Dat is geen vraag

Pieter Wisse

Voor haar beschouwing over “retorische vragen in alledaags taalgebruik,” zoals de ondertitel van Vroeg ik jou wat? (Contact, 1995) luidt, volgt Pauline Slot nog een m.i. traditionele(re) taalopvatting. Zo veronderstelt zij (pp. 16-17),

dat binnen elke taaluiting twee aspecten kunnen worden onderscheiden[, dwz] inhoud [en] taalhandeling.

Daarentegen beschouw ik èlk teken òngedeeld, en wel als verzoek tot inschikkelijkheid (Engels: every sign is a request for compliance; zie Semiosis & Sign Exchange, design for a subjective situationism, Information Dynamics, 2002). Ofwel, het gehele teken is handeling èn inhoud. Voor de opsteller van een teken is de inhoud wat hij (lees overal ook: zij) verlangt van de geadresseerde aan diens (weder)gedrag. Voor de geadresseerde is de inhoud wat de opsteller van hem (lees overal ook: haar) aan gedrag verlangt.

Karakteristiek voor tekengebruik is dus éénheid van handelingsinhoud, maar óók verschil van die eenheid per deelnemer aan tekenverkeer. Dat levert een andere analyse op. Een voorbeeld van Slot is de zin (p. 17)

Ik beloof dat ik morgen kom.

Daarin wijst zij (p. 17)

twee delen [aan]: de belofte zelf, en datgene wat beloofd wordt.

Volgens haar is (p. 17)

beloven [... d]e handeling die door middel van deze uiting wordt voltrokken [...].

En zij bestempelt als (p. 17)

[d]e inhoud [...] in dit geval dat de spreker morgen komt.

Op die manier verklaart Slot echter nog niets. Want waaròm zegt de spreker dat?

Ik zou zeggen dat de opsteller annex spreker er invloed mee op de geadresseerde wil uitoefenen. Kennelijk wil de spreker dat de geadresseerde hem morgen verwacht, en eventuele voorbereidingen getroffen heeft. Door zijn aankondiging als belofte te kwalificeren probeert hij overtuigingskracht te vergroten, opdat de geadresseerde hem serieus neemt, zeg ook maar op zijn woord vertrouwt, en dus ook wèrkelijk verwacht, enzovoort. Overigens heeft een spreker het tevens – en vaak zelfs uitsluitend – tegen zichzèlf om zich extra te motiveren tot geschetst gedrag (of, in het geval van een bedrieger, juist tot gedrag dat àfwijkt van zijn aankondiging; zodra een geadresseerde zich bedrogen weet, ontmoet hij een vòlgend teken van dezelfde opsteller met groter wantrouwen).

Elke deelnemer aan tekenverkeer gedraagt zich volgens eigen motieven. Met een teken probeert de ene deelnemer de resp. motieven van één of méér andere deelnemers zodanig te beïnvloeden, dat zij op grond daarvan met hùn gedragingen inschikkelijk (Engels: compliant) zijn met zijn motief. Voor de opsteller van een wederteken geldt hetzelfde, enzovoort. Als formele grondslag geldt een semiotische enneade, ontwikkeld in Semiosis & Sign Exchange; zie ook Enneadic Semiotics, axiomatic models.

Ik wil maar zeggen, dat – véél van – wat Slot over zgn retorische vragen beweert, met de nodige wijziging van grondslag geldt voor teken in het algeméén. Als ik haar goed begrijp, druist een retorische vraag in tegen wat de geadresseerde verwacht als normaal.

[A]an die schijnbare ongerijmdheden,

aldus Slot (p. 24),

herkennen wij indirecte uitingen

en dat is (p. 24)

reden om te zoeken naar een andere verklaring.

Blijkbaar vindt Slot normaal, wat direct begrijpelijk is. Maar een teken vergt altijd interpretatie door de geadresseerde (nota bene, inclusief wie zich in die hoedanigheid opwerpt, dus lòs van de bedoeling van de opsteller). Naar hun aard zijn er slechts (p. 31)

indirecte taaluitingen.

Hier laat ik nog maar in het midden, dat wat de opsteller als teken voortbracht door de geadresseerde nooit volkomen identiek opgevat wordt, let wel, nooit kàn worden, want ook dáárvoor spelen eigen motieven reeds een rol. Slot wijst op een vijftal (p. 24)

simpele regels

die deelnemers aan communicatie doorgaans impliciet volgen. Ik neem aan dat zij ze ontleende aan werk van H.P. Grice. Hoe dan ook, de indruk dat één of méér regels zijn overtreden leidt de geadresseerde tot herinterpretatie, dus op zoek naar een resultaat dat wèl aan die regels voldoet. Ik ben het met Slot eens dat de geadresseerde ervaring van ongerijmdheid probeert te overwinnen. Ik geloof echter niet, dat de regels die zij aanhaalt daarvoor als criteria gelden. Wat mij betreft is het qua regel nòg simpeler. Zoals gezegd, èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid.

Neem een ander voorbeeld van Slot (p. 22):

Bedankt dat je de deur voor mijn neus liet dichtvallen!

De geadresseerde herkent er géén dankwoord in, indien hij opgevoed is volgens de opvatting dat zulk gedrag ònbeleefd e.d. is. De inschikkelijkheid waarop de opsteller van het teken in kwestie mikt, zo veronderstelt de geadresseerde op basis van zijn opvoeding enzovoort, zal daarom o.a. niet zijn dat hij op zijn beurt tegenover de opsteller dank voor diens compliment uitspreekt ... want dat was het ook niet, nietwaar? Wat de opsteller precies wil, zegt hij inderdaad niet. Maar dat gaat meer in de richting van het uitlokken van een excuus, de verzekering dat het niet opnieuw gebeurt e.d. Overigens is het met voorbeelden altijd oppassen. Wie weet betreft het een zware ontploffing in een ruimte en heeft iemand het leven van een àndere persoon gered door een deur nog nèt op tijd in zijn gezicht dicht te slaan, dus vlak voordat hij die noodlottige ruimte zou betreden. Dat is dan wel een bedankje waard!

Ja, Slot heeft m.i. gelijk dat (pp. 25-26)

de taalgebruiker de regels niet écht aan zijn laars lapt; de bedoelde uiting is namelijk wél altijd in overeenstemming met alle communicatieregels.

Wat echter telt, is een àndere regel dan de verzameling regels die zij toepasselijk acht. En omdat de geadresseerde voor zijn gedrag weliswaar mede onder invloed van een – aanvullend – teken, maar dan weer principieel zijn eigen motief volgt (p. 26),

is dit systeem niet onfeilbaar

voor wie op enig moment voor opsteller van een teken doorgaat. Wat de opsteller daarom tegelijk met zijn teken probeert, is ermee inschikkelijkheid door de geadresseerde bevorderen. Hoe vergroot hij zijn kans? Slot wijst op (p. 46)

twee belangrijke behoeftes in de menselijke omgang: de behoefte aan vrijheid van handelen en de behoefte aan een positief zelfbeeld.

Dat gaat dan vaak mis ...

Als ik hierboven kritisch klink over het werk van Slot, herhaal ik ter afsluiting graag dat de strekking ervan uitgebreid kan worden tot àlle taalgebruik. Zoals zij de werking van de zgn retorische vraag verklaart, vind ik immers èlk teken zo’n vraag.

 

 

20 november 2016, webeditie 2016 © Pieter Wisse