Metapatroon > aspecten van infrastructuur > verkeersregels
Nota bene, als er iets is dat geldt als infrastructuur, zijn het nu net de regels voor gedrag in maatschappelijk verkeer. Natuurlijk, de laag asfalt die het oppervlak van een weg vormt, dat is óók infrastructuur. Maar regels zijn dat nèt zo goed en zelfs nog wezenlijker.
Deelname aan het […] verkeer staat iemand (zoveel mogelijk) vrij. Het gedrag tijdens verkeersdeelname is echter niet volledig vrij.
Het aardige van Metapatroon is dat het "kant" als het ware een niveau optilt (naar infrastructuur). Dat is precies de crux met contextuele verbijzondering en ontmantelt (veel) polarisatie. Want dankzij methodische erkenning van verschillen (lees ook: kanten) krijgen allerlei partijen 'hun' zin, tenzij zij op hegemonie mikken. […] Wie Metapatroon op hetzelfde niveau plaatst als een "kant" waarmee je het absoluut voor het zeggen wil krijgen, heeft zijn vinger er nog niet op gelegd. We mogen de verkeersregels (behoorlijk strak) niet verwarren met de verkeersbewegingen (praktisch oneindige variëteit) die erdoor mede gefaciliteerd zijn.
Er zijn talloze onderwerpen van maatschappelijk belang, dus allerlei wetten enzovoort. Zijn de bepalingen volgens een … bepaalde wet universeel, nou ja, voor Nederland, geldig? Dat is natuurlijk onzinnig. De maatschappelijke dynamiek, die het immers van variëteit moet hebben, zou in één klap gefrustreerd raken. Daarom omvat elke wet onlosmakelijk de beschrijving van haar nadere werkingsdomein. Methodisch informatiebeginsel: betekenis in context.
in: Drogreden
[Volgens] de landschap/foto-vergelijking (Korzybski: the map is not the territory) [is] tevens het onderscheid ertussen wezenlijk! Eigenlijk verdient ook de wet zo’n betrekkelijke positionering. Dus, de wet is géén maatschappelijk verkeer. [… H]et bestaansrecht van (een) wet is nu eenmaal dat maatschappelijke gedragingen voorkomen die àfwijken van de gestelde regels. De wet is praktisch gezien helemaal niet bedoeld om die afwijkingen totaal uit te bannen. Dàt lukt immers niet. Wat de wet wèl opent, is op haar beurt de geregelde omgang met afwijkingen. En, ja, dat vooruitzicht is voor vele mensen dan weer genoeg om zich naar de gestelde regels te voegen. Zo kan je ook zeggen dat een kaart (mede) invloed heeft op het ‘gebruik’ van het landschap.
in: aantekening 32.9
[I]n werkelijkheid zijn er vele wetten. Een bepáálde wet specificeert zonodig betekenis. Dat gebeurt voor (doel!) noodzakelijke erkenning van differentiatie (lees ook: variëteit) in het maatschappelijk verkeer. Op reële stelselschaal, zeg ook maar gewoon in onze moderne samenleving, is betekenissenvariëteit zelfs regel. Daarom vergt semantische interoperabiliteit voorzieningen voor, wat paradoxaal klinkend uitgedrukt, samenhang tussen verschillen. Daarop is de wettelijke structuur zowel van invloed, als [er]dóór beïnvloed.
in: Drogreden
Voor regels is het zeker praktisch om ze volgens enige hiërarchie te ordenen, maar dat kan dus nooit een absolute zijn, althans niet als je passende variëteit wilt bieden voor de reële normenvariëteit.
Ja, grondrechten voor evenwichtige verhoudingen in maatschappelijk informatieverkeer moeten nodig verduidelijkt.
Voor alsmaar intensiever informatieverkeer schiet de overgeleverde infrastructuur tekort en wel zodanig dat kwalitatieve aanpassingen nodig zijn. Van trias naar pentas politica is er zo eentje.
Evenwichtige rechten en plichten sluiten rechtvaardigheid […] niet uit. Zij optimaliseren rechtvaardigheid onder bepaalde omstandigheden.
in: Ecologische ontwerpdynamiek van rechten en plichten
De vraag moet luiden, of voor- en nadelen van gedragsbeperkingen respectievelijk –verruimingen redelijk evenwichtig verdeeld zijn. Zo zijn we overigens bij cultuur terug. Want wat als evenwichtig geldt, kan van cultuur tot cultuur inclusief van moment tot moment verschillen. Daarbij komt dat het zgn postmodern individu deelneemt aan diverse subculturen die tegelijk … supraculturen (kunnen) zijn met, gefaciliteerd door (informatie)verkeersvoorzieningen, steeds vaker wereldwijd bereik. De multiculturele samenleving bestaat meer en meer uit multiculturele mensen.
in: Ecologische ontwerpdynamiek van rechten en plichten
Op weg naar toekomstvaste kruispunten voor maatschappelijk informatieverkeer ligt voor basisregisters nog een obstakel in de vorm van naïef wetsbegrip.
in: Basispuzzel met stelselmatige registerstukjes
Iedereen z'n zin proberen te geven is (zeker) op de schaal van maatschappelijk verkeer — met inherent tegenstrijdige belangen — juist onverantwoordelijk; strategie is àfweging. Zelfs een beetje bedrijf is trouwens al ingewikkeld genoeg dat keuze onvermijdelijk is.
in: Aantekeningen over informatieverkeer in publiek domein, voorheen elektronische overheid
Mensen met allerlei achtergrond beslissen over, respectievelijk werken mee aan ontwikkeling van de elektronische overheid. Wat gaat er grondig mis? Zij koesteren nog in meerderheid een simplistisch, naïef wetsbegrip. Daarom verwachten zij, overigens vaak netzo impliciet, dat de wet betekenis uniformeert. Blijkbaar luidt de veronderstelling, dat er één wet is. Wanneer betekenissen onverhoopt verschillen, zo concluderen zij, moet dè wet dat dùs verhelpen.
in: Drogreden
Op de schaal van een aparte organisatie klopt die aanname [van een hiërarchisch (gezags)verband] redelijk. Maar zij is principieel vàls voor maatschappelijk verkeer in een open samenleving. Eén deelnemer temidden van àndere deelnemers heeft uiteraard óók een verantwoordelijkheid, maar die verschilt dus wezenlijk van een verantwoordelijkheid volgens een hiërarchische positie.
Het is voor technocraten wellicht wennen, maar wet- en regelgeving behoren dus nadrukkelijk tot infrastructuur in de ruime betekenis die de term verdient.
in: De remedie van het algemeen belang
Idealiter vormt de digitale technologie en hoe daarmee betekenisordening beheersbaar is, géén belemmering voor maatschappijvisie en zo door tot en met praktische infrastructuur voor maatschappelijk verkeer. In omgekeerde richting kan een betrouwbare methode voor variëteitbeheersing met behulp van digitale technologie eenduidigheid van ondermeer wet- en regelgeving faciliteren.
Is uniformering van betekenis niet inherent aan wet- en regelgeving? Nee, want een bepaalde wet e.d. betreft steevast een aspect en/of gedeelte van maatschappelijk verkeer. Op die manier uniformeert een wet niet, maar contextualiseert betekenis.
in: Korte boodschap over semantische interoperabiliteit
Het zijn en blijven naar mijn idee alleréérst de uitvragers van verplichte (financiële) verslaggeving die hun vragen naar verslaggeving inhoudelijk op elkaar moeten afstemmen. Daarbij mogen reële betekenisverschillen niet verloren raken.
in: Waarvandaan komt het voordeel met XBRL?
Is Nederland niet een eenheidsstaat? Vooruit, weliswaar een gedecentraliseerde, maar per saldo die éénheid, punt. Het is m.i. gewoon medebewind, klaar. Je zou ook kunnen zeggen, een interne overheidsaangelegenheid. Dat moeten ‘ze’ netzo intern maar oplossen. Maatschappelijk verkeer raakt echter nodeloos verward, evenwichtige verhoudingen gauwer zoek, door huisregels in de vorm van (externe) verkeersregels.
in: aantekening 38.6
De verplicht te rapporteren informatie staat in wet- en regelgeving volgens bijbehorend perspectief (lees ook: context) aangeduid. Dat hoeft elders dus niet opnieuw. Sterker nog, slechts in de hoedanigheid van wet- en regelgeving geldt de verplichting.
De maatschappelijke schaal verklaart ook precies, waarom wetgeving meestal zo ingewikkeld a. tot stand komt en b. geformuleerd is. Dat is gewoon een kwestie van passende variëteit. De — gevolgen van — gedragingen raken in het publiek domein per definitie verweven. Samenhang inclusief, wat paradoxaal klinkt, afbakening moet geborgd zijn/blijven. Met die reële verwevenheid moet wet- en regelgeving nu eenmaal rekenen. Het betreft dus geen ontwerp van een geïsoleerd artefact, wat hoewel ongedetermineerd meestal betrekkelijk eenvoudig is, maar altijd maar weer stelselmatig ontwerp.
Die regels zijn er niet om verkeersdeelnemers te hinderen, maar juist om doorstroming, veiligheid e.d. te bevorderen. Per saldo groeit de — mogelijkheid van — variëteit van verkeersbewegingen.
in: Redactionele correspondentie over de tekstbundel Interoperabel Nederland
Wet- en regelgeving reken ik ook tot verkeersvoorzieningen, in dat geval immateriële dus. Het betreft, kortom, netzogoed infrastructuur.
in: Redactionele correspondentie over de tekstbundel Interoperabel Nederland
Zeg het maar, wat is de standaard? Verkeersregels, of richtlijnen, zijn het natuurlijk wel.
in: Wat is een semantische standaard en hoe kan College Standaardisatie die vraag (anders) beantwoorden?
Infrastructuur is daarentegen een stelsel inclusief verkeers- ofwel gedragsregels. Onderdelen moeten nauw op elkaar afgestemd zijn, opdat ze bijelkaar maatschappelijk verkeer optimaal faciliteren. Dat gaat veel verder dan louter technische middelen voor digitale signaaloverdracht. Dat afgestemd-zijn, noem het ook maar de stelselmatigheid, vormt zelfs vooral voor infrastructuur het primaire onderwerp van ontwerp. Sterker nog, afstemming gaat principieel verder. De publieke middelen onder de noemer van infrastructuur ‘dienen’ verkeer waarvoor deelnemers tevens hun private middelen benutten. Kortom, in infrastructuur komt altijd een verhouding tussen publieke en private middelen tot uitdrukking. En dat is onherroepelijk politiek.
Zo leidt verplicht gebruik van valse basisgegevens tot irrelevante of zelfs averechtse uitkomsten, met risico van dien.
in: Uit het moeras van stam- en basisgegevens
[B]eheerverantwoordelijkheid voor informatieverzamelingen kan berusten bij verschillende partijen (overheidsinstellingen, maar ook bedrijven en burgers). Dat stelt navenant stelselmatige eisen aan autorisatie (en audit trail).
in: Even voorstellen, een stelselmatig experiment met informatieverkeer
Karikaturaal samengevat, welke voorzieningen bevorderen gewenste betrekkingen, terwijl ze ongewenste betrekkingen belemmeren? Voor zulke voorzieningen bestaat ook een naam: infrastructuur. Met het bereik van (de) infrastructuur als grens kent èlk individu aan de andere kant ervan in beginsel gedragsvrijheid. Let wel dat infrastructuur vooral immateriële voorzieningen omvat: wet- en regelgeving.
in: In de hoop op informatiekundig beroepsperspectief
Op de ruimere schaal van één informatiedienst voor de verzamelde opdrachtgevers blijkt echter onherroepelijk hun onderlinge afhankelijkheid. Dáárvoor benodigde c.q. relevante informatie moet ‘vallen’ onder gemeenschappelijk beheer. Dàt is de werkelijke ratio voor een centrum (lees feitelijk: coöperatie) in het geval van een gebundelde informatiedienst ‘namens’ verschillende opdrachtgevers tegelijk. Nota bene, in het algemeen zijn hiermee in een notendop beheerverhoudingen voor productief informatieverkeer in de netwerkmaatschappij geschetst. […] De coördinatie van informatiebeheer is nu eenmaal de voornaamste taak van een ‘dienstencentrum’ als het met diensten gaat om gedeeld informatieverkeer.
in: Dienstencentrum voor informatiebeheer
In de grensbepalende ontwerpfase moet er allereerst zoiets als (informatie)verkeersprofiel opgesteld worden.
Ontwerp van wet- en regelgeving vertoont stellig overeenkomst met ontwerp van voorzieningen voor informatieverkeer. Het is immers allebei … ontwerp. Daaruit volgt echter niet, dat eenmaal ontworpen wet- en regelgeving het voorzieningenontwerp als het ware voorschrijven. Ze tellen uiteraard mee in de relevante behoeften. Sterker nog, als eisen voor (infrastructurele) voorzieningen schieten wet- en regelgeving naar hun aard … tekort. Het bestaans‘recht’ van regels zit ‘m in wat (pas) daardoor als overtredingen geldt. En het belang om juist overtredingen te registreren is voor rechtsstatelijke continuïteit uiteraard principieel groter dan wat volgens de regels verloopt. Voor voorzieningenontwerp zijn (mogelijke) overtredingen daarom, vooruit, basaler dan regels: reële variëteit! Infrastructuur biedt nu eenmaal ook voor overtredingen ruimte. Dat kàn praktisch niet ànders voor ook nogeens veranderlijk evenwicht tussen bruikbaarheid, betaalbaarheid, enzovoort (en daarom is morele opvoeding onmisbaar voor leden van samenleving). Wie regels ontwerpt met de bedoeling om ruimte voor overtredingen te elimineren, werkt aan een politiestaat. Dan is een overtreding èlke gedraging waarmee iemand afwijkt van wat een expliciete gebods- of verbodsregel stelt. Als je maatschappelijke dynamiek wil belemmeren, moet je het zó doen. En het lukt trouwens niet, hoewel je met wanhopige pogingen wel een heleboel mensen ongelukkig maakt.
Zodra een bestand via een netwerk toegankelijk is — nota bene, wat slechts geautoriseerd moet kunnen; dit is uiteraard óók voorwaarde voor een zgn intern netwerk — is het onmiddellijk niet langer apàrt. Daaruit volgt dat wat als context voorheen, toen de desbetreffende informatie nog niet bij verkeer betrokken was, impliciet kon blijven, voortaan naar behoefte ermee aangevuld moet zijn. Bepalend voor behoefte is de schaal van het netwerk als verkeersstelsel met de variëteit van interacties waarvoor de informatie zo eenduidig mogelijk interpreteerbaar moet zijn. Het enkelvoud van hoedanigheid pèr traditioneel informatiesysteem blijkt (dus) pas duidelijk, nadat zulke systemen gekoppeld moeten gaan worden om informatie eenvoudiger te kunnen vergelijken, uit te wisselen, enzovoort. Dat blijkt dan niet te lukken. […] Verschillende hoedanigheden zijn er niet voor niets, waarbij informatie dienovereenkomstig ‘moet’ afwijken. Maar hoe zit het met netzo benodigde samenhang ertùssen?
Vanuit de algemenere positionering als deelnemer kan èlk van hen [[…] betrokken zijn in één of meer, zeg maar, hoedanigheden. [[…] Voor àlle deelnemers toegankelijk hangt, overdrachtelijk gesproken, ergens een lijst. Daarop staan voor elke hoedanigheid de mogelijke – inclusief verplichte – tekens geclassificeerd. Per tekensoort voorziet de lijst tevens in aanwijzingen voor vorm, inhoud en uitwisseling.
in: Door de blinddoek: semiotiek van rechtspraak
Hoe laat een norm zich duiden volgens de opvatting dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is? Met verwijzing naar, met beroep op een norm werpt de verzoeker zich op als vertegenwoordiger. Degene tot wie het verzoek gericht is, zo is door de verzoeker in kwestie met de norm bedoeld, moet feitelijk niet hèm, maar een gemeenschap als verzoeker beschouwen. Daarom verwijst ook gedrag als functionaris naar norm. In directe zin spreekt daaruit (over)macht door groter getal. Indirect wijst de verzoeker op duurzaamheid, want een norm is allesbehalve zomaar gewijzigd, nietwaar? De verzoeker zegt aldus met zoveel woorden, dat verzet geen zin heeft: wees inschikkelijk! De etikettering als norm moet de vraag onderdrukken waarom inschikkelijkheid past. En vervolgens bepaalt de norm het gedrag dat door de verzoeker, uiteraard, eveneens namens de gemeenschap in kwestie, als passend op zijn verzoek zal worden beoordeeld. Nu heb ik deze verhandeling over norm ergens moeten beginnen. Het risico met mijn keuze is dat het er gauw op lijkt dat normen exclusief dienen voor hiërarchische verhoudingen met, ruw gezegd, winners boven en verliezers beneden. Maar zo is het ook weer niet, althans, zo hoeft het zeker niet. Via gedragingen zijn deelnemers aan maatschappelijk verkeer wederzijds afhankelijk, interdependent. Een norm is zo duidelijker herkenbaar als een verkeersmiddel. Juist de wederzijdse aanspraak ermee bevordert wederzijdse inschikkelijkheid. Verkeersdeelnemers blijven zichzèlf aan hun aanspraak enz. houden, zolang zij daardoor minstens hun eigen belang bevorderen. Een norm werkt evenwichtiger naarmate verkeersvoor- en nadelen van inschikkelijkheid gelijker verspreid zijn over deelnemers. Met een banaal voorbeeld, ja, ik blijf rechts van de weg fietsen omdat ik op die manier vlot en veilig op mijn bestemming verwacht te komen … maar daarvoor verlang ik van tegenliggers dat óók zij rechts houden. Een gemeenschap van subjecten stelt niet voor niets een norm. Dat is zinvol, omdat afwijkend gedrag mogelijk is en als het zich voordoet schadelijk wordt geacht. Aldus is met een norm zowel de afwijking erkend als de plicht om er als diezelfde gemeenschap tégen op treden nadat een afwijking is òpgetreden. Daar is eventueel rechtspraak (pas) aan de orde. Het is een naïef idee dat een norm afwijkingen uitsluit. Het gaat om verschuivingen in variëteit. Met de verwachting van meer verkeersvoordelen dan -nadelen kan een norm helpen om enerzijds afwijkingen getalsmatig — vaak zeer sterk — te verminderen, anderzijds gerichte(re) voorzieningen te treffen voor de omgang met wat voortaan van weeromstuit zelfs genormeerde afwijkingen zijn. […] Wie zich beroept op een norm, moet ermee rekenen dat zijn wederpartij in de verkeerssituatie met voorrang kritisch onderzoekt welke gemeenschap de verzoeker beweert te vertegenwoordigen. Ervaart de wederpartij zich voor die situatie eigenlijk wel als lid ervan? De verzoeker kan zijn gemeenschap mobiliseren, indien hij meent dat de wederpartij wel degelijk lid is, terwijl die wederpartij dat blijft afwijzen. […] Een norm als verkeersmiddel dient volgens mij tevens om een bereik te bepalen, dwz de situatie waarvoor verantwoordelijkheid voor gedrag geldt en het subject aansprakelijk geacht is.
in: Motief en norm
Waarom gaat dat nog steeds mis? Het zou de vrees van beleidsmakers en besluitvormers voor chaos kunnen zijn. Zo van, het bedrijf, de organisatie, de stad, het land, noem maar op, is prompt ònbestuurbaar zodra iedereen maar zijn gang kan gaan. Standaardisatie is nu eenmaal noodzakelijk, nietwaar? Nee, dat is niet waar, althans verre van absoluut. In maatschappelijk verkeer stemmen deelnemers hun ‘gangen’ onderling af. Ja, dat vergt verkeersregels. Zulke regels zijn er om verkeer te bevorderen, met variëteit van dien. Daartoe volstaan slechts luttele vàste verkeersregels. Wie geen onderscheid maakt tussen vaste regels en wàt ermee flexibel en aldus optimaal verloopt, ontkent feitelijk — de behoefte aan — variëteit. Een passende regel voor informatieverkeer luidt dan dat informatie (lees ook: een teken) nodige en voldoende context moet bevatten voor de beoogde wederpartij(en) in communicatie. Dat is het meteen qua regels ook wel zo’n beetje. Is dat zo moeilijk? Dankzij context is tevens audit trail geborgd, wat willen beleidsmakers en besluitvormers in en voor democratie nog meer? Zij zitten er toch niet om ontplooiing te frustreren?
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
[Dat is] gevolg van worstelingen die we — nog steeds vergaand onbewust — doormaken met vorm(gev)ing van infrastructurele voorzieningen inclusief de afstemming daarop van wat specifieke(re) ‘dingen’ zijn en blijven (maar door hun oriëntatie op infrastructuur eveneens kwalitatief van karakter veranderen). Kenmerkend voor beschaving is variëteit, pluriformiteit. Dat gaat nu eenmaal met meer en grotere verschillen gepaard, waarvan samenhang èxtra dynamiek oplevert. Zonder, zeg maar, verkeersregels resulteert navenant grotere uitslag van voor- resp. nadelen voor individuele deelnemers. [M]et infrastructuur […] hebben we niet alleen een krachtig middel ter bevordering van maatschappelijk verkeer, maar tevens een middel dat verval belemmert (hoewel het met opnieuw een oorlog zó gebeurd is).
in: Metapatroon als enkelvoudig stelselpatroon
Met een consequent stelselmatige benadering lukt het om variëteit geordend te krijgen. Dat is onmisbaar voor optimale verkeersregeling.
in: Stelselmatige impuls tot energieverkeer, deel 2: middelenbeheer in verandering
Het trekken van een nationale (staats)grens is voor informatieverkeer contraproductief. Juist om belangen van individuele verkeersdeelnemers (privacy, intellectuele eigendom) beter te beschermen, moet infrastructuur grenzeloos opgevat zijn met nationale staten elk verantwoordelijk voor beheer van een onderdeel van het geheel. Slechts in federatief verband kunnen verkeersregels worden bepaald, gehandhaafd enz. die noodzakelijkerwijs algemeen gelden voor het totale infrastructurele bereik. Overambitieus? Anders is het nog steeds géén infrastructuur.
in: Infrastructuurcommissaris informatieverkeer
Het belang van dit fundament gaat — veel — verder dan bedieningsgemak. Want het contextspoor heeft tegelijk het karakter van een zgn audit trail (lees ook: controlespoor). Van bepaalde informatie is het zelfs voor louter raadpleging wenselijk resp. nodig om bij te houden wie zich er in precies welke hoedanigheid, en uiteraard wanneer, toegang tot verschafte. Voor registratie inclusief wijziging tot en met verwijdering van informatie is nog vaker behoefte aan compleet controlespoor ter reconstructie.
Als er iets vanaf het begin een basisvak op school zou moeten èn kunnen zijn, is het volgens mij algemene tekenleer.
in: Geef mij ajb even de pindakaas!
Door ervaring van een bepaald teken vormt de geadresseerde mede een begrip van wat de opsteller concreet van hem wil.
Hoe ruimer de schaal, des te minder kan een ènkele ontwerper bepalen. Daardoor verandert de ontwerpopgave kwalitatief. Er is behoefte aan voorzieningen met optimale ruimte voor zelfontwerp door deelnemers aan èn bevordering van hun evenwichtige verhoudingen in maatschappelijk verkeer: infrastructuur.
in: Generatiewissels
Het relevante punt is hier, dat hoedanigheden tevens spelen voor het vestigen — of ongeldig verklaren — van weer andere hoedanigheden. En dat dergelijke maatschappelijke handelingen in een rechtstaat een expliciet teken omvat ter vastlegging van desbetreffende verkeersregels. Zulke tekens zijn allemaal constituerend, te weten van de — voorwaarden voor — erdoor bepaalde hoedanigheden, daarbij voortbordurend op wat eerder en elders als zodanig is geconstitueerd. Een model in beeldtaal […] helpt hopelijk het beginsel te verduidelijken. […] Volgens dit model kunnen in beginsel eindeloos gevarieerde exemplaren van verkeersdeelnemer-in-hoedanigheid worden, zeg maar, aangemaakt …
in: Reële variëteit van deelnemers volgens hoedanigheden in informatieverkeer
Uiteraard is het geen reële eis dat iedereen tot in detail de wet kent. Maar wanneer iemand in elk geval wèl redelijk op de hoogte — gesteld — is van dat situationele ròlbeginsel van maatschappelijke verkeersregeling, kan z/hij in concrete gevallen een ànder gefundeerder — laten — aanspreken op ongepast gedrag en/of is z/hij daarop beter aanspreekbaar en/of hoeft z/hij zich minder zorgen te maken over uit de lucht gegrepen, intimiderende beschuldigingen, enzovoort. Ook is rechtspraak in welke variant dan ook prompt begrijpelijker, want iets anders dan ook weer maatschappelijk verkeer met situationeel bijbehorende — nogmaals, voor rechtspraak als zodanig secundaire — rollen kàn het zelfs niet zijn.
in: Vermaatschappelijking van rechtspraak
[D]ànkzij modelmatige veralgemenisering [zijn] we, wat ik maar even
noem, een structuurbeginsel voor maatschappelijk verkeer in rechtstaat
op het spoor […]. [… W]aartoe dient een rechtstaat
eigenlijk, waarom levert zo’n staat per saldo voordeel op? Dat
lijkt […] te maken hebben met het aantal leden van een
samenleving. Al vanaf een ‘betrekkelijk’ gering aantal
komen er betrekkingen tussen leden die elkaar verder niet of nauwelijks
kennen. Hun verwachtingen over en weer zijn daardoor niet op voorhand
duidelijk, en — groter — risico bestaat van misbruik van
vertrouwen. Dat vergt borging. Voor noodzakelijke precisering is
afbakening van betrokkenheid volgens respectievelijke hoedanigheden
geboden. Een handeling in het kader van hun betrekking wordt een
rèchtshandeling, een gevolg een rèchtsgevolg, enzovoort. De
mogelijkheid dat een rechter eraan te pas komt, werkt allereerst
preventief.
Nota bene, wat nergens — geschreven — staat, valt maar
moeilijk op. Zo is er o.a. sprake van rechtshandeling. Feitelijk zouden
we voor zulke betrekkingen ook moeten spreken van rèchtshoedanigheden.
En dan is er in een complexe samenleving behoefte aan formalisering,
ook èn vooral van … rechtshoedanigheden. Dat gebeurt allang alom.
Allerlei rechtshoedanigheden kunnen leden van een samenleving vergaand
in verband van hun beroepsgroepen uitmaken (waarbij zo’n
beroepsgroep, klopt, dan ook weer een rechtshoedanigheid, erkend moet
zijn). Wanneer met rechtsgevolgen, zeg maar even, èxtra risico’s
verbonden zijn, komt zelfs aan bepaling van zo’n
rechtshoedanigheid een rechter te pas.
Zodra je de term hoedanigheid vervangt door rechtshoedanigheid, herken
je prompt […] dat rechtspraak vooral facilitering vergt van
omgang — de associatie met cyclus is opzettelijk; van
hoedanigheden komen betrekkingen, van betrekkingen kom op hùn beurt
weer hoedanigheden, enzovoort — met c.q. op basis van
rèchtshoedanigheden. En dat gebeurt niet alleen tijdens een
rechtsgeding, maar betreft maatschappelijk verkeer in ruimste zin van
reële variëteit èn daarvoor passende maatregelen zoals aangeduid met
o.a. rechtshandeling, rechtsgevolg en … rechtshoedanigheid.
Voor een compact en tegelijk zo algemeen mogelijk geldig model is het
dan geboden om de rechtsmacht — en wat daar allemaal nader
verbijzonderd bijhoort — juist niet apart te positioneren, maar
netzogoed te beschouwen als verzameling rechtshoedanigheden. Daarmee
kan je pas àlle kanten op. […] In werkelijkheid verloopt
maatschappelijk verkeer […] volgens dynamiek — voor
recursiviteit — van rechtshoedanigheden. Inclusief wisselwerking
zit er [dus] zelfs een overzichtelijk patroon in.
[O]ok een rol [is] niet ‘iets’ objectiefs […] in de zin dat verschillende subjecten (lees ook maar : individuen) gelijke interpretaties ervan hebben. Het ene subject duidt op enig moment zijn relevante werkelijkheid als situatie. Dat omvat verloop zowel van zijn eigen rollen als van wie resp. wat hij interpreteert als relevante subjecten annex objecten. Ofwel, een subject duidt altijd rollen in onderlinge verhouding. […] Preciezer gezegd is […] handelingsruimte géén eigenschap van een bepaalde rol, maar resulteert met wisselend “effect” uit situationele gedragsoriëntatie pèr subject. […] Rollen over en weer blijven als middel voor verwachtingen echter slechts nuttig enz. zolang gedragingen er over en weer voldoende mee in lijn zijn. Doorgaans onmerkbaar stellen subjecten met hun verkeer tevens rollen ervoor af. Dat gebeurt om afwijkingen terug te dringen, of juist voor aanpassing aan verander(eren)de omstandigheden. Het kan echter gebeuren dat onmiddellijk betrokken subjecten er onderling niet uitkomen. Ook kan het algemener beschouwd, dus voor verkeer op maatschappelijke schaal, ongewenst zijn om rollenafstemming aan slechts enkele subjecten over te laten. Dat zou gauw belangen van overige — toekomstige - deelnemers kunnen schaden. In dàt geval worden verkeersregels inclusief rollen van deelnemers wettelijk bepaald. Allereerst is de bedoeling ermee dat verkeersdeelnemers zich èxtra op dienovereenkomstige verwachtingen kunnen verlaten. Dat vergt echter tevens extra maatregelen voor handhaving. Desgevraagd is de rechter er voor, klopt, ook een rol, en altijd maar weer semiosis, om deelnemers aan maatschappelijk verkeer zonodig te wijzen op de rol(len) waaraan ze in relevante verkeerssituaties kennelijk niet beantwoord hebben èn om ze eventueel, al dan niet tijdelijk, àndere rollen op te leggen. Aan zo’n uitspraak van de rechter moeten subjecten gevolg geven, wat ook weer handhaving vergt … […] Nogmaals, alsmaar méér rollen zijn ‘geregeld’ e n rechtspraak dient ter formele oplossing van aanhangig gemaakte problemen met situationele toewijzing aan subjecten. Iemand moet het doen …
Rol is bij uitstek een verkeersbegrip. Verkeer is volgens rollen echter niet strikt bepaald. Daardoor zijn afwijkingen eveneens aan de orde. En daarvoor zij dan weer verdere verkeersmaatregelen nodig. […] Zo gaat het m.i. niet louter om verwachtingen van àndere individuen over gedrag van het ene individu, maar eerst en vooral om normering e.d. van dat ene individu zèlf. Hoe dient z/hij zich in relatie tot andere individuen te gedragen? Waartoe is z/hij verplicht volgens de rol in kwestie? Hoe dan ook, wanneer dat ene individu haar/zijn verplichtingen ònvoldoende nakomt, althans, volgens een ander individu, dan kan dat andere individu het ene individu daarop zgn in rechte aanspreken. Daarvoor moet het andere, aansprekende individu zich als belanghebbende manifesteren. Door een belang — volgens enneadische semiotiek is dat per subject steeds een motief — geldt een relatie tussen individuen, dwz subjecten, in rollen resp. hoedanigheden van dien (lees ook: situationele subjecten)[.]
Interactie onder die noemer [van rechtspraak] is in menig opzicht
zelfs strak gereguleerd, dus ook weer volgens rollen. […] Het is
een misvatting om de rechter als eindpunt te beschouwen. Daarentegen
staat hij middenin het maatschappelijk verkeer, zeg maar stand-by voor
(her)stelling van rollen resp. hoedanigheden, opdat het geregelde
verkeer zo min mogelijk onderbroken raakt. Daarbij blijft de rechter
passief totdat hem een al dan niet vermeend verkeersongeval ter
beoordeling en uitspraak wordt voorgelegd.
Daar heeft de wegenwacht wel iets van weg. De behoefte aan een
voorziening zoals wegenwacht neemt echter àf doordat de technische
kwaliteit van automobielen toeneemt (mede door o.a. verplichte
periodieke keuringen van oudere exemplaren). Daarentegen zijn er
allerlei oorzaken waardoor het aantal gevallen van afwijkingen van
rolgedrag groeit: méér mensen, méér rollen en hoedanigheden, méér
wisselingen van rol/hoedanigheid, méér zgn roldistantie e.d. […]
Het belang van rechtspraak kan tegenwoordig wellicht aansprekender
worden opgebracht door de noodzaak te benadrukken van dè gezaghebbende,
want onafhankelijke reparatiewerkplaats voor aanwijzing van
rollen/hoedanigheden. Zonder die werkplaats hapert wenselijk
maatschappelijk verkeer vaker èn schadelijker, totdat de uitslag
zodanig groot is dat herstel niet langer problematisch, maar zelfs
onmogelijk — geworden — is.
Voor zulke onlosmakelijkheid stel ik maatschappelijk verkeer als ruimste (referentie)kader voor, met bijbehorende voorzieningen voor verkeersregeling met a priori tot en met a posteriori maatregelen. Nota bene, rechtspraak werkt mede toekomstgericht voorzover zij rollen bepaalt waaraan deelnemers zich in elk geval vèrder gehouden moeten weten. En doet een rechter dat met een uitspraak feitelijk niet altijd?! Als de rechtspraak nu eens dáárop nadruk gaat leggen, geeft zij verkeersdeelnemers om te beginnen al een ànder en stellig herkenbaarder beeld van haarzèlf, te weten met vooral opbouwende bijdragen voor verloop van maatschappelijk verkeer volgens evenwichtige verhoudingen annex rollen (zoals in het geval van formele rechtspraak — al dan niet expliciet — wettelijk bepaald).
Wat ik bedoel komt beter tot uitdrukking in zoiets als: mensen en hun maatschappelijk-verkeersvaardigheid. Over zulke verkeersvaardigheid moet elke deelnemer aan maatschappelijk verkeer dus beschikken. Met alsmaar groeiende variëteit is dat alsmaar moeilijker. Voor ònbedoelde afwijkingen met nauwelijks nadelige effecten voor mede-deelnemers verdient daarom tolerante instructie de voorkeur. Zeg maar intensievere handhaving om de nodige èxtra leermomenten voor verkeersdeelnemers te scheppen. Dat verandert de opgave voor opvoeding en opleiding naar ontwikkeling van aanspreekbaarheid op — wijziging van — rechtshoedanigheden ipv het eenmalig aanleren van een vàste verzameling van zulke hoedanigheden; die tijd is voorbij.
Als er nu èrgens functies (lees ook: hoedanigheden, rollen) relevant zijn, dan in en voor een netwerk. [… I]n een netwerk kunnen ze alsmaar zowel meervoudiger als veranderlijker zijn, maar juist daardoor zelfs nòg belangrijker voor maatschappelijk-verkeersregeling. Ook hiervoor geldt dat een netwerk niets nieuws is. Dat is hoogstens een theorie die netwerken (h)erkent.
Optimaal verkeer(sverloop) stoelt op wederzijds complementaire verwachtingen van deelnemers. Daarvoor is institutionalisering praktisch onvermijdelijk[.]
[H]et [zou] weleens kortzichtig […] kunnen zijn om de eigen organisatie] centraal te stellen voor verbetering van informatievoorziening […]. Wat ‘ze’ daar al dan niet doen, is immers grotendeels àfgeleid. Klopt, dat gaat op voor èlke organisatie. Stelselmatig opgevat is dat voor voorzieningen voor informatieverkeer ook logisch. Juist informatie doorkruist immers organisatorisch getrokken grenzen. […] Ipv een of andere apàrte organisatie staat maatschappelijk verkeer voorop. Welk specifiek gedrag deelnemers verkeersmatig al dan niet vertonen, hangt steeds nader af van hun respectievelijke hoedanigheden[. …] Een actor is een potentiële deelnemer aan gebeurtenissen (lees ook: verschijnselen). Het totale maatschappelijk verkeer wordt […] gedacht te ‘bestaan’ uit […] gebeurtenissen. De betrokkenheid van een actor bij een gebeurtenis maakt hem — pas — tot deelnemer[.].
Nota bene, […] mede door — digitale — communicatietechnologieën [groeit] het potentiële bereik met informatieverkeer, en aldus van sociaal verkeer. Ofwel, de grenzen tussen traditioneel — nog meer — gescheiden samenlevingen vervallen ook weer in allerlei opzichten. Op alsmaar ruimere schaal van verkeer is, uiteraard, navenant behoefte aan èxtra positionering volgens hoedanigheden.
[V]erschillen […] treden [op] voor/door één en dezèlfde persoon op verschillende tijdstippen. Maatschappelijk-verkeersregels zijn doorgaans echter slechts, zeg maar, monosituationeel bemeten. Een multisituationeel geval, naar zijn aard gauw uniek wat betreft verhoudingen (en daarom zijn er géén regels per eventuele combinatie opgesteld), vergt ter afweging dan … maatwerk.
[V]oor adequate voorzieningen voor informatieverkeer [moet] met toegankelijkheid dus onlosmakelijk (!) òntoegankelijkheid gepaard […] gaan. Ofwel, de digitale toegankelijkheid voor de één in hoedanigheid zus betekent digitale òntoegankelijkheid voor een ànder — of eventueel voor dezelfde één — in hoedanigheid zo. […] Rara, hoe orden en regel je dat op stelselschaal? Daar is dat zgn hoedanighedenplatform — óók — voor. Immers, toegankelijkheid staat op die schaal juist niet (!) op zichzèlf, maar moet gericht beperkt zijn rekening houdend met reële, ook nog eens veranderlijke, variëteit van hoedanigheden.
Er zijn m.i. twee manieren om toegang ergens toe differentieel te
regelen.
De ene is om iedereen doorgang te verlenen, tenzij voor wie dóór wil
expliciet staat aangegeven dat z/hij in de actuele hoedanigheid juist
ervan uitgesloten moet blijven: zwarte lijst.
De andere is om niemand vèrder te laten komen, tenzij voor haar/hem
voor bijbehorende hoedanigheid expliciet is opgegeven dat z/hij wèl er
dóór naar mag: witte lijst.
Het is voor elke bestemming vooral een praktische afweging mbt
beheer(inspanningen).
Nota bene, volgens nodig en voldoend verbijzonderde hoedanigheden
vervalt het onderscheid tussen interne en externe
‘gebruikers.’ Dat zijn allemaal deelnemers aan
informatieverkeer.
Zowel vanuit het perspectief van een verkeersdeelnemer die liefst ‘gewoon’ dóór wil met haar leven als gelet op preventieve werking, ontgaat mij het nut van onderscheid naar soorten van recht resp. rechtspraak. Dat lijkt mij eerder averechts.
Materieel geldt meestal de vraag naar bevestiging, eventueel verduidelijking, van verhoudingen tùssen bepaalde deelnemers aan maatschappelijk verkeer[, … dwz situationele verhoudingen tussen resp. onderlinge hoedanigheden van maatschappelijk-verkeersdeelnemers.
[Er] moet eveneens toegang resp. òntoegankelijkheid geregeld zijn, nota bene óók differentieel veranderlijk volgens hoedanigheden. Zulk volledig bereik voor geïdentificeerde hoedanigheden van àlle — potentiële — deelnemers aan […] informatieverkeer verdient pas stelselmatig te heten.
Er is géén verkeer zònder deelnemers. Verkeer betreft betrekkingen tussen deelnemers; zij stemmen hun resp. gedragingen af. Daarom zijn verkeersvoorzieningen vergaand een kwestie van sociale psychologie.
in: aantekening 65.4
Het is daarentegen maar, of de situatie vàn een geval voldoende
verbijzonderd erkend is om rècht te doen áán dat geval. Daarvoor vormt
digitalisering zeker géén principiële belemmering, maar het vergt zeker
wèl een methode, ook nog eens stelselmatig verantwoord benut, voor
ordening van reële variëteit (en zo door naar passende
computerprogrammatuur).
Voor overzicht helpt het altijd om een voorstelling van uiterste
mogelijkheden te maken. Aan de ene kant geldt dan slechts één situatie
voor àlle gevallen. Aan de andere kant geldt voor èlk geval apart een
situatie.
De kunst met (verkeers)regels is om het optimum ertùssen te bepalen
(en dat zonodig te wijzigen, omdat en/of opdat … situaties
wijzigen). Indien het belang van een bepaald geval maar, het woord zegt
het al, belangrijk genoeg telt, gelden er specifieke regels voor.
[…]
Sterker nog, feitelijk is èlk geval uniek. De vraag is dan voor èlk
geval, of eventuele afwijking van de regels vooraf moet zijn toegestaan
resp. achteraf worden gebillijkt. Zo ja, klopt, dat komt feitelijk
steeds neer op èxtra regels, te weten voor dat ene geval,
enzovoort.
Voor infrastructuur werkt dat uiteraard niet. Daarom is het aantal
(verkeers)regels zéér gering gehouden in verhouding tot het aantal
— mogelijke — gevallen. Op basis daarvan gebeurt
handhaving. Kan ook niet anders.
[Het is een] vergissing […] om een traditioneel inderdaad nog praktische moeilijkheid voor een theoretische onmogelijkheid te houden. Dankzij digitalisering volgens Metapatroon vervalt juist een belemmering om (verkeers)regels situationeel verder te verbijzonderen. Dat ‘past’ beter voor verschillende(r) gevallen, aan mogelijkheden voor handhaving gaat niets verloren èn leidt tot minder bezwaren.
Met verkeer in de betekenis van omgang betreft gedrag àls verkeersdeelnemer altijd een betrekking, te weten met een àndere verkeersdeelnemer inclusief haar (of: zijn) wedergedrag.
Wat ik wil blijven benadrukken, is het zéér beperkte aantal regels tijdens deelname aan verkeer. Ja, het voertuig moet voldoen aan eisen. Ja, de bestuurder moet voldoen aan eisen, enzovoort. Omdàt dat allemaal en nog veel meer als het ware vooràf ‘geregeld’ is, klopt, de weg is aangelegd, enzovoort, verloopt het feitelijk verkeer ‘doorgaans’ betrekkelijk eenvoudig.
Zgn economisch bemeten maatregelen pakken echter navenant beperkt uit, en op ruimere schaal doorgaans zelfs averechts. Passender is duiding van onze samenlevingsvorm als informatiemaatschappij. Karakteristiek zijn immers alweer sinds enkele jaren intensiteit, variëteit e.d. van informatieverkeer. Er zijn geen aanwijzingen dat die trend verandert. En hoe dat verkeer volgens overgeleverde ex- en impliciete verkeersregels verloopt, doet toenemend afbreuk aan als evenwichtig beoordeelde verhoudingen tussen deelnemers aan maatschappelijk (informatie)verkeer.
in: aantekening 67.4
Het idee van samenleving is o.a. dat sommige leden (lees dus ook: maatschappelijk-verkeersdeelnemers) als het ware tegen zichzelf in bescherming genomen moeten worden. In het ideale geval is iedereen zodanig opgeleid inclusief gesocialiseerd, dat z/hij volledig individueel tot evenwichtige besluiten met bijbehorende gedragingen komt, maar vaak genoeg blijken medeburgers daarvan hinder enz. te ondervinden. Daarom zijn er verkeersregels voor het publiek domein, met verkeersruimte annex publiek domein bedoeld in ruimste betekenis van maatschappij, samenleving.
in: aantekening 67.4
Maar dat hangt toch af van relevante situatie(s), met hoedanigheden van betrokken deelnemers van dien, van sociale ordening?!
[Er is] spanning tussen contextuele verbijzondering zoals vooraf expliciet opgenomen in een regel en ruimte voor contextuele verbijzondering achteraf.
Zo maakt een regel duidelijk wat deelnemers aan maatschappelijk verkeer wat hun onderlinge gedragingen betreft van elkaar mogen en kunnen verwachten. Maar zoals het woord al zegt, voor — vooralsnog — ònvoorziene verkeerssituaties bestaat geen regel, althans niet expliciet genoeg ter bepaling van onderlinge gedragsverhouding (en eventueel later voor een rechterlijk oordeel over het situationele verkeersverloop). Uitputtende precisie is zowel ivm reële variëteit onhaalbaar als ter bevordering van maatschappelijke dynamiek ongewenst. Het praktische evenwicht, van moment tot moment veranderlijk, laat zich als goedverbijzonderd kennen.
Wat voor burgers daarentegen vooral telt, zijn regels als verkeersregels. Voor hen zijn verkeersregels eenvoudiger te leren en daadwerkelijk toe te passen annex te volgen, indien er een voor hèn begrijpelijk ‘systeem’ in zit. Wat mij betreft kan dat zelfs ònmogelijk anders zijn dan hoe, als resultaat van evolutionaire ontwikkeling, een subject zijn gedrag differentieert. Hij (lees natuurlijk ook: zij) richt gedrag naar — wat hij onderscheidt als — een situatie, met daarin eventueel andere resp. nadere subjecten (en objecten) waartoe hij zich dan gedraagt volgens desbetreffende situationele verhouding(en). Van moment tot moment is een subject zich niet bewust van zijn situationele gedragsverbijzonderingen; het intuïtieve, spontane karakter is immers wat het evolutionaire voordeel ervan uitmaakt. Maar zodra ‘we’ kunstmatig regels voor optimaal maatschappelijk verkeer zo stelselmatig mogelijk willen krijgen, en dat geldt algemener voor zgn infrastructuur (waarvan regels een belangrijk immaterieel onderdeel zijn), ligt het voor de hand om dáárvoor als èxpliciete grondregel te volgen wat iedereen als verkeersdeelnemer impliciet ‘doet,’ en met infrastructuur ook in staat gesteld moet zijn om te blijven ‘doen,’ dwz zoveel mogelijk ‘vanzelfsprekend’ situationeel-verbijzonderd handelen. Voor een stèlsel van regels voor maatschappelijk verkeer volgt m.i. daaruit, vooruit, als metaregel, dat allereerst, en zoveel mogelijk samenhangend, relevante verkeerssituaties moeten zijn aangegeven. Vervolgens zijn per situatie relevante hoedanigheden onderscheiden en onderlinge verhoudingen onderscheiden van/voor aan verkeersverloop ervan deelnemende subjecten. Tenslotte is de gedragsverwachting en/of wat telt als schending ervan voor elke situationele subjecthoedanigheid “precies en duidelijk” genoeg uitgedrukt om navolging c.q. afwijking ervan redelijkerwijs te hebben genormeerd.
Daarvoor moet ook weer een norm verondersteld zijn, bijvoorbeeld een bepaald opleidingsniveau dat redelijkerwijs valt te associëren met het vermogen om een geschreven/gesproken tekst op gevolgen voor sociaal gedrag (lees ook: deelname aan maatschappelijk verkeer) te duiden.
[S]telselmatig moet steeds als context aanduiding van een verkeerssituatie opgegeven zijn, en daarin van een hoedanigheid waarvoor precies dàt specifieke gedrag duidelijk geldt. ‘We’ zijn uiteraard ineens zelfs veel verder, indien onderwijs in die opzet verondersteld mag zijn voor het bereiken van het genormeerde opleidingsniveau. Voordat iemand zijn gedrag doorzet, geeft hij zich wellicht alweer sterker rekenschap van zowel verkeerssituatie in kwestie als zijn geldige hoedanigheid erin inclusief nota bene zijn verhouding tot àndere deelnemers in desbetreffende hoedanigheden.
Het beginsel is echter ònveranderd (en kan dat ook onmogelijk zijn volgens evolutionair perspectief). Dankzij dat beginsel (lees ook, nogmaals: metaregel) is het geen probleem om overzicht te bewaren over inderdaad alsmaar grotere variëteit van — en bijgevolg aantal — normen. Aldus kan een zgn goedverbijzonderde normbeschrijving optimaal zowel scherp als vaag worden gehouden. Dat vergt echter ontwerpkunst en -kunde voor stelselschaal van maatschappelijk verkeer. Een regel staat niet op zichzèlf, maar geldt interdependent met overige regels.
Uiteraard moeten regels duidelijk gesteld zijn. Gemeend of niet, desgevraagd spreekt iedereen zich ervóór uit. De allergrootste verduidelijking valt te behalen met systematisering (en op die manier zijn ‘we’ eigenlijk altijd ook meteen klaar). Maar wie daarvoor naar criteria binnen het veronderstelde systeem zoekt, […] begrijpt het domweg nog steeds niet. Noem ze ook maar axiomata moeten erbuiten gevestigd zijn, opdat vervòlgens ermee … gesystematiseerd kan worden.
Toegegeven, nogal idealiserend beschouw ik — een — maatschappij als een verkeersruimte waarin deelnemers zich juist optimaal als individuele subjecten naar situaties gedragen. Als voorwaarde moeten zij evenwichtige (verkeers)verhoudingen aanhouden, zeg maar regels die met maatschappelijke ontwikkeling van subjecten meeveranderen. […] Wat ook wel beschaving heet, gedijt bij variëteit, zowel veranderlijk als evenwichtig. En in de maatregelen voor evenwichtigheid zit de ontwerpopgave. Zodra ze bewust mikken op bevordering van bedoelde variëteit, dragen ze oppervlakkig beschouwd een paradoxaal karakter. Ze zijn ‘pas’ uniform als metaregels.
in: aantekening 68.4
[M]bt verwachtingen [telt] in de verhouding ook òmgekeerd een aspect
van gehoorzaamheid (lees ook: inschikkelijkheid) […] voor wie een
ànder om inschikkelijk gedrag verzoekt. Dat is ‘gewoon’
altijd hetzelfde.
Stroomlijning van verhoudingen, noem het ook maar verloop van
maatschappelijk verkeer, kan erbij gebaat zijn dat èlke
verkeersdeelnemer op voorhand terdege weet zowel hoe hij zichzèlf heeft
te gedragen (lees: eigen inschikkelijkheid) als hoe zijn
mede-verkeersdeelnemers dat ‘onder omstandigheden’ doen
(lees: verwachting over passende inschikkelijkheid door de ànder(en)).
Hoe iemand dat op voorhand kan weten? Dat moet hij dus eerst leren (en,
tja, daarvoor zijn er eventueel ook weer … regels,
enzovoort).
Hoe dan ook, een regel is eveneens een verzoek tot inschikkelijkheid
met wederzijdse gedragsafstemming inclusief verwachtingen van dien.
[…] Het effect van regels, mits deelnemers ze kennen, is dat hun
ònderlinge “interactieproces” ze minder inspanningen e.d.
kost. Omdat ze over en weer — menen te — kunnen rekenen op
gedrag door de ànder, kunnen ze er voor hun eigen gedrag — meer
— op vertrouwen (wat minder aandacht enz. vergt). Hoe snel zou ù
in een auto rijden, in het donker op een provinciale weg zònder de
(verkeers)regel die rechtshouden voorschrijft? Ik zou me er niet eens
aan wagen.
Indien ‘we’ maatschappelijk verkeer — met verkeer in
de ruime betekenis van omgang van leden van een samenleving —
niet de vrije loop willen laten, moet ‘we’ het …
regelen. Dat ‘we’ dat doen, geeft al aan dat het daarbij om
‘onze’ verhoudingen gaat. Wat mij betreft moet het idee met
verkeersregels per saldo wèl zijn, dat deelnemers er èlk voor zich
‘beter’ mee af zijn. Bijvoorbeeld, dankzij de
rechtshouden-regel reist iedereen vlotter, veiliger (hoewel vreselijke
ongelukken helaas blijven gebeuren). Met (verkeers)regels wijzigen
‘we’ de grondslag voor ‘onze’ betrekkingen. Die
verdwijnen dus niet. […] Nogmaals, mede volgens — nadere
— verwachtingen blijft er een verloop aan de orde van de
“directe relatie tussen actoren,” maar ànders …
geregeld.
Wat “omstandigheden” betreft, ja, voor regeling van verkeersverloop moet rekening worden gehouden met variëteit van (verkeers)situaties. Maar het is ondoenlijk, onpraktisch e.d. om èlke situatie apart te regelen (nog afgezien ervan dat situaties voortdurend veranderen, zoveel kan niemand aanleren en bijhouden). Daarom zijn er — als regel — regels voor soorten van situaties. En per situatiesoort gelden er rollen (lees ook: hoedanigheden) voor deelnemers. Zo (be)staat een bepaalde rol nooit apart, maar verhoudt zich tot de overige situationele rollen. Let wel, dat sluit uitzonderlijke regels, dus toegespitst op een unieke situatie met eventueel unieke deelnemers eraan in eventueel unieke hoedanigheden, niet uit.
Het lijkt mij evident dat allerlei huidige diensten en producten op basis van digitale techniek per saldo òngunstig uitpakken. Met een beetje gezond verstand laat zich dat voorspellen, maar ja, wij leven nu eenmaal in een zgn vrije markteconomie. Dat zou ik er ook niet aan willen veranderen. Welke verandering m.i. wèl nodig is, betreft opleiding tot verantwoorde deelnemers aan maatschappelijk verkeer. Zulke burgers kunnen zèlf onzin van zin onderscheiden, zodat voor ònzin domweg géén levensvatbare markt is.
in: aantekening 69.7
Ik geef er de voorkeur aan géén onderscheid te maken tussen openbare resp. publieke ruimte. En voor zover die ruimte gemeenschappelijk met (im)materiële voorzieningen ingericht is voor maatschappelijk verkeer inclusief informatieverkeer, gelden zulke voorzieningen als infrastructuur voor het gebruik waarvan verkeersregels gelden. […] Maar zolang het daarbij gaat om voorzieningen die een commercieel bedrijf biedt èn beheerst, hebben ze m.i. slechts de valse schijn van openbaarheid.
Met hun respectievelijke belangen kunnen individuen echter
‘botsen,’ en dan biedt rechtspraak het laatste
spraakinstituut om het maatschappelijk verkeer — wederom —
in evenwichtige(r) banen te leiden. Daarvoor maakt het m.i. overigens
géén verschil wat als bron van het recht wordt opgevat. [Altijd] gaat
het […] feitelijk om maatschappelijk-verkeersregeling. Het is wel
zo, dat zgn rechtspraak inmiddels steeds meer één van de alternatieven
is waartussen deelnemers aan maatschappelijk verkeer zèlf kunnen kiezen
om hun onderlinge verkeer te laten helpen (her)stellen. Nota bene,
dergelijk eenzijdig initiatief is ze echter — nog steeds —
niet toegestaan, indien aan het gedrag van iemand vèrder strekkende
gevolgen zijn toe te schrijven (hoewel erkenning van het belang van het
zgn slachtoffer het treffen van een schikking bevordert, opdat er
— tenminste enige — schadeloosstelling volgt).
In een samenleving waarvoor het recht niet als door een hogere macht
bepaald geldt, maar als gemaakt door onszèlf, is het voor een rechter
natuurlijk moeilijker om geschilpartijen tot inschikkelijkheid voor
evenwichtig(r) verkeersverhoudingen te bewegen. [… Met] wat de
rechter doet als verzoek tot inschikkelijkheid [heeft z/hij i]n een zgn
individualistische samenleving […] pas een redelijke kans om de
verschillende individuen die betrokken zijn te overtuigen, indien z/hij
ze aanspreekt op waar, hoe enz. ze wel degelijk óók met elkaar
samenhangen, ofwel volgens hun verkeer. De rechter doet met voorrang
een al dan niet dwingend voorstel voor hun toekomstige omgang. Wat kan
begrijpelijker zijn voor wie moeilijkheden juist al dan niet vermeend
door dat verkeer ontstaan zijn (en wellicht nog voortduren)?
[…]
Vooruit, laat ik het dan maar postmodern noemen dat er in/door
samenleving nu eenmaal beperkingen bestaan voor individuele
ontplooiing. En is nu net een geschil, omdat de één ten voordele van
haar/zijn ontplooiing die van een ànder belemmert. Dan kan een rechter
helpen, nogmaals, om evenwichtige(r) verhoudingen te realiseren, dus
met alom ontplooiingsmogelijkheden èn —beperkingen. Het inderdaad
maar de vraag, of voor geschillen altijd een rechter geschikt is om een
oplossing te bereiken. [… R]echt [bestaat] als laatste
spraakinstituut voor het oplossen van problemen[. …] Daarvoor
valt aan zgn gezagsorde niet te ontkomen. Daarom bepalen
‘we’ van onderaf noodzakelijkerwijs voorzieningen die,
zolang ‘we’ ze als zodanig handhaven, “van
bovenaf” functioneren. Dat lukt door dynamiek van hoedanigheden
van deelnemers aan maatschappelijk verkeer.
Leden van een samenleving, dat woord zegt het al, gaan met elkaar om. Dat heet ook wel maatschappelijk verkeer, althans zodra ‘we’ elkaar niet langer in onze zgn natuurlijke staat bejegenen. Voor het verkeersverloop — met uitkomsten — volgens optimaal gedachte verhoudingen tussen deelnemers eraan zijn regels opgesteld, zgn kunstmatig, klopt, daaraan komt politiek te pas. Zo behoren deelnemers over en weer te weten wat ze van elkaar aan verkeersgedragingen mogen verwachten. Maar dat vergt dan weer handhaving vanwege eventueel daarvan afwijkende gedragingen. De laatste formele handhavingsinstantie in een rechtsstaat is de Rechtspraak(organisatie), met nota bene rechtspraak(proces) op haar beurt als verkeerscategorie. De verkeerscategorie rechtspraak is zelfs opzettelijk vergaand beperkt tot informatieverkeer.
Naar mijn idee geldt primair het maatschappelijk belang [….].
Kwalitatief verandert daaraan volgens mij helemaal … niets. Naar
de aard van maatschappelijk verkeer kunnen deelnemers, zeg maar, botsen
(waardoor zij tevens — en wellicht vooral — verkeer door
overige deelnemers belemmeren). De (im)materiële infrastructuur voor
maatschappelijk verkeer telt daarom allerlei instellingen (lees ook:
voorzieningen e.d.) om ontstane belemmeringen voor verkeersverloop te
verhelpen.
Let wel, een deelnemer kan ten onrechte menen dat een andere deelnemer
een botsing annex belemmering voor haar/hem heeft veroorzaakt. Of,
terwijl z/hij weet dat het niet zo is, die andere deelnemer het verwijt
enz. ervoor maken om voor die ander een belemmering op te werpen.
Dit doet allemaal niet af aan de blijvende behoefte aan instellingen
voor geschilbeslechting. Daarvoor is en blijft een laatste
formeel-procedurele aanpak aangewezen. Die heet nog steeds rechtspraak.
En het blijft voor optimale maatschappelijke verhoudingen het
redelijkst om dien(st)overeenkomstig daarvoor zoiets als een
kenmerkende uitvoeringsorganisatie opgesteld te hebben (en dus te
houden). […]
Noem het maar een basisbehoefte die onlosmakelijk tot het
verkeerskarakter van samenleving behoort, nee, die verandert niet. Wèl
veranderen vooral verwachtingen. […] Alom in maatschappelijk
verkeer maken deelnemers eraan gebruik van allerlei hulpmiddelen. Zo
raken ze eraan gewend. […] Dat leidt tot onbegrip, wrevel e.d.
zodra zij die verworven vanzelfsprekendheid gefrustreerd zien. Met
andere woorden, verspreiding van technische hulpmiddelen waarvan mensen
voordelig effect ervaren zorgt na zoiets als een omslagpunt voor
— druk voor — verdere verspreiding. Zoals er een remmende
voorsprong kan zijn, valt er volgens een stuwende achterstand wellicht
van de nood een deugd te maken. Met het toegeven aan louter druk slaan
de verwachtingen uiteraard niet òm. Hoogstens worden mensen wat minder
ontevreden over geboden voorzieningen. Door tegelijk een
“kans” te (h)erkennen, kan volgens veranderde verwachtingen
wellicht zelfs véél beter worden voorzien in behoeften die als zodanig
nota bene ònveranderd zijn.
Ik herhaal dat juist de Rechtspraak geloofwaardig resp. gezaghebbend kan zijn met aandacht gevestigd krijgen op het volledige bereik van maatschappelijk verkeer als relevant voor infrastructuur voor informatieverkeer. Want maatschappelijk verkeer kan overal … verkeerd gaan. Er valt daarom op voorhand niets uit te sluiten voor rechtsprakelijke bemoeienis. Algemener valt een noodzakelijke oriëntatie niet te bedenken, en dat is — pas — opbouwend voor èchte infrastructuur.
[Ook en vooral voor duiding van geschillen] komt de aanduiding maatschappelijk verkeer van pas. Minstens één van de partijen ervaart zich in haar/zijn deelname belemmerd. Maar voor analyse van wat er volgens zo’n partij eventueel misgegaan is, en wellicht nog steeds misgaat, is maatschappelijk verkeer nog een — veel — te ruime noemer. De aandacht moet worden beperkt en dat kan tot — zoiets als — een verkeerssituatie. Dat is uiteraard ook precies waarvoor wet- en regelgeving opgesteld is, zeg maar verkeersregels, te weten voor telkens enigszins nader bepaalde soorten maatschappelijk-verkeerssituaties. En voor een bepaalde situatie is doorgaans ook deelnemer een — veel — te algemene noemer; voor relevante deelnemers zijn nadere hoedanigheden (lees ook: rollen) aangegeven met bijbehorende onderlinge verhoudingen volgens welke zij zich in de desbetreffende maatschappelijk-verkeerssituatie dienen te gedragen.
In een poging tot wat ordelijker verloop van maatschappelijk verkeer bedenken ‘we’ er nu eenmaal veranderlijk (verkeers)regels voor. Dat is toch helemaal geen nieuw idee?
Het zo eenduidig mogelijk faciliteren van de mogelijke betekenissenvariëteit door/voor — potentiële — deelnemers aan […] informatieverkeer in hun daarvoor relevante hoedanigheden beschouw ik zelfs als voornaamste aspect van informatiebeheer. Dàt is er dus véél ingewikkelder aan, inderdaad met dienovereenkomstig hoger gewaardeerde functies, dan het redelijk geordend houden van gegevens alsof het passief allemaal aparte objectjes zijn in een (voorraad)magazijn. En het stelselmatige betekenisaspect maakt informatiebeheer natuurlijk pas interessant, want alom inhoudelijk.
in: aantekening 72.9
[H]et informatieverkeer dat via de infrastructuur ervoor verloopt, is onlosmakelijk onderdeel van maatschappelijk verkeer. Daarvoor hoeven dus niet of nauwelijks aparte regels e.d. voor te komen[.]
Omdat iets nog niet zo vertrouwd is, hoeft het nog niet principieel ànders te zijn. Informatieverkeer is ‘ook maar’ maatschappelijk verkeer, en daarvoor is allang van alles en nog wat geregeld.
Zolang tegenliggers allebei rechts houden, blijven zij van een ongeluk gevrijwaard. Daarom moeten er ook zo weinig mogelijk verkeersregels zijn. Het cognitief vermogen van de verkeersdeelnemers mag van moment tot moment niet overbelast raken voor keuzes. Zodoende is het ook redelijk dat ze niet vrijblijvend zijn, zeg maar overgelaten aan vertrouwen.
Het betreft materiële èn immateriële voorzieningen, met zelfs voorrang voor de immateriële zoals ‘verkeersregels’ waaronder formele wet- en regelgeving.
Kenmerkend voor verkeer is dat een individu er niet alléén aan
deelneemt. Een rol regelt daarom de verhouding tot andere deelnemers in
hùn respectievelijke rollen. Dankzij kennis die deelnemers over en weer
van hun rol(len) hebben, weten zij vooral wat zij gedragsmatig van
elkaar kunnen resp. moeten verwachten. Het zijn hun verwachtingen (!)
over èn weer die de stroomlijning van verkeer — sterk —
bevorderen, met althans de bedoeling van per saldo voor elke deelnemer
voordelig effect. Op de openbare weg als situatie weet elke deelnemer
dat rechtshouden de regel is. En omdat
iedereen-als-situationele-deelnemer màg verwachten dat
iedereen-als-situationele-deelnemer die verkeersregel kent èn zich
eraan houdt, verplaatsen we ons met een snelheid die anders onmogelijk
is (of vrijwel onmiddellijk tot slachtoffers zou leiden). Tja, er is
twijfel gewettigd of dat op nog weer langere termijn per saldo wel zo
voordelig is … Maar al dan niet zulke twijfel doet niets af aan
het beginsel van verkeersregeling en het ermee, inderdaad, elk teken is
een verzoek tot inschikkelijkheid, bevorderen c.q. opleggen van
wederzijdse verwachtingen voor gedrags- annex verkeerssituaties.
Nogmaals, wet- en regelgeving betreft ‘met voorrang’
verkeersregels voor zgn maatschappelijk verkeer. En we moeten ze
kennen, die regels, vanwege nut resp. noodzaak van gedragsverwachtingen
voor situationele verhoudingen. De term verkeersregels is gebruikelijk
voor, zeg maar, fysieke mobiliteit. Maatschappelijk verkeer omvat zulke
mobiliteit, maar is dus veel en veel méér.
Wanneer iederéén rechts houdt op de openbare weg, helpt dat iederéén om haar/zijn bestemming vlotter, veiliger e.d. te bereiken.
Op stelselschaal moeten echter àlle actoren geëxpliciteerd zijn, opdat tùssen hen eveneens eenduidig een autorisatierelatie mbt (een) voorziening(en) kan zijn aangegeven.
Klopt, infrastructuur omvat uiteraard nog veel méér dan zulke immateriële voorzieningen; er horen materiële voorzieningen bij voor verkeersdeelname vòlgens de — immateriële — verkeersregels. Maar hoe dan ook verdienen verkeersregels … voorrang.
in: aantekening 74.3
Erkenning van informatieverkeer als onlosmakelijk onderdeel van
maatschappelijk verkeer wijst op de noodzaak van verkeersregeling. Voor
het dienovereenkomstig zgn publiek domein is dat uiteraard een
overheidstaak.
De Nederlandse overheid regelt óók mbt digitale verkeersvoorzieningen
uiteraard allang allerlei aspecten zoals met licenties voor exploitatie
van frequentiebanden. Inderdaad lijkt het vooralsnog overwegend om
techniek vanuit economisch perspectief te gaan. Ontbreekt besef dat er
voor digitalisering juist wat verkeersverlóóp betreft nogal wat valt te
… reguleren?
De registers die voor overkoepelende rapportage op een informatierotonde aangesloten zijn, kunnen door verschillende (rechts)personen bijgehouden worden. Autorisatie en controlespoor vergen dan zoiets als federatieve facilitering (en dat is dan nòg een opgave die een onafhankelijke registermacht voor zijn rekening kan/moet nemen).
in: Maatschappelijk informatieverkeer en gegevensbescherming
Vanaf het vroegste verkenningsstadium loont voorts besef dat juist voor autorisatie van informatiegebruik de aanname van een autorisatieobject simplistisch is. Wat telt als informatie die als object aan autorisatie onderhevig kan zijn, valt pas met — zoals het opnieuw formeel moet heten — nodige en voldoende nauwkeurigheid te bepalen volgens de stelselmatige ordening waarin informatie daadwerkelijk wordt bijgehouden. Ofwel, uitgaande van een stelselmatig betekenissenmodel kan in beginsel èlk ‘knooppunt’ in aanmerking komen als autorisatieobject. Maar ook die aanwijzing kan als rubricering nog te grof zijn, want knooppunten in een betekenissenmodel drukken typen uit. Autorisatie kan beperkt — moeten — zijn tot een exemplaar van zo’n type. Dat zal zelfs de regel zijn voor persoonsinformatie. Van een wèrkelijk informatie(verkeers)stelsel zijn — steeds meer — gebruikers immers dezèlfde personen als over wie informatie geregistreerd staat. Want stel voor een allang praktisch idee àlle informatie maar als bijgehouden in één verzameling voor. Dat maakt het belang van een stelselmatige autorisatievoorziening onloochenbaar. Zo heeft een persoon volgens de AVG recht op inzage in ‘zijn’ persoonsinformatie, maar — afgezien van bepaalde hoedanigheden — beslist géén recht om informatie over àndere personen te raadplegen e.d. Oh ja, volgens de AVG heeft iemand er ook recht op om te weten welk gebruik er van zijn persoonsinformatie gemaakt is. Controlesporen, dus.
Wat ’we‘ volgens situaties en ’onze‘
respectievelijke (verkeers)hoedanigheden vestigen zijn verwachtingen
over elkaars — verschillende! — gedragingen. Dat vergt
afspraken. En afspraken vergen tekens.
En het leren van aldus gemaakte afspraken vergt tekens.
En tijdens ons verkeer in een — tot op zekere hoogte al dan niet
geïnstitutionaliseerde — situatie nemen wij elkaars feitelijke
gedragingen waar: tekens. Daarbij dienen allerlei van onze gedragingen
opzettelijk als tekens, dwz als — verdere verduidelijking van
— verzoeken door de één in een bepaalde situationele hoedanigheid
tot inschikkelijkheid door de ànder in haar/zijn situationele
hoedanigheid, enzovoort.
in: aantekening 78.3
[Infrastructuur als gemeenschapsvoorziening [moet] er tevens […] zijn voor digitale facilitering van informatieverkeer. Daarvan maken verkeersregels dan onlosmakelijk onderdeel uit.
De verantwoordelijkheid van doorgever moet gescheiden zijn van die van uitgever. Daarvoor moet de overheid de doorgeefvoorziening treffen; er is géén alternatief ter bevordering van maatschappelijk evenwichtiger verhoudingen. En, ook optimaal duidelijk aanwijsbaar, de uitgever van informatie is — dan — de afzender ervan. En ook een zgn uitgever die de ene informatie bewerkt tot andere informatie, geldt wat verstrekking betreft als de afzender, klaar.
De wet resp. het recht plaatst afstemming onder nòg weer strakkere regie. Als zodanig verdeelt de wet rechten en plichten handhaafbaar over deelnemers in hun toepasselijke situationele hoedanigheden.
(Het doen van een beroep op) de wet biedt het ene subject één van allerlei mogelijkheden om een verzoek tot inschikkelijkheid voor het andere subject overtuigender te maken. Maar dat kàn zeker in eerste aanleg ook averechts uitpakken …
Iemand kan àlles wel recht — willen — noemen, maar wat telt zijn dan de verschillende situaties. Afhankelijk van gedragsbepaling in een bepaalde situatie heeft recht, of welke term dan ook, een bepaalde betekenis. Voor eenduidigheid van betekenis van een teken moet zo’n term daarom van nodige en voldoende context omvatten.
Een wet regelt verhoudingen tussen deelnemers aan een categorie
maatschappelijk-verkeerssituaties. Mijn idee is dat een rechter de
voorstellingen beoordeelt die zowel eiser als verweerder geeft van
omstandigheden. Ik zou zeggen, toegegeven, wellicht véél te
simplistisch, dat die rechter dan nagaat welke wet(ten) als
veronderstelling omstandigheden kennen die nog het meest weg hebben van
wat eiser en/of verweerder ervoor schetsen. Verschil tussen enerzijds
wettelijk opgegeven omstandigheden, anderzijds geschetste
omstandigheden ’van het geval‘ noodzaken tot
“maatwerk” met beoordeling door de rechter.
Als gevolg van zo’n verschil komt de rechter niet om het
“corrigeren” van wetten heen. Die aanduiding acht ik echter
niet passend. Voor overzichtelijkheid, bruikbaarheid e.d. moet
wetgeving, overigens zoals èlk gereedschap, nu eenmaal
’beperkt‘ zijn tot een nogal ruwe classificatie van
omstandigheden. Er is ook geen aparte hamer voor èlke combinatie van
spijker(soort) en hout(soort).
Tweedimensionaal voorgesteld benadrukken wetten slechts enkele punten
op een praktisch grenzeloos uitgestrekt plat vlak. Wat er daarentegen
wèrkelijk gebeurt, betreft op dat ruime vlak willekeurige punten
(inderdaad, waarbij de mate van willekeurige spreiding o.a. afhankelijk
is van de mate waarin wie bij zo’n gebeurtenis betrokken zijn,
zich aan de gestelde gedragsregels ervoor houden). Door veranderende
… omstandigheden kan het alsmaar omslachtiger zijn om een geschil
voor een rechterlijk oordeel redelijk passend met (een) wet(ten) te
associëren. Indien een rechter géén basis — meer — kent
voor de “redelijkheidstoets, moet z/hij m.i. de wetgever zelfs
dringend verzoeken de wetten in hun samenhang (!) te
“corrigeren.”
Als zodanig veronderstelt een wet een klasse van verkeersituaties,
met verkeer nota bene in de ruime betekenis van maatschappelijk verkeer
(lees ook, enigszins pleonastisch uitgedrukt: sociale omgang).
Kenmerkend voor verkeer annex omgang zijn verschillende (!) deelnemers.
Maar voor meervoud van deelnemers gaat het niet alleen om verschillende
(rechts)personen. Tevens verschillen de hoedanigheden (lees ook:
rollen) volgens welke zij geacht — kunnen - worden aan een
maatschappelijk-verkeerssituatie deel te nemen. Ofwel, al dan niet
expliciet 1. benoemt een wet zo’n verzameling situaties, 2. geeft
de dáárvoor relevante hoedanigheden van respectievelijke deelnemers aan
en 3. bepaalt in onderlinge samenhang (!) per situationele hoedanigheid
— nadere — rechten en plichten voor de daadwerkelijke
(rechts)perso(o)n(en) die volgens een hoedanigheid daadwerkelijk
deelnemers zijn aan verkeer in een situatie die aan de wettelijk
voorgestelde situationele categorie kan/moet worden
toegeschreven.
Dit verhoudingskarakter acht ik geldig voor èlke wet. Aldus
veralgemeniseerd bestaat er m.i. geen onderscheid tussen strafrecht,
civiel recht en bestuursrecht, zeker niet principieel.
Het belang van een stelselmatige autorisatievoorziening kan onmogelijk worden overdreven. Denk aan […] de rechten en plichten waaraan voldaan moet worden volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming, enzovoort, enzovoort.
Metapatroon is bij uitstek geschikt om relevante verschillen-in-samenhang allereerst conceptueel te ordenen[. …] Een onderwerp dat daarvoor […] met voorrang in aanmerking komt is autorisatie; welke informatie een deelnemer aan [informatie]verkeer al dan niet bevoegd is om te registreren, raadplegen, enzovoort, is immers afhankelijk van de hoedanigheid waarin z/hij deelneemt.
Rechtvaardigheid betreft verhoudingen voor verkeer (lees ook: omgang), ofwel verdeling van mogelijkheden en beperkingen voor bijdragen resp. opbrengsten. Welke verdeling voor betrokken subjecten alom rechtvaardig is, wordt bepaald door wat zij als zodanig rechtvaardig achten. Dat verschilt zowel van subject tot subject als van situatie tot situatie. Door die variëteit is het onmogelijk om de opvatting van één subject over één — zoals door haar/hem ervaren — situatie als het ware te extrapoleren tot algemeen geldige rechtvaardigheidsnorm.
Een subject, zo is met de enneade verondersteld, gedraagt zich situationeel volgens een motivationeel begrip. Dus ook motief geldt (als) ònlosmakelijk element(air). […] De samenstelling motivationeel begrip wil echter zeggen dat motieven als zodanig géén begrippen kunnen zijn. ‘We’ moeten het dus doen met wat vergaand veronderstellingen van motieven zijn en blijven. Dat maakt verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid … inherent problematisch, maar zodra ‘we’ enige gedragsregulering nodig achten kunnen ‘we’ evenmin zonder — verdere — aannames dáárover.
Over zoiets als waarheid gaat een geschil, of welke afstemmingen van gedragingen, helemaal niet, laat staan over absolute waarheid. Het is aldus ook geen kwestie van gelijk hebben, maar van — tijdelijk — voorrang krijgen in maatschappelijk verkeer.
Dus komt het aan op wèlke verhoudingen daadwerkelijk zijn geboden, verboden e.d. Dat is echter ook weer natuurlijk, zo zouden ‘we’ dat inmiddels toch geleerd moeten hebben (lees ook: moeten zijn gaan geloven :-), aan verandering onderhevig. Want door gedrag verandert zowel betrokken subject als betrokken situatie, enzovoort. Over af- en aanleren gesproken, onder de noemer van ecologie moeten we die verhoudingen ‘natuurlijk’ niet beperkt tot mènsen onderling beschouwen met de rest louter als onze grondstof. […] Zo beroep ik mij niet op een of andere goddelijke openbaring voor erkenning van (lees ook: geloof in) een betrekkelijkheidsbeginsel. Op dat idee kan ik ook zèlf wel komen door de ene na de andere situationele samenloop, inderdaad, ook dàt ik dat — zo — gedaan heb geloof ik dan weer. Ook laat ik dat beginsel véél … betrekkelijker gelden, te weten recursief situationeel verbijzonderd. Hoe dan ook, vooral dankzij dat beginsel verwijt ik niemand ongeloof, nou ja, dat beweer ik hier, die feitelijk slechts onder een andere naam kiest voor bevordering van evenwichtige verhoudingen. Waar wij als subjecten vervolgens ‘uit’ moeten zien te komen, nota bene pràktisch en daarom toch echt onderling, is wèlke verhoudingen al dan niet passend zijn voor wèlke situatie (terwijl zowel wijzèlf als situaties door telkens àndere samenloop wijzigen).
in: aantekening 82.4
Het gaat algemener om gedragsregels. Ook weer stelselmatig is dan
besef dat het daarbij niet gaat om gedrag van iemand (lees hier ook:
subject) op … zichzèlf. De regels zijn omgangs- resp.
verkeersregels. Ofwel, het gaat om het gedrag door het ene subject in
verhouding tot dat van andere subjecten èn omgekeerd.
Consequent opgevat is èlk teken … regelgevend in de zin dat,
althans volgens mij, èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is
(Engels: every sign is a request for compliance).
Ik vind er niets nieuws aan, dat omgang (lees ook: verkeer)
afstemming door deelnemers eraan vergt van hun respectievelijke
gedragingen. In en voor een zgn rechtsstaat komt wet- en regelgeving
daarop neer. Waar — gebleken of voorspelbaar is dat —
ònevenwichtige uitkomsten uit verkeer — kunnen — volgen,
gelden verkeersregels voor nota bene ònderlinge afstemming door
deelnemers.
Het stramien van/voor regelgeving laat zich m.i. als volgt duiden.
Verkeer is verondersteld volgens (verkeers)situaties te verlopen. Die
situaties zijn geclassificeerd. Zo zijn er per soort (verkeers)situatie
deelnemers geclassificeerd om tùssen zulke deelnemers verhoudingen te
classificeren. Het aandeel van een deelnemer aan zo’n
situationele verhouding is zijn (lees ook: haar) rol; daarvoor kent de
deelnemer in kwestie een hoedanigheid. Op die manier valt van èlke
soort deelnemer zijn gedragsaandeel aan een soort situationele
(verkeers)verhouding te normeren[. …]
Karakteristiek voor regels voor maatschappelijk verkeer in een zgn
open samenleving lijkt borging van individuele vrijheid. Ofwel,
publieke afstemmingsregels dienen vooral om elkaar zo min mogelijk in
een verhouding te betrekken volgens het idee dat burgers daarmee hun
vèrdere verhoudingen optimaal privaat … regelen.
Wat mij betreft verschilt het stramien van publieke echter niet van
private regelgeving. Het is volgens mij evenmin zo, dat
gedragsaanspraken in de private sfeer principieel méér op doen zijn
gericht dan op laten. Vooral wat de verhouding van een burger met de
uitvoerende overheidsinstellingen betreft is van alles en nog wat nogal
gedetailleerd geregeld wat de één ‘voor’ de ànder moet
doen, en omgekeerd. [Algemeen] verdienen verhoudingen voorrang met
bijbehorend eventuele regels voor afstemming van resp. gedragingen door
deelnemers. In absolute zin autonoom zijn deelnemers dus zeker
niet.
Autorisatie betreft regeling van informatieverkeer, met
informatieverkeer als aspect van zgn open samenleving (lees ook:
maatschappelijk verkeer). Daarom moet — ook — autorisatie
de beginselen vòlgen van regeling van maatschappelijk verkeer.
Voor het eerste beginsel dient erkenning dat — ook —
verkeersregels ònmogelijk algemeen geldig kunnen zijn. Daarentegen
kennen verkeersregels als ònderdeel van hun bepaling een
dienovereenkomstig bereik.
Weliswaar wisselt de nauwkeurigheid waarmee het bereik in kwestie
aangeduid kan zijn resp. is, maar dat doet aan het beginsel van
werkingsbereik niets af. Dat bereik van bepaalde verkeersregels heet
dan voluit een samenlevingssituatie resp.
maatschappelijk-verkeerssituatie.
Kortweg situatie.
De ene situatie-als-werkingsbereik van verkeersregels kan behoren tot
een andere, aldus ruimere, situatie, enzovoort. Of de ene bestaat
afwijkend van een andere situatie. Dat maakt de ordening van
(verkeers)situaties stelselmatig. Wat telt als een situatie moet
àfgewogen zijn tegen — de keuze voor — andere situaties, en
omgekeerd. Door veranderende omstandigheden inclusief inzichten is
feitelijk telkens hèroverweging van de gehele situationele indeling aan
de orde.
Ter verduidelijking van wat regelgeving al dan niet … bereikt,
helpt het om er — twee — uitersten voor te veronderstellen.
Het ene uiterste vormt dan — de fictie van — strikt
individueel gedrag. Het andere uiterste? Het lijkt praktisch daarvoor
internationale betrekkingen te veronderstellen.
Het is geen toeval, dat ‘in de buurt’ van beide uitersten
regelgeving als zodanig ontbreekt. Aan de ene kant omdat er géén
verkeer — in de zin van omgang door verschillende deelnemers
— aan de orde is en aan de andere kant omdat niet voldaan is aan
voorwaarden voor adequate handhaving en toezicht.
De bedoeling van aanwijzing van een werkelijkheidsbereik als
verkeerssituatie is dat — eventuele — deelnemers eraan
kunnen worden aangemerkt. Nota bene, de situationele beperking zet zich
dóór tot zulke bepaling van deelnemers. Dus, deelname aan een
verkeerssituatie is geregeld volgens een rol resp. hoedanigheid.
Een verkeerssituatie telt voor de regeling ervan minstens twee
deelnemers volgens geregelde hoedanigheden. De relevante hoedanigheden
verschillen weliswaar van elkaar, maar zijn opzettelijk (!) op elkaar
afgestemd ivm bevordering van het desbetreffende situationele
verkeer(sverloop); voor elke situationele hoedanigheid, en dat is dus
vervolgens de bedoeling van dàt begrip, is over en weer passend gedrag
beschreven.
De stelselmatige verwevenheid moet tot en met de onderling afgestemde
gedragsbeschrijvingen passen. Mogelijkheid voor resp. noodzaak tot
verbeterde afstemming kan aanleiding zijn om een ènkele situationele
hoedanigheidsbeschrijving en/of hoedanighedenindeling voor een ènkele
situatie en/of de indeling van situaties te wijzigen. Omdat regeling
van maatschappelijk verkeer aan de orde is met veranderlijkheid van
dien, is bijgevolg de regelgeving nooit àf. De hierboven aan geduide
beginselen tonen hoe regelgeving van oudsher redelijk aangepast
blijft.
Die beginselen zijn inderdaad niets nieuws. Hoogstens is de manier van
verklaring hier stelselmatig herkenbaarder gemaakt.
Wel beschouwd betreft regelgeving hoe dan ook … autorisatie.
Aangezien gebruik van digitale hulpmiddelen óók … gedrag is, moet
er aan bevoegd gebruik door een … gebruiker zonodig dezèlfde
verbijzondering ten grondslag liggen volgens 1.
(informatie)verkeerssituatie en 2. situationele hoedanigheid (lees ook:
rol).
Het verdient zelfs de voorkeur èn dient standaardisatie praktisch op
z’n principieelst om de stelselmatige opzet op maatschappelijk
verkeer in het algemeen te oriënteren. Die is dan als vanzelf ook
geschikt voor zgn autorisatie van gebruik van stelselmatig ingerichte
voorzieningen voor digitaal informatieverkeer.
Ik kan mij voorstellen consequenter vanuit de veronderstelling van
een enkel teken te redeneren. Want ik beschouw èlk teken als een
verzoek tot inschikkelijkheid (Engels: every sign is a request for
compliance). De eenvoudigste opstelling voor tekenverkeer telt twee
deelnemers annex subjecten. Het ene subject richt een teken tot een
ander subject (of, zelfs meestal, tot zichzèlf als ‘ander’
subject). Daarmee probeert het ene subject het andere te bewegen tot
eveneens met dat teken aangeduid gedrag. Aldus is èlk teken …
regelgeving.
Wat doorgaans als regelgeving geldt, wijkt opzettelijk juist àf van
strikt onderlinge gedragsafstemming met gevaar voor hun — door
minstens één van de ‘directe’ deelnemers — als
ònevenwichtig beoordeelde verhouding. Onder de noemer van formele
regelgeving doet er als het ware altijd een èxtra deelnemer mee aan de
gedragsafstemming. Een grondwet (lees ook: statuut) is dan resultaat
van behoefte van leden van een bepaalde ‘vereniging’ aan
een algemeen herkenbaar(der) resp. beschikbaar(der) referentiekader
voor regelgeving. Maar dat doet er m.i. dus niets aan af, dat subjecten
onderling met èlk teken onvermijdelijk aan … regelgeving
doen.
[Door-de-schalen-heen werkt] dynamiek van verhoudingen tussen
verenigingen met pogingen door hun resp. vertegenwoordigende besturen
[om] gedragingen voor hun leden [te] regelen. Dat is alsmaar
ingewikkelder, indien subjecten leden van steeds meer
‘verenigingen’ zijn met èxtra afstemmingsnoodzaak van dien.
Dat moet allemaal in een stelselmatige opzet passen.
Het gaat meteen mis door de valse associatie met
“autonomie.” Ook bedoelde “systemen” zijn
middelen. Er is dus altijd iemand die ze gebruikt, klopt, vaak als
medewerker van een rechtspersoon. In eerste aanleg is zo’n
gebruiker verantwoordelijk voor de gevolgen door haar/zijn gebruik
ervan. Die verantwoordelijkheid kan op principieel twee manieren
gedeeld zijn, in de eerste plaats volgens maatschappelijk erkènd
gevestigde gezagsverhoudingen en ten tweede moet(en) de makers van
zo’n middel op de (wan)prestaties ervan/-mee aangesproken kunnen
worden. En op elk, zeg maar, verantwoordelijkheidspunt van dat
makersspoor kan verantwoordelijkheid wederom als op beide manieren
verdeeld worden opgevat, enzovoort. Pas helemaal aan de respectievelijk
— maatschappelijk annex wettelijk bepaalde — uiteinden van
zulke ketens van verantwoordelijkheidsverdeling en -ontleding kan
— enigszins — redelijk sprake zijn van … autonomie.
Hoe dan ook mag een stuk gereedschap nooit, zelfs in geen ènkele
“graad,” autonoom verondersteld zijn, punt.
Evenals de kwalificatie autonoom is de kwalificatie intelligent
nodeloos verwarrend. […] Ik veronderstel onderscheid tussen
spier- en hersenwerk. Er zijn dienovereenkomstige hulpmiddelen. De
bedoeling van wat kunstmatige intelligentie is gaan heten, is het
hersenwerk van een mens te ondersteunen. Zoals een mechanische …
machine met energieverwerking van dien fysieke mensenkracht kan
versterken, kan een informatie- resp. tekenverwerkende … machine
dat met zowel fysieke verwerking door vooràl energieverwerking doen
voor cognitieve menskracht. Zo beschouwd is kunstmatige intelligentie
allang niets nieuws meer. […] Ik zie het verschil niet met
‘de computer’ als een general purpose machine die
verschillende bijdragen aan hersenwerk kan leveren als naar gelang de
programmering ervan. Zgn kunstmatige intelligentie volgens thans
beschikbare verwerkingstechnologieën vergt zulke programmering.
Nogmaals, in technisch opzicht allang niets bijzonders. Dergelijke
flexibilteit kenmerkt inderdaad een “systeemtechnologie,”
met systeem in deze aanduiding nota bene in een andere betekenis dan
die van “systemen” in de [gangbaar geraakte] AI-definitie
[…].
Gelet op de onverminderd dezèlfde voorwaardelijke technologieën is
“demystificatie” het meest gediend door de aanduiding
artificial intelligence (Nederlands: kunstmatige intelligentie) te
vermijden. Het is, eh, gewoon digitalisering. Ja, het gebruik ervan als
middelen voor maatschappelijk verkeer raakt alsmaar vèrder verspreid.
Dat moet de vraag oproepen, of de regels voor maatschappelijk verkeer
nog passend zijn. […] Maar […] aanbevelingen [volgens] de
suggestie van middelautonomie die kunstmatige intelligentie als aparte
categorie zou rechtvaardigen [zijn o]nzin! Daarentegen moet mènselijke
verantwoordelijkheid gelden als de crux van — en aldus ook
redelijk pràktisch regelbare — evenwichtige verhoudingen.
Afgestemde verantwoordelijkheden bieden het ijkpunt.
Er blijft iets verzwegen. Daarom had ik wat meer tijd nodig om te beseffen wat er m.i. … niet staat, althans niet principieel erkend. Dat is dat óók — medewerkers namens — overheidsinstellingen deelnemers aan maatschappelijk verkeer zijn en dat in een rechtsstaat zo mogelijk vooràl voor hen wet- en regelgeving geldt. Ofwel, de overheid moet met voorrang haarzèlf expliciet opnemen in de onderlinge verkeersverhoudingen om te — laten — komen tot evenwichtig passende ‘verkeersregels.’ [… Doorgaans plaatsen] overheid(sinstellingen) [zichzèlf] met — gebrek aan — zoveel woorden principieel juist buiten de te regelen verhoudingen om dan wellicht per geval regels voor overheidsgedrag toe te voegen. Dat zijn door hun gevalskarakter dan altijd bijzondere regels ipv algemene(re). Dat maakt het voor overige deelnemers uiteraard moeilijker om de overheid ter verantwoording te roepen resp. voor de overheid wel èrg eenvoudig aan verantwoording te blijven ontsnappen (overigens ook nogeens geholpen door een zgn landsadvocaat die de overige deelnemers aan maatschappelijk verkeer met hun belastingafdrachten feitelijk betalen). In het Nederlands is de term overheid veelbetekenend voor, inderdaad, onterechte apartheid. De overheid […] doet het voorkomen dat zijzèlf niet aan verkeers- annex omgangsregels ònderhevig is, hmm, nou ja, vooruit, mocht er onverhoopt gezeur over komen, dan willen ‘ze’ eventueel eens kijken wat er specifiek valt te regelen, maar dat kan altijd even duren … [Er heerst] gemis aan principiële positionering tùssen andere deelnemers volgens maatschappelijk-verkeersverhoudingen[.]
Vooruit, maar wat moet een overheid ermee? Is het niet juist dè
overheidsopgave om betekenissen enkelvoudig vàst te bepalen?
Ja en nee.
Met eenduidige betekenissen verzorgt de overheid houvast, dus, ja,
voor deelnemers aan maatschappelijk verkeer voor onderlinge afstemming
van hun (verkeers)gedragingen. Zo betekent rood: stoppen. Het bereik
van die betekenis is echter beperkt tot de zgn openbare weg. Noem dat
ook maar een situatie. In andere situaties, dus, nee, kan een teken met
de kleur rood een àndere betekenis en bijgevolg afgestemde gedraging
— moeten — oproepen.
Het bereik van overheidsbemoeienis door betekenisbepalingen is ruimer,
veel en veel ruimer, dan een ènkele situatie. Voor betekenissen moet
‘alleen’ al voor overheidsbemoeienis dus rekening gehouden
zijn, en dat wordt er uiteraard ook, met verschillende …
situaties. Context als onlosmakelijk ònderdeel van een teken kan dan
worden beschouwd als niets anders dan een passende
situatie-beschrijving.
Er bestaat nog een reden waarom ook en vooral de overheid variëteit
serieus moet nemen. Waaròm komen er regels inclusief
betekenisbepalingen voor een, zeg maar,
maatschappelijk-verkeerssituatie? Dat gebeurt natuurlijk niet omdat
mensen in hun omgang allemaal volkomen ‘gelukkig’ zijn met
elkaars gedragingen. De behoefte aan sturing komt voort uit wat volgens
de fictie van het algemeen belang als ongewenste afwijkingen —
gaan — gelden. Met slechts vastgestelde omgangs- annex
verkeersregels zijn overtredingen ervan niet uitgesloten. Vandaar de
noodzaak van bijbehorend toezicht en handhaving. Over variëteit
gesproken, de beheersing ervan vergt van de stuurmiddelen een variëteit
die strookt met de variëteit van wàt ermee valt te sturen. Die
noodzakelijke verhouding heeft W.R. Ashby uitgedrukt als Wet van
passende variëteit (Engels: Law of Requisite Variety).
In een rechtsstaat dient de rechtsprekende macht als èxtra waarborg
voor erkenning enz. van reële variëteit. De rechter spreekt vonnis naar
omstandigheden (lees: als door haar/hem werkelijk beoordeelde
situatie).
Dat is dan het … verschijnsel dat bestuurders zich niet graag als ònderdeel zien, want dat maakt maar aanspreekbaar, van wat aan besturing onderhevig is. Zeker noodzaak tot een kwalitatieve verandering gaat echter door — de schijn van — ontkenning ‘natuurlijk’ niet wèg.
Wie muggen buiten wil houden, schiet er natuurlijk niets mee op om
in geopende ramen en deuren, of anders rondom het bed, het net van een
voetbaldoel te spannen. Het gaas moet immers fijnmazig genoeg zijn dat
mùggen er niet dóór kunnen (zoals een voetbal niet dóór het net van een
doel moet kunnen; het hangt er dus maar vanaf).
Ik besef dat de vergelijking mank gaat, maar vind haar als aanzet
helpen om erop te wijzen waaraan gedragsregels moeten voldoen. Een
regel voor bepaald gedraging moet wat verbijzondering (lees dus ook:
fijnmazigheid) betreft stroken met de, zeg maar, maat van dat gedrag,
eh, zèlf. Als algemeen geldig inzicht staat verhouding tussen als
vooralsnog onbestuurd opgevat verloop van gebeurtenissen en vervolgens
— pogingen tot — sturing ervan o.a. bekend als wat R.W.
Ashby voorstelt met de Wet van passende variëteit (Engels: Law of
Requisite Variety). Ofwel, de voorwaarde voor passende variëteit van
muggengaas is dat de mazen ervan klein genoeg zijn om muggen doorgang
te beletten (maar ook weer niet zo klein dat ventilatie wordt
belemmerd).
De vergelijking gaat vooral mank, omdat veel regels niet zozeer
bedoeld zijn om gedrag achteràf te beoordelen, maar veeleer om gedrag
als het ware vóóraf zoveel mogelijk van een bepaalde maat te voorzien.
Exemplarisch is de verkeersregel om op de openbare weg met een voertuig
rechts te houden. Dat begint dus met, overdrachtelijk gesproken,
muggengaas opdàt iedereen zich in die omstandigheden (!) naar de maat
van een mug gedraagt. Om allerlei redenen lukt dat echter niet iedereen
altijd. Daarom geldt voor zgn toezicht en handhaving tòch weer dat de
gedragsregel in kwestie tevens specifiek genoeg moet zijn om gedrag
eventueel als afwijking ervan te kunnen vaststellen, enzovoort. Zo mank
gaat de vergelijking dus ook weer niet.
Of? Passende variëteit van stuurmaatregelen blijft eenvoudig
realiseerbaar, zolang behoeften niet strijdig zijn. Dan lijkt (!) het
alsof telkens enkelvoudige voorzieningen voldoen. Maar wat kunnen we
uithalen om ‘beestjes’ buiten te houden die kleiner dan
‘luchtdeeltjes’ zijn? Is de verstikkingsdood soms te
prefereren? Zodra dergelijke strijdigheid erkend wordt, kàn die
wellicht met — ik noem ze hier maar even — vooràfregels
worden … bestreden. Zo van, de bestuurder van een voertuig mag
niet onder invloeden staan die àfleiden van verkeersdeelname die voor
de overige deelnemers betrouwbaar is voor hùn veiligheid. Dus niet
rijden onder invloed van alcohol resp. andere verdovende middelen, géén
gelijktijdig gebruik van zgn sociale media e.d. Met dergelijke
verbijzonderingsregels wordt gedrag dus specifiek genoeg bemeten
— nou ja, volgens op dat moment erkend inzicht —
voorgeschreven om ook afwijkingen ervan te kunnen bepalen. Klopt, voor
wat er in geval van een — vermoeden van — afwijking
gebeurt, zijn óók weer … regels.
[Naar m]ijn indruk [is] subjectief-situationele gedragsverbijzondering
nog vergaand onbegrepen […] als beginsel (!) van passende
variëteit voor regeling van maatschappelijk verkeer[.]
Het is […] als een slinger. Regels werken niet door exclusief
volgens situaties te differentiëren. Wie slechts twee
‘standen’ veronderstelt, zoekt de oplossing dan in
oriëntatie volgens individualisme. In het licht van evidente
tekortkoming van situationisme klinkt de òmslag naar subjectivisme
[…] alleszins aannemelijk. Maar wanneer maatschappelijk verkeer
al is het maar gedeeltelijk volgens dat netzo eenzijdige beginsel
geregeld raakt, gaat dàt weer mis. Enzovoort, heen en weer. Kortom, dat
is voorspelbaar gepruts[. …]
Vergeet de slinger! De nodige en voldoende fijnmazigheid is pas
haalbaar volgens combinatie (!) van individualisme/subjectivisme èn
situationisme (met dynamiek van dien). Die ene grondslag telt dan voor
wat talloze verschillende zgn vakdisciplines zijn geworden. Op de een
of andere manier zijn allerlei disciplines allang zo ver, maar lijkt
afzondering te worden gekoesterd. Maar wat is sociale psychologie
anders dan … subjectief-situationisme? Biedt de natuurkundige
complementariteitstheorie niet de aanzet voor op z’n minst
objectief situationisme? En komen zelfs algemeen bedoeld de voorwaarden
voor herhaalbaarheid van daardoor als wetenschappelijk te erkennen
proefnemingen niet neer op erkenning dat gedrag van een ob- resp.
subject altijd van omstandigheden àfhangt? Dus?!
Met nota bene dezèlfde grondslag kan — pas — samenhang
tussen resultaten ervan worden aangebracht. Zo kent bestuurskunde mbt
openbaar bestuur verband met rechtskunde en zo door met informatiekunde
voor ontwerp enz. van infrastructuur voor maatschappelijk
informatieverkeer. Mijn insteek is vooral informatiekundig, maar daarin
blijft voor openbaar bestuur uiteraard géén beweging in te krijgen
zònder dienovereenkomstige beginselwijziging voor rechts- en
bestuurskunde gericht op nodige en voldoende verbijzondering volgens
verhoudingen (en voor overige — welke eigenlijk niet? — als
verwant te beschouwen disciplines).
Daarentegen komt m.i. een staat pas tot zijn … recht als verkeersmiddel voor àlle subjecten voor hùn onderling zo evenwichtig mogelijke verhoudingen. Dat vergt van èlk subject dat z/hij zich mede verantwoordelijk ervoor weet.
Ik beschouw het recht als maatschappelijk-verkeersregeling, waarvoor het dus om verhoudingen tussen verkeersdeelnemers gaat met onderling principieel betrekkelijke (machts)posities van dien.
Allereerst het middel voor autorisatiebeheer moet beveiligd zijn, omdat met beheerde autorisatietoekenningen resp. -onthoudingen het betekenissenaspect van informatiebeveiliging passend geregeld moet zijn. (Ook) dat aspect vergt met verruiming van bereik van — digitale facilitering van — informatieverkeer een variabelere oriëntatie. Hoe ik dàt voorstel, probeer ik hier alvast inleidend te verklaren. Daarvoor helpt het volgens mij om zoiets als de geschiedenis van digitalisering voor bedrijf en bestuur na te gaan. Dat begon, toegegeven, hier zéér ruw geschetst, met steeds een apart computerprogramma; de informatie (lees ook: data) die zo’n programma moest verwerken werd telkens als ònderdeel ervan (mee)geleverd. Groeiend besef dat dezèlfde informatie voor — verwerking door — meerdere programma’s relevant kon zijn, leidde tot ontkoppeling met enerzijds een, zeg maar even, database, anderzijds de verschillende programma’s die selectief informatie ‘uit’ de database verwerkten en resulterende informatie er weer ‘in’ doen. Dat onderscheid tussen data en proces (lees ook: computerprogramma) is nog steeds geldig. Een specifiek middel/voorziening is dan feitelijk niet het een òf het ander, maar een bepaalde combinatie. Maar autorisaties voor beheerdomeinen met elk beperkt (verkeers)bereik zijn vaak nog steeds vooral procesmatig aangegeven. Dat komt doordat vooralsnog interne medewerkers als gebruikers gelden met informatie die niet hunzèlf betreft. Er bestaat geen aanleiding resp. noodzaak om betekenisvol volgens informatie in een nog beperkte informatieverzameling (lees dus ook maar: database) onderscheid te maken, terwijl dat volgens overgeleverde — ook nog interne — functiescheiding procesmatig wèl zo kan zijn. […] En daar hebben we het weer. Naarmate het bereik — als beheerdomein — toeneemt, moet nadrukkelijker en zelfs met voorrang rekening gehouden zijn met informatie als insteek voor toekenning van autorisatie. Maar o p haar beurt kan informatie niet exclusief als criterium voor autorisatie gelden. Een stelselmatige opzet met nodige en voldoende waarborgen voor het betekenissenaspect van informatiebeveiliging moet zijn bemeten op het voldoende gedetailleerd instellen van combinaties van data en proces. Wie dat effect van schaalverruiming mist, blijft strikt procesmatige autorisatie abusievelijk normatief aanhouden. Mis!
Zo beschouwd gaat het met wet- en regelgeving om uitvoeringsregels (lees op z’n Engels ook: business rules) voor een uitvoeringsorganisatie. Zo ja, dan is dat véél te beperkt. Weliswaar ben ik geen rechtsfilosoof, maar het lijkt mij duidelijk dat o.a. wet- en regelgeving dient als verkeersregels voor maatschappelijk verkeer. Zgn uitvoering is slechts één van allerlei soorten verhoudingen. Een verhouding als tussen dienstverlener en klant als algemene veronderstelling klopt bestuurlijk al niet, laat staan politiek.
Ik haal er natuurlijk meteen subjectief situationisme bij. Waarvoor
is (een) recht(sregel) bedoeld? Naar mijn idee is wat recht à la
rechtsstaat heet een zware, zo niet uiterste maatregel om voorwaarden
voor bepaald gedrag te borgen, bij voorkeur preactief o.a. door
dreiging met reactief verder te treffen rechtmatige maatregelen.
Volgens subjectief situationisme resulteert gedrag uit samenloop van
een subject en een situatie tot een situationeel subject. Het recht
mikt daarom op verzekering van voorwaarden àls subject resp. àls
situatie, opdat hun samenloop als situationeel subject kan
‘gebeuren.’
Zo beschouwd betreft, bijvoorbeeld, eigendom een situationele
voorwaarde ter borging van continuïteit van gebruiksgedrag van het
object in kwestie door een subject. Maar andere subjecten kunnen aan
invloed door dat object onderhevig zijn; ter behartiging van hùn resp.
situationele voorwaarden gaat het eigendomsrecht daarom gepaard met
onderhoudsplicht.
De recursiviteit van bepaling van gedrag en dus van situationeel
subject houdt in dat subject en situatie als samenstellende (f)actoren
van een situationeel subject op hùn beurt reeds als resp. situationele
subjecten annex gedragingen opgevat moeten zijn met voor èlk dan weer
eventueel rechtelijk te vestigen maatregelen ter borging van
voorwaarden, enzovoort.
Zo hebben normen m.i. altijd gewerkt, en in het verlengde daarvan
(het) recht dus ook. Ik probeer er slechts een passende verklaring voor
te verschaffen. [… Wat telt, is] erkenning àls subject, en op
subjectief situationistisch daarmee in één moeite door wat geldt àls
situatie. De zorg voor situatie als gedragsvoorwaarde moet dan weer aan
subjecten toebedeeld zijn.
Waar hiërarchische gezagsverhoudingen heersen, daar heb je intern weer, kan je voor autorisatie nog wel wegkomen met strikt procesgerichte (aan)duiding van voorzieningen. Met, vooruit, externe gebruikers moet dat andersom[. …] Algeméén passend is dan wederom de mogelijkheid met combinaties van data (lees ook, zelfs bij voorkeur: informatie) en proces.
Er is samenhang nodig als er verhoudingen aan de orde zijn. Onder de
noemer van maatschappelijk verkeer is dat dus, tja, àltijd. Want
verhoudingsloos verkeer bestaat niet eens. […]
Een verhouding telt verschillende deelnemers en èlke deelnemer levert
een gedragsaandeel. Die aandelen verschillen volgens de resp.
hoedanigheden van de deelnemers.
Maar ook verhoudingen verschillen. Dat doen ze volgens situaties. Dat
noodzaakt tot nadere (aan)duiding van hoedanigheden, en wel
situationele hoedanigheden. Zonodig zijn er voor een situatie(soort)
formele verkeersregels geldig verklaard om maatschappelijk verkeer
… geregeld te laten verlopen. Nou ja, dat zou minstens de
bedoeling ermee moeten zijn …
Omgekeerd geredeneerd verschillen hoedanigheden per situatie, omdat
gedragsaandelen van verschillende deelnemers zowel van elkaar moet
kunnen worden onderscheiden als tot elkaar ‘in verhouding’
(lees voor in verhouding dus ook: in samenhang) moeten kunnen
staan.
[H]et [is] onzin […] om voor autorisatie voor digitale
voorzieningen een aparte grondslag te laten gelden, dwz afwijkend van
de grondslag voor willekeurige gedragsregeling. […] Daarom zet ik
[d]e overwegingen nog eens op een rijtje. Klopt, de redenering die
volgt is nogal … abstract, zeg ook maar theoretisch. Maar dat kàn
dus niet anders, wil je uitkomen op wat infrastructureel pràktisch als
standaard, maw zo algemeen mogelijk bruikbaar, moet kunnen
gelden.
Interoperabiliteit veronderstelt verkeer, met verkeer op z’n
algemeenst opgevat als onderlinge omgang. Verkeer veronderstelt dus
deelnemers èn hun betrekking(en) in de zin van relatie(s).
Verkeersdeelnemers moeten, omdàt ze tot elkaar in betrekking staan,
hun respectievelijke gedragingen — op elkaar — kunnen
afstemmen. Daarvoor wisselen ze tijdig informatie uit:
informatieverkeer.
Wat passend (verkeers)gedrag is, hangt af van de (verkeers)situatie.
Voor afstemming passende informatie moet daarom nodig en voldoende
duidelijke aanduiding van de situatie in kwestie omvatten: context.
Anders faalt afstemming.
Zolang deelnemers van elkaar al dan niet bewust ‘weten’
dat zij in een bepaalde situatie verkeren (lees dus ook: met elkaar
omgaan), hebben zij geen behoefte aan explicitering met context (en kan
toevoeging ervan achterwege blijven). Voor zulke, eh, intieme
interoperabiliteit volstaat ènkelvoudig gestructureerde informatie. Zo
van, ‘we’ verkeren in een woonkamer, zodat bank wel dat
zitmeubel zal betekenen. Òf ‘we’ spelen Monopoly, dwz met
betekenis van bank van dien. Enzovoort.
Dat verandert principieel zodra het verkeersbereik verschillende
situaties betreft. Ofwel, iemand kan zonder dat ene bereik te verlaten
wisselen van deelnemer in de ene naar deelnemer in een andere
situatie.
Dat begint meteen met méér dan één situatie, maw al vanàf twee
situaties; waarborging van interoperabiliteit vergt uitbreiding van
informatie met context, punt. De ene deelnemer geeft daarmee voor
optimale afstemming aan in wèlke situatie z/hij overige deelnemers
aanspreekt.
Verkeersdeelnemers zijn òngeacht, zeg ook met open, verkeersbereik
eenduidig te typeren volgens samenstelling van situatie en
hoedanigheid. Iemand — maar overigens ook iets, zij het dan
passief ipv met een actief aandeel — wisselt mèt de situatie van
hoedanigheid er ‘in,’ enzovoort.
Iedereen ‘weet’ van zichzelf dat z/hij zich naar
omstandigheden ànders gedraagt. En wie dat vergeet, mag hopen dat z/hij
er prompt genoeg op gewezen wordt.
Zo wordt altijd en alom (!) het — verloop van het —
maatschappelijk verkeer geregeld. Een bepaalde regeling veronderstelt
1. een maatschappelijk-verkeerssituatie, 2. daar ‘binnen’
respectievelijke hoedanigheden en 3. per situationele hoedanigheid
gedragsbepalingen die afstemming dienen van gedrag door deelnemers
vòlgens zulke situationele hoedanigheden.
Het regelingenspectrum loopt van formele wet- en regelgeving via
normen en waarden onder de noemer van (sub)cultuur tot en met wat
deelnemers eventueel afwijkend voor een unieke ontmoeting afspreken (en
de deelnemer met de verhoudingsgewijs overheersende machtspositie door
overtreding van wet- en regelgeving resp. normen vaak misbruik maakt
van de intimiteit van de gelegenheid). […]
De grondslag voor differentiële gedragsregeling geldt […] tevens
voor zgn digitalisering van informatieverkeer.
Gedragsregeling wat betreft zowel — het bijhouden van —
verklaringen van (on)bevoegdheden tot gebruik van digitale
voorzieningen als, mits bevoegd verklaard, het regelen van feitelijke
toegang ertoe, staat bekend als autorisatie(beheer).
Het bereik van autorisatie neemt sterk toe. Een beknopte historische
schets van digitale ontwikkelingen kan verduidelijken dat een apart
bedachte, zeer beperkt geldige grondslag destijds prima voldeed …
onder de voorwaarde, inderdaad, van die — overigens stellig
eenzijdig, dwz digitaal-technisch en vergaand impliciet, veronderstelde
— beperking. Die voorwaarde is daarentegen allang volstrekt
òngeldig, maar met alsmaar ònbeheersbaardere autorisatie tot
voorspelbaar gevolg. Er is dringend behoefte aan stelselmatig passende
grondslag. En dàt is dus niets nieuws …
In organisaties beschikten sommige medewerkers èlk over een terminal
(ook genoemd: beeldscherm- resp. werkstation). Zo’n terminal was
dan op één computer aangesloten; daarmee kon de desbetreffende
medewerker één informatiesysteem (lees ook: toepassing) gebruiken.
Ofwel, vrijwel volledig impliciete context. Hoogstens waren er
verschillende zgn rollen voorzien en kreeg elke medewerker zo’n
rol toegekend. Daarmee kon z/hij dan bepaalde mogelijkheden van de
toepassing wèl en andere dus juist niet gebruiken.
Voor de inventarisatie van relevante rollen werd slechts — het
gedeelte van — de organisatie beschouwd waarvan de medewerker de
toepassing in kwestie gebruikten. Aan een maatschappelijk beginsel voor
regulering van gedragsafstemming dacht daarbij niemand, al helemaal
niet omdat autorisatie destijds als aanhangsel gold zonder
digitaal-technisch aanzien (maar wel volledig aan, zoals ze
tegenwoordig heten, ict-ers overgelaten werd).
Organisaties gingen interne netwerken aanleggen. Daarop werden
enerzijds, zeg maar even, alle terminals, anderzijds alle computers
aangesloten. Autorisatie vergde — dus — navenant méér
uitdrukkelijke context. Slechts aanduiding van rol volstond niet meer.
Als contextuele toevoeging kwam er aanduiding van de toepassing
bij.
Intussen veranderde echter de opzet onder invloed van zo’n
netwerk. Voorheen stonden computers gescheiden opgesteld. Daardoor
bleven alsmaar uitdijende toepassingen inclusief register(s)
noodzakelijkerwijs eveneens strikt van elkaar gescheiden met
verspillende herhalingen van zowel informatie — wat dan weer
noodzaakt tot afstemming — als programmatuur van dien. Via een
netwerk kunnen modulen, dwz veel kleinschaliger bouwstenen, echter in
meerdere configuraties opgenomen zijn. Dergelijk hergebruik laat de
traditioneel monolithische informatiesystemen annex toepassingen
verdwijnen. Daarmee is toepassing echter geen passend criterium meer,
in combinatie met rol, voor autorisatie. Daarvoor kwam configuratie
resp. enig ònderdeel ervan in de plaats. Maar bedoelde modularisering
kent vooral een digitaal-technische insteek. Ofwel, een
configuratie(gedeelte) is wat regulering van situationele
verkeersverhouding niet of nauwelijks geschikt als onderscheidend
kenmerk (lees dus ook: voor passende contextualisering) van
autorisatie.
Toen kwam óók nog het Internet. Dat is inderdaad eveneens een netwerk,
maar met alweer véél omvattender bereik (en nòg omvattender kunnen we
ons eigenlijk — nog? — niet voorstellen). De
digitaal-technische modulariseringstrend zet zich dóór. Autorisatie is
echter alom nog geënt op wat oorspronkelijk per
toepassing-in-afzondering volstond: rollen. Dat wringt dus navenant
sterker.
Er valt domweg geen greep op te krijgen, zolang een aparte, zeer
beperkt geldige grondslag gehandhaafd blijft. Tja, voor ict-ers kan het
nieuw zijn om hùn beperkt digitaal-technische opvatting te verlaten en
te vervangen door wat als grondslag voor gedragsregeling juist helemaal
… niets nieuws ìs. Zodra bestuurders dat begrijpen, en vooral wie
rechten, bestuurskunde e.d. heeft gestudeerd zou er toch geen moeite
mee mogen hebben, kunnen ze ict-ers de rijkere, op stelselmatig verkeer
gerichte grondslag voorhouden als … standaard om te volgen.
Wie beseft dat situationele hoedanigheid de grondslag is voor
differentiële gedragsregeling van — het verloop van —
willekeurig wèlk maatschappelijk verkeer, zal — moeten —
erkennen dat autorisatie voor digitaal informatieverkeer die opzet moet
volgen. Daar zijn ‘we’ door het Internet natuurlijk ook
allang aan toe. Als grondslag vooral niet iets apàrts, en dus ook niets
nieuws.
Er is tot dusver voor autorisatie, dwz gericht op gebruik van digitale
voorzieningen, echter weinig tot niets op die manier zelfs maar
geprobeerd. Ook daarvoor blijkt de digitaal-technisch zeer beperkt
gebleven oriëntatie overheersen die autorisatie op netwerkschaal blijft
zien als autorisatie voor een aparte toepassing, maar dan steeds
groter. Maar met netwerk tùssen enerzijds deelnemers, anderzijds
digitale voorzieningen vergt autorisatie een kwalitatief andere
grondslag, te weten geschikt voor open bereik met
informatieverkeer.
Voor de zoveelste keer, er is niets nieuws voor nodig, integendeel. We
moeten ‘gewoon’ begrijpen dat digitale autorisatie
‘ook maar’ regulering van verkeer, in dit geval dus
informatieverkeer, betreft.
Ik vat allereerst de gròndige redenering samen. Die lijkt helemaal
niets met digitalisering te maken te hebben. Dat houd ik dus voor een
ernstige vergissing. Want zonder zo’n grondslag van inderdaad
nogal, zeg maar, filosofische aard is juist heel pràktisch o.a.
deugdelijke digitalisering voor stelselmatige opgaven onmogelijk.
[…]
Als subject vertoont iedereen gedrag. Dat doet z/hij afhankelijk van
omstandigheden. Een ander woord voor omstandigheden is situatie,
vandaar: subjectief situationisme. Verschillende subjecten kunnen met
elkaar van doen hebben: verkeer. Dat is dus véél ruimer dan
verplaatsingen op de openbare weg waaraan voertuigen te pas komen. Als
verkeersdeelnemers beïnvloeden ‘wij’ elkaar met onze resp.
gedragingen, maw over en weer.
Voor als evenwichtig veronderstelde verdeling van gevòlgen van
wederzijdse beïnvloeding kunnen voor betrokken deelnemers regels
gelden. Dat zijn dus gedragsregels, variërend van onuitgesproken
informeel tot en met formeel gecodificeerd.
Regels betreffen aanwijzingen aan deelnemers voor afstemming van hun
resp. gedragingen. Daarom zijn regels altijd betrekkelijk.
Ze zijn in de eerste plaats betrekkelijk in de zin dat het bereik van
veronderstelde werking beperkt is: situatie.
Ten tweede zijn regels betrekkelijk, omdat ze de verhoudingen in
zo’n situatie … regelen. Daarvoor telt onderscheid tussen
hoedanigheden, en met de beperking tot een bepaalde situatie zijn dat
dus: situationele hoedanigheden. Met gedragsregels per situationele
hoedanigheid wordt een subject dat daarin … verkeert, geacht ze
te volgen, waarbij z/hij ervan uit mag of zelfs moet gaan dat andere
deelnemers in hùn resp. situationele hoedanigheden zich eveneens houden
aan dáárvoor geldende regels: afstemming.
De indeling volgens situaties en dan per situatie volgens
hoedanigheden kan natuurlijk slechts een ruwe ordening voor
gedragsafstemming bieden (àls de ermee gevestigde indeling al
verhoudingen … bev-orde-rt die door alle daardoor —
eventueel — betrokkenen als evenwichtig worden gewaardeerd; hmm,
zachtjes uitgedrukt pakken regels weleens verkeerd uit).
Tja, dat maakt geschillen helaas onvermijdelijk. En rechters
noodzakelijk. Een rechter beoordeelt zowel het unieke geval in het
licht van geldige regels als geldige regels in het licht van het uniek
geval. Door afweging spreekt z/hij aan beide ‘kanten’
recht.
De rechtspraak als … voorziening om zowel ondanks als dankzij
heersende regels, nee, dat is geen paradox, alsnog … recht te
kunnen doen aan unieke gevallen doet echter niets àf aan praktisch nut
en noodzaak ervan (mits regels door de competente wetgevende macht
passend onderhouden blijven, uiteraard; hmm, dat blijkt gemakkelijker
gezegd dan gedaan).
Hoe dan ook gebeurt verbijzondering van gedragsregels volgens
situaties en per situaties volgens hoedanigheden. Lòs van —
gebrek aan — kwaliteit van daadwerkelijk geldige regels verdient
die verbijzonderingsstructuur daarom erkenning als beginsel.
Over digitalisering gesproken, gebruik van zulke hulpmiddelen is ook
‘gewoon’ maar gedrag. Daarom is er geen ènkele reden om
daarvoor af te wijken van het algemeen geldige beginsel voor
gedragsregeling: situaties met hoedanigheden.
Een digitale autorisatievoorziening die volgens dàt beginsel werkt, is
qua opzet dus geschikt voor toegangs- en gebruiksregeling van welke
— verdere — digitale voorzieningen dan ook. Met dat
beginsel is, kortom, stelselmatigheid op voorhand geborgd.
De werking van dat beginsel houdt echter niet op bij aanwijzing van
een relevante situationele hoedanigheid voor verkeersdeelname. Sterker
nog, die aanwijzing betreft vooral kwalificering van het gedrag door de
deelnemer(s) vòlgens die situationele hoedanigheid.
Voor optimaal stelselmatige digitalisering volgt hier ook vèrder
praktisch uit, dat een autorisatievoorziening niet alleen qua opzet van
meet af aan op stelselmatig verkeersbereik bemeten kan zijn, maar dat
daarmee tevens meteen is voorzien in — facilitering van
parameterisering ter — kwalificering van informatieverwerking
door taakgerichte voorzieningen (en vervolgens ook een zgn
verslagvoorziening). […]
Voor wie bovenstaande redenering kan volgen èn ermee instemt, ligt het
gelet op de noodzaak van stelselmatig passende digitale voorzieningen
voor de hand om zelfs met voorrang een stelselmatige
autorisatievoorziening op te tuigen.
Géén zgn subject is alleen op de wereld, laat staan dat een subject
zelf(s) alleen de wereld is. Ook — en vooràl — wat geldt
als een subject is daarom onderhevig aan verhoudingen. Volgens een
verhouding tellen aandelen voor subjecten als deelnemers eraan. Voor
verdeling van aandelen kunnen deels expliciete regels opgesteld zijn,
enzovoort. Sommige regels hebben status van wet. Daaraan kunnen
deelnemers over en weer zgn formeel recht(en) ontlenen wat hun resp.
aandelen betreft, en dus óók plichten die ze als deelnemers aan de
veronderstelde — soort — verhouding bijbehorend moeten
vervullen.
Nogmaals, verhouding is onlosmakelijk met verdeling verbonden. Of
regels wettelijk geborgd zijn of niet, principieel dienen ze bepaalde
verdeling volgens veronderstelde verhouding. Een regel kan op navolging
door deelnemers rekenen, indien deelnemers de verdeling waarderen naar
hun resp. aandelen van lasten die zij erdoor/-voor moeten leveren en
baten die zij ermee genieten. Ofwel, zo’n regel zorgt voor
rechtvaardig ervaren verdeling.
De wet- annex regelgever mikt uiteraard op regels die door relevante
deelnemers aan de ermee geregelde verhouding alom als rechtvaardig
worden opgevat en dùs gevolgd. Dat lukt om allerlei redenen nooit
volledig. Een regel kan verdeling ook juist schever trekken, dwz
rechtvaardigheid verminderen. […]
Regels zijn als op voorhand bevredigende antwoorden bedoeld. Daarvoor
zijn regels, zonodig èxpliciet, opzettelijk beperkt tot een
deelverzameling van maatschappelijk-verkeerssituaties, onderscheiden
regels (verkeers)deelnemers volgens situationele hoedanigheden en geven
regels bepalingen aan voor deelnemers ‘in’ zo’n
hoedanigheid voor hun daarmee onderling afgestemde gedragingen.
[…]
Dit verduidelijkt dat motivationele ontwikkeling door opvoeding en
-leiding van/tot een subject grotendeels gericht is op
“selfish” gedragsvermogen in de zin van “societal
functioning.” Dat heet ook wel internalisering van regels. Dat
maakt ze helaas óók zo moeilijk te wijzigen.
in: aantekening 87.1
[R]echtvaardigheid [veronderstelt] verhouding, en daarmee eveneens verdeling. Een aanduiding als verdelingsrechtvaardigheid is daarom een pleonasme. […] Rechtvaardigheid die geen kwestie van verdeling is, bestaat immers niet.
in: aantekening 87.1
[M]oraal betreft verhouding (lees ook: situatie) en èlke verhouding betreft verschillende deelnemers met resp. rollen annex situationele hoedanigheden. […] Daaraan ontleen ik dus de noodzaak om situatie in combinatie met rol/hoedanigheid te benutten als expliciete verschilfactor.
Ik herhaal dat ik met de semiotische enneade zoiets als, algemener nog, metamodel bedoel van, algemener nog, tekengebruik. De daarmee principieel veronderstelde betrekkelijkheid houdt strikt genomen in dat een definitie slechts subjectief-situationeel geldt. Voor regels voor maatschappelijk verkeer kan resp. moet vaak van individueel-subjectief worden geabstraheerd; ze zijn voorgeschreven voor subjecten in eventuele situationele hoedanigheden.
Regels betreffen verhoudingen. Als regels een middel zijn, wat geldt
dan in termen van verhoudingen als doel(en)?
Voor wie regels min of meer direct relevant acht voor het bereiken van
wat z/hij beschouwt als haar/zijn doel-op-zichzelf moeten ze met
voorrang doeltreffend zijn. Veel — de meeste? — regels
blijken echter gericht op bevordering van doelmatigheid volgens
verhoudingen waarmee — sommige? — deelnemers —
doorgaans — niet hun, eh, eigenlijke doel nastreven. Dat zijn dan
verhoudingen die we — moeten — aangaan als … middel
voor deelname aan andere verhoudingen. Ofwel, voor regels is in
absolute zin inderdaad geen begin-als-middel en doel-als-einde te
bepalen. Zeg ook maar dat ze ook in dat opzicht onvermijdelijk
betrekkelijk blijven.
Verwarring over regels kan tot geschillen leiden. Iemand kan de indruk
krijgen dat een ànder haar/hem aan een regel zèlf wil laten gehoorzamen
als doel. Dat is altijd verkeerd. Het belàng van een regel kan
principieel nogal verschillend opgevat worden, indien de één hem in een
verhouding tot de ànder als middel … onmiddellijker associeert
met haar/zijn doel terwijl de ànder hem in een verhouding tot de één
middellijker duidt, dwz als middel voor een middel en aldus — nog
— niet met wat z/hij voor doel houdt.
Met wat ik hiermee, toegegeven, uiterst gebrekkig voorstel als
drieledige indeling van regelbegrippen helpt m.i. desondanks op een
opvoedkundig dilemma te wijzen.
Voor evenwichtige verhoudingen wil de opvoeder bereiken dat ook wie
z/hij opvoedt leert dergelijk onderscheid te maken en ernaar te
handelen. Het opvoedkundige … doel wordt echter belemmerd door
het vooralsnog ontbreken van het … middel van zulk onderscheidend
vermogen. De opvoeder ontkomt er niet aan dat wat z/hij aan regels
oppert door wie z/hij wil opvoeden aanvankelijk onlosmakelijk als doel
worden opgevat. Van, zo moet het, punt. Dat stuit weliswaar op verzet,
maar hoe kàn het anders? Hopelijk treedt voor het kind resp. de
leerling de fase in van begrip van regels als doelmatigheidsmiddel.
Maar ja, hoe zit het dan met de doelmatigheid ervan? Opnieuw, verzet.
Vervolgens zou het kind resp. de leerling regels als
doeltreffendheidsmiddel moeten kunnen gaan herkennen inclusief het
zelfvertrouwen om juist daartegen in verzet te komen, indien z/hij
terechte kritiek heeft op de — vaak impliciet —
veronderstelde doeltreffendheid ervan. Gehoor voor kritiek resp.
verhoudingsgewijs (!) opbouwend wijzigingsvoorstel krijgen is overigens
ook weer — sterk — belemmerd, omdat beoordeling vooralsnog
— ook dat kàn niet anders — gebeurt volgens overheersende
regels.
Een tussenpersoon die zich mengt in — een geval van — uitwisseling, doet dat op zijn beurt uiteraard eveneens in een rol (lees ook: hoedanigheid) enzovoort. Alles bijelkaar vergt dat erkenning van de verschillende betekenissen èn op uitwisseling gerichte samenhang ertùssen strokend met de “[meer]zijdigheid” van de verhouding die de uitwisseling in kwestie (lees ook: situatie) inhoudt. Voor rechtspraak is die variëteitsborging zelfs formeel met zgn procesrecht geregeld.
De opgave [met stelselmatige autorisatie] betreft het nodig en voldoende onderscheidend aan gebruikers verlenen enz. van bevoegdheden voor gebruik van digitale voorzieningen. En nog meer? Ja, dat onderscheid vóóraf kan dan àchteraf opgenomen worden in het zgn controleverslag (Engels: audit trail) van daadwèrkelijk gebruik. Er is stelselmatig aan, dat willekeurig bereik voor informatieverkeer geldt als reikwijdte van bedoeld autorisatiebeheer.
Wat voor digitalisering op z’n Engels access management heet,
kent in het Nederlands de aanduiding autorisatiebeheer. De
stelselmatige positionering van autorisatiebeheer valt te bevorderen
volgens ruwweg twee dimensies.
Langs de ene dimensie stop je ermee voor autorisatie slechts je
’eigen‘ organisatie te overwegen, ofwel met toekenning van
bevoegdheden aan ’externe‘ actoren hoogstens als
noodzakelijk kwaad, verstorende factor enzovoort en daarom
uitzonderlijk. Als oriëntatie kies je als het ware òmgekeerd, dwz
opzettelijk overdreven, voor autorisatie van wie juist géén
’eigen‘ medewerkers zijn. Wat voor informatieverkeer immers
telt, zijn deelnemers eraan. Voor het bestaansrecht van een organisatie
moet dat verkeer haar grens kruisen. En als gevolg van zgn
vernetwerking laten zich ’externe‘ actoren nota bene direct
voor hun aandelen aan verkeersverloop inschakelen. Nu is de variëteit
van ’externe‘ actoren doorgaans — veel — groter
dan van de traditioneel voor exclusief relevant gehouden
’interne‘ actoren (lees dus ook: eigen medewerkers). Hoe
pak je dat verstandig aan? Als je een opzet voor differentiële
autorisatie hebt die de variëteit van ’externe‘ actoren
aankan, en maak er voor alle zekerheid dus willekeurige actoren van,
past in één moeite door — voortzetting van — autorisatie
van medewerkers. Kortom, de resulterende autorisatievoorziening is
stelselmatig (en in ene en dezèlfde moeite door dus geschikt voor
willekeurige organisaties).
Langs de tweede (verander)dimensie begin je autorisatie als
onlosmakelijk thema volgens ruimer, voilà, stelselmatig, verband te
beschouwen. De relatie met identiteit was uiteraard altijd al evident.
Je moet inderdaad allereerst — kunnen — weten wie een
gebruiker is om haar/hem vervòlgens pas bepaalde middelen te laten
benutten. Voor eenduidige bepalingen op stelselschaal is de identiteit
àls persoon echter te grof. Variëteit vergt een, zeg maar, tussen-
annex schakelbegrip. Dat is situationele hoedanigheid (vooruit, voor
’interne‘ actoren: organisatorische functie). Een
hoedanigheid kan je overigens ook — nog steeds — een rol
noemen, maar stelselmatig voldoet pas de combinatie van
hoedanigheid/rol met situatie. Van een gebruiker is aldus behalve
haar/zijn identiteit als persoon tevens de situationele hoedanigheid
bekend ’waarin‘ z/hij toegang verkregen heeft tot bepaalde
middelen. Die informatie kan als parameters dienen voor selectieve
verwerking dóór desbetreffende middelen. Voorbeeld is een burger die
gebruik maakt van haar/zijn recht volgens AVG op inzage van
persoonsinformatie die een organisatie over haar/hem registreert en
gebruikt. Ofwel, met digitalisering laat zich middelenbeheer (Engels:
asset management) uitvoeren in samenhang met identiteitenbeheer
(Engels: identity management) en autorisatiebeheer (Engels: access
management). En die integratie kan resp. moet stelselmatig dan nog
verder gaan, te weten inclusief beheer van controlesporen (Engels:
audit management).
Op hun beurt kan je beide zgn dimensies samenhangend bekijken.
Bijvoorbeeld, wie zich voor autorisatie beperkt tot de eigen
organisatie, zet vaak een bijbehorende ’eigen‘ zgn identity
provider op. Maar zo apart ’staat‘ die in de praktijk vaak
niet. Voor allerlei instellingen, en dat geldt beslist voor
overheidsinstellingen, moet borging feitelijk zelfs afgeleid zijn van
de BasisRegistratie Personen (BRP) als zgn authentieke registratie.
Maar die afleiding maakt het vaak èxtra risicovol, afstemming nodeloos
ingewikkeld, nog afgezien van hogere kosten door dupliceringen.
Dankzij stelselmatige opvatting komen verreikende mogelijkheden voor
standaardisatie duidelijker in beeld. Ze zijn minstens de moeite van
— verdere — verkenningen waard.
Voor differentiële dynamiek beschouw ik subjectief situationisme als noemer. Regels … regelen daarom situationeel verbijzonderde verhoudingen tussen eraan deelnemende subjecten. Andere situatie, andere regels.
Uiteraard ook digitale toegankelijkheid is selectief. Iemand die
bevoegd verklaard is om bepaalde informatie wèl te gebruiken, moet
immers juist van gebruik van àndere informatie àfgehouden …
kunnen … zijn.
Voor stroomlijning van maatschappelijk informatieverkeer zijn talloze
informatieverzamelingen ‘aangesloten’ op het … ene
… Internet, omdat vrijwel iederéén daarmee actiever
verkeersdeelnemer kan zijn. Dat heeft autorisatiebeheer inclusief
borging van selectieve òntoegankelijkheid tot een stelselmatige opgave
gemaakt die, zeker voor … vertrouwen in … digitale
facilitering van […] informatieverkeer, nogeens èxtra zorg vergt
volgens informatiebeveiliging.
[M]et teken als synoniem van informatie veronderstel ik dat èlk
teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Met andere … woorden,
een teken dient in elk geval voor wie het voortbrengt en zich ermee tot
iemand … ànders resp. zichzèlf … richt, als middel voor
afstemming van resp. gedragingen. In hoeverre die ànder … of
z/hijzèlf … zich daadwerkelijk ernaar gedraagt, is natuurlijk
iets … ànders. Hoe dan ook eigent iemand zich met een teken als
het ware een … recht toe, te weten op het doen van een
gedragsvoorstel als poging tot het opleggen van een plicht.
Wat echter doorgaans recht heet, betreft niet een willekeurig teken.
Afstemming over en weer is, zeg maar, institutioneel geborgd. Dat laat
de crux als afstemmingsmiddel onverlet. Maar het is daarmee alsof een
èxtra deelnemer in de zin van een overkoepelende instelling àls recht,
en daartoe uitgerust met gezag voor toezicht en handhaving, verzoeken
tot inschikkelijkheid, evenzovele tekens, dus, richt tot, eh,
oorspronkelijke deelnemers aan situaties van zgn maatschappelijk
verkeer, opdat zij zich dienovereenkomstig gedragen.
Ook een regel van recht wordt middels een teken tot relevante
deelnemers gericht waarbij respectievelijke inschikkelijkheid volgens
zo’n verzoek dus nog maar de vraag is. […] En dat is dan
ook weer niet(s) anders dan een toespitsing van zoals ik betekenis
opvat, te weten subjectief-situationeel geldig met aldus dynamische
variëteit van dien. {…] Nogmaals, ook en vooral recht draait om
afstemmingsbetekenis(sen) voor situationele verkeersdeelnemers.
Een regel betreft verhouding. En gedacht volgens een regel verloopt
een verhouding in wat daarvoor geldt als een situatie en telt
deelnemers in dienovereenkomstig respectievelijke situationele
hoedanigheden. Het idee van een regel is dat een verhoudingsgeval voor
deelnemers eraan, doordat zij gedragsaandelen volgens hun resp.
situationele hoedanigheden aldus geregeld op elkaar afstemmen,
wederzijds beheerst(er) verloopt met dienovereenkomstig tevens
voorspelba(arder)e uitkomst voor èlke deelnemer. Zo algeme(e)n(er)
uitgedrukt is ook meteen duidelijk(er) welke voorwaarden regelconforme
gedragingenafstemming belemmeren dan wel bevorderen. Een deelnemer moet
een situatie passend herkennen, dan de voor haar/hem verhoudingsgewijs
als passend geldige hoedanigheid kiezen èn geldige regel(s) kennen
minstens voor bijbehorend gedragingenaandeel. Maar daarmee is nog niet
gezegd dat z/hij zich er daadwerkelijk naar gedraagt. Daarvoor moet
z/hij voldoende, eh, gemotiveerd zijn. Wat duurzaam helpt, is dat z/hij
de verdeling van inspanningen tijdens het verloop en de verdeling van
de uitkomst als voor haar/hem voldoende eerlijk (lees dus ook:
rechtvaardig) ervaart.
Volgens een dergelijk regelbegrip kan regelgeving volgens hetzelfde
begrip zijn — geregeld. Dat geldt ook voor eventueel geregelde
borging van voorwaarden, secundair, dus, waaraan een deelnemers voor
een bepaalde situationele hoedanigheid moet voldoen om adequaat
haar/zijn bijdragen aan een, zeg maar, primair geregelde verhouding te
leveren. Enzovoort. En omdat deelnemers met hun gedragingen van welke
regel dan ook kunnen afwijken, moet eventueel voorzien zijn in …
ontstaan van … nog weer andere verhoudingen waarvoor wellicht,
óók weer secundair, regels nodig zijn. Enzovoort. Maar zoiets als het
stramien blijft gelijk.
Ik zou zeggen dat voor een open samenleving een zgn
overheidsinstelling in geen ènkele primaire regel kan zijn opgenomen
als deelnemer. Kenmerkend voor verzorgingsstaat is dat overheid
daarentegen prominent figureert in regels die voor deelnemers volgens
primaire regels mikken op voorwaardelijke borging. Onder de noemer van
rechtsstaat is overheid als ‘sterke’ deelnemer aangewezen
volgens regels die in kracht treden indien deelnemers volgens primaire
regels zich er onverhoopt niet aan houden (waarna ter vermijding van
herhaling regels voor voorwaardelijke borging worden ingeroepen; omdat
ze voor bepaalde deelnemers blijkbaar niet ‘gewerkt’
hebben, verdienen ze overigens wellicht aanpassing).
Met mijn opvatting laat ik wet- en regelgeving dus niet primair om
overheid draaien[. …] Zo meen ik een grondslag voor
stelselmatigheid van regels te vestigen[. …] Naïef of niet, maar
mijn idee van een rechtsstaat is dat ‘wij’ als leden van
samenleving de primaire rechtsbegunstigden zijn; de opdracht aan de
‘geregelde’ rechtsbevorderaars en -beschermers, dwz aan de
overheid in daarvoor relevante situationele hoedanigheden èn uiteraard
aan de rechter, is daarvan àfgeleid. […]
Voor algeme(e)n(er) begrip van waartoe een regel dient, leidt
verwijzing naar overheidsbemoeienis m.i. àf. En voor begrip van het
spectrum van eventuele overheidsbemoeienis is die verwijzing dan weer
verwarrend algemeen. Want zoals van èlke deelnemer moet voor een
geregelde verhouding telkens ook van een overheid de relevante
situationele hoedanigheid zijn bepaald. Zo verschilt de situationele
hoedanigheid van een overheid die volgens wetgevingsregels bijdraagt
aan een wet geheid van de situationele hoedanigheid van een overheid
die als deelnemer functioneert aan de aldus wettelijke geldige
verhouding in maatschappelijk verkeer, enzovoort. Hoe algemener het
regel- inclusief wetsbegrip wordt verondersteld, des te beter valt
stelselmatigheid met feitelijke regels enzovoort te bereiken.
Ook digitaal gefaciliteerd informatieverkeer vergt zo algemeen mogelijk geldige verkeersregels. Die kùnnen dus niet strikt privaat zijn.
Maar uitsluitend betekenis voor beslechting van een geschil heeft
recht uiteraard niet. Wat recht regelt, is maatschappelijk verkeer, zeg
maar verhoudingen tussen deelnemers eraan. Verkeer kan vlotter
verlopen, indien deelnemers zich wederzijds voorspelbaar gedragen. Ja,
dat gaat weleens mis. Pas nadat minstens één van bij een verkeersgeval
betrokken deelnemers er een zgn rechtsgeschil van maakt, komt de
rechter eraan te … pas.
Als recht (verkeers)verhoudingen regelt, is het inderdaad de vraag of
dat voor deelnemers in kwestie evenwichtig uitpakt. Wie een heersende
positie bezet, kan recht als verkeersregels inderdaad voor eigen
voordeel — laten — vaststellen. Daarom betreft recht in een
zgn democratische rechtsstaat zelfs met voorrang nodige en voldoende
verdeling van macht. Afstemming ter vaststelling van zgn recht gebeurt
onder de noemer van politiek. Wie zich door welke regel dan ook
onevenredig benadeeld acht, streeft in dàt verband naar
emancipatie.
in: aantekening 91.1
Maar met politiek treffen deelnemers elkaar volgens hun respectievelijk verschillend (!) veronderstelde belangen. Nee, dè rechtvaardigheid bestaat niet. En dè ethiek evenmin. Wie een belang nastreeft, houdt dàt voor rechtvaardig, enzovoort. Zo heeft iedereen een idee van wat als rechtvaardig telt. Tja, de crux van existentiefilosofie lijkt mij nu net, dat iedereen op elk moment een ‘eigen’ belang heeft. De vraag is dan vooral, of over èn weer de één daarin tevens het belang van de ànder verdisconteert en, zo ja, in hoeverre z/hij dat doet op een manier die per saldo hun verhouding als evenwichtig oplevert. Dat kan tot een regel, zeg ook maar recht, leiden voor een verhoudingsgeval van existentieel geacht belang en/of voor vergaand vergelijkbaar geachte verhoudingsgevallen. Zo’n regel zou slechts rechtvaardig mogen heten, wanneer àlle betrokken deelnemers aan onderhavige verhouding(ssoort) verloop en uitkomst van verhoudingsgevallen als rechtvaardig ervaren. Wie een verhouding eenzijdig beheerst, noemt de regel ervoor gauw ten onrechte rechtvaardig.
in: aantekening 91.1
Intussen hebben verkeersregels, met verkeer dus in een algemene betekenis, vaak een wat algemenere strekking. Ze mikken immers op voorspelbaarheid van wederzijdse gedragingen. Verkeersdeelnemers kunnen zich èlk gedragen mede naar … gerechtvaardigde verwachting van bepááld gedrag van hun mede-verkeersdeelnemers.
in: aantekening 91.1
Maar recht heeft helemaal de bedoeling niet om zgn wetenschappelijk te zijn. Het is met voorrang een verkeersmiddel. Dat geldt ook voor rechtspraak, de rechter, enzovoort, als het zover komt, pràktisch allemaal verkeersmiddelen.
in: aantekening 91.1
Intussen zijn zgn sociale media feitelijk productiebedrijven die mediaproductie zelfs volledig … overlaten aan individuele gebruikers die alsmaar korter-cyclisch — kunnen — wisselen tussen hoedanigheid van consumerende producent resp. producerende consument. […] Als fuik voor persoonsinformatie als handelswaar stelt een sociale-mediabedrijf zich juist zo ‘open’ mogelijk voor gebruikers. Dat maakt verantwoordelijk voor verkeersregeling, tja, met noodzaak van, eh, censuur van dien. Maar dat kost moeite en dus geld. Daarom proberen sociale-mediabedrijven zònder zulke regeling zaken te kunnen blijven doen. Zij beroepen zich daarvoor namens hun gebruikers op het recht op vrijheid van meningsuiting. Gelet op hun zakelijk annex financiële belang is dat nogal schijnheilig.
Doelmatige gedragingenafstemming kan worden bevorderd door normering — via voorafgaand teken- annex informatieverkeer — van gedragingen die voor opvatting enzovoort àls tekens in aanmerking komen. Feitelijke … vorming van betekenis blijft echter verspreid volgens momentane verhoudingen. Zo kan iemand ook proberen om zo’n norm te doorbreken. Wie vernieuwend durft te zijn, heet tegenwoordig gauw een … kunstenaar.
Dan lijkt mij de vraag naar verantwoordelijkheid beantwoord. […] Dat geldt voor èlk gereedschap. Wat […] tegenwoordig voor kunstmatige intelligentie doorgaat, ik vind het allemaal gereedschap.
Dat acht ik strijdig met formele rechten waarop een persoon aanspraak kan maken. Voor een organisatie met medewerkers speelt dat minder een … rol. Daar zijn verhoudingen immers niet of nauwelijks democratisch te noemen. Maar, over stelselmatig bereik gesproken, met/voor burgers is dat uiteraard principieel ànders. Het uitoefenen van burgerrechten en —plichten middels digitale voorzieningen voor informatieverkeer is géén werk volgens arbeidsverhouding(en). Transparantie verlangt zgn precoördinatie. Ofwel, iemand moet vóóraf eenduidig op de hoogte kunnen zijn van voor haar/hem ‘beschikbare’ rollen en pèr rol van bijbehorend beschikbare voorzieningen (wat voor medewerkers trouwens ook helpt). Autorisatie dekt méér dan informatiebeveiliging. Op stelselschaal vergt dat uitbreiding van de rollenclassificatie. Voor de enkelvoudige rolaanduiding komt de recursief tweeledig samengestelde aanduiding van situationele hoedanigheid (lees voor een organisatie: organisatorische functie) in de plaats. […] Dat strookt met zoiets als dieptestructuur van wet- en regelgeving. Een regel betreft immers een situatie als een verhouding tussen deelnemers in hun respectievelijk verschillende hoedanigheden en bijbehorende gedragsaandelen. Die moeten hun over en weer bekend zijn, opdat zij betrouwbare verwachtingen hebben over hun respectievelijke gedragingen. Zo wèrken regels ter onderlinge afstemming nu eenmaal.
Met aandacht treedt voor een subject tegen de achtergrond van een situatie een object erin op de voorgrond. […] Er zijn aldus netzoveel verschillende objectvoorstellingen … denkbaar als er subjectief-situationele samenlopen … zijn. Daarmee moet onder de noemer van zgn geesteswetenschappen … natuurlijk rekening mee — kunnen — worden gehouden. Voor wat voor natuurwetenschappen kan doorgaan, wordt dan verondersteld dat abstrahering van subjectdifferentiatie weinig tot geen afbreuk aan relevantie en zo door aan nauwkeurigheid e.d. doet. Dan blijft situatie als differentiële factor over. Die raakt trouwens vaak vergaand impliciet volgens een nòg weer verder beperkte vakdiscipline. Omgangsregels voor intersubjectieve verhoudingen, denk aan zowel normen als wet- en regelgeving, mikken al dan niet expliciet op bepaalde situaties. Ze kunnen averechts uitpakken indien ze, herstel, indien de besluitvormers ermee géén ruimte laten voor subject als differentiële gedragsfactor.
in: aantekening 94.5
[D]oor hoe (wat) burgers (be)leven als, zeg maar, gecompartimenteerd
te beschouwen ipv doorlopend samenhangend[. blijven zij uit]komen
[…] op een analyse, nee, helemaal niets nieuws, volgens nogal
afzonderlijk veronderstelde symptomen en stellen dienovereenkomstig
gefragmenteerde maatregelen voor. […] Hoe dan wel? […] Als,
zeg maar, leidend beginsel kan pràktisch slechts — dynamiek van
— wederkerige afhankelijkheden gelden. De zgn rechtsstaat
‘is’ immers, eh, ook maar een voorziening (lees ook:
middel) voor omgangs- annex verkeersregeling; de bedoeling ermee, zoals
met èlke infrastructurele maatregel, màg niet zijn om zgn
interdependentie te belemmeren, maar om aperte nadelen ervan te —
proberen te — vermijden èn verwachte voordelen ervan te —
proberen te — bevorderen.
Uit angst voor — al dan niet vermeende — nadelen gelooft
‘men’ echter in beperking, zelfs uitsluiting van
wederkerige afhankelijkheden. Verkokering, enzovoort. Oeps, met het
badwater is wederom meteen ook het kind wèg. Dàt is frustrerend voor
wie nu eenmaal … afhankelijk is van opbrengsten van
verkeersdeelname.
Maar ook een zgn burger beseft doorgaans niet dat z/hij mede in
haar/zijn belang principieel vóór erkenning van interdependentie
‘moet’ zijn. Van weersomstuit verklaren burgers zich zelfs
ertégen resp. vóór alweer radicalere ontkenning. […]
[A]an infrastructurele oriëntatie] liggen dus, nota bene,
principiëlere principes […] ten grondslag. Want waartoe dient de
zgn rechtsstaat? Het is, nogmaals, een middel voor evenwichtig
verkeersverloop. Het gaat dus met voorrang om, vooruit, principes van
onderlinge verhoudingen. En het bereik van relevante verhoudingen, zeg
ook maar wat als verkeersstelsel met variëteit van wederzijdse
afhankelijkheden tùssen deelnemers van dien moet zijn aangenomen, laat
zich praktisch allang niet meer op ‘grond’ van geografie
begrenzen noch volgens welk criterium dan ook. Op zulke open schaal,
wie zijn ‘wij’ dan? Is nog overeenstemming haalbaar over
nadelen om te vermijden resp. voordelen om te bevorderen? Toegegeven,
moeilijk. Veronachtzaming van die opgave pakt echter stellig averechts
uit. Met passende opleiding zou iederéén dat kunnen — gaan
— begrijpen. En ooit volgens dat door-en-door verhoudingsgewijze
beginsel opgevoed en -leid begrijpen dan — zelfs —
“politici, bestuurders en medewerkers van de overheid”
hoezeer ook zij wederkerig afhankelijk zijn en welke —
verandering van o.a. de — rechtsstaat ervoor bevorderlijk is (en
dat de noodzaak van uitbreiding van het bereik van zgn
rechtsstatelijkheid evident is). Zoiets als rationeel begrip is echter
niet voldoende. Voor erkenning van wederzijdse afhankelijkheden blijkt
vooral moed nodig. Nogal wat mensen lijken daarentegen uit gebrek aan
moed (lees ook: uit angst, onzekerheid) naar een bestuurlijke e.d.
positie te streven; met macht koesteren ze immers — een illusie
van — onafhankelijkheid. Daarvoor weten ze tevens de rechtsstaat
te benutten. […] Ik verwacht door zulk vals idealisme verdere
bestendiging van valse verhoudingen.
Nee, van buiten kom ik er niet tùssen met ideeën over principiële
interdependentie.
[Wie] soms op z’n populistisch, zeg ook maar fascistisch,
[denkt] dat het met diversiteit, pluriformiteit e.d. [maar eens]
afgelopen […] moet zijn[,] vergeet […] dat ‘de
leider’ uitgaat van een … verschil dat z/hij zelfs
wezenlijk acht, maar probeert te verhullen, te weten dat tussen
haar-/hemzelf àls leider en alle ànderen àls volgers. Hoezo, absolute
uniformiteit?
Nota bene, infrastructuur betreft niet zozeer gedragsbepaling, maar
veeleer gedragsfacilitering. Omdat dezèlfde voorzieningen bedoeld zijn
voor willekeurige gebruikers, zijn er àfgeleid van het
faciliteringsdoel eventueel bepalingen nodig. Met verkeer in de
algemene betekenis van omgang e.d. zijn dat dan verkeersregels.
Waar een minderheid is, bestaat blijkbaar ook een meerderheid. Maar betreft dat niet een geval van, algemener beschouwd, een verhouding met verschillen van dien tussen deelnemers eraan? En samenleving met — maatschappelijk — verkeer van dien ‘verloopt’ onlosmakelijk volgens verhoudingen. Is het dan niet wat, eh, eenzijdig om rechten van de ene deelnemer aan een verhouding te benadrukken, terwijl er àltijd (een) andere deelnemer(s) eraan is (zijn)? Ofwel, in àlle … staten zijn er differentiële rechten. Tja, als rechten bedoeld zijn ter regulering van verkeer, dwz van verloop van verhoudingen, is de aanduiding differentiële rechten overigens een pleonasme. Omdàt verschillende deelnemers aan een verhoudingen nu eenmaal verschillende aandelen zowel leveren als verwerven, verschillen hun respectievelijke rechten — en uiteraard ook plichten — navenant. Besef dat verhouding altijd verdeling en daarom verschillen van rechten (steeds: inclusief plichten) betreft, lijkt echter vaak afwezig. Daarom handhaaf ik de feitelijk pleonastische aanduiding. [En ‘we’ kunnen] differentiële rechten […] bevorderen door te pleiten voor erkenning van differentiële betekenissen. Immers, zònder teken- annex informatiebegrip met nodig en voldoende variëteitspotentieel blijft het onmogelijk om differentiële rechten stelselmatig uit te drukken. En zònder verkeersmatig adequate codificering ontbreekt een cruciale voorwaarde voor daadwerkelijk, dus pràktisch, passende verkeersregeling. [… N]ogmaals, differentiële rechten noodzaken tot gebruik van een ruimer informatiebegrip. Met context als recursief ònderdeel van informatielaten zich willekeurige betekenisverschillen samenhangend uitdrukken. Precies, Metapatroon. En daarmee laten zich — pas — differentiële rechten stelselmatig uitdrukken.
Ik stel zowel verbreding als vernauwing voor. Volgens mij zoeken we
naar criteria voor van alles en nog wat. Dat is dus breder. Maar op
welk bereik mikken we met criteria? Gelet op gedragsbiologie komen we
daarvoor uit op een dienovereenkomstig bepaalde situatie. En dat is
doorgaans nauwer. Daar komt netzo biologisch — psychologisch?
— bij dat situaties er niet op voorhand ‘zijn,’ maar
dat een individu (lees dus: een subject) mede ‘ingegeven’
door zijn momentane motief een situatie ervaart. Wat hij op enig moment
voor — de — situatie houdt, is ‘zodoende’
tevens — en vaak vooral? — een kwestie van interpretatie,
te ‘weten’ de zijne.
Ofwel, criteria zijn nog eens èxtra, hmm, moeilijk, omdat
verschillende subjecten, individuen, dus, er op verschillende momenten
verschillende opvattingen op na houden over de situatie waarin ze
— veronderstellen te — verkeren. Dat valt onmogelijk te
objectiveren, althans, daarin ‘geloof’ ik als subjectief
situationist niet.
We doen uiteraard alsof, en voor — enige — regeling van
maatschappelijk verkeer moeten we er vergaand wèl in geloven. Als je
eenmaal wat gewend bent om te zoeken naar aanwijzingen voor
situationele verbijzondering, ‘zie’ je ze ook prompt. Wet-
en regelgeving staat er, ja, vaak tussen de regels, vol van.
Maar, ja, daar heb je het weer. Een subject interpreteert een regel,
ondanks het erin vervatte situationele werkingsbereik, in
‘zijn’ ene situatie zus, in ‘zijn’ andere zo,
enzovoort. Wat er principieel aan opportunisme in de zin van subjectief
situationisme is, is dat er geen ontkomen aan is.
Er is de Wet open overheid. Hoofdstuk 5 draagt de titel
Uitzonderingen. Je zou kunnen zeggen dat de Wet impliciet een
allesomvattende situatie veronderstelt, om vervolgens enkele
deelsituaties te expliciteren waarvoor de eveneens impliciet geldig
veronderstelde regel òngeldig is. Ook wat genoemde uitzonderingen
… betekenen, verschillen opvattingen geheid.
Als laatste instantie is er de rechter om geschillen tussen
opportunisten te doorbreken.
Het aantal daadwerkelijke conflicten inclusief de omvang per
conflict, doorwerking enzovoort, kan echter pas zelfs drastisch
toenemen, zodra mensen die sterker vàn elkaar verschillen daadwerkelijk
mèt elkaar ‘in aanraking’ komen door hun verplaatsings- en
communicatiemogelijkheden met alsmaar ruimer bereik op alsmaar hogere
snelheid.
Verschillen zijn volgens mij pas een probleem, wanneer afstemming
ertùssen niet door àlle betrokkenen (lees ook: belanghebbenden) als
evenwichtige oplossing ervaren wordt. Het is echter géén oplossing om
verschillen uit te bannen. Doorgaans zijn betrokkenen immers gebaat bij
verschillen, daarmee vullen ‘we’ elkaar als het ware aan,
èn ze domweg opheffen lukt niet eens.
Indien wij als individuen beseffen, ieder voor zich, dus, dat wij
allemaal de samenlevingsvraag aan onszèlf moeten stellen en er ook zèlf
antwoord op moeten geven, kan het bij ieder vàn ons opkomen het
‘eigen’ antwoord van nadruk op onderhoud e.d. van zorg voor
… betrekkingen te voorzien. […]
Mijn idee is [dus] dat ‘we’ het àls inherent betrekkelijke
subjecten met betrekkelijkheid moeten ‘doen[.]’ […]
Mijn idee is verder dat zgn situationele verbijzondering daartoe dient.
Dat gebeurt uiteraard ook allang, maar vaak nog vergaand impliciet.
Daardoor ontgaat het ‘ons’ als, zeg maar, differentieel
inrichtingsbeginsel. […]
Ik zou zeggen, hoe meer mensen zich bekommeren om regels voor
maatschappelijk verkeer, zich ervoor medeverantwoordelijk weten, des te
groter de kans is dat ‘we’ verkeersregels als maatregelen,
dwz op maat, ter bevordering van evenwichtige verhoudingen treffen. En
naar mijn idee kunnen evenwichtige(r) verhoudingen ònmogelijk door
ònevenwichtige verhoudingen wijzigen. Middel moet stroken met doel.
[…] Dat [is stellig] moeilijker [geworden], vooral omdat het
bereik waarop verkeersregels geldig moeten — kunnen — zijn
erdoor sterk toeneeemt, maar m.i. niet onmogelijk. […] We moeten
telkens leren, onszèlf leren, kwalitatief àndere vragen te stellen voor
dito àndere antwoorden. Wat daarvoor pràktisch als geheel telt, raakt
alsmaar zowel omvangrijker als meer verweven. Nogmaals, dat is
uiteraard navenant moeilijker, maar màg niemand voor onmogelijk, dus
zinloos, houden.
En omdat we van elkaar verschillen, en verschillend blijven
veranderen, enzovoort, kan onmogelijk iedereen, laat staan ook altijd,
hetzelfde, zeg maar, concrete doel ‘kennen’ om na te
streven. […] Ik vind het echter geen kwestie van alles òf …
niets. Voor samenleving zijn praktisch — enige —
beperkingen ‘geboden.’ Voor nodige en voldoende
gemeenschappelijkheid moeten ‘we’ iets, eh, abstract(er)s,
eh, ontwerpen, noem het maar een metadoel of metawaarde.
[…]
[G]edragingen in hun zgn concreetheid […] moeten [w]e niet
willen vervangen, maar ze voor evenwichtiger verdeling — navenant
situationeel — onderhevig laten zijn aan … iets, zeg ook
maar, meer abstract in de zin van afstemmings- annex verkeersregels.
Wat mij betreft komt daarvoor dat betrekkelijkheidsbeginsel in
aanmerking. In wèlke situaties iemand komt te verkeren, kan z/hij niet
met zekerheid weten. Maar het ene subject kan er wèl zeker van zijn,
dat z/hij er met àndere subjecten in verkeert, subjecten dus, die op
hùn beurt van … dezèlfde ‘zekerheid’ kunnen, herstel,
moeten uitgaan. Wat ‘we’ ònlosmakelijk zijn, is deelnemer.
Ofwel, van situatie tot situatie stemmen ‘we’ onze
gedragsaandelen op elkaar af. Hoe ‘we’ dat … concreet
doen, weet vooraf echter niemand zeker, wèl zeker weet z/hij dàt z/hij
[…] tèlkens de opgave van afstemming kent die kan variëren van
situatie tot situatie èn van hoedanigheid tot hoedanigheid waarin z/hij
erin verkeerd raakt[. …]
[Er zijn] verschillende wanverhoudingen gelet op verschillende
soorten gegevens, te weten persoonlijke-levenssfeergegevens resp.
publieke-sfeergegevens. […] Welke gegevens komen in aanmerking
als persoonlijke-levenssfeergegevens? Welke machtsverhoudingen zijn
daarvoor evenwichtig? […] Het idee is, dat eigendom de macht van
zeggenschap borgt. Daar valt inderdaad over te … discussiëren.
Voorts gaat het om bescherming van de persoon als deelnemer aan
maatschappelijk verkeer. Maar verkeer, zeg ook, omgang bestaat uit
samenhang. Ofwel, wanneer twee — of meer — personen elkaar
ontmoeten, is het altijd maar weer de vraag hoe het resultaat ervan als
strikt verschillende (!) eigendommen onder hen kàn worden verdeeld. Ik
ben me van dergelijke tegenwerpingen bewust, sterker nog, ik bedenk ze
ook zèlf. Desondanks vind ik d[ie veronderstelling van eigendom] zoiets
als minst onevenwichtige aanzet.
Maatschappelijk verkeer verloopt in de publieke sfeer. Het idee van
— wat ik noem — infrastructuur, nota bene zowel materiële
als immateriële, is om deelname aan maatschappelijk verkeer voor
deelnemers doelmatiger te laten verlopen, met zulke voordelen
evenwichtig over hen verdeeld; èlke burger moet persoonlijk gediend
— kunnen — zijn met zgn gemeenschappelijke voorzieningen.
Daarom moet infrastructuur zelfs in beginsel ònpersoonlijk ingericht
zijn en blijven. Ook onpersoonlijke gegevens die voor en bijgevolg àls
infrastructuur zijn verzameld, dat zijn dan de publieke-sfeergegevens,
moeten daarom voor iedereen beschikbaar zijn. Dat zijn, kortom, nergens
mijn gegevens, maar wèl onze. Open data, heet dat ook wel. […
H]oe verdelen we evenwichtig — nadelen van verzamelen en —
voordelen van gebruik van publieke-sfeergegevens? Wat als evenwichtig
telt, is politiek. […]
Heeft iemand al eens geopperd om een persoon in de zin van de
auteurswet als zgn maker te erkennen van willekeurig welke gegevens
over inclusief door combinaties herleidbaar tot haar? Want de wet
beschermt de maker van een werk tegen gebruik ervan waarmee zij niet
instemt. De wet erkent, zo komt een algemenere gedachte op, dat een
werk persoonlijke-levenssfeergegevens betreft en regelt de omgang ermee
àls publieke-sfeergegevens. […]
Ik ga hier […] vooral door op persoonlijke-levenssfeergegevens.
Afgezien van problematische eigendoms- annex machtsverdeling van
interactionele gegevens, herstel, juist mede dáárop gelet, heeft een
persoon ‘natuurlijk’ nooit exclusieve macht gehad over
gegevens over haar. Dat is echter geen reden om een àndere persoon er
van alles en nog wat mee te laten doen. Het verduidelijkt wèl hoe
moeilijk de opgave van evenwichtige verhoudingen is, en aangejaagd door
digitalisering kennelijk nòg weer moeilijker. Ik herhaal dat de
grootste ònevenwichtigheid m.i. vermeden raakt resp. grotere kans op
herstel heeft, door rechten positief uitgedrukt zo algemeen mogelijk
aan de doorgaans praktisch onmachtigste of zelfs machteloze deelnemer
toe te kennen. Voor zover dàt … onevenwichtig uitpakt, gelden
uitzonderingsbepalingen. […]
[Hoe dan ook] bestaat [er] geen collectief in de eerste persoon
meervoud dat persoonlijke levenssfeer kent in de eerste persoon
enkelvoud. Bijgevolg is er géén collectief dat er voor opkomt zònder
allereerst nodige en voldoende personen die dat met nodige en voldoende
argumenten in kritisch-opbouwend overleg doen.
in: aantekening 96.7
Voor evenwichtige verhoudingen zijn er m.i. nog steeds onvoldoende regels. Zgn sociale media worden bedrijfsmatig geëxploiteerd en bieden als zodanig juist géén infrastructuur. Gebruikers zijn als belanghebbenden onvoldoende beschermd tegen inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer.