Metapatroon > interdisciplinaire grondslagen > pragmatiek
[I]nformatie is een gedragsfactor. Of met een woordspeling: informatie heeft handelswaarde.
in: Handelswaarde
Als je Peirce met z'n eis van onlosmakelijkheid serieus neemt, bestaat er geen brandpunt in zijn [semiotische] triade (en dus evenmin in 'mijn' enneade). Als je al een brandpunt wilt aanwijzen, is dat het ... totaal. […] Als je inderdaad een kleiner brandpunt wilt kiezen, moet het beslist gedrag zijn (deed Peirce ook al, vandaar pragmatisme).
in: Aantekeningen over semiotiek
[De] pragmatische (meta)theorie is subjectief situationisme. Daarvan afgeleid is Metapatroon een (meta)theorie voor informatiemodellering.
in: Semantiek, interoperabiliteit en infrastructuur
Variety is a characteristic of behavior. Metapattern is all about balancing variety of behaviors while maintaining an object's basic unity.
in: The pattern of metapattern: ontological formalization of context and time for open interconnection
[H]et is niet zozeer 'ik denk, dus ik ben,' maar vrij naar Nietzsche 'ik wil iets, dus jij bent.'
The immediate departure toward interdependency is to momentarily switch emphasis. […] This already is the decisive step, the behavioral turn in information management.
in: Ontology for interdependency: steps to an ecology of information management
Voor een uitgebreider, zgn contextueel paradigma [geldt] een ànder vertrekpunt. [… T]en principale [is] de realiteit erken[d] van uiteenlopend gedrag van één en hetzelfde object. Slechts zo'n hèroriëntatie biedt beheersbare oplossing voor […] alleszins redelijke pluriformiteit.
Situation takes its structural position/value. It gives operational meaning to what behavior is, vice versa. And as for its meaning, it irreducibly requires even all the ennead's elements and their relationships.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
Wat zich als een object laat kennen, gebeurt […] door zijn gedrag. Maar heeft een object niet allerlei gedragingen? Precies! De radicale consequentie voor het wereldbeeld is dat een object helemaal niet vol zit met zijn eigen gedrag. Een object is daarentegen een verzameling lege scharnieren. Elk scharnier verbindt enerzijds een specifieke gedraging met anderzijds de situatie waarin het object zich juist op die manier gedraagt. Het wereldbeeld laat zich nog sterk verder verrijken door de begrippen situatie, object en gedraging betrekkelijk te verklaren.
in: Rijkdom
Once you’re sensitive to meaningful annex behavioral differentiation, it‘s impossible not to recognize, even actively apply it all over.
in: note 23.1
Reële pluriformiteit vergt dito gedifferentieerde informatievoorziening. Wie de handelswaarde van informatie herstelt, profiteert structureel.
in: Handelswaarde
[H]et [werkt] averechts om privilege aan één betekenis te verlenen. Vruchtbaarder is verkenning naar reële verscheidenheid. Alleen al besef van meerduidigheid bevordert handelingskwaliteit. Wie betrekkelijkheid van betekenis inziet, staat immers open voor alternatieven waarvan er eentje (veel) beter kan uitpakken.
What is actually learned is a system, not so much of labels, but of behavioral patterns for interaction.
in: Semiotics of identity management
Metapattern presumes that an object’s behaviors are completely different from one context to another. Odd as it may look, the absence of any shared properties by an object among its contexts exemplifies Metapattern.
in: The pattern of metapattern: ontological formalization of context and time for open interconnection
[P]erspectival behaviorism definitely is a phenomenology. […] Behavioral perspective is an essentially pragmatist concept.
[The] semiotic ennead […] explicitly shows focus as the mechanism for punctuation. The ennead also implies the purpose of semiosis, i.e. the conduct of the individual's situated behavior.
in: Mannoury's significs, or a philosophy of communal individualism
De sleutel tot gewijzigde aannames is het nemen van afstand tot de term verschijning (of, thans gemeengoed voor objectgerichtheid, rol). Van verschijningsvorm gaat immers sterk de suggestie uit, dat het slechts een oppervlakkig resultaat betreft van een allesbepalende kern. Dat is dan het veronderstelde wezen van het ding. Het beeld verandert, als ik me een woordspeling veroorloof, wezenlijk door niet langer over verschijning/rol te spreken, maar over gedrag. Inderdaad, voor allerlei dingen — wanneer zoiets als het ene ding toch als brandpunt van continuïteit in veranderlijkheid gehandhaafd blijft — geldt dat ze soms uiterst gevarieerd gedrag vertonen.
in: Metapatroon voor variëteitsborging in modelgedreven ontwikkeling
Het gaat erom dat je het onmiddellijke verband vestigt tussen gedrag
en situatie. Is er sprake van ander gedrag, dan geldt dùs een andere
situatie. Omgekeerd staat een bepáálde situatie dan toe om aldus
bepááld gedrag eenduidig te selecteren. Dit laatste, eenduidige
gedragsbepaling is precies de werking die nodig is voor inzet van
'domme' spullen zoals digitale informatietechnologie. Voor dat doel is
voor een bepaald object de één-op-één koppeling tussen gedrag en
situatie het middel.
Ik bedoel dus niet dat het in absolute zin wáár is. Weet ik veel. Wat
telt is dat het (beter) werkt, pragmatisme dus.
in: Aantekeningen over informatiemodellering met Metapatroon
My hypothesis is that signs and all they entail only make 'sense' under conditions where self-contained selection of behavior provides an evolutionary advantage.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
De ene actor pleegt met een teken een request for compliance, dus een verzoek aan de andere actor om zich op een bepaalde manier te gedragen. Daarmee is natuurlijk niet zomaar gezegd, dat die andere actor inderdaad gehoor geeft aan zo'n verzoek. Vandaar dat die ontvangende actor ook een eigen enneade voor semiosis kent.
in: aantekening 19.3
It follows that artificial intelligence is always artificial behavior, too.
in: Semiotic connectionism in artificial intelligence
[D]e traditionele veronderstelling […] luidt […] dat het
middel, zeg maar even taal, dat deelnemers aan interactie inzetten ter
coördinatie van hun handelingen meteen ook de representatie van de
geslaagde uitkomst moet (kunnen) bevatten. Die eis stel ik niet aan
taal(beheersing). Wie eraan vasthoudt, zet eeuwenlang filosofisch
gepuzzel voort.
Wanneer de ene actor (A) een teken voortbrengt dat z/hij tot een
andere actor (B) richt, is dat principieel een verzoek tot (diens)
inschikkelijkheid (Every sign is a request for compliance; zie
Semiosis & Sign Exchange). Nota bene, achter een teken van A
zit dus altijd een bedoeling (motief). Oók van A. A doet vervolgens ook
weer zijn eigen ervaring op van Bs gedrag waarvan A veronderstelt dat
het een reactie op zijn eerdere 'verzoek' zou moeten zijn. Wanneer die
ervaring strookt met zijn bedoeling met het teken, oordeelt A dat B het
(blijkbaar) met hem eens is. Aan de kant van B gebeurt 'natuurlijk'
iets vergelijkbaars. Wanneer B het teken dat A tot hem richtte, opvat
als strokend met zijn eigen bedoeling, meent hij op zijn beurt dat A
het met hem eens is.
Zo gaat dat op en neer, dialogisch.
Elk teken is eerst en vooral zo'n verzoek. Daar'binnen' […] kunnen aspecten aan de orde zijn, zoals een nota bene ook altijd noodzakelijkerwijs weer subjectieve schets van de werkelijkheid. Maar volgens mij bestaat dus zo'n propositie onafhankelijk gezien niet, punt. Het gaat altijd om een inschikkelijkheidsverzoek.
in: aantekening 19.3
An enneadic model of semiosis is […] applied to design a pragmatic, or behavioral, orientation at identity management.
in: Semiotics of identity management
[D]e actie waartoe de ene mens een ander mens tekenmatig oproept, [is] in belangrijke mate een reactie […]. Dat is echter niet de louter fysieke reactie van de spreekwoordelijke biljartbal. De interpretatie door de andere mens resulteert uit aandacht en die is altijd gericht, met andere woorden gemotiveerd vanuit de ànder.
Natuurlijk kom je vroeg of laat (ook) op gereedschap uit. Maar zonder passende theorie blijft de productieve oplossing van het probleem onbereikbaar.
[Stel, je] laat […] uit de wet volgen wat als woning geldt. Vervòlgens opper je diverse betekenisspecialiseringen. Dat gaat geheid mis. Of het nu volgens de wet mag, of juist niet, mensen wonen ergens. Dat beschouwen zij (dus) als hun woning. Die werkelijkheid verdient stelselmatig voorrang. Vervòlgens kan zo’n object al dan niet tot registerwoning oid verklaard zijn; blijkbaar wil de overheid er (ook) iets of zelfs van alles en nog wat mee. Zo moet dat met allerlei zgn maatschappelijke objecten. Die zijn allereerst als het ware van zichzèlf, vervolgens maatschappelijk en daarna (pas) (eventueel) object van overheidsidentificatie enzovoort. Nogmaals, stelselmatig zit ’t vaak precies andersom dan je geneigd bent, … was te denken. Je kunt jaren nodig hebben om ervan àf te komen. Maar sneller gaat niet. En voor stelselmatig succes komen we er niet onderuit. De snelste, zo niet enige weg (zie Gropius) loopt via opleiding van een nieuwe generatie ontwerpers. Die hoeven tenminste niets àf te leren en dat scheelt blijkbaar alles.
De crux zit ‘m […] in wat ik maar even informatiekundig paradigma noem. […] De meeste mensen zijn zich van [hun] veronderstellingen over betekenissenorde niet bewust. Het gangbare idee is dat de wereld objecten telt die weliswaar relaties (kunnen) onderhouden, maar au fond zelfstandig zijn. Daaruit volgt dat elk object in absolute zin een eigen naam heeft, in elk geval kàn hebben. Omgekeerd ‘betekent’ zo’n naam recht-toe-recht-aan het object in kwestie. Zulke één-op-één etikettering van objecten met namen heet dan semantiek. Omdat de naam aldus geldt als absoluut geldige vertegenwoordiger van het object, lijkt het ‘logisch’ er vervòlgens van alles en nog wat mee te kunnen doen, nota bene zònder effect op die object-naam verhouding. […] Dat paradigma van logisch atomisme, onlosmakelijk verbonden met naïef realisme, hoéft niet verkeerd te zijn. Het kàn werken op (zeer) kleine schaal. Dat is de schaal van de traditioneel apàrte toepassing, waarvoor een navenant geïsoleerd functionerend informatiesysteem opgezet wordt, herstel, … werd. Want wat is realistisch gezien nog apàrt in een netwerkmaatschappij? En het lijkt te werken, dat paradigma van simpele semantiek, waar gezag (nog) strikt hiërarchisch uitgeoefend wordt. Want onder zulke omstandigheden kan een verschil van betekenissen nog altijd gezien worden als hindernis. Het besluit van hoger gezag bedoelt dat obstakel te verwijderen. Daar regeert echter de schijn. Vaak is betekenissenvariëteit immers reëel. Reductie tot één betekenis werkt dan verlammend. Onvermijdelijk zoeken de onderdrukte betekenissen toch ‘hun weg;’ de baas snapt ‘het’ gewoon niet; een gedeelte van informatievoorziening gaat noodgedwongen ‘ondergronds.’
in: Redactionele correspondentie over de tekstbundel Interoperabel Nederland
Terwijl voorheen verschillen aan gesloten grenzen ontleend konden zijn, moet er zònder grenzen voor maatschappelijk (informatie)verkeer een andere manier bestaan om naar reële verschillen te handelen.
in: Publieks- en stelseltaal in wetgeving: Wat is het geval?
In het besef dat absoluut geldig houvast ontbreekt, is er geen ontkomen aan (ook en juist) dat zelf te creëren. Nota bene, hiermee onderstreep ik niet op voorhand mijn falen. Integendeel, als axioma’s als gevormde illusie onontkoombaar zijn, fictie, mythe e.d. dus, gaat het erom de productiefste te kiezen.
in: Publieks- en stelseltaal in wetgeving: Wat is het geval?
Magritte leert ons een verschil (lees ook: beperking) als wezenlijk te aanvaarden. Daarnaar moeten we hàndelen, ingewikkelder is het niet. Zo’n les moeten we zeker niet met een onoplosbare puzzel verwarren. Laat geen enkel spel je levenslang ketenen, … want dat is geen spel meer.
[I]nformatiekunde is […] geen discipline voor alsmaar verfijndere ontleding van zo’n object. Daarentegen telt waaraan informatie onlosmakelijk bijdraagt. Gedrag, dus.
De organische veranderlijkheid van interpretatie die zich via wisselingen van focus manifesteert, houdt een taalbegrip in dat inderdaad wat moeilijker valt te begrijpen. Het is dus niet zo, dat een bepaald teken, zeg een apart woord, een vaste betekenis ‘heeft.’ Daarentegen hangt betekenis af van wat iemand herkent als relevante situatie. Dat veronderstelt dat hij zoiets als een tekencomplex ervaart, met gedeelte dat ‘doorgaat’ voor context in wisselwerking met het teken in, zeg maar, enge zin dat focus verschaft. Simplistisch voorgesteld, teken a in context b betekent iets ànders dan teken a in context c. Wat hetzelfde lijkt zonder acht op focus te slaan, blijkt met focus op … focus verschillend.
in: In de hoop op informatiekundig beroepsperspectief
De relevante aanleiding is altijd praktisch, zeg ook maar een probleem. Oplossing vergt middelen. Als systematisering e.d. helpt, moet je (ook) dat inzetten. Wiskunde is dan een naam voor een open verzameling methoden, technieken enz. om door expliciete(re) structurering, variabilisering, abstrahering, en ga zo maar door, (meer) greep op een probleem te proberen te krijgen en/of een passende oplossing te helpen bereiken. Indien onverhoopt (nog) geen geschikte methode bestaat, zou je kunnen proberen ‘m te ontwikkelen. Op die manier mag je Metapatroon beschouwen als recente toevoeging aan o.a. wiskunde.
Voor de semiotische enneade geldt dat onlosmakelijkheidbeginsel onverminderd. Maak je (dus) niet (te) druk om eerste oorzaak. Zonder kip geen ei, zonder ei geen kip … Verzin maar iets als begin. Het einde kan je open laten …
In maatschappelijk verkeer is zo’n doel echter niet aan de … orde, maar vervolgen deelnemers inherent eigen doelen. De ene deelnemer kan en doorgaans zal haar/zijn doel op dat van andere deelnemers — nota bene, zoals hij ze ervaart — afstemmen, vice versa. Het blijven echter steeds haar/zijn doelen (lees ook: motieven).
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Ja, tekendynamiek is ingewikkelder dan zoals menigeen ervaart. Impliciete focus is voor dagelijks ‘gebruik’ zelfs optimaal, dwz in vergaand stabiele situaties.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Zulke antropomorfisering van een teken is natuurlijk onzin. Een menselijk motief kan niet op een teken worden overgedragen. […] Want een teken beschikt op zijn beurt helemaal niet over middelen; het is en blijft zèlf een middel. En dankzij de mogelijkheid van praktisch oneindig aantal combinaties faciliteert taal variëteit van verzoeken tot inschikkelijkheid.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Zekerheid noch waarheid enzovoort is een productief criterium voor verklaring resp. beoordeling.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Mijn enneadische idee is dat gedrag gemotiveerd is. Pas nádat een bepaalde gedraging geweest is (gemakshalve doe ik alsof onderscheid volgens gedragingen valt te maken), kan een vòlgende gedraging (volgens een ander motief) oordelend erover — proberen te — zijn. In zo’n oordeel kan o.a. ‘iets’ worden betrokken, waarvoor de aanduiding norm redelijk toepasselijk lijkt. De uitkomst van beoordeling, het oordeel, kan mede bepalend zijn voor weer vèrder gedrag.
De gedrager kan zich ‘in’ een bepaalde gedraging hoogstens bewust zijn van concept, althans, volgens — het beeld van — de enneade. Ikzelf geloof overigens ook dàt niet; bewustzijn lijkt mij principieel beoordeling achteràf. Dat is dan (zelf)bewustzijn als rationalisering. Maar goed, ‘in’ een bepaalde gedraging kàn je je ònmogelijk bewust zijn van het motief ervoor. Dat maakt van een gedraging echter nog lang niet een Pavlov-effect. Ik ga daarentegen dus van specifieke motivering uit, al heb ik verder nauwelijks een idee van hoe dat ‘werkt.’ Nou ja, de dynamiek die de enneade suggereert is al heel wat.
Met Metapatroon bestaat dus onderscheid tussen een goedgevormd model en een goedverbijzonderd model. Dat komt omdat inhoud integraal telt.
in: Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen
Mijn speculatie luidt, dat een mens niet zozeer redeneert, als dat z/hij situeert. [… W]aaròm beschikt een mens — dat doet wel beschouwd natuurlijk elk organisme dat semiotisch leeft — over het vermogen tot contextualisering? Mijn evolutionaire verklaring is, dat het een middel is voor gedragsvariëteit. Andere situatie, ander gedrag. De overlevingswaarde van zulk individueel bemeten aanpassingsvermogen lijkt mij evident.
in: Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen
[H]et bereik van relevant gedrag [is] steeds de situatie in kwestie. Dus, ja, het objectgedrag in de ene verschilt zelfs per definitie van gedrag van hetzèlfde object in een àndere situatie.
in: Enneadische semiotiek voor identiteitsradicalisering van Arnheims derde denkhouding
Het individu is met voorrang een gedrager, zoals dat woord pragmatisme al zegt. Dus, waarneming ‘dient’ gedrag (en vergt op haar beurt ook weer gedrag; door semiosis blijft oneindige regressie vermeden). […]
in: Doe deelnemers aan informatieverkeer geen geweld aan!
Nota bene, nòg een ander metaconcept geldt door kennis in dienst van gedrag te veronderstellen. Het kenvermogen omvat dan ook — en vooral? — motieven (hier opgevoerd als verzamelterm voor emoties, wensen e.d.). Daardoor raakt verder verbijzonderd wat een concept is. Een concept is principieel gemotiveerd. Ook al blijft de persoon die een bepaald object beschouwt gelijk, door wisseling van motief verkrijgt hij een ander concept. Dergelijk subjectief situationisme, geschematiseerd met de zgn semiotische enneade, biedt een verklaring voor open betekenissenvariëteit. Vervolgens biedt Metapatroon de methode/taal om dergelijke variëteit zelfs in één model te passen (met bereik van een apart model beperkt tot/vanaf een zgn horizon).
in: Ander metaconcept, enzovoort
Evolutionair gezien acht ik het allesbehalve aannemelijk dat een mens over kenvermogen beschikt om een op zichzèlf staande (talige) zin te interpreteren en aldus te voorzien van duurzame, onveranderlijke betekenis. Het gaat communicatiedeelnemers daarentegen stelselmatig om een teken zoals in plaats èn tijd (algemeen: situatie) gebruikt. Een mens ervaart daarom àls teken niet slechts een enkel(e) zin(sdeel). In termen van Gestaltpsychologie behoort tot zo’n voorgrond (enneadisch: signatuur) onlosmakelijk een achtergrond (enneadisch: context).
in: Ander metaconcept, enzovoort
Zoals ik goedverbijzonderd in het opstel Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen heb … verbijzonderd, gaat het om modellen in de semantische of, beter gezegd, pragmatische categorie. Een model op z’n Metapatroons biedt immers gedragsbeschrijvingen. Het bereik van de geldigheid (lees ook: veronderstelde waarheid) is steeds beperkt tot een object volgens een situatie: gesitueerd resp. verbijzonderd object.
in: aantekening 49.3
Metapatroon behelst een poging om reële betekenissenvariëteit op willekeurige schaal eenduidig gemodelleerd te krijgen. Daarvoor is het idee van vooropgezet, apart domein onzin. En qua betekenis, als concept dus, is niets atomair, essentieel e.d. Als er iets al principieel is, is het dat betekenis er altijd maar vanaf hangt. Waarvan? Volgens het primaat van gedrag, is er iets dat zich op een bepaalde manier gedraagt (object) naar bepaalde omstandigheden (situatie). Per situatie is aldus niet het totale object (wat dat ook is) relevant èn rigoureus, maar het dienovereenkomstig gesitueerde object (waarvan het alweer iets minder onduidelijk is wat dat ook is). En het gedrag in kwestie laat zich (dan) duiden als ‘eigenschap’ van dat gesitueerde object, dwz van zowel object als situatie.
[O]neindige variëteit […] kan onmogelijk dekkend beschreven zijn. Dat moet praktisch blijven bij een idee van structuur, ofwel de veronderstelde stelselmatigheid volgens welke hoogstens — steeds zeer beperkte — invulling mogelijk is.
in: De stelselmatige levenskunst van Hella Haasse
Is hèt model nu klaar? Nee, al is het omdat hèt model niet bestaat.
Laat ik beginnen met een mens die iets zegt, of schrijft …. Hij produceert (dus) een teken (lees ook: uitdrukking). Waarom doet hij dat? Mijn veronderstelling luidt, dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Als tekenproducent wil hij een gevolg veroorzaken. Daarvoor richt hij ‘zijn’ teken tot een ander mens (of tot zichzelf). Het gedrag van de ànder (of van zichzelf) dat de één met zijn (teken)gedrag veroorzaakt, is het gevolg.
in: Kritiek op de mystiek van Foucaults veldwerk
Met pragmatisme ligt de nadruk niet op — kennis van — wat-er-is, laat staan in absolute zin, maar op wat-een-mens-door-kennis-doet. Er bestaat géén resultaat waarop resp. –mee we op voorhand kunnen rekenen. Daarom verschuift met pragmatisme de nadruk (lees dus ook: het perspectief) naar proces. Aldus geeft pragmatisme er rekenschap van dat resultaten variëren van wat een mens doet. Dat perspectief bevindt zich niet zozeer tussen rationalisme en empirisme, maar staat er veeleer haaks op.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Ja, natuurlijk gedraagt iederéén zich feitelijk zo variabel als James onder de noemer van pragmatisme aangeeft. Menigeen ontbreekt het echter aan (de) wil om dat te erkennen[.]
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Ja, ik ben het grondig eens met pragmatische waarheidsrelativering. Maar dat kan ik zo gemakkelijk beweren, omdat ik reeds uitga van variëteit.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
[De] academische […] vakgrens [vormt] een overwegend excuus, zo is althans mijn indruk, om geen leidraad in pragmatisme te — willen — zien. Natuurlijk worden ook daar verschillen gemáákt, het kan immers niet anders, maar moet juist daar ieders eigen verschil doorgaan voor dè waarheid.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Er bestaat nu eenmaal variëteit. Wat de meeste mensen echter niet doorhebben, is hun pragmatische c.q. variabele omgang met variëteit. Met gedrag volgens een soort dubbelslag past een mens zich aan zijn — veranderlijke — omgeving aan èn doet moeite om omgekeerd die — beïnvloedbare — omgeving aan hèm aangepast te krijgen. Van de ene gedraging kan een mens leren voor een volgende, enzovoort.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Voor consequenter pragmatisme is zgn essentialisme een principiële belemmering. Of wat essentieel mag heten, overstijgt nooit de ene situatie die aan de orde is. Om verwarring te vermijden, geef ik er de voorkeur aan om consequent van de term essentie e.d. àf te zien.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Van methodisch het allergrootste belang is, dat de doorbraak naar beheersbaarheid òngeacht schaal van informatieverkeer met bijbehorende variëteit met Metapatroon gevestigd is op een abstractie van"de onderlinge verhoudingen der objecten." Nota bene, dat strookt m.i. met de werking van het cognitief vermogen. Door het accent te verleggen naar gedrag, kunnen de overige objecten waartoe het ene object zich specifiek voor dàt gedrag verhoudt, meer algemeen als situatie worden opgevat. Deze eenvoudige opzet van relativiteit staat eenduidige recursiviteit toe. Met een veelvoud aan, zeg maar, gedragsbepalende relaties, dwz met allerlei andere objecten tegelijk, lukt dat onmogelijk.
in: Mooi meegenomen
[V]ia pragmatiek, althans consequent gevolgd, komen we natuurlijk weer keurig uit bij significa c.q. semiotiek à la Peirce.
in: Signifische onlosmakelijkheid met passende formalisme(n)
Explaining it along the enneadic dimension of (f)act, what comes to be recognized as situation-object-behavior triplets reflect a subject’s, say, variety management.
in: Invitation to contextualism
The so-called golden mean might be conceived as some middle ground from which differentiations in all directions […] can emerge without unnecessary effort. Then, future differentiations may become more or less prone to occur dependent on previous occurrences.
in: Invitation to contextualism
[I]t is reasonable to assume […] that the result of a selection (scope) is determined for habitual acts by the availability of a ‘theory’ for acting with relevant precision. In principle, then, each purpose may carry its own theory, i.e. correspondingly local.
in: Contextualism means selectivity
Exemplary of contextualism’s selectivity is the enneadic element focus. Shifting focus stands for differential selectivity, a clear evolutionary advantage.
in: Contextualism means selectivity
Als onlosmakelijk ònderdeel van een teken mikt óók welke — nadere — kwalificatie op inschikkelijkheid door de ànder met diens gedrag. En daar hoort uiteraard het zèlf zoveel mogelijk vermijden van — gevolg geven aan — ongewenste wederverzoeken bij.
in: Snoeiwerk
Nota bene, gedrag is niet uitsluitend en uitputtend vàn het ene ding zèlf, laat staan altijd hetzelfde (uniform). […] Uitgaande van een ding, past specifiek gedrag bij — zijn specifieke relatie tot navenant — specifieke omstandigheden (lees ook: situatie). Gedrag is niet uniform, maar gedifferentieerd, te weten al naar gelang relevante situatie.
in: Verrijking van wereldbeeld voor dienstgerichte informatievoorziening
[M]ijn idee [is] dat, als er al denkregels zijn, ze — er zijn om met voorrang, zo niet exclusief, te — bevorderen dat de doener met haar handeling (lees ook: gedraging) mikt op, rekening houdt enz. met relevante bijzonderheden: subjectief situationisme.
in: Wat is reële variëteit ook alweer?
Mijn algemenere idee is (dus) dat de één met een gemotiveerd concept de ànder tot inschikkelijk gedrag probeert te bewegen, noodzakelijkerwijs via een teken-in-context. Voor de één manifesteert het gedrag van de ànder zich netzo noodzakelijk eveneens als teken, mede onder invloed waarvan de één van gemotiveerd concept ver-ander-t, enzovoort, over en weer.
in: Motief en norm
Ik rek dat netzo gemakkelijk weer op door erop te wijzen dat in het geval van betekenis oorzakelijkheid door tekens aan de orde is. Het beoogde gevolg van een teken is inschikkelijkheid. Dat betreft dus gedrag, en gedrag ‘komt’ onlosmakelijk ‘door’ een eigen motief van de ànder. Dat is dus waar de één met zijn (lees steeds ook: haar) teken op mikt, te weten activering wat de ànder ervaart als motief annex norm met bijhorend concept waarmee de ànder, indien hij (lees ook steeds: zij) ernaar handelt, het door de één beoogde (gedrags)gevolg aan diens (teken)oorzaak geeft. Echter, welk gevolg een teken daadwerkelijk heeft, … resulteert uit semiosis door de ànder. Zo van, er gaat een vreemd ingrediënt in en komt er een eigen gerecht uit. Vaak wordt een teken trouwens niet eens opgemerkt.
in: Motief en norm
[K]ennis [is] ‘ook maar’ een middel […], en wel voor optimale precisie van gedrag (inderdaad, dat ook weer gericht kan zijn op het verwerven van kennis àls …). Door consequent juist de gedragsoriëntatie te benadrukken ontsnapt het belang van situationele verbijzondering niet aan de noodzakelijke aandacht.
in: Motief en norm
Dia-enneadische analyse toont dat betekenissen zelfs nooit overeen kùnnen stemmen naar de aard van de verschillende posities van de deelnemende subjecten in hun tekenverkeer. Gebruik van het woord cultuur verhult reële verschillen dan eerder. Het verkeersmiddel van de norm mikt dan niet op een ènkele betekenis, maar op een voorspelbare verhouding van betekenissen en bijgevolg verwachting van wederzijds gedrag.
in: Motief en norm
Gedrag ‘is’ samenloop van object en situatie; dienovereenkomstig verbijzonderd gedrag is gedrag ‘van’ het situationele object in kwestie; elk situationeel object kan dienen als object en/of situatie voor verdere gedragsverbijzondering, dus ter bepaling van een aanvullend situationeel object, enzovoort.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
Wat ik zo mogelijk èxtra benadruk is niet zozeer zo’n indruk die een teken maakt op een — beoogde — waarnemer, maar vervòlgens het gedrag dat de voortbrenger van het teken in kwestie ermee verlangt van haar/hem. Semiotiek is pragmatiek, vice versa. Inderdaad, de aanduiding ‘verzoek tot inschikkelijkheid’ is pleonastisch, want waarop mikt een verzoek ànders dan op inschikkelijkheid? Maar ik vind het wèl zo duidelijk.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
Yes, of course, the axioms are — slightly — more elaborate. The subsequent gain in requisite variety, however, is huge. And we need it.
in: note 53.8
Digital technologies should only be instrumental, period. However, as such facilities used to be conceived, and still are, for that matter, real variety of human behaviors is not at all taken into account[.]
in: note 53.10
At this point I’d like to point out what I find to be a mistranslation of the title of Schopenhauer’s main work, Die Welt als Wille und Vorstellung. The German word Vorstellung is translated as representation. Schopenhauer would probably not have been happy with that, especially so because his command of the English language seems to have been excellent. The German prefix “vor” means pre. What he meant, therefore, is not re- but prepresentation, that is, a concept in preparation of behavior. And I find it clear that Schopenhauer considers such a concept inherently willed (he often uses the term interest, too), for which I use the term motive. You see that for the semiotic ennead I am not only indebted to Peirce, but to a large extent to Schopenhauer as well.
in: note 53.13
The question is what we are habitually being taught. It is simplistic to think of it as learning to associate names with things. Names serve a purpose. They appear as part of requests for compliance. A name can appear in a wide variety of contexts. With context corresponding to situation, as I have formalized in a semiotic ennead, in fact we never stop learning to vary behavior.
in: Analytic philosophy for synthesis from early education on
Learning to be a participating member of a language community is about sharing efficiency of language use. Why do you stop when some lights turn to, or are, red, while you don’t act at the sight of another red light? What is the difference? What is it for you, then and there?
in: Analytic philosophy for synthesis from early education on
Dat blijkt een schijntegenstelling door te vertrekken vanuit gedragsverschillen (lees ook: verschijnselen) en daaruit passende situaties te concluderen. [Het vergt] de redelijke verwachting dat op reële schaal van verkeer altijd reële verschillen bestaan[.]
in: Met complementariteit uit de knoop
Dat had ik op mijn beurt ook voor Metapatroon bedacht. Zo van, in verschillende situaties gedraagt u zich verschillend. Dergelijke verschillen zijn niet onder één noemer te verdichten zònder verloren te gaan. Daarom moeten gedragingen verbijzonderd zijn volgens respectievelijke situaties waarin ze gelden. Wie dat te ingewikkeld vindt klinken, moet het maar zeggen.
in: Verkeersthema
Principiëler dan oordeel vind ik trouwens motief. Wetenschap in de zin van ergens enige weet van hebben, iets kennen, houdt m.i. altijd een motief in. Een aldus gemotiveerd begrip, vooruit, een bepaald oordeel, faciliteert een dienovereenkomstig bepaalde gedraging. Nota bene dankzij vooringenomenheid à la motief is begrip selectief resp. gericht op voortbrenging van gedrag.
in: Onvooringenomenheid is geen optie
De enneade verklaart het vermogen tot gedragsmatige variëteit. Als gedrager is een object, en dan vaak subject genoemd, door zijn semiosis altijd situationeel, met dienovereenkomstige toespitsing van gedrag.
Volgens — de corresponderende structuur van — een gemotiveerd concept betreft een teken de configuratie van signatuur en context. Dat resulteert steeds in een vòlgende cognitieve systeemtoestand — van het subject in kwestie — en op grond daarvan in situationeel gedrag ter beïnvloeding van diens leeftoestand.
Hoe varieert een subject gedràg? Dat verklaart de semiotische enneade ònafhankelijk van enig stadium van maatschappelijke ontwikkeling. En die ‘eenvoudige’ verklaring geldt voor èlk subject dat zich door semiosis gedraagt (waarbij ook semiosis als gedrag geldt: zelfreferentie/reflexiviteit) .
Subjecten zijn ieder voor zich tot gedrag gemotiveerd. Daarbij rekent het ene subject weliswaar met het andere, maar streeft niet naar consensus resp. naar vervanging van het andere subject èn diens gedrag, integendeel. Ook dàt past bij de slogan waarmee ik taal(gebruik) kenschets: elk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. Het gaat de ànder er juist om de ene te laten doen wat hijzèlf niet wil doen.
[M]otief […] is en blijft subjectief als onlosmakelijk element van semiosis. Alter kan in dat opzicht via een teken als zodanig niets door ego laten overnemen c.q. op ego overdragen […]. Met een teken kan alter zich wel tot ego richten om semiosis door ego zèlf mede te veroorzaken, opdat ego tot een motief komt waaruit gedrag resulteert zoals alter dat van ego verlangt. […] Ik herhaal, èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. Ego’s gedràg dat alter interpreteert als gevolg van zijn eerdere teken is alters maat voor succes ermee.
Omdat een subject interpretatie van een handeling ook maar weer, zeg maar, destilleert uit wat hij volgens een bepaald gemotiveerd concept opvat als teken, blijft onderscheid ook daartussen subjectief, willekeurig. Met een verzoek tot inschikkelijkheid kan de ene deelnemer een andere deelnemer ertoe proberen te bewegen ‘iets’ als bepaalde handeling te beschouwen.
Een actor met semiosis is een subject. Dankzij semiosis gedraagt een subject zich principieel situationeel, vanaf zgn lichaamsfuncties tot en met intermenselijke situaties (en wanneer hij een god gelooft aan te spreken) .
De veronderstelling van — een — begrip gaat met onlosmakelijke relaties gepaard. Zo zijn de begrijper èn het begrepene altijd … inbegrepen. Het begrip is wat de begrijper ‘heeft’ van het begrepene. Dat begrip is géén doel op zichzelf, maar dient de begrijper als richtsnoer voor zijn gedrag (dat vervolgens als het begrepene aanleiding is voor verder begrip, enzovoort). […] Ik volg dus het begripsbegrip dat zelfs met voorrang veronderstelt dat de begrijper onlosmakelijk gedrager is.
in: Wereldbeeld met modelleermethode: metapatroon
Als ik toch iets over zekerheid opmerk, is het dat een subject — tevens — wil nagaan of zijn gedrag het beoogde effect heeft. Maar óók zo’n oordeel resulteert door semiosis als opnieuw een gemotiveerd concept. Als zodanig betreft het […] o.a. een eerder gemotiveerd concept en waarneming — want ook waarneming is allesbehalve neutraal — van wat hij met zijn daarop gebaseerde gedrag veroorzaakt meent te hebben.
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
[E]en motief [is] weliswaar subjectief, maar borgt situationele (gedrags)oriëntatie van datzelfde subject. Samenloop, dus.
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
Wat mij betreft gaat kwaliteit altijd over gedrag. De verschillende gedragingen van een object kunnen eenduidig geordend worden door evenzovele situationele verbijzonderingen (verschillen) van het object in kwestie (samenhang) .
in: Open conceptual modeling with Metapattern
Volgens Metapatroon bestaat de drieledigheid uit (1) een situationeel object met dienovereenkomstig eenduidig gedrag. Dat situationele object is geconstitueerd door de relatie (lees ook: samenloop) van (2) een object met (3) een situatie. […] Voor het object in kwestie stelt een bepaalde situatie een probleem, of biedt een kans. Met gericht gedrag mikt het object op oplossing van het probleem c.q. exploitatie van de gelegenheid. Evolutionaire ontwikkeling heeft o.a. een individueel mens het vermogen verschaft om situaties te differentiëren, zodat gedrag per situatie optimal(er) is. Nota bene, relevante situaties zijn niet als het ware vóórgeprogrammeerd. Een mens léért ze vooral. Doordat een mens kan leren, is z/hij in staat zich vergaand aan wisselende omstandigheden aan te passen. Het is dan de vraag hoe iemand zich op de alsmaar vòlgende situatie instelt. Ik zou bijna zeggen, juist wanneer het een vooralsnog — voor de persoon in kwestie — onbekende situatie betreft, zijn vuistregels onontbeerlijk voor de start van de omgang erin en -mee. Ja, vuistregels leert en mens, en past ze eventueel aan. Het lijkt praktisch onmogelijk daarin gedetailleerd àlle gedragingen in àlle eerder ervaren situaties te betrekken. Er lijkt dus ‘iets’ in verdichte vorm beschikbaar. Om toch even op recursie terug te komen, in de richting omgekeerd aan verbijzondering is veralgemenisering aan de orde en, wie weet, zijn vuistregels ergens ‘hoger op’ gekoppeld aan een daarvoor fictief contextueel annex situationeel verbijzonderd object.
in: Metapatroon als enkelvoudig stelselpatroon
Dankzij enkele èxtra begrippen met axiomatische status laat zich bijvoorbeeld ook de receptiegeschiedenis van een teken eenduidiger ordenen. Zodra (maar) duidelijk is, dat context onlosmakelijk behoort tot teken, dat een teken bestaat als configuratie van signatuur en context, is het onmiddellijk helder dat het helemaal niet (!) hetzelfde teken is dat van moment tot moment èn van subject tot subject wordt waargenomen. Hoogstens is een zgn signatuur een min of meer constante factor, maar door veranderende context resulteert telkens een ànder teken, dus steeds een ànder verzoek tot inschikkelijkheid.
Kortom, er zijn talloze betekenissen denkbaar. Voor de spreker is er de betekenis die hij met het teken bedoelt. Die sprekerbetekenis is afhankelijk van de situatie die de spreker ervaart en wat hij er door de hoorder eventueel aan wil laten wijzigen. Indien er daadwerkelijk een hoorder is, is het nog maar de vraag wat hij als teken opvat. Er bestaat dus onderscheid tussen spreker- resp. hoorderteken. Ook voor hoorderteken geldt afhankelijkheid van situatie, in zijn geval van wat hij op zijn beurt als zodanig ervaart, en zo door naar de hoorderbetekenis vàn hoorderteken. Ook hoorderbetekenis komt vervolgens mèt een teken tot uitdrukking. Dat is dan in eerste aanleg een sprekerteken met hemzèlf als hoorder.
Altijd is er óók samenhang, maar opgevat als subjectieve overgang van de ene naar de andere situationele gedraging. Zo zit er stelselmatigheid in verschil[.]
in: In alle staten
Overheersende oriëntatie volgens schrift, waardoor tekens duurzaam vàst schijnen, verhult de principiële overgang — met dienovereenkomstige verschillen ertussen — van teken-als-gedrag door de verzoekgever naar gedrag-als-teken door de verzoeknemer.
in: Gevorderde tekenleer voor beginners
Een individu beschikt over het vermogen om zich naar omstandigheden te gedragen. Wat telt als relevante situaties, is en blijft door elk individu vergaand aangeleerd, en kan daarom van individu tot individu sterk verschillen. Daarbij is een motief — zoiets als — cognitief moment van een situatie. Volgens een motief ervaart een individu zich in resp. streeft zij naar een bepaalde situatie. […F]ocus […] verbindt motief met concept, waarbij zo’n gemotiveerd concept het cognitieve moment van bepaald, dwz situationeel, gedrag is. […] Die (gedrags)flexibiliteit biedt kennelijk evolutionair voordeel.
in: Gevorderde tekenleer voor beginners
[De taalopvatting volgens welke] èlk teken een verzoek tot
inschikkelijkheid [is,] vergt een passende manier van ontleding. Die
noem ik pragmatisch, zeg ook gedragskundig.
Traditioneel bekend zijn taalkundige en redekundige [zins]ontleding.
[…] Gedragskundige ontleding omvat ook en vooral doel met
teken-als-middel. Die reikt verder dan zo’n enkele zin. Er geldt
een bepaald individu (lees ook: subject) dat een specifiek doel
nastreeft (lees ook: een motief heeft). […] Met een concreet
teken probeert hij (een) ander(e) individu(en) — en/of, nota
bene, zichzèlf — met zijn resp. hun gedraging(en) te betrekken
bij en in te schakelen voor verwerkelijking.
in: Geef mij ajb even de pindakaas!
Dankzij de kwalificatie dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, laat zich in één moeite door taal(ontwikkeling) evolutionair beschouwen. Het vermogen om tot inschikkelijkheid te verzoeken biedt immers evolutionair voordeel. Als dat voor een individu met het ene teken beter lukt, dan met een ander … […] Daar komt voor mensen, maar niet alléén voor mensen, opvoeding en —leiding bij. Die zijn wel beschouwd vooral gewijd aan het aanleren van tekengebruik, als zowel opsteller als geadresseerde, met het bijbehorend vermogen tot contextuele verbijzondering voor onderscheid van relevante situaties volgens wisselende motieven. Als leidraad e.d. vind ik daarvoor bij uitstek het dia-enneadische schema geschikt. Ik pleit er ook voor om dat van jongs af aan te benutten. Om dat consequent te doen, moet de taalkunde en bijgevolg het taalponderwijs m.i. als het ware op z’n kop worden gezet.
Wat een kunstwerk ook is, het gaat daarbij dus onherroepelijk om een verzoek tot inschikkelijkheid. (Pas) als ònderdeel van zo’n verzoek is werkelijkheid aan de orde, en wel op een manier waarvan het verzoekende subject verwacht dat het helpt om het subject waartoe z/hij het verzoek richt eraan met haar/zijn gedrag te voldoen. Over en weer vormt motief grondslag van gedrag.
[E]en subject [handelt] nooit, zeg maar, algeméén …], maar principieel naar omstandigheden. Met andere woorden, elk gedrag is situationeel en daaraan ligt steeds een gemotiveerd concept ten grondslag, enzovoort. Omdat een gemotiveerd concept, ook nogeens bemiddeld verondersteld door een teken als signatuur-in-context, cognitief ook maar een gooi doet naar wat daardóór verschijnt als situationeel objectgedrag, verkeert het subject in kwestie ‘natuurlijk’ in onzekerheid. […] Door de subjectiviteit van motief, is de maat van succes met het erop gebaseerde gedrag door het subject eveneens … subjectief.
Subjectief-situationeel gedrag is alom zowel aangepast als aanpassend.
Zulk specifiek gedrag identificeert als het ware de samenloop van een object en een situatie, althans, van de subjectieve ervaring van die configurerende delen als gemotiveerd concept. [… S]emiosis [is] naar zijn aard gedragsgeoriënteerd […]. Daar kan een subject dus niets aan veranderen. Een subject kan wèl zijn besef ervan proberen te vergroten, en daardoor op zijn beurt zulke differentiatie duidelijker enz. in resultaten van zijn eigen gedrag laten uitkomen. Hiervoor helpt wederom onderscheid tussen metastructuur (onveranderlijk) en structuur (veranderlijk)[.]
[H]et vermogen om het ene òf het andere gedrag te vertonen [omvat natuurlijk] het vermogen […] om van gedrag te wisselen. Dat vergt een ruimer verband, waarin de verschillende gedragingen eenduidig van elkaar onderscheiden zijn. Om tot situationeel gedrag door een object c.q. subject op te roepen moet een subject een dienovereenkomstig verbijzonderd teken voortbrengen. Daarom is taal principieel configurationeel met teken als samenstelling van signatuur èn context. […] Door enneadische betrekkingen bestaat er in termen van situationele verbijzondering noodzakelijkerwijs tevens maar één gedragssysteem, en in temen van contextuele verbijzondering is dat één teken- annex taalsysteem.
Kenmerkend […is] algemener gesteld voor een subject, dwz niet slechts voor een mens, zijn gedragsoriëntatie volgens … situaties[, v]andaar subjectief situationisme[.]
Het motief om zich tot een ànder voor inschikkelijkheid te wenden is nu eenmaal om een bepaalde bijdrage zèlf niet te leveren. De opgave voor de opsteller van een teken is telkens weer om een wederpartij — en meestal heeft een subject het daarvoor tegen zichzelf — wèl zover te bewegen.
Ik herhaal dat het teken zich niet gedraagt, maar als middel wordt ingezet. Dat vergt enerzijds, en om te beginnen, gedrag van de opsteller. Hij mikt ermee op (een) waarnemer(s) om gedrag door hem/hen op te roepen. Elk subject volgt voor gedrag zijn eigen gemotiveerd concept. De opsteller moet een waarnemer dus zien te bewegen tot zo’n concept. [… De] karakterisering als verleiding is daarvoor dus ook zeer toepasselijk. […] Naarmate de opsteller van een teken preciezer mikt op een gedragsuitkomst door de waarnemer, gedraagt de opsteller zich specifieker situationeel; voor een waarnemer suggereert de opsteller aldus context.
Als bemiddelend element, zie het dia-enneadische schema, laat een teken aan weerszijden ‘eigen’ variëteit ‘kennen,’ te weten voor subjectief- situationele gedragsoriëntatie. Wat als teken tèlt, heeft zelfstandig juist géén betekenis. Daarom is het m.i. niet zo, dat een teken zèlf allerlei eigenschappen heeft […], maar dat opsteller en waarnemer elk eigenschappen eraan toeschrijven voor èn door semiosis. [… H]et lijkt dus altijd slechts alsòf er als teken een autonoom, eventueel duurzaam object bestaat. In het geval van waarneming is het echter wat de waarnemer eerder allemaal heeft geleerd, waarmee hij met een vòlgend teken kan omgaan[. …] Uiteindelijk gaat het — volgens mij dus axiomatisch, dwz als principieel verdichtsel — met tekens om subjecten die over en weer inschikkelijkheid nastreven.
Volgens subjectief situationisme geldt veranderlijke focus steeds gedrag. Dat interpreteert het subject dan als resulterend uit samenloop van object en situatie. Ze gelden aldus beslist niet als nevengeschikte, van elkaar essentieel ònafhankelijke atomen. Daarentegen fuseren ze momenteel als het ware voor specifiek gedrag, enzovoort. Dat inzicht vergt uitgaande van logisch atomisme — dus — een paradigmawissel.
De typering als subject vind ik opgaan voor ‘iets’ dat zijn gedraagt differentieert. Daarbij veronderstel ik als differentiërende factor de samenloop van dat subject met wat hij als situatie ervaart. Dan kan zowel re- als proactief gebeuren. Op die manier probeert een subject te veranderen wat hij vervòlgens kan ervaren als àndere situatie, enzovoort.
Volgens mij heeft taal überhaupt slechts één, vooruit, functie: èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid (Engels: every sign is a request for compliance). Daaraan is eventuele referentie principieel ondergeschikt, zeg ook maar dienstig en bijgevolg relatief. […] Hoe dan ook gaat het om pragmatiek[. …] Waar ik de term semantiek nog gebruik, doe ik dat inderdaad tegen beter weten in. Dat doe ik dan tòch, omdat ik veronderstel dat mijn eventuele hoorders resp. lezers weliswaar geen benul van semantiek hebben, maar die term (her)kennen. En zonder begrip maakt die term praktisch verder — nog — niet(s) uit, terwijl de ònbekende term pragmatiek m.i. zelfs zou àfschrikken. Het is wel de vraag, hoe op die manier ooit deugdelijk begrip valt te bevorderen.
[H]etzèlfde individu (lees ook: subject) kan resp. zal er in verschillende situaties verschillende opvattingen op na houden èn, nota bene, zich dienovereenkomstig verschillend gedragen. Dat noem ik subjectief situationisme. De bijbehorende variëteit is met Metapatroon wèl modelleerbaar.
Wat ik maar even mijn hexade noem, heb ik […] door
verdubbeling ontleend aan een driehoeksmodel, te weten van de triade
die wordt toegeschreven aan C.S. Peirce (1839-1914). Peirce maakt
weliswaar tevens melding van grond, maar verklaart die differentiërende
factor niet nader. Zonder uitsluitsel door hem maakte ik er drie
soorten van grond van, overeenkomstig de drie elementen van
Peirce’s oorspronkelijke triade.
Peirce stelt dat een teken bemiddelt tussen object en interpretant.
Ofwel, ruw gezegd, via een teken heeft iemand weet (interpretant) van
iets (object). Ergens ònmiddellijk weet van hebben is principieel
ònmogelijk. Dat is in wat andere bewoordingen natuurlijk een herhaling
van de stelling van Immanuel Kant (1724-1804), te weten (!) dat het zgn
Ding an sich onkenbaar is. Waarop ik inhaakte, is Peirce’s
kwalificering van tekenbemiddeling; er bestaat volgens hem netzo
principieel verschil overeenkomstig grond. Wat bedoelt hij daar echter
precies mee? Als m.i. zekere uitweg(en) breidde ik de hexade tot een
enneade uit.
Op basis van deze enneade kan semiosis veel specifieker worden
verondersteld dan Peirce doet.
Het woordgebruik is gedrag, en dat gebeurt in een situatie, klaar. Maar er is geen ‘sprake’ van een enkel woord, maar van een teken. En dat teken is een configuratie van signatuur èn context. Daarbij is het woord in kwestie — doorgaans — slechts de signatuur.
Maar wat is er dan subjectief aan de wisseling van — ervaring van — situaties? Zeg ook maar, hoe wèrkt dat? Daarvoor telt de enneade motief als onlosmakelijk element. Langs de dimensie (lees ook: volgens het moment) van het teken dient context bemiddeling. En dankzij contextuele verbijzondering kunnen relevante (ervarings)verschillen eenduidig in één model van betekenissenvariëteit geordend zijn. Dat is synthese.
Een gemotiveerd concept is nooit dubbelzinnig. Er komt — poging tot — netzo eenduidig situationeel gedrag mee overeen resp. een teken als configuratie van signatuur èn context. […] Context is [daarbij] één van de onlosmakelijke elementen vàn semiosis.
Overigens blijft over aanduidingen discussie principieel open. Volgens zgn logisch atomisme zijn we eraan gewend geraakt c.q. verwachten we, dat een naam absoluut geldig is. Volgens enneadische semiotiek is een naam echter slechts een ònderdeel van een teken. Onlosmakelijk hoort er een context bij.
The efficiency of behavior largely depends on motive — and therefore context and situation respectively — remaining implicit (also read: subconscious). We need to assume it, though, on the basis of differential behavior. Signs taken as atomic (also read: self-contained) fail to explain real variety.
in: note 56.4
An instance of behaviour is attributed to (also read: results from) the confluence (!) of subject and situation at some moment in time. Please note, what counts for the subject in question as situation is not objectively given, but already results from its cognition, or semiosis. Elaborating Peirce’s triad, with ground only vaguely attached by him, I’ve arrived at an enneadic model of semiosis — with recursion supporting hierarchies as required — including differentiated grounds as three of nine irreducible elements: situation, context, and motive. Such semiotics is suggestive of evolution … evolving, i.e., emphasizing cognitive plasticity of subject, and so on to its behavioural variety.
in: note 56.16
Wat volgens mij een subject kenmerkt, is semiosis. Onder semiosis verstaat C.S. Peirce “action of the sign.” […] Ik vind het merkwaardig, dat Peirce semiosis niet consequenter beschouwt als gedrag dóór ipv vàn een teken. Ik probeer dat vervolgens wèl te doen, mede nav het wilsbegrip van A. Schopenhauer, en daardoor komen semiotiek en pragmatiek op hetzelfde neer. Mijn slogan ervoor luidt: èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid (Engels: every sign is a request for compliance).
Met de aanduiding subjectief situationisme bedoel ik dat o.a. het gedragsmoment afhangt van resp. wordt bepaald door de samenloop van een subject èn de door haar/hem ervaren situatie. Ook het aantal gemotiveerde concepten ontstaat dus door ‘vermenigvuldiging’ van het aantal subjecten met het aantal situaties.
Een subject is “open” dankzij aanpassingsvermogen. Al naar gelang — samenloop met een — bepaalde situatie bepaalt z/hij gedrag èn gedraagt zich naar dat gemotiveerd concept. Daarbij mikt het subject op verandering van haar/zijn ervaren situatie, enzovoort. Een subject kan een situatie verschillend ervaren, van door-en-door bekend en vertrouwd tot en met — eventueel schokkend — nieuw. Hoe dan ook dient situering beheersing van werkelijkheid. De ‘bedoeling’ is om de “gecompliceerdheid” juist te verminderen. Pas op de schaal van een als-handelbaar-ervaren situatie kan “de werkelijkheid” door een subject worden “gedynamiseerd,” dwz met gedrag door haar/hem ‘bewogen’ worden. Pèr gedraging is de “wisselwerking […] tussen posities” dia-enneadisch intrasubjectief, steeds resulterend in een zgn positie die kennelijk gedragsbepalend geldt. Met “wisselwerking” tussen achtereenvolgende gedragingen kan een subject een oorspronkelijk als nieuw ervaren situatie daadwerkelijk(er) proberen te peilen, enzovoort.
Volgens evolutionair perspectief is deze bewering zelfs een tautologie. Als subject telt immers ‘iets’ dat beschikt over aanpassingsvermogen, dwz haar/zijn gedrag naar omstandigheden, situaties dus, kan — laten — variëren.
Er is steeds één ik, actueel dus. Gedragsmatig is dat het situationele ik. Een subject ‘draagt’ het potentieel voor haar/zijn vòlgende actuele annex situationele ik, enzovoort. Het is steeds samenloop van historisch subject met — door haar/hem ervaren — situatie die resulteert in toekomstgerichte ik-actualisering. Daar zit m.i. géén apart soort ik achter, boven of wat dan ook als regisseur oid. Er is de stroom van louter situationele ikken. De samenhang ertussen kàn niet van dezèlfde soort zijn. Met — de veronderstelling van — een grenswaarde past het wèl. Daarvoor dient — dus — de nul-identiteit. Dat is óók een identiteit, maar zònder situatie.
[S]ubjectief situationisme […] komt erop neer, dat gedrag vàn een bepaald subject (lees ook: individu) op een bepaald tijdstip als het ware volgt uit resp. mikt op samenloop met een bepaalde situatie. Dat ‘maakt’ van een subject de toekomstgerichte verzameling van achtereenvolgens reeds ervaren samenlopen, waarbij voorafgaande samenlopen mede bepalend zijn — rara, hoe? — voor de volgende samenloop, enzovoort. Een subject is dus door-en-door veranderlijk: evolutionair bepaald aanpassingsvermogen. Vooral wàt een subject steeds als situatie ervaart, maakt verschil. Hetzelfde subject, maar andere situatie: ànder gedrag. Zo verandert individueel gedrag voortdurend. Wanneer iemand, dwz een subject annex individu, een verkeerde opvatting koestert van wat z/hij als relevante situatie ervaart, lijkt het in die onmiddellijkheid “een stoornis” van het subject in kwestie zèlf. Maar hoe z/hij op dàt moment tot die situationele ervaring kwam, is sterk mede bepaald door — ontwikkeling van — zgn biologische factoren èn haar/zijn daarmee vervòlgens subjectief ontwikkelde ervaringenstelsel. Nogmaals, hoe dat mengsel precies werkt e.d., is nog altijd grotendeels ònbekend. Enfin, met nadruk op zulke voorwaarden heeft het er meer van weg, dat het onvermogen tot ‘gezonde’ duiding door het subject veroorzaakt is door ‘zieke’ maatschappij. Met Metapatroon laat zich die samenloop van tot en met concreet subject en concrete situatie consequent uitdrukken.
Dat komt neer op — wat later zou gaan heten — pragmatisme. Dat geldt óók voor subjectief situationisme. Het subject situeert zichzelf ter (lees ook: haar) gedragsbepaling en daardoor daadwerkelijk gedrag. Door wisseling van — ervaren —situeringen, dwz van het ene op het andere motief, kan een subject zijn gedrag wijzigen. Hij past zich aldus aan, maar kan door zijn gedrag ook situaties — proberen te — veranderen met het oog op zijn — verdere — gedragingen. En, voor samenhang zie semiotische enneade, met subjectieve situering gaat contextualisering gepaard. [… E]en subject kent motivationele flexibiliteit[.]
Gedrag betreft samenloop van subject en situatie. Een andere manier
om dat te zeggen, is dat gedrag past bij een, vooruit, deelsubject en
wel het situationeel toegespitste subject in kwestie. Zo’n
verbijzondering tot hoedanigheid noem ik ook wel actor. Kortom, volgens
subjectief situationisme is dat … logisch.
Maar aanwijzing van hoedanigheid als werk- annex gedragzame (f)actor in
resp. voor maatschappelijk verkeer is natuurlijk niets nieuws. Onder
noemers zoals functie, rol en status geldt dat volgens sociologie e.d.
allang als volkomen … normaal.
Ik beschouw de gedragsdelen van een object niet zozeer als onderlinge deelnemers, althans niet aan dezèlfde gedraging. Ten principale zijn object en situatie daarvan c.q. —aan wederzijds deelnemer, vandaar samenloop, resulterend in bijbehorend uniek gedragsdeel. Het is gebruikelijk om dat als objectdeel te duiden, maar het is dus evenzogoed situatiedeel.
in: aantekening 61.6
Er is objectief géén autoriteit buiten de deelnemers aan tekenverkeer. Met tekens stemmen zij onderling hun gedragingen af. Daarbij beroepen zij zich vaak op autoriteit, maar dat doet de één dan om zijn teken als verzoek tot inschikkelijkheid nog wat extra kracht bij te zetten, opdat de ànder extra aanleiding ervaart om eraan te voldoen.
Wat zich […] wreekt, is ontkenning van subjectief veranderlijk motief met tekenverkeer voor intra- c.q. intersubjectieve afstemming van situationele gedragingen. [… D]e insteek [moet] van semantiek naar pragmatiek wijzigen.
Er bestáát überhaupt géén andere taal dan gericht op het bereiken van inschikkelijkheid met gedrag (lees dus ook: actie). [… W]at telt is omvattende gedragsleer.
Dat grammaticale perspectief leidt echter gauw af van pragmatische structuur à la semiotische enneade[.]
[V]erkla[ring] dat aan precies dezèlfde reeks woorden in verschillende situaties, door al dan niet met verschillende communicatiedeelnemers, allerlei verschillende betekenissen kunnen worden toegekend […] vergt gedragsoriëntatie, met taal als afstemmingsmiddel.
Taal moet juist geschikt zijn om uniek verschil te maken (waar ook het aforisme “information is a difference that makes a difference” van Gregory Bateson op neerkomt) .
Wat mij betreft dekt enneadische semiotiek welke — pogingen tot — afstemming van gedragingen dan ook, dus van willekeurige zgn subjecten in/voor wat zij als situaties ervaren. En een situatie geldt dan steeds resp. veranderlijk als, ik noem het maar, ruimte van samenloop van een subject met het, toe maar, universum.
Metapatroon is […] bij uitstek een ethologische methode, want ethologie is … gedragsleer.
[G]edrag geldt juist niet absoluut, al helemaal niet voor subjecten die immers evolutionair uitgerust zijn met aanpassingsvermogen; zij kunnen zich vergaand al naar gelang een situatie gedragen resp. situaties wijzigen ten gunste van hun verdere gedragingen.
[Het] verbijzonderingsbeginsel luidt, dat specifiek gedrag afhangt van, in mijn termen, zowel ob-/subject als situatie (op een bepaald tijdstip).
Voor informatieverkeer (lees ook: tekenverkeer) veronderstel ik dat a. èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is en b. elk teken bestaat uit een recursieve configuratie van signatuur met context en intext. Volgens de zgn semiotische enneade correspondeert een teken met enerzijds situationeel objectgedrag, anderzijds motivationeel begrip. Uitgaande van een object, of beter gezegd van een subject, laten zich situaties opvatten als waarnaar een ob-/subject voor ‘zijn’ volgende productieve samenloop zoekt, enzovoort[.]
[E]en bepaald motief [ligt ook] ten grondslag aan wat een subject voortbrengt als een teken (lees ook: informatie). Dat maakt, zo meen ik althans, van èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid. Slechts met zulk radicaal pragmatisme gaat een nodig en voldoende rijk geschakeerd informatiebegrip gepaard. […] Sterker nog, een teken kan weliswaar door het ene subject zijn voortgebracht, maar wat ervan, en hoe, door àndere subjecten als zodanig bedoeld opgevat wordt, is reeds per subject een kwestie van semiosis met diens situationele gedragsoriëntatie van dien.
Voor begrip van variëteit heb ik de sprong gemaakt naar de focus op gedrag. En dan meen ik dat […] de structuur van gedrag niet strikt beperkt is tot de persoon annex het subject in kwestie. In hun betrekkelijkheid maakt het onderscheid tussen subject en situatie pas het nodige en voldoende … verschil ter verklaring, ordening enzovoort van reële variëteit van gedragingen. Wat specifiek gedragingen betreft telt een subject dus evenzovele situationele subjecten.
Mijn algemenere idee is dat mensen zich nog weer ruimer kunnen aanpassen, en daarvoor situaties nog weer variabeler kunnen duiden, enzovoort. Dan is samenwerking een manier van aanpassen, zoals er ook andere manieren zijn (zoals iedereen uit nadelige ervaringen kan bevestigen).
in: aantekening 64.3
De semiotische enneade, ter verduidelijking in een dia-enneadische opstelling geschetst, biedt m.i. een algeme(e)n(er) verklaringskader voor zulke dynamiek.
[V]oor de betekenis van nep geldt kennelijk als veronderstelling dat
zoiets als feiten-naar-waarheid bestaan, kortweg objectiviteit. En voor
zowel intra- als intermenselijk verkeer volgen ‘wij’ dan
als (verkeers)regel die feiten. Wanneer iemand die regel overtreedt,
dwz bij wijze van uitzondering een ònfeitelijkheid
‘begaat,’ is dat … nep.
Maar als dat nu eens geen uitzonderingen zijn? [Neem] semiotiek in de
zin van wat ik subjectief situationisme noem. Volgens die semiotiek is
èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid (engels: every sign is a
request for compliance […]). Over àndere benadering gesproken,
aldus ‘dient’ taal primair intra- en intersubjectieve
gedragsbepaling en -afstemming. Zeker in eerste aanleg is taal géén
middel voor objectieve beschrijvingen van werkelijkheid. Daartegen
heeft subject A op enig moment t een motief. Om de dienovereenkomstige
situatie te bereiken vergt gedrag. Voor het ‘veroorzaken’
van dat gedrag brengt het subject in kwestie een teken voort, in de
veronderstelling dat het subject tot wie hij het richt — en dat
is hij overigens zelfs meestal zèlf, maar voor wat populair als
communicatie telt is dat B als ànder subject — via interpretatie
inclusief diens motief komt tot beoogd gedrag. Aan dat gedrag c.q. het
erdoor voortgebracht veronderstelde resultaat valt het succes van/met
zijn oorspronkelijke teken af te meten. En hij kàn dat
inder‘daad’ slechts àfmeten door op zijn beurt vervòlgens
dat (weder)gedrag als teken te beschouwen, enzovoort.
De kans dat een subject voldoet aan een teken-als-verzoek is groter
naarmate hij er op zijn beurt volgens een eigen motief op kan
aansluiten. Dat is echter wederom subjectief. Hoe ervaart hij
situaties? Voor gedragsafstemming is het géén voorwaarde dat
verschillende subjecten dezèlfde motieven ontwikkelen c.q. hebben
(terwijl de aanname van objectiviteit zulke verschillen ontkent).
Wederzijds voordeel bij verkeer is veeleer gebaat bij
complementariteit. Ofwel, de veronderstelling van de ene, absoluut
geldige waarheid zit optimale afstemming eerder in de weg. Wat
wederzijds helpt, zijn juist verschillen. Herstel, wat kàn helpen. Want
verschillen kunnen ook benut worden om eenzijdig voordeel te behalen,
met bijgevolg nadeel voor de wederpartij volgens
(verkeers)verhoudingen.
Subjectief situationisme beschouwt gedrag als samenloop van subject en — diens interpretatie van werkelijkheid als — situatie. Dat maakt gedrag tweeledig gedifferentieerd, te weten volgens zowel subject als situatie. Hierbij is tijd als integraal aspect van situatie opgevat; met tijd als aparte factor geldt differentiatie uiteraard drieledig.
in: aantekening 65.4
[E]lk teken (lees ook: informatie) [is] een verzoek tot inschikkelijkheid. Volgens een motief probeert een verzoeker met een teken iemand ànders — of haar-/hemzèlf — ergens toe te bewegen.
Kennis dient gedrag, is dus juist altijd pràktisch.
Onderscheid tussen werkelijk en virtueel maak ik op die manier overigens niet. Wat virtueel heet, vind ik óók werkelijk, maar ànders. […] Nota bene, door gebruik van digitale technologieën worden juist wèl afstanden afgelegd. Maar we doen dat met onze informatie ipv met onszèlf en/of, vooruit, niet-informatieve goederen. Daar is niets ònwerkelijks resp. virtueels aan. En met digitalisering ook principieel ook niets nieuws. Het is en blijft taal- annex tekengebruik, zij het desgewenst meer en sneller over grotere afstand. Dat biedt inderdaad andere mogelijkheden, en brengt navenant andere risico’s, klopt[.]
[M]ijn semiotische vooringenomenheid [leidt] ertoe om teken als middel voor gedragsverhoudingen voorop te stellen.
Een subject heeft een motief. En eventueel met behulp van taal kan z/hij een bijbehorende taak (lees ook: gedrag) uitvoeren. Taalgebruik resp. een teken dient dan als verzoek tot inschikkelijkheid.
[E]en evolutionaire insteek […] kies ik nadrukkelijk wèl. En daarom oriënteer ik mij op gedràgsverschillen. Voor een subject geldt m.i. op z’n algemeenst beschouwd — zijn ervaring van — een situatie als medebepalende factor. Het gaat dus principiëler om situationeel taal- annex tekengebruik.
[T]ekengedrag door het ene subject mikt op gedrag door het andere subject. Dat geldt voor èlk teken. Voor zover dat andere subject op zijn beurt tekengedrag voortbrengt, mikt ook hij daarmee op inschikkelijkheid, in dàt geval met gedrag door het ene subject. Enzovoort, totdat hun wederzijdse (teken)gedragingen stoppen. En wat aldus intersubjectief verloopt, gebeurt per subject eerder ter voorbereiding c.q. later ter interpretatie intrasubjectief. […] Voor het mikken door het ene subject met een teken moet hij rekening houden met gedragsbepaling door het andere subject (inclusief en met voorrang zichzèlf). Een aanzet voor een integraal model heb ik herkend in Charles Peirce’s kenschets van een teken, dwz semiotische triade plus zgn grond. Via een hexade heb ik dat uitgebreid tot een enneade als grondslag voor dynamiek die Peirce eveneens reeds duidt. […] Op hoofdlijn is die dynamiek geschetst als een Möbius-band.
Maar ook tekengebruik is gedrag. Kenmerkend voor dàt gedrag is, dat het als middel dient om ànder gedrag te bewerkstelligen.
Wat volgens traditionele taalopvatting(en) doorgaat voor voorwaarden, acht ik juist mede constituerend voor feitelijke betekenisvorming (lees ook: interpretatie) en zo door naar gedrag, enzovoort. Wat mij betreft mag een aanpak die voorwaarden in het midden laat, geen pragmatiek heten. Want pragmatiek betreft feitelijke gedragingen, nietwaar? In het algemeen is het onverantwoordelijk om aan wat eenmaal als voorwaarde erkend is … géén waarde te schenken. Met erkenning van relevante voorwaarden enzovoort lijkt mij pragmatiek daarom ook pas logisch.
Dat mechanisme is evolutionair-psychologisch niet zo moeilijk te duiden. Voor een subject geldt altijd — de ervaring van — een situatie (lees o.a. ook: omgeving) met relatie van dien. En subject kan zich aan verschillende situaties — leren — aanpassen en/of situaties — leren — aanpassen.
Ik houd het erop, dat een subject handelt. Dat doet hij situationeel. Hij kan een ander subject — en nog vaker zichzelf — een verzoek ‘doen’ om iets te … doen. Daarvoor maakt hij een teken.
Ruimer beschouwd gebruiken subjecten tekens om elkaar tot gedragingen te verzoeken, vooruit, elkaars gedragingen af te stemmen. Dat kan onderling tekens betreffen. Maar het andere subject kan ook met een teken reageren, terwijl het ene het andere subject juist verzocht een àndere handelingen te verrichten. […] Ik herhaal, èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. […] Ik acht evolutionair gezien niets … logischer. […] Met tekengebruik is de verhouding van het ene tot het andere subject juist principieel asymmetrisch. Dat valt volgens mij niet te veranderen. Hoogstens kunnen we proberen te regelen welke gedragingen ‘we’ van elkaar mogen verzoeken (en daarvoor geldt sinds jaar en dag zgn wet- en regelgeving; die regels houden ‘we’ ook zo goed en zo kwaad als het kan bij). Géén ontkomen is er aan, dat voor het ene subject de betekenis van ‘zijn’ (teken)gedrag het gedrag door het andere subject is waarom hij ermee verzoekt. En voor het andere subject is ‘een’ teken onontkoombaar iets waarvan hij meent dat het een verzoek tot inschikkelijkheid is dat het ene subject tot hem richt.
Ik kies voor oriëntatie volgens actie, gedrag. Een subject gedraagt zich. Zich? Gedrag resulteert uit samenloop van een subject met wat z/hij interpreteert als situatie. Dus, als samenloop is actie zelfs principieel interactie, te weten van subject en situatie. En cultuur dan? Ik houd het daarmee op een grove aanduiding, soms bruikbaar, maar grondig òngeschikt ter verklaring van unieke gedragingen.
Kortom, taal betreft àlles dat een subject (lees ook: persoon, individu) voortbrengt, inclusief ensceneert, om een ander subject, maar overigens ook — en vooral — zichzèlf, te beïnvloeden, willekeurig waarvoor.
[M]y research priority lies with understanding how an object —
through evolution — supplied with cognitive powers, a subject,
for short, adapts to its environment (while, often, adapting the
environment to itself). With an enneadic (meta)model I propose that a
subject behaves situationally according to its motivated concept. Then,
how does a subject arrive from one motivated concept to the next, and
so on? I think still nobody really has a clue. And without thorough
understanding I find that what distinguishes, for example, artificial
intelligence is that it is highly artificial, i.e., extremely
nonintelligent.
Intelligence (here, also read: cognition) can, I find, only be
responsibly understood as a moment both from and toward behavior. I
took a cue from Peirce to assume mediation of signs, extending his
triadic model of “action of the sign” to enneadic dynamics.
Please note, it is a (meta)model of a subject. As such, it contributes
to designing proper tools for subjects. Indeed, Metapattern as a method
for modeling interdependent behaviors derives from it. However, what
makes ‘something cognitive’ come out as the next motivated
concept for situation-specific behavior, and so on, and so on, is still
very much a mystery. I believe to have merely pointed out a direction
where we might productively learn some more. And I hope that the closer
we arrive at equitable explanation, the less inclined we are to
engineer systems accordingly. I repeat, let us first behave responsibly
as subjects ourselves before engineering systems we are far from
understanding motivationally (grossly neglecting ethics in the
process).
in: note 56.19
My assumption is that self-concepts of a subject are equally motivated, including learning to be convinced of being an individual itself. Then, both intra- and intersubjective dynamics of — enneadic — semiosis follow the same (meta)pattern.
in: note 56.27
[R]elevant taalbegrip begint èn eindigt met pragmatiek. Daarvoor telt een teken méér dan een ènkel woord of, volgens mij beter gezegd, signatuur. Er hoort onlosmakelijk context bij. Want èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid, volgens dynamiek door subjectief-situationeel gedrag voor subjectief-situationeel gedrag.
in: aantekening 67.7
Tja, wat is evenwicht? Een nogal cybernetische opvatting luidt dat een object vooral als reactie op omgevingsveranderingen streeft naar behoud van een bepaalde toestand voor zichzèlf. Als een object daarvoor beschikt over cognitief vermogen, noem ik het een subject. En volgens mij mikt een subject ‘naar omstandigheden’ juist op verandering van zichzèlf, al dan niet via verandering van omstandigheden. Dat is niet zozeer reactief, maar actief, of zelfs proactief.
in: aantekening 67.9
[E]en begrip annex concept is géén doel op zichzelf, maar bepaalt gedrag (waarmee het ene subject er op kan mikken dat een ànder subject — of z/hijzèlf — het als teken opvat, dus als verzoek tot inschikkelijkheid, enzovoort).
Evolutionair staat het vermogen tot gedragsverbijzondering voorop. Dat vergt situering, voilà een subject met cognitief vermogen. Met een teken probeert het ene subject zichzèlf en/of een ànder subject tot bepaald gedrag te ‘bewegen.’ De geschiedenis van — pogingen tot — tekenuitwisseling is primair de geschiedenis van gedragsafstemming. Om te verduidelijken wàt z/hij precies wil dat het andere subject doét, verbijzondert het ene subject middels haar/zijn teken(gedrag) zonodig de relevante werkelijkheid in kwestie.
Een organisme met aanpassingsvermogen dat niet onmiddellijk reactief is, maar als het ware middellijk naar omstandigheden (lees ook: situaties) kan differentiëren en daarvoor eventueel àctief omstandigheden naar zijn voorstelling probeert te, op z’n Shaws gezegd, creëren, kent alweer méér zgn evolutionair voordeel. Sterker nog, een nog eens èxtra vermogen bestaat er voor een organisme zèlf uit om zijn eigen aanpassingsvermogen te wijzigen. Dat heet leren.
Ik stel grammatica pragmatisch zo beknopt voor, omdat ik taal zowel ànders als véél ruimer opvat […]. Er is ànders aan, dat volgens mij een teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. En dat geldt op z’n allerruimst voor, nota bene, èlk teken (zowel intra- als intersubjectief). Een subject is in staat tot — het maken van — situationeel onderscheid voor — het voortbrengen van —dienovereenkomstig gedifferentieerd gedrag. Een subject is volgens gemotiveerd begrip actief voor situationele verbijzondering. Daarvoor bemiddelt dus steeds een teken middels contextuele verbijzondering. Er bestaat qua tekenconfiguratie voor een subject géén verschil, of z/hij zoiets als objectieve werkelijkheid ervaart of wellicht een subject — een ànder als subject ervaren … object, maar dat kan ook het subject zèlf zijn — zich gedraagt met de bedoeling om — het resultaat van — de gedraging in kwestie.
[H]et ene subject produceert een teken, opdat een ander subject — of z/hijzèlf — ernaar hàndelt. Ter verduidelijking omschrijft het ene subject zonodig wàt de door haar/hem van het àndere subject verlangde handeling ‘omvat.’ Daartoe stemt het ene subject het teken af op het andere subject, dwz op wat het ene subject veronderstelt waartoe het andere subject zèlf gemotiveerd is, wat z/hij meent dat het andere subject al dan niet weet, enzovoort. Voor zover wij-als-mensen weten, beschikken wij over ruimere beschrijvingsmogelijkheden dan allerlei dieren. Dat laat het pragmatische tekenbeginsel echter ònverlet. [Wat telt,] is de fijnmazigheid van onderlinge gedràgsafstemming. Over en weer gebruiken ‘we’ betrekkelijk weinig varianten. Dat gebeurt door het ene subject om de kans te vergroten dat het andere subject daadwerkelijk doet waarom z/hij middels het teken in kwestie verzoekt. Wat de enneade als basispatroon van pragmatische grammatica aangeeft, betreft […] cognitief vermogen.
Situationele gedragsverbijzondering kent evolutionair voordeel. Daar hoort — het vermogen tot — tekenverbijzondering onlosmakelijk bij.
Voor gedrag als — steeds veranderend — doel geldt cognitie ‘slechts’ als middel, met taal/teken daar telkens tussen. Cognitie is zowel proactief mbt wat voor het vòlgende teken doorgaat als reactief mbt tot wat mede nav daarvan volgt.
Naar mijn idee is realiteit wat een subject, over idee gesproken, kènt ter gedragsbepaling. Dat spitst zich voor hem altijd toe op een situatie. (Want) als subject beschikt hij over evolutionair ontwikkeld cognitief vermogen — waaraan vervolgens dan ook geen ontkomen aan is — om voorbije situaties te duiden voor het vestigen van toekomstige situaties, enzovoort. Dat is een kwestie van verschillen[.]
in: aantekening 68.4
Ik vind de aanname van een handelend-subject-met-kenvermogen herkenbaarder. Daarbij moet iedereen toch op z’n minst aan zichzèlf denken, nou ja, een wèldenkend mens. Elk subject kent daarbij een schalenbereik voor “verscheidenheid” (lees ook: variëteit) zoals geleerd door zijn eerdere situationele gedragingen, en waaraan hij met verdere zulke gedragingen vèrder leert.
in: aantekening 68.4
Schematisch drukt Peirce de drie aspecten van taal, kennis en gedrag met evenzovele elementen uit: teken, interpretant en object. Daarbij bemiddelt teken tussen interpretant en object. Hij vermeldt echter tevens een vierde element. Dat is grond, maar hoe hij dat formeel laat samenhangen met de eerder genoemde drie elementen laat hij na uit te werken. Ik heb in elk geval niets in die richting ontdekt. Onder handhaving van de drie aspecten die Peirce veronderstelt, heb ik het aantal elementen van drie-plus-één uitgebreid tot negen: semiotische enneade. Elk van Peirce’s drie elementen is daarin een dimensie annex moment met elk drie elementen. Zo telt de tekendimensie de elementen context, signatuur en intext. Waarvan [men doorgaans] als woord uitgaat, is enneadisch slechts een signatuur. En een signatuur op zichzèlf bestaat niet. Een subject, dwz iemand die met zijn cognitief vermogen zijn gedrag bepaalt, neemt steeds een teken waar als bedoelde configuratie. Dat gebeurt zowel vanuit — enneadisch structureel corresponderend — wat langs de interpretantdimensie, cognitie dus, een configuratie volgens motief, focus en concept is als langs die dimensie resulterend in zo’n configuratie dienend als ‘plan’ voor vèrder gedrag, telkens situationeel verbijzonderd volgens zulke enneadische dynamiek. Dat is […] inderdaad wat ingewikkelder dan [men] nog aanneemt. Maar verklaringen ermee zijn zowel veel eenvoudiger als — wat mij betreft — ruimst denkbaar mbt interdependentie van taal, cognitie èn gedrag.
in: aantekening 68.5
Een uiterst ruwe suggestie voor de verspreiding van, vooruit, breinelementen die ‘betrokken’ zijn bij — steeds situationeel verbijzonderd — subjectgedrag volgt uit — mijn ontwerp van — de semiotische enneade. Wat Charles Peirce interpretant noemt, zeg thans ook op z’n cognitiefs, heb ik daarmee van element in semiosis uitgebreid tot dimensie c.q. moment met op zijn beurt drie elementen: motief, focus en begrip. Cognitief zijn ze ònlosmakelijk: door een focus is een begrip altijd gemotiveerd. Zolang ik me een brein, toegegeven, èrg simplistisch, voorstel als netwerk van gelijksoortige cellen met gelijksoortige verbindingen ertussen, laat zich aangeven hoe zo’n verondersteld gemotiveerd begrip vervolgens breinmatig eenduidig gematerialiseerd kan zijn.
Dan is (structuur)minimalisme geboden, denk aan het zgn scheermes van Ockham. Van een subject volgt zijn ene gedrag op het andere, enzovoort. Als het ware daartussen ‘bewegen’ steeds de momenten van teken en cognitie, zodat ook het ene teken op het andere volgt, en de ene interpretant op de andere. Als zodanige metabegrippen bieden ze ruimte voor afwisseling tussen oorzaak en gevolg.
Denken is middel voor doen, en doen is nooit algemeen, maar altijd specifiek. Wat er specifiek aan is, kan … algemeen worden aangegeven met situationeel. Op z’n enneadisch geldt dat wat situationeel aan objectgedrag is, is contextueel aan signatuurintext resp. motivationeel aan focusbegrip. Ook waarneming is een kwestie van doen, en daarom mede door — eerder — denken bepaald, waardoor zulke waarneming mede — later — denken bepaalt, enzovoort. Dit is dia-enneadische dynamiek.
Gedrag is àltijd situationeel, en daarom is een betekenis/begrip àltijd gemotiveerd als een — Peirce: bemiddelend — teken àltijd contextueel. Daarvoor maakt het principieel niets uit, of gedrag intra- (lees dus ook: individueel) of intersubjectief (lees ook: sociaal) gericht is.
Een antwoord kàn pas betekenis hebben, dwz gedragsmatig bepalend zijn, voor een bepaald subject in een bepaalde situatie.
Volgens mij moet een kenobject pragmatisch opgevat zijn. Wie ‘heeft’ een kenobject? Dat is een subject. Waarom? Zijn kenobject betreft steeds zijn situationele gedrag(sbepaling). […] Als resultaat van evolutionaire ontwikkeling is een subject voor zijn gedragsvariëteit inclusief -wisselingen uitgerust met het vermogen tot focus (zoals ik een element langs de interpretantdimensie van de semiotische enneade noem). Van focus tot focus verschilt het motief — met telkens eveneens bijbehorend begrip — van het subject in kwestie. Volgens motieven verschijnt, inderdaad onontkoombaar als voorstellingen, de werkelijkheid navenant gedeeltelijk als veelheid van situaties.
Wat Bohr niet beseft, is dat hij onder de noemer van complementariteit helemaal niets bijzonders voorstelt. Dat is allang zgn volkspsychologie. Iedereen weet dat het voor gedrag nogal wat uitmaakt in welke omstandigheden iemand verkeert. Dat noem ik subjectief situationisme. Subjectief, omdat iemands cognitief vermogen mede bepaalt welk gedrag volgt, en iemand met zulk vermogen noem ik een subject. Zo beschouwd is objectief situationisme alweer veel, zeg maar, eenvoudiger. Als object vind ik ‘iets’ gelden zònder cognitief vermogen. […] Het is eigenlijk merkwaardig dat de complementariteitstheorie als beperkt opgevat objectief situationisme als nieuw wordt ervaren. Je zou toch zeggen dat het voor objecten — hier bedoeld in vergelijking met subjecten — toch veel eerder evident is dat momentane eigenschappen annex gedragingen vergaand door omstandigheden worden bepaald. Hoe dan ook doorziet Bohr nog niet dat zijn theorie pas begrijpelijk, logisch e.d. raakt volgens een ànder paradigma (nogmaals, wat ik situationisme noem). […] Als paradigma is de complementariteitstheorie domweg niet àf. Om logisch met veel-in-één aan de slag te kunnen, moet er grondig iets bij. Daarin meen ik met de — veronderstelling van — nul-identiteit adequaat voorzien te hebben. Wie weet zijn er andere oplossingen.
Volgens relativistische objectgerichtheid gelden gedragsverschillen immers van de ene naar de andere situatie, enzovoort. Er bestaat juist géén harmonie door combinatie-als-samenvoeging van verschillende situationele gedragingen tot ènkelvoudig gedrag (lees ook steeds: eigenschap) van het object in kwestie. Die gedragingen verschillen nu eenmaal principieel volgens verschillende situaties, punt. Daarvoor is de aanduiding complementair — en òngeacht zowel het aantal relevante situaties als de, zeg maar, schaal van veronderstelde werkelijkheid — eveneens toepasselijk, maar dus niet meer (!) in de zin van de mogelijkheid tot saldering.
Er bestaat m.i. géén verschil wat situationele verbijzondering van objectgedrag betreft. Daarom zijn de gedragingen die [men] niet kan rijmen ook helemaal niet paradoxaal. Het is alom ‘gewoon’ een kwestie van ‘een plaats voor alles, en alles op z’n plaats,’ ofwel een situatie voor alle objectgedragingen, en elke objectgedraging ‘in’ de bijbehorende situatie.
En het gaat uiteindelijk niet om denken, maar om doen.
in: aantekening 69.7
Enneadisch is motief als element onderscheiden en daarmee zijn met daardoor (mede-)bepaald gedrag dus altijd zgn waarden aan de orde.
in: aantekening 69.7
De enneade biedt een schematische voorstelling […]. Langs de dimensie voor interpretatie, zeg ook maar cognitief, vormt motief het grondelement. Dat is er zelfs principieel niet-rationeel aan. Van focus tot focus varieert interpretatie, en ‘zodoende’ gedrag. Dat is er niet-stabiel aan. Maar coherent blijft een subject m.i. desondanks, want de opvolgingen in interpretaties enzovoort zijn verbonden door dia-enneadische dialectiek.
Sterker nog, de leidende discipline moet niet semantiek, maar pragmatiek zijn. Overkoepelend is semiotiek. […] Informatie, of beter gezegd, een teken bestaat als zodanig m.i. slechts structureel inclusief context. Op dat beginsel is ook Metapatroon als methode voor stelselmatig eenduidige modellering van betekenissenvariëteit-in-samenhang gevestigd.
De plasticiteit van cognitief vermogen stelt een subject inderdaad in staat om herhaling van gedrag te leren. Maar aan het begin daarvan staat ter aanpassing telkens een afwijking. En het gaat uiteindelijk niet om het “definiëren,” maar voor veranderlijke situaties telkens om daadwerkelijk gedrag-in-situatie. Daarom is situatie één van de negen (meta)begrippen, volgens de enneade corresponderend met context en motief.
Een motief laat […] niet slechts selectief aflezen, maar nota bene daaraan voorafgaand door het subject òpleggen wat z/hij vervolgens ‘kan’ aflezen. Het subject is aldus nòg actiever […]. […] Een subject neemt waar als gedrager. Haar/zijn gedragsontwerp is daarom reeds opgenomen in het oogmerk van waarneming. […] Volgens enneadische metabegrippen meen ik dat preciezer te kunnen duiden. Afhankelijk van het motief plaatst een subject ‘iets’ in een situatie. Als onderdeel van een teken bemiddelt een dienovereenkomstige context daartussen (zoals ik veronderstel in het verlengde van Peirce’s triadische opvatting van semiosis). [… E]en subject wijzigt ook en vooral situaties, máákt als het ware een vòlgende situatie. […] Waarop een subject een, zeg maar, hier-en-nu situatie beoordeelt, kan op het potentieel zijn voor verandering ervan. Dat lijkt abstract, maar is en blijft concreet bedoeld.
Kortweg aangeduid beschouw ik daadwerkelijk gedrag als resultante van samenloop van subject — of object — en situatie.
Verkeer kan […] aanduiding zijn van de gedragsafstemming tussen persoon A en persoon B, zeg ook maar hun omgang. Het doel waarop deelnemers met verkeer mikken ligt dan niet buiten elkaar, maar betreft wat de één ermee wil bereiken middels (!) gedrag door de ànder. Daarom luidt m.i. de semiotische hoofdstelling: èlk teken (lees ook: informatie) is een verzoek tot inschikkelijkheid.
Mijn radicale taalopvatting luidt dat zelfs èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. De verzoeker wil iets bereiken door gedrag van — in het intrasubjectieve geval — haar-/hemzèlf of van — in het intersubjectieve geval — iemand ànders. Daartoe richt z/hij een teken tot haar-/hemzèlf c.q. die ànder. Volgens wat z/hijzèlf resp. de ànder met semiosis als teken opvat en zo door interpreteert van resp. tot motivationeel begrip, volgt haar/zijn situationele gedrag dat al dan niet strookt met het teken-als-verzoek.
Naar plaats en tijd is èlk verschijnsel uniek. Zo probeer ik met de semiotische enneade tot uitdrukking te brengen volgens welke, zeg maar, metasystematiek gedrag (lees dus ook: een verschijnsel) subjectief-situationeel is (met objectief-situationeel gedrag door beperkingen).
Kortom, er bestaat (!) samenloop van subject met situatie resulterend in èn ter facilitering van gedragsdynamiek annex —variëteit. […] Het vermogen tot deelname aan zulke samenloop schrijf ik toe aan evolutionaire ontwikkeling tot subject.
De crux is m.i. inderdaad wat een subject gedragsmatig telkens door motief ervaart als situatie: subjectief situationisme. Er bestaat annex beweegt op enig moment volgens principieel ondoorgrondelijk motief dus altijd een (gedrags)aandeel van het historisch subject van dàt moment. Maar gaat zijn — historische — ontwikkeling dan niet consequent situationeel terug? Over motief — wens? — gesproken, in alle ònredelijkheid zie — ook — ik er toch telkens een aandeel van het subject in.
Als verzoek tot inschikkelijkheid telt voor interpretatie principieel de vraag waaròm de maker dat werk-als-teken gemaakt heeft.
Mijn veronderstelling luidt dat geen ènkel begrip absoluut — begrijpelijk — is. Ofwel, èlk begrip is relatief. Daarom toont de enneade — een — motief als onlosmakelijke voorwaarde voor — een — begrip, met — een — focus als zoiets als een scharnier ertussen […]. En situationisme gaat principieel verder dan veelheid van dingen. Er kan per ding principieel een veelvoud van gedragingen ‘bestaan’ die naar omstandigheden (lees dus ook: per situatie) variëren. En ook een subject geldt als zo’n … ding, te weten met gedrag al naar gelang van de — wisselende — situatie.
Dat past volgens mij allemaal in de ene enneadische opvatting van semiosis. Wat motivationeel telt als werkelijke situatie kan variëren, zeg maar even van oneindig beperkt tot alomvattend. Hoe ruimer de situatie verondersteld is, des te algemener geldt het bijbehorende gedrag. Maar dat gedrag is en blijft verbijzonderd naar de situatie in kwestie. Wat mij betreft is het een illusie dat er aan situationele gedragingen resp. motivationele begrippen valt te ontsnappen. Een subject kan echter proberen om de situatie voor een bepaalde (voorkeurs)gedraging, zeg maar, op te rekken. Dat streven naar verderreikende macht leidt tot ontkenning van situationele gedragsbeperking. Daarvan is absolutisme dan voor zo’n subject de — poging tot — positief begrip waarnaar z/hij zich gedraagt. Maar feitelijk blijft èlke van subjectieve gedragingen situationeel.
Volgens mij is denken […] middel voor gedrag als doel. Wat in de lucht blijft hangen zou daarom gedrag zijn zolang het subject maar haar/zijn denken ter voorbereiding ervan niet klaar is. Een subject staat [echter] onder, zeg maar, druk van situationeel gedrag. Zodra een gedragsmoment aangebroken is, geldt het denken ervoor als … klaar, punt.
Overigens is — tevens — nog van alles en nog onbekend van wat er tijdens zo’n cyclus resp. van ene naar de andere cyclus gebeurt (als de enneade daarvoor al een zinvol model is). Oh ja, mocht een ob-/subject tòch een gedragskern ‘hebben,’ dus hetzèlfde gedrag absoluut (lees ook: altijd en overal, maw onder àlle omstandigheden) vertonen, dan laat zich evenzeer volgens situationisme duiden. Als passende situatie voor zulk vàst gedrag geldt kennelijk de gehéle werkelijkheid, wat dat ook is.
Het roept onverminderd tegenstrijdigheid op door gedrag eenzijdig met een ob-/subject te associëren. […] Tegenstrijdigheid verdwijnt […] pas […] door àlle dialectische factoren, en daarvoor houd ik het — nota bene, per dimensie/moment van semiosis — principieel op twee plùs scharnier, gedragsmatig te beoordelen: samenloop.
in: aantekening 72.7
Allereerst veronderstel ik een individu als subject. Een subject beschikt over cognitief vermogen. Nota bene, subjecten zijn dus niet slechts mensen[. …] Waarvoor zijn cognitief vermogen het subject dat erover beschikt hoe dan ook dient, is gedragsbepaling. Hij gedraagt zich selectief, dwz naar wat hij van de gehele werkelijkheid nader als een situatie ervaart: subjectief situationisme. Dat wijst op correspondentie tussen enerzijds situationeel subjectgedrag, anderzijds subjectief-motivationeel begrip (lees voor begrip hier ook: betekenis). Peirce heeft nog geen verbijzonderingsfactoren … verbijzonderd: hij laat het bij een algemene vermelding van grond. Over structuralisme gesproken, hij komt wèl op het idee om een onmiddellijk verband tussen — zoals hij ze noemt — interpretant en object uit te sluiten. Hij voegt teken als zgn bemiddelend element toe, ertùssen dus. Ik vind dat hij daarmee de beslissende aanzet geeft voor begripsmatige synthese. [… D]ankzij Peirce’s idee [heb ik] zijn triade-plus-grond uitgebreid tot enneade; ook van een teken moet een corresponderende geleding verondersteld zijn: contextuele signatuur.
Het structuurbeginsel laat zich … natuurlijk niet ìn het denkproces ontdekken. Wat is het doel met een gedachte? Een subject is differentieel gemotiveerd voor gedrag. Dat vind ik het eenvoudigst voor te stellen met sprongen van focus naar focus. Aan een bepaalde focus hangen onlosmakelijk enerzijds een motief, anderzijds een begrip. Voilà, motivationeel begrip voor … situationeel gedrag. Enzovoort.
En cognitie is op zijn beurt natuurlijk eveneens gedrag. Een subject heeft daarom stellig zoiets als een basismotief. Noem het maar levenswil oid.
Naar motief als zodanig (!) blijft het noodlottig raden, om te beginnen dus of er zoiets bestaat. De enneadische aanname vind ik echter opbouwend.
[L]outer vàn betekenis kan een subject natuurlijk niet leven.
De enneade toont […] dat het organisme/subject in kwestie beschikt over veelvoud van situationele gedragingen (waarmee via veelvoud van tekens, dwz contextueel verbijzonderde signaturen, een veelvoud van motivationele begrippen correspondeert).
De enneade wijst op correspondenties met enerzijds dynamiek van cognitieve variëteit, anderzijds dynamiek van situationele gedragingen van organismen/subjecten.
Sterker nog, een subject neemt aan allerlei gemeenschappen deel, enzovoort. Wat differentieel gedragsmatig telt, zijn telkens (verkeers)situaties zoals een subject ervaart èn tracht te verwerkelijken.
Een gedraging resulteert uit samenloop van subject en situatie. Daardoor veranderen subject en situatie, enzovoort. Zo kan ik me twee vrijheidstypen voorstellen. Enerzijds kan de ‘aanwezige’ situatie stroken voor een subject met zijn gedragsmotief; zeg ook maar dat er door die situatie voor het subject niets te wensen overblijft. Wünschlos glücklich heet dat in het Duits; daarbij blijft het subject passief. Anderzijds kan een subject erin slagen om de situatie naar zijn gedragsmotief te zetten, wat een Erfolgserlebnis geeft; het subject is actief. De maat voor succes is overigens wat er te wensen overblijft, en daarom is vrijheidservaring altijd hoogstens maar tijdelijk (door afwisseling van vrijheidstypen). Die vrijheid/-heden heeft (hebben) dus juist géén absolute strekking[. …] Wat mij betreft is daarvoor het motief ‘verantwoordelijk’ dat een subject telkens voor begrip kent, waarbij zo’n motivationeel begrip dient ter situationele gedragsbepaling door het subject in kwestie.
Mijn idee is dat taal resp. teken zelfs principieel dient voor gedragsafstemming, nota bene zowel intra- als intersubjectief; mijn taal-/tekenbegrip vat ik samen met de stelling dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is.
Wat ik meteen verwarrend vind, is de aanduiding met waarnemer voor wie feitelijk deelnemer is. Ik noem dat een subject, […] ofwel iets dat zich gedraagt al naar gelang wat hij (lees ook: zij, het) als (uitgangs)situatie ervaart c.q. als (uitkomst)situatie probeert te verwerkelijken. Daarvoor dient zijn waarneming.
in: aantekening 74.1
Ik heb die veronderstelling gedaan voor èlke subjectgedraging, dus ruimer dan zgn sociale verhoudingen. De gedragsvòrm volgt daarvoor […] altijd de samenloop van een subject met een situatie. Daartoe geldt de gedraging waarmee het veronderstelde subject in kwestie telkens deelneemt aan de veronderstelde werkelijkheid als onlosmakelijk element van de zgn enneade. Als zodanig biedt de enneade inderdaad een model van subjectief afhankelijkheidsvermogen.
in: aantekening 74.1
Ipv ergens mee moet een subject klaar zijn vóór relevante (levens)situaties, en hopen dat er in een vooralsnog onbekende situatie voldoende tijd is voor het leren van voldoende passend gedrag; ònfeilbaarheid is het criterium niet.
Ik zou — dus — zeggen, dat we overeenstemming kunnen hebben over het afstemmingskarakter van tekenuitwisseling (lees ook: communicatie). Het ene subject brengt als/met gedrag een teken voort. Haar/zijn motief is om een ànder subject — ook — tot gedrag te bewegen. Daartoe probeert het ene het andere subject te … motiveren (of zichzelf; dat volgt, zoals ik C.S. Peirce’s begrip van semiosis verder ontwikkelde, dezelfde dynamiek). Hun motieven tot en met bijbehorende begrippen zijn dus juist verschillend (want anders had het ene subject zèlf gedaan waarom z/hij middels het teken het andere subject verzoekt).
Een begrip volgens een motief leidt tot gedrag in/voor een situatie. Daardoor is een subject voor variëteit toegerust.
Als subject beschikt een mens over het vermogen tot situationeel aangepast gedrag. Daartoe behoort het vermogen tot aanpassing van situaties, enzovoort. Hoe z/hij zich aanpast aan vooralsnog ònbekende situaties weet een mens dus niet. Maar ook over daadwerkelijk gedrag ontbreekt het een mens op z’n minst deels aan kennis c.q. begrip. Dat toont het schema van de semiotische enneade. Interpretatie veronderstel ik als een drieledige configuratie; focus verbindt motief onlosmakelijk met begrip. Dat is als metafoor bedoeld. Wie kijkt, doet dat door een lens. Voor de blik blijft als zodanig (!) zowel de waarnemer (enneade: motief) als de lens (enneade: focus) buiten beeld. Indien de waarnemer haar/zijn blik dáárop wil richten, zijn resp. motief en focus dáárvoor ‘onzichtbaar,’ enzovoort. Ik ‘zie’ er voor een subject dat een mens is geen ontsnapping aan mogelijk. Maar weet ik dat zeker? Nee, ook weer niet. Die hele enneade is natuurlijk ook maar weer een … vermoeden. Nee, daar maak ik géén school mee. Intussen blijf ik ervan overtuigd dat erkenning van variëteit alweer wat minder onzekerheid biedt, met zowel subject als situatie als bepalende factoren met resulterende verschillen van dien door dynamiek van hun samenloop.
Wat inderdaad uitblijft, is een absoluut geldig antwoord (uiteraard ook al, omdat een absoluut geldige vraag onmogelijk valt te stellen). Maar met èlke situatie is een subject als het ware voor een vraag gesteld. Daarop geeft z/hij met haar/zijn — verdere — gedraging netzo als het ware antwoord, enzovoort — met een dynamiek van drieledig moment tot drieledig moment — zoals een Möbius-ring op hoofdlijn toont. […] Wat de onwerkelijke druk volgens absolutisme vergaand al vermindert, is situationisme. […] Ofwel, wat wèrkt, behoeft slechts situationeel inclusief tijdelijk geldig bedacht te zijn; van weersomstuit moet een deugdelijk ontwerp echter wèl berekend zijn op àlle als relevant denkbare situaties. Feitelijk dus: zoveel situaties, zoveel doelen èn hun samenhang. Zijn àlle relevante situaties met zekerheid vooraf bekend te krijgen? Nee, hoe ruimer het bereik, des te minder.
Mijn taalopvatting kan ik zeer beknopt weergeven: èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. Wat telt is gedrag. Dus kennis is geen doel op zichzèlf, maar middel voor gedrag. Met een teken probeert een subject zichzèlf en/of een ànder subject tot gedrag te bewegen. Voor dat beoogde gedrag heeft het ene subject een motief, en het teken dient ertoe om het andere subject — of haar-/hemzèlf — een motief enz. te laten ontwikkelen dat ertoe leidt. Gelet op motieven als cognitieve bestanddelen van onlosmakelijke gedragingendynamiek […] is èlk teken ook en vooral irrationeel. En niet ligt àlles voorbij de grens van wat zegbaar is; althans als zodanig is ook een motief onzegbaar.
Maar in eerste aanleg gaat het met een teken ook niet om beschrijving, laat staan een objectieve. Een teken is een verzoek. Dan is een teken voor de verzoeker optimaal, indien z/hij ermee met de minste moeite de verzochte tot gedrag beweegt dat voor de verzoeker als inschikkelijk geldt. Voor de verzoeker zal dat van verzochte tot verzochte variëren, en daarbij van de omstandigheden waarin de verzochte haar/zijn als teken bedoelde gedrag(sresultaat) ervaart, enzovoort.
Waarheid? Zo kunnen betrokken subjecten noemen wat zij èlk eerder
geleerd hebben, ja, altijd semiosis, verder stilzwijgend te
veronderstellen voor hun gedragsafstemming. Dat is dus nogal
betrekkelijk.
Maar is er dan niets … ècht waar? Het is meer dat de één een
ànder ongelofelijk dom kan vinden, indien z/hij weigert een
werkelijkheidsvoorstelling aan te nemen die de één werkzaam voor
gedragsafstemming acht. (Maar) meestal is dat oordeel dan
wederzijds.
Al dan niet inschikkelijk gedrag biedt uitkomst, en zo gaat waarheid op
in macht.
[Zo] acht ik èlk organisme tekengericht. Het is immers als zodanig in staat tot gedragsaanpassing. Als wisselwerking met omgeving vergt dat tekenbemiddeling.
(Het vermogen tot) situationele gedragsdifferentiatie veronderstelt contextuele signatuurverbijzondering (en motivationele betekenisverbijzondering), vice versa. Nogmaals, vanaf het eerste — wat wij beschouwen als — leven is er combinatorisch vermogen.
Voor taalwetenschap(pen), maar dus tegelijk voor semiotiek,
informatiekunde e.d., veronderstel ik de overdrachtelijke knoop als
volgt doorgehakt: èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid
(Engels: every sign is a request for compliance).
Dit is een door en door pragmatische opvatting. Taal dient subjecten om
hun gedragingen op elkaar af te stemmen. Dat doen ze (lees ook: wij)
contingent, ofwel telkens afhankelijk van wat ze elk ervaren als
situatie.
in: aantekening 76.1
[H]et criterium voor begrijpelijkheid […] zit ‘m in de betrekking tùssen de voortbrenger en de interpreteerder van een teken, met zo’n teken principieel als verzoek tot inschikkelijkheid. In vele gevallen van teken(uitwisseling) doet de voortbrenger daarvoor een beroep op allerlei “factoren.” En op haar/zijn beurt betrekt de interpreteerder allerlei “factoren” bij … interpretatie. Het is niet zo dat er zoiets als een rangorde in factorcategorieën bestaat, met tot volzinnen gearticuleerd geluid helemaal bovenaan. […] Ipv een aanvullende taalwetenschap is pragmatiek daarom dè taalwetenschap. Indien we met zo’n wetenschap niet willen duiden waartoe taal dient èn hoe dat ‘werkt,’ wat hebben we er dan aan? […] Louter gedacht als aanvulling schiet pragmatiek echter … tekort. Er is dringend een omvattende heroriëntatie nodig[, …] uitgebreid zijn tot àlles dat als teken dient. En daarvoor komt de aanduiding pragmatiek in aanmerking.
in: aantekening 76.1
Volgens mij is en blijft èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid. Het is uiteraard wèl zo dat elke zgn technologie kenmerkende mogelijkheden en beperkingen biedt voor de uitdrukking van tekens als, op z’n enneadisch, configuratie van context, signatuur en intext. Daardoor heeft tevens een medium invloed op de aard, kracht e.d. van het verzoek dat het omvattende teken nu eenmaal — en andermaal in het geval van overlevering — is. Een mediageschiedenis is m.i. op haar treffendst, indien het aldus veranderlijke potentieel voor gedragingenafstemming is nagegaan.
Het beoogde effect voor de voortbrenger van een teken is inschikkelijk gedrag door het subject tot wie z/hij het richtte. Ingewikkelder is de m.i. alom geldige taal- en tekenopvatting niet.
Maar — uitdrukking van — een feit is toch géén verzoek? Ja, wel degelijk, want een feit is … feitelijk het verzoek om de uitdrukking in kwestie als waarheid te aanvaarden (en ernaar te handelen). Er bestaat dus géén uitzondering op de (veronder)stelling dat, nogmaals, èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is.
Volgens de stelling dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, valt èlk teken slechts volgens een betrekking te duiden. De één wil de ànder ergens toe bewegen. Voor dat doel benut z/hij dus een teken (lees ook: informatie) als middel.
Tekengebruik is tekenverkeer en dient betrekkingen. (Want) via
tekens, zelfs èxclusief via wat zij houden voor tekens, stemmen
betrokkenen — zich met — hun gedragingen op elkaar af.
Kortom, èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid.
Een persoonsnaam is aldus vaak ònderdeel van een teken, zeker onder
bekenden. Zo niet expliciet, dan dènkt de geadresseerde die er meestal
onvermijdelijk bij. Hoe iemands naam luidt, bepaalt daarom mede
enerzijds wat z/hij met kans van slagen kan verzoeken.
Kwaliteit vergt beoordeling, met het kwaliteitsoordeel als waardeoordeel. Zo is waarde synoniem met kwaliteit. De beoordelaar is een subject. Zijn oordeel is, nogmaals, contingent. Er ligt een motief aan te grondslag. Met een motief om ‘iets’ te beleven maakt een subject er eveneens … gebruik van. Zo principieel aangezet vind ik nodeloze verwarring door onderscheid tussen gebruiken en beleven vergelijkbaar met waartoe onderscheid tussen inhoud en vorm (mis)leidt. En toekomstkwaliteit dan wel —waarde? Dat slaat op continuïteit van óók altijd maar weer … gebruik, zij het onder eventueel veranderde omstandigheden.
Het was, en is, vervolgens een kwestie van evolutionaire ontwikkeling, althans, zo stel ik mij dat voor, dat een subject zich niet alleen aan omstandigheden kan aanpassen door zichzèlf van, vooruit, objectieve tekens te voorzien. Een subject kan tevens tekens bestemmen voor een ànder subject, te weten om die ànder tot motivationeel begrip en zo door tot feitelijk gedrag te bewegen dat strookt met het eigen motief. Dat laat het principe echter ònverlet, dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is.
Ik vind ook een zgn kunstwerk een teken, en zoals èlk teken vind ik het een verzoek tot inschikkelijkheid.
in: note 77.2
[T]aal(gebruik) [is] èlk “gedrag” van een subject […] met de bedoeling “significant” te zijn voor zichzèlf en/of een ànder subject. En de betekenis zit ‘m er dan principieel in, dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Ofwel, een teken is een middel voor gedragsafstemming.
in: note 77.3
Als gedragsbepalend element omvat de semiotische enneade motief. Volgens wisselende motieven gedraagt een subject zich situationeel gedifferentieerd. Ofwel, een subject beschikt als zodanig over een zeker aanpassingsvermogen.
in: note 77.3
Een subject ervaart de wereld niet alleen via tekens. Hij (lees ook: zij) kan er via tekens ook invloed òp uitoefenen. Dat betreft — pogingen tot — zowel — en vooral — invloed op hemzèlf als subject als invloed op wie hij als àndere subjecten … ervaart. Naar mijn idee is èlk teken dat een subject voortbrengt een verzoek zijnerzijds tot inschikkelijkheid met gedrag door hemzèlf en/of een ànder subject. Deze veronderstelling vind ik wèl zo realistisch. Nota bene, als subjecten gelden zeker niet uitsluitend mensen, maar ‘wie’ dan ook uitgerust met cognitief vermogen voor variabele gedragsbepaling waarmee hij zich aan (een) situatie aanpast en/of (een) situatie aan hemzèlf.
in: note 77.22
Volgens het begrip dat ik benut is wat iemand een kunstwerk noemt eveneens een teken, dus een verzoek tot inschikkelijkheid, evenals het uitgesproken oordeel dàt het een kunstwerk is op zijn beurt een teken en daarmee zo’n verzoek is.
in: note 77.22
Ik kom tot zowat de tegengestelde instelling: gedrag is onontkoombaar situationeel. Wat telt, is selectiviteit.
in: note 77.70
Klopt, èlk gedrag heeft als ònderdeel ervan invloed òp de totale werkelijkheid (wat dat ook is). En het kòmt juist door de — evolutionair bepaalde — aanleg voor gerichte gedragingen dat een subject verder liggende gevolgen van bepááld gedrag vaak niet — tijdig — beseft. Ten onrechte kan een subject wat altijd maar slechts een situatie is met beperking van dien verwarren met dè werkelijkheid. Dat gaat, zachtjes uitgedrukt, weleens mis. Dat kan het door — de illusie van — niets doen overigens ook gaan. Hoe gedraagt wie zich een subject weet — waant te weten? — zich wisselend aangepast aan èn ter bevordering van dynamiek van evenwichtige verhoudingen?
in: note 77.70
Ik ben het ermee eens, dat vele mensen waaronder uiteraard ikzelf beter nogal wat van hun handelingen hadden kunnen nalaten. Maar volslagen gedragsonthouding is niets eens … mogelijk.
in: note 77.70
Een subject gedraagt zich zowel vanuit als op situationele
oriëntatie. Ik noem wat-zich-gedraagt een subject, wanneer zo’n
gedrager in staat is tot motivationele begripsverbijzondering —
en daarvoor beschikt over cognitief vermogen — als situationele
ervaring en zo door ter bepaling van wat het subject in kwestie als
situationeel verbijzonderd gedrag wil uitvoeren, enzovoort. Dergelijke
‘activiteit’ lijkt kenmerkend voor levenswezens; anders
betreft het objecten.
Omdat ik telkens een contextuele signatuurverbijzondering als teken,
ontleend aan Charles S. Peirce, bemiddelend tùssen begrip en gedrag
veronderstel, kom ik voor dynamiek van samenhang […] tot een
enneadisch schema. […]
Wat mij betreft verloopt gedrag zelfs ook — en vooral? —
situationeel verbijzonderd tot en met — als orgaan — de
hersenen. Ofwel, voor hersen(en)gedragingen omvat de omgeving tevens
… de hersenen. En daarom behoort, zeg maar, de rest van het
lichaam van een subject al helemaal tot de omgeving waarin het zich als
subject gedraagt. […] En dus is ook òmgekeerd het lichaam
inclusief hersenen mede op de hersenen aangewezen.
in: note 77.81
Aldus resulteert gedrag uit samenloop van subject en situatie. Andere situatie èn veranderd subject ‘komen’ tot dienovereenkomstig gedrag, dan óók vaak anders, enzovoort[. …] En veranderen doet de omgeving resp. werkelijkheid mede door gedrag, enzovoort. Indien het subject intussen een situatie vergelijkbaar duidt met waarmee het reeds ervaring opgedaan heeft, kan het zijn eerder daaruit geleerde gedrag benutten. Dat bespaart haar/hem doorgaans nodeloze moeite[.]
in: note 77.81
Wat een subject als object — nota bene o.a. zichzèlf — meent te kennen, doet hij volgens mij dus vanwege op zichzèlf betrokken (!) gedragsmatige associatie met situaties. Het is feitelijk steeds een door hem aldus opgevatte situatie waarover het subject in kwestie oordeelt wat resulteert als gedrag in samenloop met het desbetreffende object. Daarbij gaat het hem ònvermijdelijk om eventueel daaraan te verbinden ‘gevolgen’ voor zijn ‘eigen’ (vervolg)gedrag.
in: note 77.96
Ja, als constituerend element van interprant veroorzaakt een motief zelfs voor een aanzienlijk deel subjectgedrag. Maar een motief is nu juist niet wezenlijk, ofwel a priori aanwezig en aldus tevens ònveranderlijk. Daarentegen is ook een motief allereerst gevòlg, te weten van subjectervaringen met zijn eerdere gedragingen. Als zo’n gevolg kan een motief pas mede oorzaak van vòlgend subjectgedrag zijn, enzovoort. [… L]outer een accumulatie van ervaringen in samenloop met de momentane situatie is het volgens mij beslist niet, wat het erop volgende gedrag bepaalt met ervaring dáárvan van dien.
De nadruk op strijd vind ik echter nodeloos … eenzijdig. Ik geef de voorkeur aan afstemming. Aan de orde is een mengsel volgens wisselende verhoudingen van steun en strijd. Bijvoorbeeld, A en B kunnen samenwerken in hun strijd tegen C en D. Maar eveneens bijvoorbeeld voor professionele sporters geldt dan, dat C en D weliswaar een wedstrijd van A en B kunnen verliezen, maar aan deelname geld verdienen. Er zijn evolutionaire verklaringen voor. Een zgn ecosysteem ’hangt aan elkaar‘ door — het is een tautologie — interdependentie.
[D]at is dus hoe subjecten ’gewoon‘ met elkaar omgaan. Daarop vormen formele regels niet zozeer de meest voorkomende …regel, maar veeleer de regel als immateriële infrastructuur. Nee, géén uitzondering. Die zijn er enneadisch ge(s)teld immers niet.
Een subject gedraagt zich als resultaat van samenloop met een situatie zoals door hem ervaren. Daarom heeft hij een levensbelang bij wat hem toekomstig als situatie(s) ontmoet. […] Het […] past volgens enneadische … logica, om toekomstzorg tot onlosmakelijk aspect van een “project” te rekenen.
Inderdaad, wanneer èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, probeert de voortbrenger er àltijd mee de middelenverhouding voor — het bereiken van — haar/zijn doel te wijzigen. Meestal minder zèlfvoorziening, méér uitbesteding.
Volgens mijn idee van situationisme is gedrag niet exclusief een kwestie van een object. Of exclusief van een subject. Ik duid gedrag principieel als resultante van samenloop van enerzijds verondersteld een ob-/subject, anderzijds verondersteld een situatie. Dus, subjectief situationisme (met een object als, even kortweg gekenschetst, een subject zònder cognitief vermogen voor gedragsbepaling). Daarom moet een gedrag(ing) aan zowel het betrokken subject als de betrokken situatie toegeschreven zijn.
[D]enkgedrag dat op de werkelijkheid betrokken is dient ter bepaling van, eh, zeg maar even, feitelijk gedrag dat op de werkelijkheid betrokken is. Volgens mijn voortzetting van de triadische positionering van een teken door Charles S. Peirce (1839-1914), zijn er geen twee, maar drie momenten cyclisch onlosmakelijk verbonden. […] Zulke dynamiek schets ik met een dia-enneadisch schema[. …] Afgeleid van Peirce’s triadische elementen telt de enneade negen elementen verdeeld over drie momenten/dimensies. Als schema heeft de enneade […] uitgebreidere mogelijkheden[. …] Zoals de enneade toont, [geldt] betrekkelijkheid verder gedifferentieerd. Een subject […] heeft een gedragsaandeel dat naar de aard van samenloop situationeel verbijzonderd is. Aan dat idee lijkt mij allang niets oorspronkelijks meer. Maar wat ik elders tot dusver nog niet ontdekt heb, is à la enneade een alweer omvattender schema van — verloop volgens — corresponderende structuren.
Een subject heeft echter wel degelijk aandeel, actief, in wat het àls een situatie ervaart. Zijn gedrag is principieel gemotiveerd, en dat omvat gedrag voor waarneming en … gedragsbepaling. Kenmerkend voor cognitief vermogen is (af)wisseling van motief. [….] Het enneadische schema is expliciet(er) bemeten op reële gedragingendynamiek.
Of course, the ennead presumes subjects, too. A subject is ‘anyone’ who can — at least try to — adapt to its changing environment (with the environment changing in the process, and so on). Therefore, a subject behaves situationally, from — its experience of — situation to situation, with behaviour attributable to both subject and situation. From the perspective of the subject, situation should more in general be considered as ‘other.’
in: note 80.1
Ik noem dat situationeel gedrag van een subject. En omdat àlle
gedragingen pas subjectief-situationeel eenduidig gelden, moet het
wezen in de zin van essentie, kern e.d. van een subject — of een
object — gedragsmatig (!) niets-omvattend verondersteld zijn:
nul-identiteit. [—]
[G]edrag [biedt] een m.i. omvattender criterium enz. [—], en niet
uitsluitend voor menselijk gedrag, maar algemeen voor
‘eigenschappen’ van willekeurige ob- en subjecten.
in: aantekening 79.1
Dat vind ik meteen de grondslag van pragmatisme. Gedragsmatig is samenloop aan de orde[.]
in: aantekening 79.1
Ik maak [—] onderscheid tussen een, zeg maar, manier van denken en een gedachte die eruit resulteert. Ik vind denken geen doel op zichzelf. Een subject ‘denkt’ als middel voor situationele gedragsbepaling. Denken en doen beschouw ik als momenten, met à la Charles Peirce (be)teken(en) als derde ònlosmakelijke moment. Uitgebreider dan Peirce stel ik dat als enneade voor[. —] Op z’n enneadisch veronderstel ik slechts één manier van denken enzovoort, maar mede door recursiviteit van structuur is daarmee de variëteit van gedachten enzovoort zowel gelijktijdig als achtereenvolgens open.
Dat is precies de reden om de algemeenste opvatting van situatie te kiezen als factor van gedrag, met een ob- c.q. subject als de andere samenstellende gedragsfactor.
Voor nodige en voldoende precisie heb ik de maatvoering van
organisme (lees ook: subject) echter verbijzonderd tot gedrag. Want het
ik vind een gedrag(ing) — pas — eenduidig bepaald door
[…] de samenloop […] van een subject met een situatie
(althans, zoals door het veronderstelde subject in kwestie ervaren).
Aldus geldt een gedrag(ing) van zowel subject als situatie, die er
allebei verandering door ondergaan. Enzovoort.
Een subject is dus niet één knoop, maar zelf(s) een vèld van knopen via
situationele gedragsverbijzonderingen verweven met àndere ob- en
subjectvelden.
[Met] de aanduiding situationisme […] wil ik aangeven dat een gedrag(ing) principieel resulteert uit telkens samenloop van enerzijds een object — of een subject —, anderzijds een situatie.
Het doel van het ene subject met nota bene willekeurig wèlk teken is om intrasubjectief zichzèlf c.q. intersubjectief een ànder subject ermee tot gedrag te bewegen dat het ene subject zich voorgesteld heeft als afgestemd op het zijne. Daaraan is keuze van — mengsel van — media òndergeschikt, laat staan dat strikt onderscheid ertussen tot principieel inzicht leidt. [E]en teken geeft weer wat het ene subject van het andere subject verlangt als diens gedrag.
Er is nu eenmaal verschil tussen luisteren en kijken, horen en zien. Als het een subject met een zichtbaar teken niet lukt om wat hèm betreft tot gedragingenafstemming met een ander subject te komen, dan wellicht met een hoorbaar teken, of omgekeerd, enzovoort.
Het ene subject richt een teken tot een ànder subject, opdat het àndere subject ermee tot zijn betekenis komt ter gedragsbepaling van ànder gedrag dan het ene subject zèlf van plan is.
Daarover valt op z’n enneadisch toch wel wat meer te zeggen en, nietwaar, schrijven. :-) Moet ik nog uitleggen dat ook zgn leren — intensief — tekenverkeer vergt? De leraar voedt de motivatie van de leerling om iets te weten, en de leerling brengt in bepaalde mate inschikkelijkheid op met op haar/zijn beurt verzoeken tot inschikkelijkheid gericht tot de leraar, enzovoort. Maar als zodanig (!) blijft zijn motief voor het subject in kwestie òntoegankelijk, enneadisch beschouwd als het ware verstopt achter de als zodanig eveneens ‘onzichtbare’ focus.
[O]ok taalgebruik [is] gedrag […] en het cognitief vermogen van een subject dient ter bepaling van zijn gedrag (voor zover het zijn actieve aandeel betreft).
Het cognitieve vermogen van een individu annex subject dient immers zijn gedrag dat zowel aangepast als aanpassend is. Een subject ervaart de werkelijkheid volgens een uitkomstvoorspelling van zijn situationele gedrag; vooruit, noem dat maar actieve waarneming; volgens die gedragsbepaling gaat hij over tot feitelijk gedrag, wanneer hij in zijn aldus vooringenomen (!) werkelijkheidservaring géén redenen herkent voor heroverweging van gedragsbepaling inclusief uitkomstvoorspelling; òndanks onvermijdelijke vooringenomenheid kan het subject door zijn werkelijkheidservaring van dat moment die vooringenomenheid verlaten, maar dan netzo onvermijdelijk door een àndere vervangen, enzovoort. Door zijn gedrag verandert het subject in kwestie de werkelijkheid, enzovoort. Als subjectief situationisme beschouw ik zulke gedragsgerichte dynamiek.
Mijn taalopvatting is daarentegen strikt pragmatisch […] Ik
meen categorisch dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is[.
…] Maar juist daarmee, nota bene als ènkelvoudig
verklaringskader, kan ik overigens een nogal nuchtere uitleg geven van
o.a. wat her en der als verlichting wordt gesuggereerd. :-) Een subject
kàn zich slechts situationeel gedragen. Volgens ‘zijn’
gedragingen ‘is’ het ene subject feitelijk een voortgaande
verzameling situationele deelsubjecten. Het verband ertùssen als het
ene subject kan redelijkerwijs niet (!) eveneens door gedrag gekenmerkt
zijn. Als principieel gedragsloze verbinding … veronderstel ik
dat een ob- resp. subject een nul-identiteit ‘heeft.’ Tja,
zo als zeg ook maar grenswaarde beschouwd is er … niets dat
nul-identiteiten ‘van’ verschillende ob-/subjecten van
elkaar onderscheidt. Daarom is het ‘logisch’ dat
gedragsloos … gedrag wordt aanbevolen voor — het benaderen
van — de toestand van verlichting, dwz een toestand zònder
ervaring van onderscheid. Die indruk krijgt iemand enigszins wanneer
z/hij zich als het ware moeiteloos naar omstandigheden gedraagt, maw
alsof z/hijzèlf tevens situatie in de samenloop ermee … is. Dat
duurt nooit lang, zo’n indruk.
Hoe dan ook zorgt het variëteitsbeginsel voor …
verklaringséénheid. De combinatie van principiële ontkenning van
variëteit èn praktische erkenning ervan leidt daarentegen tot
verwarring op verwarring. De knoop moet ècht doormidden gehakt zijn,
ipv aanhoudende worsteling[. …] Het is nu eenmaal ònmogelijk om
variëteit te verklaren volgens enkelvoud. Daarvoor moeten de
veronderstellingen nodige en voldoende ‘voorzieningen’
bieden (en dat is gewoon een kwestie van wiskundig denken). […]
Daarvoor vind ik dus de (veronder)stelling in aanmerking komen, op
z’n Engels uitgedrukt: Every sign is a request for compliance.
Het is natuurlijk geen nieuw idee dat taal kan dienen voor afstemming
van gedragingen, maar doorgaans geldt dat als één van veronderstelde
taalfuncties en blijft zoiets als overdracht van ideeën — wat dat
ook zijn — gelden als de hoofdfunctie van taal(gebruik).
Voorzover pogingen door de één om de ànder te overtuigen van het
bestaan van een bepaalde werkelijkheidstoestand resp. -overgang aan de
orde zijn, beschouw ik ze principieel als ònderdeel van de omvattender
poging door de één om de ànder tot bepaald gedrag te bewegen. […
O]p z’n enneadisch betreft dergelijke òndeelbaarheid van een
teken zijn ‘vermogen’ om te dienen voor het opdoen van
eenduidige interpretatie. Daarvoor kent een teken juist wèl …
delen. Het is een configuratie, die àls configuratie van integriteit
verzekerd moet zijn voor passende interpretatie volgens vergelijkbare
configuratie, enzovoort. Hier beperk ik mij ertoe om te benadrukken dat
daarvoor context als ònlosmakelijk onderdeel van teken moet gelden[.
…] Het is de combinatie van een context met een, op z’n
enneadisch gezegd, signatuur die het teken in kwestie — vermogen
tot — eenduidigheid verschaft.
Nee, dus niet alleen een woord kàn een signatuur zijn.
[H]et zijn nu juist verschillende samenlopen van subjecten en situaties waardoor verschilt wat telt als passend subjectief-situationeel gedrag waaraan ter voorbereiding een bepaald motivationeel begrip vooraf gaat, enzovoort. Daardoor blijft eventuele tegenstrijdigheid slechts over per samenloop van subject en — door haar/hem ervaren — situatie. En die lost òp met de gedragsbepaling gevolgd door feitelijk gedrag.
Er zijn van een teken echter verschillende (!) gebruikers. Het ene subject treedt ermee als verzoeker op, terwijl het andere subject erdoor als verzochte geldt. Zij hebben hun respectievelijke (!) motieven, enzovoort. Daarom komt het niet tot een overeenkomen in de zin van dezèlfde betekenis[. …] De verzochte gedraagt zich vervolgens hoe dan ook, en de verzoeker ontleent daaraan dan weer een teken om na te gaan in hoeverre z/hij dat gedrag passend acht voor haar/zijn eerdere verzoek.
[G]edrag [is] principieel een kwestie van verhoudingen […]. Een gedraging beschouw ik herleidbaar. Ofwel, over bipolair gesproken, zij geldt m.i. principieel als resultaat van een samenloop van enerzijds een ob- c.q. subject, anderzijds een situatie (lees ook: omstandigheden). Dat resultaat verandert op zijn beurt de samenlopende ‘delen’ en daarmee de factoren voor vòlgende samenlopen waarin zij als ob-/subject en/of situatie betrokken kunnen raken, enzovoort. […] De gedragsmatige overweging kent geen paradox. [… G]edragingen tellen […] tèlkens van wat enerzijds als een momentaan object resp. subject moet worden verondersteld, anderzijds als een momentane situatie.
Op z’n enneadisch is een begrip motivationeel en betreft in een gedragscyclus van een subject in de ene ‘richting’ gedragsinterpretatie […] en — mede op basis van zo’n interpretatie — in de andere ‘richting’ gedragsplanning. […] In elk geval komt een subject m.i. tot een aangepast begrip in het kader van aanpassing van haar/zijn afstemming van gedrag in samenloop met kennelijke ervaring van verander(en)de situatie(s). In hoeverre het ene subject meent dat het gedrag door een ànder subject … beantwoordt aan het verzoek tot inschikkelijkheid dat het ene tot het andere subject richtte, bepaalt vervolgens wat z/hij al dan niet al bevestiging van haar/zijn ‘onderliggende’ motivationele begrip … begrijpt. Wat het andere subject als motivationeel begrip ‘ontwikkelt,’ is in zoverre verwant dat z/hij op haar/beurt ervoor uitgaat van het verzoek. Nota bene, wat het andere subject àls verzoek opvat, verschilt om te beginnen van wat het ene subject als zodanig opstelt. Er is geen ontkomen aan momentane subjectief-situationele gedragscycli met hun beide ‘richtingen.’
Het is maar weer wat geldt als “natuurlijkheid.” Zo vind ik het voor een subject … natuurlijk om zich als verschil (!) van situatie te oriënteren voor zijn gedragsaandeel aan subjectief-situationele samenloop.
in: aantekening 83.4
[H]etzelfde subject [gedraagt] zich in verschillende situaties dienovereenkomstig verschillend.
in: aantekening 83.4
Mijn tekenbegrip is pragmatisch. Ofwel, tekengebruik draait om
gedrag, herstel, om gedragsàfstemming: èlk teken is een verzoek om
inschikkelijkheid. En omdat de verzoeker mikt op situationeel passend
gedrag door ‘haar/zijn’ geadresseerde, ik stel dat hier
netzo kortweg, maakt context als middel voor zulke situationele
verbijzondering ònlosmakelijk onderdeel uit van een teken (dat aldus
contextueel verbijzonderd is). […] Inderdaad, […] zeg maar
dat de ene persoon het gedrag om iets te bereiken niet zèlf uitvoert,
maar vervangt door tekengedrag, dwz het opstellen en richten van een
teken tot een andere persoon om nota bene die ànder te bewegen tot
gedrag dat het beoogde iets voor de ene persoon oplevert. Mijn idee is
overigens dat mensen niet de enige … personen zijn die zich
‘zodoende’ van tekens bedienen. Ik geef daarom voorkeur aan
de algemenere aanduiding: subject. En gedrag beschouw ik principieel
als resultaat van telkens samenloop van subject en situatie. Voilà,
subjectief situationisme. Wat Charles S. Peirce triadisch als semiosis
voorstelt, stel ik bijgevolg uitgebreider voor als enneadisch.
Tja, waarom zou dat andere subject zichzèlf lenen voor wat het ene
subject haar/hem kennelijk wil laten doen? [… G]edragsafstemming
[betekent] juist het maken (!) van verschil tussen van betekenissen
[…]. Als verzoek acht ik dat verschil prompt duidelijk. Voor het
ene subject is het teken dat z/hij voort- resp. overbrengt een verzoek
áán een ander subject om aan te voldoen, terwijl wat het andere subject
ervaart als — dat — teken een verzoek is vàn het ene
subject. Inderdaad, het maakt nogal een verschil om een verzoek te doen
òf geacht te worden eraan te voldoen. Dat valt onmogelijk volledig te
begrijpen, verklaren, enzovoort. De respectievelijke motieven zijn àls
motieven immers niet voor begrip, eh, beschikbaar; daar zit dus altijd
en overal een teken … tussen. Maar voor redelijk pràktisch
inzicht in afstemming is volledig begrip over en weer ook niet nodig.
Wat helpt, is — het idee van — situationele
gedragsverbijzondering. Daaraan ligt op z’n enneadisch
motivationele begripsverbijzondering ten grondslag (en ter bemiddeling
uitgedrukt volgens contextuele intextverbijzondering).
Wat telt, is nodige en voldoende verbijzondering. Een subject
‘leert’ van eerdere aandelen in gedragsafstemming met wie
z/hij voor welke situaties van welke verbijzondering op voorhand dènkt
te kunnen uitgaan. Dàt hoeft z/hij dan niet — meer —
expliciet in een momentaan later teken op te nemen. Dat gaat inderdaad
vaak mis. De allereerste opgave is dan om te beseffen dat falende
afstemming weleens aan tekortschietende (teken)verbijzondering kan
liggen, waarna het helpt om het teken van uitgebreidere verbijzondering
te voorzien (die daardoor dankzij leerproces nòg weer later in
onderlinge communicatie achterwege kan blijven). [… A]fstemming
— met betekenisverschillen van dien — [moet] als maatgevend
word[en] beschouwd ipv de schijn van vorming van dezèlfde betekenissen
door subjecten die door hun “entire life histor[ies]”
onloochenbaar van elkaar … verschillen. […] De voornaamste
reden voor semantische steriliteit is en blijft de — zeer —
beperkte opvatting van wat een — taalkundig - teken is, te weten
als contextloos. Zònder context als onlosmakelijk onderdeel van teken
is en blijft betekenissenvariëteit immers een raadsel, ònoplosbaar.
[Volgens] een taalbegrip […] dat beperkt blijft tot woorden
c.q. uitdrukkingen met woorden [moet er a]ls voorwaarde voor
betekenis(vorming) […] inderdaad iets bij. Volgens mij is dàt
het, wat [men] context noemt. Ofwel, [de] aanduiding “context of
situation” vat ik op als situatie àls context. De situatie geldt
aldus als de omgeving van de uitdrukking als teken opgevat. Ik vat
teken — veel — ruimer op, te weten inclusief context. Een
situatie wordt ervaren als enscenering. Voilà, context.
Mijn opvatting over taal(gebruik) is eigenlijk zelfs radicaal
functioneel. Want ik veronderstel dat tekens slechts één functie
hebben; zij dienen gedragsafstemming. Wat taalkundig allemaal als
verschillende functies wordt geopperd, vind ik allemáál onder die ene
noemer passen. Nogmaals, èlk teken is een verzoek tot
inschikkelijkheid.
Enneadisch preciezer gesteld gebeurt gedrag in een situatie, terwijl een teken om iemand tot situationeel gedrag te bewegen tevens context omvat. Context is bemiddelend ruwweg de uitdrukking van enerzijds gedragssituatie, anderzijds begripsmotief.
[De veronderstelling] dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, komt […] erop neer […] dat de verzoeker àltijd ertoe neigt bevestiging te willen krijgen. Het is dus — maar — hoe de verzoeker het gedrag door de geadresseerde(n) beoordeelt, in hoeverre z/hij dat erop gerichte verzoek geslaagd dan wel mislukt vindt.
Kenmerkend voor gedrag is de afwisseling. Om dat begrijpelijk te
krijgen, klopt, daar is de onvermijdelijke cirkelredenering ter
bepaling van een grondslag, veronderstellen we zoiets als eenheden van
gedrag. Want van zulke eenheden kunnen we redelijkerwijs pas zeggen,
heel praktisch, dat ze elkaar opvolgen, van elkaar verschillen,
enzovoort. Inderdaad, daarmee rijst de vraag naar onderlinge
afbakening. Maar zolang een antwoord daarop van ondergeschikt belang
lijkt, nogmaals, heel praktisch, veronachtzamen we dergelijke vragen.
Zodra we dat overigens dòmweg blijven doen, kan het gevaarlijk worden.
Daardoor hebben we het vermogen tot aanpassing verloren. We zijn vàst
gaan geloven in wat feitelijk ook maar weer een veronderstelling is met
veranderlijkheid van dien.
Ik houd het nog op de aanname van gedragseenheden. Wie eraan denkt om
invloed op gedrag uit te oefenen, kent daarmee de passende maat.
Invloed moet bemeten zijn op de gedragseenheid waarop invloed mikt. Een
specifiekere … maatregel is overgespecificeerd. Daar gaat niets
mis mee, maar kost om allerlei redenen nodeloze moeite. Wat averechts
kan uitpakken, is een maatregel die ruimer bemeten is dan de
gedragseenheden waarop ermee ter beïnvloeding wordt gemikt. Dat valt
met een (vis)net te vergelijken. Met een grofmazig net kunnen geen
kleine(re) vissen gevangen worden. Oh ja, een fijnmazig net levert, met
een eufemisme, bijvangst op die vervolgens, maar dan wel allemaal dood,
overboord gaat. Welke maat is optimaal selectief?
in: aantekening 84.5
Onvermijdelijk stuit [iedereen] op de onmogelijkheid om een, zeg
maar even, verschijnsel àls het ware zelfstandig te duiden. […]
Mijn idee is dat een subject zelfs niets ànders [dan relativering]
doet, en daarom dienovereenkomstig denkt èn tekens uitwisselt (lees
ook: communiceert). Sterker nog, de kortsluiting van een
cirkelredenering luidt m.i. dat het vermogen om aandeel te nemen in
gedrag al naar gelang van omstandigheden (lees ook: situatie) een
subject kenmerkt. Inderdaad, dàt dus weer wèl. Ik waag mij aan een
verklaring van wàt een subject … is, maar volgens een principiële
betrekkelijkheid: subjectief situationisme. Met situationele
gedragsbetrekkelijkheid voor een subject strookt, zo veronderstel ik
met de semiotische enneade, haar/zijn motivationele
begripsbetrekkelijkheid resp. contextuele signatuurbetrekkelijkheid.
[…] Het gaat daarbij ook … gewoon om situationele
gedragsverbijzondering. Maar naarmate een subject vaker verkeert in
door haar/hem als vergelijkbaar ervaren situaties, duidt z/hij ze
stellig als vertrouwder, bekender e.d. inclusief haar/zijn
gedragsaandeel in samenloop ermee. Wat een subject … gebruikt, is
tèlkens zo’n samenloop met situatie.
Het is daarom altijd maar de vraag, of z/hij met haar/zijn situationele
gedragsaandeel als middel het ermee beoogde doel bereikt. Zo is èlke
gedraging een … poging.
Een subject kan haar/zijn gedragsaandeel tot zichzèlf richten
(intrasubjectief) en/of tot één of meer andere subjecten
(intersubjectief) als middel om zèlf resp. die ànder tot een
situationele overweging te bewegen met bijgevolg een gedragsaandeel
dááraan. Als middel dient een teken en aldus geldt m.i. zelfs dat èlk
teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Ofwel, ook èlk teken is een
… poging. […] Nogmaals, èlk teken is een probeersel van het
subject dat het voortbrengt om zichzèlf en/of een ander subject tot
bepaald gedrag te bewegen (en het is niet gezegd, dat z/hij daarin
slaagt).
In het geval van een subject dient zijn eveneens plastische (!) cognitief vermogen ter voorbereiding van zijn feitelijke gedragsaandeel.
[H]oe een olifant met gedrag zichzèlf resp. àndere dieren inclusief
mensen probeert te beïnvloeden, dwz tot ook weer gedrag te bewegen[,
…] acht ik kenmerkend voor een zgn subject [en] daarvoor geldt
daarom semiotiek op z’n enneadisch.
Tekengedrag bemiddelt als het ware tussen wat een bepaald subject wil
dat z/hijzèlf en/of een ànder subject gáát doen en wàt z/hijzèlf en/of
een ànder subject eventueel daadwerkelijk doet. Nota bene, de
enneadische tekenleer is daarom tegelijk een enneadische gedrags- èn
een enneadisch cognitieleer. In variëteit wat tekens betreft is
voorzien, doordat een teken op zijn beurt samengesteld is. Zo vormt
context ònlosmakelijk onderdeel van elk teken.
Waarin actoren — op enig moment — kunnen verschillen is in de mate waarin zij ‘de situatie’ menen te beheersen. Wie zich volledig machtig waant met motief van dien, weet zich dienovereenkomstig zeker inclusief situationele duiding middels context. Wie zich daarentegen volledig machteloos waant, ontleent daaraan een eveneens onwrikbare duiding van ‘de’ situatie. De meeste subjecten verkeren er meestal ergens tussenin.
Algemeen vat ik een teken op als het middel dat de ene deelnemer gebruikt met als doel om de andere deelnemer gericht tot gedrag te bewegen. In die zin verschillen betekenissen dus juist voor de deelnemers, ze zijn gedragsmatig als het ware complementair; de ene deelnemer wil immers zèlf niet ‘doen,’ waartoe hij middels zijn teken de andere deelnemer wil oproepen: èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid.
Nee, niets menselijks (lees nog algemener: subjectiefs) is ook de wetenschap, herstel, niets subjectiefs is ook zgn wetenschappers vreemd. […] Daar ben ik weer bij de (veronder)stelling dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Inderdaad, hoe kàn het ook anders? Wetenschappers vormen met hun taal- en tekengebruik zeker (!) géén uitzondering.
[Ook h]et teken dat luidt “Ik ben er niet,” vat ik niet op als algemeen geldige beschrijving van zoiets als de objectieve werkelijkheid. Daarentegen geldt èlk teken m.i. als een verzoek tot inschikkelijkheid. Ofwel, er is een subject dat een ander subject tot bepaald gedrag wil bewegen; voor dat doel benut het ene subject dan een teken als middel. Dus, wat probeert iemand te bereiken als z/hij zegt “Ik ben er niet”? Dat hangt er inderdaad maar vanaf. Het teken is blijkbaar ruimer dan louter dat zinnetje. Voor eenduidige interpretatie is context als ònderdeel onmisbaar. Een teken is dienovereenkomstig ruimer, maar van het contextgedeelte ervan raken verzoekend en geadresseerd subject zich vrijwel altijd niet of nauwelijks bewust. Zo kàn “Ik ben er niet” door iemand opgemerkt zijn als oproep aan iemand ànders om te doèn alsof z/hij er niet is. Of om vaar haar/hem tegenover een derde te liegen dat z/hij er niet is. Ga zo maar door.
[I]k vind gedrag zoiets als de differentiële factor. Dan bedoel ik
een specifieke, unieke gedraging. Die resulteert, zoals ik dat opvat,
dus, uit de samenloop van enerzijds een object, anderzijds een
situatie. Een object dat ipv, zeg maar, passief àctief aandeel neemt in
zo’n samenloop en bijgevolg het gedragsresultaat ervan noem ik
een subject. Maar zowel ob- resp. subject — ik beperk mij hier
verder tot vermelding van subject — als situatie hebben niet
alleen een — vooruit, oorzakelijk — aandeel in hun
samenloop. Zij veranderen daardoor allebei als vèrder gevolg. Inclusief
gedragsgeschiedenissen ‘bewijst’ dat uniciteit van elke
vòlgende samenloop, enzovoort.
Het resultaat van een samenloop blijft aldus niet tot aanpassing door
het subject zèlf van zichzelf beperkt. Het subject in kwestie heeft
tevens een aandeel in de verandering van de situatie. Dat kan het
subject opzettelijk doen, maar bewust hoeft dat niet te gebeuren; ach,
wat is trouwens bewustzijn? Het idee van (lees ook: motief voor)
zo’n poging tot wijziging van situatie moet dan wel zijn —
in de zin van, kan ik mij niet anders voorstellen dan — om voor
het desbetreffende subject een gunstiger, zeg maar, uitgangssituatie
voor (een) vòlgende samenlo(o)p(en) te scheppen.
Voor zulke opzettelijke aanpassing van omstandigheden (lees dus ook:
situatie) vind ik de aanduiding architectuur passend. Zo beschouwd
betreft architectuur de activiteit van het subject. Voor het resultaat
is overigens dezelfde aanduiding gangbaar.
Het subject kan natuurlijk ook zichzelf willen veranderen, opdat het
een passender uitgangssubject wordt voor (een) vòlgende
samenlo(o)p(en). Is dat volgens mij dan géén architectuur? Ik zie
eigenlijk geen redenen om dergelijke aanpassingen niet tot dat
veronderstelde verschijnsel te rekenen, in elk geval niet voor zover
een subject zichzelf eveneens àls situatie, eh, ontmoet.
Maar volgt daar uit, dat àlles — ook — architectuur kan
worden genoemd? Ja, daar lijkt het sterk op.
[H]et zijn dus niet de kleren zèlf die betekenissen ‘hebben,’ maar het is de kledingdrager annex -gebruiker die er bij (de) andere(n) inclusief zichzèlf betekenissen mee wil oproepen als middel voor gedragingenafstemming. Naarmate de verzoeker minder weet van hoe de geadresseerde situatie(s) ervaart en vervolgens van haar/zijn gedragsvoorkeur, kan de verzoeker door — de reactie van — de geadresseerde worden verrast.
Overigens wil iedereen met een teken op zich opmerkzaam maken in de zin van een poging doen de ànder tot passend gedrag te bewegen. Wie meent daarvoor zèlf te moeten opvallen, kàn daarvoor een modeverschijnsel benutten. Vaak helpt dat overigens juist niet om iets van een ander gedaan te krijgen en biedt vertoon van ònopvallendheid vergeleken met de geadresseerde meer — of überhaupt — kans op inschikkelijkheid. Vleierij, en zo.
Wat cultuur ook is, cultuur is in elk geval géén subject en kan bijgevolg niets interpreteren. Hoogstens kan een subject vòlgens een cultuur interpreteren. Dat schiet voor differentiële gedragsverklaringen met nodige en voldoende nauwkeurigheid echter tekort. Wat daarvoor preciezer telt, is de samenloopdynamiek van — mede daardoor — veranderlijk subject èn situatie.
Niet alleen elk mens, maar èlk subject, en niet alleen elk subject,
maar èlk object is gedragsmatig veranderlijk met feitelijk gedrag
telkens mede afhankelijk van wisselende omstandigheden (lees ook:
situaties). [… N]atuurlijk, nou ja, dat vind ik, bestaat er wèl
samenhang tùssen de verschillende gedragingen van een ob- resp.
subject.
Met ‘zijn’ geschiedenis van voorafgaande gedragingen
bepaalt het ob-/subject in kwestie immers de volgende gedraging in en
voor wat het dàn als relevante situatie ervaart, enzovoort. Een subject
neemt daarin een actief, een object een passief aandeel. Een subject
bewerkt zijn voortschrijdende geschiedenis toekomstgericht, dus niet om
herinneringen te behouden.
[T]er verklaring van variëteit […] veronderstel ik het situationele ob- resp. subject als kleinste noemer van eenduidig gedrag.
in: aantekening 86.9
Mijn gedragsmatige veronderstellingen zijn kwalitatief ànders. Een object ‘komt tot’ gedrag in samenloop met een situatie. Gedrag geldt dus niet exclusief een object, laat staan dat gedrag dat met een object valt te associëren ònveranderlijk is. Daarentegen wisselt zulk gedrag met de situaties waarmee het object in kwestie samenloopt. Een object […] moet daarom als nader verdeeld in situationele objecten opgevat zijn. Dat zijn er in aantal zó veel als er verschillende gedragsmatig relevante situaties zijn.
in: aantekening 86.9
Weliswaar vervalt het absolutisme in de zin dat àlle waarnemers zich
oriënteren volgens één en hetzèlfde exemplaar van een referentiekader,
maar ook Einstein blijft met zoveel woorden (lees: zonder er op te
wijzen) veronderstellen dat àlle waarnemers dezèlfde maat voor —
hun illusie van — onmiddellijkheid benutten. Hij neemt
onderscheid tùssen waarnemers van hoe zij waarnemen immers niet in zijn
theorie op. Zeg ook maar dat hij zijn idee van relativiteit niet verder
dan objectiviteit van verschijnselen elders laat strekken.
Door Einsteins relativiteitstheorie als een theorie voor verklaring van
vertekening te beschouwen is het zelfs vanzelfsprekend om een ènkele
waarnemer als oriëntatiepùnt te kiezen. Evolutionair relevant moet dan
prompt de vraag volgen waartoe waarneming dient. Wat schiet een
waarnemer eigenlijk op met alleen maar … waarnemen? Dankzij
waarneming kan hij met gedrag alweer gerichter met omstandigheden
rekening houden. Hij is vooral actor, subject. Omdat omstandigheden
kunnen veranderen — overigens mede als gevolg van zijn eerdere
gedragingen — moet een subject ‘regelmatig’
waarnemen, zeg ook maar de situatie peilen, enzovoort. Daardoor
verandert het subject in kwestie ook zèlf. Gedragsmatig is de aanname
van objectiviteit ònhoudbaar. Zo’n gedragstheorie noem ik daarom
subjectief situationisme, met passende semiotiek als onlosmakelijk
onderdeel ervan.
In de ene wereld telt allereerst beïnvloeding van opvatting natuurlijk ook als gedragsbeïnvloeding.
Ja, ik weet dat een subject zich gedraagt naar eigen motief. Ik heb bedacht dat een teken onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van enneadische dynamiek. De semiotische hoofd(veronder)stelling luidt m.i. dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, dwz door het ene subject bedoeld om een ander subject — vaak is dat overigens weer het ene subject zèlf — allereerst tot een motief te bewegen, enzovoort. Een verzoek heeft dus de grootste kans op inwilliging door iemand ermee aan te spreken op een motief dat hij feitelijk al heeft. Maar ja, als ik meen dat er beter iets kan veranderen, heeft hij dàt motief, te weten om er iets aan te doen, blijkbaar nog niet. Want anders …
Een subject kan zo’n geregeld antwoord […] òngepast achten. […] Met haar/zijn motief kan een subject in kwestie het geregelde situatietype, de geregelde situationele hoedanigheid en/of de geregelde gedragsbepaling voor de haar/hem toegeschreven situationele hoedanigheid niet vinden stroken. Past z/hij zich desondanks aan? Of niet, en riskeert z/hij daardoor een geschil met andere deelnemers? Leidt zo’n geschil tot andere regels, enzovoort?
in: aantekening 87.1
Als het klopt dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, dwz voor gedragsregeling volgens een verhouding tussen deelnemers eraan is bedoeld, volgt daaruit dat o.a. kwalificaties dienovereenkomstig betrekkelijk zijn. Het is dan vergeefse moeite om naar absolute geldigheid te — blijven — zoeken. [… Want p]robeer daar maar eens iets algeméén geldigs over te beweren, ook nog eens als absolute eigenschappen van “dingen,” zeg ook maar hun wezen. […] Nou ja, dat zijn problemen volgens absolutisme als grondslag. Ik heb er géén probleem mee volgens het relativisme à la subjectief situationisme.
[Er blijft van alles en nog wat mis gaan door] betekenis kennelijk [te associëren] met feitelijkheid en semiotiek met semantiek als betekenissenleer in de zin van feitbeschrijvingen. De enneade biedt echter een axiomatisch schema van/voor pragmatiek. En pragmatisch vervalt onderscheid tussen betekenis en waarde van een teken. De betekenis ìs de waarde ervan, en omgekeerd.
Het is natuurlijk ook maar weer wat je onder taal verstaat. […] Mijn taalbegrip kan ik aangeven met de aanname dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Dat idee omvat dus de veronderstelling van een verhouding, te weten tussen enerzijds de verzoeker en anderzijds degene tot wie z/hij een teken richt (de geadresseerde). Verhouding? Klopt, dat is er principieel sociaal aan. Zo is er onder de noemer van sociaal principieel een verhouding (lees ook: situatie) aan de orde. En volgens een verhouding stemmen deelnemers eraan (lees ook: subjecten) hun respectievelijke gedragingen op elkaar af. Subjectief-situationeel vatten zij elkaars gedragingen op als tekens waarvan interpretatie leidt tot volgend (teken)gedrag, enzovoort. [… Nogmaals, taal(gebruik)] kan/moet worden geduid volgens gedràgsverhoudingen met afstemmingsmiddelen (lees: tekens) tussen deelnemers van dien.
Volgens mij bekommert een subject zich voortdurend om aanpassing aan wisselende situaties. Z/hij interpreteert wisselende tekens tot dienovereenkomstig wisselende betekenissen voor (!) dienovereenkomstig wisselende gedragingen. Daar is niets òngewoons aan (terwijl het subject zich daarvoor voor haar/hem ‘nieuw’ kan gedragen, indien z/hij een voor haar/hem vooralsnog onbekende situatie ervaart).
Voor objectivering stel ik geen familiegelijkenissen voor, maar situationele verbijzonderingen. De grondslag dáárvan acht ik overigens … subjectief. Dat leid ik àf van de veronderstelling dat tekens afstemming dienen van gedragingen door deelnemers aan een wederzijdse verhouding, maw door subjecten in een situatie. Elk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid. Waarnaar een subject zich differentieel gedraagt, kàn niet dè situatie in verzekerde objectiviteit zijn, maar altijd telkens wat z/hij ook nog eens bemiddeld door een teken inclusief context als zodanig interpreteert (enneadisch: motief). […] Context is als tekenelement (!) onmisbaar voor passende betekenis, punt.
Ik heb eveneens wel een idee van wat een mens, zelfs algemener van
wat een subject, eh, is. Volgens dàt idee blijkt er aan, zeg maar,
feitelijke subjecten juist niets veranderd. Ik bedoel als òngewijzigd
dan de structuur van subjectief-situationele samenloopdynamiek
[…]. Een subject gedraagt zich telkens naar — klopt, zijn
idee van — omstandigheden (lees dus ook: situatie) met dóór
‘zijn’ gedrag verandering van zowel subject, van zichzèlf,
dus, wat het idee van ònveranderlijk zelf tot illusie verklaart, als
situatie tot gevolg, enzovoort. […]
[Ik] verbind […] er […] gedragsafstemming mee, zoals ik
zelfs radicaal doe met het … idee dat èlk teken een verzoek tot
inschikkelijkheid is.
Dat teken- annex taalbegrip roept prompt o.a. de vraag op waaròm iemand
een bepaald mensbegrip oppert. Blijkbaar wil hij iemand anders —
of tòch juist zichzèlf — ervan overtuigen om zich ernaar te laten
gedragen. Daarvoor kan iemand allerlei motieven hebben, inderdaad,
afhankelijk van hoe hij de situatie inschat.
Hoe dan ook is mijn idee dat een subject in samenloop met een situatie zowel actief als passief aandeel heeft. In afwijking van zo’n samenloopidee kan iemand menen dat een subject volledig onderhevig is aan invloed van een situatie. Hij duidt het subject in kwestie bijgevolg als passief. De tegenovergestelde opvatting luidt dat het subject volledig bepaalt wat-er-gebeurt. Wie er zo over denkt, vindt het subject actief.
[Er geldt] “waar” in de zin dat een subject zich erdoor overtuigt van belang voor zijn — gedragsaandeel aan — eventuele verdere samenlopen (want èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid inclusief wat een subject als teken tot zichzèlf richt).
In samenloop heeft het subject àltijd zijn aandeel, inderdaad, afhankelijk van wat hij als relevante situatie ervaart. […] Wèlk aandeel precies laat zich overigens vaak ‘pas’ achteràf aanwijzen (en vanwege doorgaande onzekerheid slechts bij benadering).
Volgens het idee dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, mikt een subject met een teken zelfs principieel op, zeg maar, “vervreemd[ing].” Hij wil immers een ànder subject ermee tot gedrag bewegen dat hijzèlf nota bene niet wil ondernemen. En een teken dat hij daarvoor in de ene situatie inclusief tijdstip passend acht, voldoet vrijwel zeker niet àls teken in de een andere situatie inclusief tijdstip. En dat is natuurlijk óók omdat hijzèlf intussen een ànder subject — geworden — is.
Ik houd het op teleurstelling van een subject dat vaststelt niet bij machte te zijn geweest met zijn verzoek de door hèm beoogde inschikkelijkheid te bereiken. Tja, er is óók altijd nog het àndere subject dat er iets van vindt, enzovoort.
Een subject gedraagt zich afhankelijk van wat hij momenteel ervaart als situatie. En die ervaring (lees ook: interpretatie) ‘doet’ hij ‘op’ met een teken, met informatie, dus.
Algemener beschouwd vind ik het op mijn beurt ‘natuurlijk’ allemaal subjectief situationisme. Hoe kàn het ook anders? […] Voor zover subjecten hun gedragingen op elkaar proberen af te stemmen, moet het ene subject ook en vooral rekenen met het vermogen tot waarneming enz. van het andere subject, enzovoort. […] Wat telt, is het vermogen tot relevante gedragingenvariëteit. De — evolutionaire — maat voor wat als relevant geldt, is inderdaad situationeel. (Ook) die maat wijzigt dus. De ene situatie is immers niet de andere, enzovoort.
Stel dat het idee zo gek nog niet is, te weten dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Dan zijn zelfs principieel resp. belangen (lees ook: motieven) van de deelnemers aan het tekenverkeer aan de orde. Afstemming van gedragingen is immers afstemming van belangen. Hoezo zinloos? Dat maakt juist dat èlk teken(gebruik) doordrongen is van … ethiek. En in een situatie zoals een subject die ervaart, dus inclusief op dàt ogenblik, is het teken dat z/hij ‘geeft’ voor háár/hèm kennelijk zinvol; het is natuurlijk iets ànders of z/hij er wat beoogde inschikkelijkheid door (een) ànder(en) betreft ook daadwerkelijk haar/zijn zin mee krijgt.
Algemeen geldig[e betekenis], zo beweer ik, kùnnen woorden, herstel, signaturen [op zichzèlf] ook niet hebben. Als het … ware òmgekeerd is daarom relevant wat zoal telt voor nodige en voldoende samenhangende differentiatie.
in: aantekening 89.1
Ik vind immers dat zelfs èlk teken als een beeld geldt. Het …
onderwerp betreft echter niet zoiets als een zowel bestendig als voor
iedereen gelijk kenbaar voorwerp. Wat dan wèl?
Iemand brengt iets àls een teken voort. Waarom? Het is voor de
voortbrenger dan een beeld van (lees ook: verwijst naar) waartoe z/hij
iemand ànders — en/of haar-/hemzelf — gedragsmatig wil
bewegen. Wie daarentegen iets àls een teken opvat, duidt e.d.,
veronderstelt ermee dat iemand ànders — of z/hijzèlf —
haar/hem ergens toe wil bewegen. Dat is alweer een ànder …
beeld.
in: aantekening 89.8
Wie op enig moment handelt, doet dat volgens een dáárvoor geldig motief. Op dàt moment heeft het subject in kwestie met dàt motief — de onvermijdelijke, noodzakelijke — illusie van … zekerheid. Op enig vòlgend moment kan het subject volgens een ànder motief met zekerheidsillusie van dien die eerdere illusie — pas — herkennen en eventueel ànders handelen, enzovoort. Vrij naar Descartes (1596-1650) is het niet zozeer ik twijfel, maar veeleer ik verkeer telkens weer even in zekerheidswaan dat ik ben. :-)
in: aantekening 89.8
Mijn veronderstelling is dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. […] Ik beschouw taal- en tekengebruik zelfs principieel als middel voor het doel van onderlinge afstemming van gedragingen van ’deelnemers‘ aan/in een situatie. Voor hun verschillende gedragsaandelen moeten eraan voorafgaande gedragsbepalende opvattingen van resp. deelnemers juist van elkaar … verschillen. Kortom, er bestaat helemaal geen probleem van borging van gelijke betekenissen en het is zinloos om nog verder tijd te besteden aan hoe dan ook vergeefse pogingen tot oplossing. Deelnemers hebben voor eventuele gedragsaanpassing vervolgens aandacht voor instemming met afstemming, enzovoort. Zij leren, taal- en tekengebruik nadrukkelijk inbegrepen als onlosmakelijk gedragsmoment.
Door van semantiek naar pragmatiek te wisselen blijkt [een teken] echter slechts middel met, nogmaals, gedragingenafstemming als doel. […] Gebruik vòlgt niet alleen de verhouding waarin deelnemers op enig moment verkeren, maar ze wijzigen hun verhouding er ook — en vooral? — mee, enzovoort. (Het vermogen tot) tekenverkeer (lees o.a. ook: communicatie) laat zich evolutionair verklaren.
Een teken dient afstemming van gedrag. Verschillende deelnemers leveren nu eenmaal dienovereenkomstig verschillende aandelen. […] Een teken is zinloos voor wie er geen verzoek voor afgestemd gedragsaandeel in kan herkennen. Voor dat er in herkent, is het vervolgens nog de vraag of z/hij bereid is, en zo ja, in welke mate, eraan te voldoen.
Dat gebeurt met tekens. Ze dienen afstemming van gedragingen door deelnemers aan een situatie. Hoe duurzamer geldig, des te, vooruit, objectiever ze aangemerkt kunnen zijn. Maar principieel, althans, dat vind ik, is èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid. Wat wetenschap heet, is zeker géén uitzondering (want die zijn er op dat tekenbegrip überhaupt niet :-) Ook voor wat voor wiskunde doorgaat, zou ik daarom zeggen: Wat heeft wie er in welke situatie aan? De afstemmingsoriëntatie voor gedrag(saandelen) vermijdt subjectivisme [à la solipsisme], [omdat het verband met …] situationisme [er]tegen […] beschermt. […] Wat mij betreft dus nòg weer ruimer, vooral geïnspireerd door Peirce en tevens door Schopenhauer met zijn wilsbegrip, biedt subjectief situationisme een kader voor samenhang tussen — dienovereenkomstig gewijzigde — ontologie, kennisleer èn tekenleer.
Wat mij betreft is algemener nog de vergaand impliciete
veronderstelling volstrekt verkeerd dat wetenschap iets bijzonders is.
Juist een socioloog zou toch moeten … weten dat mensen, àls zij
daarvoor de mogelijkheid krijgen, zich vaak aan instellingen verbinden
om voordeel te verkrijgen door bijbehorend positionele deelname aan
verhoudingen. Waaròm, nogmaals, mits voorwaarden aanwezig zijn, zij
daarvoor kiezen? Dàt zou dus juist een psycholoog moeten … weten.
Maar of iemand al dan niet een aanstelling heeft bij een instelling van
zgn wetenschap, maakt ’natuurlijk‘ géén verschil voor hoe
z/hij weet. En met wàt z/hij als zgn wetenschapper weet te weten volgt
z/hij al gauw beperking door wat z/hij houdt voor geldig(e)
vak(discipline).
Ik ben helemaal vóór een synthetisch paradigma. Dat blijft echter
onbereikbaar zolang onderscheid tussen wetenschap en niet-wetenschap
voorop gesteld is, en onder de noemer van wetenschap zelfs nader
onderscheid tussen allerlei vakdisciplines. Wat daarentegen vooralsnog
blijft is toename van het aantal vakdisciplines. Waarom gebeurt dat
toch? Inderdaad.
Ik … blijf er maar op wijzen, dat m.i. Charles S. Peirce de
aanzet geeft voor allerruimst … weetbaar paradigma. Hij
doorbreekt de verlamming dat kritiek op idealisme … realisme
veronderstelt, waarna kritiek op realisme uitkomt op idealisme,
enzovoort. Hij plaats een èxpliciet, vooruit, paradigmatisch element
tussen enerzijds — realistisch — object, anderzijds —
idealistische — interpretant: teken. Nu is mijn indruk dat Peirce
zèlf nog geen … weet heeft van de vergaande strekking van zijn
… weetsel. Zeker, hij wijst op betrekkelijkheid volgens grond.
Maar hij laat, althans voorzover ik, eh, weet, na om tevens grond als
paradigmatisch element structureel te positioneren. Mijn voorstel sluit
aan op Peirce’s uitbreiding van twee- naar drieledig
paradigmatisch schema. Ik veronderstel niet één grond, waar Peirce het
— uit ongeïnteresseerdheid wellicht, of vooringenomenheid met
tekenclassificatie? — bij laat zitten, maar een grond voor èlk
van ’zijn‘ drie paradigmatische elementen. Ipv
Peirce’s drie-plus-een elementen kom ik zo op zes stuks. Ofwel,
ik heb van ’zijn‘ drie elementen drie elementenparen
afgeleid. Vervolgens heb ik bedacht dat dan voor èlk van die paren
verlamming dreigt. Dat vergt uitbreiding van zo’n paar met ook
weer een bemiddelingselement. En zo ben ik uitgaande van Peirce’s
drie-plus-een elementen via drie paren dus uitgekomen op een
paradigmatisch schema met negen elementen, een enneade.
Hoewel Peirce bekend staat voor zgn pragmatisme, geeft hij weliswaar
aan dat semiosis cyclische herhaling van momenten telt, maar het
element dat hij object noemt associeert hij — bij mijn weten
— niet met gedrag. Zijn veronderstelling van cyclische dynamiek
laat zijn schema van drie-plus-een elementen echter aan aanzet
aanwijzen voor “een centraal paradigma” dat, nota bene,
niet alleen, maar dan wèl willekeurig, weten betreft, of alleen, maar
dan wèl willekeurig, doen (lees ook: gedrag) resp. alleen, maar dan wèl
willekeurig, (be)tekenen (lees ook: communicatie). Met een
overkoepelend paradigma veronderstelt hij er tevens verband tùssen
(inclusief verandering van dien van eerder apàrt gedachte onderwerpen
tot samenhangende elementen).
Dat komt er in Peirce’s versie inderdaad nog niet zo uit. Ik vind
de enneade alweer veel duidelijker, bruikbaarder enzovoort.
Maar waaròm doet een subject een “Aussage“? Dat doet z/hij nooit om iemand zomaar te laten … weten wat z/hij weet. De één wil de ànder er ergens mee toe bewegen. Tot wat? Dat hangt er maar van af, zoals het er vervolgens ook maar van afhangt wat de ànder daadwerkelijk doet. Kortom, ik duid — ook — weten gedragsmatig, dus principieel relationeel: subjectief situationisme. Voor alle deelnemers aan een geval van tekenverkeer [zijn … b]eslissingen inclusief oordelen […] inherent gedragsgericht. Die treft iedereen voor zichzèlf gemotiveerd, dwz verschillend [… volgens] tèlkens een samenloop van [zichzèlf als het] subject [in kwestie] met een situatie[.]
Volgens subjectief situationisme geldt [als regel voor het subject in kwestie om] de situatie in kwestie àls grond geldig te aanvaarden. […] Een subject leeft van situationele samenloop naar situationele samenloop.
Ook hetzèlfde subject ’kent‘ achtereenvolgens verschillende motivationele begrippen. En de motivationele begrippen van verschillende deelnemers aan/in een verkeerssituatie verschillen al naar gelang zij daarmee afstemming met hun resp. gedragsaandelen bepalen. Wat deelnemers … delen in de zin van gemeenschappelijk kènnen, zijn daarom niet dezelfde motivationele begrippen, maar zoiets als het vermogen tot afstemming van verschillen ertùssen [gebaseerd op] het vermogen om àls subject tekens als verzoek tot inschikkelijkheid enerzijds voort te brengen, anderzijds te duiden. En — dus — niet alleen een mens geldt als subject.
Ik zie in communicatie als teken-/informatieverkeer geen doel op zichzelf, maar middel voor gedragingenverkeer. Deelnemers stemmen gedragingen af. Elke deelnemer ’doet‘ dat ’natuurlijk‘ volgens zijn ’eigen‘ motivationele begrip van situationele verhoudingen. Voor zulke afstemming wisselen zij tekens (lees ook: informatie) uit als evenzovele wederzijdse verzoeken tot inschikkelijkheid.
De […] opvatting onder de noemer van subjectief situationisme vindt overigens vrijwel iedereen onverteerbaar. Maar heel praktisch kan je aan je eigen gedragingen denken. Noem jezèlf een subject. Op een tennisbaan als situatie vertoon je ànder gedrag dan bijvoorbeeld in je thuissituatie, enzovoort. Sterker nog, je gedrag verschilt ook, vèrder bijvoorbeeld, van moment tot moment op de tennisbaan. Je beleeft feitelijk èlk moment daar als situatie. Hoe speelt je tegenstander? Wat wil je zèlf met de vòlgende bal? Je kiest dus tèlkens voor wat je op dàt moment in die situatie voor optimaal houdt (en dan maar hopen dat de uitvoering van je subjectief-situationeel geplande gedrag slaagt :-). En dat doet je tegenstander natuurlijk óók allemaal, maar op zijn beurt met zichzèlf als subject dat situaties ervaart.
in: aantekening 90.8
Zo duid ik gedrag volgens samenloop van wat zich enerzijds als een object met wat zich anderzijds als een situatie laat veronderstellen. En beschikt het zgn object in kwestie over cognitief vermogen ter bepaling van zijn (lees ook: haar) gedragsaandeel, voilà, een subject. Nota bene, in hun samenloop leveren ob-/subject en situatie niet slechts respectievelijke gedragsaandelen; zij ontlenen er tevens respectievelijke aandelen aan veranderingen van ‘zichzelf’ aan, enzovoort. Ik wijs … zoiets als … een vaste verhouding tussen zulke aandelen àf. Het resulterende gedrag plus differentieel gedachte uitwerkingen hangt altijd en overal af van de beide momentaan samenlopend veronderstelde factoren[.]
En met het verhoudingsbeginsel (lees dus ook: betrekkingsbeginsel) moet dan o.a. stroken wat als taal resp. teken geldt. Mijn idee is … daarom … dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, dwz deelnemers dient ter afstemming van hun situationele gedragsaandelen. Dat is altijd concreet, ik bedoel daarmee eigenlijk pràktisch.
Samenloop verklaart alweer wat nader o.a. zowel verschillen als bepèrking van hun aantal. Hetzelfde object, àndere situatie? Dus ànder gedrag. Hoewel daardoor zowel objecten als situaties veranderen, zoveel verschillende situaties zijn er ook weer niet waarvoor een object op zijn veranderlijke beurt op enig moment, zeg maar, samenlopig ontvankelijk is.
in: aantekening 90.71
Mijn idee is dat èlke middellijkheid van/voor gedragsaandeel — een — techniek betreft. Daaruit volgt o.a. dat techniek niet slechts — sommige — mensen is voorbehouden. Evenmin laat zich techniek afwijkend positioneren van onderwerpen resp. vakdisciplines zoals recht, economie e.d. Iederéén doorloopt voor èlke gedraging de middellijkheidsfasen.
in: aantekening 91.9
Een teken is […] niet primair een, zeg maar, kenmiddel, maar een middel voor afstemming van gedragsaandelen. Uit de gedragsmatige opgave volgt pas o.a. welke kennis ervoor nodig is. Dat verschilt van situatie tot situatie. […] Daarvoor correspondeert context als onlosmakelijk onderdeel van een teken met wat een subject — daardoor — volgens een motief … kent als relevante situatie-in-de-werkelijkheid.
De modellen vàn een subject zijn gedragsmatig gericht en als zodanig (!) inherent betrekkelijk. Ze vormen aldus géén onderdeel van zoiets als overkoepelend subjectmodel […]. Hoogstens kan een modelsubject aan een model van een subjectief-situationele samenloop worden ontleend, maar vanwege hun feitelijke ònlosmakelijkheid is het een illusie om van zulke, eh, fenomenologische reductie enig begrip van zoiets als — een? — wezen van het subject of, algemener, object in kwestie te verwachten. Consequent laat zich daarentegen slechts een on- resp. nul-wezen opstellen.
Het … object van — poging tot — beheersing door subjectief gedragsaandeel is tèlkens de verhouding van subject met situatie. Daardoor verandert zowel subject als situatie, enzovoort.
[D]e zgn leefwereld draait om … doen. En daar staat wetenschap niet los van, maar maakt er natuurlijk onderdeel van uit.
Een grondslag ‘heeft’ geen waarheid om te worden bewezen, maar heeft praktische gevolgen in gebruik ervan. Op verschillende momenten waarderen dezelfde resp. verschillende subjecten zulke gevolgen, die ze slechts àls verschijnselen kùnnen ervaren, nota bene verschillend.
Daarentegen veronderstel ik dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Aldus beschouw ik een teken, herstel, èlk teken, principieel betrekkelijk, omdat het ene subject daarmee een ander subject (dat overigens vaak wederom dat ene subject is) tot een gedragsaandeel te bewegen zoals het ene subject dat afgestemd beoordeelt op — wat het daardoor kan nalaten als — zijn gedragsaandeel. Ofwel, een teken veronderstelt (een) verhouding. Als middel voor gedragingenafstemming beschrijft de één met een teken wat z/hij van de ànder als aandeel verlangt en waarop de ànder dan als aandeel van haar/hem kan rekenen.
Het moet opvallen dat een subject veel van de gedragingen die z/hij … doet, bedoelt als teken. Waarom? Mijn … idee is dat nota bene èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Het ene subject wil een ander subject, maar nog het vaakst zichzèlf, tot een gedraging bewegen. Als wedergedrag door/van het (de) andere subject(en) mikt z/hij ook weer vaak op wat z/hij op zijn beurt als (een) teken(s) kan opvatten, inderdaad, als wederverzoek(en) tot inschikkelijkheid. […] Dus, waarmee moet het ene subject dat haar/zijn gedrag àls een teken bedoelt allemaal rekening houden, opdat het om te beginnen als zodanig bij het beoogde andere subject aankomt en dat subject ook daadwerkelijk beweegt tot gedrag zoals het ene subject van haar/hem verlangt? En wat leidt het andere subject er dienovereenkomstig verhoudingsgewijs van af? Hoe gedraagt z/hij zich ernaar, enzovoort?
Herstel, ook context is uiteraard géén onderwerp, althans niet in
zoiets als absolute (on)zin. Daarentegen veronderstel ik onlosmakelijke
samenhang en wel principieel tussen negen, zeg maar, elementen.
Ziedaar, een enneade. Vergaand simplificerend, maar dat blijkt
overigens voor vrijwel iedereen helaas alweer véél te ingewikkeld om
zelfs maar te willen overwegen, verkeert een individu altijd (!) in wat
zij (lees ook: hij) ervaart als situatie (lees o.a. ook: omgeving). Wàt
zij als situatie ervaart, volgt mede uit haar voorafgaande motief (lees
ook: interesse, emotie …). Ervaring van situatie
‘doet’ een individu echter nooit (!) onmiddellijk. Ervaring
resp. interpretatie gebeurt door ‘middel’ van wat zij
beschouwt als een teken. Met context als ònderdeel van een teken, nota
bene èlk teken omvat dus tevens een context, vormt context ‘als
het ware’ de schakel tùssen enerzijds een motief, anderzijds een
situatie. Nogmaals, simpel gezien, dus. :-)
Over verkeer gesproken, wat gebeurt er als het ene individu
‘iets’ van een ander individu … wil? Het ene individu
neemt een teken dan niet ‘waar,’ maar brengt daarvoor een
teken voort. De nadruk op ‘waar’neming betreft dan het
andere individu in kwestie. Precies, als onderdeel van zo’n teken
‘schildert’ het ene individu volgens haar
‘eigen’ motief als context hoe zij de situatie door het
andere individu wil laten opvatten, opdat dat andere individu zich
daadwerkelijk ernaar gaat gedragen. […] Nee, dat verlangde gedrag
‘doet’ dat andere individu doorgaans niet. Al dan niet àls
fysiek geweld, tja, brengt zij op haar beurt een teken voort,
enzovoort. Klopt, een individu richt tekens feitelijk niet zozeer tot
iemand ànders, maar veeleer tot zichzèlf om zichzèlf ergens vèrder van
te overtuigen, eigen gedragingen te rechtvaardigen. Zielig,
eigenlijk.
Noem gedrag ook maar actie. Aan èlke actie van een individu ligt mede
een motief ten grondslag. […] Ook mikt een individu haar gedrag
dus situationeel op (een) ànder(e) individu(en). [….]
Het is, toe maar, immoreel om een teken op zichzelf te — willen
— duiden. Een redelijke opvatting is dialogisch, zeg maar
verkeersmatig en betreft aldus verhoudingsgewijs daarom ook en vooral
verschillende (!) deelnemers. Nogmaals, wat wil de één van de ànder,
enzovoort? Dat ‘werkt’ volgens motieven over en weer
volgens — pogingen tot — situeringen, maw tekens voorzien
van contextualiseringen. Dat gebeurt dus niet slechts met een conflict,
maar is inherent aan welke omgang dan ook. […]
[Besef van] verschillende situaties (gedrag), contexten (teken) en
motieven (cognitie) […] blijkt weleens, zachtjes uitgedrukt,
lastig. Ook daarvoor biedt subjectief situationisme op z’n
enneadisch een verklaring. Karakteristiek voor cognitie, en daardoor
voor gedragsbepaling, is focus. Gerichtheid is echter ook meteen
beperking. Voor een individu (lees ook: subject) bepaalt haar motief
weliswaar het beeld, maar verdwijnt juist daarom als zodanig …
uit het gedeelte van haar beeld dat met begrip strookt. Nou ja, laat
die uitleg maar zitten. Ik wil ermee zeggen dat er een natuurlijke
beperking geldt die besèf belemmert van, tèlkens via context,
desalniettemin onlosmakelijk ervaren situatie. Wie iemand op die, eh,
beperking … wil wijzen, kan vaak rekenen op ontkenning, gevolgd
door afwijzing enzovoort. Ik kan het weten, want dat overkomt mij
steevast met mijn enneadische voorstel(ling).
[…] Met context als ònderdeel vàn het beeld, is het enerzijds de
situatie, anderzijds het motief dat daarmee ‘in’ beeld kan
komen. Ja, dat gebeurt doorgaans wanneer ‘iets’ als
ervaring doordringt dat tegen de verwachting in gaat. Focus
verspringt.
Doelmatigheid van verkeer als gedragingenafstemming is erbij gebaat dat
context vergaand impliciet kan blijven. Dat lukt wanneer deelnemers het
bij voorbaat over hun respectievelijke aandelen aan doeltreffendheid
redelijk eens zijn en hun verwachtingen over en weer ook tijdens hun
verdere verkeer geen ‘schade’ lijden. Maar omdat een
contextloos teken domweg niet bestaat, geldt ook niet waarmee u uw
column besluit, te weten dat “context veel vaker nodig is.”
Vaker dan … altijd, bestaat immers niet. Wat pràktisch telt, is
nodige en voldoende explicitering van context in het omvattend teken.
[…] De één die de ànder echter eenzijdig vooral tot
gehoorzaamheid wil — blijven — dwingen ziet haar voordeel
niet in van evenwichtige aandelen aan hun verkeer annex verhouding.
Blijft voor menigeen dus moeilijk, maar dankzij alweer wat minder
onbegrip van dialogische dynamiek ‘doen’ we vaak verstandig
aan wat voorzichtiger te zijn met strikt eenzijdig partij kiezen. Dat
kunnen we ook voor onszèlf doorgaans maar beter nalaten. Nog steeds
helpen we daarmee niets oplossen.
Een motief beschouw ik juist principieel betrekkelijk. Een subject handelt (lees ook: levert gedragsaandeel) altijd volgens een motief. En zijn momentane motief betreft altijd samenloop van subject met situatie. Een ander tijdstip ‘maakt’ de situatie al anders. En een andere situatie maakt de samenloop anders. En samenloop resulteert telkens in verandering van zowel subject als situatie in kwestie. Enzovoort.
[Dat] subject als véél ruimere noemer past[,]heeft volgens mij dus … àlles te maken, niet met manieren in meervoud, maar met nota bene één en dezèlfde “manier […] van denken en handelen.” Die, eh, manier noem ik subjectief-situationeel om algemeen geldige betrekkelijkheid te typeren. Er geldt een cyclus met dimensies/momenten van teken, interpretatie en gedrag. Elk(e) dimensie/moment telt op zijn beurt drie elementen. Dat zijn bijelkaar negen elementen, ofwel een enneade. Nee, er valt voor een … subject niet aan te ontkomen. Sterker nog, niet alleen moeten we o.a. “wetenschap […] relativeren als één bepaalde, cultuurhistorisch gegroeide manier van denken en handelen.” We moeten ook en vooral wat wij onder zgn wetenschap verstaan, zeg maar, dóórrelativeren voor stelselmatigheid van betrekkelijkheid. Daarvoor dient — dus die veronderstelling van — samenloop van subject en situatie. Andere samenloop? Andere … wetenschap. De vernauwing van wetenschap tot academische bezigheden is onzin. Of dat wèrkelijk iets nieuws is? Nee, want een subject kàn niet ànders dan telkens situationeel “denken en handelen.” Maar juist omdàt een subject zijn aandacht van situatie tot situatie dienovereenkomstig gericht (lees ook: beperkt) houdt, kàn hij géén aandacht hebben voor verband ertussen … ànders dan volgens een omvattender veronderstelde situatie. Dat blijkt vaak moeilijk. In waardering van betrekkelijkheid op … zich zit dus niets nieuws, maar in systematisering ervan kennelijk nog wel. [Zolang] besef van de noodzakelijke systematiseringsslag […] ontbreekt[, blijft het idee onbegrijpelijk van] één manier om verschillen tegelijk te laten samenhangen (wat met verschillende samenhangmanieren uiteraard nog steeds niet tot samenhang leidt).
Tja, mijn idee is dat een zinnig subjectbegrip ònlosmakelijk verbonden is aan meervoud van situaties respectievelijk met het vermogen tot situationeel gedifferentieerd gedrag door het subject in kwestie. En ‘richting,’ wat nota bene niet hetzelfde is als vooruitgang, of achteruitgang, van biologische evolutie betreft m.i. daarom van meet af aan, in termen van R.W. Ashby’s variëteitswet, passend subjectvermogen voor situationele variëteit.
in: aantekening 92.3
Ik herhaal dat Aristoteles … zèlf allang weet heeft van alom heersende betrekkelijkheid. Hij wijst er op dat kennis van iets altijd een opzicht (lees o.a. ook: hoedanigheid) betreft (waarmee ik het maar de vraag vind of Aristoteles het ermee eens zou zijn dat hem een logica wordt nagedragen waarmee opzichten veronachtzaamd raken). Een opzichtenloze logica is een betrekkingsloze logica. Maar een subject dènkt wel degelijk betrekkelijk, omdat denken haar/zijn gedragsaandeel-in-situatie dient, dus zowel uitgaat van als mikt op wat z/hij ervaart — maar ònbewust zolang alles-volgens-plan-verloopt - als betrekking van haar-/hemzèlf en een situatie.
Zoals ik Peirce’s principiële drieledigheid met uitbreiding van het aantal constituerende elementen opvat, doorlopen betrekkingen … drie dimensies/momenten. Omdat ik denken als middel beschouw met verandering van samenlopend subject resp. situatie als doel, houd ik het voor pràktisch om ter oriëntatie het gedragsaandeel van het subject in kwestie te kiezen.
Als denken de, zeg maar, activiteit van het cognitief vermogen is van een subject, maakt willen ònderdeel van denken uit. Want wie ‘iets’ wil, weet dàt dus.
Nogmaals, èlk taalgebruik betreft afstemming van gedragsaandelen. Zo is logica helemaal geen waardenvrije theorie van denkproces, maar behoort tot retorica. Ofwel, hoe beweegt het ene subject een ander subject — en dat is z/hij overigens vaak zèlf — tot een gedraging?
Wat een subject ‘ziet,’ belast z/hij ònvermijdelijk met haar/zijn cognitief vermogen. Z/hij kàn er m.i. niets ànders dan een verzoek tot inschikkelijkheid ‘in’ zien.
Het thema van taal(gebruik) is gedragingenafstemming.
[Wie] eerst maar eens zou willen begrijpen wat subjectiviteit kenmerkt, komt […] niet om emoties (lees ook: motieven) heen.
De veronderstelling van een teken als afstemmingsmiddel verklaart overigens waarom mensen die hun eigen zin willen krijgen, aanhangers van atomisme blijven (hoewel ook zij zich feitelijk naar subjectief situationisme gedragen omdat zij van ànderen verlangen wat zij zèlf weigeren te doen). De kans dat de ànder aan het gestelde verzoek voldoet, is immers groter naarmate de ànder in de situering door de één gelooft en nòg weer groter wanneer hij gelooft in absolute geldigheid ervan.
Mijn idee is dat èlke teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Ofwel, èlk teken is zelfs principieel … performatief. Het ene subject probeert middels een teken tot afstemming van, oeps, zijn gedrag met gedrag(ingen) door (een) ander(e) subject(en) te raken. Gelet op afstemming is politiek aan de orde. En naarmate de ànder ervaart dat de één van, oeps, hem gedrag verlangt dat verschilt van waaraan, oeps, hij zònder zo’n ‘verzoek’ de voorkeur geeft, kan de ànder zich daardoor opgefokt enzovoort ervaren. Tja, wat doe je eraan?
in: aantekening 94.4
[À]nders dan in wisselwerking (lees ook: samenloop) met zijn omgeving kàn een subject zich überhaupt niet gedragen inclusief zijn gedragsaandeel bedenken. Nee, ik kan geen duidelijke grens … bedenken tussen wat er van het subject in kwestie wel òf niet … creatief aan is. Aan de orde is inderdaad tèlkens […] bedoelde wisselwerking … [… È]lk teken [is] een verzoek tot inschikkelijkheid […] met wisselwerking (lees ook: afstemming) en gedragsmatige uitkomsten daarvan van dien, enzovoort.
in: aantekening 94.9
Het is van/met schrift […] zelfs — vaak — de bedoeling om situatie als het ware te uniformeren. Daardoor raakt zoiets als buitenschriftelijke context gauw impliciet, en vervolgens veronachtzaamd. Contextloos is dat echter nooit. Het is ‘alleen’ dat contextualisering eveneens — vergaand — schriftelijk gebeurt. Maar dat maakt van, bijvoorbeeld, syntax nog geen pragmatiek.
De enneade dient — pas — ter nodige en voldoende
verklaring van — dynamiek van — samenhangende verschillen
volgens verband, ontleend aan Charles S. Peirce, tussen interpretant
(van subject), gedrag (Peirce: object) èn ter bemiddeling teken.
Als een van — de negen — elementen telt de enneade: motief.
Noem het ook maar het momentane doel van een subject. Een, zeg maar,
doelloos gedragsaandeel kan een subject op z’n enneadisch daarom
nooit leveren.
Als aanzet neem ik mijn … begrip van teken resp. taal, te weten dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Ik geef hier een karikaturale samenvatting. Er is … kennelijk een subject. Met zijn cognitief vermogen regelt een subject feitelijk gedragsaandeel in wisselende situaties. Dáárvan kan het subject in kwestie de feitelijkheid slechts kennen door wat hij àls teken ervaart volgens hem dàn … bekend belang en aldus mede, want eerdere ervaringen werken — vaak sterk — dóór, leidt tot zijn beleving (lees ook: betekenis resp. begrip) met eventuele wijziging van belang van dien, en zo door naar vòlgend feitelijk gedragsaandeel.
in: aantekening 95.7
En het, eh, punt waarop een belang … specifiek is, pràktisch geldt, is … natuurlijk tèlkens waar en wanneer een subject een situatie ontmoet. Ziedaar, subjectief situationisme.
Ook wat mij betreft is denken middel voor doen. Een subject levert
telkens situationeel gedragsaandeel. Dat vergt voorbereidend …
natuurlijk dienovereenkomstig differentieel … denken èn ter
bemiddeling dienovereenkomstig gedifferentieerd samengesteld …
gedachte tekens. Dat, eh, principiële bemiddelingsidee heb ik
overgenomen van Charles S. Peirce (en de noodzakelijke differentiële
factor heb ik volgens zijn driedeling formeel … gedifferentieerd
en zodoende zijn triade tot enneade uitgebreid). […]
Een subject be-denkt hoe hij òmgaat met ‘dingen,’ nota bene
ook en vooral zichzèlf, waarmee hij verkeert. Wat daarvoor telt, en dat
vat ik telkens onder de noemer van een situatie, is veranderlijk. En
met zijn gedragsaandeel veràndert mede het subject in kwestie de
situatie èn zichzelf als deelnemer eraan, enzovoort.
Als grondelement van enneadisch het cognitieve moment (Peirce: interpretant) positioneer ik — voor subjecten — het wilsbegrip van Schopenhauer, maar noem het motief. Zeg ook maar … eigenwaarde. Want een motief … is, nou ja, zo … begrijp ik het, waarnaar het subject in kwestie momenteel streeft, zeg ook maar zijn handelingsstrategie, enzovoort. […] Dat geldt echter over èn weer. Daarom moeten deelnemers ‘hun’ verhoudingen èlk als evenwichtig ervaren.
Er moet … gewoon […] tèlkens naar omstandigheden (lees dus: situatie) een daarop — nog enigszins — toegesneden gedragsoriëntatie resp. -uitvoering kunnen resulteren. Daarvoor probeert de verzoeker aan de geadresseerde(n) — en vaak is dat overigens zelfs vooral de verzoeker weer zèlf — met een teken de nodige en voldoende aanwijzingen te geven. Over evolutie gesproken, dat lukt onder selectieve druk van zowel kwantitatief als kwalitatief groeiende variëteit — van alternatieven voor aanwijzingen — alweer beter, in elk van zulke gevallen hoe dan ook minder slecht, door elementen te putten uit een nog redelijk overzichtelijke verzameling om ze pas naar behoefte te ordenen volgens relationele regels uit een eveneens nog overzichtelijke verzameling. […] Verband bestaat altijd, maar kan veranderen[. …] Nee, niets bijzonders. Als deelnemers aan een afstemmingsgeval zich al dan niet toevallig eens ànders uitdrukken èn dat vindt tenminste de machtiger deelnemer vervolgens voor haar/hem voordeliger uitpakken, dan is de kans ‘natuurlijk’ groot dat z/hij zo’n uitdrukking herhaalt in vergelijkbare situaties. Ofwel, wie eenmaal over — het middel van — zulke opgevoerde variëteit beschikt, kan veranderlijke verwevenheid vèrder intensiveren. Het wordt dàn uiteraard de vraag of ‘gebruikers’ van het middel waarmee zij ontwikkeling mede aanslingeren, haar er later mee kunnen bijhouden. De opgave van gedragingenafstemming blijft onveranderd, maar het kan — moeten — wachten op een nog weer vòlgende ‘mutatie’ zijn.
in: aantekening 96.2
Een teken is altijd afstemmingsmiddel. Wat telt is niet gedeelde
opvatting, maar over en weer pàssende opvattingen met daarvoor nu
eenmaal noodzakelijke … betekenisverschillen.
De verhoudingsgewijze deelnemers gedragen zich tèlkens gemotiveerd, maw
zij streven hun respectievelijke subjectief-situationele belangen na.
Zo houden zij er èlk zèlf tevens een ethische beoordeling op na.
Wanneer zij hun verschillende oordelen vinden passen, bestaan
dienovereenkomstig verschillende redenen voor samenwerking. […
M]et [een] teken altijd maar weer een verzoek tot inschikkelijkheid
[komt] de ander als situationeel subject mede naar aanleiding van dat
teken […] tot een motivationeel begrip en vervolgens verder
gedrag[. Of] de verzoeker [dat gedrag] met zijn bedoeling [van] zijn
verzoek vindt stroken[, h]oe dan ook doet het andere subject …
wat het doet.
[U]itgaande van … onderscheid tussen een subject en een
situatie waarin het verkeert, inderdaad, dergelijk onderscheid blijft
… betrekkelijk, vergt handhaving van zulk onderscheid
bemiddeling. Daarom veronderstelt Charles S. Peirce aanvullend netzo
principieel een teken tùssen een object (lees hier ook: omgeving) en
een interpretant (lees hier ook: subject). Hoewel Peirce geldt als
grondlegger van — het — pragmatisme, heeft hij bij mijn
weten voor duiding van variëteit genoegen genomen met wat Aristoteles
ruwweg met grond als differentiële factor aangeeft. Daarop heb ik mede
nav het wilsbegrip van Arthur Schopenhauer (1788-1860) voortgeborduurd,
ziedaar een semiotische enneade.
Volgens de enneade is een teken drieledig samengesteld, met context dus
als één van die (onder)delen. Context dient ‘als het ware’
om in de ene richting tussen situatie en motief en in de andere
richting tussen motief en situatie te bemiddelen. [Daarentegen] lijkt
[nog vrijwel iedereen] voor een symbool uitsluitend te houden wat
volgens de enneade geldt als signatuur. Wat een teken identificeert, is
op z’n enneadisch echter de combinatie (!) van signatuur en
context. Met veranderende situaties kunnen contexten eindeloos
gevarieerd worden. De fixatie op symbool, alsof een signatuur apart kan
bestaan, betreft een star taalbegrip. Taaldynamiek bestaat dankzij de
samengestelde aard van tekens. En de enneade toont de samenhang met,
zeg maar, extern resp. intern gedrag. Dat externe gedrag is dan wat
doorgaans gedrag heet (Peirce: object), dat interne gedrag wat onder
cognitie (Peirce: interpretant) wordt verstaan.
Het taal- resp. tekenbegrip zoals dat ònderdeel is van het enneadische
referentiekader, dus ònlosmakelijk samenhangend met in- èn extern
gedrag, biedt m.i. een alweer wat ruimere kijk op taalontwikkeling.
Wellicht vallen er pràktische lessen uit te trekken voor opvoeding en
—leiding. De voornaamste vind ik dan, dat het om àf- en aanleren
van afstemming van evenwichtig verdeelde — externe —
gedragsaandelen gaat. Met taal als middel ervoor. Taal op zichzèlf
bestaat niet, dus opvoeding en —leiding erin evenmin. […]
De beheersing van — taal als — afstemmingsmiddel neemt toe,
maar dat vergt nodige en voldoende toename van als relevant ervaarbare
afstemmingssituaties.
Voor semiotiek kies ik radicaal voor een performatief (lees ook:
pragmatisch) beginsel. Dat luidt: èlk teken is een verzoek tot
inschikkelijkheid (Engels: every sign is a request for compliance). Een
subject richt een teken tot (een) ander(e) subject(en) als middel voor
afstemming van respectievelijke gedragingen. Of een ander subject er
zelfs maar een teken in ziet en, zo ja, wat het er op zijn beurt mee
doet, moet dat ene subject dan nog maar … afwachten.
Wat het ene subject als teken opstelt voor uitwisseling, hangt af van
wat dàt subject momenteel als situatie ervaart èn zich ontwikkeling
ervan wenst. Ofwel, in welke verhouding tot (de) ander(en) ziet het
subject in kwestie zichzelf? En zo heeft uiteraard ook het andere
subject ‘eigen’ — veranderende — ideeën over
relevante situatie annex verhouding.
Nee, dat is niet anders, eh, tussen u en uw hond […].
Er is aldus consequent dialogisch géén zgn waarheid die in het
spreekwoordelijke midden kàn liggen. Nadruk op illusoire waarheid moet
verschuiven naar die op ethiek van reëel evenwichtige verhoudingen.
Mijn idee is dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, maw hoofdzakelijk performatief […]. Volgens hun verhouding, klopt, een situatie, stemmen deelnemers hun respectievelijke gedragsaandelen ermee af.
Dàt is de … reden waarom ik met de enneade onderscheid maak tussen context, situatie en motief, met context als onlosmakelijk onderdeel van een teken. En — ook — een teken bestaat dus niet objectief; het subject in kwestie is eveneens bij het ‘opstellen’ van het teken als momentaan bemiddelende factor betrokken. Voor afstemming moet de één uiteraard rekening houden met het, zeg maar, begripsvermogen van de ander[.]
Mijn idee [is] dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid […], dwz dient ter afstemming door deelnemers aan een verhouding van hun respectievelijke gedragsaandelen[.]
Mijn veronderstelling over informatie is dat het, nee, evenmin iets nieuws, een afstemmingsmiddel betreft, dwz een middel waarmee wie aldus als deelnemers zijn te beschouwen hun gedragsaandelen — althans proberen te laten — stroken. Daarvoor moet informatie een deelnemer in staat stellen tot interpretatie ervan te raken overeenkomstig zowel de verhouding waaraan hij deelneemt als de nadere hoedanigheid — dus ten opzichte van de nadere hoedanigheden van àndere deelnemers — waarin hij dat doet.