onderscheid tussen signatuur en context als samenstellende delen van een teken. Een voorbeeld van een signatuur kan, prima, het woord ‘links’ zijn. Door gewenning kon ooit elke vòlgende vermelding met — steeds minder — woordelijke, maar vergeet ook afbeeldingen niet, explicitering van context toe om tòch tot de interpretatie door de hoorder/lezer te leiden waarop de spreker/schrijver mikte. De principieel samengestelde aard van een teken maakt echter ook òntwenning mogelijk. Dat, eh, werkt door de bekende signatuur, allereerst luid en duidelijk, met een àndere context te combineren. Contrast krijgt aandacht. Naarmate die combinatie aanslaat, dwz gewenning aan het volgende “normaal” vordert gepaard aan òntwenning van het vorige “normaal,” behoeft het contextaandeel navenant minder explicitering. […] Maar dat ene woord is nooit “op zichzelf” het gehele teken. Dat lijkt — wederom — maar zo voor wie de enscenering voor dienovereenkomstig gewijzigd houdt resp. bevestigd ziet.
Volgens de semiotische enneade ligt aan een teken een motivationeel begrip ten grondslag. Het contextdeel van een teken conformeert aldus aan het motiefdeel van een interpretatie (en aan het situatiedeel van feitelijk gedragsaandeel).
Het … object van interpretatie is een teken. Het subject dat interpreteert, vat naar mijn idee van semiotiek annex tekenleer èlk teken als verzoek tot inschikkelijkheid op.
[N]aar mijn idee is èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid, zodat de betekenis die de één eraan bedoelt te geven niet dezèlfde kàn zijn als de betekenis die een ànder erdoor bedoelt te krijgen. Een teken dient afstemming van respectievelijke gedragingen. Met als verschillend bedoelde gedragingen stroken verschillende betekenissen van zo’n geval van, zeg maar, afstemmingsverkeer. […] Voor verhoudingen waarmee deelnemers vertrouwd geraakt zijn en voor zover zij ze ook verder ongewijzigd ervaren, kunnen deelnemers gemakshalve — delen van — uitdrukkingen herhalen. […] Daarvoor veronderstel ik context als ònlosmakelijk onderdeel van een teken.
Mijn idee is dat kunst juist géén aparte categorie vormt. Ook een kunstwerk is — bedoeld als — een teken, enzovoort.
In navolging van Peirce (1839-1914) veronderstel ik teken als algemener begrip. En in het verlengde van Peirce’s tekenbegrip veronderstel ik een teken drieledig samengesteld, corresponderend met drieledige duiding van gedrag resp. interpretatie, voilà enneade. Die telt o.a. motief (lees ook: doel) en gedrag (lees ook: gebruik) als ònlosmakelijk samenhangende (!) elementen.
[D]e taalopvatting die ik evolutionair houdbaar acht, [luidt] dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is.
Wat dergelijke aannames gemeen hebben, is dat normering ergens
ànders vandaan komt. Maar ik volg een taal- en tekenopvatting die èlk
subject met èlk teken dat z/hij voortbrengt aanwijst als normerend. Ik
beken er een … definitie op na te houden die ik voor algemeen
geldig houd. Die luidt dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid
is (Engels: every sign is a request for compliance). Ofwel, een teken
dient afstemming van gedragingen. Dat tekenbegrip gaat dus uit van een
verhouding met deelnemers. Stel je een tweeledige verhouding voor.
Waarom zeg je iets, maak je — daarbij — een gebaar, heb je
je gekleed, kies je een ruimte, enzovoort? Of, stellig herkenbaarder,
waarom zegt enzovoort een ànder subject iets tegen jou? Wie zelfs maar
even doordenkt over wat haar/hem tijdens het werk, met haar/zijn
eventuele kinderen, huisdieren, onderweg enzovoort overkomt, …
komt er niet omheen dat die ànder ‘blijkbaar’ iets van je
wil. De ànder is erop uit om jouw behoefte, motief e.d. zodanig te
… normeren, dat jij een gedraging kiest èn daadwerkelijk vertoont
die strookt met zoals z/hij haar/zijn gedrag volgens haar/zijn
behoefte, motief e.d. wil voortzetten.
Tussendoor merk ik op dat die ànder het vaakst jezèlf is. Ik acht de
voorgestelde tekendefinitie intra- en intersubjectief geldig.
Wederom evolutionair lijkt mij de aanname redelijk dat een teken
allereerst doeltreffend en, zo ja, dan ook maar zo doelmatig (lees ook:
economisch) mogelijk moet zijn. De ànder maakt daarvoor een schatting
van wat z/hij als door jou reeds bekend mag veronderstellen. Zo ga ik
hier ervanuit dat jij tot dusver weinig ervaring e.d. opgedaan hebt met
begripsmatige modellering (zoals ik dat opvat). Ik kan mij vergissen
(en in dat geval mag je rekenen op een verontschuldigend teken van mijn
kant in een poging om onze bedorven geraakte verstandhouding te …
normaliseren). Hoe méér relevante normerende gebeurtenissen de ànder
als bekend bij de één meent te veronderstellen, des te minder hoeft
z/hij voor de afstemming in kwestie zèlf als normerende instantie op te
treden met uitbreiding van èxplicitering als teken van dien.
Jouw kat weet jou inmiddels met een minimaal teken te laten …
weten dat het toch ècht voedertijd is.
Tekenvariëteit bestaat niet ‘slechts’ subjectief, maar
voorts subjectief-situationeel. Het korte gebaar waarmee een chirurg
tijdens een operatie prompt een gereedschap aangereikt krijgt,
‘helpt’ haar/hem elders stellig niet om een ander tot een
gedraging te bewegen die z/hij van die ander verlangt.
Als het al zinloos is om normatieve stelselmatigheid vooràf dekkend te
willen beheersen, geldt dat natuurlijk nog sterker voor tekengebruik
(dat immers van ‘verwijzingen’ naar normeringen is
doordrongen).
I find Albert Einstein‘s theory of special relativity already predominantly — perfectly understandable as — yet another theory of sign exchange. For knowledge of one object always requires compensating for what it takes for some sign ‘of’ it to reach another object (where ‘the’ observer is supposed to reside). Doesn‘t every child learn to count between when it sees lightning and hears thunder for computing an estimate of how far, or close, the storm is?
in: note 71.1
[E]en subject [kàn] omstandigheden (lees ook: situatie) eveneens nooit, zeg maar, onmiddellijk […] ervaren. Daarom veronderstel ik een véél ruimer tekenbegrip. Wat doorgaans als teken geldt, noem ik signatuur. Dat beschouw ik als slechts een gedeelte van een teken. [… B]etekenis [laat zich] niet eenduidig met een signatuur associëren. […] Er bestaat echter geen absoluut geldige betekenis van een, zeg ook maar, ènkel woord[. …] Daar hoort altijd — een — context bij. […] Naarmate de context verschilt waarmee een bepaalde signatuur een teken … vormt, kan de betekenis verschillen die een subject eraan geeft resp. ontleent[. …] Wie voor eenduidigheid op zgn stelselschaal desondanks op een geïsoleerde signatuur wil blijven vertrouwen, […zeg ook maar] woordbetekenis probeert te standaardiseren […] raakt alsmaar verder op een dwaalspoor[. …] Het tekengedeelte dat met de situatie strookt, noem ik context[. …] Dankzij methodische explicitering van context laat zich met Metapatroon stelselmatige betekenissenvariëteit eenduidig ordenen resp. uitdrukken (lees ook: modelleren)[. …] Het is dus niet een, bijvoorbeeld, woord op zichzèlf genomen dat een subject interpreteert. Z/hij schenkt ook en vooral aandacht aan context[. … H]et blijft niet bij ondermijning van het traditionele categorie- annex definitiebegrip. Het zijn de verschillende relevante situaties die aanleiding geven tot veronderstelling van evenzovele categorieën/definities.
in: aantekening 94.2
Ik herhaal dat ik taal(gebruik) niet tot mensen beperkt vind. Is dat duidelijker als ik het teken(gebruik) noem? Anders is er ook geen evolutionaire verklaring van mogelijk. Voorts houdt taal- annex tekengebruik niet op als — eventueel — denkmiddel, maar betreft het principieel middel voor afstemming van daadwèrkelijke gedragingen (en ‘natuurlijk’ ook denken betreft gedrag; zoiets als intrasubjectieve afstemming verschilt structureel m.i. niet van intersubjectieve).
in: aantekening 94.8
Wat structuur betreft vind ik zgn pragmatiek voorrang verdienen. Dat
betreft dus gedrag, en taal- annex tekengebruik dient afstemming van
gedragingen door deelnemers volgens telkens de verhouding (lees ook:
situatie) waarin ze verkeren. Zo geldt èlk teken als een verzoek tot
inschikkelijkheid. Het ene subject probeert (een) ander(e) subject(en)
ermee tot (een) gedragsaande(e)l(en) te bewegen die stroken met wat
z/hijzelf als aandeel beoogt.
Wie dat te radicaal vindt klinken, heeft blijkbaar nooit voor een
huisdier gezorgd, opvoeding van een kind geprobeerd, enzovoort.
[…] En ook wie een zgn feit meedeelt, doet dat immers om iemand
ànders er vervolgens voor haar/zijn gedragsaandeel van te laten
uitgaan. Ja, daar staat de koelkast. Wie overtuigend — haha, over
inschikkelijkheid gesproken — meent te kunnen verklaren dat er
tekens zijn die niet voor afstemming bedoeld zijn, moet het vooral
zeggen. ik blijf nieuwsgierig. Hoe dan ook is een ènkel woord niet
kenmerkend voor een teken, zoals een (vol)zin dat evenmin is. De, zeg
maar, pragmatische syntax omvat — voor nodige en voldoende
situationele verbijzondering — tonaliteit, enscenering,
enzovoort. Zoals het ene subject tekens voortbrengt, interpreteren
andere subjecten ze vanwege […]op z’n
subjectief-situationeels[.]
Mijn idee, inderdaad, mede aan Schopenhauers wilsbegrip ontleend, is dat taal-/tekengebruik afstemming van — dus verhoudingsgewijze — gedragsaandelen dient: èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. Daarvoor heb ik het … begrip dat Charles S. Peirce van semiosis voorstelt nader gedifferentieerd, te weten van een triade met ‘ergens’ grond naar een enneade. Wat — als — onlosmakelijk telt, is het verschijnsel als de configuratie van het ene ‘iets’ verhoudingsgewijs ‘scherp’ òp de voorgrond en het andere ‘iets’ àls verhoudingsgewijs — alsmaar — vagere (achter)grond. De ene configuratie … verschilt van de andere, enzovoort. Vooruit, in … termen van namen is een ènkele naam natuurlijk niet genoeg om configuraties annex verschillen daadwerkelijk te — kunnen — onderscheiden. Maar verschillen laten zich m.i. wel degelijk uitdrukken.
Graag doe ik […] een suggestie voor een grondslag voor
tekenleer, zeg ook maar semiotiek.
[L]uisteren [is] ‘iets’ als teken opvatten, zoals spreken
dan is ‘iets’ als teken voortbrengen. Wat onlosmakelijk
telt, is dus verhouding. En m.i. dient een teken deelnemers afstemming
van hun — verdere — respectievelijke gedragsaandelen. Nota
bene àltijd, maw zònder uitzondering.
Daarom stel ik als algemeen teken- annex informatiebegrip voor dat èlk
teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. In het Engels uitgedrukt:
every sign is a request for compliance. Ja, ook dit […] is àls
teken een verzoek, zoals [een] reactie [er op] dat eveneens is.
Want de ene deelnemer probeert middels een teken de andere deelnemer
— en dat is z/hij vaak overigens zèlf — tot bepaald gedrag
te bewegen. Maar wat die andere deelnemer daadwerkelijk … doet,
met daarvoor die eerdere luisteraar op haar/zijn beurt als spreker,
hangt af van wat z/hij op haar beurt wil, enzovoort. Zulke
verhoudingsgewijze wisselwerking laat zich schematisch ruwweg
dia-enneadisch weergeven. Dia, wàt?!
Charles S. Peirce duidt een teken systematisch als bemiddelend
‘element’ tussen enerzijds object, anderzijds interpretant.
In navolging van Aristoteles beseft hij dat verschil van grond …
verschil uitmaakt. Ik heb dat òngedifferentieerde grondbegrip gesplitst
volgens wat Peirce nog als de drie basiselementen van zgn semiosis
lijkt te beschouwen. Dat levert evenzovele, ook drie, dus,
dimensies/momenten op met èlk twee elementen. Voorts heb ik op èlk van
die drie dimensies een bemiddelend element opgenomen. Dat zijn dan drie
dimensies met èlk drie elementen, bijelkaar negen elementen, ziedaar
een enneade.
Het, eh, object ‘uit’ de ene enneadische cyclus komt als
teken ‘in’ de volgende cyclus, vandaar dia-enneadisch. Wat
mij betreft biedt de enneade een omvattender grondslag voor oriëntatie,
vooruit, filosofisch, op interdependente variëteit in de zgn
informatiesamenleving. Voor informatiekundig ontwerp(en) acht ik juist
pràktisch nut en noodzaak van het uitgebreide tekenbegrip zelfs allang
evident. Met context (enneadisch: grond van signatuur) als ònderdeel
van een teken laten zich betekenissen als samenhangende verschillende
op willekeurige schaal eenduidig (toe)schrijven, wat uiteraard —
ook — een methodische voorwaarde is voor stelselmatig
bruik-/houdbare digitaliseringsvoorzieningen.
Dat duidt op besef dat — het middel — taal niet tegelijk
zijn eigen doel is. En een middel moet allereerst doeltreffend zijn.
Anders is en blijft doelmatigheid ongegrond. Ziedaar, verband.
[…]
Ik meen dat ook en vooral zgn eigenschappen functies hèbben, daar zijn
ze … eigenschappen voor (zoals omgekeerd functies uiteraard
eigenschappen hebben). Hoe dan ook verandert volgens mij — zoiets
als — het doel van taal(gebruik) niet […]; als middel kan
taal wèl veranderen, vooruit, ontwikkelen. Zich ontwikkelen? […]
Ik meen dat taalgebruikers — aan — ontwikkeling
‘doen,’ inderdaad samenhangend met wat zij zoal doen (en
daarvoor denken). […]
[… Ik] vind […] dat een antwoord vooràl evolutionair
gericht moet zijn. Dan vind ik het niet vergezocht, integendeel, om
voor — verklaring van — verband te proberen te bedenken wat
leven … is, in de zin van een organisme dàt leeft.
Ja, volstrekt zowel speculatief als simplistisch veronderstel ik dat
een organisme over vermogen beschikt tot gedrag dat het onderscheidt
van wat het niet is. Huh?! Wat is … het andere wèl, dat het
organisme in kwestie niet is? Dat staat bekend als — zijn —
omgeving. De omgeving van een organisme is echter niet ònveranderlijk.
Het verloop ervan telt, zoals ik ze noem, situaties. En een organisme
verkeert van de ene ‘naar’ de andere situatie, enzovoort.
Oh ja, een organisme en een situatie zijn niet van elkaar gescheiden;
een organisme maakt ònlosmakelijk deel uit van een situatie. Ofwel, een
situatie loopt als het ware door een organisme (heen), maar ook weer
… niet. Om zo’n verschil te … maken, richt een
organisme zich naar de situatie waarin het verkeert. Nogmaals, dus niet
om er volledig in òp te gaan, maar om zich — deels — ervan
te onderscheiden. Wat verwarrend heet het doorgaans dat een organisme
zich aanpast. Wat het … doet, als zodanig, eh, moet doen, is zich
als ònderdeel van een situatie ervan — proberen te —
onderscheiden. Dat vergt gedrag, met dus als ‘aanleiding’
verandering van situatie en/of organisme ‘zelf.’ Daarvoor
moet het organisme verschillen tùssen situaties inclusief zichzelf
— kunnen — ervaren, althans voor zover zijn — verdere
— vermogen reikt zich er dienovereenkomstig differentieel naar te
gedragen.
Gaat dit over taal? Dat komt.
Hoe kent een organisme de situatie waarin het verkeert of, beter
gezegd, zichzelf in een situatie? De situatie maakt een
‘indruk’ op het organisme. Andersom beschouwd, het
organisme ‘merkt’ de situatie. Kenmerkend voor leven is
m.i. daarom minstens, en vanaf als het allereerste begin ervan, dat er
‘iets’ tussen organisme en omgeving … gebeurt.
Aan Charles S. Peirce (1839-1914) ontleen ik het idee van
teken(gebruik) als bemiddeling. Peirce veronderstelt ònlosmakelijk
verband tussen — wat hij noemt — object en interpretant met
dus teken ertussen. Nota bene, zoals hij hun, zeg maar, bestaan opvat,
is niet … parallel. Integendeel, bemiddeling betreft dynamiek van
wisselwerking tussen als het ware tegenovergesteld verlopende cycli.
Een organisme merkt uitgaande van een interpretant een object (op),
terwijl de indruk van een object leidt tot een interpretant.
Wat Peirce voorts suggereert, ik moet zeggen, waarop wat hij voorstelt
m.i. verder neerkomt, is dat een bepaald object ‘via’ een
bepaald teken voor een organisme niet, herhaal, niet altijd strookt met
dezèlfde interpretant. Een organisme kan zijn aandacht wisselen, en
daarmee, zoals overigens ook Aristoteles (384-322) al beseft, zoiets
als een opzicht (lees ook: insteek, perspectief e.d.)
‘kiezen.’ Peirce gebruikt voor die differentiële factor ook
wel de term grond. Hij neemt aandacht noch grond echter op als
èxpliciet(e) element(en) van zijn voorstelling van semiosis als
tekendynamiek. Daarvoor houdt hij het met zoveel woorden op een triade,
ofwel een structuurmodel met drie elementen. In het verlengde ervan en
door het wilsbegrip van Arthur Schopenhauer (1788-1860) erbij te
betrekken heb ik een uitgebreider model opgesteld. Het telt negen
elementen in overeenkomstig ònlosmakelijke samenhang.
De zgn enneade […] voorziet semiotiek (lees ook: tekenleer) nog
nadrukkelijker van pragmatische grondslag (en dus ook omgekeerd). Een
organisme beschikt o.a. over cognitief vermogen. Dat is ònderdeel van
zijn gedragsvermogen, het vermogen, dus, waarmee het zich verandert
mede onder invloed van — zijn ervaring van, bemiddeling, nietwaar
— een situatie en daardoor tevens invloed hééft op de wèrkelijke
situatie — waarvan het, nogmaals, ònlosmakelijk onderdeel
‘is’ — met wijziging daarvan van dien.
Als er slechts een ènkel organisme is, verdient de (be)middellijke
manier waarop het zijn omgeving, eh, ervaart (omdat het die omgeving
niet, althans niet helemaal, ook zèlf is), meteen de aanduiding met
taal(gebruik)? Daar pleit ik sterk vóór.
Met twee organismen kan tevens het ene tot de omgeving van het andere
behoren en als zodanig mede indruk op het andere maken
(’natuurlijk’ op voorwaarde dat het andere organisme
zo’n indruk daadwerkelijk kan merken). Over ontwikkeling
gesproken, evolutionair voordelig zijn zgn mutaties, enerzijds om àls
het ene organisme selectiever indruk op een ander organisme te maken,
anderzijds om àls het ene organisme selectiever — op — te
merken wat ‘er’ gebeurt. Dat is m.i. allemaal
taalontwikkeling. Maar het betreft geen apàrte ontwikkeling. Dat
verband is ‘natuurlijk’ volgens het door Peirce
voorgestelde beginsel van ònlosmakelijkheid, ofwel door wat
tekenbemiddeling dient.
Er zijn verschillende soorten organismen. Met tekens, dus taal, stemmen
organismen van zowel verschillende soorten als dezelfde soort hun
situationele gedragsaandelen af. Een ànder doel heeft —het middel
— teken resp. taal niet. Wat mij betreft geldt daarom zelfs
exclusief, dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is (Engels:
every sign is a request for compliance).
Dat taal àlles omvat dat als teken(gebruik) in aanmerking komt en,
zoals ik het noem, afstemming van gedragsaandelen dient, is …
natuurlijk een oud idee. Waarop ik aandring, en wellicht ben ik in dat
… opzicht evenmin oorspronkelijk, is dat de afstemmingsfunctie de
enige functie van taal annex teken is. Ik vind dat àndere functies die
zijn geopperd, daartoe kunnen worden herleid.
Er zijn organismen die opgevat kunnen worden als, ik zeg maar even,
dynamisch netwerk van deelorganismen, enzovoort. Het
afstemmingsbeginsel met teken als middel vind ik geldig voor elk
‘niveau.’ Hoe dat allemaal samenhangt zodat bijvoorbeeld
een ‘individueel’ mens als zo’n netwerk in
‘termen’ van tekens — wisselende —
omstandigheden kent, zich mede ernaar gedraagt, enzovoort, is vergaand
ònbekend. Maar parallel aan gedrag ‘bestaat’ taal hoe dan
ook niet; nogmaals, zij zijn met elkaar verweven, op de allerkortste
termijn van moment tot moment.
[… V]oor een antwoord op de vraag waaròm er taal is[,] ben [ik]
met een grondig evolutionaire aanname gekomen. Waartoe taal dient, zeg
maar het doel ermee, beschouw ik ònveranderlijk. Met leven heeft het
daardoor gekenmerkte organisme de, zeg maar, opgave van afstemming met
omgeving. Wanneer omgeving wijzigt, andere situatie, dus, moet
organisme kunnen wijzigen. En een organisme kan op zijn beurt omgeving
wijzigen.
R.W. Ashby (1903-1972) wijst op de noodzaak van passende variëteit voor
beheersing van reële variëteit. Dus, als de variëteit van de omgeving
groeit, zeg maar het aantal verschillende situaties die tevens
kwalitatief sterker van elkaar verschillen, is de afstemmingsopgave
voor een organisme dienovereenkomstig, vooruit, ingewikkelder. Kortom,
voor adequate ‘bemiddeling’ moet een organisme beschikken
over teken- annex taalvermogen met zgn passende variëteit. En als
mutaties een organisme hebben ‘voorzien’ van wat vooralsnog
zoiets als een overschot aan dergelijk vermogen is, kan het daarmee
situaties, per saldo dus omgeving, wellicht sterker veranderen dan
zònder erover te kunnen beschikken.
Ook samenleving is gewoon … omgeving. […] En, uitgaande van
wisselwerking, hoe werkt taalverandering dóór op deelnemers aan
samenleving, taalveranderaars die zij ònlosmakelijk als
taal-/tekengebruikers zijn? Voordat ik er noodzakelijkerwijs
speculatief op antwoord, ga ik echter wat nader in op de véél ruimere,
zeg maar, vorm van tekens zoals die vorm volgens de enneade geldt en op
hoe uit de bijbehorende aanname van een algemeen geldig tekenbegrip, te
weten dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, volgt welke
gedragsmatige ‘aanwijzingen’ èlk teken bevat (die betrokken
tekengebruikers, dwz de verzoeker en tot wie z/hij het teken in kwestie
richt, doorgaans merendeels helemaal niet als zodanig, aanwijzingen,
dus, beseffen).
[…] Een teken is op z’n enneadisch drieledig gedacht, een
configuratie die strookt met — die van — gedragsoriëntatie
resp. gedragsuitvoering. Ja, ook oriëntatie vergt uitvoering. In die
zin is het structuurmodel zgn reflexief, zoals Peirce overigens met
zoveel woorden reeds over volgens hem nog triadische dynamiek opmerkt.
Hoe dan ook veronderstel ik het teken(moment) drieledig. Als
deelelement van een teken draait het om wat ik de signatuur noem. Hier
beperk ik me tot het bemiddelingsverband van het teken met
gedragsuitvoering. De signatuur verwijst naar het object waarvan
bepaald gedrag telt. Dat moet situationeel gedrag zijn. Daarom omvat
het teken context als ànder deelelement. Aldus betreft context
‘beschrijving’ van de desbetreffende situatie. Het
daadwerkelijke gedrag van het zgn situationele object beschrijft de zgn
intext als eveneens een deelelement van het teken.
Wat menigeen voor teken houdt, is meestal slechts wat op z’n
enneadisch de signatuur is. Dat komt, omdat iemand leert. En leren is
vooral ònbewust, wat snelheid van gedragsoriëntatie resp. -uitvoering
bevordert, kunnen ‘lezen’ van het contextgedeelte van een
teken. En leren is daarmee óók dat de intext — voortaan nagenoeg
— achterwege kan blijven; vergaand ònbewuste ervaring van context
in combinatie met bewuste(re) ervaring van signatuur zijn dan voor
iemand nodig en voldoende specifiek om er de eerder geleerde
‘beschrijving’ van het gedrag van het situationele object
aan te ‘koppelen.’
Door geschreven taal met volzinnen als exemplarisch voor taal te
beschouwen, raakt een ruimer taal- resp. tekenbegrip belemmerd. Neem
daarentegen een verkeersbord. Waar het staat in relatie tot de
weggebruiker ‘levert’ haar/hem context. Met dat bord als
signatuur, weet de weggebruiker — hopelijk — genoeg om zich
ernaar te gedragen. Want die gedragsbeschrijving moet z/hij ooit hebben
geleerd, en uiteraard met de bedoeling om te onthouden, om verantwoord
aan (weg)verkeer deel te mogen deelnemen.
Ook dat verkeersbord, dus nota bene inclusief waar het staat, is,
inderdaad, een verzoek tot inschikkelijkheid. Het valt echter niet
zinvol volgens traditionele opvattingen over grammatica taal- dan wel
redekundig te ontleden. Maar wat ik gedragskundige ontleding noem,
[…] moet met èlk teken altijd lukken. Wat een teken moet
‘bieden,’ laat zich eenvoudig afleiden van duiding àls
verzoek tot inschikkelijkheid, dwz àls middel voor afstemming van
situationele gedragsaandelen. Het is de verzoeker die de
geadresseerde(n) aanwijzingen verschaft over
— wie de verzoeker is (maar z/hij kan daarover valse informatie
verschaffen om de geadresseerde(n) gemakkelijker tot inschikkelijkheid
te bewegen)
— welke situatie z/hij geldig acht (maar z/hij kan daarover, nou
ja, het idee is duidelijk)
— wie z/hij als betrokkenen in die situatie in aanmerking vindt
komen (maar …)
— in welke hoedanigheid hij ieder van die betrokkenen in die
situatie relevant acht
— welk gedragsaandeel hij daarom (!) van elke betrokkene
verwacht, inclusief het aandeel dat betrokkene(n) van haar/hem kunnen
verwachten (maar …).
Dat is nogal wat. En dàt per teken, tèlkens over èn weer! Wie
redelijkerwijs kan bedenken welke aanwijzingen voor afstemming gemist
kunnen worden, moet het vooral zeggen.
Eh, de verzoeker kan met een teken een geadresseerde ergens toe
proberen te bewegen, maar wat de geadresseerde daadwerkelijk doet volgt
uit wat z/hij mede naar aanleiding van — haar/zijn interpretatie
van wat z/hij heeft ervaren als — dat teken op haar/zijn beurt
wil. Ik kan slechts het pràktische belang benadrukken om ook en vooral
context als ònderdeel van teken op te vatten èn om nooit te
onderschatten van hoeveel belang opvoeding en -leiding zijn ter
voorbereiding van — ook verder — verantwoorde deelname aan
samenleving. Onder verantwoord versta ik kritisch-opbouwend, en
andersom, dus tegelijk opbouwend-kritisch gericht op zgn evenwichtige
verhoudingen. Stellig ben ik véél te optimistisch als ik overweeg dat
vooral besef van context als variabel tekengedeelte kan bijdragen aan
zowel het — durven — uit(werk)en als, indien terecht, het
— durven — aanvaarden van opbouwende kritiek en zo door tot
opbouwende voorstellen (die immers tevens een kritisch aspect kennen,
omdat een zinvol voorstel nu eenmaal verandering betreft, precies, ook
dat kàn niet anders dan een verzoek tot inschikkelijkheid zijn).
in: aantekening 96.2
Ik volg […] de aanzet van Charles S. Peirce (1839-1914) die veronderstelt dat ‘als het ware’ altijd een teken bemiddelt tùssen, in mijn termen, subject en situatie. Daar heb ik de veronderstelling aan vastgeknoopt dat een teken, herstel, èlk teken voor het subject in kwestie geldt als een verzoek tot inschikkelijkheid. Het is het subject dus niet, herstel, nooit te … doen om kennis van zoiets als dè werkelijkheid, punt, maar àltijd om wàt — vèrder — te doen. […] Situationele gedragsverbijzondering geldt overigens voor wat ik algemener houd voor objecten. Als een subject beschouw ik een object dat ter bepaling van gedragsaandeel over zgn cognitief vermogen beschikt en dienovereenkomstig semiosis ‘kent.’ Dat zijn zeker niet alleen mensen.
[T]aal [is en blijft] m.i. onbegrijpelijk [indien geduid] als apart
systeem[. …] Mijn opvatting is dat taal àlles omvat dat als teken
kan dienen. En ik meen dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid
is. (Want) zgn intersubjectief richt het ene subject zich met (lees:
middels) een teken tot (een) ander(e) subject(en) — en zgn
intrasubjectief ermee tot zichzèlf — om gedragsaandelen over en
weer volgens zijn … motief afgestemd te krijgen. Welk
gedragsaandeel een geadresseerd subject daadwerkelijk levert, hangt van
het motief af dat mede door zijn interpretatie van het teken in kwestie
resulteert.
Het is ònlogisch om taal niet als middel, dwz als apart systeem zònder
afstemmingsdoel te willen begrijpen. Taal is ònderdeel van
gedragsmatige dynamiek. Het […] betreft altijd gedragsmatige
afstemming, punt. […]
Voortbrenging van een teken, interpretatie ervan, enzovoort, zijn
natuurlijk ook allemaal gedragingen. Door gedragingen veranderen
subjecten en situaties. Als verzoek tot inschikkelijkheid, zeg ook als
afstemmingsmiddel, is daarom het ene teken het andere … niet.
[…]
Er is ontwikkeling in afstemmingsbijdragen. Daartoe behoort
ónlosmakelijk taal-/tekenontwikkeling. En omdat context volgens mij op
zijn beurt ònlosmakelijk onderdeel van een teken is, lijkt mij vooral
beheersing van contextuele differentiatie … tekenend voor
ontwikkeling. Voor onderzoek acht ik gedragskundige ontleding
bruikbaar[. …] Wat mij betreft verloopt ontwikkeling dus volgens
pragmatisch beginsel. En groeit o.a. taalbeheersing mee.
[…]
Nogmaals, als middel dient taal voor afstemming van gedragsaandelen.
[…] Een subject leert wat werkt voor verschillende situaties
waarin het verkeert. […] Voor taal gaat het een subject nota bene
òngeacht leeftijd nota bene zònder uitzondering om verandering àls
afstemming met zichzèlf en eventuele àndere subjecten in —
wisselende — situaties[. …] Algemeen is, zoals ik dat noem,
subjectief situationisme aan de orde. […] Taal betreft
interactie, punt. Hoe groter — besef van — de situationele
variëteit van zijn “leefwereld,” des te vaardiger moet een
subject met dienovereenkomstige contextuele variëteit omgaan. Ik
herhaal met nadruk dat ik context als samenstellend deel van een teken
opvat. Een subject dat in — ervaring van — luttele
situaties ‘gevangen’ blijft, wat tevens kan zijn
veroorzaakt door cognitief inclusief waarnemingsvermogen dat slechts
geringe differentiatie toestaat, kan slechts over een bijbehorend
context-arme ‘taal’ beschikken.
Het is ònmogelijk om slechts woordelijke middelen te ervaren. Want
wie woorden hoort, of ze leest, bevindt zich èrgens. De plaatselijke
indruk is, ziedaar, niet-woordelijk. Het enneadische onderscheid van
een teken in signatuur, context en intext is overigens weer iets
anders. […]
Ook woorden kùnnen onderdeel van een teken zijn en daarvoor van teken
tot teken wisselen van samenstellend deel, dwz signatuur, context òf
intext. Zoiets als een lòs woord kàn geen betekenis hebben. Dat het wèl
zo is, geldt als zeer hardnekkig misverstand. Dat verdient daarom
dringend … losgelaten te worden voor praktijk van
opvoeding/-leiding[, enzovoort].
Context beschouw ik volgens semiotiek op enneadische grondslag als onlosmakelijk onderdeel van een teken. Situatie is op z’n enneadisch, dwz in onlosmakelijk verband met een aldus samengesteld teken, de zgn verbijzonderingsgrond van daadwerkelijk objectgedrag. Vergelijkbaar samengesteld is de interpretant als motivationeel begrip. De enneade is aldus een uitbreiding van de semiotische enneade zoals voorgesteld door Charles S. Peirce.
Uitgaande van een woord, en algemener volgens de semiotische enneade noem ik dat een signatuur, omvat een teken daarom ‘voor de verandering’ altijd méér als voorwaarde voor nodig en voldoende betekenis, die op haar beurt voorwaarde voor passend — verder — gedrag is. Elk teken is nota bene samengesteld. Ter identificatie komt er context bij, ziedaar contextuele verbijzondering. Als beginsel geldt dat voor Metapatroon als modelleermethode voor stelselmatig, zeg ook maar open, bereik.