Gedragsmatig ordeningsbeginsel voor stelselmatige informatiemodellen

Pieter Wisse

Informatie bewaren we in registers, wisselen we uit met berichten. Wij zijn deelnemers aan informatieverkeer. Dat verkeer vergt ordening van informatie, zeg ook maar structuur. Zònder adequate ordening valt het ons immers moeilijk, zo niet onmogelijk, er zinvol betekenis aan te verstrekken resp. ontlenen en zo onze gedragingen gericht(er) op elkaar af te stemmen.

De noodzaak van expliciete ordening is nogeens sterk toegenomen, heel praktisch, met het gebruik van digitale technologieën voor registratie en informatieverkeer. Want ook informatie die over verschillende registers materieel verspreid bijgehouden en eventueel ertussen uitgewisseld wordt, moet begripsmatig naadloos – kunnen – samenhangen.

Volgens het tot dusver voor digitalisering gangbare ordeningsbeginsel lukt het echter niet om relevante betekenissen eenduidig van elkaar te laten verschillen èn aldus met elkaar te laten samenhangen.

Volgens dat achterhaalde, voor verkeersverloop zelfs averechtse, ordeningsbeginsel telt de zgn werkelijkheid allemaal aparte dingen. Ipv ding worden ook allerlei andere woorden gebruikt, zoals atoom, object en entiteit. Die verschillende woorden doen aan het beginsel echter niets àf. Elk ding e.d. is ten principale op zichzèlf bestaand gedacht. Vervòlgens zijn eigenschappen aanwijsbaar. Die zijn alléén van het ding in kwestie; het ding geldt als exclusieve eigenaar van ‘zijn’ eigenschappen resp. gedragingen die op hun beurt absoluut geldig zijn.

Door het woord eigenschap door het woord gedrag te vervangen blijft de associatie met eigenaar vermeden, en dan vooral het traditionele idee dat iets-als-eigendom altijd precies één eigenaar heeft.

Het woord gedrag geeft aldus eerder aanleiding om de principiële vraag te stellen, of dat eigenlijk wel klopt, te weten de veronderstelling dat gedragingen van een ding overal en altijd (lees dus ook: absoluut) bestaan.

Het antwoord is natuurlijk ... nee!

Wie zich nog moet laten overtuigen, kan nagaan hoe verschillend z/hijzèlf zich al naar gelang van omstandigheden gedraagt. Voor disciplines als sociale psychologie en evolutionaire psychologie is gedragsvariëteit van subjecten (lees doorgaans: personen) allang zelfs triviaal. Maar voor zgn objecten volgens fysica is het niet(s) anders; denk maar aan o.a. het complementariteitsbeginsel (Niels Bohr).

Maar als gedrag niet uitsluitend vàn een bepaald ding is, waartoe valt het dan wèl te rekenen? Hierboven is het antwoord al kort voorbij gekomen. Er bestaat voor èlk gedrag zowel een actor als een factor. De actor is dan het ene ding dàt zich gedraagt, terwijl bepaalde omstandigheden (lees ook: situatie) de factor vormen waaruit resp. -náár het zich gedraagt. Zo beschouwd heeft gedrag niet één eigenaar, maar consequent (lees ook: stelselmatig) twee eigenaren, ofwel een ding èn een situatie.

Kortom, het gedragsmatig ordeningsbeginsel is situationeel. Dingen bestaan niet op zichzèlf, maar uit continuïteit van samenlopen van de ene naar de andere situatie, enzovoort. Met de toegevoegde veronderstelling van recursiviteit van samenloop – zie Ingezetene, ontwerp van een contextueel-semantisch diagram met Metapatroon (2010) voor een overzichtelijk modelleervoorbeeld – kan gedragsvariëteit òngeacht schaal samenhangend worden geordend, dwz met dienovereenkomstige betekenissen(structuur) gemodelleerd. Als passende modelleermethode is Metapatroon beschikbaar; daarbij dient context beschrijving van situatie, vandaar ook wel  de karakterisering als methode voor contextuele verbijzondering.

Het oude ordeningsbeginsel laat zich duiden als grensgeval van het nieuwe. Want het oude kan worden opgevat als de toepassing van het nieuwe waarbij situatie impliciet blijft. Dat komt erop neer, dat blijkbaar precies één situatie aan de orde is. En voor die ene situatie is, nota bene ook en vooral volgens het nieuwe ordeningsbeginsel, per definitie géén variatie van gedrag aan de orde. Zolang relevant gedrag inderdaad enkelvoudig blijft, maw zolang een computer steeds voor een aparte berekening met beperkte reikwijdte wordt benut, voldoet het oude ordeningsbeginsel dus nog prima. Maar dat zijn allang uitzonderingen. Als regel vormen computers knooppunten in het netwerk voor informatieverkeer. Het bereik van het netwerk is niet mono-, maar door-en-door multisituationeel met ook nog eens – verder – veranderende situaties als gevolg van onze deelname aan informatieverkeer. Daarvoor is het ordeningsbeginsel dat uitgaat van aparte dingen met hun exclusieve, algeméén geldige eigenschappen volkomen òngeschikt (met herhaalde mislukkingen van grootschalige projecten als kostbaar bewijs).

De reële variëteit van betekenissen voor een optimaal maatschappelijk stelsel voor informatieverkeer, inclusief verspreid bijgehouden registers, vergt nu eenmaal een beginsel tot – vestiging van – een àndere orde. Niet ding, maar gedrag moet opbouwend als basisbegrip aangenomen zijn.

 

 

 

nog enkele opmerkingen voor informatiekundig ontwerpers (maar andere lezers zijn ook welkom)

De – wissel tot – beginselkeuze voor gedrag is moeilijk, zo niet onmogelijk, voor wie, uit ervaring vaak onbewust, vasthoudt aan ding als éénheid (met radicale beperking van dien). Wat formalisering van schematechniek betreft kunnen beide ordeningsbeginselen overigens nog redelijk worden vergeleken. Neem de methode van entiteit-relatie modellering. Die biedt – dus – al wat ruimere mogelijkheden dan het oude ordeningsbeginsel strikt genomen toestaat. (Want) behalve aanwijzing van entiteiten (lees dus ook: dingen) met hun respectievelijk exclusieve eigenschappen (volgens die methode attributen genoemd), laten zich eventuele relaties tùssen zulke entiteiten expliciteren. En vervolgens kunnen óók aan zo’n relatie eigenschappen toegekend zijn. Eveneens voorzien van eigenschappen heeft een relatie dus ook iets van een entiteit weg. Daarom heten ze daar zwakke entiteiten (en zijn de, zeg maar, oorspronkelijke entiteiten kennelijk sterk). Hoe dan ook, als entiteit kan zo’n relatie op haar beurt een lid zijn in verdere relaties met sterke en/of zwakke entiteiten, enzovoort. Voilà, - de mogelijkheid van – recursiviteit. Begripsmatig komt de ontwerper op die manier echter nooit lòs van het oude ordeningsbeginsel. Z/hij blijft immers uitgaan van entiteit als basisbegrip, en probeert vervolgens bijbehorende eigenschappen annex gedragingen te inventariseren.
Nota bene, volgens het nieuwe, dwz gedragsmatige, ordeningsbeginsel verloopt de methode als het ware òmgekeerd. Uitgaande van een bepaalde gedraging als samenloop wordt bepaald welk ding èn welke situatie ertoe leiden. Zeg ook maar dat wat volgens het oude beginsel zwak heet, volgens het nieuwe juist sterk is.
Uit eventuele gelijkenis tussen plaatjes volgt dus beslist niet dat het nieuwe ordeningsbeginsel overbodig is, omdat het oude beginsel immers hetzelfde model kan opleveren. Dat lukt met het oude beginsel zelfs principieel juist niet. Slechts oppervlakkig gezien lijken modellen die volgens verschillende methoden zijn ontworpen vergaand op elkaar, want om meer dan punten en lijnen gaat het qua tekening au fond niet. De methode van entiteit-relatie modellering nadert Metapatroon echter pas, zodra de beide entiteiten die door een zwakke entiteit verbonden zijn, betekenisvol worden opgevat als samenstellend ding en samenstellende situatie, enzovoort. Voor een uitgebreidere analyse met deze strekking van een modelleermethode die nauw verwant is aan entiteit-relatie modellering, zie Modifying Object-Role Modeling into Situated-Object-Behavior Modeling with Metapattern (2013).

 

Voor nadere inleidingen tot wat hier het nieuwe ordeningsbeginsel heet, zie o.a. The ontological atom of behavior: toward a logic for information modeling beyond the classics (in: PrimaVera, working paper 2002-5, Universiteit van Amsterdam University, 2002) en Ontology for interdependency: steps to an ecology of information management (in: PrimaVera, working paper 2007-05, Universiteit van Amsterdam, 2007).

 

 

25 januari 2018, webeditie 2018 © Pieter Wisse