Literatuurtip voor informatiekundig ontwerpers

Pieter Wisse

Het slot van de roman Iemand, niemand en honderdduizend [2] luidt “ik leef, niet meer in mij, maar in ieder ding om mij heen.” Zo geeft de Italiaanse schrijver Luigi Pirandello (1867-1936) uitdrukking aan het besef van interdependentie dat de hoofdpersoon Vitangelo Moscarda verwierf. Inderdaad, de aanduiding hoofdpersoon raakt in dat verband tegenstrijdig.
Hoe dan ook, om dat inzicht te bereiken heeft Moscarda zijn geërfd vermogen weggegeven, relaties beëindigd gezien met wie hem daarom en vanwege enkele andere onverwachte gedragingen voor waanzinnig hield. Die manier is echter een luxe die slechts een enkeling zich kan veroorloven. Andere mensen kunnen gelukkig bij de oorspronkelijk in 1926 verschenen roman terecht.
Hier beveel ik ‘m informatiekundig ontwerpers aan. Want zulke ontwerpers mikken op voorzieningen voor informatieverkeer. En daarvoor moeten zij zich natuurlijk primair oriënteren op deelnemers. Voor serieuze voorzieningen gaat het daarbij altijd om meerdere, verschillende verkeersdeelnemers. Welnu, over dienovereenkomstige betekenissenvariëteit schrijft Pirandello met Iemand, niemand en honderdduizend wat neerkomt op een epistemologisch manifest.

Karakteristiek begint Pirandello met een scene waarin Moscarda voor de spiegel staat. Of hij wellicht kijkt naar hoe zijn neus wat scheef staat, zegt zijn echtgenote terloops. Scheef? Nee, daar had Moscarda nog nooit bij stilgestaan. Die plotselinge herkenning blijkt een “kiem,” want meer in het algemeen (p. 25)

zette zich in mij de gedachte vast dat ik voor anderen niet degene was, die ik tot op dat moment in mijn binnenste had gedacht te zijn.

Eenmaal op dat spoor werd (p. 45)

al gauw [...] mijn gruwelijk drama ingewikkelder [...] met de ontdekking van de honderdduizend Moscarda’s, die ik niet alleen voor anderen was, maar ook voor mezelf[.]

Dat geeft Moscarda vooralsnog een gevoel van vervreemding, zeg ook maar de overgang van iemand naar niemand. Weliswaar probeert hij met (p. 59)

uiterste inspanning [...] niet mezelf in mij te zien, maar door mij gezien te worden, met mijn eigen ogen, maar alsof ik een ander ben: deze andere die iedereen ziet en ik niet.

Maar daarin slaagt hij niet. Hij blijft (p. 51)

iemand die alleen zij konden kennen door me van buitenaf te bekijken met ogen die niet de mijne waren en die me een uiterlijk gaven dat voor mij altijd onbekend moest blijven, hoewel het toch echt in me zat, het toch echt mijn uiterlijk voor hen was (een ‘mijn’ dus, dat mij niet toebehoorde!)[.]

Moscarda opent aanvankelijk de aanval op “deze vreemde in mij.” Hij meent hem kwijt te kunnen raken door zich tegenover andere mensen radicaal ànders te gedragen, ofwel door te (p. 287)

willen bewijzen dat ik ook voor anderen, een ander kon zijn dan degene voor wie men mij hield.

Daardoor verandert inderdaad nogal wat, en wel vrijwel onmiddellijk, maar principieel juist niet waarop hij aanvankelijk uit is. Nee, concludeert Moscarda (p. 43),

ik kon mezelf niet zien zoals anderen mij zagen[.]

Want, zo leerde hij prompt (p. 99),

hoe u het ook doet, u zult mij altijd een werkelijkheid op uw manier verlenen, ook als u in goed vertrouwen gelooft dat het op mijn manier is; en misschien zal dat zo zijn, dat bestrijd ik niet; hopelijk zal dat zo zijn; maar van deze ‘mijn manier’ zal ik nooit iets kunnen weten; alleen u, die mij van buitenaf ziet, zal haar kennen: dus een ‘mijn manier’ voor u, niet een ‘mijn manier’ voor mij.

Dus (pp. 99-101)

één werkelijkheid voor [ons] beide, één altijd gelijke, onveranderlijke [...] bestaat niet. Er is in mij en voor mij mijn werkelijkheid: de werkelijkheid die ik mezelf verleen; en in u en voor u uw werkelijkheid, die u uzelf verleent; en deze beide zullen nooit dezelfde zijn noch voor u, noch voor mij.

Kortom, Moscarda ervaart de verdere overgang naar meervoud, ook nogeens door en door veranderlijk, want (p. 103)

voordat u dit overkwam, was u een ander; niet alleen dat, maar u was zelfs honderd anderen, honderdduizend anderen. En gelooft u mij, daaraan is niets verwonderlijks.

Deze stelling valt overigens te nuanceren. Volgens Pirandello’s roman gaat zij op voor wat subjectieve werkelijkheid kan heten. Gelet op het meervoud ook dáárvan verdient zelfs nog verdere verbijzondering als subjectief-situationele werkelijkheid voorkeur.[4] Daar hoort (dan) onlosmakelijk bij, dwz volgens subjectief-situationeel perspectief, dat over objectieve werkelijkheid geen ... objectieve uitspraak (meer) mogelijk is.
Heel praktisch is dàt precies de werkelijkheid waarvan de informatiekundig ontwerper principieel moet uitgaan voor reële betekenissenvariëteit in informatieverkeer. Het is de opgave om voorzieningen te ontwerpen die maakbaar via beheersbaar tot en met vervangbaar zijn ter facilitering van variëteit die Pirandello bij monde van Moscarda zo treffend schetst (pp. 129-131):

Gelooft u dat u uzelf kent, behalve in de vorm waarin u uzelf geconstrueerd heeft? En dat ik u kan kennen, behalve in de vorm die ik u op mijn manier geef? En u mij, wanneer u mij niet op uw manier vormt? We kunnen alleen datgene kennen waaraan we vorm kunnen geven. Maar wat voor kennis kan dat zijn? Is deze vorm misschien het doel zelf? Ja, zowel voor mij als voor u, maar niet op dezelfde manier: het is zelfs waar, dat ik mezelf niet herken in de vorm die u mij geeft; en u ook uzelf niet in de vorm die ik u geef; en hetzelfde is niet gelijk voor iedereen en kan ook voor een ieder van ons voortdurend veranderen en het verandert inderdaad voortdurend.
En toch bestaat er geen andere werkelijkheid behalve deze, dat wil zeggen, alleen in de kortstondige vorm die wij aan onszelf, aan anderen en aan de dingen kunnen geven. De werkelijkheid die ik voor u heb, zit in de vorm die u aan mij geeft; maar het is voor u werkelijkheid en niet voor mij; de werkelijkheid die u voor mij heeft, zit in de vorm die ik u geef; maar het is voor mij werkelijkheid en niet voor u; en voor mezelf heb ik geen andere werkelijkheid dan in de vorm die ik mijzelf kan geven. En hoe dan? Juist door mijzelf te construeren?

Zelfs dichtbij een heuse, uitgewerkte informatietheorie komt Pirandello verderop. Daar maakt hij expliciet onderscheid tussen werkelijkheid en ¾ toekenning van een beleefde, dwz subjectief-situationele ¾ waarde (p. 191):

[H]et zijn handelt noodzakelijkerwijze via vormen. Het zijn verschijningen die door het zijn geschapen worden en waaraan wij een werkelijkheidswaarde geven. Een waarde die verandert, natuurlijk al naar gelang de vorm en de daad waarin het zijn zich aan ons voordoet. [... W]e [zijn] gedwongen te erkennen dat het nooit, op geen enkele stabiele en zekere manier, dit of zo zal zijn; maar nu eens op deze manier en dan op een andere die ons allemaal op een bepaald ogenblik verkeerd toeschijnen of allemaal waar, dat is hetzelfde; want één werkelijkheid werd ons niet gegeven en bestaat niet: wij moeten deze maken als we willen bestaan: en het zal nooit één werkelijkheid voor iedereen zijn, één voor altijd, maar zij is voortdurend en oneindig aan veranderingen onderhevig.

Aldus stelt Pirandello een vraag die een informatiekundig ontwerper subiet als retorisch moet bestempelen (p. 193):

[G]elooft u dat deze gegevens, die op zichzelf niets zeggen, voor iedereen een gelijke betekenis hebben?

Metapatroon is een methode voor informatiemodellering om relevante betekenisverschillen in samenhang eenduidig tot uitdrukking te brengen.[1,3] Het meervoud in variëteit krijgt ònmogelijk voldoende nadruk. Daarom, nogmaals (pp. 201-203):

Ik heb al duidelijk gemaakt dat u ook niet die iemand bent zoals u zichzelf voorstelt, maar velen tegelijk, al naar gelang uw bestaansmogelijkheden en de verschillende toevallen, betrekkingen en omstandigheden.

En elke deelnemer aan informatieverkeer heeft het rècht om een informatiekundig ontwerper bij de les te houden met de volgende opmerking (p. 203):

U doet mij onrecht aan als u gelooft dat ik geen andere werkelijkheid heb of kan hebben dan die, die u mij geeft[.]

In diezelfde sfeer past (p. 405-407):

In werkelijkheid zijn alle voorstellingen die men zich van ons kan maken, mogelijk, ook als ze in onze ogen niet waar zijn. Dat ze voor ons niet waar zijn, daarom lachen anderen. Voor hen zijn ze waar. Het kan zelfs, als u u niet heel stevig aan de werkelijkheid die u uzelf heeft gegeven, vasthoudt, zo ver komen dat anderen u ertoe verleiden te erkennen, dat de werkelijkheid die zij u geven, echter is dan uw eigen werkelijkheid.

Ter onderstreping van het axiomatische onderscheid tussen werkelijkheid en beelden ervan (lees dus ook: informatie) spitst Pirandello, overigens in 1934 winnaar van de Nobelprijs voor literatuur, een stelling op namen toe (p. 475):

Een naam is niets anders dan een grafschrift. Hij past bij de doden. Bij degenen die iets afgesloten hebben. Ik leef en heb niets afgesloten. Het leven besluit niet. Het leven kent geen namen.

Voor een informatiekundig ontwerper is dat uiteraard te radicaal. Het leven kent wel degelijk “namen,” maar we doen er verstandig respectievelijk verantwoordelijk aan om ze te ‘gebruiken’ in de zin van pragmatische semiotiek, dus met alle dynamiek van dien.

En Vitangelo Moscarda? Lees Iemand, niemand en honderdduizend!

 

 

literatuur

1. Information Dynamics, Metapatroon, handboek stelselmatig informatieverkeer, samengesteld vanaf 2010.
2. Pirandello, Luigo, Iemand, niemand en honderdduizend, Boekwerk, tweetalige editie Italiaans/Nederlands, Nederlandse vertaling Sylvia Brinkman, 1990.
3. Wisse, Pieter E., Metapattern: context and time in information models, Addison-Wesley, 2001.
4. ¾¾¾¾¾¾, Semiosis & Sign Exchange: design for a subjective situationism, Information Dynamics, 2002.

 

 

20 februari 2012, webeditie 2012 © Pieter Wisse