Een nieuw raamwerk voor informatiebegrippen

Pieter Wisse

Vertaling: Bas Brussaard

 

Voorafgaande opmerking van de vertaler: Dit is een vertaling van Pieter Wisse’s Dia-enneadic framework for information concepts in een Nederlands met zo weinig mogelijk ‘vreemde’ woorden en technische en filosofische vaktermen. De eindnoten en de paragraafnummering zijn door mij toegevoegd. (BKB)

 

 

 

Samenvatting

Een raamwerk voor het denken is een overkoepelende theorie, ook wel metatheorie genoemd. Het is een hulpmiddel dat wordt ontworpen om enige samenhang te brengen in een grote verscheidenheid aan begrippen. In dit geval in een veelheid aan informatie-begrippen. Dat is praktisch weer nodig om richting te geven aan het beheren en het uitwisselen van informatie of het informatiemanagement. In dit artikel wordt een metatheorie voorgesteld bestaande uit twee zogenaamde semiotische enneaden1 voor tekens (informatie) die worden uitgewisseld, namelijk één enneade voor de voortbrenger van het teken en één enneade voor de ontvanger van het teken. Het begrip raamwerk is ontstaan in een denkstroming die het structuralisme2 wordt genoemd. Kenmerken van het structuralisme zijn strenge en toepasbare regels die in dit geval nodig zijn voor informatie-uitwisseling. Veel voorkomende informatiebegrippen ontleend aan de literatuur op dat gebied3 worden besproken in het perspectief van het dia-enneadische raamwerk dat deel uitmaakt van het subjectief situationisme.4

 

 

1. Metatheorie, raamwerk en begripsmatige verscheidenheid

Is een gemeenschappelijke betekenis (bijvoorbeeld van het woord informatie) een voorwaarde voor het samenwerken van mensen? En volgt daaruit dat conflicten op betekenisverschillen berusten? Elders heb ik betoogd dat samenwerking net zo goed wordt bepaald door verschillen (Wisse 2002). Uit het paradigma van het subjectief situationisme volgt dat gedeelde betekenis eenvoudig niet bestaat. Elk gedrag omvat veeleer zowel elementen van samenwerking als van conflict. Hoe een persoon A het bepaalde gedrag van een persoon B inschat in termen van samenwerking en conflict is uiteindelijk afhankelijk van hoe A, als deel van zijn inschatting, het gedrag van B beschouwt als overeen te komen met zijn eigen motieven. Voortdurend zetten alleen eigen motieven individuele personen tot beweging aan en zij zijn daarom in de grond van de zaak verschillend. Als betekenissen voortkomen uit beweegredenen dan zijn betekenissen ook volstrekt individueel (en situationeel). En dit omvat dan overigens ook wat behoort tot samenwerking en verschil van mening.

Als men het subjectief situationisme serieus neemt betekent dat vervolgens onder andere ook dat algemeen geldige definities drogbeelden zijn. Want ‘het’ hangt er maar vanaf. En ‘het’ is niet alleen subjectief in de zin dat verschillende personen verschillende begrippen hanteren. Een begrip kan zelfs verschillen van motief tot motief van een en dezelfde persoon en ogenblik tot ogenblik en wel omdat een motief van een subject het begrip is van een situatie (zie het hierna volgende raamwerk).

Op het eerste gezicht maakt het subjectief situationisme eigenlijk een definitief eind aan theoretisch denken. Begrippen bestaan niet in strikt objectieve zin. Laat het subjectief situationisme als uitzondering alleen de ontwikkeling van puur individuele begrippen toe? Het uiteindelijke antwoord is: ja. Maar er kan een niveau van een zogenaamde meta-theorie of een raamwerk worden ontworpen. Het leidt echter niet tot enkelvoudige algemeen geldige concepten. In tegendeel: een meta-theorie toont keihard aan dat verschillen in begrippen belangrijk (relevant) zijn. In het bijzonder nu er zoveel informatiebegrippen bestaan (Newman 2001). Een simplistisch antwoord zou zijn te staan op een absolute enkelvoudige definitie van informatie. Of als alternatief zou een anarchie van definities kunnen worden geaccepteerd. In dit artikel wordt een tussenpositie ingenomen, namelijk een raamwerk als meta-theorie voor de begripsmatige verscheidenheid van ‘informatie’.

Daar dit speciale raamwerk over informatie gaat, veronderstelt reflexiviteit (Woolgar 1988, Bloor 1976) dat het subjectief situationisme vooronderstellingen en structuur levert. Waarom? In de eerste plaats: waarom zou een raamwerk reflexief zijn? Wat betekent dat eigenlijk? Een theorie is reflexief als zij op zichzelf toepasbaar is. Die eis is natuurlijk alleen maar relevant als de theorie uitgaat van een werkelijkheid die zij zelf omvat. Dit is duidelijk en in het bijzonder het geval voor een raamwerk voor informatiebegrippen. Het raamwerk gaat zowel over informatie als dat het als zodanig informatie omvat. In de tweede plaats: waarom zou subjectief situationisme in het bijzonder voldoen aan de eis van reflexiviteit? De reden is dat het expliciet is ontworpen als een interpretatiemodel. Dus subjectief situationisme als interpretatie-theorie van interpretatie, verklaart ook de interpretatie van zichzelf.

 

 

2. Enkele eerdere structurele benaderingen van verscheidenheid

De wildgroei aan informatiebegrippen is inderdaad verbijsterend. Alleen al de steeds voortgaande uitbreiding van de relevante literatuur maakt het onmogelijk een uitputtende inventarisatie op te maken. Om die twee praktische redenen en nog belangrijker om methodologische redenen (Popper 1959) is de weg via pure inductie afgesloten en het ontwerp van een raamwerk wel een begaanbare weg om overzicht te verkrijgen. Langs die weg kunnen specifieke begrippen, zoals in dit geval informatie, worden afgeleid van het raamwerk annex metatheorie en vervolgens worden vergeleken met begrippen die afzonderlijk in de literatuuroverzichten worden aangetroffen. Die overzichten blijven overigens noodzakelijkerwijze altijd onvolledig.

Een bijkomend probleem bij het verzamelen van informatiebegrippen, wat onder de vlag van inductie vaak ten onrechte als een werkwijze wordt voorgesteld, is dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen specifieke begrippen en metatheorie. Een goed voorbeeld is het tekenbegrip waarbij de signifiant (het betekenende) en de signifié (het betekende) optreden als willekeurig gerelateerde aspecten (De Saussure 1916). Dat betekent dat in gesproken en geschreven taal elk woord elk begrip kan voorstellen. Maar is dat ook geen metatheorie voor informatiebegrippen? De Saussure’s postulaat van willekeur leidt bij de toepassing van het betekenende op ‘informatie’ zelve, tot de conclusie dat ieder betekende (lees hier, begrip of betekenis) met die ‘naam’ kan worden wordt aangeduid. Het ironische is dat De Saussure’s taaltheorie structuralistisch wordt genoemd. Het ziet een enkelvoudig betekende als voortkomend uit haar structurele positie in de taal (zie ook hierna). Waar De Saussure’s structuralisme tekort schiet is, niettemin, structuur om homoniemen op te sporen.

Het is een feit dat verschillende begrippen met de term informatie worden aangeduid. Hoe legt De Saussure’s onderscheid tussen het betekenende en het betekende verband tussen verschillende informatiebegripppen? Want een betekenende brengt op zichzelf nog geen structuur tot stand op het niveau van betekenden. Een aanwijzing voor zo een begripstructuur zijn de familiegelijkenissen van Wittgenstein.5 In de termen van De Saussure verzwakt Wittgenstein de aanname dat er een willekeurige betrekking bestaat tussen het betekenende en het betekende als aspecten van een teken. Hij ziet ook in dat een woord verschillende betekenissen kan hebben, maar het gebruik ervan in een bepaald zogenaamd taalspel6 maakt de betekenis altijd ondubbelzinnig.

Voor een geëigende structuur die vergelijking van betekenissen (lees hier ook: begrippen) toestaat, is natuurlijk een raamwerk van taalspelen nodig. Wittgenstein ging hier echter te kort door de bocht toen hij de familiegelijkenissen overschatte op basis van het samenvallen van betekenenden.

Op dezelfde wijze kunnen ook andere theorieën worden gezien als metatheorieën van informatie. Evenals met bijzondere begrippen is de bedoeling van dit artikel niet op dat niveau een overzicht te geven. Natuurlijk blijven literatuuroverzichten noodzakelijk om het overzicht te vervolmaken van zowel voorkomende begrippen als van raamwerken of metatheorieën. Maar zulke overzichten worden overgelaten aan andere publikaties. In plaats daarvan is wat volgt een ontwerp van het raamwerk dat bestaat uit elementen van het subjectief situationisme.

 

 

3. De semiotische enneade

De semiotiek gaat uit van de niet-reduceerbare betrekking tussen teken, object en betekenis en levert de zogenaamde semiotische triade op (Peirce 1902).7 Dit semiotische ontwerp biedt meer verscheidenheid dan de taaltheorie van De Saussure omdat de semiotische triade het teken zelf omvat. Het ontwerp van begrippen in de semiotiek is onlangs uitgebreid tot negen evenzeer niet-reduceerbare op elkaar betrekking hebbende elementen, de semiotische enneade (Wisse 2001) door interpretaties van het concept ‘grond’ van Peirce (1902) en basisconcepten van de ‘metapattern’ benadering voor modellering van informatie (Wisse 2001).

Overigens zijn in dit artikel om een raamwerk van informatiebegrippen te ontwikkelen enkele elementen van de oorspronkelijke semiotische enneade (Wisse 2002) van een andere naam voorzien. In Figuur 1 treedt zodoende motief in de plaats van de ‘achtergrond-interpretant’ en begrip als ‘voorgrond-interpretant’.

 

Figuur 1. De semiotische enneade.

 

De elementen van de semiotiek van Peirce verschijnen opnieuw maar nu als dimensies terwijl de enneadische elementen van de semiotiek daar als volgt mee overeenkomen:

 

Object: situatie — identiteit — gedrag

Teken: context — signatuur — intext

Betekenis: motief — focus — begrip.

 

 

4. Toevoeging van begrippen om verscheidenheid te bereiken

Het combineren van Peirce’s voorstelling van de semiosis (het semiotische proces), met Schopenhauers veronderstelling dat unieke individuen zich gedragen en ook kennis verkrijgen vanuit onderliggende motieven (Schopenhauer 1813-47, 1818-59) heeft verreikende gevolgen voor het modelleren van de uitwisseling van tekens of communicatie.

 

Figuur 2. Tekenoverdracht tussen voortbrenger en ontvanger.

 

Er volgt uit dat de semiosis van het teken bij de voortbrenger verschilt van de semiosis van teken bij de ontvanger.8 Uiteraard is het verschil tussen de betekenis van de spreker en die van een toehoorder eerder onderzocht (Mannoury 1947-8). Door het toepassen van de semiotische enneade kan communicatie echter worden gemodelleerd als een raamwerk dat structuur aanbrengt tussen de verschillende begrippen die worden gehanteerd.

Het uiteenzetten van het hier voorgestelde model van de dia-ennadische communicatie vindt plaats in enkele stappen. Zoals aangegeven in figuur 2 begint het met het onderscheiden van de voortbrenger van het teken en de ontvanger ervan.

Semiosis is een wederzijds zich herhalend proces dat steeds opnieuw individualistisch en pragmatisch9 wordt gestuurd. (Peirce 1905, Wisse 2001). Voor de voortbrenger van een teken eindigt het proces met het afgeven van een extern teken. Allereerst is het teken zelf ook een object. Zoals figuur 1 laat zien kan een object alleen een teken genoemd worden als de voortbrenger gebruik heeft gemaakt van zijn eigen persoonlijke elementen van interpretatie: het motief, de focus en het begrip. Hij heeft een bepaald object — in een meer gebruikelijke betekenis — ontdaan van zijn tekenkarakter om de meer relatieve elementen van context, signatuur en intext te laten zien ten behoeve van het weergeven van een ander object samengesteld uit de relatieve elementen situatie, identiteit en gedrag. Maar het zo voorgestelde object bestaat daarbuiten niet direct en objectief als teken voor de ontvanger. In feite stelt het teken van de voortbrenger in eerste instantie alleen de interpreatatie van de voortbrenger voor. Die interpretatie kan niettemin gedeeltelijk worden gezien als een objectivering (Schopenhauer 1813-47), maar het blijft door en door subjectief. Een teken stelt daardoor de zogenaamde objectieve werkelijkheid alleen indirect voor en wordt onder subjectieve pragmatische invloed in afwisselende mate omgevormd.

 

Figuur 3. Het geobjectiveerde semiotische proces (de semiosis).

 

Het zou bijvoorbeeld een fout zijn om begrippen alleen maar gelijk te stellen met het objectief bestaande gedrag van externe objecten. Situaties en dergelijke omvatten het gehele bereik van wat intern en extern geacht wordt te bestaan. Op dezelfde manier kunnen ook motief, focus en intext niet op zichzelf worden gekend maar alleen als objecten, dat wil zeggen door middel van context, signatuur en intext als situatie, identiteit en gedrag. De niet-reduceerbaarheid van semiotische elementen is alles doordringend en overheersend. Figuur 3 doet een opzettelijke poging tot kortsluiting van begripsmatige regressie. Dat gebeurt in het geval van de tekenvoortbrenger door de dimensies van de semiosis als afzonderlijke objectificaties toe te voegen. Natuurlijk klinkt object-als-object nogal gekunsteld, maar het is zinvol naast teken-als-object en betekenis-als-object. Merk op dat figuur 3 het toelaat dat het perspectief wordt gewisseld van het dynamische (de semiosis) naar het statische (de objectificatie) en omgekeerd. Het dynamische karakter van zo’n verschuiving wordt hier niet verder uitgewerkt, maar wordt simpelweg verondersteld.

 

 

5. Dia-enneadische communicatie

Net zoals de voortbrenger van tekens kan de ontvanger van tekens niet aan de semiosis ontsnappen en is hij evenzeer daarin gevangen. Met gebruikmaking van de dezelfde logica eindigt een semiotisch proces bij de ontvanger met een interpretatie ofwel betekenis. Onder pragmatische invloed wordt de ‘wereld’ anders beleefd. Het verschil kan onder andere ontstaan door de motieven van de waarnemer en hem tot gedragsverandering brengen.

De semiotische enneade biedt een metatheoretisch model aan, dus een interne structuur voor zowel de voortbrenger als voor de ontvanger van een teken. Dat is waarom het een dia-enneadisch model voor uitwisseling van tekens wordt genoemd. Al eerder en vooruitziende naar enkele te bespreken informatiebegrippen, was het model voor de voortbrenger van het teken uitgebreid door het invoeren van semiotische dimensies (die de elementen zijn van de triade van Peirce). Het toevoegen van dezelfde begrippen voor de ontvanger van tekens leidt tot het nu volledige raamwerk als voorgesteld in figuur 4. De wijze van afbeelding is enigszins aangepast om alle begrippen in een enkel model te kunnen opnemen.

 

Figuur 4. Raamwerk voor informatiebegrippen.

 

 

 

6. Raamwerk van een structuralistisch metabegrip voor informatie

Een bepaald informatiebegrip kan worden afgeleid van, of worden geplaatst in het raamwerk. Vooral het positioneren van een geaccepteerd informatiebegrip komt in feite neer op een proefondervindelijke toets van het raamwerk als hypothese. Het raamwerk als hypothese is weerlegd als een dergelijk begrip er niet goed in past. Als dat wel het geval is, wordt het raamwerk voorlopig beschouwd als bevestigd. Iedere weerlegging is voldoende reden om een nieuwe hypothese (raamwerk) te ontwerpen (Popper 1963).

In eerste instantie ligt de nadruk in wat volgt op de afleiding van begrippen: het raamwerk van figuur 4 genereert verschillende informatiebegrippen. Daarbij kan inzicht in de grondslagen van het structuralisme zoals die zijn gelegd door De Saussure helpen. Als linguïst betoogde hij (1916, p 107): “het functioneren van een taal draait geheel om identificaties en differentiaties.” En ook (1916, p 115): “wat we zien zijn waarden (betekenissen) die voortkomen uit een taalsysteem in plaats van uit ideeën vooraf." In De Saussure’s opvatting is systeem hetzelfde als structuur. Als we informatie of betekenis lezen voor waarde, wordt informatie een zogenaamd zich voordoend verschijnsel.10 Het ‘toont zich’ in de structuur.11 Maar dat is niet nauwkeurig genoeg. Omvat een structuur een taal als geheel, omvat het werkelijk ‘identificaties en differenties’? Moet het functioneren van een taal niet meer, dat wil zeggen voor reële nauwkeurigheid, op een bepaalde situatie betrokken worden?

Een strengere benadering moet daarom beginnen met een totaliteit in termen van de logische verzamelingleer, want daarmede kan de machtsverzameling worden ingevoerd, dus de verzameling van alle deelverzamelingen van de oorspronkelijke verzameling. Als een verzameling n elementen heeft, is de machtsverzameling 2n elementen groot. Dus elk element van de machtsverzameling kan met vrucht worden opgevat als een structuur waaruit de overeenkomstige ‘waarde’ voortkomt of zich toont. Een structuur is een voorwaarde voor strengheid als zij geschikt is om te voorzien in de noodzakelijke en voldoende variabelen, inclusief hun onderlinge betrekkingen.

Een hinderpaal voor onveranderlijke gestrengheid is het veranderlijke karakter van natuurlijke talen. Levi-Strauss (1962, p 82) nam gesloten in plaats van open totaliteiten aan bij de antropologische verschijnselen die hij onderzocht. Een ‘tabel’of een matrix van betrekkingen is gelijkwaardig aan een raamwerk of een metatheorie. Verder is een ‘permutatie’ van elementen een element van de gehele machtsverzameling.12 In feite is het ‘tussen haken zetten’ in de fenomenologie13 (Kohák 1978) of ‘vertalen’ in de significa14 (Welby 1903) een overeenkomstige procedure.

Het eerste belangrijke idee dat men van Lévi-Strauss kan leren is ook naar informatie te kijken als een betrekking in de structuralistische betekenis. Op het hogere niveau van een metabegrip komt informatie samen met betekenis, communicatie, en mogelijk met een groot aantal andere verschijnselen. In de tweede plaats worden begrippen als informatie, betekenis, enz. uitputtend en nauwkeurig afgeleid van een raamwerk dat een machtsverzameling is. Elk element van een machtsverzameling, elke bepaalde deelverzameling van het raamwerk, levert een speciaal informatiebegrip op. Omdat het dia-enneadisch raamwerk zelf 18 elementen telt, vallen daarvan dus 218 = 262.144 theoretisch van elkaar onderscheiden informatiebegrippen af te leiden.

Merk verder op dat de oorspronkelijke verzameling zelf ook een element van zijn machtsverzameling is. Precies op dat ‘punt’ en op geen enkel ander element van de machtsverzameling is het waar een informatiebegrip en het metabegrip samenvallen. Terugkerend naar hoe het raamwerk met het metabegrip werd ontworpen is dit niet zo zeer een conclusie dan wel een aanname. Aan de meest uitgebreide en voorstelbare structuur waaruit een bruikbaar informatiebegrip te voorschijn kan komen, is immers de status van ‘betrekking’ of raamwerk toegekend.

Zoals Lévi-Strauss voor de antropologie heeft aangetoond kan het systematisch onderzoeken van permutaties15 van elementen van een machtsverzameling leiden tot de ontdekking van tot nu toe niet onderkende begrippen. Elk vruchtbaar raamwerk heeft deze scheppende kwaliteit, onmiddellijk nadat het is gelanceerd, bijvoorbeeld het periodieke systeem in de scheikunde.

 In de opzet van dit artikel is de systematische toepassing van het dia-enneadische raamwerk weggelaten omdat de nadruk — nog — ligt op de algemene doelstelling en het ontwerp van het raamwerk. Om een solide theoretische basis te construeren is het noodzakelijk geweest in de eerste plaats stil te staan bij de wetenschapfilosofie en de wetenschappelijke methodologie.

 

 

7. Een platvorm voor interdisciplinariteit

Vooruitlopend op een gedetailleerde afleiding van informatiebegrippen elders, wordt hier wel al vast een indruk gegeven van hun verscheidenheid. Een belangrijke inperking van het informatiebegrip zou bijvoorbeeld zijn tot óf de voortbrenger van het teken óf de ontvanger van het teken. In feite sluit dit al onmiddellijk elke relatie uit tussen informatie en communicatie. Een andere benadering zou zijn niet een van beiden of zelfs beiden uit te sluiten maar juist te abstraheren van de rol van de voortbrenger en de ontvanger. Dat is het objectivistische paradigma van de gangbare taalkunde, die haar ‘onderwerp’ verder beperkt tot deelwetenschappen zoals grammatica en betekenisleer (syntaxis en semantiek). Anderzijds veronderstelt de leer van de taalhandelingen (de pragmatiek) een bepaald gedrag en dientengevolge een handelend persoon (actor). In dat geval wijst figuur 4 op variaties in de dimensie van de interpretatie annex betekenis. Is gedrag alleen maar gebaseerd op afzonderlijke begrippen? Of spelen beweegredenen (motieven) een meer fundamentele rol? Maken motieven uiteindelijk deel uit van iemands onbewuste of juist niet (Wegner 2002)? Kunnen motieven worden gedeeld door verschillenden personen? En eigenlijk: in welke mate komt het voortgebrachte teken overeen met het waargenomen teken? Bestaat er wel enige waarborg dat het voortgebrachte teken overeenstemt met het waargenomen teken?

Een overzicht als dat van figuur 4 roept een bijna eindeloze reeks van zeer verschillende vragen op. Eindeloos ook omdat de elementen die de enneade vormen betrekkelijk zijn. Bij voorbeeld kan ‘focus’ verschuiven naar een deel van ‘begrip’, wat verandering van waarden in de gehele enneade tot gevolg heeft. Het is inderdaad zo dat door objectivering verscheidenheid wordt ‘geconstrueerd’. Situaties zijn ook betrekkelijk. Een bepaalde situatie bewerkstelligt een bepaald gedrag zoals dat stelselmatig en samenhangend wordt bedacht in de subjectieve interpretatie.16 Situaties variëren bijgevolg van een toevallig gesprek tot een organisatorisch verband waarin op formele politieke niveaus van gedachten wordt gewisseld. Enig nadenken doet erkennen dat een subject, als het zich van zichzelf bewust is, dus nadenkt over zijn interpreterende handeling, noodzakelijkerwijze ook die handeling begrijpt als gedrag in een situatie. Bijvoorbeeld kan hij zichzelf beschouwen als behorende tot organisatie A terwijl hij nadenkt over organisatie A. Zulke gelijkluidende etiketten als A voor ‘de’ organisatie doen oppervlakkig gezien eenduidigheid vermoeden. Maar in een contextmodel blijken zij verschillende structurele elementen te zijn. Door ‘diepte’ te bieden, voorziet een structuur in extra logische ordening. Dus moet men zich bewust zijn dat de semiotische enneade ons in staat stelt vragen te herformuleren die vanuit het perspectief van de eerste-orde logica ons alleen maar kunnen voorkomen als ongrijpbare raadsels en paradoxen.

Structuren ontleend aan het dia-enneadische raamwerk kunnen raken aan verschillende disciplines reikend van taalkunde tot bestuurskunde, van sociologie tot psychoanalyse, politieke wetenschappen, enz. Het raamwerk biedt mogelijkheden om mono-disciplinaire paradigma’s te integreren én om op ordelijke wijze van de ene naar de andere discipline over te stappen. Zodoende levert het een platvorm voor interdisciplinariteit. Het nodigt ook bestaande disciplines uit hun respectieve informatiebegrippen voor te leggen. Ieder raamwerk dat een bruikbare metatheorie is, moet ze allemaal omvatten. Merk op dat dit op een raamwerk berustende, deductief-structuralistische en generaliserende begrip van multidisciplinariteit in strijd is met eerdere begrippen waarin interdisciplinariteit meer iets weg heeft een inductieve synthese van a priori gedefinieerde disciplines (Moran 2002).

 

 

8. Plaatsbepaling van informatiebegrippen

Zoals het subjectief situationisme aangeeft mogen verschillende wetenschappelijke strengheidsbegrippen geen verrassing opleveren. Zoals hiervoor is aangetoond geeft strengheid in structuralistische zin de macht over het artefact dat een raamwerk in wezen is. Die strengheid maakt het mogelijk althans theoretisch bepaalde begrippen vol vertrouwen af te leiden. Een ander soort strengheid komt er op neer dat men met een bepaald begrip begint dat al bekend is uit de praktijk of elders in de literatuur genoemd staat en dan beproeft of het raamwerk stand houdt. Ondersteunt het raamwerk een verklaring? Wat betreft het tweede, analytische perspectief, hoe volbrengt het dia-enneadische raamwerk voor informatiebegrippen zijn taak?

Als aanwijzing van het potentieel dat het raamwerk als verklaringskader biedt, is hier enig commentaar op enkele informatiebegrippen toegevoegd. De te bespreken begrippen zijn ontleend aan Vreeken (2002, p 2) die in de literatuur, hoofdzakelijk over informatiebeheer, vier wat hij noemt ‘basisbegrippen’ aantrof. Hij heeft ze volgens het overzicht van Newman (2001) gerangschikt. Deze begrippen zijn: informatie-als-object (informatie wordt beschouwd als een ding), informatie-als-proces (een mentaal proces waarin informatie wordt gevormd/veranderd), informatie-als-sociale-constructie (de gedeelde samengestelde informatiebank van sociale systemen) en informatie-als-waarschijnlijkheid (de waarschijnlijkheid dat een boodschap wordt verstuurd).

Als men deze basisbegrippen confronteert met het dia-enneadische raamwerk wordt onmiddellijk duidelijk hoeveel zij elk voor zich als vanzelfsprekend beschouwen. De informatie-als-ding zou alleen het object-als-teken kunnen zijn, dus de betekenende. Vreeken onderscheidt inderdaad (Vreeken 2002, p 16) een ‘niet-materieel ding (inhoud)’ en een ‘materieel ding dat informeert (voorstelling van inhoud)’. Dit lijkt erg op De Saussure’s aspecten van betekenende en betekende maar zonder het begrip teken. Ook zonder kritiek op de bruikbaarheid van de basisbegrippen die Vreeken verzamelde, suggereert het raamwerk reeds vanuit de gezichtshoek van de strengheid dat zijn aanduiding ‘informatie-als-ding’ ondergespecificeerd is. Want er zouden in het netwerk verschillende plaatsen aan kunnen worden toegewezen. Aanvullende specificaties zijn nodig om dat ondubbelzinnig te doen.

Zoals door Vreeken gerapporteerd schijnt informatie-als-proces zelfs nog minder streng vorm gegeven. Het dia-enneadische raamwerk kan opnieuw dienst doen om een bruikbare specificatie aan te geven. De verscheidenheid van de machtsverzameling is een strenge handleiding. Voor een empirische toetsing van het raamwerk-als-hypothese, schiet dit basisbegrip echter eveneens tekort.

Informatie-als-sociale-constructie zou inhouden dat wordt geabstraheerd van bijzonderheden van afzonderlijke tekenvoortbrengers en tekenontvangers. Mijn afbeelding op het dia-enneadische raamwerk zou tonen hoe een vaste betrekking opgelegd was tussen teken-als-object en object-als-object. Met andere woorden, volgens informatie-als-sociale-constructie is het teken A' de universele vertegenwoordiger van het object A. Hoe verarmd zo’n informatiebegrip onder de noemer van relevantie is ter verklaring van hoe unieke individuen dynamisch hun gemeenschap vormen, volgt uit een poging om het een plaats te geven in het raamwerk. Want allerlei elementen uit het raamwerk maken eenvoudigweg geen deel van dat begrip uit. Maar, nogmaals, op basis van het raamwerk kan pas de suggestie voor een alternatief volgen nadat in meer beperkte zin het oorspronkelijke begrip ermee getoetst is.

Het begrip informatie-als-waarschijnlijkheid lijkt een verkeerde benaming. Natuurlijk is alleen in formele zin een object-als-object ook een element van de machtsverzameling van het raamwerk. Daarom weerlegt dit basisbegrip zeker het raamwerk niet. Maar is het een bruikbaar informatiebegrip? Zeker, het denken over informatieoverdracht werd eens informatietheorie genoemd. Maar overdrijft het niet Wittgensteins idee van familiegelijkenissen dat zijn oorsprong had in gelijkluidendheid, een idee met zijn eigen tekortkomingen zoals eerder aangegeven?

Het kritieke punt is natuurlijk of enig specifiek informatiebegrip adequaat de functie vervult waarvoor het voorgesteld is, ofwel relevant is. Wat zelfs uit bovenstaande korte bespreking van een aantal in wezen ongerelateerde informatiebegrippen die op het ogenblijk gangbaar zijn, naar voren komt, is hun overheersende onderspecificatie als er naar wordt gekeken vanuit de overzichtspositie van een strak beredeneerd raamwerk of metatheorie. Dit resultaat benadrukt het belang van het opmaken van een balans van de informatiebegrippen die worden gebruikt, met welke bedoeling dat gebeurt en ze te confronteren met de strengheid van een raamwerk. Indien een bepaald begrip ontoereikend blijkt — waarbij niet alleen de mogelijkheid van onder-, maar ook die van overbepaaldheid overweging verdient — zou het raamwerk weleens simpel kunnen voorzien in het optimale begripsalternatief. In dit artikel wordt het dia-enneadische raamwerk van tekenuitwisseling voorgesteld als precies zo een metatheorie. Maar in plaats van dit raamwerk op te werpen als het laatste woord voor het bereiken van strengheid en toepasbaarheid, zou verder gaande evaluatie van informatiebegrippen moeten leiden tot zijn verdere ontwikkeling zodra het wordt weerlegd. Zoals Popper leerde is een geval van falsificatie geen probleem, maar een kans om verder te komen. Het vermogen van het raamwerk om wat op te leveren moet dan ook voortvarend worden aangepakt.

 

 

9. Aanwijzingen voor informatiebeheer

Een paradox van de informatiemaatschappij bestaat uit de eisen van informatiespecialisatie en vervolgens informatie-integratie.17 Een rationele benadering voor het oplossen van de paradox is dat te doen met een omvattend hulpmiddel op het naast hogere niveau. In wezen is dat de taak waarvoor een raamwerk wordt gemaakt. Een raamwerk of metatheorie, geeft een overzicht van waaruit men meer specifieke ontwikkelingen kan verklaren, vormgeven, uitvoeren, enz.. Het dia-enneadische raamwerk is speciaal ontworpen als een bijdrage voor die coördinatie van toekomstige richtlijnen voor het informatiebeheer.

 

 

noten

1. Semiotisch (van semiotiek of tekenleer) is via het Engelse semiotics afgeleid van het Griekse sèmmeion dat teken betekent. Semiotiek is de wetenschap die zich bezig houdt met de betekenis of waarde van tekens, vooral van woorden maar ook van andere symbolen, gebaren of handelingen. De semiotiek onderzoekt tekensystemen en tekenstructuren en de relaties die kunnen bestaan tussen tekens en de omgeving waarin zij worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat er aan de hand is of gaat gebeuren als iemand iets zegt of met een vlag zwaait. Enneade of negental is via het Franse ennéade afgeleid van het Griekse enneas dat negen betekent. In dit geval gaat het om een groep van begrippen die in een bepaalde hier te bespreken semiotische theorie, namelijk het subjectief situationisme een rol spelen (zie voetnoot 4).
2. Van een structuralistische denkwijze is sprake als op een bepaald gebied van onderzoek, bijvoorbeeld de taal, wordt uitgegaan van het bestaan van een fundamentele structuur (samenhang) van de samenstellende elementen in plaats van een veronderstelde historisch gegroeide gewoonte. Zie verder in de tekst van dit artikel.
3. Met name Vreeken (2002); zie de literatuurlijst aan het eind van dit artikel.
4. Het subjectief situationisme (Wisse 2002) is de betekenisleer die berust op de leidende gedachte (het paradigma) dat de betekenis die aan tekens wordt toegekend afhankelijk is van de persoon die tekens voortbrengt en van de persoon die de tekens waarneemt, alsmede door de onderscheiden situaties waarin zij ieder voor zich verkeren. Het subjectief situationisme komt in het vervolg van dit artikel uitvoerig aan de orde.
5. Wittgenstein gebruikte de analogie dat de verschillende leden van een familie geen enkel afzonderlijk kenmerk allen delen, maar dat zij niettemin aan de hand van een aantal kenmerken die velen wel delen, als behorend tot een bepaalde familie kunnen worden herkend. Een andere vergelijking is dat geen enkele vezel in een touw zich in het gehele touw voortzet, maar dat alle vezels slechts gedeeltelijk met elkaar verweven, wel tezamen een touw vormen (Wittgenstein 1953).
6. Onder een taalspel verstaat Wittgenstein het gebruik van een taal tezamen met de handelingen waarmee die taal in een bepaalde situatie volgens bepaalde spelregels en gewoonten is verweven. Dat geheel bepaalt dan de betekenis van de gebruikte de tekens.
7. Het blijft hier opletten omdat er verschillende natuurlijke talen en verschillend taalgebruik van verschillende schrijvers door elkaar heen lopen: het Frans van De Saussure, het Amerikaans-Engels van Peirce, het Engels van Wisse, het Duits van Wittgenstein en het Nederlands van deze vertaling. En omdat zoals uit het voorgaande en uit wat volgt blijkt, het juist gaat om verschillende betekenissen van uiterlijk overeenkomstige woorden die in algemene woordenboeken vaak anders worden gebruikt dan in taalfilosofische en andere wetenschappelijke literatuur. Het is een extreem voorbeeld van de reflexiviteit zoals die in de eerste paragraaf van dit artikel werd aangeroerd.
8. In het origineel is sprake van sign producer en sign observer, hier vertaald met tekenvoortbrenger en tekenontvanger. In fysische zin gaat het om een verzender en een ontvanger. In de technische signaaltheorie worden ze ook zo genoemd want degene die de verzending verzorgt heeft niets met de inhoud van de boodschap te maken. De tekenvoortbrenger (die niet de verzender behoeft te zijn) heeft een bepaalde bedoeling met het produceren van de boodschap, maar behoeft niet te weten wie de fysieke waarnemer (afnemer, gebruiker) zal zijn. Dergelijke vertaalprobleempjes bestaan ook bij het woord exchange. Dat woord suggereert wederzijdse uitwisseling (communicatie). In de figuren is eenrichtingsverkeer in beeld gebracht en exchange vertaald met tekenoverdracht. In omgekeerde richting gaat namelijk precies dezelfde analyse (zie hier onder §5 en Wisse 2002, p 262  resp. p 269).
9. ‘Pragmatisch’ is hier en verder een directe verwijzing naar de filosofie van Peirce: het pragmatisme (dat hij later pragmaticisme noemde). De filosofische kern ervan is dat de betekenis van woorden (de waarheid van een uitspraak) wordt bepaald door de toepasbaarheid in het praktisch handelen. In het dagelijks spraakgebruik is het een synoniem voor handelend optreden dat niet op ideologische of filosofische overwegingen is gebaseerd, maar door zakelijke afweging tot stand komt op grond van vanzelfsprekend als ‘waar’ beschouwde feiten.
10. In de filosofie (meer specifiek in de systeemleer) is sprake van emergent property (een zich voordoende eigenschap) als die eigenschap niet is af te leiden van de bekende eigenschappen en relaties van de samenstellende elementen van het systeem. Die eigenschap is dan niet-reduceerbaar tot iets anders. Een voorbeeld daarvan is de opvatting dat uitingen van de menselijke geest zich weliswaar voordoen onder bepaalde fysisch-biologische omstandigheden maar dat zij daar niet uit kunnen worden afgeleid of voorspeld.
11. Dit kan een verwijzing zijn naar de filosofie van Wittgenstein in zijn eerste periode (de veronderstelde structurele overeenkomst tussen de eigenschappen van de taal en die van de wereld) maar evengoed naar zijn latere filosofie (het gebruik van de taal in een taalspel waardoor de betekenis van de taal ‘zich toont’). Zie The Cambridge Companion to Wittgenstein, p 45-46.
12. Strikt genomen is een permutatie een verandering in de volgorde (volgorde volgens een of ander criterium) van de elementen van een (deel-)verzameling. Ruimer genomen gaat het om een verandering in een of andere relatie tussen de elementen. Zie de hierna volgende voorbeelden.
13. De fenomenologie (van het Griekse fainomenon = verschijnsel) is een aanduiding van uiteenlopende opvattingen in de bewustzijnsfilosofie sinds de 18e eeuw. De term ‘tussen haken’ zetten komt van Husserl en heeft betrekking op het (voorlopig) buiten beschouwing laten van het bestaan en de aard van de natuurlijke wereld bij het analyseren van bewustzijnsinhouden en dus de betekenis ook taaluitingen.
14. De term significa is afgeleid het Latijnse significare of signum facere: een teken maken of ook betekenen). Het is de leer van ‘verstandhoudingsmiddelen’ in het bijzonder van de taal als middel waarmee mensen elkaar te beïnvloeden. De stoot tot het signifisch onderzoek werd in 1896 gegeven door Lady Victoria Welby, die hoopte daarmee een eind te kunnen maken aan veel misverstanden en wantrouwen tussen verschillende sociale groepen. Haar werk werd in Nederland voortgezet door de Signifische Kring, waartoe Brouwer, Van Eeden, Van Ginneken en Mannoury behoorden. Laatstgenoemde maakte een systematische studie van de significa en paste de significa op verschillende gebieden van wetenschap toe. Aanrakingspunten met Mannoury's significa zijn te vinden in het positivisme van Ernst Mach, de denkbeelden van C.S. Peirce (die tussen 1903 en 1911 met Lady Welby een uitgebreide correspondentie voerde over signifische thema's) en — zonder de duidelijk ethische stellingname — in het logisch positivisme van de Wiener Kreis en in de analytische filosofie zoals die zich in de jaren dertig in Engeland ontwikkelde (ontleend aan Encarta-WP).
15. Dus volgens Lévi-Strauss niet als gevolg van evolutionaire mutaties van elementen en hun relaties. En uiteindelijk gaat het niet om niet onderkende begrippen maar om inzichten. Maar ook hier kan weer gemakkelijk een woordspel van worden gemaakt (zie het einde van de zin waar deze voetnoot aan refereert).
16. Dat is dus hier alleen per definitie zo en lijkt wel een ijzeren logische discipline bij het subject te veronderstellen. Als daar ook nog een tijdsdimensie aan wordt toegevoegd lijkt het raamwerk wel erg ver van de ‘werkelijke’ beleving af te staan. Maar daar ging het niet om: het ging hier immers alleen om begripsvorming en het stellen van vragen, zoals ook de rest van deze alinea nadrukkelijk stipuleert. Dit lijkt op de discussie die ik (BKB) bij mijn afscheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken met Ed Berg voerde toen ik poneerde dat politici per definitie altijd rationeel handelen maar dat de rest van de wereld daar weinig mee opschiet (en betreft dus de discussie samenwerking versus conflict).
17. Hier wordt gedoeld op de steeds weer opnieuw beginnende specificatie van afzonderlijke ICT-toepassingen in afzonderlijke organisaties die spoedig na invoering de behoefte duidelijk maken aan integratie over de grenzen van die toepassingen en die organisaties heen. En dat wordt nog eens extra bemoeilijkt als er geen overkoepelende bevoegde hogere organen zijn (of wetgeving plaats vindt) die dat mogelijk maken.

 

 

literatuur

Bloor, D. 1976 Knowledge and Social Imagery University of Chicago Press, 1991.
De Saussure, F. 1916 Course in General Linguistics Oorspronkelijk verschenen in het Frans. Open Court, 1989.
Kohák, I. 1978 Idea & Experience University of Chicago Press.
Lévi-Strauss, C. 1962 Totemism Oorspronkelijk verschenen in het Frans. Penguin, 1969.
Mannoury, G. 1947-8 Handboek der Analytische Signifika F.G. Kroonder, twee delen; deel. 1, 1947; deel.2, 1948.
Moran, J. 2002 Interdisciplinarity Routledge.
Newman, J. Some Observations of the Semantics of "Information" in: Information Systems Frontiers, vol. 3, nr 2, 2001, pp 155-67.
Peirce, C.S. 1902 Logic as semiotic: the theory of signs in: Philosophical writings of Peirce, redactie door J. Buchler, Dover, 1955, pp. 98-119.
———— 1905 The essentials of pragmatism in: Philosophical writings of Peirce, redactie door J. Buchler, Dover, 1955, pp. 251-268.
Popper, K.R. 1959 The Logic of Scientific Discovery Hutchinson.
———— 1963 Conjectures and Refutations Routledge & Kegan Paul, 1976.
Schopenhauer, A. 1813-47 Über die vierfache Wurzel des Satzes vom zureichenden Grunde Felix Meiner, 1957.
———— 1818-59 Die Welt als Wille und Vorstellung Diogenes, 1977, vier delen.
Vreeken, A. 2002 Notions of Information: a review of literature in: PrimaVera, working paper 2002-13, Universiteit van Amsterdam.
Wegner, D. M. 2002 The Illusion of Conscious Will MIT Press.
Welby, V. 1903 What is Meaning? John Benjamins, 1983.
Wisse, P.E. 2001 Metapattern: context and time in information models Addison-Wesley.
———— 2002 Symbiosis & Sign Exchange: design for a subjective situationism, including conceptual grounds for business information modeling Information Dynamics, proefschrift Universiteit van Amsterdam.
Wittgenstein, L. 1953 Philosophical Investigations Tweetalige uitgave (Duits-Engels), MacMillan.
Woolgar, S. (editor) 1988 Knowledge and Reflexivity: New Frontiers in the Sociology of Knowledge Sage.

 

 

Origineel: 2003 © Pieter Wisse

Deze vertaling/bewerking: 2003 © Bas Brussaard