Metapatroon > interdisciplinaire grondslagen > metainformatiekunde
[I]nformation metatheory is indispensable to meet increasingly variable, dynamic requirements.
Metapatroon komt voort uit besef, dat reële variëteit principieel met axioma’s gedekt moet zijn. Dat leidt onherroepelijk tot een schema met zulk èxpliciet ontworpen variëteitspotentieel.
Als het etiket Metapatroon vooral geldt voor de stelsteltaal annex -methode in wat engere zin, dan hoort er dus een metatheorie bij. Die heet subjectief situationisme.
in: Bauhaus in de informatiemaatschappij
[H]et dia-enneadisch schema geldt als het […] axiomatisch stelsel voor informatie[.]
in: Axiomatische informatiekunde
[Het raamwerk] bestaa[t] uit twee zogenaamde semiotische enneaden voor tekens (informatie) die worden uitgewisseld, namelijk één enneade voor de voortbrenger van het teken en één enneade voor de ontvanger van het teken.
in: Een nieuw raamwerk voor informatiebegrippen
Volgens Ockams scheermes [ordent het] dia-enneadische model van informatie/communicatie nodige en voldoende variabelen onlosmakelijk systematisch […].
Nota bene, een voorwaarde voor een zindelijke systeembenadering is dat in het dia-enneadisch stelsel nergens de term informatie verschijnt. Anders meng je immers op voorhand beschouwingsniveaus.
in: Aantekeningen over semiotiek
Information metatheory should provide a system of information concepts.
Please note that, as a sign, the semiotic ennead provides a context for clearly distinguishing between context and situation. They simply belong to different categories.
in: Victoria Welby's significs meets the semiotic ennead
A model of (dialogical) communication can now be taken as two enneads, one for each participant.
in: On "nil" modality and Metapattern
De semiotische enneade biedt een metatheoretisch model aan, dus een interne structuur voor zowel de voortbrenger als voor de ontvanger van een teken. Dat is waarom het een dia-enneadisch model voor uitwisseling van tekens wordt genoemd.
in: Een nieuw raamwerk voor informatiebegrippen
[Metapattern’s] only three metaconcepts are context, object and relationship. Context is then defined as a particular structure of object and relationship — there can never be positive proof that such a structure really exists. To look for such proof misses the point. Context, object and relationship have axiomatic status in Metapattern. They are fictions in the service of understanding the rest of reality.
in: The pattern of metapattern: ontological formalization of context and time for open interconnection
Metapattern offers a general procedure to express any context in terms of instances of its other metaconcept objects and relationships. This pervasive functional nature of context — its (meta)concept — makes Metapattern fundamentally different from other known metamodels for conceptual information modeling. Elsewhere, the fiction of context is not a function, but a completely independent (type of) object/entity.
Metapattern’s functional approach to context is the key to simplicity in conceptual modeling. This holds true even for information requirements of extremely complex variety. Powerful tool construction technology may be derived from this functional concept of context, too.
in: The pattern of metapattern: ontological formalization of context and time for open interconnection
What distinguishes Metapattern from so many other approaches to modeling is the ontological principle — the context having the privileged status in knowledge. Modelers unfamiliar with leaving the object’s existence as a first principle in favor of context will be uncomfortable with this approach and with the lack of positive definitions. But it is precisely the assumption of contexts, objects and relationships defining each other that is Metapattern’s deciding quality. The absence of absolute definitions is not a problem; it’s a powerful solution. The relative nature of metaconcepts is a precondition to arriving at the fiction of positive definitions of all other concepts.
in: The pattern of metapattern: ontological formalization of context and time for open interconnection
My general idea of a metatheory, or framework, is that it primarily reflects differences, rather than similarities (leave alone identity, or Platonic form), i.e. it helps to control variety. Grounded on differences, a metatheory is essentially about (their) coordination.
[W]aarom zou een raamwerk reflexief zijn? Wat betekent dat eigenlijk? Een theorie is reflexief als zij op zichzelf toepasbaar is. Die eis is natuurlijk alleen maar relevant als de theorie uitgaat van een werkelijkheid die zij zelf omvat. Dit is duidelijk en in het bijzonder het geval voor een raamwerk voor informatiebegrippen. Het raamwerk gaat zowel over informatie als dat het als zodanig informatie omvat. In de tweede plaats: waarom zou subjectief situationisme in het bijzonder voldoen aan de eis van reflexiviteit? De reden is dat het expliciet is ontworpen als een interpretatiemodel. Dus subjectief situationisme als interpretatie-theorie van interpretatie, verklaart ook de interpretatie van zichzelf.
in: Een nieuw raamwerk voor informatiebegrippen
Juist het rijkste informatiebegrip volgens het raamwerk van de semiotische enneade helpt het verloop van de communicatie erover te verklaren. […] Het aardige is dat, zeg maar, het beoordelingsproces zo tegelijk een empirische test is van het raamwerk.
in: Aantekeningen over semiotiek
Information metatheory should establish a vantage point from where problems can be diagnosed and opportunities recognized. How information metatheory performs this function is by criticizing preset boundaries and limitations.
Information is still not self-sufficient.
in: Victoria Welby's significs meets the semiotic ennead
Juist het informatiebegrip blijkt net een stuk natte zeep; steeds als je het probeert vast te pakken, schiet je het juist door die inspanning weer een andere kant op. Zo zie ik niet welk element je ongestraft kan schrappen uit de semiotische enneade[.]
in: Aantekeningen over semiotiek
Actually, only after I published Semiosis & Sign Exchange, the importance of starting from such different cause types really sunk in.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 1
[S]ign is a cause, too.
in: Mannoury's significs, or a philosophy of communal individualism
[E]r kan een niveau van een zogenaamde metatheorie of een raamwerk worden ontworpen. Het leidt echter niet tot enkelvoudige algemeen geldige concepten. In tegendeel: een metatheorie toont keihard aan dat verschillen in begrippen belangrijk (relevant) zijn.
in: Een nieuw raamwerk voor informatiebegrippen
Information management is essentially multidisciplinary, requiring multiple axiomatization. Types of causality provide grounds for a productive framework.
in: Multiple axiomatization in information management
We maken een principiële fout, indien we de voornaamste menselijke betrekkingsbasis, tekens dus, van toepassing verklaren op — interoperabiliteit van — onze hulpmiddelen.
in: Semantiek, interoperabiliteit en infrastructuur
Wat […] informatiekunde extra ingewikkeld maakt, is dat het feitelijk een 'gemengd bedrijf' is. Daar hoort navenant bij, wat ik met een weidse slogan multiple axiomatization noemde. Zo moeten we voor de constructie van hard- maar ook software denken in termen van strikte fysica inclusief cybernetica. Voor toepassingontwerp ontkomen we echter niet aan sociale psychologie (en vandaar die semiotische enneade met motief enz.). We kunnen m.i. met machines de menselijke sociale psychologie niet nadoen; we kunnen er wel veel en veel betere ondersteuning aan verlenen.
in: Aantekeningen over informatiekunde, deel 2
Structuren ontleend aan het dia-enneadische raamwerk kunnen raken aan verschillende disciplines reikend van taalkunde tot bestuurskunde, van sociologie tot psychoanalyse, politieke wetenschappen, enz. Het raamwerk biedt mogelijkheden om monodisciplinaire paradigma’s te integreren én om op ordelijke wijze van de ene naar de andere discipline over te stappen. Zodoende levert het een platform voor interdisciplinariteit.
in: Een nieuw raamwerk voor informatiebegrippen
Wiskundig uitgedrukt, de verzamelde beginselen moeten zowel nodig als voldoende zijn. Of we ooit alle relevante beginselen (voldoende, dus) te pakken krijgen, acht ik praktisch uitgesloten. Omgekeerd moet er echter niets tussen zitten, dat feitelijk geen beginsel is. […] Het is reuze praktisch om vanuit samenhangende beginselen te werken.
in: Aantekeningen over informatiekunde, deel 2
[H]et [lijkt] me handig om allereerst pragmatiek tot significa te
verklaren. Ofwel, pragmatiek/significa beschouwt het domein van tekens
en motieven. Met communicatie overbrugt een teken afstand en tijd. Kort
door de bocht geldt dus dat een motief via een teken afstand en tijd
overbrugt. En als het om 'externe' communicatie gaat, zijn er ook
diverse actoren in het spel. Hoe danook, every sign is a request for
compliance.
Semantiek is dan een reductie ten opzichte van pragmatiek (significa,
dus). De semantiek probeert een materiële(re) verklaring te bieden. Wat
door die stap onherroepelijk verloren gaat, is de aandacht voor
persoonlijke motieven. Op zijn beurt is syntax een poging tot
materiële(re) verklaring van semantiek, enzovoort.
In omgekeerde richting is er dus steeds sprake van een 'tekort.' Met
semantiek valt domweg niets te leren over subjectiviteit in
communicatie. Daarvoor is een teleologisch(er) oorzaaksoort
noodzakelijk. Voilá, significa.
in: Aantekeningen over semiotiek
[The] dia-enneadic framework [a]s a generalized framework […] supplies the vantage point from which to determine/locate previous concepts of information annex communication. For example, the information concept of Shannon/Weaver should be recognizable as a particular subset of the dia-enneadic set. The most varied information concept, then, corresponds to the complete framework.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
De taalkunde is niet als een gebouw met als begane grond de fonologie en dan achtereenvolgende verdiepingen tot en met de pragmatiek. Ik heb meer het beeld van chinese dozen, dwz lichamen waarvan een groter lichaam een kleiner lichaam omsluit, dat op zijn beurt .... Ofwel, het rijkste verklaringskader verschaft de pragmatiek (of de significa). Daarbinnen bevindt zich het 'lichaam' van de semantiek. De 'lucht' die binnenin de pragmatiek dan resteert, is dan de prijs van de reductie.
in: Aantekeningen over semiotiek
[D]e enneade [vestigt] als het ware een metastructuur […] door die talige of tekenstructuur te laten corresponderen met een (subjectieve) interpretatie- of begrippenstructuur, respectievelijk een (situationele) gedragingenstructuur.
I don't distinguish information from knowledge. Instead, I throw all terms such as information, data, communication, knowledge ... together. It just depends on which subset of the dia-enneadic framework seems to be implied to suggest which of those terms is most apt. As I myself 'believe' in irreducibility, my own orientation is from the full framework.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
Het klopt slechts als volgt. Je kiest de beschouwingswijze van semiosis, òf je kiest die niet. Als je dat wèl doet, moet je je ook consequent aan de constituerende drie-igheid houden. […] De enneade is een uitbreiding van de triade, met behoud van onlosmakelijkheid van de samenstellende elementen. Zeg je dus bijvoorbeeld ‘concept,’ dan zeg je impliciet altijd meteen de enneadische structuur erbij, te weten het verband met de overige acht elementen. De drie-igheid van Peirce blijft intact, zij het dat […] die […] overgaa[t] op drie zgn dimensies met elk drie elementen. Drie maal drie is negen; voilá, enneade.
Nota bene, de term element vóóronderstelt het systeem waartoe het gedacht is te behoren. Omgekeerd is vermelding van systeem zinloos, zolang de bijbehorende elementaire verbijzondering uitblijft. Verwarring ontstaat dus indien iemand met woordgebruik element en systeem de vàlse suggestie wekt een structuralistische benadering toe te passen, terwijl zij/hij feitelijk, zeg maar, atomie bedrijft.
Wat ikzelf dan als enige benadering realistisch acht, is verkenning van de uitgangspunten[.] Zo van, als die punten al een rommeltje zijn, dan is het uiteraard pure tijdverspilling om de eraan ontleende redenering a. nauwkeurig te willen volgen en b. ook nogeens zorgvuldig van kritiek te voorzien. Sterker nog, dat lukt principieel nooit, omdat de onmogelijkheid van zinvolle interpretatie in dat aanvankelijke rommeltje bepaald staat.
in: aantekening 17.1
Wat èlk plan wézenlijk bepaalt, is het toegepaste paradigma, zeg ook maar de conceptuele grondslagen. Werk je volgens paradigma A, dan krijg je plan a. Netzo leidt B tot b, enzovoort. De a's, b's enzovoort verschillen van elkaar corresponderend met de afwijkingen tussen A, B, enzovoort. Daarom […] zouden we dus [allereerst] over het optimale paradigma moeten overleggen[.] Want hoe verder het plan uitgewerkt raakt op basis van contraproductieve grondslagen, des te lastiger is het om allerlei redenen om het te herstellen (als het er überhaupt ooit nog van komt). Over geldverspilling hebben we het dan niet eens.
Voor soorten van semantiek maak ik een grove indeling naar sekte, gemeenschap (lees ook: domein), respectievelijk open samenleving.
I am the first to understand — well, I hope that I am — that the ennead is not at all a statement of Truth, or of Absolute, Definitive, or whatever. That would even be a contradiction in terms (as terms/signs are all we have, enneadically 'speaking').
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
Vanuit elk [oorzaak]type kan een gesloten, (redelijk) consistent wereldbeeld geschetst worden. Het kenprobleem is dan natuurlijk de overgang. Van een, zeg maar, lager naar een hoger type heet dat tegenwoordig emergent. Omgekeerd is er sprake van reductie. [… A]fwijkende oorzaaktypen verduidelijken dat het ònverenigbare theorieën betreft.
Er geldt grofweg dat een mens cognitief beperkt is in het bereik van een concept. Dat noodzaakt soms tot een sprong. Zo kom je uiteindelijk tot een meervoud van axiomatische stelsels. Eenvoudig herkenbaar in de ideeëngeschiedenis zijn zulke stelsels voor 1. recht-toe-recht-aan fysika, 2. cybernetica en 3. sociale wetenschappen. Als je de volgorde van de cijfertjes tevens als rangorde opvat (maar nota bene zònder waardeoordeel), kan je een hoger geconcipieerd verschijnsel principieel onmogelijk uitputtend reduceren tot een systeem van lager geordende verschijnselen. In omgekeerde richting hebben wij (dus) de indruk dat een verschijnsel ‘emergent’ is.
[E]mergence [involves] crossing to a level of greater variety[. …] I limit emergences to the order of cause types[. ]
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
Tegen de ondoordringbare achtergrond van dè éénheid zijn verschillen […] principieel betrekkelijk. Vandaar, omgekeerd, interdependentie als kennismatig dichtst nabije ontdekking. Dat is de ònlosmakelijk semiotische toestand.
in: aantekening 21.2
Als methode heeft die [stelselmatige betekenis]ordening […] géén plaats tùssen de, zeg maar, normale betekenissen die aldus geordend zijn. Dat is de reden waarom ik de methode als (een) metapatroon aanduid. Die is geformaliseerd tot een àndere orde.
in: aantekening 21.2
A model when considered a sign should be placed along, of course, the sign dimension. When a model is treated as an(other) object, ... Then, its metamodel is the model-as-sign. And so on, when required.
in: note 23.19
Wat theorie betreft, [zijn] axioma’s [… principieel]. De
rest bestaat dan uit stellingen, bewijsvoeringen e.d. Die blijven niet
zozeer binnen de theorie in kwestie, maar specifiek zelfs binnen de
axioma’s.
Een paradigmawissel is eerst en vooral een wisseling van axiomatisch
schema.
In axioma’s komt tot uitdrukking welke grens we trekken voor de
illusie van rationaliteit. Als grèns is een axioma daarom vergaand
irrationeel.
Wat dergelijke begrippen moeten presteren, is dat ze irrationaliteit als het ware absorberen. Dat lukt echter nooit universeel. Want anders waren ze niet nodig, nietwaar? Vroeg of laat blijkt de ervan afgeleide rationaliteit dus niet zo … rationeel houdbaar. Dat ziekt meestal een tijdje door, totdat weer eens iemand het aandurft om het probleem fundamenteel aan te pakken, dus door aanpassing van axioma’s. Daarvan worden aangepaste stellingen afgeleid enzovoort …
Wat als juist geldt, valt slechts binnen nodige en voldoende
contextuele verbijzondering zindelijk te beoordelen.
Nota bene, contextuele verbijzondering is onmisbaar om op te lossen
wat te ruim genomen eventueel (nog) tegenstrijdig is. Wat in de ene
context juist is, kan in een andere context ònjuist zijn. Die reële
variëteit moeten we met informatievoorziening niet ontkennen, maar
faciliteren.
[Uit] verschillende axiomatische schema's […] volgt een wezenlijke beperking voor zo'n analogie.
in: aantekening 36.3
De bonus is dat er langs de dimensie voor (meta)theorie helemaal niets Nederlands aan kan, nee, zelfs màg zijn. Dat volgt opnieuw simpel uit de netwerksamenleving als nieuwe wèrkelijkheid. Die houdt niet bij territoriale grenzen op.
in: Semantiek, interoperabiliteit en infrastructuur
[T]he conceptual model occupies the critical position for successful translation: it is a model, both to(ward) and before reality. The first reality lies outside the information set. For it is as if information will be shaped as representation of that reality (and in an operational information system the proposition is that information is indeed registered as if it represents reality). The second reality becomes and, through implementation, is the information set.
in: Metapattern as context orientation: meeting Odell's challenge of object orientation
Uitgaande van het communicatiemodel met twee enneades zijn er
theoretisch 262.144 verschillende definities van informatie. Welke wil
je hebben? Dat aantal — over context gesproken! — verklaart
in elk geval hoe gemakkelijk misverstand ontstaat, juist met verwijzing
naar informatie.
Het lukt dus (ook) praktisch nooit om één universele definitie van
informatie te bereiken. Daarom is hiervoor weer de omkering productief.
Dus, wat is je probleem (lees: situatie)? Daarvoor is dan zus-en-zo
informatiebegrip toepasselijk.
in: Aantekeningen over semiotiek
[H]et schema van de semiotische enneade [maakt] ineens véél duidelijker, wat er allemaal bij stelselmatig modelleren komt kijken, wat er wezenlijk ànders aan is vergeleken met kleinschalig, enkelvoudig toepassingsgericht informatiemodelleren, hoe gewijzigde grondslagen ertoe doen, dat het serieuze opleiding vergt enz. enz.
Als je meent iets goed te kunnen gebruiken, sterker nog, als je gelooft zonder niet verder te komen, moet je zo ‘iets’ axiomatisch positioneren.
Met taal is het alsof je op een boomtak zit. Als je wilt zagen, moet je opletten dat je het aan de ‘goede’ kant doet.
Met die cirkel is ‘gewoon’ bedoeld, dat de uitleg van taal(gebruik) noodzakelijkerwijs gebeurt met taal(gebruik), enzovoort. Het is daarom zinloos om dat (nog) als een probleem te duiden. Er is tòch geen oplossing, punt. Maak het dus niet nodeloos moeilijker. Elke kennisleer, het maakt niet uit of die doorgaat voor een religie, filosofie of theorie, waagt ergens al dan niet uitgesproken een principieel irrationele poging, dat zijn dan ‘haar’ axiomata, om tenminste met ‘iets’ zo redelijk mogelijk vèrder te kunnen.
in: In de hoop op informatiekundig beroepsperspectief
De dialectiek van taal en begrip blijft wel vaker zonder productief bruikbaar resultaat, maar we kùnnen niet anders.
Het lukt niet om de noodzakelijk samenhangende verschillen te vangen met wat we normaal onder een taal verstaan. Ervan uitgaande, principieel òmgekeerd dus, dat iedereen zijn eigen taal moet kunnen blijven spreken, is er zoiets als een metataal nodig. Dat is een taal die ruimte biedt voor uitdrukkingen in, zeg maar, gangbare talen plùs een voorziening om ertùssen verband te vestigen. […] Metapatroon […] is, let wel, niet de zoveelste gangbare taal. Metapatroon onderscheidt zich kwalitatief. Om dat aan te duiden noem ik, ontleend aan de titel van de roman Der Mann ohne Eigenschaften door Robert Musil, het ook wel een taal zònder eigenschappen. Kortom, Metapatroon zèlf bergt opzettelijk a priori géén eigenschappen e.d. Pas op die manier is de openheid voor het modelleren van reële, samenhangende betekenissenvariëteit geborgd.
in: Infrastructuur voor maatschappelijk informatieverkeer
Wat mij betreft is het pràktisch een kwestie van passende variëteit. Ja, verschijnselen zijn veranderlijk. Is het mogelijk om die veranderlijkheid geordend te beschouwen, als het ware op één manier vanàf een apart verondersteld (beschouwings)niveau? Of moet er nòg een niveau ‘bij’ enzovoort? Tot dusver ‘doet’ Metapatroon het met één zo’n beschouwingsniveau, maar of dat voor passende variëteit genoeg is en blijft, houd ik principieel open.
in: Metapatroon met rijkere vormwetten voor conceptueel modelleren op stelselschaal
The move from analysis to design emphasizes that Metapattern is oriented at human use of technology. When information management is still approached from a limited technological perspective, there simply is no paradigm shift possible and our information space continues to develop into chaos.
in: Open conceptual modeling with Metapattern
Metapattern limits what needs to be adjusted to the particular situated object, only. What Metapattern optimally helps to avoid are changes in information and its structure for which no actual events have occurred as their cause. The paradigm of situated objects and their unambiguous behavior keeps information in as tight as possible correspondence with … facts.
in: Modifying Object-Role Modeling into Situated-Object-Behavior Modeling with Metapattern
Because the favored language mode for developing and communicating models is visual, in the book Metapattern the formalization is to a large extent expressed visually, too.
in: Get into the rhythm of Metapattern
What follows from […] the dia-enneadic framework is that there is no single philosophy of information. As there are different concepts of information, each valid for some — type of — situation, there is a corresponding number of ‘philosophies.’ That’s why for an overview you have to shift to a metaperspective, i.e. a model helping you recognize relevant configurations as various situations demand. As in physics, a paradigm shift into relativity is in order.
in: note 47.17
Indeed, what we now habitually call information has already been studied as a phenomenon albeit ‘under’ a different name. What I take as a synonym is ‘sign’ which both opens much earlier philosophy and widens the current field.
in: note 47.18
[D]efinitions of meaning involve definitions of information, vice versa. The same goes for definitions of sign, communication, et cetera. As the dia-enneadic model suggests a host of definitions of information, it should immediately help you to an inventory of definitions of meaning, too.
in: note 47.20
Are you familiar with Robert Musil’s novel The Man without Qualities? My ‘qualification’ of Metapattern is a.o. that it is a modeling language without qualities. By that I mean that I’ve tried to keep a priori meanings as much as possible out of it. For that is the only way for a language to acquire the potential to express the largest imaginable variety of meanings with it.
in: note 47.29
Aan Metapatroon ligt een systeemtheorie ten grondslag met een gevarieerder axiomatisch schema dan geldt voor de thans nog gangbare systeemtheorie.
We zijn meta als hoger gaan duiden, maar oorspronkelijk betekent het: naast. Een metamodel is dus niets meer of minder dan een legenda voor een (land)kaart, zeg maar een leeswijzer.
[W]at is modelleren eigenlijk? En wanneer is dat ook nogeens
conceptueel? Is er soms conceptueel aan, (om)dat de modelleur zijn, zeg
maar, hersens erbij gebruikt? Zo ja, dan is de verbijzondering tot
conceptueel overbodig. Het opstellen van enig model vergt immers bij
uitstek cognitieve inspanning.
Conceptueel betekent volgens deze context wèl, dat het resulterende
model bedoeld is als weergave van … concepten. Bovendien geldt
zo’n model als concepten- ofwel begrippensystéém. Met concepten
als elementen kunnen ertussen relaties bestaan.
in: Ander metaconcept, enzovoort
Zo’n theorie is er nog altijd niet, althans niet in enkelvoud. Mijn nog sterkere stelling luidt dat een ènkele theorie ook helemaal niet kàn. Dat ligt au fond aan de verschillende concept-concepten (hier verder: metaconcepten resp. basisbegrippen). Want een bepaald concept van concept, een metaconcept, dus, ‘heeft’ dienovereenkomstig o.a. een theorie, of zeg ook maar weer een concept, van wat een semantisch netwerk ‘is, ’ enzovoort.
in: Ander metaconcept, enzovoort
Subjectiviteit telt daarenboven al naar gelang wat — er is geen ontsnappen aan voor wie modelleert — subjectief telt als verband volgens oorzaak en gevolg. Dat varieert van massa (exemplarisch: botsende biljartballen) via prikkel (met eigen energievoorraad versterkt het object de prikkel tot reactie) tot teken (dat het subject gemotiveerd verwerkt resulterend in handeling).
in: Ander metaconcept, enzovoort
En fundamenteler dan verschil tussen metaconcepten voor ontologie ‘bestaat’ m.i. niet. Metapatroon is een modelleermethode/-taal die teruggaat tot een ànder metaconcept: subjectief situationisme (met de semiotische enneade als een model dáárvan, een metamodel, dus). […] En omdat Metapatroon kwalitatief ànders is, gaat er onlosmakelijk een andere opvatting van conceptueel model c.q. semantisch netwerk mee gepaard.
in: Ander metaconcept, enzovoort
We can only claim to avoid ambiguity with a model on the basis of a metamodel (also read: framework) suggesting correspondence. Of course, the so-called correspondence theory of language has been rightfully criticized. I assert that it is not the idea of correspondence that is at fault. Instead, the concept of language so far applied has been far too simplistic. [… A] revised, enneadic correspondence theory of language improves both relevance and rigor.
in: Metapattern for complementarity modeling
Overgangen zijn onvermijdelijk voor wie — een concept als — uitdrukking aan de orde stelt.
in: Kritiek op de mystiek van Foucaults veldwerk
Het is daarentegen een subject dat zich gedraagt, inclusief voortbrenging van tekens. Als zoiets als een metaregel — principieel, dus — geldt, dat zijn gedrag situationeel verbijzonderd is.
in: Kritiek op de mystiek van Foucaults veldwerk
[A]an de hand van de enneade [heb ik er] geen enkele moeite (meer) mee [… D]ankzij onderscheid op basis van drie dimensies/categorieën is context een tekenbegrip, nota bene niet te verwarren met motief en/of situatie.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Het zou toch evident moeten zijn dat zulk aanpassings- en leervermogen evolutionair voordeel biedt, wat m.i. zwaar telt om de enneade als redelijk metamodel voor cognitieve dynamiek te veronderstellen.
in: Differentiële informatiekunde
In fact, the formal expression of relationships between theories with more or less explanatory power is straightforward. [… S]uppose that the metamodel of the theory known as allowing for the most elaborate both scope and precision exhibits n elements (here, also read: categories). Then, every subset entails a more limited theory. There are 2n such subsets, of course in various degrees of relevance and consistency.
in: Contextualism means selectivity
Over impliciet gesproken, zònder nodige en voldoende beperking (lees ook: precisering) van bereik kunnen betekenissen van één en dezelfde term inderdaad alle kanten opgaan.
in: Snoeiwerk
Zo onderscheidt Arthur Schopenhauer (1788-1860) allereerst verschillende oorzaaksoorten. Dat geeft aanleiding tot een verklaringskader pèr soort, wat per saldo alweer veel eenduidiger lukt. In een bepaald opzicht gelden ook die soorten als evenzovele ... “opzichten,” wat verband ertussen helpt vestigen en nota bene niet met tegenspraak is te verwarren.
Het is juist de crux om punt en relatie te harmoniseren, […] waarvoor dan wederom één term past. Zo ‘ontstaat’ een situationeel object uit enerzijds (een) object-als-situatie, anderzijds (een) object-als-object. Aldus ‘is’ dat situationele object hùn relatie. Maar daardoor ‘is’ het tegelijk-op-zijn-beurt een … object met veelbetekenend potentieel van dien. Wat de ene term ervoor betekent, volgt eenduidig uit het veronderstelde “verband” à la metaregel.
in: Motief en norm
[E]en theorie voor kwalitatief grotere variëteit [kan] principieel nooit begrijpelijk enz. zijn volgens — de elementen annex termen van — een theorie voor kwalitatief kleinere variëteit. Om daarvoor in dit geval categorisch àf te zien van de term teken vind ik echter een ronduit verkeerd idee.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
Maar taal brengt geen tekens voort. Dat doen taalgebruikers. De ene taalgebruiker probeert met een teken een andere taalgebruiker tot inschikkelijkheid te ‘bewegen. ’ Daarom geldt teken als oorzaaksoort sui generis of, beter gezegd, een aspect èn fase in dia-enneadische dynamiek.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
With Metapattern, I had already developed a formalism for contextualism — subjective situationism as I called it, still largely unaware of contextualistic literature — and through Peirce (and Schopenhauer on the will; please note that Schopenhauer takes care of phenomenology, too) I arrived at a metatheory symbolized by the (dia-)ennead. And I am still in the process of figuring out what its gist is …
in: note 53.11
[I]ts balancing potential lies in the concept of context. The requirement of minimalism comes from an emphasis on metatheory. As such it may not run the danger of overlapping with any of the theories it is supposed to allow as object of study. On the other hand, as a theory in its own right it should not entirely lack concepts, or it would be void. Then, what is ‘left’ are primarily, say, metaconcepts form which other theories may be explained and/or constructed. At the ‘level’ of formism, that is why I qualify Metapattern as a language without properties (after the title of the book The Man without Qualities by Robert Musil). Metapattern enables specification of properties, but doesn’t prescribe them in any way. Thus, it can be taken in all directions.
in: note 53.13
I have tried to argue that contextualism should then be fitted with a, say, dual nature. It is both theory and metatheory. Can that be? Well, not as long as we remain committed to a so-called first-order perspective. What we ‘just’ need to do, is to reposition our inescapable irrationality (also read: axioms). Yes, it is irrational to have a theory converge with metatheory. But it helps … You may compare it to zero in a number system. Zero is not ‘really’ a number, but it helps to establish a … system.
in: note 53.14
De semiotische wending maakt ook intersubjectiviteit concreter dan Husserl beschrijft. Als basisschema voor dynamiek van semiosis heb ik een zgn dia-enneade voorgesteld. Dat geldt voor zowel inter- als intrasubjectiviteit.
in: Onvooringenomenheid is geen optie
Indien een object variabel gedrag mede door eigen semiosis bepaalt, geldt het als subject. Uiteraard besef ik dat door elkaar gebruiken van de termen object en subject tot verwarring kan leiden. Waar Peirce al op wijst, is de verhouding ertussen met teken als bemiddelend element. Als radicale leer helpt zowel realisme als idealisme niet verder. Evenwicht laat zich met een contragram duiden: het object van het subject is het subject van het object. Die verhouding geldt onveranderd volgens de enneade. De woordkeuze is dus een kwestie van perspectief (lees ook: relevant geachte situatie). Dat gaat inderdaad vaak mis door signatuur èn context in één en dezèlfde term te proppen. Voor de daardoor eventueel veroorzaakte verwarring verontschuldig ik me.
De prikkel is de oorzaaksoort voor cybernetische benadering. Het teken hoort bij de psychologische benadering. […] Inderdaad, vergeleken met botsingsystemen volgens klassieke natuurkunde heeft cybernetica een volle orde van variëteit méér te bieden (zoals willekeurige ééndimensionale ruimten passen in de tweedimensionale ruimte) .
Een tekentheorie is noodzakelijkerwijs reflexief. Aan de uitdrukking enz. ervan ligt immers een tekentheorie ten grondslag; zij heeft haarzelf dus consequent nodig.
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
Ik bepleit sterk formalisme in/voor uitdrukking. Maar zo’n formalisme staat niet apart. Daarentegen kan resp. moet voor èlk axiomatisch schema een dienovereenkomstig uitdrukkingsformalisme worden ontwikkeld. Het is dus niet zo, dat teleologie ergens ànders een passend formalisme kan opdoen. (Ook) teleologie is sui generis en vergt daarom een ‘eigen’ formalisme.
Eeuwige wederkeer [à la] Friedrich Nietzsche herhaaldelijk […] zit ’m door mij nader geduid in semiosis als (meta)systeem dat juist daardoor tot alsmaar verschillende uitkomsten leidt.
in: In alle staten
De oriëntatie is primair pragmatisch. Immers, ik herhaal, èlk teken is … En als grammatica vooral tekenstructuur resp. -ontleding betreft, omvat zij context als integraal en integrerend onderdeel van teken. […] Wat mij betreft geeft gangbare grammatica geen rekenschap van tekengedrag volgens gemotiveerd concept gericht op inschikkelijkheid door — gedrag van — een ànder subject.
[E]volutionair invariant vind ik dat èlk teken … Die aanname is niet in strijd met variëteit van teken, integendeel.
Nota bene, een conceptueel model als — cruciaal onderdeel van — het ontwerp van voorzieningen ter facilitering van informatieverkeer is altijd zo’n verhaal over hoe de wereld in elkaar zit en werkt. Indien het alweer minder gebrekkig is om reële variëteit interdependent op te vatten, schiet naïef atomisme uiteraard (!) voor passende variëteit tekort. Dan is methodisch eveneens interdependentie pas … passend.
in: Ken uw klassieken, moderne informatiekunde is anders!
De vraag is o.a. wat er overblijft van taal- resp. redekundige
ontleding. Die mikken immers op vaste categorieën. Maar zodra
situationele gedragsverbijzondering geldt, hebben juist dergelijke
categorieën geen zin meer. Tja, aan welke taalkundige ga ik dat
proberen uit te leggen? Wie zou er verder tijd aan willen
besteden?
Iets is altijd contingent. Hoe origineel is dat idee trouwens?
Natuurlijk zijn allang allerlei taaltheorieën opgesteld met ruimer
bereik dan een ènkel woord, een ènkele zin e.d. Wat m.i. eraan
ontbreekt, is de radicale veronderstelling dat èlk teken een verzoek
tot inschikkelijkheid is. Wacht eens even! Is dàt dan geen vaste
categorie? Als veronderstelling heet dat een metacategorie (en daar
komen we nooit omheen). Daarvan moeten we er niet te veel hebben, maar
evenmin te weinig. En het blijft ergens afhankelijk van, te weten van
hoe veel resp. weinig binnen het dienovereenkomstige kader moet passen.
Als iemand stelt dat het ware kader niet ruimer is dan een ènkel woord,
bijvoorbeeld, is meteen duidelijk wat z/hij doet met een voorstel dat
ruimer mikt: helemaal niets.
Wat mij betreft is juist voor een algemene tekentheorie/-leer volstrekt irrelevant wat al dan niet als wetenschap geldt. De beperking tot een ook nogeens beperkte wetenschapsopvatting levert juist géén grondslagen voor een algemene tekenleer. […]Mijn opvatting is, dat taal uitsluitend dient ter afstemming van gedrag. Nogmaals, èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. Ook zo doet iemand een propositie, maw een (voor)stellling, te weten om bevestiging ervan door de geadresseerde te verkrijgen. Ik zou zeggen dat zelfs vooral onder de noemer van wetenschap de verzoeken tot inschikkelijkheid het meest uitgesproken over en weer vliegen. […] Ik benadruk, door een ànder idee van semiotiek, dat wetenschap géén bijzondere status heeft c.q. verdient wat tekenleer betreft.
Elk teken, wellicht is het duidelijker om van elke tekengebeurtenis te spreken, dwz aparte beweging in tekenverkeer, betreft “relationships mediated,” en elke deelnemer vertrekt daarbij vanuit resp. komt daarbij tot eigen momentane gemotiveerde concepten. […] Voor dat inzicht moet echter nader onderscheid in onlosmakelijke samenhangende axiomatische elementen gemaakt èn gevolgd zijn.
[H]et is zelfs volstrekt logisch dat inzicht in samenhang blijft ontbreken, zolang dat moet komen van ònverenigbare referentiekaders. Er is kennelijk behoefte aan een alweer ruimer bemeten discipline, dus met een passend axiomatisch stelsel waarin de desbetreffende “samenhang” besloten ligt. Daarvoor is het noodzakelijk de oorspronkelijke discipline(s) te verlaten. Je moet maar durven. [… T]ucht volgens zgn vakgebied verklaart natuurlijk grotendeels wèl waarom principiële(re) vernieuwing vrijwel altijd, zeg maar, òndisciplinair gebeurt (en netzo steevast disciplinaire weerstand ontmoet). […] Wat als ik zo’n ruimere theorie voorstel, noem ik — semiotiek van — subjectief situationisme met de semiotische enneade als basisschema[. …] Het begint ermee om onderscheid te maken tussen teken als oorzaaksoort en feitelijke gedraging. Qua oorzaaksoort zit er géén ontwikkeling in teken. Op z’n enneadisch betreft een teken principieel een configuratie van signatuur en context. (Hier laat ik element intext langs de tekendimensie resp. het tekenmoment van de enneadische dynamiek buiten beschouwing.) Een subject is immers evolutionair ingericht voor situationeel variabel gedrag. De mate waarin behoefte aan die plasticiteit bestaat, hangt — dus — af van — subjectieve ervaring van — situationele variëteit. [… Aan] cirkelredeneringen […] is […] voor axioma’s geen ontkomen aan. Hoe dan ook, een subject is met zijn gedrag situationeel niet louter reactief, maar kan ermee een situatie — proberen te — wijzigen. Voorzover dat leidt tot — ervaring van — vooralsnog onbekende situaties, neemt variëteit èxtra toe.
Langs de veronderstelde tekendimensie corresponderend met annex
bemiddelend tussen situatie en motief is context ònderdeel van een
teken, samen met signatuur. Het is pas als zo’n configuratie dat
èlk teken specifiek kan worden opgevat[. …] Hoe je in elk geval
alweer veel verder komt, klopt, is met de enneade. Dat zou je een
cognitief metaconstruct kunnen noemen. Als zodanig toont de enneade de
structuur van feitelijke “cognitieve constructen.” Nodige
en “voldoende specificiteit” ontleent elk feitelijk
construct aan het — recursieve — verbijzonderingsbeginsel.
Dat klinkt ingewikkeld, maar de winst is doorgezette eenvoud omdat
allerlei verschijnselmatige deeltheorieën vermeden kunnen blijven. En
met Metapatroon laten zich daadwerkelijke constructen ook nogeens
samenhangend methodisch modelleren.
Mijn hypothese luidt, nogmaals, dat er één cognitief metaconstruct is,
niet meer en niet minder. Zo beweer ik, dat èlk teken een verzoek tot
inschikkelijkheid is. Met de aanname van een ènkel metaconstruct moet
het o.a. de vraag zijn, of allerlei gangbare verschillen wel zo
principieel — houdbaar — zijn. Bijvoorbeeld, is kunst iets
aparts? Ik zou zeggen dat het altijd om een teken gaat, met
kwalificering àls kunst ook weer een teken, enzovoort. Kortom, daar is
— verder — niets bijzonders aan, nou ja, ik zie géén
aanleiding voor een bijbehorend specifiek metaconstruct. Maar als het
cognitieve metaconstruct, zeg maar, generiek is, zie ik géen reden om
een veelvoud van neuronale metaconstructen te veronderstellen, dwz
overeenkomstig — feitelijke variëteit van — cognitieve
constructen.
[S]ubjective situationism supplies necessary and sufficient axioms for a method for conceptual modelling (design of digital facilities for information exchange with full recognition of variety of meanings; also read, disambiguating signs at Internet scale). It’s not just theory, but highly practical. The method is called Metapattern.
in: note 56.17
Het nut van dat (meta)model zie ik in kwalitatief rijkere grondslag voor ontwerp enz. van werktuigen voor gebruik door mensen, dus nota bene niet om er — vergeefse — pogingen mee te ondernemen om onszèlf ‘na te bouwen’ en aldus o.a. een … geestdodender bestaan te verschaffen.
[A]xioma’s die op kleine schaal nog deugen voor begripsvorming, schieten grootschalig met — veranderlijke — variëteit van dien schromelijk tekort. Om “samenleving,” vooruit, doorzichtig te krijgen, moeten de variabele waarden van individuele deelnemers zonodig expliciet worden gemaakt. Daarvoor biedt de semiotische enneade een werkzaam metamodel. Daarvan is Metapatroon (Engels: Metapattern) afgeleid als praktische methode voor conceptuele modellering òngeacht schaal van verkeer.
Wat Peirce’s semiotiek kenmerkt, is dat teken als axiomatisch element toegevoegd is, en wel ter bemiddeling tussen object en interpretant. Dat bemiddelingsbeginsel heb ik voor nadere indeling tot semiotische enneade gehandhaafd. […] Ik volg Peirce dus met de aanname dat voor een subject “een directe relatie” niet bestaat. Waar zulk direct verband wèl bestaat, spreekwoordelijk tussen klotsende biljardballen, gaat het domweg niet om subject(en).
Enneadisch vormen motief, focus en concept onlosmakelijk samen — een — interpretant. Ofwel, een motiefloos concept of, beter gezegd, een motiefloze interpretant bestaat niet.
Ik beschouw de semiotische enneade als zo’n generatief model, dwz metamodel. Daarmee bedoel ik dat verschillende verschijnselen vòlgens zo’n axiomatisch schema zich als evenzovele veranderlijke verbijzonderingen samenhangend laten afleiden, duiden, enzovoort (wat dan methodisch gemodelleerd kan zijn met Metapatroon).
De reële variëteit van betekenissen voor een optimaal maatschappelijk stelsel voor informatieverkeer, inclusief verspreid bijgehouden registers, vergt nu eenmaal een beginsel tot — vestiging van — een àndere orde. Niet ding, maar gedrag moet opbouwend als basisbegrip aangenomen zijn.
in: Gedragsmatig ordeningsbeginsel voor stelselmatige informatiemodellen
Er zijn nu eenmaal ònbegrijpelijke begrippen nodig voor ordening van — andere — begrippen. […] Wat mij betreft ‘telt’ de enneade langs elk van zijn drie dimensies wel zo’n extra ònbegrijpelijk element annex begrip. […] In zgn naïeve zin is de enneade dus ònbegrijpelijk. De enneade wijst immers de veronderstelling (lees ook: het beginsel) àf, dat èlk element apart en absoluut bestáát.
[D]e enige productieve uitweg [bestaat] uit rijkere veronderstellingen. Daarvoor vind ik de semiotische enneade prima voldoen. Met verzoeken tot inschikkelijkheid ermee, dwz pogingen om ook àndere mensen van het nut enz. ervan te overtuigen, of ze op z’n minst eens te laten overwegen welke voordelen ermee kunnen worden bereikt, heb ik tot dusver echter weinig tot niets … bereikt. De ironie wil (!) dat ook — en vooral? — zulk gebrek aan inschikkelijkheid zich volgens subjectief situationisme resp. enneadische semiotiek alweer aannemelijker laat verklaren …
Er moet voorafgaand een antwoord komen op de vraag wàt als logisch geldt. Indien daarvoor als uitgangspunt genomen blijft worden dat de betekenis van de veronderstelling(en) er voor de betekenis van de uitkomst van een zgn logische redenering niet toe doen, komt als paradigma inderdaad slechts radicaal atomisme in aanmerking. En, ja, afgemeten aan atomisme is natuurlijke taal maar een zooitje. Maar dat verandert … natuurlijk, als het uitgangspunt niet langer een algemeen geldige redeneerwijze is, maar dat logisch(er) is wat gedragsafstemming tussen subjecten bevordert. Volkomen misplaatst is dan zulke kritiek op natuurlijke taal.
Volgens de enneade is een motief als zodanig principieel onbegrijpelijk. Want begrip ervan vergt op zijn beurt een … motief, enzovoort. Kortom, er is voor duiding van een onlosmakelijk motivationeel begrip zelfs geen ontkomen aan rationalisering.
Ter ordening van zulke reële variëteit zijn nul-identiteit en situationele identiteit dus zgn metabegrippen. […] Nota bene, met genoemde metabegrippen lever ook ik per saldo uiteraard ook weer een identiteitsbegrip. Daarmee probeer ik te integreren, wat [traditioneel] toch nog vergaand aparte disciplines met dienovereenkomstig verschillende identiteitsbegrippen blijven, [zoals] sociologie, sociale psychologie, psychologie en psychiatrie. [… I]nterdisciplinaire vereniging ontstaat volgens enerzijds nul-identiteit, anderzijds situationele identiteiten met tegelijk nul-identiteit voor samenhang tussen situationele identiteiten. Wat [geldt als] rollen […], is juist volgens het beginsel van situationele gedragsverbijzondering van subjecten nogeens èxtra duidelijk[. …] Overigens berust zo’n gedragspatroon à la rol niet objectief in een systeem, maar resulteert door subjectieve interpretatie, dwz is ook weer onvermijdelijk subjectief-situationeel bepaald èn gericht. […] Wat mij betreft bestaan [overigens] rollen-als-zodanig niet. We doen alsòf met wederzijdse verzoeken tot inschikkelijkheid, en zodoende gedragen we ons ernaar.
Van alles en nog wat kan als axioma gelden. Dat is dus ruimer.
Tegelijk beperkter strekt echter geldigheid ervan.
Maar hoe laat zich dan samenhang tùssen zulke verklaringsgebieden met
bijbehorende verschillen begrijpen? Meta-axioma’s, dus. Klopt,
daar heb je alweer — een geval van — dynamiek van
verhouding tussen exemplaren en typen … Ik beschouw subjectief
situationisme als bruikbaar meta-axiomatisch schema. Het teken- annex
informatie-aspect zie ik geordend volgens — recursieve —
contextuele verbijzondering. En dáárvoor dient Metapatroon als
modelleermethode, waarmee dus — variëteit van —
willekeurige verschijnselen e.d. in één model samenhangend kunnen
worden beschreven.
Vanwege verschillen acht ik een metatheorie nog wel redelijk haalbaar. [… Het] model van dia-enneadische dynamiek [telt daarvoor] corresponderende, elk voorts recursief gedachte, geledingen van teken, interpretant en feit. Pas dankzij zulke configureerbaarheid is interdependente gedragsvariëteit alweer duidelijker aanwijsbaar resp. verklaarbaar, en dan natuurlijk niet alleen van mensen.
Met Metapatroon gaat het nog weer ruimer om allerlei, zeg ook maar,
onderwerpen met beschrijvingen van hun gedragingen die verschillen al
naar gelang de situatie inclusief tijdsverloop. Daarvoor heb ik
inderdaad ook een analytische opzet gekozen, maar dan met analytisch
volgens de toepassing op meetkunde, dwz algebraïsch. Een schilder houdt
zich een de beperking van een doek, dus een plat vlak. Zolang z/hij nog
figuratieve herkenning handhaaft, ontkomt z/hij niet aan verwikkeling
van meerdere verhoudingen volgens voor- resp. achtergrond. Dergelijke
“kunstproblemen” zijn überhaupt niet aan de orde dankzij
analytisch-algebraïsche oriëntatie op (betekenissen)variëteit.
Wat kan er concreter en, nota bene, praktischer zijn dan eenduidige
gedragsverbijzondering van een “onderwerp” per situatie?
(Want) problematisering van grondslagen, en ik doe dat met/voor
informatiekunde, is zinloos als doel op zichzelf. Met alweer betere
grondslagen, noem het ook maar theorie, zijn — véél —
betere resultaten haalbaar.
Informatiekundig telt de vormeis kwalitatief ànders. De noodzaak is er immers niet om allerlei krachten tot een ènkele zgn fysieke vorm te laten fuseren. Daarentegen kan voor elke kracht afzonderlijk een daarop toegespitste voorziening worden getroffen. Dat vergt echter wel een — verdere — wijziging van het krachtbegrip. Met Metapatroon ‘vormt’ gedrag het principiële begrip. Daaraan is a priori door-en-door relationeel, dat gedrag resulteert uit samenloop van een object — of een subject — met een situatie.
[Volgens fysica wordt traditioneel] per kracht een situatie veronderstel[d] om vervolgens àl dergelijke situaties te verbinden — rara, maar hoe dan? — tot één, vooruit, hypersituatie[. Daarentegen] veronderstelt Metapatroon per situatie een ervoor kenmerkende krachtenbundeling. Dat is volgens Metapatroon immers wat een situatie uitmaakt. Die bundeling valt desgewenst te ontleden door een situatie op haar beurt als situationeel gedragsobject c.q. —subject op te vatten, dat op zijn beurt dus geldt als samenloop, enzovoort tot een zgn horizon als modelgrens. Dat is het aanvullend relationele beginsel van recursiviteit. Over uitbreidbaarheid gesproken, relevante verschillen staan aldus apart in één en hetzèlfde model, inclusief hun samenhang.
[D]e fysieke vormdwang van gebouwde omgeving [kan] gauw […]
leiden tot veronachtzaming van relevante (leef)aspecten. Zeg ook maar
relevante gedragingen … […] Om methodisch redelijk
overzicht te verkrijgen over de reële variëteit ervan kan —
modellering met — Metapatroon helpen. Het ontwerp tot een ènkele
fysieke vorm, indien onontkoombaar, blijft uiteraard kunst en kunde.
Wel weer nuttig kan Metapatroon m.i. bijdragen aan toetsing van een
bepaald fysiek ontwerp om gevòlgen voor belanghebbenden in de zin van
verwachte bevordering dan wel belemmering van hun variëteit van
gedragingen.
Nogmaals, voor informatiekundige maatregelen bestaat geen fysieke dwang
tot vorméénheid. De geïnventariseerde en tevens ontworpen
gedragsmeervoudigheid kan ‘praktisch’ één-op-één leiden tot
ontwikkeling van dito meervoudige voorzieningen voor informatieverkeer.
Van die informatiekundige vrijheidsgraad blijkt zich echter nog
nauwelijks iemand bewust. Kortzichtig volgt nog alom radicale reductie
van variëteit. Dat werkt nooit.
Peirce wijst op principieel verschil tussen object, interpretant en teken (waarbij teken bemiddelt tussen object en interpretant). Datzelfde onderscheid heb ik voor de semiotische enneade gehandhaafd, maar tussen dimensies/momenten met èlk drie elementen. Aldus schrijf ik ervaring toe aan interpretatie. Ja, dat is óók gedrag, maar dus van een andere orde — enneadisch: langs een andere dimensie/moment — dan gedrag waarvàn het — te weten, als interpretatie — de ervaring is, enzovoort. […] Wat mij betreft leidt de drieledige samenstelling van elke enneadische dimensie pas tot een stelselmatige ordeningsmethode.
I prefer to think of the enneadic theme — or schema, as I myself also refer to it as metamodel — as no more than that, an ennead, period.
in: note 56.24
Ik beschouw beginsel en methode ònlosmakelijk.
Mijn veronderstelling luidt dat voor gedrag samenloop van subject en situatie principieel aan de orde is (waarbij situatie in- tot extern kan variëren), met zgn semiosis — maar niet à la Peirce volgens triade-plus-grond, maar enneadisch — voor ‘feitelijke’ gedragsbepaling, dwz subjectief-situationeel verbijzonderd. Semiosis is en blijft enneadisch gedurende het gehele subjectleven. In zulk structureel opzicht zijn er dus géén (ontwikkel)stadia. Dat lijkt wellicht zo, omdat een subject door semiosis leert, dwz (aan)passend gedrag kan vertonen in alsmaar gevarieerde situaties c.q. situaties aan zijn alsmaar gevarieerde behoeften kan aanpassen. Maar dat is allemaal enneadisch verklaarbaar.
Zo vind ik de — meestal zelfs nog impliciete veronderstellingen — voor zgn informatiekunde allang zelfs verkeerd voor de schaal waarop informatieverkeer met digitale middelen wordt gefaciliteerd. Die schaal is immers wereldwijd, zeg ook maar praktisch ònbegrensd. Zolang digitalisering wordt benut voor aparte zgn toepassingen, èlk kleinschalig, gaat er weinig tot niets mis door ervan uit te gaan dat een betekenis uniform is. Zulke absolute geldigheid gaat per apart gehouden bereik redelijk op. Maar die aanname is onhoudbaar met voorzieningen voor gevarieerde deelnemers aan informatieverkeer, in ook nog eens wisselende hoedanigheden voor verschillende doeleinden. Dan is niet uniformiteit, maar pluriformiteit regel. En die ook nog eens veranderlijk. Dat noodzaakt tot àndere veronderstellingen, ofwel een paradigmawissel.
Op (onder)zoek naar bruikbare grondslagen — een ander woord voor veronderstellingen, axioma’s e.d. — voor informatiekunde op reële maatschappelijk-verkeersschaal ontkwam ik interdisciplinair niet aan taalfilosofie. Volgens mij is èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid[. …] Wie dat als veronderstelling serieus neemt, zo probeer ik ermee te bevorderen, stelt zich alweer kritischer op tegenover wie hem iets zegt. Maar nota bene eveneens tegenover zichzèlf als hij een ànder iets wil zeggen. Dat kan inderdaad (zelf)confronterend zijn. […] Ik teken daarbij aan, dat taalgebruik zowel intra- als intersubjectief niet kàn veranderen. Het dient principieel gedragsafstemming, over en weer middels verzoeken tot inschikkelijkheid (Engels: requests for compliance). En wat mensen vrezen, is niet vermindering van de invloed van taal, maar van hùn invloed om door taal(gebruik) andere mensen te bewegen tot inschikkelijk gedrag mbt hùn motieven.
Omdat informatiekunde een omvattende tekenleer moet zijn, semiotiek dus, betreft enneadische semiotiek c.q. subjectief situationisme in één moeite door mijn metafilosofisch idee.
Wat een gebruiker mbt zijn/haar differentiële gebruik annex gedrag ‘voor’ heeft, noem ik motief. Het is inderdaad altijd maar wat z/hij wil. Maar ja, voor een idee over het verschil èn samenhang tussen o.a. context en motief moet je de semiotische enneade willen begrijpen; dat schema vormt dan weer de grondslag van Metapatroon.
[E]en zgn abstract object betreft eveneens een veronderstelling àls
object. En reden voor zo’n abstractie is nu net om geldigheid
voor een ruim opgevatte situatie te bereiken.
Dit roept de vraag op naar grenzen. Hoe ruim, of juist niet, kan een
situatie worden opgevat? Daarmee is onlosmakelijk de vraag verbonden
naar het samenhangsbereik van de nul-identiteit van een object.
Dergelijke antwoorden moeten als van een andere orde gelden. Dat vergt
zoiets als typenleer. Een methode schrijft zulke antwoorden vóór. Als
zodanig kan zo’n methode daarom een metaobject heten, met een
paradigma dan als metametaobject. Wat mij betreft houdt het daar
trouwens op. Van weersomstuit begint het daar in òmgekeerde richting
dus met veronderstellingen.
Een wiskundige toevoeging houdt in dat er geen grensgeval (lees ook:
overlappende geldigheid) is waar beide theorieën opgaan, maar één en
dezelfde methode (lees ook: metatheorie) die zich al naar gelang de
relevante situatie ‘gedraagt’ vanwege expliciet opgelegde
beperkingen (Engels: constraints) overeenkomstig de situatie in kwestie
(zodat pèr situatie een passende, dienovereenkomstige theorie
‘overblijft’). De gedragsverklaring annex -bepaling van een
object is intrasituationeel positivistisch, en intersituationeel is er
op voorhand niets zinnigs van te zeggen, vooruit, negativistisch.
Intussen kan het een kwestie van passende nauwkeurigheid zijn. De
uitbreiding tot alweer kleinschaliger verschijnselen — of,
omgekeerd, grootschaliger verschijnselen — kan een nodeloos
gemaakt situationeel onderscheid opheffen.
De paradox lost op, doordat de ene metatheorie aanleiding geeft tot allerlei — véél, dus — theorieën.
Mijn idee is dat (her)overweging van veronderstellingen (lees dus ook: metatheorie e.d.) voor een bepaalde vakdiscipline de filosofie vàn dat vak betreft. Als zodanig behoort filosofie tot het vak in kwestie, maar nodigt uit c.q. dwingt tot interdisciplinaire oriëntatie. In de ene richting valt er wellicht van alles en nog wat van andere vakfilosofieën te leren, en in andere richting daaraan bij te dragen. Voor zover ik weet, gebeurt dat nog steeds niet of nauwelijks. Daarbij, nog zachtjes uitgedrukt, helpt het niet om filosofie op haar beurt als aparte vakdiscipline te beschouwen.
Het lijkt mij wel duidelijk dat het robotiseren, of wat het dan ook — niet — is dat — opzettelijk verwarrend? — met een modieuze term aangeduid is, van fragmentarisch ingerichte informatievoorziening principieel niet in samenhang kan resulteren, tenzij de zgn robot met een passend stramien daarvoor uitgerust is. Wat kunstmatige intelligentie e.d. heet, werkt natuurlijk niet, vooruit, ex nihilo. Hoe dan ook moet de vraag zowel gesteld als adequaat beantwoord zijn, hoe doorzichtig de (ver)werking van dat hulpmiddel is.
in: aantekening 69.5
Ik vind dat een zgn wetenschappelijk onderzoeker géén uitzondering vormt op de dialogische aard van interacties. […] Ik begrijp de — noodzaak van — zgn wetenschapsfilosofische argumentatie […] dus niet. [… Want d]oor zgn wetenschap eveneens als praktijk te beschouwen vervalt het onderscheid.
[Volgens] evolutionair perspectief op — het vermogen tot — gedragsafstemming door individuen (lees ook: subjecten) [is k]ennis is geen doel op zichzelf, of laat zich ethiek louter door een kennisopvatting begrijpen. Filosofie? Gedragsoriëntatie acht ik onmisbaar voor zelfs maar een aanzet tot een praktische — methode voor — synthese.
[Voor] opgaven van het treffen van zgn digitale voorzieningen voor
informatieverkeer […] gaat het immers om facilitering van
variëteit, in dit geval van — dynamiek van —
betekenisverschillen in samenhang.
Als modelleermethode voor veranderlijke betekenissenordening op
willekeurige schaal heb ik Metapatroon ontworpen. Daarvoor geldt als
grondslag, zeg ook maar veronderstelling, subjectief
situationisme.
Vanuit semiotiek laat subjectief situationisme zich met een enneade
schematiseren; semiosis als procesverloop heb ik dan met de figuur van
een dia-enneadische opstelling geschetst […]. Aldus dekt de
enneade axiomatisch voor gedrag het verband (!) tussen bepaling en
uitvoering met telkens een teken ter bemiddeling. Dit
bemiddelingsmoment heb ik ontleend aan hoe Charles S. Peirce
(1839-1914) semiosis triadisch duidt. De enneade is ònverminderd
triadisch, zij het dat ik Peirce’s veronderstelde elementen heb
uitgebreid tot dimensies c.q. momenten met èlk drie elementen: drie
maal drie is negen. De aanzet dáárvoor trof ik overigens eveneens bij
Peirce aan. Omdat ik zijn kwalificering van de triade volgens —
wat hij noemt — grond niet eenduidig kan plaatsen, verbond ik èlk
van zijn triadische elementen met een daarmee overeenstemmende
‘grond.’ Dat leverde dus een hexade op. Maar ipv een
tweevoudige geleding had ik voor Metapatroon, langs wat hexadisch al
een tekendimensie blijkt ipv een enkelvoudig teken, eerder productief
een drievoudig onderscheid gemaakt. Die verdrievoudiging tov
Peirce’s triade trok ik voor beide andere dimensies door, voilà,
de semiotische enneade. […] De enneade verklaart waaròm
gedragsbeschrijving methodisch — recursieve — contextuele
signatuurverbijzondering vergt. Gedrag zèlf geldt immers —
recursief — situationeel verbijzonderd. De variëteit van de
beschrijving (lees ook: het model) moet uiteraard stroken met de
variëteit van — wat verondersteld is als — het beschrevene.
Anders is de modelvariëteit niet, zoals dat heet, passend voor de reële
variëteit.
Gelet op de, met excuus voor de pretentieuze term,
variëteitencorrespondentie tussen de enneadische dimensies verschaft de
enneade tevens een theorie van cognitief vermogen.
Sterker nog, elke uitvoering (praktijk) ‘kent’ een grondslag (theorie). Op basis van de enneade zijn mislukkingen met digitalisering van praktijk met zelfs maar het geringste verkeerskarakter, dwz waar variëteit van gedragingen van verkeersdeelnemers en zo door naar variëteit van betekenissen telt, eenvoudig voorspelbaar zolang atomistische veronderstellingen gevolgd blijven. Hardnekkige ‘atomisten’ c.q. wie weigeren het kritieke belang van een paradigma zelfs maar te overwegen zijn echter onbereikbaar voor opbouwend advies; zij nemen iemand prompt zelfs kwalijk wat zij een verstoring van hun project ervaren (en kunnen daaraan dan zelfgenoegzaam, maar des te onbenulliger, hun zoveelste mislukking wijten). […] Aldus bieden begripsmatige atomisten géén ruimte voor een manier waarop het wèl lukt. Maar voor bruikbaar resultaat moet het tòch anders. Ook voor geslaagde digitalisering op stelselschaal is — dus — tot en met een passende theorie nodig.
Dat vergt inderdaad dubbel op nogal nieuwe informatiekundige theorie, maar met de stelselschaal is de opgave van digitale facilitering van informatieverkeer immers ook véél vèrdergaand.
[Onderscheid volgens] situaties en hoedanigheden […] is trouwens helemaal niets nieuws. Zo duiden sociologen de maatschappelijke orde allang.
Metapatroon dient ter modellering van variëteitsdynamiek (ander woord: interdependentie) volgens enneadische semiosis. Voor Metapatroon geldt de enneade als metamodel.
Wat informatie ‘is,’ wordt alom opgevat als beschrijving van een apart bestaand object met eigenschappen die daarom helemaal van hemzèlf ‘zijn.’ De betrekkingen tùssen objecten, indien ze al worden onderkend, zijn secundair. Volgens samenloopdialectiek is dat dus precies òmgekeerd. Een gedraging is principieel relationeel. En er is dialectisch aan dat er altijd twee factoren, niet meer en niet minder, samenlopen: object en situatie. Voor dekking van ònbegrensd ruim werkelijkheidsbereik, door en door stelselmatig dus, volstaat recursiviteit van samenloop zoals methodisch met Metapatroon geformaliseerd.
De clou van dialectiek is nu net dat verschijnselen samenhangen. Daarom moet ook en vooral samenhang praktisch bruikbaar beschreven kunnen worden volgens basisbegrippen. Als voorwaarde zijn zùlke begrippen van samenhang voorzien. Daardoor bieden ze een, zeg maar, metamodel/-structuur dat/die aldus een methode vestigt. Voor Metapatroon komt de methode in de richting van verbijzondering er op neer, dat een gedragsaanduiding kan dienen als object- en/of situatiefactor; samenloop waarin zo’n factor betrokken is, betreft alweer nader verbijzonderd gedrag, enzovoort. In de andere richting is veralgemenisering aan de orde. Dat houdt principieel op met de werkelijkheid-als-geheel. Daarvoor dient per model plaatsvervangend een zgn horizon als opzettelijke grens.
It [i]s the apparent practical absurdity of [the] demand for “everything” that [need] to [be] take[n] seriously, at least for some time when trying to come up with principles for, say, open-ended integrated order for information. [… It led me to] document what I believed to constitute limitlessly practicable modeling principles, indeed, taking a cue from object orientation and pointing out my departure. […] One of my ideas [i]s that, if information is always a sign, vice versa, semiotics should provide the frame of reference. Yes and no. By way of a resounding yes, two sentences by Charles Peirce especially caught my attention. They read: “A sign is something which stands to somebody for something in some respect or capacity […] which I have sometimes called the ground.” Now I had already been reading Arthur Schopenhauer elaborating on will as … ground. And was Metapattern’s concept of context not some … ground, too? […] I felt free to extend [Peirde’s] triad-plus-ground first of all into a hexad and subsequently into an ennead. I had already established, well, to be honest, just for myself, that Metapattern provides for requisite variety in conceptual modeling. But when it is so-called requisite, there should be ‘other’ varieties it agrees with as such. Or? What Peirce’s triad-plus-ground doesn’t yet suggest, is now covered by the semiotic ennead, i.e. full correspondence of varieties between Peirce’s originally assumed triadic elements (developed into the three enneadic dimensions/moments).
in: note 71.9
I find Peirce already more practical for the … purpose of conceptual modeling, as he makes sign explicit as an intermediary element. And, of course, it is precisely this element we must now come to grips with at an unprecedented scale through networked digital technologies. Therefore, it is Peirce’s […] basic idea that I have extended for supplying Metapattern with proper axioms. [… E]ven when he himself did not follow it up, he made what I recognize […] as a crucial suggestion, and I gladly honor him for it.
in: note 71.20
Informatiekundig is atomisme dan klassiek te noemen. Dat is niet geschikt voor modellering volgens de aanname van — het bestaan van — gedragingen door wisselwerking c.q. samenloop.
in: aantekening 72.7
In het Nederlands zijn er de termen datum (meervoud: data), gegeven
en informatie. Ik maak er geen verschil tussen, en mijn voorkeur gaat
uit naar informatie. Voor onderscheid bestaat etymologisch ook geen
reden.
Zo is datum een Latijns woord, met gegeven als Nederlandse vertaling.
Blijkbaar geldt tegelijk ‘iets’ als niet-gegeven. Dat is
betekenis. Terwijl een gegeven voor iedereen hetzèlfde verondersteld
is, en juist daarom gegeven heet, kunnen er verschillende betekenissen
aan toegekend worden. Dus, gegeven een … gegeven of, met een
ander woord, een … datum horen er betekenissen bij.
De verhouding kan ook omgekeerd worden opgevat, dus uitgaande van een
betekenis. Als zodanig heeft iemand een betekenis, zeg maar, in zijn
hoofd. Met betekenis wordt inhoud geassocieerd. Om een betekenis uit te
drukken moet er dus vorm aan ‘gegeven’ worden; in-form-atie
is zulke vorm-van-inhoud.
Dus, of ‘iets’ data, gegeven(s) dan wel informatie genoemd
wordt, daarbij gaat het principieel om een uitdrukking van
betekenis.
Natuurlijk gebeurt het dat een term allerlei betekenissen kan
verkrijgen. Telkens verduidelijkt dan de context wèlke betekenis aan de
orde is. Zo is het de vraag of de respectievelijke termen data,
gegeven(s) en informatie tegenwoordig met evenzovele verschillende
contexten stroken. Terwijl data en gegeven(s) blijven gelden als
elkaars synoniem, zou het op zoiets als basis van data/gegevens met
informatie voor iemand qua kennis om iets nieuws èn nuttigs moeten
gaan. Die toespitsing vind ik verwarrend. Want hoe wéét iemand dat
z/hij voordeel heeft? Dan zal z/hij toch eerst nodige en voldoende zgn
data/gegevens moeten kennen om vervòlgens pas te kunnen beoordelen wat
daarvan bij die gelegenheid voor haar/hem informatie … was.
Zo bedoel ik juist volgens semiotisch-enneadische dynamiek als enkele regelstructuur met ruimst denkbaar bereik de verweven veelheid van unieke verschijnselen te duiden met Metapatroon als bijbehorende beschrijvingsmethode.
Tja, informatiekunde is feitelijk slechts een ander woord voor … semiotiek.
Organisme? Indien er niet aan valt te ontkomen, is het wederom
praktisch om een cirkelredenering ronduit te erkennen. Zo houd ik
enneadische dynamiek karakteristiek voor een organisme (lees ook:
subject). […] Wat mij betreft is een organisme een …
organisme omdat het zich door cognitief vermogen naar wisselende
omstandigheden kan richten tot en met […] probeert omstandigheden
te wijzigen. […]
Naar mijn idee kan de enneade juist helpen om verschillen evenwichtig
te waarderen. De situationele gedragsdifferentiatie verlost duiding
c.q. waardering van menselijke superioriteitswaan. Sterker nog,
gradatie is ‘natuurlijk’ … multisituationeel. En het
lijkt mij precies ònderscheid tussen soorten van organismen uit te
maken, dat leden van de ene soort zich èrgens aangepaster e.d. kunnen
— want mede dankzij hun cognitie — gedragen dan leden van
andere soorten. […]
Oh ja, de enneade veronderstelt tevens een veel ruimere taalopvatting
(en daarom was het mij als informatiekundige op zoek naar grondslagen
voor methodische ordening van dynamiek van betekenissenvariëteit
oorspronkelijk te doen). Evolutionaire continuïteit onder noemer van
taal omvat àlles dat een organisme als teken laat gelden. Dat bereik
moet volgens een Peirceaanse wisselwerkingshypothese immers stroken met
dat van zowel gedrag als cognitie. Noem dat ook maar evolutionaire
logica.
[A]nalyse [bestaat] niet […] zònder grondslag met bijbehorend, toegegeven, vaak impliciet, formalisme. Ofwel, grondslag annex formalisme moet op voorhand rècht doen aan situationeel verbijzonderd betekenisaspect. Maar als er al aandacht voor het betekenisaspect van taal(gebruik) is, heerst vrijwel alom — en impliciet — nog de waarheidsoriëntatie van betekenis (ipv expliciete oriëntatie volgens gedragingenafstemming). Dat heet dan semantiek en wordt prompt vernauwd tot — zelfs een primitieve vorm van — lexicologie ipv verruimd tot, herstel, vervangen door enneadische pragmatiek.
in: aantekening 76.1
Wat mij betreft zijn er zelfs oneindig vele, en het gaat maar door, daadwerkelijke, vooruit, symbolische vormen. Ik vind ze echter zowel afleidbaar van als herleidbaar tot een ènkele, laat ik die hier dan maar noemen, symbolische metavorm. Daar zitten géén categorieën als het ware tùssen. Vo[or] dat nota bene enkelvoud van metavorm, een axiomatisch schema dat ik als enneade uitdruk, […] ben [ik] uitgegaan van hoe Charles Peirce (1839-1914) semiosis voorstelt volgens gekwalificeerde elementen in ònlosmakelijke samenhang. Naar zijn idee bemiddelt een teken — tussen — een interpretant en een object. Ter kwalificering dient, aldus Peirce, een grond. Een dergelijke triade plùs grond heb ik uitgebreid tot een enneade, dwz negen onderling ònlosmakelijk veronderstelde elementen. Het cognitieve moment (Peirce: interpretant) dient een subject zoals een mens ter oriëntatie waarnaar z/hij zich volgens het feitelijk moment dan gedraagt. Telkens, over èn weer, bemiddelt tekenmoment tussen feitelijk en cognitief moment.
Oriëntatie van ‘iets’ op ‘eigen’
(voort)bestaan kent volgens Arthur Schopenhauer (1788-1860) één,
inderdaad, principe: wil. Over contextueel duidbare variëteit
gesproken, dat betekent nota bene niet dat als enig
“principe” de wil een “vaste” waarde
heeft.
Ik veronderstel dat een ‘iets’ over actief
aanpassingsvermogen beschikt indien ‘het’ mede door
zèlfbepaald gedrag enige bestaanscontinuïteit probeert te bereiken
onder wisselende omstandigheden. Bijvoorbeeld een steenblok heeft op
z’n Schopenhauers dus weliswaar een wil, maar zijn vermogen tot
aanpassing aan omstandigheden acht — ook — ik passief.
Ofwel, zo’n blok òndergaat omstandigheden; het is een object. Een
object is niet in staat om zichzèlf, maw door zèlf voortgebrachte
beweging, te veranderen, laat staan om daardoor — overige —
omstandigheden te beïnvloeden.
Een subject is dan een object dat tevens omstandigheden als het ware
kan bewerken. En het is juist de crux van actief aanpassingsvermogen
dat een subject daarmee ook en vooral zijn wilswaarden naar
omstandigheden kan variëren. Volgens telkens een
wil-naar-omstandigheden bepaalt een subject mede zijn
gedrag-naar-omstandigheden, met eveneens eventuele wijziging van
wil-naar-omstandigheden tot gevolg, enzovoort. Ik noem — een
waarde van — wil-naar-omstandigheden kortweg — een —
motief.
Een subject benut voor aanpassing aan — inclusief verandering van
— omstandigheden o.a. zijn ervaring(en) van omstandigheden. Zijn
waarnemingen zijn onvermijdelijk selectief, want eveneens nader gericht
volgens momentane motieven.
Wat een subject waarneemt, is telkens een teken. Door motivationele
gerichtheid neemt het subject niet àlles waar, maar slechts …
omstandigheden, zeg ook maar een situatie. Tegen een situationele
achtergrond treedt voor hem dan — een — objectgedrag op de
voorgrond. Het teken in kwestie ìs uiteraard niet wat het voorstelt.
Evenmin ìs het echter die voorstelling.
[… D]e relatie tussen denken en werkelijkheid [vergt ter
verklaring enzovoort] een omvattend(er) principe […]. De aanzet
dáárvoor heeft Charles S. Peirce (1839-1914) verschaft. Hij vermijdt
reductie door teken als bemiddelend element tùssen de elementen, zoals
hij ze noemt, object en interpretant te positioneren. Dat maakt hun
verband volgens hem ònlosmakelijk.
Onduidelijk is Peirce m.i. echter gebleven over de noodzakelijke
oriënteringsfactor. Weliswaar oppert hij daarvoor grond, maar laat na
te verklaren hoe grond zich netzo onlosmakelijk verhoudt tot teken,
object en/of interpretant. Ik heb er ‘maar’ van gemaakt,
[…] dat ze alledrie wel een (achter)grondelement kunnen
gebruiken. Vervolgens heb ik èlk van de drie aldus veronderstelde
elementenparen op hun beurt voorzien van een bemiddelingselement.
Voilà, een ennade.
Een ontwerp moet leiden tot deels digitale voorzieningen, bij
voorkeur meteen infrastructurele, voor informatieverkeer. Dat is een
pràktische opgave. Ofwel, zulke voorzieningen moeten deugdelijk —
blijven — functioneren, punt. We schieten dus niets op met een
informatiekundige ontwerpleer die erop neerkomt dat informatiekundig
ontwerpen ònmogelijk is. Wij komen er niet omheen om digitale
technologieën zo niet als dominant, maar dan tenminste als alom
beschikbaar te aanvaarden. Kortom, hoe gaan we met gebruik daarvan
opbouwend om met, vooruit, plurale identiteiten?
Mijn grondslagenvoorstel duid ik aan als subjectief situationisme.
in: note 77.51
Ik probeer een woord niet te letterlijk te — blijven —
nemen. Dat biedt ook en vooral voor andere betekenis(sen) van
eigenschap een opening. […] Wat a[n]d[er]s aan de aandacht
ontsnapt, is het geldigheidsbereik. Stilzwijgend wordt dat doorgaans
absoluut verondersteld. Dat is dan altijd ten onrechte. […] Maar
ook scheiding beschouw ik wederom niet absoluut. Ik houd het erop, dat
gedrag telkens resulteert uit samenloop van een subject en een
situatie. En gedrag betreft een combinatie van eigenschappen. Ofwel,
het ‘eigen’ van eigenschappen geldt niet in absolute zin
een subject, maar èlke subjectief-situationele samenloop is wat
eigenschappen aangaat feitelijk … eigenlijk. […]
[Kortom, i]k heb de m.i. onontwarbare knoop ‘domweg’
doorgehakt en in plaats daarvan voor eigenschap de betrekkelijkheid van
samenloopbetekenis verondersteld. Ik aanvaard ‘domweg,’ dat
een redelijke verklaring voor àlles onhaalbaar is. Heel pràktisch,
(want) dat laat immers méér verklaren, enzovoort.
in: note 77.70
Daar valt dan toch systeem voor te bedenken door tevens situatie als gedragsbepalende (f)actor te erkennen? Met telkens een wirwar van verschijnselen zou ik ook niet weten welke veralgemenisering als formalisme steekhoudend is. Door wat samenloopt met een subject … verdicht en aldus enkelvoudig als een situatie te beschouwen blijkt elk verschijnsel te duiden als uit zulke samenloop resulterend gedrag. Door recursiviteit van telkens tweeledige samenloop laat zich willekeurige variëteit omvatten; als dienovereenkomstig stelselmatige modelleermethode heb ik Metapatroon ontworpen.
in: note 77.70
Zo […] versta ik onder het ‘object’ van informatiekunde vooral het ontwerp van ordening van relevante betekenissenvariëteit.
in: note 77.82
Wat mij betreft kan subjectief situationisme op z’n semiotisch dienen als grondslag voor willekeurige gedragswetenschap. […] Dankzij een véél algemener bruikbare grondslag zoals in schema samengevat met de semiotische enneade, […] valt meer samenhang te veronderstellen, verklaren enzovoort tùssen die onderwerpen èn wat allemaal verder gedragsdynamiek betreft. D[at] volgt de aanzet door Charles S. Peirce om teken (Engels: sign) er als bemiddelend element in op te nemen. Vervolgens heb ik Peirce’s aanduiding van grond naar zijn drieledigheid gedifferentieerd èn elk van de drie aldus resulterende dimensies/momenten voorzien van een, zeg maar, scharnierelement. […] Waarvoor ik die grondslag benut resp. aanbeveel, is voor verbetering van informatiekundig ontwerp. (Pas) met Metapatroon als bijbehorende modelleermethode kan willekeurige betekenissenvariëteit eenduidig worden geordend [met tevens] recursiviteit van zgn contextuele verbijzondering […] als methodisch beginsel […]. Dat werkt ook, nogmaals, verbindend tussen wat allemaal kortzichtig als aparte vakdiscipline(tje)s beoefend blijft worden.
in: note 77.90
Wat telt, is de noodzaak van facilitering van veranderlijk meervoud (!) van gedragingen. [— M]et subjectief situationisme op z’n enneadisch [is daarvoor] een vergaand geschikt zgn begrippenapparaat ontworpen [—], met daarvan afgeleid ontwerp van Metapatroon als geschikte modelleer- annex ontwerptaal.
Sinds het ontwerp van de enneade doe ik vergelijkend onderzoek naar grondslagen. Ik heb nog niets kunnen ontdekken dat ontologie, epistemologie en semiotiek op die manier verenigt resp. op elkaar betrekt.
Wat mij betreft kunnen en moeten dergelijke bevindingen ‘gewoon’ worden dóórgezet naar informatiekunde als vakdiscipline van het modelleren van o.a. menselijke gedragingen op de reële schaal van maatschappelijk verkeer.
Zo’n opvatting ontmoet prompt weerstand in zgn
wetenschappelijke kringen, althans zolang slechts pure objectiviteit
— wat dat ook is — telt als wetenschappelijk en daarom
àlles dat subjectief is moet worden bestreden. Alsof die strijd
òngemotiveerd is … Wat zgn wetenschappers daarbij veronachtzamen,
is onderscheid tussen verschijnselen die zij als ònderwerp beschouwen
en hun beschouwend kader (lees ook: theorie e.d.). Ik zou zeggen, dat
een subjectief aandeel onmogelijk valt te ontkennen wat — het
verschijnsel van — gedrag door een … subject betreft. Wie
dat denkt te denken, neemt zichzèlf eveneens als wetenschapper niet
serieus omdat het dan niets zou uitmaken wat z/hij onderzoekt
enzovoort. Het gaat erom als reëel ervaren verschillen van
verschijnselen redelijkerwijs te — kunnen — verklaren
enzovoort. Daarvoor moet een bruikbaar verklaringskader ‘als het
ware’ gelden als een àndersoortig verschijnsel. Op zijn beurt is
en blijft ook daarvoor enige subjectiviteit onvermijdelijk, maar tov de
verschijnselen die ermee verklaard worden probeert — nota bene de
verklaarder met — dat kader te abstraheren van de subjectiviteit
die z/hij mede kenmerkend voor die verschijnselen veronderstelt. De
objectiviteit van een zgn wetenschappelijke theorie is altijd
betrekkelijk.
Zo is ook Metapatroon betrekkelijk objectief. Als methode kunnen
subjectief-situationele betekenissen er samenhangend mee worden
geordend. Is Metapatroon daarmee absoluut geldig? Nee, maar dat is dus
geen ènkele methode annex theorie. Als bezwaar tegen welke methode dan
ook is het ontbreken van absolute geldigheid géén steekhoudend
argument. Zo is en blijft ook elke modelleermethode betrekkelijk
geldig. De feitelijke veronachtzaming van subjectieve betekenisaandelen
door — gebruikers van — tot dusver gangbare methoden voor
zgn conceptuele modellering maakt ze ‘objectief’ juist
òngeschikt.
Wat kunnen we voorafgaand en algemener onder informatiekunde
verstaan? Ik stel voor om allereerst dááraan verduidelijking te wijden
als synoniem van tekenleer, zeg ook maar semiotiek.
Dus, informatie is een teken (Engels: sign). In praktisch opzicht moet
dan de vraag luiden, waartoe een teken dient. Antwoord: afstemming van
gedrag. De één brengt een teken voort en richt dat tot de ànder met de
bedoeling om die ànder tot gedrag te bewegen zoals de één dat passend
bij het zijne (lees uiteraard ook: hare) oordeelt. Klopt, vaak gaat het
erom de ànder iets te laten doen, waarvoor de één dan zèlf géén moeite
meer hoeft te nemen (afgezien van zijn ‘investering’ in het
opmaken en overdragen van het desbetreffende teken). Maar de één kan de
ànder ook vooral willen hèlpen. […]
Oh ja, vaak is de ànder wederom de één zèlf, ofwel niet inter- maar
intrasubjectief om zichzèlf daadwerkelijk te laten handelen.
[…]
Zodra je informatie, nota bene èlke informatie, principieel als
afstemmingsmiddel opvat, kan je — pas — beseffen wàt
informatie redelijkerwijs moet omvatten. […] Zonder
informatiekundig deugdelijke grondslagen helpt niets ter verbetering,
punt.
Op z’n enneadisch onderscheid ik echter principieel situatie van context resp. motief. Dat maakt preciezere uitdrukkingen — altijd eveneens verzoeken tot inschikkelijkheid, te weten om tot een bepaalde begrippenordening te bewegen — mogelijk.
Er valt àlles voor te zeggen om informatiekunde als semiotiek/tekenleer eveneens als levenswetenschap te beoefenen, maar dàn volgens passender grondslagen enzovoort.
De oplossing bestaat eruit om context tot ònlosmakelijk onderdeel van een teken te verklaren, samen met signatuur en intext. Een zgn taal omvat veel meer dan — gebruik van — woorden; er hoort ook weer onlosmakelijk, zeg algemeen maar, enscenering bij. De “woorden” […] zijn dan signaturen in verruimde tekenconfiguraties. Nòg weer ruimer genomen geldt de enneade als uitbreiding van de semiotische triade van Charles Peirce en toont een — wat mij betreft, tja, natuurlijk — stramien voor tekenbemiddeling. Als pràktisch stelselmatig bemeten modelleermethode volgt Metapatroon dat beginsel van recursieve contextuele verbijzondering. Daarbij gaat het niet alleen om situationele, maar zonodig óók om subjectieve verbijzondering voor unieke samenlopen.
in: aantekening 83.7
Een element is immers slechts een … element. Voor zover zij zich vervolgens vooral naar zulke elementen richten, zijn ook zgn kritische taalkundigen een dwaalspoor ingeslagen. En de terechte nadruk op situaties blijft zoiets als halverwege hangen door géén samenloop met subjecten te overwegen.
[U]itwisseling [betreft] — hoogstens — een teken, nooit betekenis, laat staan eenzèlfde betekenis. […] Nee, een taal kàn zelfs niet creatief zijn. Dat zijn de taalgebruikers die naar omstandigheden (lees: situationeel) middels tekens hun respectievelijke aandelen in gedragsafstemming kiezen. Dat gebeurt overigens niet alleen intersubjectief, zeg ook maar sociaal, maar — zelfs vooral! — intrasubjectief, al dan niet ter voorbereiding resp. verwerking van intersubjectief (teken)gedrag. […] Over natuurlijk gesproken, de vraag moet luiden waaròm een subject over taal- annex tekenvermogen beschikt. Een antwoord moet evolutionair aannemelijk zijn.
[Wij] blijven er allemaal klakkeloos vanuit gaan, dat [w]ij weten
wat informatie … is en dat daarover vanzelfsprekend géén
misverstand kan bestaan. Tja, dàt is dus het misverstand dat met
voorrang moet worden opgehelderd. De gangbare informatiebegrippen zijn
immers volkomen òngeschikt voor maatschappelijk (!) passende antwoorden
op welke vragen dan ook met dat bereik.
Welk informatiebegrip is wèl geschikt? Dan kan slechts een begrip zijn
waarin verhoudingen tussen deelnemers aan — een gebeurtenis van
— informatieverkeer verdisconteerd zijn. Informatie of, met een
ander woord, een teken, dient deelnemers aan een gebeurtenis ter
afstemming van hun gedragingen. […]
Voor wie via — verbetering van — voorzieningen voor
informatieverkeer iets aan maatschappelijke verhoudingen wil doen, ja,
prima idee, maar voor wie dat nog steeds doet volgens impliciet een
informatie- annex tekenbegrip dat, zeg maar, verhoudingsloos is in de
zin van abstrahering van erkend verschillende (!) deelnemers, nee,
onverminderd onbenullig, moet het een raadsel zijn èn blijven waarom
dat telkens verspilde moeite, verspilling van alsmaar méér geld
enzovoort zijn. En met elke vergeefse poging òndanks, vooruit, goede
bedoelingen daalt het wederzijdse vertrouwen vèrder. Zijn
‘we’ nog deelnemers aan samenleving?
[Wij] moeten […] worden voorgelicht over een stelselmatig bemeten
informatiebegrip, opdat [w]ij met […] vertrouwen in [ons] nodig
en voldoende inzicht in de strekking voor maatschappelijke verhoudingen
aldus verantwoord [onze verschillen naar onze samenhang kunnen
richten]. Dat kent ruwweg overigens twee voorwaarden. De voorlichter
moet terzake kundig zijn èn [wij] moeten open staan voor wijziging van
het grondslagbegrip in kwestie. Tja, zolang ook de voorlichter nog geen
benul ervan heeft …
Voor het idee van een grammatica komt m.i. daarom allereerst wat ik
gedragskundige ontleding noem in aanmerking. […] Wat een
pragmatisch bemeten grammatica dus moet bestrijken, is óók context als
onlosmakelijk onderdeel van een teken. Want voor B om te begrijpen wat
A op enig moment concreet van haar/hem wil, natuurlijk nog afgezien
ervan of B dat dan ook wìl doen (en dat geldt allemaal óók voor
gedragsafstemming tussen uw eventuele kat en uzelf, enzovoort), telt
nadrukkelijk mee hoe A zich beweegt, is gekleed, zich als het ware in
scene zet, enzovoort. Dat is allemáál … taal, omdat het
samenhangend allemáál onmisbaar is voor een kans van slagen van het
teken in kwestie als middel voor altijd en alom specifieke (!)
gedragsafstemming (en met uw eventuele hond slaagt u er stellig vaker
in dan met uw kat).
Inderdaad, er zijn allerlei, van tijdelijke tot duurzame, redenen
waarom deelnemers aan interactie zich tot beperkingen van
uitdrukkingsmiddel(en) gedwongen weten. Zo kan ik mij voor [een]
verzoek tot inschikkelijkheid middels een emailbericht slechts verlaten
op schrift. Daarmee moet ik als het ware mogelijkheden compenseren die
ik in mijn betrekking tot u anders wèl voor contextualisering
beschikbaar heb, precies, zoals gebaren en enscenering wanneer u mij
tevens zou kunnen zien. […]
[Z]oiets als een algemene aanduiding en […] context [bieden,
n]ota bene, bijelkaar […] — pas — voorwaarden voor
nodige en voldoende eenduidigheid van interpretatie door B van waarom A
haar/hem met zo’n teken verzoekt. Daarmee zijn
“grammaticale mogelijkheden” praktisch ònbeperkt, klopt[.
…] Die blijven echter verborgen door handhaving van een véél te
eng begrip van wat een teken omvat.
Ik meen onder de noemer van enneadische semiotiek met bijbehorend
subjectief situationisme nogal wat bruikbaar voorbereidend werk
verricht te hebben voor relevante begripsverruiming (als, nee, geen
paradox, aanzet tot mogelijkheden voor betekenissendifferentiatie). Wie
wil er kritisch-opbouwend mee dóórgaan?
Het draait dus allemaal om wat voor gedragseenheid gehouden wordt.
in: aantekening 84.6
Ik heb een stelselmatig bemeten, zeg maar, eenheid van interdependente samenstelling voorgesteld. Dat is de tweeledige samenloop tot gedrag van enerzijds iets als ob- dan wel subject, anderzijds iets als situatie. Op zijn beurt kan elke samenloopresultaat dienen als … iets dat aandeel heeft in nadere samenloop, enzovoort. Dit recursieve verbijzonderingsbeginsel is de grondslag van de stelselmatige modelleermethode Metapatroon.
En ik wijs er op dat het resultaat ten onrechte feitelijk als voorwaarde moet dienen. Voor dat manco van èlke methode heb ik uiteraard ook geen oplossing.
Eigenlijk stelt digitalisering erg weinig voor. Het zijn vooral voorwaarden mbt àndere aspecten waaraan moet zijn voldaan. Die vergen dus met voorrang veranderaandacht.
Is dogma niet een ander woord voor axioma, maar volgens een afwijzend(er) oordeel erover? Ik bekommer mij om axioma’s, zeg dus ook maar om grondslagen, veronderstellingen, een paradigma, voor een stelselmatig bemeten informatiekunde. Mijn idee is dat voor zgn digitalisering alom nog steeds dogmatisch een enkelvoudig informatie- annex tekenbegrip voor geldig gehouden wordt. Tja, dat is niet berekend op betekenissenvariëteit. Ontwikkeling van digitale technologieën biedt echter allang mogelijkheden voor — facilitering van — informatieverkeer waardoor met voorrang zulke variëteit moet kunnen worden beheerst. Dat vergt als grondslag e.d. een samengesteld informatie- annex tekenbegrip. Op basis van zo’n begrip met eveneens context als onlosmakelijk onderdeel van een teken ‘werkt’ Metapatroon als stelselmatige modelleermethode. En dat begrip past in een ruimer axiomatisch kader; de semiotische enneade handhaaft daarvoor de drieledige (hoofd)structuur van de, het woord zegt het al, triade naar het idee van Charles Peirce (1839-1914).
in: aantekening 87.4
Als verschillen ‘ontstaan’ door verschillen, rijst de vraag naar het, zeg maar, eerste verschil. Dat kàn als, vooruit, begin echter géén verschil zijn. Daar komt een mens denkend dus nooit uit. Dat vergt het veronderstellen van een dubbelzinnig begrip. Dat is geen zwaktebod, maar verstandig. […] Als dat “principe” veronderstel ik situationele verbijzondering van ob-/subjectgedrag. […] Daar is m.i. de praktische opgave onder de noemer van informatiekunde bijgekomen. Die ‘vraagt’ naar stelselmatige ordening van betekenissenvariëteit. Aangejaagd door digitale netwerktechnologieën moeten ‘we’ betekenissen feitelijk in/met één stelsel — kunnen — vatten inclusief veranderingen van betekenisverschillen door-de-schalen-heen nota bene inclusief samenhang ertussen door-de-tijd-heen.
in: aantekening 87.6
[K]ool èn geit sparen[?] Dat kan dus niet. Ik stel enneadische semiotiek à la subjectief situationisme als “gemeenschappelijke noemer” voor. Het bijbehorend ruimere tekenbegrip wijst op principiële betrekkelijkheid. Is dat soms niet … filosofisch?
Ik neem aan dat met “information” daar een voor objectief gehouden mededeling geldt over een toestand(sverandering). Dat betreft m.i. [daarentegen] eventueel een aspèct van een teken, dergelijke “information” door de verzoeker expliciet aangevuld om de kans op inschikkelijkheid door de geadresseerde(n) te vergroten.
Tja, waartoe dienen zulke theorieën? Ik maak dat helaas voor informatiekunde mee waarvan het beginsel nog steeds averechts neerkomt op ontkenning van betekenissenvariëteit, een illusie die met situationisme valt te verhelpen zoals met Metapatroon als modelleermethode en KnitbITs als bijbehorend digitaal-verwerkingsplatform daadwèrkelijk aantoonbaar is.
Ik vind het een reductionistische opvatting om taal hoofdzakelijk als middel te duiden voor het doel van het opstellen van ware — wat dat ook is — beschrijvingen van — de? — werkelijkheid — wat dat ook is …
De grondigste vergissing die heerst, betreft het informatiebegrip.
Ofwel, wat is informatie? Daar lijkt niemand bij stil te staan.
Desgevraagd verzint iedereen in de gauwigheid maar een antwoord,
waarbij de wens echter steevast de vader van de gedachte is. Zo van,
voor optimale benutting van digitale technologieën geldt eenduidige
betekenis van zoiets als enkelvoudige informatie als strenge
voorwaarde. Dùs moet informatie … zijn wat een verschijnsel
eenduidig beschrijft. En daarom probeert iedereen voor wat zij als, zeg
maar, aparte informatie veronderstellen een bijbehorend algemeen
geldige definitie te bepalen.
Dat lukt dus niet, althans niet met informatie als-uit-één-stuk
opgevat. Nou ja, de reikwijdte van algemene geldigheid blijkt daarmee
allesbehalve algemeen, maar zelfs uiterst beperkt. Dat is alom allang
bekend. Desondanks willen zgn ict-ers inclusief zgn ict-architecten er
maar niet aan. Alsof betekenis er niet toe doet, nee, niet ècht,
blijven zij langs zoiets als een strikt technisch spoor hardnekkig
geloven in opschaalbaarheid van eenvoudig naar samengesteld. Maar zodra
digitalisering zelfs maar ièts ruimer bereik moet dienen, zgn
schaaleffect en zo, voldoet dat simplistische informatiebegrip niet
meer. Zolang een bepaald, zeg maar, domeintje — en dat gebeurt
doorgaans onbewust — kan worden vóórondersteld, lijkt het alsof
informatie slechts bestaat uit ‘iets’ dat daar enkelvoudig
apàrt … staat. Maar àls (!) informatie geldt altijd een
omvattender … verschijnsel dan bijvoorbeeld een enkele term. Door
de beperking-op-voorhand neemt iemand als het ware een context mee. Wie
vervolgens binnen dat ene domeintje blijft verkeren heeft dankzij zulke
vergaand impliciete context vèrder inderdaad genoeg aan wat enkelvoudig
apàrt … lijkt.
Digitale technologieën worden echter allang niet mee louter gebruikt
voor informatieverwerking pèr telkens een opzettelijk beperkt gehouden
domeintje. Je hebt vast weleens van het Internet gehoord. Ofwel, het
voornaamste gebruik betreft uitwisseling van informatie, kortom
informatieverkeer. En aan dàt bereik zit praktisch géén grens. Dat
vergt een àndere theorie. De misvatting dat informatievòrm enkelvoudig
apàrt … is, valt onmogelijk vol te houden. Dat blijven ict-ers
uit kortzichtigheid tòch doen. Opdrachtgevers (lees hier ook: politici
en bestuurders) hebben evenmin enig benul. Misvatting over informatie
houdt mislukking van digitalisering gaande. Intussen verdienen
opdrachtnemers er juist prima aan, en opdrachtgevers schermen zo hun
resp. domeintjes, sectortjes e.d. af, wat zij eveneens prima vinden.
Met stelselmatige voorzieningen, herstel, met — maatschappelijke!
— infrastructuur voor informatieverkeer heeft dat allemaal helaas
nog niets te maken.
Een verkeersmatig passend informatiebegrip is trouwens nog wat anders.
De uitbreiding die ik hierboven aangeef, gaat onverminderd uit van
objectiviteit. Met verkeer in de zin van — onderlinge —
(gedrags)omgang moet voorts rekening — kunnen — worden
gehouden met subjectiviteit van resp. deelnemers met bijbehorend
verschillende betekenissen die zij toekennen aan wat dezèlfde —
samengestelde — informatie … lijkt. Dergelijk subjectief
situationisme laat ik hier verder maar in het midden. Met òbjectief
situationisme — wat voor informatie immers ook al neerkomt op
contextuele verbijzondering — voor een kwalitatief gewijzigde
koers zijn ‘we’ reeds vergaand op de goede weg.
Tja, als èlk geval uniek is, kàn er geen algeméén geldige methode zijn. [Maar] zoiets als een metamethode […] kan alweer algemener zijn door geval — wat dat ook is — als variabele te beschouwen. Die, zeg maar, wiskundige truc heb ik uitgehaald voor de semiotische enneade met Metapatroon als bijbehorende beschrijvingsmethode van differentiële gedragingen. Ik meen aan één grondslagidee genoeg te hebben. Is dat omdat ik mijn onvermijdelijke dwaling ermee niet besef? :-)
in: aantekening 89.8
Weliswaar is een nieuwe methode zelfs onmisbaar, maar dient om de werkelijkheid pràktisch gericht zo eenvoudig mogelijk in begrijpelijke verwevenheid te beschrijven en aldus te verklaren. Dat vergt wèl die enkele, eh, metatheorie. Ingewikkelder is het ook weer niet.
in: aantekening 89.8
Als de reikwijdte van wat als “invariant” voor een
object geldt, veronderstel ik onder de noemer van gedrag als
samenloopvervolg dus — een — situatie. Wat telkens
“willekeurig [wordt] gekozen,” betreft daarom ook en vooral
wat als relevante situatie telt. En uitgaande van een situatie kan een
zgn subject, dwz een object dat zijn situationele gedragsaandeel mede
door cognitief vermogen voortbrengt, steeds een situatie volgens een
’kleinere‘ maat kiezen, enzovoort. […] Overigens laat
zich door zulke recursief variabele situ(ationalis)ering eveneens een
“beeld” vormen van het … geval van algemeen (lees
ook: grenzeloos) geldig gedrag (lees ook: eigenschappen). Kies daarvoor
als situatie wat oneindig heet (ook: samenvalt met het
“continuüm).
[Met e]xplicitering à la Metapatroon van recursief variabele
situ(ationalis)ering en voor een object de veronderstelling van
nul-identiteit [… resp. u]itgaande van objectcontinuïteit dankzij
’zijn‘ nul-identiteit betreft “splitsing” wat
telt als relevante situatie. Voilà, de samenloop van een object met een
situatie vind ik een … toeval. En àls samenloop is de aanduiding
als … geval passend. Het bijbehorende aandeel in gevalsgedrag van
zowel object als situatie is daarom volledig … toevallig (en
voorzover hun samenloop reikt dan inderdaad ook volledig essentieel).
[…]
Ik heb dat als, hmm, metatheorie streng geformaliseerd door —
mogelijkheden van — samenloop tot twee
“verschijnselgroepen” te beperken, waarvan de ene geldt als
object en de andere als situatie. Het resultaat is een aldus
verbijzonderde zgn verschijnselgroep, in mijn termen dus een
situationeel object. Volgens recursiviteit kan dàt situationele object
op zijn beurt als object en/of situatie in allerlei samenlopen
betrokken gedacht zijn, enzovoort.
Er is sprake van twee kubistische kunstrichtingen, de analytische en
de synthetische. Het verschil ertussen?
Voorzover ik begrijp begint het met analytisch kubisme. Als opgave
geldt om van als drie- en inclusief tijdsverloop vierdimensionaal
ervaren werkelijkheid een tekening/schildering ‘in’ een
plat vlak van beperkte omvang te maken. Zeker met werkelijkheid
vierdimensionaal opgevat vergt dat … dus … open veelvoud
van tweedimensionale (af)beeld(ing)en die èlk slechts gelden volgens
een combinatie van invalshoek en tijdstip. De ruimte die een tekenvel
resp. schilderdoek biedt, is echter zéér beperkt. Analytisch kubisme
als nota bene realistische stroming schiet gauw tekort voor de gestelde
opgave.
Dus, hoe verder?
Er komt met zgn synthetisch kubisme inderdaad een vervolg. Zoiets als
wiskundig bekeken ligt het voor de hand om … de beperking door
… nevenschikking van figuraties in een tweedimensionale ruimte op
te geven. Dat is dus/echter niet gebeurd. Daarentegen wèl verlaten is
de eerder gestelde — opgave. Zo van, als het platte vlak niet
naar de werkelijkheid naar kan komen, vooruit, dan moet de
werkelijkheid dat maar naar het platte vlak doen. Het nog onverminderd
platte-vlakwerk betreft op z’n synthetisch niet zozeer het
veelvoud van tijdelijke invalshoeken, maar veeleer veelvoud van
materialen waarmee het wordt gemaakt. Voilà, collage. En zo door naar
dadaïsme, surrealisme, noem maar op.
Of mijn uitleg kunsthistorisch hout snijdt? Wat ik wil zeggen is dat,
als iemand ‘het’ associatief over kubisme heeft, z/hij
hoogstwaarschijnlijk verwijst naar analytisch kubisme.
Denk nu eens aan meetkunde. De spreekwoordelijke, herstel, karikaturale
oude Grieken beoefenen meetkunde met een stok waarmee ze figuren in nat
zand tekenen. Klopt, dat heeft beperkingen. Met symbolisering laten
zich veel willekeuriger ‘figuren’ duiden, enzovoort. Ipv,
zeg maar, tekenende meetkunde heet dat beschrijvende resp. analytische
meetkunde.
Tja, analytisch kubisme heet nu eenmaal zo. In die termen laat zich
Metapatroon aanduiden als meta-analytisch kubisme. Daarmee kunnen
‘we’ de oorspronkelijke opgave onder kubistische noemer
— realistisch vervullen. […]
Of zgn ict-ers daarvan zelfs maar enig besef hebben? Hun
opdrachtgevers, soms? Nee, want ook zij zijn massaal, althans
kubistisch uitgedrukt, de zgn synthetische weg ingeslagen en samen
verdwaald geraakt. En weliswaar heet het synthetisch kubisme, maar wat
werkelijkheidsbeschrijving betreft komt het dus domweg neer op een
terugval in vóór-analytische eenkennigheid. Het meta-analytische
kubisme van Metapatroon erkent niet alleen … dynamiek van …
verschillen volgens momentane invalshoeken, maar laat tevens samenhang
ertussen eenduidig — beschrijven. En dat zònder schaalbeperking,
dwz voor alsmaar verdere variaties op het variëteitsthema.
in: aantekening 90.7
[Ook o]m een zgn proefopstelling te verduidelijken […] benut
ik situationisme, de grondslag van de modelleermethode/-taal
Metapatroon, als referentiekader. […] De vraag is kennelijk hoe
‘iets’ zich gedraagt. En hoe varieert gedrag ervan
eventueel?
Daarom wordt dat ‘iets’ met verondersteld … variabel?
… gedrag apàrt als een object opgevat. De onderzoeker mikt op
objectieve gedragsverklaring(en). Daarvoor wordt het ene object
‘in’ verschillende situaties gebracht (of, als het object
er al is, bekeken). In tegenstelling tot het object waarvan gedrag nog
valt te verklaren, geldt als situatie wat de onderzoeker … vindt
dat z/hij … beheerst. Een situatie acht z/hij haar/hem
dienovereenkomstig bekend en aldus samengesteld geacht uit zgn
onafhankelijke variabelen. Waarom heten ze onafhankelijk? Ik vermoed,
dat er verschil tussen enerzijds vooralsnog deels ònbekend object,
anderzijds volledig bekend veronderstelde omstandigheden (lees dus ook:
situatie) mee bedoeld wordt. Ik vind de aanduiding situationele
variabelen duidelijker.
Vooruit, het object komt in samenloop met een bepaalde situatie te
verkeren. Ik zou zeggen dat er voor de samenloopduur een situationeel
object bestaat (en laat maar in het midden dat het object daarvoor
‘uit’ een anders situatie afkomstig is; een object kàn niet
anders bestaan dan als opvolging van situationele objecten). De
gedragingen die de onderzoeker aan het situationele object in kwestie
meent te kunnen toeschrijven worden dan uitgedrukt in waarden van wat
afhankelijke variabelen heten. Waarom heten die variabelen zo? Ik
vermoed, omdat de situationele variabelen al onafhankelijk heten. Nee,
ik heb eigenlijk geen idee. Ik vind de aanduiding samenloopvariabelen
duidelijker.
Het kan ook zijn dat de onderzoeker wil weten, niet hoe hetzèlfde
object zich in verschillende situaties gedraagt, maar wat er met
verschillende objecten in dezèlfde situatie gebeurt. Dat blijft echter
kwestie van samenloop volgens situationele objecten.
Aan gedrag onder de (samenloop)noemer van situationeel object hebben
zowel object als situatie een aandeel. Het is overigens maar de vraag,
of het situationele aandeel zo uitputtend bekend is als aangenomen. Als
dat tegenvalt, rijst de noodzaak van … onderzoek volgens …
dáárop afgestemd onderscheid tussen object en situatie. Waar eindigt
dat? Hoe dan ook is de onderzoeker erop uit om het objectaandeel aan
het samenloopgedrag … alweer nader … te bepalen. En daarbij
is het maar de vraag, of zulk situationeel verkregen inzicht terecht
voor algemener geldig kan worden gehouden. Daarvoor moet hetzèlfde
object inderdaad in vooralsnog verschillend opgevatte situaties worden
onderzocht. En als wat telkens voor het objectaandeel daarin wordt
gehouden niet blijkt te — verschillen, is het maar de vraag
waarin die situaties nog verschillen. En het is natuurlijk al helemaal
de vraag of een object na een samenloop met een situatie hetzèlfde
object gebleven is. Voor een object met cognitief vermogen, een
subject, dus, geldt dat in elk geval, herstel, van geval tot geval
— natuurlijk niet.
in: aantekening 90.9
Zo vind ik dat context een ònlosmakelijk onderdeel van een teken is
[…]. Daarmee geldt context — onmiddellijk als onmisbare
factor voor eenduidige interpretatie[. Dus, h]et omvattende tekenbegrip
is samengesteld. Daardoor (!) volstaat een ènkel tekenbegrip (omdat
combinaties van samenstellende delen nodige en voldoende dekking van
variëteit borgen). […] Zo geeft de semiotische enneade, ontleend
aan wat Charles S. Peirce als triade voorstelt, structurele
correspondenties weer tussen gedrag, kennis en teken als cyclische
dimensies/momenten. […]
Ook een teken is een middel. […] Ik meen dat èlk teken een
verzoek tot inschikkelijkheid is, ofwel voor deelnemers afstemming
dient van hun respectievelijke gedragingen.
Mijn idee is dat beoefenaren van wat in academische zin ònterecht
vaak exclusief als wetenschap geldt, zich beperken tot objecten in een
ènkel(soortig)e situatie. Zij houden een situationele identiteit
daardoor abusievelijk voor dè identiteit (en op het idee van een
‘aparte’ nul-identiteit komen ze zodoende al helemaal
niet). Hun beperking hoeft echter niet nutteloos te zijn. Zij is dat
niet zolang resultaten slechts voor — dezèlfde situatie(soort)
geldig gehouden zijn en blijven. Het is uiteraard wel kortzichtig, kan
ernstige risico’s vormen, enzovoort, wanneer zgn vakdisciplines
elkaar blijven uitsluiten.
Hoe dan ook veronderstel ik tijdgebonden zijn als gedragsmatig zijn, en
omgekeerd. Het gedragsmatig zijn (lees ook: bestaan) van een zijnde
(lees ook: object) kent daarom tèlkens — zijn situationele
beperking. Het … is steeds situationeel zijn.
Indien gedrag principieel situationeel bepaald is, moet een absoluut geldige beschrijving als valse illusie erkend zijn. Ik vind het dan winst om beschrijving te beperken tot telkens het bereik, en daarvoor dient dan het aanvullende begrip situatie, waarop gedrag kennelijk wèl eenduidig geldt. […] Dat lukt door het axiomatische schema nodig en voldoende meerledig te maken.
Ik zou zeggen dat er één spoor is, dat van praktijk inclusief methode.
En dus/toch is het allemaal nauwelijks iets nieuws. Want die zgn
orden, dat kan je als verdichting beschouwen. Als er volgens een
bepaalde orde — nog — variëteit heerst, probeer je àls
naasthogere orde alweer meer, eh, vastigheid te bedenken. Zo denk ik
aan zulke drie orden genoeg te hebben, in elk geval informatiekundig.
Maar ook ik kan mij vergissen. Iemand kan op wat ik als — van
— derde oordeel voorstel ‘resterende’
veranderlijkheid aanwijzen en daarom — iets van — vierde
orde voorstellen. Ja, wie denkt dat z/hij volgens een bepaalde orde een
houdbare grondslag kiest, kan maar moeilijk het eventuele nut van een
vèrdere verdichtingsslag (h)erkennen. […]
Dat verdichtingsidee, haha, als verlichtingsidee, volgens orden is
overigens allang niets nieuws neer. Kan jij nog iets van differentiëren
op z’n wiskundigs herinneren? […] Op zijn beurt kan
zo’n afgeleide nog steeds een functie mèt variabelen zijn. Je
kunt dan zgn dóórdifferentiëren, totdat er een afgeleide overblijft met
een constante waarde. Nee, dat lukt inderdaad niet met èlke, zeg maar,
oorspronkelijke functie.
Weerstand tegen het idee van een ordeningsbeginsel van de dèrde orde
vind ik nòg merkwaardiger, omdat normering van wetenschapsbeoefening
daarop feitelijk neerkomt. De onderzoeksopzet wordt immers opzettelijk
beperkt. Volgens zgn onafhankelijke variabelen moeten aldus bepaalde
omstandigheden oorzakelijk — blijven — gelden. Precies, een
situatie. ‘Daarin’ wordt dan bijgevolg gedrag van het
onderzoeksobject nagegaan volgens zgn afhankelijke variabelen. Uit de
aanname van onafhankelijke variabelen spreekt erkenning van volgens
ònveranderlijke wetmatigheid beperkt bereik van werking op …
waardenverandering van afhankelijke variabelen. Blijkbaar zitten
vrijwel alle zgn wetenschappers zó opgesloten in hun respectievelijke
disciplines, dat zij volslagen blind ervoor zijn dat interdisciplinair
hun vertrouwde begrip van onafhankelijke variabelen zinloos resp.
verkeerd is. Voor het gemak … verklaren zij — pogingen tot
— interdisciplinaire ordening voor taboe. Nou ja, met
uitzondering van vermelding voor fondswerving.
Je kunt de opgave van infrastructuur voor informatieverkeer met
maatschappelijke dekking kwalitatief vergelijken, vooruit, met het
opstellen van een catalogus van willekeurig welk wetenschappelijk
onderzoek. Om verschillen te kunnen duiden, moeten met voorrang de
respectievelijk aangehouden onafhankelijke variabelen vermeld staan.
Nogmaals, evenzovele situaties. Wat hetzèlfde (onderzoeks)object lijkt,
blijkt dan in zulke verschillende situaties dienovereenkomstig
verschillend te zijn onderzocht zoals … blijkt uit telkens ànders
aangenomen (wet)matige werking op ànders aangenomen afhankelijke
variabelen. Tja, wat verbindt dat ene object dan tùssen die
verschillende situaties. Dat kàn geen, eh, disciplinair onderzoek zijn.
En interdisciplinair onderzoek bestaat in èlk geval op z’n
situationeels niet. Kortom, voor intersituationele samenhang zijn er
überhaupt géén afhankelijke variabelen denkbaar. Maar als er helemaal
niets in aanmerking komt voor samenhang tussen verschillen, helpt
wiskunde ook daarvoor aan een kunstgreep: een object telt een
nul-identiteit. Dat klinkt als een onzinnig begrip voor wie zich diep
heeft ingegraven in het situationele enkelvoud van een smalle
discipline. Helaas beoordelen zij interdisciplinair bemeten
voorstellen, met àfwijzing als voorspelbaar resultaat.
Maar bestuurders dan? Begrijpen zij de variëteit van
maatschappelijk-verkeersgedragingen niet? Ik vrees dat zij uniformering
(lees ook: standaardisatie) meteen als eerste orde noodzakelijk achten.
Zij veranderen vaak zelfs graag. Maar zolang zij daarmee verschillen
veronachtzamen, blijft dat uiteraard categorisch misgaan.
Intussen werkt de (computer)programmatuur voor/volgens Metapatroon
getrapt volgens bedoelde orden. Uitgaande van een object, geldt met
zekerheid vooralsnog dus slechts ‘zijn’ nul-identiteit.
Door toevoeging van een situatiebepaling kan — pas —
dáárvoor relevant gedrag (lees ook: eigenschappen) zijn …
bepaald. Programmatuur met tèlkens uitwerking die strikt tot de zgn
eerste orde beperkt is gehouden, raakt alsmaar uitgebreider. Er
ontbreekt voorts inherente opzet voor samenhang. De nota bene ook
nogeens groeiende ònsamenhangende verschillen maken facilitering van
coördinatieopgaven praktisch onmogelijk. De wànorde raakt voorts
vrijwel meteen ònbeheersbaar. Dergelijke nadelen blijven vermeden door
te kiezen voor opzet vanàf zo’n derde orde. Nee, ik krijg het
niemand aan haar/zijn verstand gepeuterd. En zoals ik hier maar weer
eens probeer te … verklaren, ik borduur ook maar voort op wat
allang bekend is.
Ik blijf het maar een vertekeningstheorie vinden. Want zoals ik haar
nog steeds — niet? — begrijp, bestaat er een, zeg maar,
denker (lees ook: theoretisch natuurkundige) die enerzijds een bron (B)
van tekens, anderzijds een waarnemer (W) van die tekens veronderstelt.
De waarnemer, zo weet de denker, bevindt zich op enige afstand van de
bron. Nu :-) kost het voor welk teken dan ook, zo geldt verder als
veronderstelling, enige tijd om de afstand vàn bron náár waarnemer af
te leggen. Hoe dan ook bereikt een teken de waarnemer dus later dan
toen het vertrok van de bron. Hoeveel later? Dat hangt ‘er’
van af. Nota bene voor tekens ‘op basis van’ licht bepèrkt
Albert Einstein zulke afhankelijkheden[. …] Als “de
absoluutheid van de lichtsnelheid” de voorwaarde is voor
“de relativiteit van de tijd,” is er aan die voorwaarde
inderdaad “niks relatief.” Maar ik kan er in elk geval geen
nodige voorwaarde in zien. Immers, èlke verplaatsing vergt tijd,
kortom, met tijdsverschil van dien tussen vertrek en aankomst. Wie pas
bij het horen van een donderslag zijn ogen opent, is alweer te laat om
de bliksemflits te zien (terwijl de flits, eh, zèlf zijn gedonder
vrijwel onmiddellijk ook, hmm, hoort).
Ja, zolang bron en waarnemer ten opzichte van elkaar (!) op dezelfde
afstand blijven — en er aan de omstandigheden voor
tekenoverdracht niets verandert — loopt de waarnemer telkens
gelijk op de bron … achter. Dat verandert zodra die afstand
… verandert. Neemt die afstand àf, dan bereikt elk vòlgend teken
de waarnemer in kortere tijd dan het teken ervoor. Volgens het
tijdsverloop dat de waarnemer voor zichzèlf ònveranderlijk ingesteld
heeft, neemt het interval tussen achtereenvolgens ontvangen tekens
eveneens àf. Terwijl de bron ook in ònveranderlijk, zeg maar, ritme,
tekens afgeeft, krijgt de waarnemer de indruk dat de bron dat in
verhoogt tempo doet. En neemt hun onderlinge afstand daarentegen toe,
dan komt het de waarnemer voor dat de bron dat tekentempo heeft
verlaagd.
Maar om dat “de relativiteit van de tijd” te noemen? De
waarnemer houdt vàst aan zijn tijdsinstelling (zoals de bliksem nog één
is met zowel flits als donder). Als subject levert hij gedragsaandelen
volgens resp. aan de ene situationele samenloop tot de volgende,
enzovoort. Daarvoor moet hij dus kunnen ‘rekenen’ met
situaties inclusief hoe ze veranderen met vertekeningen van dien. Nee,
dat vind ik … niks nieuws.
[K]an ik [een zgn] superstructuur […] opvatten als wat ik als
een metamodel beschouw, en zo door als paradigma (lees ook: grondslag,
axioma’s e.d.)? Dan ken ik de semiotische enneade als […]
superstructuur annex metamodel. Dat dekt — dynamiek van —
variëteit. Er valt daarom tevens samenhang tussen verschillende
theorieën mee te duiden. [Zo] kan de enneade met Metapatroon als
bijbehorende stelselmatige modelleermethode dan zelfs als …
metasuperstructuur gelden[, dwz] een … metatheorie waaraan een
pràktisch middel kan worden ontleend voor het bijhouden van
verschillen-in-samenhang. Voor ordelijke beschrijving van wederzijdse
afhankelijkheden telt Metapatroon inderdaad een betrekkelijk (lees dus
ook: structureel) beginsel. Gedrag betreft betrekking, waarvan aandelen
op z’n algemeenst gesteld àltijd aan niet meer en niet minder dan
twee (f)actoren toegeschreven worden. Dat zijn enerzijds object,
anderzijds situatie. Een object dat voor, zeg maar, planning van
‘zijn’ gedragsaandeel beschikt over cognitief vermogen, is
een subject. De enneade schematiseert subjectief situationisme.
En de betrekkelijkheid is … betrekkelijk, want wat voor het ene
ob-/subject als situatie geldt, kan — verdere —
ob-/subjecten tellen die elk op hun beurt dat ene ob-/subject als
onderdeel van hùn resp. situaties — kunnen — ervaren.
Voorts is stelselmatig bereik geborgd door zgn recursiviteit van zulke
betrekkelijke betrekkelijkheid. Wat als het ware ontstaat als
gedragsresultante van een samenloop van een ob-/subject met een
situatie, kan vervolgens in aanmerking komen als ob-/subject- en/of
situatiefactor voor — alweer — verder verbijzonderd opgevat
gedrag, enzovoort.
Ja, voor ruimtelijke vormgeving is de opgave inderdaad ingewikkeld. Dat komt omdat wat als zgn ruimtelijke omgeving ruimte inneemt, dat vaak (wat) langdurig(er) doet. Dat is met digitalisering niet aan de orde. […] Omdat digitalisering nogal ònruimtelijk is, geldt daarvoor een voorname belemmering voor ruimtelijke vormgeving dus niet. Er heerst alom echter onbegrip over de schaal[, omdat] ‘we’ weigeren die schaal principieel als infrastructureel te beschouwen[.]
[Verwar] beperking [niet] met abstractie […]. Ik houd het
althans onverminderd voor een abstractie èlk teken — zoals ik doe
— drieledig gestructureerd op te vatten met context als één
(onder)deel ervan. Het weglaten van context acht ik daarom een
beperking. En geen noodzakelijke, maar daarentegen een
noodlottige.
Het lijkt mij logisch om […] het, vooruit, situatiebeeld in
kwestie als onlosmakelijk ònderdeel van het desbetreffende teken te
beschouwen. Anders ontbreekt er voor begrijpelijkheid immers iets aan
[…]. Dat, eh, situatiebeeld is de context. […]
[Over] samenhang […] zijn m.i. principiële ideeën […]
nodig, precies, volgens onontkoombare abstractie[. …] Op wat ik
als omvattender schema voorstel, die enneade, k[a]n [iedereen] u
kritiek hebben. Maar hoe zit het d[à]n […]?
In elk geval pragmatisch lijkt het mij hoe dan ook juist ònlogisch om
[situatie resp. context] te veronachtzamen]. Sterker nog, iedereen
kan/moet meteen vanaf de lagere school vooral ook expliciet leren, zeg
maar, contextualiseren. […]
[Wie] een ‘wet’ zoekt die betekenis voor willekeurige
taaluitingen […] abstract ‘beschrijft,’ komt
[…] niet om verdiscontering van situatie heen, en als
corresponderend tekenaspect/-onderdeel dient daarvoor context.
Nogmaals, dat o.a. probeer ik met de semiotische enneade … op
z’n abstractst te schematiseren.
Peirce stelt als … oplossing voor om teken bemiddelend te beschouwen tùssen object en interpretant. Als uitbreiding van die triade heb ik vervolgens de enneade bedacht als formeel schema van dynamiek van … verschillen door de momenten heen.[…] In navolging van Peirce’s idee schetst ook de enneade hoe de werkelijkheid van taal bemiddelend de relatie onderhoudt tussen enerzijds werkelijkheid van gedragsaandelen, anderzijds werkelijkheid van cognitieve activiteit. Nee, die aldus veronderstelde relatie is — dus — evenmin “objectief waar.” Ook de enneade is een verzoek tot inschikkelijkheid. Ik maak allereerst mijzelf dat ‘wijs,’ omdat ik dat idee vèrder voordelig acht.
Wat ik onder semiotiek (lees ook: tekenleer, informatiekunde)
versta, dient ter verklaring resp. bevordering van omgang met
betekenissenvariëteit.
Over iets ènkelvoudig opgevat, wàt dan ook, vooruit, neem een woord als
poëzie, kan onmogelijk worden volgehouden dat ‘het’ een
algemeen geldige betekenis, met andere … woorden àltijd dezèlfde
betekenis, heeft voor iederéén. Daarom beschouw ik een teken, nota bene
èlk teken, als samengesteld. Dat ene woord in het voorbeeld, poëzie,
dus, noem ik een signatuur. Denk inderdaad aan je zgn handtekening. De
betekenis ervan kàn pas “eenduidig” bepaald raken door tot
het teken in kwestie eveneens te rekenen waar de handtekening
‘onder’ staat. En dàt tekengedeelte, klopt, uitgaande van
wat als signatuur telt, noem ik context.
Opnieuw kom je niet … onder herhaalde lezing uit. :-) Maar is dàt
overigens niet wat — veel — poëzie kenmerkt? Je moet resp.
kunt meerdere keren door een gedicht heen. Zo ervaar je wat de
hermeneutische cirkel heet. Johan Cruijff vatte samen: “Je gaat
het pas zien als je het doorhebt.” Onderdelen laten zich slechts
volgens het geheel begrijpen. Maar wat doe je als dat geheel je —
nog — ontgaat?
Of je het beseft of niet, en meestal niet, je interpreteert àltijd, en
àltijd volgens een theorie. Meteen het eerste ‘onderdeel’
dat je tegenkomt, toets je eraan. Je wijzigt je theorie zonodig, wat
helaas overigens zelden gebeurt, enzovoort. En wanneer je, later een
teken van zulk begin af aan nogmaals ‘bekijkt,’ is het
inmiddels alweer een ànder teken. Zowel je aanvankelijke theorie als
stellig de, zeg maar, buitenwoordelijke context is gewijzigd. Daaraan
is overigens ook en vooral de dichter zèlf onderhevig, alsmaar
wijzigende interpretaties[. …] Maar geldt dat louter voor poëzie?
Nou, nee.
[Als] we op onze hoede moeten zijn[, is d]at […] m.i. voor wie
prompt àfwijst, voor wie hoe dan ook meteen maar slaafs helpt
bestrijden, wat z/hij vreest dat op afwijking uitloopt van de betekenis
die z/hij van iets — abusievelijk, dus — ènkelvoudig
opgevat zelfs voor algemeen geldig houdt.
Het is dus niet zo, dat — bijvoorbeeld — een woord apàrt
genomen in strikt enkelvoud dè hoofdbetekenis heeft. Nee, een zgn
signatuur heeft ‘op zichzelf’ nooit betekenis, dus ook géén
letterlijke betekenis of denotatie met daarvan pas afgeleid
bijbetekenissen, zgn connotaties. De betekenismatige eenduidigheid
‘ontstaat’ principieel als configuratie en die
‘bestaat’ uit een signatuur èn een context. Nogmaals
uitgaande van een signatuur is het onzin om aan een bepaalde context
voorrang te verlenen voor zoiets als dè letterlijke betekenis.
Willekeurig wèlke betekenis vergt — combinatie van —
signatuur èn context. Dat verklaart niet alleen momentane
meerduidigheid van een signatuur door veronachtzaming van het
contextgedeelte, maar ook dynamiek van betekenissen. Immers, dezelfde
signatuur, maar andere context: andere betekenis, enzovoort.
[…]
Zo acht ik de kwalificatie als “wezenlijk” wederom
onzinnig, omdat helemaal niets apàrt bestaat, maar een of ander
verondersteld iets dat àltijd situationeel ‘doet’ (en
daarom behoort context, zeg maar als weergave van desbetreffende
situatie, ònlosmakelijk tot èlk teken). Voorts vind ik èlke zgn
taalhandeling scheppend. Want voor zoiets als de eerste stelling van
semiotiek houd ik dat èlk teken, ja, èlk teken, een verzoek tot
inschikkelijkheid is. Dat vergt nu eenmaal creativiteit, want cognitief
vermogen van de opsteller die met een teken de geadresseerde(n)
probeert te beïnvloeden, geadresseerde(n) die de verzoeker daarvoor
eveneens cognitief vermogen toedicht. […]
[O]nvoldoende explicitering van context houdt nog allerlei betekenissen
open. Omdat — sommige, maar welke precies is ook open —
overige woorden […] zich mede als de context van het ene woord
laten opvatten, en zo heen en weer voor èlk woord, kunnen zich talloze
signatuur-context configuraties met bijbehorende betekenissenvariëteit
aandienen[.]
[Z]elfs maar besèf van de mogelijkheid, laat staan van de noodzaak, van een alweer stelselmatiger houd- resp. bruikbare grondslag [is] nog niet eens doorgedrongen […] tot zgn informatiekundige onderzoekers, laat staan tot zowel opdrachtgevers als -nemers van opgaven voor het daadwerkelijk treffen van inmiddels ook en vooral digitale voorzieningen voor informatieverkeer.